83
ongewenst vreemdeling. Babnik von d in de limburgse pers zijn verdedigers, die in hun aanvallen op het Tit oï sme o ok de katholieke Slovenen in bescherming namen . 1 Toen hij in 195 5 ve rtrok werd hiJ opgevolgd door een nieuwe aalmoezenier. De verenigi ng Vrije Joegoslaven was enkele jaren eerder omgezet in de ve reniging Edinost (Eendra ch t) . Net zo min als haar voorgangster was Edinost een kulturele vereniging, dat wil zegg en zij beschikte niet over een dansgroep of zangkoor . Het aantal le de~ was door de terugkeer in 1947 teruggelopen. Edinost be gon rond 1953 met het organiseren van groepsreizen naar Joegoslavië , een aktiviteit die vóór de oorlog in handen was geweest van de Barb araverenigingen. De organisatie bestond hierin , dat bij de Bundesbahn één of meerdere wagons gehuurd werden, die de reizigers van Aken naar Ljubljana vervoerden en hen daar enkele weken later weer ophaalden. Een jaar later namen de katholieke verenigingen ook de organisatie van dergelijke reizen ter hand. Door deze konkurrentie moest Edinost na enkele jaren haar inspanningen opgeven. De mogelijkheid om het vaderland te bezoeken en familie en kennissen na een aantal jaren van gedwongen scheiding weer terug te zien was de belangrijkste drijfveer achter deze groepsreizen. Politieke ontwikkelingen in Joegoslavië hadden bijgedragen tot een verbetering van de relatie tussen de immigranten hier en de overheid ginds: het feit dat de joegoslaviese machthebbers een politiek wilden voeren onafhankelijk van de Sovjet Unie, dat zij handelsverdragen sloten met het Westen en in de loop der jaren ook toestonden dat mensen Joegoslavië verlieten. Dankzij de groepsreizen groeiden de kontakten tussen de Slovenen in Limburg en het sloveens emigratiebureau in Ljubljana, dat bedoeld was als een service-bureau voor geëmigreerde Slovenen. Dit bureau zorgde er onder andere voor dat eind jaren '50 op sloveense feestavonden in Limburg muziekensembles uit Slovenië optraden (Drenovec, 1979: 18). Eind jaren '60 was de samenwerking zodanig en de sfeer zo goed, dat de zangvereniging ZVON en de dansgroep uitgenodigd werden om een toernee te maken door Slovenië. Inmiddels is de Edinost een zachte dood gestorven. Toen de Barbaraverenigingen op goede voet kwamen te staan met de joegoslaviese autoriteiten verloor Edinost haar unieke positie, namelijk het monopolie in de officiële kontakten met het vaderland. Aangezien zij zich nooit met kulturele uitingen heeft bezig gehouden is haar aantrekkingskracht op jongere generaties uitgebleven. Net zo min als de Barbaravereniging in Eygelshoven is de Edinost ooit officieel opgeheven. Na de oorlog zag Limburg nieuwe groepen Joegoslaven verschijnen. De mijnen, die ook in deze jaren voortdurend op zoek waren naar
1
(
l l
Zij propageerde zelfs een 'Vriendenkring der katholieke Slovenen in Limburg', die gevormd zou moeten worden door Nederlanders "om de bedreigde katholieke Slovenen niet alleen moreel, maar als het moet ook financieel te steunen" (Maasbode, 22-101953). Een dergelijke vriendenkring is er overigens nooit gekomen.
84
nieuwe arbeid skrach ten, wierve n joego slavie se bauxi etarbe iders. Febru ari 1963 waren er volgen s de Volks krant al meer dan 500 Joegoslav en geworv en. 1 Deze kwamen echter niet uit Slove nië, maar uit Kroat ië, Bosnië , Maced onië en Servië . Zij sprake n andere talen, waarva n sommig e boven dien met andere letter teken s geschr even werden (cyril lies schri ft). Hun vrouwe n en kinder en - wanne er ze die hadden - bleven ginds, terwi jl zij hier in gezell enhuiz en werden onderg ebrach t. Er zijn vanuit de slovee nse gemee nschap wel enkele poging en gedaan hen te betrek ken in het vereni gingsl even, maar die poging en waren weinig sukses vol. De meeste n van deze 'gasta rbeide rs' zijn na afloop van hun vier-j arige kontra kten naar Joego slavië teruggekeer d. De Sloven en hebben dus, in tegen stellin g tot de Polen en Italia nen, geen verste rking gekreg en na de oorlog 2 .
HET SLOVEENSE VERENIGINGSLEVEN NU (z ie ook Bijlag e V)
Er is nog altijd een slovee nse aalmo ezenie r, wiens pastor ale taak zich uitstr ekt over de Sloven en in belgie s en nederl ands Limbu rg. Regelm atig houdt hij in versch illend e plaats en eucha ristie vierin gen voor de daar wonend e Sloven en. Momen teel funkti oneren nog vier slovee nse vereni gingen in ZuidLimbu rg: de Barba ravere niging in Geleen , de Barba ravere niging in Heerle rheide /BrunS sum, de zangv erenig ing ZVON en de dansgr oep, beiden uit Heerle rheide . De Barb~ravereniging uit Hoens broek is een voorbe eld van een eens bloeie nde vereni ging, die op het punt staat te verdw ijnen. De formel e organ isatie strukt uur is nog aanwe zig: de leden lijst van zo'n 22 leden is er nog, evena ls het bestuu r, maar men komt niet meer bij elkaar . De eerste gener atie voelt zich te oud om een vereni ging te leiden , voor de tweede gener atie hoeft het niet meer. Ofscho on ZVON en de dansgr oep zelfst andig e vereni gingen zijn, werken zij nauw samen met de Barba ravere niging in Heerl erheid e/ Brunss um. Deze laatst e heeft 54 leden, dat wil zeggen betale nde leden of gezins hoofd en. De meeste leden zijn tevens lid van de zang- of dansv erenig ing, sommig en van beide. De bloei van deze
De Volks krant 28-2-1 963: "Er is al een hele tijd verstr eken, sinds de Laura als eerste en meer bij wijze van verken ning in Zuid-S lavië begon te werven . Toen al spoedi g bleek, dat hier vlot goede vaklie den te krijge n waren, werd de wervin g op grote schaa l een aangel egenh eid van de gezam enlijk e Limbu rgse mijnen •.. De Limbu rgse mijnen zijn over de in Zuid-S lavië geworv en arbeid ers zeer tevred en. Ze kennen hun vak, werken voorb eeldig en houden zich verre van politi ek." 2 Na de oorlog zijn er nog enkele vlucht elinge ngezin nen uit Slovenië naar Limbu rg gekom en. Deze mensen zijn voor een deel in de slovee nse vereni gingen terech t gekom en.
~ ---
85
'kulturele' verenigingen heeft traditionele vereniging - hoge ging. De kulturele verenigingen ZVON de laatste jaren in een sterke staat in het gedenkboek:
bijgedragen aan het - voor een ledenaantal van de Barbaraverenien de dansvereniging konden zich groei verheugen. Over deze groei
IIIn de 60-jaren is met name bij de Slovenen van de tweede generatie een zekere terughoudendheid te constateren. Hierin kwam in de 70-jaren verandering. Toen traden veel oud-leden opnieuw toe tot de vereniging en waren er ook andere toetredingen, onder meer van leden van de derde generatie. Nu telt de vereniging 47 leden. 11 (Drenovec, 1979; 21) De dansgroep bestaat uit drie leeftijdsgroepen. De belangstelling voor deze groep is sterk gegroeid, sinds de groep behalve sloveense nu ook serviese dansen op haar repertoire heeft staan. Ofschoon er genoeg nederlandse kinderen zijn die lid zouden willen worden van de Sloveense Folkloristiese Groep, streeft de leiding er naar ook kwa afkomst van de leden het sloveense karakter van de groep te bewaren. Datzelfde geldt voor ZVON. Naast deze drie verenigingen in Heerlerheide is er nog een kinderkoor, SkrjanCek genaamd, dat onder de hoede genomen is van de Barbaravereniging en de ZVON. Het koor telt ongeveer 10 leden. De sloveense gemeenschap in Geleen/Lutterade heeft wel een eigen Barbaravereniging, maar daarnaast geen zelfstandige verenigingen. Na de oorlog bleef het ledenaantal van de Barbaravereniging schommelen tussen de 20 en 30. De laatste jaren is, mede dankzij de voorbereiding en viering van het 50-jarig jubileum, de belangstelling gegroeid. Vier jaar geleden werd een 'reünieavond' georganiseerd, waar veel Slovenen naar toe gekomen zijn. Verschillenden zijn (opnieuw) lid geworden. De gemiddelde leeftijd van deze vereniging ligt lager dan die van de Barbaravereniging in Heerlerheide, waarschijnlijk omdat de onlangs opgezette dansgroep en zangvereniging, die meer jongeren aantrekken, onderdeel vormen van de Barbaravereniging. Sinds kort wordt ook weer een maandelijkse kontaktavond georganiseerd. De twee sloveense centra in Limburg, Geleen en Heerlerheide/Brunssum hebben weinig kontakten met elkaar. Geen lid van de Barbara in Geleen is tevens lid van de zang- of dansvereniging in Heerlerheide. Omgekeerd geldt hetzelfde. De ZVEZA, die vroeger de aktiviteiten van de St. Barbaraverenigingen koördineerde, bestaat niet meer, hoewel ze formeel nooit is opgeheven. Haar bestaansgrond is in feite weggevallen. De aktiviteiten van de sloveense verenigingen laten zich als volgt samenvatten: het Martinusfeest, Moederdag, Kerst- en Paasfeest worden binnen sloveense kring gevierd. Voor de kinderen wordt het Sint-Nikolaasfeest g eorganiseerd. Verder zijn er de wekelijkse repetities en de uitvoeringen van de zang- en dansvereniging. Voor de jongere generatie en aangehuwden van nederlandse afkomst bestaat de mogelijkheid om de sloveense taal te leren. De kursus is samengesteld en wordt gegeven door mensen uit de sloveense gemeenschap. Bij de Slovenen heerst een gematigd optimisme met betrekking tot
86
de toekomst van de ve renigingen, misschien niet zozeer waar het de Barbaravereniging be treft, maar wel met betrekking tot de 'kulturele' verenigingen.
Een Sloveen Van de eerste generatie : "Toen pater Theotim stierf~ dacht men dat het gedaan was met de sloveense kultuur. Maar de zangvereniging is nog nooit zo sterk geweest als vandaag de dag . Ook weÏ.'d gezegd dat er een eind aan kwam~ wanneer de eerste generatie niet meer zou leven~ maar dat is niet zo . Zelfs aangetrouwde Nederlanders zijn lid van sloveense verenigingen."
c.
De italiaanse gemeenschap na de krisis
Zowel absoluut als relatief gezien zijn er minder Italianen ontslagen tijdens de krisis dan Polen en Slovenen. 1 Oorzaak daarvan was de zekere positie die de Italianen zich in het mijnbedrijf hadden verworven, deels als gevolg van hun langere verblijfsduur in Limburg, deels als gevolg van hun 'specialisatie' in het steenwerk, het drijven van galerijen, en dergelijke . Aan onderstaande tabellen is te zien dat, terwijl het aantal italiaanse mijnwerkers ruim gehalveerd werd, het aantal italiaanse inwoners van Heer~en tijdens de krisis daarentegen zelfs enigszins toenam.
Tabel 10
It aliaanse mijnwerkers en italiaanse inwoners van Heerlen 1931-1937
Aantallen italiaanse m1Jnwerkers bij de gezamenlijke steenkolenmijnen (per 31/12)
Aantallen italiaanse inwoners gemeente Heerlen (per 31/12)
1931
259
1931
235
1932
216
1932
246
1933
180
1933
246
1934
151
1934
290
1935
136
1935
312
1936
115
1936
297
(Jaarverslag HOOfdingenieur, 1936, Bijlage VIII)
(Kollektie Th. Janssen, Gemeentearchief Heerlen)
We moeten de verklaring voor de stijging van het aantal italiaanse inwoners van Heerlen, in een periOde dat het aantal Polen en
Vergelijk de cijfers over de ontslagen in de paragraaf Over de krisis.
87
Joegoslaven in die gemeente t e rugl i ep, zoeken i n e e n kombinatie van afzonderlijke faktoren. Hierboven is al opgemerk t dat er verhoudi n gsgewijs minder Italianen dan Polen en Slovenen zijn ontslage n , en vo l gens meer dere respondenten zijn er ook mi nder Itali a nen ti j dens de k ris i s het land uitgezet. Dit houdt onder me er verb and me t het f ~, .,L t dat de Italianen er ten aanzien v an hun toelatings - en v e rb i j .,L 5~~ p ie 1 ren wat minder slecht voorstonden dan de Polen e n Sl ov ene n. Daaruit kan ook worden verklaard dat: de komst naar Limburg van mensen die in he t t err azzo-be drijf te werk gesteld werden, ook na 1931-1932 no g i s d oorgegaaü . Zover we konden nagaan hebben zich in de kategor ie t err a zzo-we r kers geen gevallen van gedwongen terugkeer tij d ens de k risis voorgedaan. Van de Italianen was een groter percentage met nederlandse vrouwen gehuwd dan van de Polen en Slovenen ,2 he tgeen vooral op het konto van de terraz zo-werkers kwam. De ' toevlucht ' tot nederlands e huwelijkspar t n e r s - die lat e r o nder de leden van de tweede generatie vrijwel algemeen zou worde n is onder meer een gevolg van d e kleine omvang van de italiaanse gemeenschap; er waren eenvoudig niet voldoende partners voorhanden om een keuze uit te kunnen maken. Van die Italianen die nog niet gehuwd waren, is er vooral onder de mijnwerkers e en aantal geweest dat in de loop van de jaren '30 alsnog met een Italiaanse trouwde; hétzij door zelf naar Italië te gaan en dáár in het huwelijk te treden, hétzij door 'met de handschoen ' te t rouwen, dat wil zeggen een huwelijk op afstand waarna de echtgenote later alsnog naar Nederland kwam. Al deze huwelijken in de loop van de jaren '30 bet e kenden een toename van het aantal Italianen in Heerlen, niet alleen omdat er kinderen voortkwamen uit deze huwelijken, maar ook omdat de nederlandse vrouwen de italiaanse nationaliteit kregen onder de toen geldende wet. Betekende de ekonomiese krisis voor de poolse en sloveense verenigingen een grote klap, doordat vele leden Nederland moesten verlaten, voor de italiaanse gemeenschap betekenden de dertiger jaren juist een opleving van de gezamenlijke aktiviteiten. In 1932 werd in Heerlen een italiaanse school gesta:nt, naar alle waarschijnlijkheid een initiatief van de italiaanse overheid, die in ieder geval voldoende financiële middelen beschikbaar stelde. De school heeft gefunktioneerd tot 1943, en telde de laatste jaren van haar bestaan zo'n 80 leerlingen. Men had een eigen gebouw met een aantal klaslokalen, een gymnastiek- annex feestzaal; er waren een direkteur, een conciërge, één nederlandse en aanvankelijk één, maar weldra meerdere italiaanse leerkrachten. Deze laatsten werden steeds voor één of twee jaar door de italiaanse overheid hier gedetacheerd. De school was geheel opgezet naar italiaans model: niet alleen waren de lessen in het Italiaans, maar ook de inhoud van de lessen - aardrijkskunde, geIn Hoofdstuk IV, B.6. zullen we hier nader op ingaan. 2 Zie voor de cijfers ook Hoofdstuk 111, paragraaf 2.c.
88
schiedenis, taal - waren afgestemd op Italië, waarbij het bijbrengen van liefde voor het vaderland en haar leiders een belangrijk aspekt vormde. Drie uur per week kregen de kinderen nederlandse les van een nederlandse onderwijzeres. De school telde zes leergangen: één kleuterklas en vijf jaar lagere schoolopleiding; door de 1 school werden gratis uniformen verstrekt aan alle leerlingen. Gratis was ook het vervoer met de twee bussen , die uit heel Zuid-Limburg iedere morgen de kinderen ophaalden en ze 's avonds weer thuisbrachten; en ook de warme maaltijd die tussen de middag op school werd gegeven, kostte niets. Het laat zich raden dat al deze gratis zaken, in een tijd dat velen het uiterste moesten doen om materiëel het hoofd boven water te houden, een belangrijke reden waren om de kinderen naar deze school te sturen. Italianen die geen overwegende bezwaren hadden tegen de politieke kleur van de opleiding, hebben dat ook gedaan. Toch was de belangstelling aanvankelijk niet overweldigend, blijkens de verhalen over de moeite die de vice-konsul zich troostte om zijn school 'vol' te krijgen. Dat hij daarbij de nodige druk uitoefende en, al dan niet van harte, gebruik maakte van zijn positie, staat buiten ~ijf.
De heer N. vertelde hoe hij destijds op de 'Scuola Italiana Nazano Sauro ' was gekomen .. óndanks het feit dat zijn ouders dat eigenlijk niet hadden gewild.. en óndanks het feit da~ hij geen woord Italiaans sprak omdat zijn ouders altijd al Duits met hun kinderen hadden gesproken .. zélf al lange tijd in Duitsland hadden gewoond. "Maar ik moest. K... de vice-konsul .. had er opdracht voor gekregen .. de Italianen moesten naar die school .. anders zouden ze het land uitgezet worden. En als je middelen van bestaan had liep dat zo'n vaart nog niet .. maar mijn vader was werkloos." De echtgenote van de heer N. .. Lirriburgse.. had in verband met de moeilijkheden die hij later had bij ver~ volgonderwijs .. beroepsmogelijkheden en dergelijke .. aan haar schoonmoeder gevraagd: 'Woe hebben jullie dat kunnen doen .. om hem naar de italiaanse school te sturen?". "We hadden geen keus toen" .. was haar antwoord geweest. Naast de dreiging met uitzetting - van konkrete gevallen van uitzett ing hebben wij niet gehoord - was er nog een middel om de mensen er toe te bewegen hun kinderen naar de school te sturen. Dat middel bestond uit de aantrekkelijke mogelijkheid d~ k1nderen in de zomervakantie voor ongeveer een maand naar een van de vakantiekolonies in Italië te laten gaan, op kosten van de italiaanse overheid. Die kolonies waren groot opgezette evenementen.
De jongere kinderen kregen de naam 'Ballila's' , voor welke term het woordenboek als vertaling 'aankomend fascist' geeft; de oudere leerlingen heetten 'Avanguardisti' (voorhoedestrijders); hun uniform leek volgens een van degenen die het destijds gedragen had sprekend op dat van de toenmalige italiaanse grenstroepen.
---
-----~~~~ --
89
"A lle naar twee ren 3 mant
Italianen in den vreemde konden daar hun kinderen toe sturen; zo begon de trein in Amsterdam met één of wagens 3 maar tegen de tijd dat we Keulen voorbij wawaren het er veertien geworden "3 vertelde een infordie een paar keer mee geweest was.
En een andere: "Dat heeft handen vol geld gekost3 vier weken lang 3 en het waren duizenden kinderen 3 uit heel Europa3 zelfs uit Turkije en Egypte; allemaal daar ondergebracht 3 alles betaald3 de reis 3 het eten3 je hoefde alleen zelf wat zakgeld mee te nemen voor een kaartje naar huis. Het was vooral propaganda van Mussolini 3 realiseer je je dan later 3 om te laten zien aan de andere landen in Europa: kijk eens hoe goed wij voor onze mensen zorgen." VERENIGINGSLEVEN Parallel aan de pogingen om de kinderen naar de italiaanse school te sturen, liepen de pogingen hun ouders lid te maken van de "Fasco", een afdeling van de italiaanse fascistiese partij. Door sommigen ook aangeduid als "de Partij", maar door de meeste respondenten betiteld als "de vereniging". Uitsluitsel over de preciese organisatievorm hebben we niet kunnen krijgen;l van diegenen die er destijds een aktieve rol in speelden en die het bewust meemaakten, zijn er velen niet meer in leven of in Nederland; bovendien rust op het onderwerp een fors taboe.
Zo vertelde een van de Italiaansen dat zij er lid van was geweest 3 maar ze kon zich er niet veel meer van herinneren omdat ze destijds erg jong was 3 nog op de lagere school zat. Zij had er met plezier aan mee gedaan3 vond het ook niet nodig zich ervoor te schamen 3 maar vertelde dat vrijwel alle Italianen er niets meer van willen weten. "Het is een onderwerp waar niet over gesproken wordt 3 en als je ernaar vraagt 3 of ze lid geweest zijn 3 dan zullen ze vrijwel altijd ontkennend antwoorden . " De kopstukken van de "Fasco,,2 oefenden druk uit op de Italianen om zich aan te sluiten, onder het dreigement dat men anders het land uitgezet zou worden. Wat hierbij precies de rol van de vicekonsul was, is niet duidelijk, ook niet voor de Italianen zelf. Sommigen noemden hem als sekretaris van de vereniging, anderen als voorzitter; in ieder geval werd hij er door iedereen mee vereenzelvigd, zij het dat allen het er over eens waren dat hij geen Het was in ieder geval geen vereniging met statuten, bestuursverkiezingen en dergelijke zoals bij de Polen bijvoorbeeld het geval was. Ook over de aard van het lidmaatschap was geen duidelijkheid. Sommigen meenden dat men expliciet lid werd, anderen zeiden dat je automaties als lid werd beschouwd of ingeschreven, als je aan allerlei aktiviteiten meedeed. 2 Onder wie ook de vice-konsul.
90
'fanatieke' was . Wellicht was het onder druk van zijn e i gen broodheren in Italië, dat hij gebruik maakte v an zijn positie en funkti e om zijn landgenoten tot lidmaatschap te bewegen .
Zoals ook de heer L . had ondervonden . '~ls je achttien jaar was ~ moest je lid worden van de Partij "~ vertelde hij, er aan toevoegend dat hij desondanks zelf geen lid was geweest . "Maar wanneer je je pas liet verlengen op het vice- konsulaat maakten ze wel een aantekening in je paspoort en dat betekende de nodige extra moei lijkheden aan de grens. " To c h zou het onjuist zijn om te stellen, dat de meerde r he i d van de me nsen onder druk lid is geworden. Het feit dat eigenlijk heel I tali ë vóór de oorlog in een overwinningsroes verkeerde, heeft er ook toe bijgedragen dat de mensen zich gemakkelijk li e ten inschrijve n als lid. Bovendien,
'~ls de kinder en op de school waren~ werd je eigenlijk al beschouwd als lid van de vereniging~ was je automaties al lid. " 'Niet lid zijn' betekende echter nog niet dat men zich nergens mee bemoeide; er waren niet veel mensen die nóch kinderen op de italiaanse school hadden, nóch op een van de vele feesten kwamen. De enkele 'niet-leden' die wij ontmoetten, gaven als reden de te grote afstand, of gewoon het gebrek aan interesse. Gezien de taboesfeer was dat laatste moeilijk te verifiëren. Italianen die wel op de feesten en dergelijke kwamen, maar geen lid wilden worden , ware n v oora l te vinden onder de mijnwerkers, dat wil zeggen onder diegenen die niet zo afhankelijk waren van het vice-konsu- laat en haar diensten.
De heerS . en zi j n (nederlandse) vrouw herinnerden zich wel een aantal mensen dat met de partij niets te maken wilde hebben . In eer ste ins tantie noemden ze een zestal namen . Die mensen kwamen we l op de feesten , maar droegen daar niet het par ti j-insigne, net zo min als S . ' eigen vader~ hoewe l die ni et, zoals de opgesomden~ mi jnwer ker was . "De mijnwerkers "~ bedachten zijn vr ouw en hij ~ "hebben toch niet echt last gehad van K. (de vice- konsul) . Bijvoorbeeld één van hen~ C., had altijd herrie met K., vooral na een paar glazen~ op een feest . Dan zaten ze r uzie te maken over politieke kwesties . Maar C. is toch nooit zijn pas kwijtgeraakt ." De meeste mensen gaven als antwoord op de vraag welke de karakteristieken van de aktiviteiten van de 'vereniging' waren, als antwoord dat de gezelligheid de belangrijkste funktie was, en dat de hulpverlening op de tweede plaats kwam. Tijdens de krisis werden er op beperkte schaal door de leiders van de 'vereniging' hulpakties op touw gezet om mensen die na ontslag het land uit moesten, in staat te stellen terug te keren. Tijdens de oorlog werden er door italiaanse vrouwen kleertjes ingezameld voor gezinnen die een pasgeboren kind hadden, een aktiviteit die echter via het vice-konsulaat liep. Bij veel mensen leefde ook de indruk dat men het beste op dat laatste adres voor hulp kon aankloppen. "De eni-
--~----
-
-
91
ge opvang die er vóór de oorlog was, was de vice-konsul." Zoals geze gd, het zwaartepunt van de vereniging lag op de gezelligheid. Zeer regelmatig, volgens sommigen zelfs elke maand , was er in de gymnastiekzaal van de italiaanse school een feest. Dat kon een feest zijn voor de kinderen of van de Combattenti (de oudstrijders van de 'eerste wereldoorlog), een uitvoerin g van d e toneelklub, of e en dansavond. De organisatie v a n di e fes tivite i ten lag in handen van de vice-konsul, het onderwijzend persone e l en de voormannen van de partij. De vice-konsu l s t uurde d e aank o ndigingen rond aan alle Italianen , maar de dansa vonden waren a ltijd openbaar; ook Nederlanders en Duitsers lieten z i ch er vee l zien. Dat waren dan zowel mensen met speciale belangstelling, zoals degenen die de door de leerkrachten gegeven kursus Italiaans liepen , als (limburgse en duitse) kennissen van de i taliaanse bezoekers.
"De bals waren openbaar~ ze werden ook openbaar aangekondigd~ er was veel mond op mond reklame . Er was altijd een bekend orkes tje dat er voor de muziek zorgde ~ zodoende kwamen er ook veel niet-Italianen "~ aldus een van de Italianen . Een Italiaans e Van de tweede gener atie: "Op het italiaans e bal van San Sylvester waren soms meer Hollande r s dan Italianen . "
\
.
De andere feestavonden kenden een officieel gedeelte met een aantal toespraken, gevolgd door het zingen van de fascistiese liederen, zoals de 'Giovinezza', en vervolgens kwam het specifieke programmapunt, zoals een toneelstuk uitgevoerd door de toneelvereniging , die onder leiding stond van een van de onderwijzers van de school. Een groot deel van het lesrooster was immers gewijd aan zingen en het instuderen van toneelstukken. Ieder jaar was er het Befana feest 1 voor de kleintjes, met door de italiaanse overheid betaalde kado's. Er waren kaart avonden , en van tijd tot tijd een diner met aansluitend feest van de Combattenti. Naast de feestavonden bestond er een Gruppo 'Sportivo Italiano, die zich bezig hield met voetballen' en gymnastiek; bovendien kon men Bocce (Jeu de Boules) spelen op de speciaal daarvoor aangelegde baan achter een italiaans café vlakbij het schoolgebouw. En tenslotte heeft een aantal Italianen enige tijd een italiaanse harmonie muziek ingeblazen. Waar het geld vandaan kwam voor al die aktiviteiten en wat daarmee beoogd werd door de geldschieter realiseerden de meeste Italianen zich terdege:
Een van de vroeger e leerlingen van de s chool : "De italiaanse leer krachten op s chool war en ook par tijgange rs ~ e r wer d echt gedrild; en Mussolini was de held~ hi j pakte hard aan~ legde moer as s en droog~ deed het allemaal prima ." Enerzijds was dankzij de druk die werd uitgeoefend om zich aan te
Het Driekoningenfeest, de italiaanse 'Sinterklaasviering' , waarbij de kinderen kadootjes krijgen.
92
sluiten, de groep die om politieke redenen nergens aan mee wilde 1 doen klein. Anderzijds was men unaniem van mening dat er maar weinig fanatieke fascisten waren. De reden hiervoor was dat de mensen meestal te lang weg waren uit Italië. Men stond zeker niet klakkeloos achter alles wat de 'Duce' zei en deed. Zijn militair avontuur in Abessinië hadden bijvoorbeeld maar weinig Italianen in Limburg geappreciëerd.
Zo verteZde de voormaZige nederZandSe Zeerkracht aan de schooZ3 dat de vice-konsuZ haar op Zastvan zijn superieuren had moeten ontsZaan in verband met de boycot die de itaZiaanse reger ing had afgekondigd tegen NederZand3 na de nederZandse steZZingname in de VoZkenbond tegen de itaZiaanse veZdtocht in Abessinië . Maar na een paar weken was hij haar weer komen ophaZen 3 onder het motto: 'Die onzin 3 dáár doen we niet Zanger aan mee !' Verschillende respondenten vertelden dat zij in die tijd niet naar Italië terug durfden gaan - tijdelijk dan wel voorgoed - uit angst dat zijzelf of hun zoon(s) naar het front gestuurd zouden worden.
Dat er reden was voor die angst bZeek uit het verhaaZ van een ItaUaan die het zat was om steeds 3 wanneer hij bij zijn ouders in ItaZië op vakantie was 3 de kans te Zopen voor dienst gepakt te worden . Hij wiZde ook niet het risiko Zopen3 dat hij3 mocht hij met een itaZiaans meisje trouwen en in ItaZië gaanwonen 3 dan aZsnóg in dienst zou moeten. Hij maakte gebruik van een speciaZe wet die MussoZini had uitgevaardigd3 inhoudende dat je maar zes in pZaats van vierentwintig maanden hoefde te dienen wanneer je aZs minderjarige in het buitenZand was gaan werken. Hij kwam echter bedrogen uit en werd na de zes maanden naar Spanje gestuurd waar itaZiaanse troepen aan de kant Van Franco meevochten . Daarna moest hij in GriekenZand vechten3 kwam i n duitse gevangenschap na de aansZuiting van ItaZië bij he t geaZZiëerde kamp en zat in verschiZZende koncentratiekampen . Pas in 1945 kwam hij weer terug in zijn geboortedorp. De meeste Italianen in Zuid-Limburg waren bovendien niet produits. "Als Italië maar niet met d e Pruusj gaat" was volge ns een van onze zegslieden een veelgehoorde opmerking in d e peri ode toen Engeland en Italië elkaar Abessini ë betwistten. Met het oog op de duit se dreiging, en ook kort ná de be zetting van Nederland, keerde een klein aantal Italianen naar het vaderland terug.
Een van de ItaLiaansen me t wie we spraken kon zich zo 'n zestaL famiZies herinneren dat rond het begin van de tweede wereZdoorZog was teruggegaan. "De reden was dat de mensen meer vertrouwen hadden i n de situatie in ItaZië dan i n de situatie hier3 met DuitsZand zo dichtbij."
Dus afgezien van de al eerder genoemde kategorie van mensen die zich niet aansloten omdat ze zich geen Italiaan voelden.
I \
\
-
-
-
---------~~ --
93
DE OORLOG De echte 'partijgangers' onder de Italianen waren wellicht blij met de duitse bezetting. Volgens een van onze zegslieden was de politieke kleur van de 'vereniging' eigenlijk vooral na 1940 naar buiten toe duidelijk geworden. De meerderheid van de Italianen realiseerde zich echter, dat ze tegen hun zin in één klap in het andere kamp dan de Nederlanders waren terechtgekomen, en dat ze het risiko liepen, dat wat er aan banden tussen henzelf en de hen omringende samenleving was ontstaan in de voorgaande jaren werd afgesneden. Zij vermeden daarom zich naar buiten toe te veel als Italiaan te manifesteren en hielden zich wat op de achtergrond; dat gold vooral voor de leden van de eerste generatie.
De heer en mevrouw C. ~ Italianen van de eerste generatie~ hadden zich wel gerealiseerd bij het uitbreken van de oorlog dat zij in principe ' vijanden ' waren van Nederland~ maar zij hadden er zelf geen last van gehad~ omdat ze goed bekend stonden . Toch hadden ze vermeden "een grote mond op te zetten"~ hadden zich ~'een beetje stil gehoude n"~ en dat was ook een reden geweest dat ze geen last hadden gehad~ zo stellen ze. De heer en mevrouw D .~ eveneens Italianen van de eerste generatie~ hadden van diskriminatie van de kant van de Ne derlanders in de oorlog toch niet zo veel gemerkt . Wel waren de Nederlanders in het begin van de oorlog wat "stram" tegen de Italianen geweest . Zijzelf hadden zich toen wat rustiger gehouden en vertoonden zich niet al te veel buiten de deur. De Nederlanders maakten volgens hen echter wel degelijk onderscheid tussen Italianen die ' fout' en die ' goed' waren . Enkele malen hoorden we van mensen dat ze ondergedoken waren uit angst voor de Duitsers . Vrijwel alt ijd was dat het gevolg van konflikten met duitse opzichters - ondergronds op de mijn -, die zich vooral in de oorlog als ware diktators gedroegen. In het algemeen was de positie waar in de Italianen tijdens de oorlog verkeerden niet zo slecht. De Slovenen en ook de Nederlanders (en Duitsers) h adden het vaak moeilijker.
Een Italiaanse van de tweede generatie: "Het Italiaan-zijn was in de oorlog wel een garantie voor minder angst~ bijvoorbeeld om voor de Arbeitseinsatz gepakt te worden. Daar liep je als Italiaan minder kans voor . Er zijn er~ bij wijze van spreken~ die daardoor hun leven gered hebben~ gewoon omdat er niemand naar Duitsland hoefde. " Nadat we al geruime tijd over de oorlog hadden gepraat~ omschreven de heer S.~ een Italiaan van de tweede generatie en zijn nederlandse vrouw de positie van Italianen die hun mond hielden als bevoorrecht . Degenen die het toen moeilijk hadden~ waren de Duitsers die in Limburg woonden . '~ ls Duitser moest je meemarcheren~ meedoen of weggaan~ anders kreeg je klappen ."
94
Echte r, van de relati eve voord elen die het I t aliaan - z ijn me t zich mee brach t, konden alleen diegen en profit eren, die zich "aansl oten". De voorde len waren van mater iële aard, en gezien de oorlogssc haarst e waren genoeg Italia nen bereid om konce ssies te doe n: voor extra voedse lbonne n werden ze lid van de partij of stuurd en zij hun kinder en naar de italia anse school .
"In de oorlog ", aldus een Italia anse die toen de italia anse schoo l bezoc ht, "deeld e de gemee nte bonnen uit, maar er zat altijd een Duitse r bij die vroeg of je op de italia anse schoo l zat, of op de duitse , die er toen ook al een poos in Heerle n was . Zo niet, geen bonnen . Extr a bonnen , voor spagh etti en derge lijke , werden via de schoo l uitged eeld, via de vice- konsu l . Daar om deed moeder ons naar de italiaans e schoo l, ze moes t wel. " Ook een ander e ex- leerli nge vertel de, dat de duitse distri butie extra etensb onnen aan de I talian en verstr ekte , die verde eld wer den via het vice- konsu laat . "Het was armoe, hè, toende r tijd, en de mensen die je anders nooit zag komen, die er niet mee te maken wilden hebben , die kwamen nu opeens wel . En dan wer d er natuur lijk wel eens gezegd : ' als j e nu jezel f wél als I taliaa n ziet voor bonnen , waarom doe je dan ook j e kinder en niet op de i t aliaan se schoo l ?' En dus t r ok i ederee n toen dat jasje aan ." Van sommige gezinnen gingen volgen s haar echter niet alle ki nderen , maar bijvoo r beeld alleen de dochte rs , en niet de zoons . Een ander p robl e em dat de oorlog de Italia nen brach t, was dat bijna alle i taliaa nse jonge mannen in 1941 en 1942 werden opgeroepen voor milita ire dienst in Italië . Volgen s één van hen was dat een duitse maatr egel. l Deze visie wordt onders teund door het feit, dat iedere en voor de medies e keurin g naar een duits keuringsb ureau in Rotter dam moest. Boven dien bleek dat e en aantal mensen , eenma al in Italië aangek omen, helem aal niet nodig was. Nieman d wist wat ze met die rekrut en aan moeste n, ze zaten niet in het kaarts ysteem . Waars chijnl ijk heeft een groot deel van de opgero epenen Italië nooit bereik t: van de eerste lichti ng zijn versch illend en onderg edoken , de tweede (en laatst e) lichti ng hoefde uitein delijk niet op te komen . Die Italia nen die toch al niet zo positi ef stonde n tegeno ver de vice-k onsul en de fascis tiese beweg ing, interp reteer den hun oproep als een poging van de italia anse leider s in Heerle n om 'een eigen leger tje' te vormen . Dat men een derge lijk eigenm achtig optred en voor mogel ijk hield, was niet zo vreemd , gezien de obser vatie van enkele zegsli eden dat men vanui t het vice-k onsula at zowel met de gemee ntelijk e autorite iten als met de bezet ters samen werkte .
Of een door de Duitse rs ten uitvo er gebrac ht verzoe k van de italia anse overhe id . Nadere gegeve ns hierov er waren echte r niet te vinden .
--
---~~
-
95
ITALI AANSE
GE~ENSCHAP
NA DE OORLOG
Wanneer we kijken naar de cijfers over we dat het aantal Italianen in Heerlen dat ondersteunt de uitspraken van onze het einde van de oorlog slechts weinig wel gedwongen, zijn vertrokk en .
Tabel
11
de periode 1938-1950, zien vrijwel konstant blijft; respondenten dat er rond Italianen, vrijwillig dan
Aantallen italiaanse inwoners van de gemeente Heerlen (steeds per 1 januari)
1938
274
1945
275
1939
297
1946
285
1940
281
1947
278
1941
283
1948
288
1942
292
1949
295
1943
290
1950
300
1944
283
(Kollektie Th. Janssen, Gemeentearchief Heerlen) Cijfers van de personeelsbezetting van de mijnen laten weliswaar een daling zien in de naoorlogse jaren, maar dat zegt méér over de toen hoge mobiliteit in het algemeen: werken in de mijn was in de oorlog een vrijwaring om naar Duitsland gestuurd te worden, en veel mensen die deze zekerheid hadden gezocht, verlieten na de bevrijding de mijn weer ~ Deze overigens tijdelijke terugval van het aantal mijnwerkers gold echter net zo goed voor hun nederlandse kollega's:
Tabel
12
Onder- en bovengrondse werknemers bij de Oranje Nassau mijnen Italianen
Nederlanders
31- 1-1944
64
6.661
31- 5-1944
62
6.667
30- 9-1944
61
6.571
28- 2-1945
48
5.569
31- 7-1945
44
4.883
31-12-1945
43
4.865
31- 5-1946
48
5.512
31-12-1946
54
6.254
31- 5-1947
58
6.505
Uit: Archieven ON-mijnen, IX.J.46.
96
Volgens de verhalen werden er ook maar welnlg Italianen vanwege hun stel l ingname tijdens de oorlog naderhand gevangen genomen ; uit d e gemeent e Heerlen hee ft er waarschijnlijk een vijf tiental uiteindelijk in een kamp gezeten . Over de vraag of dat de juiste me ns e n wa r e n bestaat geen e e nstemmigheid ; sommigen vinden van wel :
"Van de fanatiekelingen zijn er een paar opgepakt na de oorlog ~ maar er waren niet zoveel fanatieken ." "Als ze je pakten na de uitgehaald."
oor log~
dan had je echt wel wat
Bij veel Italianen echter veroorzaakte de wlJze van zuivering na de oorlog onbegrip en verontwaardiging, hetgeen nog steeds doorklinkt in hun verhalen :
"De mensen die vastgezeten hebben dat waren de niet die er echt in gemoeten hadden ."
onnozelste~
(op een vraag aan iemand~ of het nu de fanatieken waren die werden gepakt~ of eerder de onnozelstenJ : "Juist die mensjes die nooit wat waren~ en die het mooi vonden om met een zwart hemd en een vlag te lopen . Nee ~ die fanatieken niet~ die zijn zélf wel gaan lopen in 1944 ." "De mensen die in het kamp kwamen~ dat waren degenen die ze daarvóór eers t in de Partij geloodsd hadden. " He t oorlogsverleden van all e I t alianen we r d na de oor l o g onderzocht door de nederlands e overheid , hetgeen g epaard ging met fi nanciële maatregelen 1 die door ve el It aliane n nooi t goed begrepe n werde n.
Na de oorlog~ vertelde één van hen~ was van alle buitenlanders het pensioen geblokkeerd geweest . Er waren procedures gestart~ aUe spaarbankboekjes waren in beslag genomen~ en van iedereen~ of hij nu goed of fout was geweest, werd een groot deel van het bezit ingehouden door de Ne derlandse Staat . Waarom dat was gebeurd hadden ze nooit begrepen . Ook van moeders pensioen was de helft ingehouden~ en ook alle dochters waren gaan werken omdat moeder te weinig had . Pas na twee jaar was de normale situatie weer hersteld, alleen vrouwen waarvan de man in het kamp zat, omdat hij fascist was, kregen niets. De ona ange n ame positi e wa arin men was t e r e chtgek omen door zaken a l s d e i nb e slagname van he t bez i t, het gevoel als Italiaan door
HB. Na d e o o rlog bestond een ' b e h ee r sins t ituu t' , d at het vermogen van a ll e ' vij anden' (Duitse rs , Italianen ) b eheerde. Wanneer iemands zaak onderzoch t was en hij e e n ' ontvi j and ingsverklari ng' had gek regen (zo h ij n i et ' fo u t' b e vonden was), kreeg hij al l es terug onde r aftrek van de kosten die het instituut gemaakt had. Dat konden, aldus iemand die destijds bij de werkzaamheden v an het instituut op kasteel Tervieren in Voerendaal betrokken is geweest, aanzienlijke sommen zijn, en de procedures duurde n inderdaad lang.
97
de Nederlanders op één hoop met Duitsers en NSB-ers gegooid te worden, waren voor een deel van de Italianen redenen om zich te keren tegen diegenen die in hun ogen de hoofdschuldigen waren van de ellende: de kopstukken van de 'vereniging' en het vice-konsulaat; zij die de Italianen in de voorgaande jaren zo hadden geprest zich aan te sluiten en die zich - en daarmee de italiaanse gemeenschap - naar hun mening te zeer hadden ingelaten met de duitse bezetters. Tegen de vice-konsul werd zelfs een handtekeningenaktie gevoerd met als doel hem te laten arresteren, doch zonder het beoogde sukses. Echter, het was ondenkbaar dat de machtsverhoudingen van vóór en tijdens de oorlog weer in volle glorie hersteld zouden worden. De italiaanse school was na de zomer van 1943, toen Mussolini gevangen genomen was en de geldstroom vanuit Italië gestopt, niet meer met een nieuw lesjaar begonnen. De leraren en al wat zij organiseerden waren weg, de 'vereniging' bestond niet meer, en de verhoudingen binnen de italiaanse gemeenschap waren danig verstoord. Op verzoek van de burgemeester van Heerlen en de kommissaris van Politie werd in september 1945 een nieuwe organisatie opgezet, die zich de eerste tijd vooral bezighield met het verlenen van steun aan Italianen die vrijkwamen uit hun internering: zoals het helpen bij het vrijmaken van de door het Beheersinstituut 1 geblokkeerde pensioenrechten, en het helpen terugkrijgen van bezittingen die hen tijdens hun internering op legale dan wel onrechtmatige wijze waren ontnomen. Deze organisatie kreeg een wat neutralere naam dan haar voorgangster: 'Circolo Recreativo Italiano' (CRI). De leidinggevende personen werden mensen die geen lid waren geweest van de Fasco, en een paar immigranten die kort na de oorlog gekomen waren. De CRI was geen verenigi ng met een lidmaatschap: voor veel Italianen, die de voorbije periode nog vers in het geheugen hadden, zou dat een drempel betekend hebben. Toen haar aanvankelijke taak volbracht was, organiseerde de CRI af en toe nog een feestavond, maar hield in de jaren daarna op te funktioneren. Wat wél bleef bestaan waren de feestjes en etentjes van vriendenklubs, waar zo af en toe ook een enkele naoorlogse immigrant begon te verschijnen.
NIEUWE ITALIAANSE IMMIGRANTEN Omdat de mijnen na de oorlog vrijwel steeds te kampen hadden met een groot gebrek aan ondergrondse arbeiders, gingen eerst de staatsmijnen, later ook de partikuliere mijnen opnieuw buitenlandse arbeiders aantrekken, waaronder vooral in de tweede helft van de jaren '50 veel Italianen waren. 2 De eerste werving in Italië vond plaats in 1949, in dezelfde streken als waar de vóóroorlogse immigranten vandaan kwamen. De geworvenen waren merendeels
Zie noot op pag. 96. 2 De Oranje Nassau mijnen begonnen bijvoorbeeld in 1955 met de werving van italiaanse arbeiders.
98
boerenzonen en ongeschoolde arbeiders. 1 Voor de italiaanse gemeenschap in de oude mijnstreek waren deze wervingen uit 1949, 1950 en 1951 van weinig invloed: de nieuwkomers werden in ~ezel lenhuizen ondercebracht en tewerk gesteld op de Maurits. Bovendien was het verloop onder hen zeer hoog. 2 De meesten werden geworven op kontrakten van één of twee jaar, en keerden na het aflopen daarvan waarschijnlijk naar Italië terug, of trokken naar de belgiese mijnen, waar de lonen hoger waren. 3 Voor zover er van de kleine groep die gebleven is mensen in Heerlen zijn gaan wonen, zijn die 'geruisloos' in de italiaanse gemeenschap opgenomen. Zoals we hierboven al vermeldden, hielpen een paar van hen ook mee aan het opzetten van een nieuwe vereniging. Met andere woorden, de vooroorlogse immigranten zagen hen niet als een andere groep. Wanneer tijdens de interviews de naoorlogse immigranten aan de orde kwamen, had men het nooit over deze immigranten uit de noordelijke provincies Treviso, Friuli en dergelijke. Wie wel degelijk als een andere groep gezien werden, waren de Sardijnen, die in de tweede helft van de jaren '50 naar Zuid-Limburg kwamen. Zij vormden in die jaren de overgrote meerderheid van de immigranten uit Italië, waaronder ook Sicilianen en mensen uitde Abruz7.en in midden-Italië. 4 Het grootste aantal Italianen dat op een gegeven moment in de mijnen werkte, was ruim 1.900. 5 Evenals de eerste naoorlogse immigranten waren zij geworven op kortlopende arbeidskontrakten, kwamen hier ongehuwd naar toe, en hadden over het algemeen slechts enkele jaren lagere schoolopleiding gehad. Huisvesting geschiedde in gezellenhuizen in de nieuwe mijnstree k e n in Hoensbroek, Brunssum en Eygelshoven. Ook onder hen was het verloop groot. België en Frankrijk waren de trekpleis-
Gazet van Limburg, 4-4-1949. 2
Statistieken Gezamenlijke Steenkolenmijnen Limburg. Aantallen Italianen (boven- en ondergronds) werkzaam bij de GSL in: 1945: 73 1948: 100 1951: W8 1946: 84 1949: 522 1952: 138 1947: 91 1950: 303 1953: 131 1954: 119 Maas- en Roerbode, 29-11-1956.
4
In totaal zijn er na de tweede wereldoorlog alleen al door de staatsmijnen ruim 4.000 Italianen geworven (De Nieuwe Limburger, 31-1-1959).
5
Statistieken Gezamenlijke Steenkolenmijnen Limburg. Aantallen Italianen (boven- en ondergronds) werkzaam bij de GSL in: 1955: 211 1957: 1.966 1959: 467 1956: 886 1958: 1.269 1960: 510
99
ters, dankzij de hogere lonen daar. l De kloof tussen de vooroorlogse immigranten en de immigranten die in de jaren 1956 tot 1959 kwamen, met name de Sardijnen, was aanzienlijk. In de eerste plaats was de startpositie van de nieuwe immigranten heel anders, maar dat was een verschil dat men niet al te zwaar liet wegen.
"De genen die vóór de oorlog khJamen waren echte werkmensen, dat waren geen kleermakers en kappers zoals die later khJamen", aldus een Italiaan van de eerste generatie die tolk/ instrukteur voor genoemde landgenoten was op een der mijnen. Veel stérker werd het verschil in kulturele achtergrond en in mentaliteit gevoeld, vooral ten aanzien van de Sardijnen. Kwalifikaties als 'trots', 'achterdochtig', 'wantrouwend', 'jaloers' en 'een beetje asociaal' werden voor hen frekwent gegeven. Daarnaast ergerde men zich aan het feit dat de nieuwkomers zich in hun ogen in het openbaar niet wisten te gedragen, dat wil zeggen zij gedroegen zich zoals dat in Nederland niet gebruikelijk was.
Mevrouw A. had zich destijds geërgerd aan de naoorlogse Italianen en hun gedrag. "Die Sardijnen, dat zijn van zulke botte lui . Ik liep bijvoorbeeld een keer in de stad, en toen liepen er een paar achter me, grappen te maken over mijn benen, en te fluiten en zo. Nou, die heb ik een lesje gegeven, ik heb me omgedraaid en ze voorgehouden dat ze hier niet op Sardinië waren, maar in Nederland, en dat ze zich te gedragen hadden . Nou, die schrokken dat ze in het Italiaans aangesproken werden, kregen koppen als vuur en waren zó verdwenen ." Mevrouw R., tweede generatie, trouwde met een naoorlogse immigrant . Aanvankelijk had ze hem niet willen hebben, "z o 'n aangelopen Italiaan ", maar later had ze gedacht "ach, mijn ouders waren dat eigenlijk óók". Haar broer echter had de eerste maanden niet met haar vriend willen spreken, toen ze nog verkering hadden . "Die beoordeelde de hele groep naar de slechten. Maar ja, hij was tolk op de mijn en kreeg de hele tijd politie bij zich, om te assisteren als er na de zoveelste kloppartij weer een Italiaan in de kraag gevat was." De vóóroorlogse immigranten en hun kinderen waren beducht dat hun prestige, het beeld dat er van hen bestond, geschaad zou worden door het optreden van de nieuwkomers, en men distantiëerde zich van hen.
Een Italiaanse Van de tweede generatie vertelde hoe ze, nadat ze een keer verhuisd waren, na een tijdje van haar nieuwe buurvrouw hoorden dat die zich aanvankelijk zorgen had gemaakt: "Ze vertelde me dat ze zó blij was dat wij daar waren komen wonen, want ze had gehoord dat er Italia-
Limburgs Dagblad, 18-4-1957; Maas- en Roerbode, 29-11-1956; Limburgs Dagblad, 30-11-1956.
100
nen zouden komen naast hun~ maar gelukkig waren wij niet zoals die Italianen Van daarachter~ want dat was vreselijk. " "De breuk tussen de oude en de nieuwe irronigranten stamt vooral uit de jaren 1955-1965"~ vertelde een lid Van de tweede generatie; "dat was het gevolg van de losse zeden onder de naoorlogers~ en de steekpartijen die toch vaak voorkwamen. Bij de ouderen heeft dat toen veel kwaad bloed gezet; op het ogenblik niet meer~ de oudere generatie is nu te oud geworden om zich er nog druk over te maken~ maar toendertijd waren die zo rond de 60 jaar oud~ stonden nog in het volle leven en stoorden zich eraan." In de ogen van hun voorgangers hadden de latere immigranten het verbruid, omdat die niet voldeden aan de minimumeisen van maatschappelijk aanvaardbaar gedrag, zoals de oudere immigranten die hadden ontwikkeld in al die jaren die ze met de Limburgers hadden doorgebracht. Een 'samensmelting' tussen voor- en naoorlogers heeft nooit werkelijk plaats gevonden; "van de naoorlogsen kennen we eigenlijk niemand écht" , zoals een van de leden van de tweede generatie vooroorlogse immigranten dat illustreerde. Het aantal huwelijken tussen dochters van vooroorlogse immigranten en zij die na de oorlog kwamen is ook zeer gering. Toch hebben de twee groepsringen wel degelijk met elkaar te maken gehad, al woonden er aanvankelijk nauwelijks nieuwe immigranten in Heerlen zelf. Er waren kontakten op het werk: de meerderheid van de Italianen/mijnwerkers van de eerste generatie sloot zijn 'loopbaan' bij de mijn af als tolk/ instrukteur van de nieuw-aangekomenen, terwijl verschillende leden - ook vrouwelijke - van de vooroorlogse groepering behulpzaam waren bij de werving en opvang van landgenoten. Voor de leden van de eerste generatie betekende het instrukteur worden een niet onbelangrijke stijging op de maatschappelijke ladder. Het feit dat de leeftijd van de betrokkenen op dat moment rond 55 jaar lag, dat wil zeggen dat de stijging zich juist een paar jaar vóór hun pensionering heeft voorgedaan, droeg naar onze indruk in belangrijke mate bij aan het vooral door deze Italianen in vele toonaarden naar voren gebrachte credo 'dat Nederland het beste land ter wereld is'. In de houding van veel vooroorlogse immigranten en hun kinderen is er sprake van een zekere tweeslachtigheid ten opzich~e van hun na de oorlog gekomen landgenoten . Weliswaar ergerde men zich aan hun gedrag, was men beducht voor de weerslag daarvan op de manier waarop Nederlanders over Italianen in het algemeen dachten , maar juist daarom ook voelde men zich vaak verantwoordelijk om erger te voorkomen.
MevroUl;J L. was een van degenen die destijds hadder. geholpen met de opvang en begeleiding van de nieuwe irronigranten~ en zij had dat gedaan "om hen van dienst te zijn~ te helper;~ en te zorgen dat ze zich niet misdroegen ."
101
HET ITALIAANSE VERENIGINGSLEVEN NU Wat betekende de komst van die grote aantallen nieuwe immigranten voor het italiaanse verenigingsleven? Toen eind 1955 de eerste Italianen van de nieuwe wervingen in Limburg aankwamen was er geen vereniging. De groei van de italiaanse gemeenschap was echter wel aanleiding om weer iets op poten te zetten. In 1959, toen het aantal Italianen in Zuid-Limburg al weer terugliep werd in Sittard een Casa Italia opgezet en in Heerlen de Comitato Italiano. Het eerste was een initiatief van de toenmalige italiaanse aalmoezenier. Na de tweede wereldoorlog hadden de Italianen in Zuid-Limburg in tegenstelling tot vóór de oorlog een eigen, voor dat doel vrijgestelde, zielzorger. Degenen die die taak vervulden waren aanvankelijk Italianen, later nederlandse geestelijken. In 1959 werd in Sittard, waar in de omgeving toen de meeste Italianen in gezellenhuizen zaten, door pater Azzolini een Casa d'Italia opgezet. Het was een trefcentrum annex café/restaurant, waarin ook een ruimte was waar de aalmoezenier spreekuur hield en waarin de ACLI, de italiaanse katholieke standsorganisatie voor arbeiders, een kantoortje had. In 1959 werd in Heerlen opgericht de bovengenoemde Comitato Italiano del Limburgo, welke zich richtte op alle Italianen in Limburg. Het was een initiatief van de vice-voorzitter van de - inmiddels verdwenen - CRI en hij kreeg daarbij de steun van de italiaanse overheid (de konsul)l en de gemeentelijke autoriteiten. Met opzet werd weer gekozen voor een vorm van organisatie zonder lidmaatschap in verband met de nog steeds bestaande huiver bij de oudere immigranten zich überhaupt te organiseren. 2 Alle Italianen in Zuid-Limburg krijgen van tijd tot tijd een uitnodiging voor een van de festiviteiten die vijf à zes maal per jaar georganiseerd worden. Aanvankelijk werd voor dat doel steeds een zaal gehuurd, meestal in het patronaatsgebouw aan de Sittarderweg in Heerlen, maar ' sinds 1967 beschikt men over een eigen gebouw, dat voor een symbolies bedrag gehuurd werd van de ON-mijnen. In 1977 betrok men een ander gebouw, dat met steun van de Limburgse Immigratie Stichting is verbouwd. Een zaal met bar, keuken, en een kleine bibliotheek behoren tot de akkommodatie, terwijl tegenover het gebouw zes Docce-banen zijn aangelegd. Voorts biedt het gebouw ruimte aan een zangvereniging en een hobby-klub, beiden onlangs opgericht. Kontributie is alleen verschuldigd voor de voetbalvereniging (die overigens sinds enige tijd stil ligt) en de Bocce-vereniging, die een bloeiend bestaan leidt en regelmatig toernooien organiseert. Vier of vijf maal per jaar wordt er een dansavond georganiseerd in het verenigingsgebouw "La Genzianella".3 Eens per jaar wordt er een itliaanse week georganiseerd, waarin onder andere opgenomen zijn
Inmiddels de opvolger van degene, die deze funktie vóór en tijdens de tweede wereldoorlog bekleedde. 2
Alles wat met "politiek" te maken heeft is statutair uitgesloten. 'Het Gentiaantje ' , een plantensoort die in de alpen - dat wil zeggen ook in noordoost Italië - voorkomt, en naar alle waarschijnlijkheid niet op Sardinië.
102
een hobby- e n t e kententoonstelling, e en culinaire avond en een bejaardendag met uitstapje. In januari wordt voor de kindere n h e t Befana-feest gevierd, later in het jaar is er voor hen een ki n dersportdag. In de karnavalstijd is er een 'Ouw-wievenbal' en een kinderkarnaval. Een aktiviteit die buiten La Genziane l la plaa ts vindt en een initiatief is van de italiaanse regering zijn taallessen . Aanvankelijk waren ze bedoeld voor de kinderen van de naoorlogse immigranten, maar later namen daar ook nederlands e vrouwen , echtgenotes van genoemde Italianen, aan deel. 1 De belang stelling e rvoor is momenteel over het hoogtepunt heen. In drie scholen in Hoensbroek en Eygelshoven worden nog lessen gegeven , geïntegreerd in het onderwijsprogramma; in Heerlen, Brunssum , Maastricht, Geleen en Sittard worden na schooltijd lessen gegeven . De twee leerkrachten zijn Italiaans, terwijl tot voor een aantal jaren ook een lid van de tweede generatie een tijdlang les heeft gegeven. Financieel worden de lessen mogelijk eemaakt door de italiaanse overheid. Wat kunnen we zeggen over de belangstelling voor de verschillende aktiviteiten? De vooroorlogse immigranten, zowel leden van de eerste als tweede generatie, kwamen na de oorlog nog wel naar de aktiviteiten van de vereniging, maar nu blijven ze in toenemende mate weg. Blijkens de in t erviews hebben zij het gevoel wat 'overspoeld' te worden door de naoorlogse immigranten, die naar hun mening te veel een stempel op het geheel drukken.
"In het italiaans e huis komen we vri j wel nooit meeY'''~ vertellen een neder l andse vr ouw - getr ouwd met een Itali aan van de tweede gener atie - en haar schoonmoeder; "er zijn te eel Sardi j nen daar~ en dat i s toch wel een volkje apart ( ..... ). De mensen van vóór de oorlog vormden echt een gemeens chap ~ maar dat is nu verdwenen; zoals. vroeger wor dt he t ni e t meer." In de weekeinden is het verenigingsgebouw open, maar vooroorlogse immigranten - eerste, tweede of derde generatie - zijn daar dan nauwelijks aanwezig, met uitzondering van een beperkte groep vaste klanten voor de Bocce, over het algemeen leden van de eerste generatie. Aktiviteiten voor een bepaalde 'deelgroep' , zoals de viering van de kerstavond, die met name bedoeld is voor de ouderen, kunnen zich in een grote belangstelling verheugen. Dat geldt ook voor de halfjaarlijkse uitstapjes naar bestemmingen als Parijs, de duitse wijnfeesten en dergelijke, waarvoor zich behalve één of twee Sardijnen alleen v66roorlogse immigranten en zij die kort na de oorlog kwamen, opgeven. Specifieke aktiviteiten, gericht op de leden van de tweede generatie, zijn er niet. Het aantal van hen, dat de Genzianella wel eens met een bezoek vereert is althans onder onze respondenten gering. Dat geldt in nog sterkere mate voor de leden van de derde generatie: gemeenschappelijke ervaringen als Italiaan - die hun oUder(s), maar vooral hun grootouder(s) nog bij elkaar brengen _ Naar ons verschillende malen verteld werd, z~Jn de meeste van de naoorlogse immigranten met nederlandse vrouwen getrouwd, naar schatting 75%.
103
hebben zij niet, en een dansgroep - waar sommige poolse en sloveense (klein)kinderen in geïnteresseerd blijken - is er niet. Of de nog niet zo lang geleden gestarte hobby-klub die aantrekkingskracht op de derde generatie wel zal uitoefenen, is nog moeilijk te zeggen.
Een Italiaanse Van de tweede generatie vertelde dat haar dochter~ net zo min als zij zelf~ naar de Genzianella gaat . "Er is niets specifieks voor haar daar~ tenzij misschien de hobby- klub ~ die ze net opgericht hebben . rr Blijkens de reakties die wij kregen gaan maar zeer weinig leden van de derde generatie naar het verenigingshuis, en zo zij dat wel doen, dan is het sporadies.
Een van de bestuursleden zei over z~Jn kinderen : ze zijn wel erg getnteresseerd in Italië~ we gaan er nog wel eens op vakantie ~ maar ze komen zelden in het italiaanse centrum. Ze zijn bij nederlandse klubs en verenigingen en hebben nederlandse vrienden."
rWee ~
Sinds een aantal jaren is de Comitato Italiano niet de enige vereniging meer voor Italianen in Zuid-Limburg. In 1971 werd in Sittard een zustervereniging opgericht, ook Comitato genaamd. Nog later werden er op verschillende plaatsen door naoorlogse immigranten verenigingen opgericht waaronder verschillende van Sardijnen. Lidmaatschap van één van die verenigingen hoeft niet automaties te betekenen dat men de aktiviteiten van de Comitato's niet meer bezoekt, al is er sprake van een zekere rivaliteit. Op dit moment zijn de twee Comitato's de grootste italiaanse verenigingen in Zuid-Limburg. Zij hebben samen een adressenbestand van ruim 800 Italianen, zowel mannen, vrouwen als kinderen. Voor zover er ooit sprake is geweest van een italiaanse gemeenschap als 'één grote familie', dan nu in ieder geval niet meer. Eendeel van de aktiviteiten van de verenigingen is specifiek gericht op de naoorlogse immigranten. Het aantal vooroorlogse immigranten dat deelneemt aan gemeenschappelijke aktiviteiten is langzaam kleiner aan het worden en ook onderling verliest men elkaar in die kring meer en meer uit het oog. Illustratief voor dat laatste is het volgende: regelmatig gaven mensen ons namen van andere Italianen, die ons de nodige informatie zouden kunnen verschaffen; verschillende malen bleken de betrokkenen echter al meerdere jaren terug te zijn overleden. Een laatste opmerking die we hier nog moeten maken betreft de Istriani en de mensen uit de grensstreek rond Gorizia. Om met de laatsten te beginnen: zij zijn ondanks hun italiaanse pas in meerderheid géén deel gaan uitmaken van de italiaanse gemeenschap. Vele leden van de eerste generatie voelen zich ook nu nog meer thuis op een feest van de sloveense, dan op een van de italiaanse vereniging:
Zoals bijvoorbeeld de heer R. Het sloveense verenigingsleven trekt hem meer dan het italiaanse. De muziek die men maakt is 'lustiger'. En niet alleen is het italiaanse (verenigings-Jhuis hem te ver weg~ maar de Italianen maken ook te veel lawaai als ze bij elkaar zijn.
- - - --
--~
--------~~ -~- -
104
De mensen uit Istrië, dat na 1945 weer bij Joegoslavië kwam, hebben t e nslotte in meerderheid hun keus laten vallen op Italië als hun 'oorsprOnkelijke' vaderland. Vele leden van de eerste generatie bezoeken de voor de ouderen bedoelde festiviteiten in 'La Genzianella' en zij hebben in meerderheid hun italiaanse pas g e houden. Ee n illustratie van de redenen en motieven die zij hebben om al dan niet voor Italië te kiezen, is het volgende :
Tijdens het interview met mevrouw F .~ afkomstig uit Istrië~ kwamen ook haar broer en een ge zamenlijke kennis ~
mevroUliJ S .~ ook uit Istrië~ op be zoek . Toen ik vr oeg naar de opleiding di e ze hebben gehad~ ve r t e lden ze~ dat de scholen in Istrië Vóór 1918 tweetali g waren: Kr oatiesj Istriaans . Ze hebben alle drie daar op school gezeten . De opleiding van de heer F. was echter doar de oor log gr otendeels in het water gevallen . De school was in 1918 italiaans gewor den en omdat hij niets van de taal begreep~ leerde hij er niet veel . Pas in militair e dienst had hij een beetje I taliaans geleerd. Zelf war en ze altijd Istriaans met elkaar blijven spreken~ ook later in Limburg : de Istriani woonden toch meestal dicht bij elkaar in de buur t . Alle drie zijn ze van geboorte Oostenrijker~ en kregen ze na 1918 de italiaanse pas . De beide dames hebben die nóg; de heer F. ~eeft zich laten naturaliseren . Gevraagd naar hun opinie over naturalisatie zei mevr oUliJ F. het nie t z o te weten . Maar mevrouw S. verklaarde stellig el" r{.ooit ook maar over gedácht te hebben, zelfs al voelt ze zich "drie kwart Nederlandse en een kwart Italiaanse ". De heer F. ging ervan uit dat hij maal' twaal.~ jaar Italiaan is geweest: van 1918 tot 1930 toen hij naar Limburg kwam . "I k ben als Oostenrijker geboren, i k voel me nu Nederlander. " Mevrouw S . ging daar met enthousiasme tegen i n; zij vond dat Oostenrijk geen goeie baas voor hun was geweest . Nog geruime tijd werd er met veel verv? en gelach gepraat over de vr aag wie nu wat was , waarbij duidelijk werd, dat heteen weliswaar vaak ter ugker end, maar niet (meer? ) zo serieus gespreksonderwerp was . De heer F. ging nooit naar het italiaans e verenigingshuis , mevrouw F. de laatste jaren ook nie t meer zo vee l , maar mevrouw S . :;1~nq cr nog rege lmatiG naar toe als er wat te doe n was.
105
Hoofdstuk 111 ASSIMILATIE
VAN
IMMIGRANTEN
In dit hoofdstuk zullen we nagaan of de onderzochte immigrantengroeperingen in Heerlen voldoen aan de kriteria van assimilatie, die we in Hoofdstuk I besproken hebben. Deze kriteria zijn beheersing van de nederlandse taal, een positie op de arbeidsmarkt overeenkomend met die van de plaatselijke bevolking, keuze van Nederlanders als huwelijkspartner, lidmaatschap van nederlandse verenigingen en het gevoel Nederlander te zijn. Naast deze kriteria beschikken we over gegevens die weliswaar geen uitsluitsel geven over het al dan niet geassimileerd zijn, maar wel een indikatie daarvan zijn. Het verdwijnen van eigen verenigingen is geen voorwaarde voor assimilatie, zoals het beheersen van de nederlandse taal dat is. Echter een geleidelijke teruGgang van deze vereniGingen gekoppeld aan een toename van het aantal immigranten dat lid is van een nederlandse vereniging, is wel een indikatie van de assimilatie van de betrokken groepering. Met het oog op de behandeling van deze kriteria en indikatoren onderscheiden we drie n~vo's van assimilatie: een sociaal-ekonomies ~ een sociaal- kultureel en een juridies nivo. Deze nivo's zijn niet identiek aan de onderdelen van de definitie van assimilatie (zie pag. 6 e.v.). Wel komen alle onderdelen in deze nivo's aan de orde. Het laatstgenoemde kriterium dat gebaseerd is op de vraag of de immigranten zich Nederlander voelen, komt ter sprake na behan deling van de drie nivo's. Het materiaal waar we ons voor t oe tsing van dit (subjektieve) kriterium op baseren, bestaat uit de interviews. Hieruit putten we ook voor beantwoording van de vraag of de immigranten zich gediskrimineerd voelen, zoch als 'out - group' behandeld voelen. Voor de toetsing van de andere kriteria en indikatoren gebruiken we voornamelijk de resultaten van de census enerzijds en die van het Sociogram van Heerlen anderzijds. Dit Sociogram dat bij het schrijven van dit rapport nog niet was verschenen, maar waarvan we drukproeven hebben ingezien, verschaft vergelijkingsmogelijkheden met de Heerlense bevolking. Onze census hebben we zoveel mogelijk op het Sociogram afgestemd. Toch was de koördinatie niet optimaal. Zo was de bedoeling bijvoorbeeld, dat we van de gemeente Heerlen ook gegevens over huisbezit zouden krijgen, aangezien dit als een indikatie kan gelden voor de sociaal-ekonomiese positie van de immigranten. Maar de eindversie van het SocioGram zal over huisbezit geen gegevens verschaffen, zodat de gegevens, die we op dit punt van de immigranten verkregen hebben, niet bruikbaar zijn. Voor de waardering van de gegevens van de census verwijzen we naar Hoofdstuk I. We willen nogmaals benadrukken, dat er een uitgebreid survey nodig zou zijn om een sluitend en statisties betrouwbaar bewijs voor het wel of niet geassimileerd zijn v an de immigrantengroeperingen te leveren. Onze gegevens zijn daarvoor aan de magere kant en op sommige punten onvoldoende. We· hopen met deze relativering te voorkomen, dat de lezer de in
-------~~~~ ----
106
dit hoofdstuk gepresenteerde tabellen beschouwt als onweerlegbare bewijzen.
1.
SOCIAAL-EKONOMIES NIVO
In veel assimilatiestudies wordt de sociaal-ekonomiese positie van immigr anten , dat wil zeggen de positie die aangegeven wordt door he t ni v o van opleiding, het b e roep, he t bezit en de daarv an afgel e id e status, buiten beschouwing gelaten. De schrijvers koncent reren zich op de mogelijk e so c iaal-kulturele verschillen tu s sen d e immigranten en de ontvangende samenleving . Het opgaan van een immigrantengroepering in een samenleving kan echter niet volledig zijn, wanneer de leden van die groepering in sociaal-ekonomies opzicht te ver afstaan van de autochtone bevolking ; een afstand die in bijna alle gevallen een achterstand betekent voor de immigranten. Wanneer een bepaalde groepering buitengesloten blijft van delen van de arbeidsmarkt, zoals op dit ogenblik bijvoorbeeld het geval is met het merendeel van de arbeidsmigranten uit het . Mediterrane gebied, dan is de kans op assimilati e gering. Uitgaande van deze stelling zou de absorptie in d e samenleving zodanig moeten zijn, dat de immigranten en hun nakomelingen dezelfde kansen hebben op de arbeidsmarkt en op ekonomiese stijging als de nederlandse bevolking.
GEGEVENS VAN CENSUS EN INTERVIEWS De beroepspositie van de immigranten en hun nakomelingen nemen we als kriterium van assimilatie; opleiding, inkomen en woningbezit kunnen gelden als indikaties van de sociaal-ekonomiese positie van de onderzoeksgroep. De laatste twee indikatoren komen echter in het Sociogram niet voor, reden waarom wij op deze punten geen vergelijking kunnen maken. Indirekt zouden we ook de plaats waar de respondenten in Heerlen wonen als een indikatie kunnen gebruiken, maar daarmee moeten we voorzichtig zijn. Het was ons al snel opgevallen, dat de meeste respondenten in Noord-Heerlen woonden. Dit staat in verband met het volgende. In Heerlen werden drie mijnzetels aangelegd: de ON-I (1899), de ON-lIl (1917) en de ON-IV (1929), allen ten noorden van de spoorlijn Sittard-Kerkrade, die de langgerekte stad in tweeën deelt. De achttien woninggroepen, die door de mijnen en Ons Limburg voor de mijnwerkers gebouwd werden, lagen op drie na allen in Noord-Heerlen. Daarvoor waren twee redenen: de mijnwerkers moesten dicht bij de mijn wonen en de grondprijzen waren in dat deel van Heerlen het laagst. Het gevolg was, dat bijna alle buitenlanders (en niet-Limburgers) die in de Heerlense mijnen kwamen werken onderdak vonden in Noord-Heerlen.)
) Ontleend aan Sociogram Heerlen, p.8.
---
107
De situatie van voor de oorlog heeft zich in grote lijnen gehandhaafd: 83% van de ondervraagden woont in Heerlen-Noord, tegen 17% in Zuid. Het verschil in inwoneraantal tussen Noord en Zuid kan de ongelijkheid in woonpatroon van de immigranten niet verklaren: in Noord wonen 37.729 Heerlenaren, in Zuid 32.404 (situatie op 31-12-1978) . De ondervraagde immigranten wonen evenmin gelijkelijk verdeeld over Noord-Heerlen. De helft van de ondervraagde respondenten woont in vijf Noord-Heerlense wijken, te weten: Heksenberg 17% Pass art 10% Heerlerheide 9% Meezenbroek 7% Beersdal 6% De overigen wonen in dertien andere Noord-Heerlense wijken, of in Heerlen-Zuid. Opmerkelijk is overigens, dat van de 65 Italianen er 18 in Heerlen-Zuid wonen; van de 224 Polen wonen er 30 in Zuid-Heerlen en van de 103 Slovenen 14. Een verklaring voor het hoger gemiddelde van Italianen in dit deel van Heerlen vormt waarschijnlijk het verschil ~n beroep: ! van de Italianen werkte destijds in het terrazzo-bedrijf, en zij woonden niet in de mijnwerkerskolonies in Noord-Heerlen, maar in Heerlen-Zuiè. Maar wat is het belang van deze opmerkingen voor bepaling van de sociaal-ekonomiese positie van de immigranten? Op sociaal-ekonomies gebied bestaan er opmerkelijk konstante verschillen tussen de bevolking in de twee helften van de gemeente Heerlen, niet verwonderlijk gezien de achtergronden en het ontstaan van deze stadsdelen. Terwijl de mijnwerkers in Noord-Heerlen werden ondergebracht, woonden de opzichters en beambten voor een klein deel eveneens in Noord-Heerlen, maar grotendeels in de betere buurten in Zuid-Heerlen. Uit het Sociogram blijkt, dat de bevolking in Heerlen-Zuid gemiddeld een hogere beroepspositie en een betere opleiding heeft dan de bevolking van Heerlen-Noord. Het feit dat de meeste immigranten in Noord-Heerlen wonen kan er op wijzen dat zij een lagere sociaal-ekonomiese positie hebben dan de bevolking uit ZuidHeerlen. Eigenlijk behoren de immigranten vergeleken te worden met een groep Limburgers, die dezelfde startpositie had als de immigranten-mijnwerkers. Aangezien dat onmogelijk is, moeten we het gemiddelde van de Heerlense bevolking ter vergelijking nemen, eventueel het gemiddelde van de bevolking in Heerlen-Noord. Wat betreft de beroepspositie gaan we na: 1. het huidige beroep van de werkende mannen uit de drie groeperingen. Het aantal werkende vrouwen onder de respondenten is te gering om een vergelijking met de Heerlense vrouwen mogelijk te maken; 2. de beroepsstijgiug: het eerst uitgeoefende beroep versus het laatst uitgeoefende; 3. het aantal werklozen en het aantal mensen dat een beroep doet op de sociale voorzieningen.
----_.
108
In de volgende tabel worden de beroepen van alle werkende respondenten, mannen,l vergeleken met die van de Heerlense werkende mannen.
Tabel 13
Beroepen van alle werkende mannelijke respondenten vergeleken met de werkende mannen in Heerlen 2 Immigranten
Heerlenaren 3
abs.
perc.
Noord perc.
arbeiders 4
52
46
62,3
50,4
lagere employés
11
10
23,1
22,6
middelbaar employés
27
24
8,3
12,8
hoger employés
12
11
0,9
5,6
vrije beroepen overige zelfstandigen
Geen Antwoord
Noord + Zuid perc.
1,9 10
9
112
100
5,4 100
6,7 100
7 119
In deze tabel zijn ook opgenomen de respondenten, die niet van poolse, italiaanse of sloveense afkomst zijn, maar gehuwd met leden van de drie groeperingen; dit omdat de sociaal-ekonomiese positie van de immigrantenvrouwen voor een groot deel bepaald wordt door die van hun mannen. 2
De indeling van de immigranten in de in de tabel gebruikte kategorieën gebeurde met hulp van een medewerker van de G.D.O. in Heerlen. Het onderscheid tussen arbeiders en lage employés is eigenlijk weinig zinvol wanneer het gaat om de bepaling van de sociaal-ekonomiese positie. Beide kategorieën kunnen ook samengevoegd worden. Het Sociogram van de gemeente Heerlen baseert haar gegevens op een arbeidskrachtentelling van 3% van de Heerlense bevolking, in dit geval van mannen tussen 14 en 65 jaar. Het geeft geen absolute getallen weer, alleen procenten. De hier afgedrukte cijfers zijn een bewerking van Tabel 111-13 uit het Sociogram.
4
Het Sociograa van Heerlen splitst de arbeiders in geschoolde en ongeschoolde handarbeiders. Dit onderscheid hebben wij niet overgenomen, aangezien het G.D.O. zelf, ten tijde van de voorbereiding van onze census, deze onderverdeling nog niet voor ogen had.
-
109
Tegenover een geringer aantal lagere employés onder de immigranten staan hogere percentages voor middelbare en hogere employés. Daarvoor hebben we geen afdoende verklaring kunnen vinden. In Tabel 13 zijn de gegevens verwerkt van zowel de hoofdrespondenten (degenen die geïnterviewd zijn) als van hun kinderen. Een aantal van die kinderen, die zowel tot de tweede als derde generatie behoren, woont inmiddels buiten Heerlen, namelijk 105 van de 235. Wanneer we degenen die niet meer in Heerlen wonen buiten beschouwing laten worden de volgende getallen verkregen:
Tabel
14
Beroepen van alle werkende mannelijke respondenten wonend in Heerlen, vergeleken met de werkende mannen in Heerlen en Heerlen-Noord Immigranten
abs. arbeiders lager employés middelbaar employés hoger employés
Noor~
Heerlen totaal
perc.
perc.
Heerlen-
perc.
43
58
62,3
50,4
5
7
23,1
22,6
16
21
8,3
12,8
2
3
0,9
5,6
vrije beroepen overige zelfstandigen
Geen Antwoord
1,9 8
11
74
100
6
5,4 100
6,7 100
,
80
Hoewel we moeten bedenken dat door deze reducering de aantallen wel erg laag zijn geworden, lijkt het er op dat de groep immigranten die in Heerlen woont relatief meer arbeiders onder de werkende bevolking telt. Anders gezegd onder de buiten Heerlen wonende immigranten zijn degenen met een beroep op het nivo van middelbaar en hoger employé sterker vertegenwoordigd. Van de twaalf in de kategorie hoger employé wonen er tien buiten Heerlen. Dit kan betekenen dat degenen met hogere opleiding hun geluk buiten Heerlen gezocht hebben, waar ze meer kansen hadden, of dat ze wel in Heerlen werken, maar elders zijn gaan wonen. Uit de tabel volgt ook dat acht van de tien zelfstandigen onder de respondenten in Heerlen zelf wonen. De gegevens over de vrouwen voor wat betreft hun beroepspositie zijn zeer summier; deze zijn opgenomen in Bijlage VII. Om te achterhalen in hoeverre er een beroepsstijging had plaats gevonden, vroegen we de respondenten naar hun eerst uitgeoefend
----
110
beroep en hun laatst uitgeoefend beroep . De gegevens in onderstaande tabel gelden voor drie generaties en ook voor de momenteel niet-werkende immigrantenbevolking, alsmede de overleden respondenten. Tabel 15
Vergelijking tussen eerst en laatst uitgeoefend beroep van alle mannelijke respondenten
arbeiders
Eerste beroep N=245
Laatste beroep N=245
%
%
78
58
lager employé
9
9
middelbaar employé
6
18
hoger employé
5
6
2
9
100
100
vrije beroepen overige zelfstandigen
Geen Antwoord
33
32
Niet van toep assing
11
13
De verschuiving tussen het eerst en het laatst uitgeoefend beroep is duidelijk herkenbaar en vormt een evidente indikatie van de beroepsstijging onder de immigranten. Tot slot werpen we een blik op het percentage niet-werkenden onder de mannelijke beroepsbevolking (dat wil zeggen alle mannen tussen 14 en 65 jaar). (Zie Tabel 16) Zowel het percentage werkenden als niet-werkenden is onder de respondenten hoger dan onder de Heerlense bevolking. Dat het percentage werkenden zoveel hoger is, is vooral te danken aan het lage aantal studerenden (studenten óf scholieren): slechts zes in Heerlen. Dit heeft te maken met het feit dat het aantal respondenten in de leeftijdskategorie 15 tot en met 24 jaar nogal gering is (zie pagina 19). Dat er zo weinig militairen onder de respondenten zijn hangt niet alleen samen met hetgeen hierboven opgemerkt werd, maar ook met de tendens, dat met naturalisatie gewacht wordt, totdat de dienstplichtige leeftijd voorbij is. Bezien we tenslotte het aantal leden van de immigrantengroeperingen dat wel of geen sociale uitkering ontvangt. De vergelijking gaat op voor de groep tussen 14 en 65 jaar mannen en vrouwen. In de eerste kolom geven we alle respondenten, in de tweede kolom
-
111
Tabel 16
Werkende en niet-werkende mannelijke beroepsbevolking onder immigranten en Heerlenaren Alle respondenten N=188
Respondenten in Heerlen N=138
Heerlen Heerlen Noord totaal
perc.
perc.
abs.
perc.
abs.
perc.
119
72
80
65
55,1
57,6
47
23
37
30
24,1
18,6
studerend
7
4
6
5
18,9
22,1
mili tair
1
1
1
1,9
1,9
166
100
124
werkend niet-werkend
Geen Antwoord
alleen de uitkering voor alle RWW, WAO,
uitkering:
22
100
100
100
14
respondenten die momenteel in Heerlen wonen : het s66rt zullen we niet specificeren. Net zoals het percentage Heerlenaren is het gebaseerd op gegevens over WW, \~VV, AAW en ABW. Alle respondenten
Respondenten Inwoners van binnen Heerlen Heerlen
11,4%
14%
17,6%
In beide gevallen skore'n de immigranten lager dan de Heerlenaren. Wanneer deze cijfers de werkelijkheid juist weergeven, dan kunnen we twee verklaringen bedenken voor het verschil tussen immigranten en Heerlenaren. In zoverre het eerste generatie betreft zou men kunnen veronderstellen, dat de immigranten niet precies weten waar ze techt op hebben en bijgevolg minder gebruik maken van sociale voorzieningen. Anderzijds kan men ook redeneren, dat sommige leden van de eerste generatie geen gebruik willen maken van deze voorzieningen, omdat ze zich de gedachte eigen gemaakt hebben, dat ze in een vreemd land hun eigen boontjes moeten doppen, dat ze zo weinig mogelijk willen opvallen en liefst niet beschuldigd willen worden profiteurs te zijn. Behalve de beroepspositie van de immigranten en hun positie binnen de werkende en niet-werkende bevolking van Heerlen, geeft ook hun opleidingsnivo een indikatie van hun sociaal-ekonomiese positie. Komt hun opleidingsnivo overeen met dat van de Heerlenaren? Het Sociogram geeft cijfers over het aantal personen dat in de afgelopen jaren een dagopleiding afgesloten heeft, maar aangezien onze populatie niet groot genoeg is, zijn deze cijfers voor vergelijking niet bruikbaar. Wel zijn er gegevens over opleiding, gebaseerd op de 3% arbeidskrachtentelling uit 1977, gegevens die
112
niet in het Sociogram zlJn opgenomen en verder nergens gepubliceerd zijn. Deze gegevens betreffen het opleidingsnivo van mannen en vrouwen tussen 14 en 65 jaar, verdeeld over twee leeftijdskategorieën: de jonge generatie tot en met 23 jaar, de oude generatie boven de 23. Er werd een vergelijkingskoëfficiënt ontwikkeld via de volgende methode. De verschillende opleidingen van LO, LBO, MAVO en MULO, MBO, HAVO en VWO, HBO en universitaire opleiding kregen een oplopend (van 1 tot en met 7) waarderingscijfer. Het aantal mensen dat alleen LO had, werd vermenigvuldigd met 1, het aantal mensen met LBO-opleiding met 2, enz. De uitkomsten van deze vermenigvuldigingen werd opgeteld en gedeeld door het aantal mensen per leeftijdskategorie. Het gevonden cijfer is de vergelijkingskoëfficiënt. Met behulp van deze uitkomsten was het mogelijk Heerlenaren en de immigrantenpopulatie met elkaar te vergelijken.
Tabel 17
Vergelijking opleidingsnivo Heerlenaren en immigranten 14 tot 23 jaar is jongere generatie 24 tot 65 jaar is oudere generatie Immigranten
HeerlenNoord
Heerlen
2,5 1,9
(N=139) (N=145)
2,1 1,9
2,7 2,2
2,4 2,9
(N= 16) (N= 18)
3,4 3,1
3,9 3,5
oudere generatie mannen vrouwen
jongere generatie mannen vrouwen
Terwijl de oudere generatie (bij benadering 'onze' eerste en tweede generatie) kwa opleiding rond het Heerlense gemiddelde zit, skoort de jongere generatie beduidend lager. Konklusies zijn hier amper aan te verbinden, gezien de beperkte omvang van de jongere generatie (N= resp. 16 en 18). Het opleidingsnivo van de ouderen in acht genomen, ligt het niet meteen voor de hand te aksepteren dat de jongere generatie lager skoort dan zelfs het gemiddelde van Heerlen-Noord.
SA~NVATTING
Als kriterium van geassimileerd zijn hebb en we genomen de overeenkomsten in beroepspositie van immigranten en Heerlenaren. Vergelijking van de cijfers van de census met de cijfers van het Sociogram laat de konklusie toe dat de sociaal-ekonomiese positie van de immigranten op dit punt niet sterk verschilt van die van de Heerlenaren. De gegevens over aantallen niet-werkenden en over het opleidingsnivo (van de 'oudere generatie') lijken deze konklusie te ondersteunen.
113
2.
SOCIAAL-KULTUREEL NIVO
Een tweede nivo, waarop we de immig ranten kunnen bezien is wat we het sociaa l-kult ureel nivo kunnen noemen . Voor de beoor deling van de assmi liatie op dit nivo nemen we als kriter ia: behee rsing- van de nederl andse taal, de mate waarin de immig ranten en hun nakom elinge n deelne men aan het nederl andse vereni gingsl even, en de mate waarin zij trouwe n met leden die niet tot de eigen ethnie se groepe ring behore n. a. Volwa ardige partic ipatie in de nederl andse samen leving is onmog elijk zonder behee rsing van de nederl andse taal, welke we dan ook als kriter ium van assim ilatie bescho uwen. Of de tweede en derde gener atie de taal van de ouders respe ktievelijk grooto uders nog behee rst, zien we niet als een kriteri urn van assim ilatie. Het is hétzij een funkti e van belan gstell ing voor de kultuu r van de (groot )oude rs, hétzij een funkti e van een lang vastge houde n wens tot terugk eer bij de eerste gener atie, in kombi natie met door die eerste gener atie op hun kinder en uitgeoefend e dwang de 'moed ertaal ' te spreke n. Wanne er kennis van de vooro uderli jke taal samen gaat met gering e kennis van het Nederlands, dan bescho uwen we het als een indika tie van niet-g eassim ileerd zijn. Ander zijds, wanne er de tweede en derde gener atie de nederl andse taal behee rst, maar steeds minde r de taal van hun (groot )oude rs behee rst, is dit een aanwi jzing voor assim ilatie van deze groep ering . Zo kan men ook verwa chten, dat leden van de tweede en derde generatie het limbur gs dialek t spreke n en versta an, maar wanne er dit niet het geval is, beteke nt dit nog niet dat zij niet geassi mileerd zijn : het spreke n van het dialek t is geen kriter iurn, maar een indika tie van assim ilatie . b. Een tweede kriter ium van assim ilatie is het lidmaa tschap van nederl andse ver enigin gen. Omdat er geen vergel ijking smoee -
lijkhe den met de Heerle nse bevolk ing op dit punt zijn, zullen we een verge lijkin g maken binnen de immig ranten tussen lidmaa tschap in de period e vóór, en lidmaa tschap in de period e na de tweede wereld oorlog . Daarme e z ullen we aanton en, dat de immig ranten bevolkin g in de loop van de tijd is gaan deelne men aan het nederlandse vereni gingsl even. Dat zij eventu eel nog steeds lid zijn van eigen vereni gingen ho eft geen belemm ering te zijn om hen geassi mileer d te noemen , wanne er ZlJ tenmin st e ook thuis zijn in het nederl andse veren igingsl even. Het no g aan te tonen feit, dat de immig ranten bevolking steeds minde r geïnte ressee rd is in ethnie se vereni gingen , is wel een indika tie van geassi mileer d zijn. c. Het huwen buiten eigen dat wil zeggen ethnie se kring is het derde kriter ium voor assim ilatie op het sociaa l-kult urele nivo. Wanne er uit de result aten van census en interv iews blijkt dat het versc hijnse l 'huwen binnen de eigen ethnie se groep' in de tweede gener atie groten deels, en in de derde gener atie vrijwe l is verdwenen , dan is een voorw aarde van assim ilatie vervu ld.
114
We hebben aan de genaturaliseerde immigranten gevraagd of ze bij de laatste verkiezingen (gemeenteraadsverkiezingen van 1978) ge bruik hadden gemaakt van hun s temrecht . De antwoorden op deze vraag geven een indikatie van de mate waarin de ondervraagden 'volwaardig participeren' in de samenleving. In hoeve r re de leden van de drie groeperingen nog hun 'vaderland ' bezoeken hangt voor een deel samen met de vraag of ze ginds nog familie hebben wonen . Net zoals het bezoek aan het 'vaderland' is ook de beheersing van de taal van hun ouders slechts van indirekt belang bij de beoordeling van de assimilatie: het feit dat bezoek nog steeds plaats heeft sluit assimilatie niet uit, terwijl sterk afnemend bezoek wel een aanduiding voor assimilatie is.
GEGEVENS VAN CENSUS EN INTERVIEWS a.
Beheersing van de neder landse taal
We trappen een open de~r in, als we zeGgen dat de eerste generatie de nederlandse taal veel slechter beheerst dan de tweede en derde generatie . Het kriterium voor de tweede generatie hebben we gelegd bij tien jaar. Dat wil zeggen, de kinderen van buitenlanders, di e vóór die leeftijd naar Limburg kwamen en hier minstens enkele jaren de lagere school bezochten, behoren tot de tweede generati e . De kinderen die na hun tiende levensjaar kwamen tot de eerste. Doo r ee n dergelijke definiëring brengen we alle immigranten die de ta al niet of niet goed beheersen onder bij de eerste generatie. Nu, nadat e r 40 tot 60 jaar voorbij zijn gegaan staat het met de spreekvaardigheid als volGt.
Tabel 18
Spreekvaardigheid Nederlands bij respondenten van drie generaties; N=392
generatie
niet/ slecht
matig
1
8
25
10
7
2
0
3
170
3
3
0
1
153
12
8
29
313
22 1
goed
geen antwoord
392
Het betreft hier gegevens van zogenaamde 'bijrespondenten' , over wie hun ouders bij de ondervraging geen gegevens hebben verstrekt.
115
Ongev eer 1/ 4 van de eerste gener atie is er nog in geslaa gd het Neder lands onder de knie te krijge n. Het betre ft vooral immig rant en die met Neder lander s getrou wd zijn. Bij de Italia nen en Istria ni van de eerste gener atie waren de proble men met de nederlandse taal het groot st. We hadden soms de groots te moeite hen te versta an, zelfs om de strekk ing van het verha al dat ze vertel den te begrij pen. Enkele malen moeste n jonger e famili eleden als tolk funger en. Er waren ook Polen en Sloven en die slecht Neder lands sprake n, maar die wisten zich over het algeme en met half-D uits / half-N ederlands versta anbaa r te maken.
Een Pool van de eerste gener atie : "Voor de oorlog sprak ik altijd Pools met m1-Jn vroUlV en kinder en . Ik versta wel Nederl ands J maar spreek het niet . Bij alle instan ties waar je kwam J ook bij de gemee nte J werd Duits gespro ken J wanne er ze merkte n dat je buiten lander was . Overig ens kan een Pool beter gemak kelijke r Frans J leren dan Neder lands . Tot 1940 ontvin g ik een-po olse krant_ uit Frank rijk . Daarna -,f./ /... ,' . . . . . . . . "y ~ . I ~k uit nederl andse krante n beetje bij beetJe Neder lands geleer d . " 7
De tweede en derde gener atie spreek t het Neder lands goed. De enkele uitzon dering en, voora l die in de derde gener atie, kunnen te maken hebben met het feit dat de onderv raagde n zichze lf en hun kinder en op dit punt moeste n beoord elen; zij vertoo nden daarb ij soms de neigin g hun behee rsing van het Neder lands lager in te schatt en dan die van het Limbu rgs. Waar het Limbu rgs spreek taal is, levert het Neder lands proble men op. Het spreke n van een dialek t zou een groter e handik ap kunnen zijn bij het leren van ,de nederl andse taal, dan het spreke n van een taal die niet verwan t is aan het Neder lands. Overig ens is het opvall end, dat versch illend e leden van de tweede gener atie ons vertel den, dat zij op de lagere school hogere punten kregen voor nederl andse taal dan hun (limbu rgse) klasge noten, ook wanne er thuis Pools, Slovee ns of Italia ans gespro ken werd.
LIMBURGS DIALEKT Zijn de immig ranten niet geassi milee rd, wanne er ze geen Limbu rgs spreke n? Kan het spreke n van een dialek t een kriter ium zijn bij de beoor deling van assim ilatie? Wordt deze vraag met ja beantw oord, dan zouden veel 'eerst e generatie Holla nders ', die in Limbu rg zijn gaan wonen, niet geassi mileerd zijn. Hoewe l navraa g onder hen voldoe nde verhal en zou opleveren over de afwijz ende houdin g van Limbu rgers tegeno ver 'vreem den', die niet hun taa j', spreke n, lijkt een derge lijk kri terium ons te zwaar, waar we het hebben over assim ilatie van immig ranten . We kunnen overig ens wel stelle n, dat diegen en onder de immig ranten die 66k Limbu rgs spreke n, een voorsp rong hebben , zich gemakkelijk er geakse pteerd weten, dan die immig ranten (kinde ren) die 'slech ts' Neder lands spreke n.
116
Belangrijk in deze is de faktor 'woonplaats'. In Heerlen bijvoorbeeld is en was het Nederlands veel geaksepteerder dan in de omliggende dorpskernen. Doordat de hoogste funkties in de staatsmijnen en geleidelijk ook in de partikuliere mijnen in handen waren van 'Hollanders' werd Nederlands de officiële spreektaal in het mijnbedrijf. De Limburgers onder het kader en de beambten namen het Nederlands over en ook in bepaalde lagen van de bevolking (meestal niet onder de arbeidersbevolking) vond het Nederlands als spreektaal ingang. Terwijl in sommige plaatsen het Nederlands afgewezen werd als de taal van de 'kolonisatoren' uit het Noorden, werd bijvoorbeeld in Heerlen het Nederlands gezien als de spreektaal van een groepering met hoge(re) status; en derhalve werd die taal overgenomen. Door de limburgse achtergrond van de bevolking kreeg het Nederlands een bepaalde karakteristiek en uitspraak, waardoor het de naam 'koelhollands,l kreeg. Veel inwoners van Heerlen bedienen zich van dit Nederlands, en spreken het Limburgs niet meer. Dit houdt in, dat de immigranten in een dergelijke omgeving hun gemis aan kennis van het Limburgs niet altijd zullen ervaren. Maar laten we naar de cijfers kijken.
Tabel 19
Beheersing van het limburgs dialekt door respondenten van drie generaties. Absolute aantallen; N=392
generatie
niet/ slecht
1
25
9
5
11
2
38
29
84
25
3
32
6
90
38
95
44
179
74
matig
goed
geen antwoord
392
Degenen van de eerste generatie die Limburgs spreken hebben dit waarschijnlijk te danken aan het feit dat ze met een Limburgse getrouwd zijn. Het is vooral uit dat soort huwelijken, dat de tweede en derde generatie ook het dialekt spreekt. Een meerderheid van de ondervraagden spreekt goed Limburgs, hetgeen dus des te opvallender is gezien het hi e rboven aangehaalde feit, dat veel inwoners van Heerlen - en niet alleen degenen die uit het buitenland of Noord-Nederland afkomstig zijn - g~en Limburgs spreken. Verschillende mensen zeiden, dat het feit dat ze geen Limburgs spraken, wel een handikap was in hun kontakten met Limburgers:
1
'Koel' is Limburgs voor (steenkolen)mijn.
~ - =-=
--
-
-----------
-
~-
----
-
-
-
-
117
Een Itali aan van de tweede generatie ~ gehuwd met limburgs e vrouw: "Omdat ik ge en plat s pr eek heb ik wel kontaktpr oblemen gehad~ vooral met oude r e kollega 's op de mijn . Ik heb wel geprobeer d het t e leren~ maar dat klonk belachelijk in hun oren . Ook thuis hee f t het wat prob lemen gegeven~ want mijn vr ouw komt uit een echt limburgs gezin ." Sommigen brachten het erg ver in het leren van Limburgs, verstaan bijvoorbeeld de verschillende dialekten in de mijnstreek, maar omdat ze zich bij het spreken niet al te zeker voelen, proberen ze het maar niet.
Zoals een Poolse van de der de gener ati e . Ze werkte een tijd lang met ander e meisjes in een fabriek en hoorde en leer de een groot aant al plaatselijke di alekten vers taan . Ze kon zelfs Sittards of Maastrichts of Kerkr aads plat imiteren~ maar ze prefereer de Nederlands ~ omdat ze zich niet zeker voelde wanneer ze Limburgs sprak . Van de Italianen van de derde generatie spraken er 21 van de 23 goed Limburgs. Een verklaring voor deze hoge skore moeten we in het volgende zoeken: Relatief veel leden van de eerste generatie zijn met nederlandse / limburgse vrouwen gehuwd, van de tweede generatie prakties iedereen. De italiaanse gemeenschap was en is veel kleiner, waardoor men zich (meer dan Polen en Slovenen) oriënteerde buiten de eigen groepering. Ongeveer een kwart van de Italianen v an de eerste generatie werkte in het terrazzo- werk, hetgeen hen in staat stelde meer kontakten te leggen met de limburgse bevolking. (Zie ook bij partnerkeuze, p. 121).
b.
Lidmaatschap nederlandse verenigingen
Oo k a l z i jn er ge~n cij fe r s over h e t p e r cen t age Hee r le naren dat lid i s v an ee n ver en iging , toc h kunnen we afleze n aan de onde rst aande cijfe r s , dat er b i j de i mmi g ranten e e n ve r s c h uiv i n g i s o p g etre de n door de gene rati es he en , wat b e t re ft lidm aa ts c hap van n e derland se vereni gi n gen. He t i s mogelijk , dat de ci jfers bij e en zo rgv u ld i ger vr aa gst ell in g hoge r gewee st wa r e n, omdat er mens e n waren di e - n a aan vankelijk o n tke nd t e hebb en l i d t e z ij n o f gewee s t t e zij n van n ederlandse v e ren i g inge n - bij doorvragen en na v oorbee lde n g egeven te hebben toc h lid bleken (gewees t ) te zi j n . V6ór de oor l o:; waren 23 v a n de 90 ondervra a g den l id v an een nederland se ve r e nigi ng gewees t. Na de oo r lo g 7 1 van de 152. Het betr eft vere ni g i ngen van allerlei soort : sportve r e nigingen, muziekv e ren igi n gen , v r ouwen- e n bejaa rdenverenigingen, maar ook winkeliers- en karnavalsverenigingen . De vrouwen zijn over de hele lijn minder v a ak lid van nederlandse verenigingen geweest dan de mannen. Kijken we naar de verschillende generaties, en beperken we ons tot de mannelijke hoofdrespondenten, dan ontstaat het volgende beeld:
118
Tabel 20
Generatie
Lidma atscha p nederl andse vereni gingen van manne lijke hoofdr espond enten; N=85
Vóór de oorlog
Na de oorlog
wel lid
wel lid
geen lid
geen niet tot. antw.v an toep.
1
1
3
26
2
11
14
3 14
40
1
geen lid
geen niet tot. antw.v an toep.
1
30
7
20
16
41
29
12
41
14
14
10
4
14
30
85
46
36
1
2
2
30
85
Daaru it blijkt dat de tweede gener atie in ieder geval na de oorlog in grote meerd erheid de weg naar de nederl andse vereni gingen gevond en heeft. Wanne er we de manne lijke hoofdr espond enten (= 85) verge lijken met de vrouw elijke (= 72) en de gegeve ns verdel en over de drie nation ale groeperin~en, dan blijkt : ten eerste , dat de vrouwe n na de oorlog (en dat geldt in sterke re mate nog v6ór de oorlog ) over de gehele lijn minde r lid zijn (gewe est) van nederl andse vereni gingen , dan de manne n; ten tweede , dat de Polen de groepe ring zijn met relati ef en absolu u t de meeste leden in nederl andse vereni gingen . Zoals blijk t uit:
Tabel 21
Lidma atscha p nederl andse vereni gingen , na de oorlog . Manne lijke en vrouw elijke hoofdr espond enten verdee ld over drie nation ale groepe ringen
Mannen
Vrouwe n
wel lid
geen lid
Polen
27
16
Italianen
7
7
Joegoslaven
12
13
1
46
36
1
geen niet tot. antw. van toep. 2
2
wel lid
geen lid
geen niet tot. antw.v an toep.
45
16
26
2
14
4
7
11
26
5
12
17
85
25
45
2
44
72
In de boven staand e tabell en zijn alleen de gegeve ns van de hoofdrespon denten verwe rkt, omdat de opgave n van deze respon denten
-
----~
- - - --
----
----- -
-
-
--
-
-
-
119
over hun kinder en op het punt van vereni gingsl idmaa tschap niet gehee l betrou wbaar bleken te zijn. Hoewe l we de immig ranten niet kunnen verge lijken met de Heerle naren staat wel vast dat lang geen 100% van de Heerle nse bevolk ing lid is van een vereni ging. Voor de immig ranten komt daar bij, dat een deel van hen lid is van eigen, ethnie se vereni gingen . Hoewe l het v6órkw am , dat respon denten zowel van nederl andse als ethnie se vereni gingen lid bleken te zijn, was eerder de regel dat men 6f lid van het ene soort, óf lid van het andere soort was.
LIDMAATSCHAP ETHNIESE VERENIGINGEN We zouden hier de omgek eerde trend moeten zien als bij de nederlandse vereni gingen , dat wil zeggen dat meer mensen lid waren v66r dan na de oorlog .
Tabel
22
Lidma atscha p van ethnie se vereni gingen vóór en na de oorlog . Gegev ens van alle respon denten van poolse , italiaans e en joego slavie se afkom st; N=392 Vóór de oorlog
Na de oorlog
Generatie
wel lid
geen geen niet tot. lid antw.v an toep.
wel lid
I
20
28
1
1
50
22
24
2
2
15
51
8
102
176
20
143
13
161
165
6
149
9
2
165
264
392
48
316
24
4
392
3
5 35
84
9
geen lid
geen niet tot. antw.v an toep. 2
50 176
I
Zowel vóór als na de oorlog ishetv ooral de eerste gener atie, die relati ef méér de ethnie se vereni gingen opzoc ht. Van de tweede generati e was 87% na de oorlog géén lid. Dat percen tage is bij de derde gener atie opgelo pen tot 96. Dat beteke nt al dat de ethnie se vereni gingen vooral drijve n op de eerste gener atie (waar er echter niet zoveel meer van over zijn) en de tweede gener atie, eventueel aangev uld met naoorl ogse immig ranten . Volgen s deze gegeve ns is 70% van de immig ranten , die voor de oorlog lid had kunnen zijn van een ethnie se vereni ging géén lid geweest . Na de oorlog is dat percen tage zelfs 83. Het hoge cijfer van niet-l eden beteke nt niet per se dat derge lijke vereni gingen maar weinig immig ranten wisten te bereik en (zie Bijlag e VIII). Relat ief meer Sloven en dan Polen en Italia nen blijke n na de oorlog lid van een ethnie se vereni ging te zijn (gewe est). Het feit dat de tweede en derde gener atie nog maar in gering e aanta llen lid van derge lijke vereni gingen zi jn, mag gelden als indikati e van een vergev orderd assim ilaties tadium .
120
Een Pool van de eerste generatie: "De kleinkinderen gaan niet meer naar kulturele manifestaties en avonden~ tenzij er gedreigd wordt of hen van alles wordt beloo fd." De konklusie is gerechtvaardigd dat de leden van deze generaties in overgrote meerderheid hun eigen weg gevonden hebben in onze samenleving en geen behoefte hebben aan verenigingen, die mensen organiseren op basis van een gemeenschappelijkè afkomst.
BEHEERSING VAN
POOLSE ~
ITALIAANSE EN SLOVEENSE TAAL
Ook hier is te verwachten, dat de jongere generaties een geringere kennis van deze talen zullen hebben.
Tabel 23
Spreekvaardigheid van poolse, italiaanse en sloveense taal bij alle respondenten van poolse, italiaanse en sloveense afkomst, te verdelen over drie generaties; N=392 niet/ slecht
matig
goed
geen Totaal antwoord
generatie 1
3
3
38
6
50
generatie 2
95
30
40
11
176
generatie 3
136
6
7
17
166
234
39
85
34
392
Wanneer we de cijfers in percentages uitdrukken, dan blijkt 86% van de eerste generatie hun moedertaal ~oed te beheersen, tegen 24% van de tweede, en 4% van de derde generatie. De getallen over de derde generatie: 6 matig en 7 goed, komen op rekening van de Polen (waarschijnlijk van derde generatie leden waarvan de moeder met een naoorlogse Pool huwde) en van de Slovenen. Het spreken van de 'moedertaal' is uitzondering geworden bij deze generatie. De Italianen in de tweede generatie beheersen hun ' moedertaal' beter dan de tweede generatie leden van de beide andere groeperingen. De verklaring daarvoor moeten we z oeken in het bestaan van de italiaanse school vóór en in de oorlog, waar bijna alle kinderen van Italianen verplicht naar toe gingen.
"Terwijl ik met mijn ouders nooit Italiaans gesproken moesten we van de konsul naar de italiaanse school ."
had~
"De eerste drie klassen zat ik op een nederlandse lagere school. Toen moest ik naar de italiaanse school~ en leerde daar I ta l iaans . " Daarentegen bevond zich in onze steekproef geen Italiaan van de derde generatie, die de taal nog kende.
121
De tenden s die uit deze cijfer s spreek t komt overee n met de tendens die we zagen in de gegeve ns over lidmaa tschap van ethnie se vereni gingen .
c.
Keuze van de huwel ijkspa rtner
Het ligt voor de hand dat immig ranten met een andere kultur ele achter grond dan de bevolk ing tussen welke zij zich vestig en, de voorke ur geven aan huwel ijken binnen eigen kring, als er tenmin ste huwel ijkska ndidat en voorha nden zijn . Voor zover de immig ranten hierhe en kwamen met hun gezin, versch oof de keuze van de huwelijksp artner naar de tweede gener atie. Het maakt verder versc hil uit of de immig ranten rechts treeks naar Neder land kwame n, dan wel eerst in het Roerg ebied of inde franse kolenb ekkens gewoon d hadden. Versc hillen de eerste gener atie Polen bijvoo rbeeld waren al vóór hun komst naar Limbu rg met duitse vrouwe n gehuwd . We hoeven niet te verwa chten, dat zij hun kinder en aanges poord hebben met Polen te trouwe n. Een aanta l leden van de eerste gener atie huwde met nederl andse vrouwe n. De verhou ding zoals in Tabel 24 aangeg even, namel ijk 9 van de 30, is geflat teerd en kan niet dienen als een rekon struktie van het verled en, aangez ien tijden s de ekonom iese krisis van de jaren '30 de buiten lander s die gehuwd waren met nederl andse vrouwe n (en mannen ) in Neder land konden blijve n.
Tabel 24
Keuze van huwel ijkspa rtner door manne lijke hoofdr espondenten van poolse , slovee nse en italia anse afkom st, verdee ld over drie gener aties; N=85 Gehuwd met: Neder'land- land- andelander s genote n'geno - ren ten gekomen na de oorlog
eerste gener atie
9
19
tweede gener atie
27
3
derde
12
gener atie
48
22
niet van toep.
2
4
4
Totaa l
30
6
1
41
1
1
14
9
2
85
De scherp e scheid ing ligt bij de tweede gener atie, die op zeven respon denten na, de voorke ur gaf aan niet-la ndgen oten als huwelijksp artne r. Voor de vrouw elijke hoofdr espond enten liggen de verhou dingen bijna hetzel fde als hierbo ven aangeg even voor de manne n. De uitspl itsing naar afkom st in plaats van naar gener atie
122
levert ook geen nieuwe gegevens op , z ij het d at de ( wei ni ge ) C1Jfers voor de Italianen suggereren, dat er van hen meerderen me t een n e derlands e vrouw o f man gehuwd zijn, dan van de a ndere t wee ethniese groeperingen . Dit wordt niet alleen bevesti gd do or de observatie, dat van de acht terrazzo-we r kers (eerst e gen e r at ie ) uit ons b e stand, waarover we gege vens ve r zameld h ebben , er maar één gehuwd is met een landgenote, maar ook door iemand die de italiaanse gemeenschap goed kent . Volgens hem is 'er v a n de t weede generatie niemand of bij n a niemand met een landge note ge huwd. Dat de t weede generatie e e n nederlandse partner koos, was vaak teg e n de zin van de ouders , zowel van de buitenlandse oude rs , a l s van de limburgse/ nederlandse ouders .
De neder landse vrouw van een Italiaan van de tweede gener atie vertelde : "We leerden elkaar kennen met dansen . Onze ouders hebben het wel tegen pr oberen te houden . Aan beide kanten werd gezegd: er zijn hollandse ~ en italiaanse jongens/meisjes genoeg . En dat terwi j l de eerste man van mijn moeder ook een Italiaan was ." De (nederlandse ) mevr ouw B. leerde haar (italiaanse) man kennen bij het dansen . "Mijn ouders vonden het eerst niet leuk ~ maar hij was een harde werker~ en dat verminderde de be zwaren ." Een Pool Van de tweede generatie : '7k leerde mijn vr ouw kennen via een koempel~ een Nederlander . Bij haar thuis werd ik goed ontvangen~ ik viel goed in de smaak . Maar het duurde langer voordat ik haar meenam naar mijn ouders . Mijn vader verzette zich ertegen~ hij praatte over 'gemischtes Blut '. Maar later gaf hij zijn verzet op . Al zijn zonen zijn met nederlandse vrouwen getrouwd . Mijn vrouw kreeg het soms harder te verduren dan ik . Haar omgeving zei : ' Waar om moet je zo nodig met een Pool trouwen~ er zi j n toch genoeg nederlandse mannen . ' En zij antwoordde dan : 'Beter een goede Pool dan een slechte Nederlander; en bovendien is hij hier geboren . ' Maar het verzet van de ouders had ook wel resultaat, misschi e n meer als het om hun dochters ging.
Een poolse vrouw~ tweede generatie : '7k had al eens een 'Hollander ' mee naar huis genomen~ maar mijn vader vond dat niets : die verstaat ons niet eens ~- had hij gezegd~ en ik an twoordde ~ dat hij dat wel zou leren . Maar he t zat e r niet i n . Toen ik met mijn huidige man t hui s kwam (een naoorlogse immigrant~ B/vS ) was het oké ~ voor al omdat hi j vlak bi j mi j n geboor tedor p geboren was ." Het verzet, noch van de zijde van de Limburgers en Nederlanders, noch van de zijde van de drie groeperingen tegen huwen buiten eigen kring was evenwel zodanig, dat de tweede generatie zich daarbij neerlegde. Voor de assimilatie was de keuze van een neder-
-
--~
----~ ~--~- -
---
123
landse huwel ijkspa rtner van groot belang , omdat de immig ranten daardo or opgeno men werden in het limbu rgse/n ederla ndse famil ieleven. Daardo or kwamen ze uit het isolem ent, dat oorzaa k had kunnen zijn van voortg aande of verste rkte gerich theid op de eigen groep. In dat geval zouden ook de ethnie se vereni gingen bijvoo r beeld een belan grijke re en andBre funkti e vervul d hebben , dan ze op di t moment doen.
Een Slovee n van de tweede gener atie vertel de dat hij zich had aange sloten bij de slovee nse vereniging~ nadat het limbur gse meisje waarmee hij verker ing had~ deze verke ring moest uitmak en van haar ouders . "Toen ik trowude met mijn huidig e vrowu ~ ook een Limburgse ~ verlie t ik de vereni ging weer~ missch ien omdat ik goed werd opgevangen door haar fami lie . " GEBRUIK VAN STEMRECHT Bij de in mei 1979 gehoud en census hebben we de mensen die inmiddels de nederl andse natio nalite it hadden , gevraa gd of ze bij de laatst e verkie zingen - die voor de gemee nteraa d in 1978 - waren gaan stemme n. 74 van de 89 respon denten die een oproep hadden gekregen voor de betref fende verkie zingen , hebben daaraa n ook gevolg gegeve n. Het opkom stperc entage voor Heerle n bedroe g bij die verkie zingen 62,9%. En ook al moeten we, gezien het gering e aantal respon denten , het opkom stperc entage van 83 voor de immig ranten met de nodige reserv e presen teren, wat we zeker kunnen zeggen is, dat zij niet minde r dan de Heerle naren gebrui k maken van hun formele demok ratiese rechte n. Missch ien kunnen we wel voorz ichtig konklu deren dat men zich bewus ter is van die rechte n, nu eenma al de stap naar het formel e Neder lander schap gezet is. Of missch ien wel, met een wat oneer biedig er uitdru kking , dat men 'rooms er wil zijn dan de paus': na dikwi jls een groot deel van het leven 66k zichz elf gezien te hebben als iemand die tenmin ste op een aantal punten achter gestel d was bij de Neder lander s, krijgt men tenslo tte toch evenv eel rechte n als die laatst en. Om dán van een van die rechte n geen gebrui k te maken , lijkt de meeste n missch ien onlogies, ook al was het verkri jgen van het stemre cht niet de reden om zich te laten natura lisere n.
KONTAKTEN MET HET HERKOMSTLAND Wat gold voor de taal en het vereni gingsl even, geldt ook voor de kontak ten met het 'vader land'. Deze hoeven assim ilatie niet in de weg te staan, maar als ze afneme n, zijn het aandu idinge n, dat de immig ranten (nakom elinge n) weggr oeien van hun herkom stland . Op de vraag aan de hoofdr espond enten of zij sinds de laatst e oorlog hun 'vader land' bezoch t hadden , antwoo rdde 75 van de 140 (53%) posit ief, en dit kontak t blijkt nog al intens ief gewee st te zijn. 22% ging slecht s 1x in deze period e 54% ging 5x of vaker 30% ging 10x of meer 20% ging 20x of vaker
124
Het doel van de reis is in toenemende mate vakantie houden, maar verreweg de meesten zeiden daar een bezoek aan familieleden aan v as t te knopen.
Een Sloveen van de tweede gener atie: "Door brieven of door vakanties zijn er r egelmatige kontakten met Joegoslavië . Iede r een hee f t veel fami lie daar ginds . Er werden vr oeger transporten per spoor georganiseerd~ daar voor huur den we wagons af. Dat gebeur~ nog s teeds ~ maar de belangstelling neemt af voor ver voer per trein . Daar gi nds be z oeken we dan de fami lie ~ maar na enkele dagen trekken we verder door Joegos lavië ~ elk j aar een ande r e streek . " Een Pool van de tweede gener atie : "Tweemaal br acht ik een bezoek aan Polen~ de eerste keer in 1974 . Mijn oudste zus en nog ander e familie woont er . Mijn dochter is éénmaal meegeweest~ maar voor haar hoeft het niet meer. Ik kan niet zeggen dat de mensen er slecht leven . Ze leven ander s ." Splitsen we de gegevens uit naar de drie groeperingen, dan blijkt dat de Italianen en Slbvenen relatief meer hun land bezoeken (bezochten) dan de Polen . Dat zou als volgt te begrijpen zijn: v eel poolse immigranten zijn na een vèrblijf in het Roergebied naar Limburg gekomen. Een aantal van hen is daar geboren en heeft Polen nooit ge z ien. Hun vestiging in Nede rland was definitiever, en het is waarschijnlijk dezelfde groep, die nooit aan (vrijwillige) terugkeer naar, of bezoek aan het ' v aderland' gedacht heeft. Daar komt bij dat Joegoslavië vanaf het midden van de jaren '50 het bezoek van landgenoten uit den vre e mde weinig in de weg gelegd heeft, terwijl de italiaanse grenzen nimmer een barrière waren. Bovendien zijn beide laatste landen vakantielanden bij uitst e k. Verschillende Slovenen en Italianen vertelden dat zij ginds al jaren op vakantie gingen en lang niet altijd naar de stre e k van herkomst van hun ouders. Van de derde generatie is slechts 1/ 3 ooit inhe t land van hun grootouders geweest. Gezien het feit dat ouders hun kinderen meenemen op familiebezoek/vakantie kan het aantal derde generatieleden, dat uit eigen beweging en nog steeds dergelijke bezoeken brengt wel eens zeer laag zijn, zeker wanneer het om uitsluitend familiebezoeken gaat.
Sloveen/Istriaan van de tweede generatie : "We gaan vaak op vakantie naar Istrië . Mijn vr ouw en de ki nder en bli jven dan aan zee ~ en ik ga de familie bezoeken. Ik heb er nog ooms van moeders kant wonen en een paar tantes . " Zijn dochter: "Wij gaan niet mee hoor, veel te warm daar in het binnenland." Haar vader: "En het kost veel tijd."
-
125
SAMENVATTING Aan de kriteria die we voor dit nivo van assimilatie stelden, bleken de immigranten te voldoen: beheersing van de nederlandse taal, keuze van Nederlanders als huwelijkspartners en lidmaatschap van nederlandse verenigingen. Voor dat laatste kriterium bestonden weliswaar geen vergelijkende cijfers met de Heerlenaren, maar we lieten zien, dat er een duidelijke ontwikkeling gaande is in die zin dat steeds minder immigranten lid zijn van eigen verenigingen en steeds meer van nederlandse verenigingen. Indikatoren als toenemende kennis van het limburgs dialekt, een steeds geringere kennis van de taal van de (groot)ouders en vermindering van kontakten met het vroegere emigratieland bevestigen de gerichtheid op, en participatie van de immigranten in onze samenleving. Op het sociaal-kultureel nivo zijn de immigranten geassimileerd te noemen.
3.
JURIDIES NIVO
Het derde nivo waarop we de assimilatie van de immigrantengroepering kunnen bekijken is hun rechtspositie. Op dit nivo kunnen we echter geen kriterium aangeven, waaraan immigranten zouden moeten voldoen om geassimileerd genoemd te kunnen worden. Het genaturaliseerd zijn, het bezit van het Nederlanderschap dat zich als kriterium opdringt, kan niet meer zijn dan een indikatie van assimilatie, omdat de beslissing om naturalisatie aan te vragen niet alleen afhankelijk is van de bereidheid tot aanpassing, maar ook van andere omstandigheden. We kunnen wel stellen, dat de mate waarin een immigrantengroepering wel of niet genaturaliseerd is een aanduiding is voor de geneigdheid op te gaan in de samenleving. In het tweede deel van deze paragraaf gaan we in op de redenen die de immigranten en hun kinderen (gehad) hebben om al dan niet het Nederlanderschap aan te vragen; dit om duidelijkheid te verschaffen over algemenere mechanismen die bij dergelijke keuzes door immigranten een rol spelen. In dit tweede deel baseren we ons voornamelijk op de interviews .
GEGEVENS VAN CENSUS EN INTERVIEWS Van de censuspopulatie heeft op dit moment nog ruim 12% van de Polen, Italianen en Slovenen hun oorspronkelijke nationaliteit . Voor de eerste generatie is dat nog ongeveer de helft van de respondenten, voor de twee de bijna 14%, voor de derde is het 4%. Dat het percentage bij de derde generatie al zo laag is (7 derde generatieleden op een totaal van 166), is niet zo verwonderlijk gezien de juridiese konstruktie waarbij iemand Nederlander wordt, wanneer zijn vader of moeder tijdens zijn geboorte in Nederland woonachtig is, en die vader en/of moeder op zijn/haar beurt ook weer geboren zijn uit een in het koninkrijk wonende moeder. De derde generatie wordt op deze manier automaties Nederlander. Dat
126
er onder de leden van de derde gene ratie toch nog z1Jn, die niet de nederlandse nationa l iteit hebben, komt doordat de vader dan een naoorlogse immigrant is, getrouwd met de dochter van een vooroorlogse immigrant. Tot aan de wetswijziging van 1964 betekende huwelijk met een niet-nederlandse man voor een nederlandse vrouw namelijk dat zij automaties zijn nationaliteit kreeg. Sinds 1964 kan de vrouw indien zij dat wenst de nederlandse nationaliteit houden. Kinderen uit een dergelijk huwelijk - die dus niet automaties genaturaliseerd werden - moeten we in feite bekijken als gemengde tweede / derde generatieleden; zij krijgen nog de nationaliteit van de vader . Voor de vrouwen uit de immigrantengroeperingen geldt, dat zij automaties de nederlandse nationaliteit krijgen wanneer zij met een Nederlander huwen (tenzij ze te kennen geven de eigen nationaliteit te willen behouden). Om die reden hebben we de vrouwen weggelaten bij het beantwoorden van de vraag in welke jaren de meeste naturalisaties plaatsvonden van diegenen die in de census vertegenwoordigd zijn.
Tabel 25
Mannelijke r~spondenten Genaturaliseerd tussen 1910 en 1978
1910-1919
1
1920-1929
2
1930-1939
14
1940-1949
23 1
1950-1959
44
1960-1969
41
1970-1978
16
Totaal
141
60% van de mensen verkreeg de nederlandse nationaliteit tussen 1950 en 1969 (en zelfs 71% wanneer we uitgaan van de periode 1945-1969). 2
1
NB
1940-1944: 8 1945-1949: 15
2 De CBS-statistieken van de naturalisaties 1946-1949 en 19501967 kunnen dit beeld niet opvullen, omdat degenen die na de oorlog immigreerden niet uit de cijfers gehaald kunnen worden.
127
Wanne er we de onderv raagde n uitsp litsen naar 'natio nale groepe ring '~ dan hebben de volgen de percen tages van die groepe ringen nog de oorsp ronke lijke natio nalite it: perc. Polen Sloven en Italia nen
7% 15%
26%
abs. 15 14 16
(N=213 ) (N= 96) (N= 61)
Zes respon denten hebben geen, of een onbeke nde, natio nalite it. Welke konkl usies kunnen we nu trekke n uit deze cijfer s en uit hetgee n we tot nu toe midde ls de interv iews over de drie groepe n te weten zijn gekome n?
Het zwaar tepunt van de aanta llen natur alisat ies lag na de oorlog , in de period
e 1945-1 969. Dat is niet verbaz ingwek kend: in de eerste plaats blijk t het in de prakt ijk vóór de tweede wereld oorlog duur, en om versch illend e redene n moeil ijk te zijn gewee st zich te laten natura lisere n; in Hoofd stuk IV zullen we daar nog nader op ingaan . Daarn aast hebben we al gezien dat met name voor de meeste Polen en Sloven en de mogel ijkhed en tot terugk eer na de oorlog waren afgesn eden, zo niet omdat hetgee n zij ginds hadden gespaa rd of opgebo uwd door de oorlog verlor en was gegaan , dan wel omdat er regeri ngen aan de macht waren gekome n onder wier gezag zij niet wilden leven. Ander zijds was het feit dat het na de oorlog in ekonom ies opzich t in Neder land steeds beter ging, dat iedere en aan het werk kon komen, dat sociaa l-ekon omies e stijgi ng gemak kelijk er werd dan vóór de oorlog , een reden om te beslis sen hier te blijve n en natur alisatie aan te vragen . In het navolg ende deel van deze parag raaf zal nog een aantal faktor en worden belich t dat betrek king heeft op de houdin g van de immig ranten ten opzich te van natur alisat ie. Ook van die faktor en is er een aantal vóór de oorlog niet werkzaam/a anwez ig gewee st. De verkla ring van de versc hillen bn houdin g bij de Polen~ nen en Sloven en ten opzich te van natur alisat ie ligt in de Italia eeschied enis van de immig ratie van deze groepe ringen en de historiese ontwik keling en in de landen van herkom st.
Voor de Italia nen geldt, dat de terugw eg naar het vaderl and nimmer afgesn eden is gewee st met uitzon dering van de oorlog sjaren . Men heeft steeds naar het vaderl and terug kunnen gaan, voor familiebez oek, later gekom bineer d met vakan tie. Overig ens zijn, zoals we al eerder zagen, nogal wat italia anse (jonge )mann en in de oorlog gedwon gen gewee st in Italië te dienen . De daar opgeda ne, meest al negati eve ervari ngen hebben wel het besef teweeg gebrac ht dat men over het algeme en verbl ijf in Neder land prefer eerde . Die ervari ngen hadden echter niet tot gevolg dat men Italië de rug toekee rde. Van een echte politi eke breuk m~t het vaderl and is nooit sprake gewee st; men geeft toe dat er ginds wel fouten gemaakt zijn ("dat is de fout gewee st van Musso lini, hij had nóóit met HitIer moeten gaan") , maar die hadden niet van die vrese lijke
128
gevolgen gehad als in Duitsland, zo zegt men. Bovendien kon de zaak tijdig nog een beetje hersteld worden, doordat Italië zich nog v6ór het einde van de oorlog weer bij het gealliëerde kamp aansloot. Het feit dat kort na de oorlog de betrekkingen tussen Nederland en Italië weer normaal waren, dat de italiaanse immigranten weer gewoon de familie ginds konden gaan opzoeken, dat de nederlandse mijnen er arbeiders gingen werven, heeft duidelijk bijgedragen aan het gevoel bij de hier wonende Italianen, dat er met het vaderland toch eigenlijk weinig mis was geweest, dat men zijn gevoel van identifikatie met Italië niet hoefde onderdrukken en kon uitkomen voor zijn 'Italiaan-zijn'. Op dit nivo was er voor de Italianen minder reden om tot afstaan van hun vroegere nationaliteit te besluiten dan voor de Polen en Slovenen. Daarnaast geldt voor de Italianen dat zij na de oorlog, in tegenstelling tot de Polen en Slovenen, geen paspoort- en visaproblemen hebben gehad. Voor de Polen lagen de zaken duidelijk anders. Bij hen was er wel degelijk sprake van een breuk met het vaderland, met Polen was er wel degelijk iets 'mis'. Daarbij en als gevolg daarvan kwam nog de ernstige tweespalt pinnen de poolse gemeenschap: voor een groot deel van de Polen betekende identifikatie met 'Polen' identifikatie met een land zoals het had kunnen zijn zonder het zittende regiem, hoe het weer zou worden wanneer dat regiem verdreven was. Zij weigerden kontakt van welke aard dan ook te hebben met vertegenwoordigers van de nieuwe regering, gingen met opzet niet naar Polen, zagen jarenlang hun verwanten daar niet. Ze weigerden hun (vooroorlogse) poolse paspoorten door de nieuwe amllassadeur te laten verlengen, met als gevolg dat velen de vluchtelingenstatus aannamen. Degenen die onder deze veranderde omstandigheden de poo se nationaliteit behielden en dus formele kontakten onderhielden met de nieuwe regering riskeerden beschuldigingen van kommunistiese sympathieën. In een dergelijke situatie was het aanvragen van de nederlandse nationaliteit geen moeilijke beslissing. Een beslissing die sommigen wél namen na ruggespraak met de familie in Polen; één van hen kreeg als reaktie uit Polen: "Jullie moeten dát zijn waar je leeft", en kon vervolgens in alle gemoedsrust een aanvraag tot naturalisatie indienen. De sloveense immigranten verkeerden na de oorlog aanvankelijk in een soortgelijke positie als de Polen: velen van hen wezen de kommunistiese regering in Joegoslavië af. Maar in tegenstelling tot de Polen gingen zij zelden zover, dat zij om die reden de vluchtelingenstatus aannamen, ondanks oproepen in die richting van de sloveense aalmoezenier Babnik. De belangrijkste oorzaak daarvoor was de dissidente houding van de joegoslaviese kommunisten binnen het kommunistiese blok, hun weigering om hun onafhankelijkheid op te geven, en het feit dat Slovenië in de nieuwe Federatieve Volksrepubliek meer autonomie gekregen had dan in het verleden het geval was geweest. Beide gegevenheden maakten het de Slovenen in Zuid-Limburg gemakkelijker om ondanks het koude-oorlog denken in West-Europa hun joegoslaviese nationaliteit te behouden. Dit gold des te meer voor degenen die familieleden in Slovenië hadden: het bezit van een joegoslavies paspoort garandeerde een gemakkelijke toegang tot dat land.
~
-
-
129
Samenvattend
kunnen we zeggen dat de wijze waarop de immigranten aankeken tegen het 'vaderland' en de mate waarin zij zich er mee identificeerden, een belangrijke faktor is in de verklaring van de verschillen tussen de drie groeperingen in de mate waarin zij genaturaliseerd zijn .
NATURALISATIE : MOTIEVEN In het tweede deel van deze paragraaf besteden we aandacht aan de vooral mater~ ële overwegingen, die een rol gespeeld hebben bij de keuze voor het Nederlanderschap. Deze overwegingen waren voor de leden van de drie groeperingen min of meer gelijk. Zo was de toekomst van de k inderen een belangrijke reden om tot naturalisatie te besluiten: als bui tenlander komt men niet in aanmerking voor een studiebeurs en een rijksbetrekking. Het geslacht van de kinderen is daarbij v an belang: aan een zoon is naturalisatie méér besteed dan aan een dochter, redeneerde men .
Een Sloveen van de eerste generatie : "We hebben wel geprobeerd om ons te laten naturaliseren~ maar dat was te duur . Voor dat bedrag konden we drie keer op vakantie . Wanneer we een zoon gehad hadden~ in plaats van alleen maar dochters ~ dan hadden we met het oog op zijn karri ère de procedure wel dóórgezet ." Een Sloveen Van de tweede generatie : "Er werd bij ons thuis vaker over naturalisatie gepraat~ maar men dacht daarbij altijd alleen aan de zoons . Gezien de kosten werd natuurlijk bekeken wie naturalisatie het hardst nodig had. Vrouwen niet . Die trouwden met Nederlanders en werden automaties Neder lande 1' . Lieten ze zich we l naturaliseren~ dan was het Voor niets geweest ~ wanneer ze eenmaal trouwden . Trouwden ze met een Nederlander~ dan was het overbodig geweest~ trouwden ze met een andere buitenlander~ dan was het geld ook weggegooid geweest~ want dan werden ze door het huwelijk Poolse~ of Duitse~ of wat dan ook ." Een ande r motief was de onzekerhe id die men heeft e rvaren in de krisistijd en de oorlog . I n de eerste plaats is daar de angst voor uit z etting, bijvoorbeeld geïllustreerd door de ervaring die één van de stUden te n / interviewers had :
Alle vragen waren gesteld~ de vragenlijst was helemaal ingevuld~ toen de oude poolse weduwe in half Duits/half Ne der lands ~ bang vroeg : "Maar ik mag toch we l b lijven~ U gaat me toch niet wegsturen? ". Een Sloveen van de tweede generat ie :
'~eden om te naturaliseren was dat je als buitenlander t och altijd in de rats zat: gebeurde e r 7,Jat~ brak er oorlog uit~ of kwam er weer een krisis ~ dan werd je eruit gezet~ of je
kon gepakt wor den . Mijn moeder stimuleerde het ook dat vader en wij kinderen ons lieten naturaliser en ."
130
Ook d e kwetsbaarheid wa a r het sociale z eke rh e de n b e tro f was een reden:
Zoals voor één van de Slovenen van de tweede generatie ~ gehuwd met een nederlandse vrouw . Nadat hij tijdens de ekonomiese krisis door de mijndirektie ontslagen was had hij na veel moeite een uitkering van zeven gulden weten te krijgen; dat wil zeggen~ zijn vrouw kreeg die, en de ambte naar had haar laten merken dat zij wat hém betreft maar beter met haar man naar Joegoslavië kon gaan. Hij liet zich in 1950 naturaliseren~ 'vanwege de kinderen ' . Voor de zoons had dat als vervelende bijkomstigheid dat ze in dienst moesten~ dat was vervelend~ maar hij had het tóch maar gedaan, voor het geval ze bij de gemeente vonden~ 'dat je ze teveel aan de jas trok '; een uitspraak die hij als volgt toelichtte : "Nou~ als we te vaak van de steun zouden trekken~ dat ze ons dan over de grens zouden zetten ." Een laatste praktiese overweging om tot naturalisati e over te gaan was de rompslomp die men als buitenlander onde rvond, wanne e r men de grens over wilde. Zo moesten Slovenen met ee n joegoslavi e s paspoort een tijdlang visa aanvragen in Duits l and en Oost e nrijk - en daar geld voor neert e llen - wanneer ze hun familie in Slovenië opzochten. Ook de Polen kenden dergelijke problemen:
De heer P .~ die van de eerste generatie is , had al meteen na de laatste oor log niet zo veel zin meer om nog Pool te blijven~ maar in 1945- 1946 kon zoiets nog niet zo makkel 'ij k verander d worden . In 194? ~ toen hij als tolk mee was gegaan om Polen i n Engeland te werven voor de mijnen, had hij l'an de konsul een tijdelijke pas gekregen geldig voor alle landen; op zijn poolse pas had hij in die tijd alleen maar van Nede r land naar Polen kunnen reizen . In 1949 had hij tenslotte onmiddellijk een aanvr aag voor naturalisatie gedaan na alweer een onplezierige ervaring : Om zijn ouders in Frankrijk op te kunnen zoeken hadden hij ~ zijn vrouw (die doo r haar huweli jk in 1921 haar nederlandse nationaliteit ver lor en had en de poolse had gekregen ) én zijn zoon élk een transitvisum voor België en een visum en ver blijfsver gunning voor Frankrijk nodig; totale kosten f 125~-~ terwijl de hele r eis voor hun drieën f 90 ~- was . Voor Polen die om wat voor reden ook niet het Nederlanderschap wilden aannemen bood de vreemdelingenpas uitkomst:
Mevrouw S .~ gehuwd met een naoorlogse Pool ~ en zelf Poolse van de tweede generatie ~ had haar poolse pas teruggestuurd en - net als haar man - een vreemdelingenpas aangevraagd . Met haar pools e pas moest ze een visum aanvragen wanneer ze in Aken wilde gaan winkelen . Ze had afgezien van natur alisatie . Het voordeel ervan zou geweest zijn~ dat hun dochte r een rijksbetr ekking had kunnen kr ijgen . Maar met een neder lands paspoor t was j e toch nog maar een ' papieren Hollander'~ omdat men er steeds in v ermeldde ~ dat je je had laten nat uraliser en: zo was je nooit een echte Nede rlander.
131
Een tweetal praktiese redenen om NIET tot naturalisatie te besluiten schemerden al door in de hierboven gepresenteerde cases, namelijk de hoge kosten en de konsekwentie van militaire dienstplicht voor de zoons, wanneer die nog niet meerjarig zijn op het moment dat de beschikking tot naturalisatie van de vade r afkomt.
De heer F. is'nog steeds pools burger . Vroeger heeft hij er wel eens aan gedacht zich Nederlander te laten maken, maar zijn zoon was toen nog geen 21 . Daarom zag hij er van af, want als er weer eens oorlog zou komen ..... Ook zijn zoon is nu nog steeds Pool . D heer M., tweede generatie , was z~Jn poolse pas al in de jaren ' 50 kwijt toen hij zich had laten naturaliseren . Dat was overigens zeer tegen de wil van zijn vader in; die had het over ' kanonnenvlees ' gehad, omdat zijn kleinkinderen dan in dienst zouden moeten . Het aantal mensen dat van naturalisatie had afgezien vanwege de kosten was vrij groot onder de respondenten; uitspraken als: 'wanneer ze me Nederlander zouden máken zou ik het prima vinden, maar het is me te duur/je kunt er beter van op vakantie gaan', kwamen we regelmatig tegen. En de vergelijking met andere landen valt voor Nederland niet altijd gunstig uit:
De heer P., Italiaan van de eerste generatie , ~s niet genaturaliseerd . "Dat is toch veel te duur? De naturalisatie van m~Jn zoon ook, die kostte f 700 ,-; en als je dan bedenkt dat het in Amerika na vijf jaar verblijf dáár gratis is ... ", welke we~enschap hij had van een Italiaan uit het amerikaanse leger, dat in 1944 bij hun achter een paar weken gelegerd was geweest .
SAMENVATTING Voor het juridies nivo konden we geen kriteria van assimilatie opstellen waaraan de immigrantengroeperingen moesten voldoen. In plaats daarvan namen wij de mate waarin de onderzochte groeperingen zich hebben laten naturaliseren als indikatie voor de geneigdheid bij de immigranten om op te gaan in de nieuwe samenleving. Wat dit nivo betreft, bestaat die geneigdheid zeker: de tweede generatie is al voor het grootste deel genaturaliseerd, en op luttele aantallen na geldt dat voor de derde generatie in haar geheel. Dat er onder met name de Italianen van de eerste en tweede generatie nog meerderen zijn met de italiaanse nationaliteit vindt zijn oorsprong in de verschillende historiese ontwikkeling in enerzijds Italië, anderzijds Polen en Joegoslavië, en de daaruit resulterende verschillen in toegankelijkheid van, en identifikatie met de respektievelijke 'vaderlanden'. De belangrijkste materiële overwegingen om tot het aanvragen van naturalisatie te besluiten, waren: de toekomst van de kinderen (vooral de zonen), de vermeende onzekerheid kwa rechtspositie en het ondervonden ongemak bij reizen naar het buitenland.
132
'Materiële' redenen om niet tot naturalisatie over te gaan waren de militaire dienstplicht voor de zoons , en de kosten van de naturalisatieprocedure die men te hoog achtte.
4.
NEDERLANDER ZIJN EN ZICH NEDERLANDER VOELEN
We hebben in het voorgaande een aantal kriteria en indikaties van assimilatie bekeken, die in cijfers en tabellen waren uit te drukken en waarop de immigranten vergeleken konden worden met de plaatselijke bevolking . Er is echter ook nog wat we kunnen noemen een subjektief aspekt aan de vraag of zij geassimileerd zijn. In de definitie van assimilatie, zoals wij die hanteren, staan twe e voorwaarden voor assimilatie genoemd die betrekking hebben op dit subjektieve aspekt . Deze voorwaarden zijn: 1 . dat de immigranten deze samenleving als de hunne beschouwen; 2. dat zij niet als 'out-group', als buitenstaanders behandeld worden . Wat de laatste voorwaafde betreft moeten we ons beperken tot hetgeen de betrokkenen van mening zijn . We kunnen geen aanwijzingen geven over de houding van de Limburgers, tenzij via uitspraken van immigranten. Onderzoek naar de publieke opinie in het verleden en heden behoorde tot de onmogelijkheden van deze studie. Om te bepalen of aan de twee bovengenoemde voorwaarden wordt voldaan, baseren we ons op de gegevens uit de interviews. ad 1. Beschouwen de _ i~~granten deze samenl e ving als hun e igen samenleving? Voor de eerste generatie kunnen we deze vraag niet zonder meer positief beantwoorden . Velen van hen zagen hun verblijf in Nederland aanvankelijk als tijdelijk en spaarden om terug te keren. De reaktie van de plaatselijke bevolking en de dreiging om het land uitgezet te worden tijdens de ekonomiese krisis versterkte deze instelling. Regelmatig brachten velen van hen bezoeken aan hun familie g inds. In de oorlog en de eerste naoorlogse jaren waren - althans de Slovenen en Polen - ve rstoken van deze bezoeken. Op het moment dat deze kontakten herste ld werden ervoeren zij dat e r definitief iets v eranderd was: terwijl z e gemeend hadden weer 'thuis' te k o men, werden ze in hun geboort e dorp ontvangen als vreemdelingen, als toeristen . Een Pool geeft dit gevoel van de eerste generatie als volgt weer:
"Zij voelen zich uitgestoten~ bevinden zich in niemandsland~ worden door geen van beide samenlevingen waar ze mee te maken hebben geaksepteerd . In Limburg blijven ze buitenlande rs ~ in Polen worden ze gezien als toeristen ." Ook van Slovenen en Italianen hoorden we dergelijke verhalen:
Een Italiaan van de eer ste generatie : '7n 1950 zij n we Voor het eerst ter uggeweest . Maar als je al zo lang weg b e nt~ zien ze je daar ook als een vreemde . Ik voelde me er niet meer thuis . Alles is er zo anders ~u;
133
er wordt niet gewerkt~ het is geen wonder dat het slecht gaat met het land. 11 Tot voor kort had hij nog steeds wat land in Italië~ maar twee jaar geleden heeft hij het laatste stukje verkocht . Dergelijke ervaringen leidden er toe, dat de oriëntatie op Nederland sterker werd en op het land van herkomst zwakker . Maar zelfs vandaag de dag, nu de eerste generatie-immigranten beweren nooit terug te zullen gaan naar hun vaderland, tenzij voor vakantie of familiebezoek, hebben velen van hen nog steeds een wat ambivalente houding tegenover Nederland. Zij voelen zich nog altijd een beetje 'te gast' hier, laten niet na Nederland hemelhoog te prijzen als 'het beste land ter wereld' en durven weinig kritiek te leveren op allerlei zaken in deze samenleving, zoals bijvoorbeeld de kwaliteit van veel televisieprogramma's. Dat sommigen wel degelijk kritiek hadden, bleek vaak pas tegen het einde van een gesprek, wanneer het ijs wat gebroken was. Degenen die vanaf het begin wisten, dat ze in Nederland zouden blijven en geen ambities hadden om terug te gaan, hebben minder problemen gehad met deze ambivalentie. Hun motto was: 'Wij zijn dat, waar we wonen' 'Waar mijn brood is, is mijn vaderland' 'Het vaderland is wat je spreekt' Allemaal variaties op hetzelfde thema, die getuigen van een zeer praktiese instelling. Voor deze groep waren de problemen van ontslag en gedwongen terugkeer in de jaren '30 het grootst, omdat ze zich meer Nederlander voelden dan Pool of Sloveen, getuige een ingezonden brief aan de redaktie van De Mijnwerker, vakbondsblad van de RK Mijnwerkersbond:
De schrijver betoogde ~ dat degenen die teruggegaan waren het niet zo zwaar viel~ omdat ze pas kort hier waren . Maar degenen die nog hier waren : "Sie sind eingebürgert ... die Kinder sind hier zur Schu l e gegangen~ beherrschen nun die niederländische Sprache ~ müssen~ wenn sie in die "Heimat " kommen einen i hr en ganz fremde Sprache lernen . Viele der Kameraden haben keine Verbindung mehr mit der Heimat ... Manche haben ihre Heimat '" noch gar nicht gesehen . Ihre Eltern arbeiteten lange Jahren in Deutschland~ sie wurden da geboren und verlebten einen Teil ihrer Jugend da . Dann kamen die Eltern hierher~ sie wuchsten auf~ denken meistens gar nicht~ dass S'l-e etwas anders als Niederländer sind." (]5- 2- 1936)
De tweede generatie beschouwt Nederland als haar vaderland. Voor de kinderen van de immigranten is het geboorteland van hun ouders geen alternatief vaderland.
Een aardige illustratie daarvan vormt de Italiaan van de tweede generatie ~ die met zijn gezin in de jaren ' 50 naar Australië emigreerde~ maar na enkela jaren terugkwam~ orndat ze heimwee hadden . Bovendien voelden ze zich achtergesteld bij de autochtone Australiërs.
134
Het feit, dat zij zich in Nederland thuis voelen, v erhindert niet, dat de leden van deze generatie b e langstellin g kunnen hebben voor het land en de kultuur van hun ouders , maar me estal kon deze belangstelling eerst groeien, nadat zij zich als Nederlande r geaksepteerd wi 'sten . Hoe dit mechanisme ge f unktioneerd hee ft is aan te tonen aan de hand van een voorbeeld van kindere n v an naoorlogse immigranten, di e door de omgeving niet voor e en buitenlander g e houden willen worden .
Een meisje wier moeder een Italiaanse van de tweede gener atie is~ terwijl haar vader een naoorlogse italiaanse immigrant is ~ spreekt vloeiend Italiaans ~ maar wil dat niet doen in het gezelschap van Nederlanders . Ze spreekt het alleen met haar vader~ die de nederlandSe taal nog niet goed beheerst . Wanneer de dochter bijvoorbeeld met moeder in de bus zit~ en deze begint in het Italiaans tegen haar te spreken ~ dan zegt de dochter tegen haar : "Lascia !l Spreek Hollands ." Hoe de tweede generatieleden denken over hun Nederlander zijn wordt duidelijk aan de hand van de volgende voorbeelden :
"Ik ben Nederlanäer~ ik ben hier opgegroeid~ maar ik voel me Slovener~ ik vind het leuk om met het hele sloveense gedoe bezig te zijn ." "Ik voe l me Neder lander ~ maar Joegos laaf. " "I k voel me Voor ~ Nederlandse en ~ Italiaanse . " Vooral van de tweede generatieleden, die gehuwd zijn met landgenoten, kregen we opmerkingen te horen, die eerder afkomstig lijken van leden van de eerste generatie:
"Ik ben geen Neder landSe en geen Italiaanse . " "Ik heb twee vader landen . Wat je in je bloed hebt kun je niet weggooi en ." '~et is net of j e twee vaderlanden hebt~ je kunt moeilijk kiezen~ maar in i eder geval niet van hier weggaan "~ aldus
/
een Poolse . Haar man is ook een Pool ~ maar die zit niet in de poolse ver enigingen . Hij is de mening toegedaan : "Dit is mijn vader land . Er is niemand die terug zou willen ."
Voor de leden van de tweede generatie kan het land waar hun ouders vandaan kwamen een tweede vaderland zijn, een extra vaderland. Deze gedachte komen we vooral tegen bij degenen die lid zijn van ethniese verenigingen. Maar in zekere zin hebben bijna alle leden van de tweede generatie een zwak voor het land van hun ouders. Een illustratie daarvoor is het volgende: nadat een respondent zelf het voorbeeld aandroeg, stelden we ook aan anderen de vraag: welke partij ze zouden kiezen, wanneer een nederlands elftal tegen een ploeg uit respektievelijk Polen, Italië of Joegoslavië
1
Laat dat!
135
zou spel e n . Niemand liet er enige twijfel over bestaan, dat hij / zij partij zou kiezen voor het nederlandse elft a l . Speelde daarentegen bijvoorbeeld een poolse klub tegen e e n willekeu r ig ander land , dan koz e n de Polen partij voor de poolse ploeg , 66k diege nen die zeiden niets meer op te hebben met de buitenlandse afk omst van hun ouders'.
Een Poolse van de tweede generatie vertelde ~ dat ze een naoorlogse poolse immigrant als buurman hadden. Deze koos bij de wedstrijd Nederland- Polen altijd partij voor de poolse ploeg~ terwijl zij voor het nederlandse elftal was ~ hetgeen aanleiding was Voor de nodige plagerijen . Voor de derde generatie betekent het 'vaderland' van hun grootouders hoogstens een vakantieland, waar ze met hun ouders naar toe geweest zijn . Sommigen weten ook niet veel méér , dan dat hun grootouders uit (bijvoorbeeld) Polen zijn gekomen . Verhalen van hun ouders of grootouders, familieverhalen en eventueel de familienaam zijn de laatste dingen, die hen herinneren aan hun afkomst . Waar het de tweede en derde generatie betreft, kunnen we stellen, dat aan de eerstgenoemde voorwaarde ~ namelijk dat de immigranten deze samenleving als de hunne beschouwen, is voldaan . ad 2. De tweede voo!waar~e was, dat de imnigranten niet meer als 'out-group' b~handeld worden. We hebben de respondenten gevraagd of zij diskriminatie ondervonden hebben . Hun antwoorden liepen sterk uiteen, maar groepeerden zich om twee uitersten: 'Géén diskriminatie' en 'Wél diskriminatie ' . We zullen een aantal voorbeelden van beide standpunten laten volgen:
WEL diskriminatie gene ratie : 2
P. is hier op de lagere school geweest~ en ging daarna naar de voorbereidende klas van de HBS . Dat ging prima~ goede punten~ even goed als zijn (nederlandse) vriend in dezelfde klas . Maar zonder een enkele motivering werd hij niet aangenomen . Ze hadden dat al min of meer verwacht en waren er niet over verbaasd . (Speelde zich af rond 1939)
2
S . had het geluk om naar de MULO te kunnen gaan~ da t was iets ongewoons Voor arbei de rs kinder en i n die t i jd. Op school mer kte hij niets van dis kriminatie ~ dat kwam pas toen hi j wer k zocht . Toen kwam hij er achter dat hi j anders behandeld wer d dan zi j n schoolvr ienden . "Zo wer d i k er aan herinner d dat ik ouitenlander was . Eerst vond i k geen werk~ dat bij mi jn opleiding hoorde . Bij sollici t aties was het feit~ dat ik buitenlander was
136
generatie:
een struikelblok . De werkgever moest f 1 ~- per jaar betalen Voor mijn werkvergunning~ en als hij tóch de keuze had~ nam hij een Nederlander. Ik heb toen banen geaksepteerd~ die onder mijn opleidingsnivo lagen~ eerst bij een aannemer~ later reed ik een tijd op een bakfiets . Ik probeerde ook op de mijn een kantoorbaan te krijgen~ maar dat lukte niet . Toen de oorlog uitbrak meldde ik me aan Voor ondergronds werk en ik werd aangenomen . " 2
'~r was veel diskriminatie onder kinderen~ maar de lim-
burgse kinderen zeiden na wat hun ouders zeiden : 'Mijn ouders zeggen dat ik niet mag spelen met Polakken. ' Dat woord Polakken hoorde je overal . Op koninginnedag had ik zoals alle andere kinderen mijn stepje versierd en de mooist versierde step zou een prijs krijgen . Toen ik vol trots met mijn stepje Voor de jury wilde paraderen~ zei een meisje dat ik niet mocht meedoen~ omdat ik een buitenlandse was . De jury gaf haar gelijk en stuurde me weg . Bij elke koninginnedag, moet ik daar nog aan denken . In de partikuliere buurten was meer diskriminatie dan in de ko lonie . " 1
Een Italiaan~ terrazzo- werker : "Ook ikzelf heb veel last gehad van pesterijen~ schelden en t r eiteren . Ik zal een voorbeeld noemen . Ik was een hele dag bezig geweest met een vloer van een gang en de traptreden voor een buitendeur~ was daar om zes uur eindelijk klaar mee ~ alles gladgestreken~ komen de timmerman en de stukadoor er net even doorheen lopen~ terwijl ik ze gevraagd had voorzichtig te zijn . Ik heb ze nog met een eind hout achterna gezeten~ maar daarna was ik wel nog tot acht uur in het donker bezig de zaak te r epareren ."
2
"Door mijn bui tenlandse nationaliteit kon ik geen kantoorbaan vinden . In de jaren 1948- 1950 lieten ze eerst de gerepatriëerden uit Indonesië aan bod komen . Na de MULO ging ik dus geélhJongen een LBO- opleiding volgen ."
2
"Ik had altijd het gevoe I dat de meester mijn naam opzettelijk fout schreef. Ik had steeds moeilijkheden met nederlandse kinderen~ voortdurend scheldpartijen ."
2
"De zuster op school schold ons uit en pestte ons . De kinder en van de klas wilden niets met ons te maken hebben ."
2
"Op de nonnenschool werden de Polen gediskrimineerd . In
militaire dienst moest ik de rotkarweitjes opknappen . Nu nog~ als ze mijn naam horen~ krijg ik rare reakties . Het is niet zozeer een vorm van diskriminatie~ maar een gevoel ."
137
GEEN diskriminatie g e n er ati e: 2
'~r is me in de oorlog niets gebleken van diskriminatie . Trouwens ~ ook vóór de oorlog heb ik daar geen last van gehad. zaten Polen~ Italianen en Duitsers op school~ en wat limburgse kinderen. Ik heb nooit gemerkt~ dat ik geen limburgse was ~ anders had ik het ook niet volgehouden . De Turken en zo hebben daar nu wel last van~ maar die hebben ook een heel andere kultuur . Onze kultuur lijkt op de limburgse ."
Er
2
"Op de lager e school heb ik geen last gehad van di s kr i -
minatie . Die school was in Heerlen~ en daar zaten veel buitenlander s op . Waar ik wel last mee had~ was dat ik geen Limburgs sprak . Mijn hoofdopzichter heeft me eens gezegd: ' Jong~ als ik op de OVS 1 ler aar was geweest~ dan was je niet geslaagd~ je spreekt niet eens Limburgs . ' Zulk soort opmerkingen en houdingen ben ik r ege lmatig tegengekomen ."
1
2
Het echtpaar ontkende dat je als buitenlander gedis krimineerd wer d: "Dat hebben we nooit gemerkt . Behalve dat je eens uitgescholden wer d . .... " '~ls kind wer d ik wel uitgescholden~ omdat ik Pool was ~
maar ik werd nooit aan de kant gezet ." 2
"Vóór de oor log werd je vaak uitges cholden~ maar 'Polakken ' is eigenlijk een gewone uitdrukking~ net als 'moffen '. Na de oorlog was dat afgelopen~ misschien wel doordat Limburgers en buitenlanders door de gemeenschappelijke vijand dichter bij elkaar gekomen waren ."
1
"Ik voelde me niet achtergesteld . Ik wer d wel eens uitgescholden Voor 'dreckige Polak '~ maar nooit bij de gemeente of politie of zo . De kinderen hadden wel eens ruzie met nederlandse kinderen ~ maar dat bleef bij scheldpartijen en ze zijn nooit aan de kant gezet ."
1
"We zijn nooi t erop aangekeken dat we bui ten landers waren . Er is ook nooit minderwaar dig over ons gesproken~ althans dat hebben we nooit gemerkt. "
2
'7k heb me nooit Pool gevoeld . Ik ben daar vroeger ook nooit voor gediskrimineerd."
De 'Ondergrondse Vak School', de opleiding voor alle funkties onder die van opzichter.
138
Bij deze voors en tegens moeten we enkele opmerkingen maken . Op de eerste plaats blijken er erg veel mensen onder de geïnterviewden te zijn, die zeggen dat ze gediskrimineerd worden. Op de tweede plaats blijkt dit vooral in het verleden gebeurd te zijn, en met name tijdens de schoolperiode. Dit houdt niet alleen verband met de hardheid, waarmee kinderen met elkaar plegen om te .) 19aan, en de gevoeligheid van de immigrantenkinderen, die zich er'l(' ~ . 'Î van bewust zijn dat ze buitenlander zijn maar toch geaksepteerd v~ I willen worden, maar waarschijnlijk ook met een grotere ~eemdelingenhaat onder de limburgse bevolking in een tijd dat er grote aant"all"e.n bui tenlanders (en mensen uit andere delen van Nederland) in Limburg verbleven . Opvallend is ook, dat de diskriminatie afwezig is of in ieder geval minder is op scholen waar veel buitenlandse kinderen aanwezig zijn . Op de derde plaats: het is vooral de tweede generatie, die zegt gediskrimineerd te zijn. De eerste generatie aksepteerde waarschijnlijk gemakkelijker, dat ze een scheldwoord te horen kregen, en moesten dat ook wel slikken, gezien hun benarde positie hier. De tweede generatie pikte dat niet meer . Ze waren gevoeliger op het punt van geaksepte~rd worden, en daardoor hadden ze veel eerder het gevoel gediskrimineerd te worden dan hun ouders. Een vierde opmerking is, dat diskriminatie mogelijk was, omdat de mensen afgingen op de buitenlandse naam. Het is daarom ook, dat mensen er een hekel aan hadden om hun naam te noemen, en dat sommigen er aan gedacht hebben die te veranderen.
Een Sloveen van de tweede generatie : Vroeger sprak hij met angst en beven z~Jn naam uit . Hij wilde Nederlander zijn . Ook nu spreekt hij zijn naam ' op zijn Nederlands ' uit~ ande r s weten de mensen niet hoe ze hem moeten schrijven . Zijn {nederlandse} vrouw zegt : "Ik heb hem al eens gezegd~ laat je naam toch veranderen ." Hun zoon daarentegen krijgt nu te horen : 'Wat heb jij een mooie naam '. Op een enkele uitzondering na is het hebben van een poolse, italiaanse of sloveense naam geen probleem meer. De derde generatie heeft zelfs tegenovergestelde ervaringen met de familienaam: een buitenlandse naam hebben kan weer interessant zijn. Een vijfde opmerking is dat de verschillen tussen de nationaliteiten waar het diskriminatie betreft niet groot zijn. Men vertelde wel, dat de Polen meer last hadden van diskriminatie en scheldwoorden, maar dat de Limburgers nauwelijks onderscheid maakten tussen buitenlanders. Iedereen met een slaviese naam was voor hen een Polak; iets wat de andere nationaliteiten zeer stak natuurli jk.
"Hoewel we uit Slovenië kwamen~ werden we als Polakken uitgescholden . Alles wat op school raar klonk en buitenlander was ~ was een Po lak . " Wanneer iemand gevoelig is voor zijn afkomst, slechte ervaringen heeft opgedaan in het kontakt met Limburgers, dan kan hij in bepaalde behandelingen diskriminatie zien, los van de vraag, of die handelingen ook bedoeld waren als diskriminatie.
139
Vanaf de jaren '50 begon het aantal ervaringen met diskriminatie dat de .leden van onze onderzoeksgroep hadden sterk af te nemen. Het gevoel gediskrimineerd te worden wordt op dit moment nog slechts sporadies door iemand ervaren. Aan de tweede voorwaarde ~ namelijk dat immigranten niet meer als , out-group , behandeld worden, is dan ook voldaan .
5.
KONKLUSIES
~n de eerste drie paragrafen van dit hoofdstuk hebben we kriteria en indikatoren van assimilatie onderzocht op drie nivo's van assimilatie: op sociaal-ekonomies en sociaal-kultureel nivo menen we te kunnen vaststellen, dat er sprake is van assimilatie bij de drie onderzochte groeperingen. Wat het juridies nivo betreft beschikken we niet over kriteria. Het groeiend aantal immigranten dat de nederlandse nationaliteit draagt laat echter zien, dat de juridiese positie van de tweede en zeker van de derde generatie steeds minder verschilt van die van de andere Nederlanders.
In paragraaf vier zijn we ingegaan op de subjektieve aspekten die aan assimilatie verbonden zijn. We hebben kunnen vaststellen dat ook op dit punt voldaan is aan de voorwaarden, gesteld in de definitie van assimilatie, namelijk dat de immigranten de samenleving beschouwen als de hunne, en door die samenleving niet als 'out-group' behandeld worden . Er zijn tegenwerpingen mogelijk tegen deze bewijsvoering, wanneer we onze aandacht beperken tot de - inmiddels sterk in aantal afgenomen - eerste generatie. Haar leden voldoen niet aan de gestelde kriteria. Dat was ook niet te verwachten, omdat de immigranten van de eerste generatie al té veel moeilijkheden te overwinnen hadden in het nieuwe land. Ook al zijn er immigranten, die niet meer te onderscheiden zijn van, en niet meer als buitenstaanders gezien worden door de limburgse bevolking, als kategorie is de eerste generatie niet geassimileerd. De tweede generatie had een goede start, omdat ze de nederlandse taal machtig was en vaak ook het limburgs dialekt. Hun wereld, hun vaderland was Nederland. Hoewel er - getuige verschillende interviews - ouders waren die het graag anders gezien hadden, trouwde deze generatie voornamelijk met Nederlanders en gaf haar kinderen een nederlandse opvoeding. Voor de derde generatie zijn 'het vaderland' en hun afkomst zaken uit het verleden, dingen van vroeger uit grootouders tijd. Daaraan worden ze hoogstens herinnerd doordat ze een vreemde familienaam hebben of door vakantiereizen die ze met hun ouders naar Polen, Italië en Joegoslavië maken en waar ze familieleden treffen, die ze nooit gezien hebben en niet kunnen verstaan. Een uitzondering daargelaten zijn ze niet geïnteresseerd in de verenigingen waar hun ouders naar toe gaan, of waar hun ouders hen vroeger mee naar toe namen. Trouwens, de meerderheid van hen had ouders, die zelf nooit lid van dergelijke verenigingen geweest waren.
140
Onder de immigranten doet een spreekwoord de ronde, dat de verschillen in positie tussen de generaties aangeeft, zij het alleen de verschillen in ekonomiese positie. Het luidt als volgt: Voor de eerste generatie de dood Voor de tweede generatie de nood en Voor de derde generatie het brood. De ervaring in Zuid- Limburg toont aan, dat de tweede generatie al het brood ontvangt. Op hen is de term assimilatie van toepassing.
141
Hoofdstuk IV
FAKTOREN, DIE VAN INVLOED WAREN OP DE AKSEPTATIE VAN DE IMMIGRANTEN DOOR DE LIMBURGSE SAMENLEVING EN OP DE ASSIMILATIE VAN DE TWEEDE GENERATIE
INLEIDING Dat we proberen na te gaan, welke faktoren een rol hebben gespeeld bij de assimilatie van de tweede generatie en welke faktoren niet van b e lang waren, gebeurt niet zozeer uit pure historiese belangstelling, als wel om meer algemene kennis te verkrijgen over het aanpassingsproces van immigranten en van hun kansen om in onze samenleving opgenomen te worden . In dat opzicht heeft dit onderzoek ook betekenis voor de naoorlogse immigratie. Het is geen wet van Meden en Perzen , dat de tweede generatie geassimileerd zal zijn. Haar as similatie is afhankelijk van de akseptatie door de samenleving van de immigrantenbevolking als zodanig. Daarmee verleggen we de aandacht voor een deel naar de eerste generatie. Wanneer de leden van deze generatie een randpositie waren blijven innemen in de limburgse samenleving, dan was het nog maar de vraag of hun kinderen geassimileerd zouden zijn geweest. Wat beïnvloedt de akseptatie van immigranten door de samenleving? 1. De eigenschappen en kenmerken van de immigranten; hun mogelijkheden en gerichtheid om zich aan te passen. Hoe groter de kulturele afstand tussen immigranten en de autochtone bevolking, hoe moeilijker de aanpassing en akseptatie zal zijn. 2. De kenmerken van de samenleving; hoe opener die samenleving staat ten opzichte van vreemdelingen, des te sneller zullen vreemdelingen geaksepteerd worden. Tot de kenmerken, die hi e rvoor van belang zijn behoren zowel het beleid van overheid, kerken, vakbonden ten opzichte van vreemdelingen, als de houdingen en gedragingen van de bevolking ten opzichte van de nieuwkomers. Zowe l het beleid als de houding en gedragingen van de bevolking h a n g en voor een deel af van ekonomiese en konjunkturele ontwikkelingen. In dit hoofdstuk zullen we nader onderzoeken welke rol deze kenmerken en ontwikkelingen hebben gespeeld in het proces van akseptatie door de samenleving en aanpassing van de immigranten, en op de assimilati e van de tweede generatie. Daartoe zullen we een analytiese indeling maken in: interne faktoren~ d a t wil zegge n faktoren die betrekking hebben op de kenmerke n van de immigranten in de limburgse samenleving, hun kultuur, vaardigheden, verwachtingen en kontakten met hun herkomstland, hun ei gen organisaties; externe faktoren~ dat wil zeggen faktoren die niet op het konto komen van de immigranten, maar van historiese omstandigheden (zoals krisis, oorlog en konjunktuur), en van de ontvangende samenleving (beleid van de overheid, mijn, kerk, vakbond; houding en gedrag van de bevolking tegenover de buitenlanders). Zoals we zullen zien staan deze faktoren niet los van elkaar.
142
A.
INTERNE FAKTOREH:
KENMERKEN VAN IMMIGRANTEN
In dit onderzoek hebben we te doen met drie " ethniese groeperingen', komende uit Oost- en Zuid-Europa . Dit verschil in herkomst verhindert niet, dat er meer overeenkomsten tussen hen bestaan dan verschillen, waar het een vergelijking betref t met de limburgse b e volking en kultuur.
1.
KULTURELE EN UITERLIJKE KENMERKEN
In de eerste plaats is er de taal - Een groot deel van de eerste generatie immigranten heeft er voordeel van gehad, dat zij bij aankomst in Limburg de duitse taal beheerste . De Polen en Duits-Polen, voor zover ze niet opgegroeid waren in het Roergebied (in dat geval des te meer), ontvingen hun onderwijs in de duitse taal . Tot 1918 behoorde het westelijk deel van Polen (Posen en Silezië) tot het duitse, en het zuidelijk deel (Galicië) tot het Habsburgse rijk. Verreweg de meeste poolse immigranten kwamen uit deze gebieden . Degenen van de eerste generatie die vóór 1905 in Polen geboren werden hebben gedeeltelijk of geheel onderwijs in de'duitse taal ontvangen . Datzelfde eeldt voor de Slovenen van de eerste generatie, omdat hun land tot 1918 bij de Donaumonarchie behoorde. De italiaanse immigranten, die via Duitsland ons land bereikten, hadden wat minder problemen met de taal, dan hun landgenoten die via andere landen of rechtsstreeks vanuit Italië hierheen waren gekomen . Bijna i van de respondenten van de eerste generatie, antwoordde bevestigend op de vraag in onze census of ze Duits spraken vóór hun komst naar Nederland. Dat het merendeel van de immigranten Duits sprak bij hun aankomst in Limburg was van groot belang voor hun integratie. Want ZuidLimburg, althans de mijnstreek, leek voor de eerste wereldoorlog méér op een duitse dan op een nederlandse provincie. Vóór 1914 was de duitse mark er zelfs geaksepteerd als betaalmiddel, terwijl de gulden voornamelijk gebruikt werd om de belastingen te betalen en treinkaartjes te kopen. l De mijnindustrie versterkte de Duits-taligheid: het kader in de partikuliere mijnen was Duits. De meeste benamingen in de mijnen waren ontleend aan de duitse taal, daar de eerste arbeidskrachten in onze mijnen Duitsers waren. Door de grote aantallen buitenlanders in de mijnstreek waren niet alleen de mijnen, maar was ook de samenleving ingesteld op de duitse taal: de vakbonden plaatsten duitse artikeltjes in hun bladen, beantwoordden in het Duits gestelde vragen op hun bijeenkomsten ook in het Duits; in de kerken
1
Zo vermeldt het jaarverslag over 1912 van de Kamer van Koophandel in Heerlen (p.40-45), dat de handelaren in Heerlerheide uitsluitend duits geld gebruikten en dat nederlands geld in Heerlen impopulair was.
143
werd soms in het Duits gepreekt, de ambtenaren en politieagenten en winkeliers begonnen in het Duits tegen hun klanten , wanneer ze merkten met vreemdelingen te doen te hebben . De eerste generatie kreeg nauwelijks de kans - mocht ze dat willen - om Nederlands te leren.
Een Sloveen van de eerste generatie : "Vroeger praatte iedereen Duits , ook de Limburgers. Daarvan hadden er velen in Duitsland gewerkt . Ik wilde zelf NederlandS leren en vroeg aan een koempel uit Rott erdam om op het werk NederlandS te praten, maar die praatte óók liever Duits ." De mogelijkheid om Duits te spreken was zowel een nadeel voor de assimilatie, omdat de immigranten geen Nederlands leerden, als ook een voordeel, omdat ze toch een taal beheersten waarmee ze zich verstaanbaar konden maken. Dat voordeel hadden hun landgenoten, die eind jaren '20 naar Nederland kwamen en geen Duits spraken, niet meer . Deze Duits-taligheid onder de mijnwerkersbevolking en in de bedrijfsvoering van de partikuliere mijnen verdween pas in de laatste wereldoorlog. Toen kon Duits spreken verdenkingen oproepen van sympathie, zo niet samenwerking met de As-mogendheden. Verschillende mensen zeiden dat ze vanaf dat moment geen Duits meer spraken.
M., een Italiaan van de eerste generatie, had vóór de oorlog altijd Duits gesproken, ook met zijn limburgse vrouw , toen nog zijn verloofde . Op haar aanraden was hij na Dolle Dinsdag NederlandS gaan spreken; vooral na die dag zag het er naar uit, dat ze je aan de tand zouden gaan voelen als de oorlog over was . "En aan je neus konden ze niet zien dat je Italiaan was, als je Duits sprak."
P., een Sloveen van de tweede gener atie : "Thuis werd Duits gesproken . Mijn moeder, een Belgiese , die een talenknobbel had, sprak Duits , Frans , NederlandS en Limburgs en kende zelfs een beetje Sloveens . Maar vanaf 1940 weigerden mijn zus en ik om nog langer Duits met onze ouders te spr eken, en van lieverlee gingen mijn ouders ook Limburgs met ons spreken ." Terwijl de eerste generatie zich vóór de oorlog met Duits kon behelpen, en voor een deel daar nu nog gebruik van maakt in kontakten met Nederlanders, leerde de tweede generatie Nederlands en vaak Limburgs, waardoor er voor haar op het punt van taal geen belemmering aanwezig was bij de assimilatie.
GodSdienst - Naast de taal is de godsdienst van de immigranten een zwaarwegende faktor. Uitzonderingen daargelaten, waren deze immigranten katholiek. Het belang hiervan is moeilijk te overschatten, wanneer we praten over faktoren die hebben bijgedragen tot de assimilatie en opname van immigranten in een vreemde samenIeving.
144
,
Limburg was van oudsher katholiek. Het katholiek zijn was het herkenningspunt geworden, waarop vriend en vijand beoordeeld werd. Vreemdelingenhaat was zeker aanwezig onder de bevolking, en gold des te meer voor vreemdelingen, die een andere of géén godsdienst hadden . D~t gold zelfs in die mate dat katholieke buitenlanders r akseptabeler waren dan protestantse of socialistiese landgenoten. ~rkelijke leiders hebben dit gestimuleerd, zoals we gezien hebben bij de behandeling van de vier beheersingsstrategieën, waarvan de kerk zich bediende om opnieuw kontrole over de samenleving in Limburg te krijgen. In de strijd tegen de 'andersdenkenden', werden de katholieke vreemdelingen eind jaren '20 tot bondgenoten . Da~ werd bijvoorbeeld duidelijk gesteld duor Poels in een redevoering in 1928 (zie aanhaling op pag.193). De overeenkomst in godsdienst betekende een gemeenschappelijk element tussen Limburgers en buitenlanders: 'broeders en zusters in dezelfde Heer'. Ook al kregen de buitenlanders eind jaren '20 eigen lithurgiese plechtigheden, hun gemeenschappelijk geloof was bekend: ze behoorden tot dezelfde parochies, kwamen in dezelfde kerken, trokken mee in dezelfde processies, waren aangesloten in dezelfde katholieke vakbonden, kwamen op dezelfde katholieke scholen en werden begraven op dezelfde kerkhoven. Hun ideologiese basis was dezelfde: gelijke waardering hadden ze voor dezelfde geloofsgoederen en gebruiken. Niet dat dit uitgesproken leefde, maar impliciet moet het steeds aanwezig geweest zijn. Deze overeenkomst in godsdienst hield niet in - mocht dat door het bovenstaande gesuggereerd worden - dat de vreemdelingen als gelijke geaksepteerd werden, maar wel dat een belangrijk obstakel, een reden teméér om hen als vreemdelingen te zien en te blijven zien, niet aanwezig was.
Uiterlijke kenmerken - In tegenstelling tot een aantal groepen naoorlogse immigranten, waren de vooroorlogse niet of nauwelijks aan hun uiterlijk herkenbaar. Hun huidskleur en lichaamsbouw weken niet noemenswaard af van de limburgse bevolking. Het feit dat vele Polen, die in het Roergebied geboren zijn, voortkwamen uit pools-duitse huwelijken, zal een eventuele herkenbaarheid op uiterlijk nog bemoeilijkt hebben. Dat betekent dat deze immigranten niet op basis van fysieke kenmerken gediskrimineerd konden worden. Over de uiterlijke herkenbaarheid van Noord-Italianen in Limburg is het volgende stukje uit een kranteartikel uit 1949 illustratief, omdat de vooroorlogse immigranten uit dezelfde gebieden komen als de Italianen, die kort na de laatste oorlog door de mijnen geworven werden: Mom (van de staatsmijnen~ B/vS) vertelde ons ~ dat opzet in noordelijke provincies werft~ omdat het in die streken niet zozeer afWijkt van het onze ~ in zuidelijker delen van Italië . Een bijkomende faktor~ die echter ook /;)el van belang is~ is deze ~ dat de Italianen uit het Noorden minder donker zijn van gelaats kleur dan de bewoners van de lager gelegen provincies . Men acht het gewenst~ dat de Italianen in onze mijnstreek niet onnodig opvallen door hun uiterlijk." (Gazet Van Limburg~ 4-4-1949)
"De heer men met klimaat als dat
145
In het vorige hoofdstuk hebben we laten zien dat diskriminatie, ook van leden van de tweede generatie, vóórkwam. Die diskriminatie werd mogelijk niet door fysieke herkenbaarheid van de immigranten, maar omdat men wist met buitenlanders van doen te hebben, ófwel van horen zeggen, óf omdat men dat uit de naam kon afleiden. De diskriminatie wa~ er overigens niet minder om.
2.
SOCIO-EKONOMIESE KENMERKEN
Tot de kenmerken van de immigranten behoort ook hun beroepspositie: welk beroep hadden zij en op welke plaatsen kwamen zij in Limburg op de arbeidsmarkt terecht? Waren er zelfstandigen onder de buitenlanders? Het belang van deze vragen wordt duidelijk wanneer we als stelling poneren, dat de assimilatie van groepen buitenlanders sterk bevorderd wordt c.q. slechts dán mogelijk is, wanneer de nieuwkomers stijgingsmogelijkheden op de arbeidsmarkt hebben, en niet per definitie de laagste banen in de samenleving toegeschoven krijgen. In dat laatste geval immers wordt de lage status van deze beroepen overgedragen op de immigrantengroepen die deze banen uitoefenen. Stigmatisering is het gevolg, en Nederlanders willen steeds minder in deze beroepen gaan werken. Hoe was dienaangaande de situatie in Zuid-Limburg? We moeten beginnen met te zeggen dat het overgrote deel van de immigranten naar Limburg kwam om in de mijnen te gaan werken. Enkelen onder hen wisten 'kleine zelfstandige' te worden door een ambacht uit te gaan oefenen, dat ze in hun vaderland geleerd hadden. Onder de Italianen bevond zich een aantal terrazzo-werkers, dat in dienst was bij landgenoten, die zich als zelfstandigen gevestigd hadden. Het heeft lang geduurd voordat het mijnwerkersberoep in Limburg als een fatsoenlijk beroep gezien werd. Kerkrade, dat een lange traditie van mijnwerk kende, vormde hierin een uitzondering . Ook de Limburgers die sinds jaren in duitse mijnen werkten konden het negatieve beeld omtrent mijnarbeid niet oppoetsen. Nog in 1927 schrijft Jacobs: "Bijna geen enkele mijnwerker is mijnwerker uit vrije keuze, maar enkel omdat er maar één keuze was: geen behoorlijk lonend werk, ofwel naar de mijn . " (1927: 415). We kunnen stellen, dat het mijnwerk in deze beginperiode gestigmatiseerd raakte, en dat dit stigma op de buitenlanders die dit werk deden werd overgedragen . Maar in tegenstelling tot nu, ver2.wee~i t stigmaJeleidelijk, -;mdat steed-s meer Limb~gers nood- '" gedwongen in de mijnen gingen werken, waardoor heel geleidelijk frot waardering voor het mijnwerk kon ontstaan. De buitenlanders waren de mensen met ervaring in het mijnwerk. Dat betekende dat de Limburgers en Nederlanders, tenzij ze in Kerkrade in de Domaniale mijn of in de duitse mijnen gewerkt hadden, als ongeschoolden in de mijnen kwamen en daar niet zelden het vak leerden v an buitenlanders. Deze situatie, de Limburgers naast of onder de vreemdelingen werkend, is volledig anders dan we thans kennen van gastarbeid. Het hield in, dat dat deel van de limburgse bevolking, dat haar weg naar de mijnen vond, de buitenlanders leerden kennen als geschoolde krachten. De sociale positie van de buitenlanders was, vergeleken met de limburgse en vaak
146
ook nederlandse mijnwerkers, even hoog of hoger, wanneer we die afmaten aan hun beroepspositie. Deze omstandigheid is van groot belang geweest voor de assimilatie van de buitenlanders. Overigens is hierin geleidelijk verandering opgetreden. De eerste groepen - dat blijkt ook uit de gegevens die we via onze respondenten kregen - die rond 1900-1914 kwamen, hadden allen ervaring in het mijnwerk. Dat gold evenzo voor degenen die in de jaren 1920-1926 kwamen. Maar in de jaren daarna neemt onder de immigranten het aantal ongeschoolden, dat wil zeggen onervarenen in het mijnwerk, toe, ook als gevolg van de wervingen van de mijnen. Mijnwerkers werden toen namelijk rechtstreeks in de landen van herkomst zelf geworven en hadden niet eerst ervaringen in mijnbekkens elders op kunnen doen. Bovendien kwam het toen vaker voor, dat buitenlandse houwers 1 ondanks hun diploma als sleper moesten beginnen, omdat er een te groot aanbod van houwers was. P .~ een sloveense immigrant~ kwam in 1928 hierheen. Ginds was hij al houwer~ maar hier moest hij eerst weer opnieuw beginnen~ omdat ze de papieren niet erkenden. Hij was echter al gauw ook hier als houwer gekwalificeerd .
G .~ van italiaanse afkomst~ had verschillende jaren in de
franse mijnen gewerkt . In 1926 kwam hij naar Nederland~ omdat hij had gehoord dat
Een Sloveen van de eerste generatie: Hij kon in 1929 als houwer beginnen~ dankzij z~Jn papieren~ werd twee jaar later sjüttelbaas. In die funktie moest hij opmeten hoeveel produktie de koempels gemaakt hadden . Als sjüttelbaas kreeg hij een houwers loon plus 10% extra. Nee~ de Limburgers keken hem niet aan op zijn buitenlander zijn; wél zijn landgenoten~ die konden het moeilijk verdragen~ dat een landgenoot hen vertelde wat ze moesten doen . De stijgingsmogelijkheden waren echter niet onbeperkt. In de praktijk bleek de funktie van meesterhouwer de hoogst haalbare voor de immi~ranten; tot die van opzichter - de laagste beambte - hebben slechts enkelen kunnen opklimmen. De oorzaken daarvoor waren tweeërlei. In de eerste plaats spraken de immigranten de nederlandse taal onvoldoende om de vereiste opleiding voor hogere
1
Voor de funktieverdeling ondergronds, zie noot op pag.39.
--
---
-
147
funkties te kunnen volgen. Voor de tweede generatie gaat dat echter niet meer op. Dat brengt ons op de tweede oorzaak waarom de stijgingsmogelijkheden voor buitenlanders beperk t waren: het beleid van de mijnen dienaangaande. Aan dit laatste zullen we verderop in dit hoofdstuk aandacht besteden. We zien dus dat de buitenlanders in de mijnen niet de slechtere banen kregen toegewezen, maar als vakmensen binnengehaald werden en in die hoedanigheid veel limburgse en nederlandse kollega's het vak geleerd hebben. Toen het aantal Limburgers in de mijnen toenam, kregen deze wel geleidelijk de overhand onder het kader en toezichthoudend personeel. Hoe was de stand van zaken onder de buitenlanders in de mijnen eind jaren dertig? Een statistiek van de mijnwerkers van poolse nationaliteit op 1-9-1939 werkzaam bij de vier ON-mijnen toont het volgende beeld:
Tahel 26 ondergronds meesterhouwer houwer houwer-stutter stutter
aantal 2
112 2
27
hulphouwer
4
sleper op post
3
sleper
bovengrondS
aantal
mijnplaats
3
bouwafdeling
1
mechanische werkplaats
3
transport afdeling
1
10
ambachtsman
4
lokomotief-machinist
3
pompmachinist
1 168
8
Bron: ON-archief I.J.1
Het grootste deel van de Polen werkte ondergronds, verdeeld over tien verschillende funkties. Twee hadden het tot de hoogste kwalifikatie gebracht die arbeiders ondergronds kunnen halen, namelijk meesterhouwer. Onder deze 176 poolse mijnwerkers bevinden zich ook leden van de tweede generatie.
Zelfstandigen - Er was voor de eerste generatie immigranten maar één weg uit de mijn: zelfstandig worden. Verschillende geïnter-
148
viewden hadden in hun vaderland een vak geleerd, dat ze daar echter niet konden uitoefenen. Ze kwamen als mijnwerker hierheen, maar zodra ze de kans schoon zagen begonnen ze voor zichzelf.
O. volgde maar drie jaar lagere school in Slovenië~ want daarna brak de oorlog uit en moest hij zijn moeder op de boerderij helpen. Later werkte hij drie jaar lang in een steenkolenmijn~ ging toen in militaire dienst . Daar volgde hij een opleiding leerbewerking~ zonder dat hij er diploma ' s voor kreeg. Maar toen hij afzwaaide ging hij opnieuw de mijn in~ omdat er geen werk was voor een leerbewerker . Na dri e jaar mijnwerk had hij het tot leerling houwer gebracht . Toevallig kreeg hij kontakt met mensen~ die twee zoons in Limburg hadden zitten . O. zag wel iets in een buitenlands avontuur . Die zoons stuurden een werkvergunning~ en daarmee kwam O. naar Limburg . In augustus 1929 werd hij bij de ON- III aangenomen . Een jaar later werd hij houwer . Naast zijn werk ondergronds ~ werkte hij thuis als leerbewerker. Vooral tijdens de oorlog had hij genoeg bestellingen~ maar hij kon toen niet de mijn verlaten~ omdat hij het risiko liep' door de Duitsers opgepakt en naar Duitsland gestuurd te worden. In de oOlo log waren er amper schoenen te krijgen . Omdat hij gespecialiseerd was in het maken van de opbouw van de schoenen~ werkte hij voor wel veertig schoenmakers. De eerste dag~ na de bevrijding~ ging hij weg uit de 'koel '. Om een vestigingsvergunning te krijgen voor een leerbewerkingsbedrijfje ~ moest hij enkele proeven van zijn kunnen opsturen aan de Kamer van Koophandel~ althans die had er mee te maken . Zou hij nog enkele jaren~ misschien wel maanden~ gewacht hebben ~ dan was het hem niet gelukt die vergunning te krijgen~ omdat de eisen toen veel hoger waren. In de betere jaren had hij twee knechten in dienst . Het zelfstandige beroep was voor de leden van de eerste generatie dé manier om hun positie te verbeteren; want voor de oorlog was er geen belemmering om als zelfstandige te beginnen, behalve dat men ingeschreven moest worden bij de Kamer van Koophandel. Het feit dat immigranten zelfstandige werden, droeg ook bij aan de differentiatie van de beroepenstruktuur onder immigranten en aan verbreding en versteviging van de kontakten tussen immigranten. De zelfstandigen waren vooral in het begin aangewezen op kliëntenj landgenoten. De verschillende café s in handen van immigranten vervulden méér dan eens een belangrijke funktie in het verenigings- e n gemeenschapsleven: ze dienden als plaatsen waar de ve renigingen bijeen kwamen en waar de immigranten elkaar ook buite n het verenigingsverband konden ontmoeten.
Een Italiaan Van de tweede generatie vertelt hoe zijn vader naar Duitsland was gegaan~ daar zijn vrouw~ een Duitse~ had ontmoet en met haar na de eerste wereldoorlog naar Limburg was gekomen . "Hier ging vader ook weer in de mijn werken . Mijn moeder begon een koloniaalwarenzaak~ want vader was te slecht ~n
---
=--~
-
--
-
-
149
de t aa l. Tien j aar late r~ i n 1932 ~ kwam vade r uit de m~Jn om zich nog uits luitend aan de zaak te wijden . Van 1932 tot 1939 heeft hi j ver schillende cafés gehad . Het eer ste café was echt voor I talianen~ het lag tussen de kerk waar de Italianen altijd mis hadden~ en de italiaanse school . Er wer d gezongen~ bocce gespeeld en de r gelijke . Er kwamen weinig Hollanders . De ander e twee établissementen waren gewone cafés ~ daar kwam van a l les. Pa boerde goed~ hij was een van de geziene burgers . Er waren drie mensen in het dorp die een auto hadden~ de burgemeester~ de notaris en mijn vader ." De italiaanse terrazzo-werkers hebben niet eerst in de mijn gewerkt voordat ze hun bedrijf(je) begonnen. Als regel namen zij landgenoten in dienst, die ze zelf in Italië wierven. Er zijn ook verschillende leden van dé tweede generatie, die een zelfstandig beroep gekozen h e bben; zij hadden echter in principe meer k e uze dan hun ouders i n de wijze waarop ze in hun levensonderhoud konden voorzien, zek e r dank z ij hun betere opleiding en ook dank zij veranderde ekonomiese omstandigheden.
3.
VERWACHTINGEN MET BETREKKING TOT TERUGKEER
Het is niet alleen de positie die immigranten in onze samenleving innemen (sociaal-ekonomie s en juridies), die van invloed is op hun assimilatie, maar ook de verwachtingen die zij koesteren wanneer zij naar ons land komen. Denken ze voorgoed hier te blijven, of zijn ze hier maar tijdelijk, lang genoeg om wat geld te verdienen en terug te keren? Beide verwachtingen treffen we onder de immigranten van de eerste generatie aan: de ene kategorie was hier naar toe gekomen om te blijven, althans ze wilden niet terug naar hun vaderland; een deel van hen had dat vaderland ook nooit gezien omdat zij geboren en opgegroeid waren in het Roergebied, en vandaaruit naar ons land gekomen waren. Zij gingen er van uit, dat zij hier zouden blijven, of - als de omstandigheden voor hen ongunstig zouden worden - dat ze verder zouden trekken.
Een Sloveen van de eerste gener atie : "Ik heb nooi t t erug gewild~ noch vroege r~ want toen was het ginds erg slecht~ noch nu . Ik heb mijn knoken hier vers leten . " Een Pool van de tweede gener ati e : "Mi j n ouder s zijn nooit ter uggegaan naar Pole n. Ze waren ook niet voor een t ijdje gekomen . " Een Italiaan van de eers te gener atie vertelde da t hij nooi t aan te r ugkeer hee f t gedacht : "Het is leuk om er met vakantie te gaan~ maar de armoede di e z e er vroeger hadden ..... Ze l fs als er kermis was ~ kon ik er niet heen~ omdat mijn vader me geen l ire wilde geven : ' Ga jij maar een kar hout uit het gemeentebos halen en aan de bakker verkopen '~ zei die als je hem om geld vroeg . Nee ~ we hebben teveel armoede en ellende gehad ."
-
.
150
./
Voor zover ze niet getrou wd waren, trouwd en deze immig ranten bijna steeds met nederl andse vrouwe n, waarm ee ze Duits sprake n . Ze leerde n ook Neder lands of Limbu rgs en hadden weinig op met nationale vereni gingen . De tweede kateG orie immig ranten kwam hier op tijdel ijke basis . He~betreft -hier voora l immig ranten die eind jaren '20 door de mijnen in Polen en Joego slavië geworv en waren. Ze hadden afsche id genome n van hun famili e in hun vaderl and in de overtu iging dat ze na enkele jaren en met het gespaa rde geld weer terug zouden zijn. Eenma al in Neder lanu werd het plan om 'over enkele jaren' terug te gaan verder gekul tiveer d door kontak ten met landge noten uit dezelf de streek of zelfs dorp, door de vereni gingen , door hun eigen overhe id en door de publie ke opinie in Zuid-L imburg , die hun terugk eerpla nnen maar al te graag serieu s nam. De Mi jnwerk er schree f in 1930: "De social e verhou dingen als loonwaarde , huisve sting, rechts positi e, enz. in het limbur gse mijnge bied, zijn voor deze mensen uit primi tieve gebied en vrijwe l ideaal. Voor de arbeid ersbew eging, zoals wij die kennen , voelen ze dus minde r, ook al omdat in hun land andere tegen stellin gen waren ..... Daarb ij komt dat de meeste n hier komen met de bedoe ling, zo gauw mogel ijk te repatr iëren. Ze houden zich dus iets afzond erlijk, hebben weinig omgang met andere n, niet met hun limbur gse geloof sgeno ten, evenm in als met stamve rwante Slaven van andere nation ali tei t." (5-4-1 930) Het persp ektief op terugk eer werd ook open gehoud en, omdat ze zich aanva nkelij k niet op hun plaats wisten , omdat ze een uitwijkm ogelij kheid wilden open houden , en omdat ze - zoals iemand het beelde nd uitdru kte - nog de levend e herinn eringe n hadden aan hun geboo rtedor p, aan de strate n en huizen , waar ze tot voor kort gewoon d hadden . Als hun vrouw nog ginds was, lieten ze die hierhe en komen, mét de kinder en. Ze bleven thuis hun moede rtaal spreke n ook met de kinderen, bezoch ten trouw de vereni gingen , gingen zelfs af en toe naar hun vaderl and om famili e te bezoek en en er geld op de bank te zetten . Een aanta l van hen moet hun planne n ook verwe zenlij kt hebben . De gedwon gen terugk eer in de krisis buiten bescho uwing gelate n, zijn eE immig ranten met hun gezinn en terugg ekeerd , zowel vóór als na de oorlog ; maar we kunnen slecht s gissen om hoeve el person en het ging. Maar waarom gingen de in Heerle n wonend e immig ranten niet terug? De uitein delijk e rem op terugk eer waren de kinder en. De kinder en immer s, behalv e die van de Polen rond Brunss um en van de Italia nen, die eigen- schole n hadden , gingen naar Neder lands- talige schole n, kregen nederl andse vriend en en vriend innen en zagen steeds minde r in de planne n van hun ouders om 'over enkele jaren' terug te keren naar een land, dat de meeste van die kinder en nooit gezien hadden . "Eige nlijk is het bekeke n als de kinder en hier naar school gaan", aldus een slovee nse immig rante van de eerste gener atie. Terwi jl de ouders de liefde voor het vaderl and bij hun kinder en probee rden te stimul eren door hen naar taalle s te sturen , hen mee te nemen naar de vereni gingen en hen aan te zetten met 'landg enoten' te trouwe n, verkoo s de tweede gener atie toch haar eigen w~g
151
te gaan en hoogstens uit plichtsgevoel aan de ouders toe te geven; echter maar zelden waar het de keuze van een levenspartner betrof.
P., een Pool van de tweede generatie, werd geboren in Polen, maar kwam op drie- jarige leeftijd met zijn ouders al naar Limburg . Zijn vader had in de Sileziese mijnen gewerkt zoals vele anderen . Het plan was geld te spw'en en dan terug te gaan . Maar daar is niets van gekomen. "Wij kinderen voelden er steeds minder voor. Mijn vader had al een huis ginds , maar toen kwam de oorlog en daarna hebben mijn ouders de plannen om terug te gaan opgegeven . Thuis werd Pools gepraat, en mijn ouders probeerden ons ook te stimuleren om naar de poolse verenigingen te gaan en een pools meisje te zoeken. Maar we lieten ons niet alles meer zeggen. Ofschoon mijn ouders het niet wilden was ik lid geworden van een jeugdvoetbalklub, en daar had ik mijn vrienden en kennissen . Toen ik zestien werd brak de oorlog uit, en in die vijf jaar waren de poolse verenigingen opgeheven . Dus ondanks de moeite die mijn ouders deden werd ik Nederlander . Poolse vrienden had ik niet . Ik ging wel naar poolse avonden maar ben nooit lid van een poolse vereniging geworden ." Omstandigheden buiten de immigranten om maakten, dat de beslissing om al dan niet terug te keren hen soms uit handen genomen werd; tijdens de ekonomiese krisis van de jaren '30 werd een aantal immigranten gedwongen terug te gaan; maar de situatie in het land van herkomst was nog veel slechter dan in ons land. Dus degenen die konden blijven, bleven ook. Daarna brak de oorlog uit en kwamen Polen en Joegoslavië onder een kommunistiese regering, hetgeen voor de meesten ook geen aanmoediging was om de terugkeer te wagen. Erg serieus waren de plannen inmiddels niet meer, maar het idee, dat men terug k6n keren moest nu wel opgegeven worden door de Polen en Joegoslaven ofschoon een aantal nog enkele jaren gedacht en gehoopt heeft dat een nieuwe oorlog de kommunisten van de troon zou stoten en terugkeer opnieuw mogelijk zou worden. Maar de meeste immigranten hadden zich toen waarschijnlijk reeds neergelegd bij een permanent verblijf in Nederland, zeer tot tevredenheid van hun kinderen, waarvan er verschillende reeds getrouwd waren en werk gevonden hadden. Soms echter stierf de gedachte aan terugkeer pas met de dood van de dragers ervan:
Een Sloveense van de tweede generatie : "Vader was in 1929 hierheen gekomen, maar als niet- getrouwde was het leven erg duur, en daarom had hij zijn aanstaande laten overkomen, en zijn ze getrouwd . De bedoeling was om hier geld te verdienen, en dan ginds een boerderij te kopen. De meesten hadden dat idee van terugkeer wanneer ze hier kwamen. Ginds hadden ze al vóór 1940 een stuk grond gekocht, maar waren nog hier toen de oor log uitbrak, omdat de kinderen nog te klein waren geweest voor de ter ugkeer. En toen in 1944 de oorlog voorbij was, was vader, die al die tijd in de steen had gewerkt en silicose had
152
té slecht om aan terugkeer naar de bergachtige lucht te beginnen . Hij overleed in 1952 en eigenlijk tot die tijd is de gedachte aan terugkeer levend gebleven ."
gekregen~
Uit de ge s prekken bleek d at er onder Italianen minder gedacht is aan terugkeer dan onder Polen en Slovenen . Een verklaring daarvoor zou kunnen zijn, dat voor het gros van de italiaanse immigranten de terugkeer nooit afgesneden geweest is, en zij daarom eerder hebben afgerekend met de terugkeergedachte, haar als irreëel hebben beschouwd. Voor deze redenering pleit ook het feit, dat de terugkeergedachte het sterkst leefde onder de Italianen die uit de buurt van Gorizia en uit Istrië kwamen, gebieden die lange tijd betwist werden door Joegoslavië en Italië, na de laatste oorlog grotendeels bij Joegoslavië gevoegd werden en daardoor enige tijd 'ontoegankelijk' waren. Een rol in deze speelt echter ook het feit dat de Italianen uit deze streken korter in Limburg waren, en meestal rechtstreeks daarheen gekomen. De herinnering aan hun geboorteland leefde bij hen nog het sterkst. Na het opgeven van de gedachte aan terugkeer veranderde er overigens weinig voor de eerste generatie. Ze bleven naar de verenigingen gaan, wanneer ze daar vrienden en kennissen troffen. Daar hielden ze ook de tradities van het vaderland in ere, en door die verenigingen werden ook reizen georganiseerd naar Polen en Joegoslavië . Voor de tweede generatie veranderde er ook niet veel. Ofschoon een aantal onder hen vertrouwd was geraakt met de taal en kultuur van hun ouders en hun vaderland, waren zij op Nederland georiënteerd. Alleen daar waar deze oriëntatie geblokkeerd werd ten gev o lge van diskrim i natie door Nederlanders, kon het vóórkomen dat ze, zi j het meestal tij delijk, zich weer meer gingen richten op hun afkomst en h un verenigingen. M. ~
een Sloveen van de tweede generatie ~ werd eind jaren ' 20 in Heerlen geboren~ zijn moeder was Limburgse . "Op school was het geen probleem als kind van een buitenlander~ behalve als er ruzie kwam. Dan was je een vieze Polak . Kwam het tot slaande ruzie~ dan werd het een gevecht tussen limburgse kinderen en buitenlandse kinderen . " Toen hij veertien was ~ ging hij aan de hand van zijn vader mee naar de ON- IV . Met zestien jaar ging hij ondergronds . "Ik zou naar de mijnschool gaan . Twee jaar liep ik een voorbereidingskursus . 1 Voordat ik toelatingsexamen mocht doen~ moest ik een formulier invullen . Daarin werd gevraagd naar de nationalitei t~ en het gevolg was dat ik niet werd toegelaten. Dat heb ik erg gevonden~ dat beschouwde ik als diskriminatie. " Kort daarna werd hij opnieuw met zijn buitenlandse afkomst gekonfronteerd . Hij had verkering met een meisje uit Schaesberg~ maar haar ouders wilden dat die verkering uitgemaakt zou worden omdat hij een buitenlander was . Dat NB: de Aspirant - Mijnscholieren cursus, die iedere en die naar de mijnschool wilde, moest doorlopen .
153
mei sje heeft dat toen inderdaad gedaan . Door deze gebeurtenissen trok hij meer de kant van de Joe goslavies e gemeenschap op . Aangezien hij in het Limburgs opgevoed was had hij weinig op met Slovenen . Dat ver ande rde nu voor een periode . Hij werd lid van het sloveens zangkoor en kr eeg sloveense taalles van pater Theotim . Toen leerde hij zijn huidige vrouw kennen, ook een Limburgse . Hij trouwde met haar~ en verliet de vereniging weer . "Misschien omdat ik goed werd opgevangen door haar familie. " Konkluderend kan gezegd worden, dat de terugkeerverwachtingen van de ouders de assimilatie van de kinderen weinig beïnvloed lijkt te hebben. Over de eventuele psychiese problemen als gevolg van de verschillende oriëntaties van ouders en kinderen, kunnen we niets zeggen.
4.
ETNIESE VETIENIGINGEN (zelforganisaties)
We zullen de funkties die de ethniese verenigingen in het verleden en nu (gehad) hebben onder de loep nemen, en nagaan wat de invloeden van deze verenigingen waren op de assimilatie van de leden. Belemmerden ze deze assimilatie of bevorderden ze die juist? De verenigingen dienden verschillende doelen. 1. In de eerste plaats wilden ze een ondersteuning zijn voor de landge noten die hierheen gekomen waren , hen de gelege nheid geven elkaar te on t moeten, de laatste nieuwtjes uit te wisselen over het g e boorteland. Ze boden een plaats waar de immigrant e n met elkaa r in hun mo e dert a al ko nden praten, waar z e elk a a r we g wijs maakten in de nieuwe same nl e ving en vertelde n waar b e paalde papieren te krijgen waren of wa a r een goed kos t hui s wa s . De verenigingen waren ook e en verlengstuk van de ma atschappelijke strukturen, d ie de immi g r a n te n g inds ve rlaten hadde n, waardoor ze h ier niet ine e n s ociaa l vakuü m te recht kwame n. Ook in di t opzicht v ormden z ij een hulpmidde l b i j de overstap naar e e n vre e mde same nle v ing.
Een Pool van de eerste generatie verwoordde het zo : "Wij vormden één gezin met elkaar . Je voelde je een beetje in je eigen vaderland . We bezochten ook de zieken van de vereniging, dat doen we nog . " De hul p funktie van de veren ig ingen nam ook materiële vormen aan. Geïnt e rvi e wden ver te lde n, d at naast het bezoeken van zieke medeleden , e r door d e leden van de verenigingen soms wat geld bij elkaar gebracht werd . In hoeverre die hulpfunktie belangrijk was is moeilijk na te gaan. In de statuten van de sloveense Barbaravereniging, welke integraal overgenomen waren van de Barbaraverenigingen in Duitsland, was als tweede artikel het volgende opgenomen: 'Die Unterstützung kranker und bedürftiger Mitglieder'.
154
De hulp die de vereni gi ngen konden verlenen was overigens bep erkt .
"Als je onts lagen was., stonden de verenigingen ook machteloos . " "Wanneer je in moeilijkheden zat~ dan ging je naar de aalmoezenier~ éérder dan naar het verenigingsbestuur." "De poolse verenigingen waren noodzakelijk toendertijd~ want je was niet direkt geaksepteerd door Nederlanders ~ net zoals de Turken nu . Voor hulp ging je naar de poolse geestelijke of naar de voorzitter van de vereniging~ maar die konden je bij grote problemen ook niet helpen." Het elkaar ondersteunen heeft zeker niet die proporti e s aangenomen, zoals onder bijvoorbeeld Polen en Slovenen in de Verenigde Staten het geval was, waar de immi g ranten zelf verzekeringsfondsen en ziekenkassen oprichtten. De sociale en mediese zorg voor de mijnwerkersbevolking was wel zodanig, dat de immigranten op deze gebieden geen eigen initiatieven hoefden te nemen, zo ze daar vanwege hun relatief geringe aantallen toe in staat zouden zijn geweest .
Een Sloveen van de eerste generatie: "De Barbaravereniging was een kerkelijke veren'l-g'l-ng~ een mannenvereniging . Ze had tot doel de immigranten bij elkaar te houden~ samen naar de kerk te gaan~ feestjes te organiseren~ en uitstapjes naar het buitenland. Ze was nie"'; opgericht om hulp te verlenen~ tenzij ziekenbezoek . Voor sociale problemen moesten de leden terecht bij andere ins~anties en natuurlijk bij pater van Velzen~ die veel meer kon bereiken . Hij was schoolkameraad van Ir Raedts (in die tijd ingenieur bij de ON-mijnen~ B/vS) ~ die ook beschermheer was van de Barbaravereniging ." 2. Terwijl de eerste funktie vooral op het terrein van de psychiese eu ~ociale hulpverlening lag, hadden de verenigingen n og een tweede doel, namelijk het stimuleren van de liefde voor het vaderland. Het feit dat de leden ervan allen uit hetzelfde land kwamen, was de grond voor het bestaan van de verenigingen. Daarom werd deze gemeenschappelijke afkomst welke zichtbaar werd in de taal, zang en dans, gekultiveerd. 3. Het derde doel van de verenigingen was namens de leden naar buiten toe te treden: naar de nederlandse samenleving, door kontakten te onderhouden met andere verenigingen, door mee te doen aan publieke en kerkelijke feesten en processies.
Een Pool Van de eerste generatie : "De Polen en hun organisaties hadden vroeger meer in te brengen in de limburgse samenleving . Omdat het werkende mensen waren konden we met sukses met de vuist op de tafel slaan ." Waarschijnlijk ging dit vooral op voor de Polen, die de grootste groep buitenlanders vormden, na de Duitsers.
155
Maar de verenigingen vertegenwoordigden de immigranten ook naar hun vaderland. De Polen bijvoorbeeld waren vertegenwoordigd in een wereldorganisatie van poolse emigranten, en zijn dat nog. De verenigingen speelden ook een aktieve rol bij de hulpverlening die georganiseerd werd voor de slachtoffers van overstromingen in Polen en bij de steun aan de oprichting van scholen in Oost-Polen. Via de verenigingen werd het kontakt onderhouden met de ambassades , en vóór en na de laatste oorlog organiseerden de verenigingen reizen naar het 'vaderland'. In de praktijk was er niet voor elke funktie een aparte vereniging. B~eestal m~ de oprichting van een vereniging voor~nen, voor mijnwerkers~ d~e jn-e~~ be~a-aîde-pïaats woonden. ~'n algem~ne vereniging gaf dan later het leven aan een ~ang-, dans- of toneelvereniging, of zoals bij de Polen aan vrouwenverenigingen, aan verkenners, en aan turnverenigingen. Later zijn de zang- en dansverenigingen een eigen leven gaan leiden, zelfstandig en los van de algemene verenigingen, die langzaam doodbloedden of reeds ter ziele zijn. De derde funktie kwam toe aan de overkoepelende organisaties, die ontstonden, zoals de ZVESA bij de Slovenen 1 en de RK Bond van Poolse Verenigingen. Hetgeen hier is opgemerkt over de drie funkties die de verenigingen van buitenlanders vervulden behoeft een enkele kanttekening voor wat betreft de Italianen . Met betrekking tot de eerste funktie, de hulpverlening, is er niet veel verschil, zij het dat die voor het grootste deel plaatsvond buiten het kader van de 'vereniging' om, hetgeen ook niet zo verwonderlijk is gezien de geringe omvang van de i tal·iaanse gemeenschap. Op het tweede doel, het stimuleren van de liefde voor het vaderland, heeft vanwege de politieke kleur van de 'vereniging' een zwaarder aksent gelegen dan bij de poolse en sloveense verenigingen het geval was. En tenslotte het derde doel, het namens de leden naar buiten toe treden, was een funktie die bij de italiaanse gemeenschap door één persoon werd ingevuld, de vice-konsul. Van openlijke kontakten met andere verenigingen, het meedoen aan processies en dergelijke door de italiaanse 'vereniging', de fascistiese partij, is geen sprake geweest. En, zoals al eerder gezegd, náást die partij en het vice-konsulaat was er weinig plaats en bestaansrecht voor nóg een vereniging. Welke funkties vervullen de verenigingen momenteel nog? Na de oorlog hebben de poolse en italiaanse verenigingen de naoorlogse immigranten kunnen opvangen en wegwijs maken en vervulden ze de eerstgenoemde funktie. Bij de Polen bestaat die funktie momenteel niet meer, behalve dat oude en zieke leden bezocht worden, en dat zij bijvoorbeeld een vereniGing hebben, 'Caritas' geheten, waarvan de weinige leden bezoek brengen aan poolse mensen in psy-
In de statuten van de ZVESA stond: "De vereniging is van hetzelfde karakter als de RK Werkliedenvereniging, waarmee eendrachtig wordt samengewerkt."
--
156
chiatrische inrichtingen (zie Bijlage IV, p. 5). Ook bij de italiaanse vereniging is die funktie goeddeels verdwenen; de naoorlogse immigranten beginnen zich de laatste jaren te organiseren in verenigingen op basis van streek van herkomst of politieke kleur. Het verdwijnen van deze hulpverleningsfunktie ging gepaard met het geleidelijk uitsterven van de algemene verenigingen, een proces dat nog gaande is en af te lezen is aan de hoge gemiddelde leeftijd van het ledenbestand. Price (in Borrie, 1959: 268) is van mening, dat vooral de verenigingen van immigranten een kort leven hebben, welke de funktie hadden om de aanpassing in de eerste jaren te vergemakkelijken. De verenigingen die een lang leven hebben, hebben dat volgens hem te danken aan idealisties leiderschap of aan het feit, dat deze verenigingen gebouwd zijn op minder formele immigrantengroepen, die ook buiten de verenigingen op meerdere terreinen kontakten met elkaar onderhouden. Dat gaat ook op voor Zuid-Limburg: De best lopende verenigingen zijn die welke bestaan uit één of meerdere 'cliques' welke door familiebanden, door peetouderschap of anderszins met elkaar verbonden zijn. Deze 'cliques' vormen het zwaartepunt van de verenigingen. 1 De andere leden zijn zijdelings ermee verbonden. Enerzijds maakt dit de verenigingen zeer hecht, anderzijds ook minder toegankelijk voor nieuwe leden. K .~
wier grootouders uit Istrië waren gekomen~ was korte tijd bij de sloveense dansgroep geweest~ maar ze had zich er niet zo thuis gevoeld, "Dat is echt een gezellige klub onder elkaar~ het zijn allemaal kennissen . Die ouders zijn ook allemaal Joegoslaven~ en die spreken dat onderling ook~ thuis ~ waardoor de kinderen het ook verstaan. " K. zelf sprak geen Sloveens .
Formeel is de reden waarom Polen, Joegoslaven en Italianen bijeen komen nog steeds de gemeenschappelijke afkomst. Op basis daarvan houden zij zich bezig met zang en dans, folklore uit hun 'vaderland', en met sport en spel. Dat er in Nederland een oplevende belangstelling bestaat voor vreemde kulturen, voor volksdansen, en dat er ook in Polen en Joegoslavië belangstelling is voor de aktiviteiten van de vroegere emigranten, heeft zeker bijgedragen aan de opleving van deze verenigingen en het enthousiasme van de leden. Een folkloristiese dansgroep hebben de Italianen nooit gehad; echter ook in de streek van herkomst bestond en bestaat er geen echte 'dans-kultuur'. Een aantal verenigingen is langzaamaan verdwenen, omdat de aktiviteit die men binnen de organisatie ontplooide, ook in ander verband beoefend kan worden, en de behoefte bij de betrokkenen om die aktiviteit met 'landgenoten' te beoefenen was verminderd. Een voorbeeld van deze ontwikkeling is de italiaanse voetbalklub.
Bijvoorbeeld: de oudste kern van de 47 leden tellende sloveense zangvereniging wordt gevormd door 4 families, die samen 16 leden hebben in het koor. Deze families zijn door huwelijksbanden met elkaar verbonden .
157
De leden van de voetbalklub waren destijds kollektief lid geworden van een Heerlense voetbalvereniging~ omdat ze zo een veld konden krijgen . Daar speelden ze met één~ en een tijdje zelfs met twee elftallen~ als derde en vierde elftal van de Heerlense klub . En eens per jaar deden ze mee aan de landelijke kompetitie van italiaanse elftallen in Nederland. Later kwamen de elftallen niet meer als zodanig voor de training en voor normale kompetitiewedstrijden bij elkaar~ omdat er meestal een paar van de elf ontbraken~ door verminderde belangstelling~ door vertrek~ en verhuizingen. Er speelden dan Nederlanders daar voor in de plaats. Tenslotte werd de kolonie waar de Heerlense vereniging thuishoorde~ afgebroken~ en vertrok iedereen . Nu trainen ze allemaal bij verschillende (nederlandse) klubs ~ en haalt de voorzitter van de Comitato ze een paar maal per jaar bij elkaar voor een toernooi van de italiaanse voetbalklubs in Nederland en voor een enkele vriendschappelijke wedstrijd tegen een nederlandse klub. Alle verenigingen hebben er steeds naar gestreefd hun ledenbestand 'vrij' van Nederlanders te houden, en sommige, zoals de sloveense dansgroep, zijn daar tot op heden ook vrijwel in geslaagd, zij het dat de werving van vooral de jongste nieuwe leden met steeds meer moeite gepaard gaat. Andere klubs, zoals de poolse dansgroep ~odlasie' hebben om te kunnen blijven bestaan die richtlijn moeten laten varen; zo bestaat 'PodIasie' op dit moment voor het grootste deel uit Nederlanders, zowel familie als vriend~n en kennissen van de oorspronkelijke poolse leden. Niet altijd was het toelaten van Nederlanders een noodsprong om te kunnen overleven: van de italiaanse Bocce-vereniging zijn vier Nederlanders lid- ex-kollega's van italiaanse mijnwerkers - die niet zozeer lid mochten worden omdat de Bocce anders met opheffing bedreigd werd, als misschien wel "omdat de sfeer wat rustiger is wanneer er ook Nederlanders bij zijn", zoals een van de voormannen van de vereniging het stelde. 1 In hoeverre droegen de ethniese verenigingen bij aan de assimilatie van de immigranten? We hebben gezien dat ze er aan de ene kant voor zorgden, dat nieuwkomers niet verloren raakten, dat ze opgevangen werden in de eerste moeilijke jaren en vertrouwd werden gemaakt met de gebruiken van het land. Via de verenigingen, en de aalmoezeniers, die een centrale rol speelden in de verenigingen, liepen verbindingen naar de limburgse samenleving. Dit kan men de integratieve funktie noemen van deze verenigingen, maar die is alleen geldig voor de eerste generatie . .
Overigens z1Jn bij de italiaanse Bocce-vereniging in Maasmechelen (België), waartegen de Heerlense klub frekwent wedstrijden speelt, meerdere Belgen lid; er zitten er zelfs een paar in het bestuur.
158
Aan de andere kant waren de vereni gingen de plaats en, waar de kultu rele tradit ies van het vaderl and hoog werden gehoud en en het persp ektief op terugk eer levend werd gehoud en. Daardo or bleef de eerste gener atie op het vaderl and gerich t, en dus zou men kunnen stelle n, dat de vereni gingen een belemm ering vor mden voor ass imilatie. Maar wanne er we ervan uitgaa n dat de eerste gener atie immigrante n per defin itie een tweesl achtig heid in oriën tatie behoud t en assim ilatie voor haar onbere ikbaar is, dan geldt de vraag naar de invloe d van vereni gingen op assim ilatie voora l v oor de tweede gener atie . De vereni gingen hebben geprob eerd ook de kinder en op te vangen en liefde voor het vaderl and bij te brenge n . Er werden (en worden nog steeds ) voor hen feeste n georga niseer d, zoals het St. Nikolaasfe est bij de Sloven en. Er beston d een poolse verken ners groep en naast de poolse en italia anse school werden taalle ssen gegeve n aan de kinder en. Boven dien waren de avonde n die af en toe georga niseer d werden famili eavon den, waar ook de kinder en bij aanwe zig waren of hoorde n te zijn. Maar de kinder en bleken over het algemeen niet erg willig om de lijn te volgen , die hun ouders en de leider s van de gemeen schap uitges tippel d hadden . Zij wilden het fei t dat ze buiten lander s waren niet nog eens geakse ntueer d zien door de taal te leren of bij de veren iging te gaan.
Een Slovee n van de tweede ' generatie ~ nu aktie f in het veren igings leven : "Dat ik naar de slovee nse les moest~ naar de slovee nse mis ~ en dat ik in het Slovee ns moest biecht en heb ik als vervel ende plicht en ervare n . De tweede gener atie wil zich zo wei ni g mogel ijk onders cheide n van de autoch tone bevolk ing ." Een Pool ~ tweede gener atie : "De leider s van de vereni gingen zeiden altijd tegen de jeugd: jullie moeten Pools leren . Maar de tweede gener atie is niet meer Voor het vaderl and te r edden . Mijn eigen interess e voor Polen is ontstaan~ omdat mij de liefde voor het land met de paplep el werd ingegeven~ voora l bij de verkenner s. Uit Polen liet men een instru kteur overkomen~ die ons over het land en haar he le on twikke l ing kwam verte llen ." Een Pool~ tweede gener atie : "Ik heb inder tijd een jaar op de poolse les gezeten~ maar zag het toen niet meer zitten . " "Nu heeft hij er spijt van"~ zegt zijn vrouw . De vereni gingen , en specia al de jeugdv erenig ing van de Polen, mogen dan een basis gelegd hebben , waarop de tweede gener atie later opnieu w belan gstell ing kon opvatt en voor de vereni gingen - zij het vanuit andere gronde n - zij konden niet voork6 men, dat de jeugd zich Neder lander voelde en wilde zijn. Daarvo or hadden zij nog doelm atiger moeten zijn in hun aanpak en had de samen leving veel afwijz ender tegeno ver deze kinder en moeten staan, zodat ze hun toevlu cht gezoch t hadden in eigen vereni gingen . De boveng enoem de nieuwe belan gstell ing van de tweede gener atie voor de vereni gingen is geen belemm ering voor assim ilatie , een-
159
voudig omdat deze belan gstell ing weer boven kwam drijve n, vanaf het ogenb lik, dat zij zich Neder lander voelde n .
Een Slovee n van de tweede gener atie : "Als kind was ik jaloer s op de Neder lander s . Nu echter ben ik niet alleen in alle opzich ten gelijk aan hen, maar bovendie n ben ik nog iets extra ' s: ik ben Joego slaaf. Dat is een hobby voor mij ."
SAHENV ATTING Een aantal faktor en, dat betrek king heeft op de kenme rken en eigensch appen van de immig ranten hebben we gerang schikt onder interne faktor en . Kwa eigen kultuu r, godsd ienst en uiterl ijk verschild en de immig ranten niet sterk van de Limbu rgers. Boven dien konden velen gebrui k maken van een voerta al. De soc iaal-ek onomi ese positi e van de immig ranten kwam overee n met di e van de limbur gse arbeid erskla sse: hUn opleid ing en kwali fikaties liepen niet erg uiteen . Deze faktor en hebben positi ef gewerk t op de aanpa ssing van de immigran ten en op de aksep tatie door de limbur gse bevolk ing. De terugk eerpla nnen van veel immig ranten hebben de oriën tatie van hun kinder en op Neder land niet verhin derd: deze faktor b l ijkt geen rol van beteke nis te spelen in de integr atie. Voor de eerste gener atie hebben de ethnie se vereni gingen e en belangri jke funkti e gehad bij de overga ng naar een nieuwe samen leving. Deze vereni gingen hebben geen rol van beteke nis vervul d voor de tweede en derde gener atie, omdat deze zich over het algemeen geakse pteerd wisten door de plaats elijke bevolk ing en om die redene n geen behoe fte hadden aan 'eigen ' vereni gingen , die hun buiten landse afkom st benad rukten .
B.
EXTER NE FAKTO REN
In de vorige afdeli ng van dit hoofds tuk is een aantal de assim ilatie beïnvl oeden de faktor en aan de orde gekom en, die betrek king hebben op de kenme rken van de immig ranten (groep eringe n). In deze tweede afdeli ng van Hoofd stuk IV zullen we ingaan op faktor en, die gelege n zijn in de hen omring ende samen leving . In de eerste parag raaf zullen twee zaken aan de orde komen, namelijk de ekonom ies e kris i s in de jaren dertig en het beleid van de mijnen . Daarna worden in afzon derlij ke paragr afen behan deld: beleid van de over heid, kerk, mijnwe r ke rsbonden ten opzich het te van de vreem deling en in Zuid-L imburg , met name Polen, Italia nen en Sloven en. Terwi jl deze paragr afen over beleid zich beperk en tot de period e voor de tweede wereld oorlog , de jaren waarin de fundamenten voor de huidig e positi e van deze immig ranten en hun nakomeling en gelegd zijn, gaat de laatst e parag raaf na, welke invloe d de tweede wer eldoor log en de daarop volgen de ekonom ie s e groei periode op de immig ranten gehad hebben .
160
De reden dat deze zaken hier gezamenlijk worden opgevoerd, hoewel ze toch van een duidelijk ander analyties nivo zijn, is dat ze in hun onderlinge samenhang werkzaam zijn geweest als faktoren bij de integratie en assimilatie. Van een welbewust op assimilatie gericht beleid is bij geen van de genoemde instanties sprake geweest. Dat wil zeggen, er zijn in geen enkel geval maatregelen getroffen, die het doel hadden de aanpassing van de buitenlanders aan de limburgse samenleving te bevorderen . Wanneer beleid, zoals bijvoorbeeld het personeelsbeleid van de mijnen, invloed heeft gehad op de integratie en assimilatie van de buitenlanders, dan was dat als gevolg van 'toevallige' effekten van de genomen maatregelen.
5.
BELEID VAN DE MIJNEN EN DE EKONOMIESE KRISIS VAN 1929
In Hoofdstuk 11 is het wervingsbeleid van de mijnen ter sprake gekomen, reden waarom we daar hier niet meer op ingaan. In deze paragraaf brengen we ter sprake het ontslagbeleid van de mijnen en hun bevorderingsbeleid. Het is van belang in herinnering te brengen, dat de mijnen in de eerste drie decennia van deze eeuw steeds te kampen hebben gehad met een mobiele arbeidersbevolking die van mijn naar mijn trok, en met een voortdurend tekort aan mijnwerkers. Al haar pogingen om de mijnwerkers te disciplineren ble ven ondergeschikt aan het steeds terugkerende probleem om voldoende arbeidskrachten te hebben . Er waren twee manieren om het verloop onder de mijnwerk e rs tegen te gaan: betere huisvesting en gelijke lonen voor gelijke werkzaamheden in de verschillende mijnen. Over het huisvestingsbeleid, dat de mijnen deels samen met de katholieke instanties ontwikkelden, zullen we spreken bij het beleid van de kerk. In 1920 kwam de eerste CAO voor de mijnindustrie tot stand. Van de zijde van de mijndirekties meende men, dat wanneer in alle limburgse mijnen dezelfde lonen voor dezelfde funkties betaald zouden worden , de werkers een belangrijke reden minder zouden hebben om van mijn te verwisselen. Maar dit loonakkoord kon niet het beoogde effekt sorteren, omdat de afspraken de gemiddelde lonen per funktie betroffen. In de praktijk bleven er verschillen bestaan, met name tussen de partikuliere- en de beter betalende staatsmijnen. Voor disciplinering van de mijnwerkers was kontrole nodig. Om te verhinderen, dat wie bij de ene mijn ontslagen was om politieke redenen of omdat hij teveel ziek was of teveel verzuimde, z6 weer bij een andere mijn kon worden aangenomen moest overleg geregeld worden tussen de verschillende mijnen . Reeds tijdens de eerste wereldoorlog waren de mijndirekties begonnen met het aanleggen van 'zwarte lijsten'. Dat was naar aanleiding van een onderzoek dat de 'Vereniging ter behartiging van de belangen van de Limburgse mijnindustrie' had ingesteld naar "de veelvuldigheid van het voorkomen van onrechtmatige verbreking van de arbeidsovereenkomst door het arbeidspersoneel, alsmede in
161
hoeverre dit euvel in de hand wordt gewerkt doordat lieden, die hun dienst onder kontraktbreuk verlaten, onmiddellijk daarna op een andere mijn wederom werk vinden ." l De mijndirekties wisselden de zwarte lijsten met namen van 'onbetrouwbare' mijnwerkers uit met direkties van mijnen in het Roergebied, om te voorkomen dat deze mijnwerkers elders aan het werk konden komen. Eind jaren '20 bleek dit kontrolesysteem nog steeds niet goed genoeg te werken. Uit een interne circulaire, d.d. 14-10-1929 gericht aan de direkties van de partikuliere- en de staatsmijnen, óleek, dat "op het ogenblik op de bestaande lijsten van gesignaleerden controle ontbreekt". Verder dat de lijsten in het vervolg zoveel mogelijk met elkaar in overeenstemming moeten worden gebracht, en dat de arbeiders die erop staan "gesignaleerd dienen te blijven". Onder hen worden de volgende kategorieën onderscheiden: "1. Communisten en andere gevaarlijke elementen: deze arbeiders zijn zonder nader overleg tusschen de ondernemingen te weren. 2. Arbeiders, die een ongeval of ziektegeval uitbuiten (simulanten). Omtrent deze arbeiders is vóór nieuwe indienstneming nader overleg tusschen de ondernemingen gewenscht. 3. Arbeiders, die veelvuldig ziek vieren, willekeurig verzuimen, of om een of andere niet hierboven genoemde reden ongeschikt zijn gebleken. Signalering van deze arbeiders geschiedt uitsluitend bij wijze van waarschuwing; zij kunnen opnieuw in dienst wo r den genomen zonder voorafgaand overleg tusschen de nieuwe en de vorige werkgeefster." (De gegevens van d e arbeiders werden blijkens de brochur ~ op een kaart in kode vermeld.) (Archief Willem Sophia 03 03 01) Het geringe aanbod op de arbeidsmarkt zorgde ervoor dat derGelijke sys te men ni et strik toegepast werden. Het overschot aan werkkr achten tijdens de krisisjaren maakte pas een strikte selektie van het personeel volgens bovengenoemde kriteria mogelijk. De ekonomiese krisis sloeg in 1931 in de mijnindustrie toe. " De eerste honderd di e op straat gezet werden waren kneuzen", zoals Raedts, toendertijd bedrijfsingenieur op de Oranje Nassau 111, het stelde "en daarna kwamen de buitenlanders aan de beurt".2 Zoals we ook aan de in Hoofdstuk 11 gegeven cijfers hebben gezien, waren het de buitenlanders die het leeu wendeel van de ontslagen voor hun rekening hebben moeten nemen. 3 Mees tal. was de reden van (hun) onts lag dat zij te weinig produktie haalden, al werd als formele reden opg e~0ven, da t de betrokkenen 'overk ompleet ' waren. Aa ngehaald in Van den Munkhof, e.a., 1978: 60. 2 Raedts, persoonlijk interview. In de volgende paragraaf zullen we terugkomen op het feit dat de mijndirekties deze politiek ten uitvoer hebben gebracht onder aanzienlijke druk vanuit Den Haag.
162
Een poolse ex-mijnwer ker: "In de kris is werden de buitenlanders uitgebuit . Als ze niet genoeg pr oduceer den werden ze ontslagen . Drie maal een min Voor t e weini g produktie en het was gedaan . In de loonhal hing een gr oot bord en als je te weinig produktie had gemaakt dan ver scheen je nummer met een min erachter en een rode streep eronder . Omdat de buitenlanders zo hard werkten~ moesten ook de Nederlanders zich kapot werken . Werd je ontslagen~ dan moest je na één maand het land Verlaten~ tenzij je ander werk gevonden had~ en dus een werkvergunning had. Maar buiten het mijnbedrijf was het niet gemakkelijk een vergunning te krijgen~ want de werkgever moest f 6 ~- betalen Voor een vergunning~ terwijl hij dat uitspaarde wanneer hij Nederlanders aannam ." De buitenlandse mijnwerker was er alles aan gelegen zo hard mogelijk te werken, in de hoop voor ontslag bewaard t e blijve n . Daardoor waren ook hun nederlandse kollega's gedwongen om harder te werken: Terwijl er tussen 1931 en 1936 7.636 ondergrondse mijnwerkers ontslagen werden, steeg de gemiddelde produktie per onder grondse arbeider van 477 ton tot 684 ton per jaar (Verslag Hoofdingenieur, 1939). Daar kwam nog bij dat er tijdens de krisis minder werkdagen waren. De oorzaak van de produktiestijging lag grotendeels in het jaagsysteem.
Een van de oudste en langst in Zuid- Limburg wonende exmijnwerkers over die ti j d : "Je moest honderd pr ocent mijnwer ker zijn en kei- en kei hard werken . Zi ek zijn was verboden . Iedere aanleiding was voldoende om je te ontslaan . Voor Nederlanders was het toen ook geen pr ettige tijd~ maar voor ons was de hel losgebroken . " 1 En een Sloveen : "Het jaagsysteem was verschrikkelijk . Als ik thuiskwam kon ik soms niet eens meer eten zo moe als ik was . Had ik nachtdienst dan at ik helemaal niet~ dan nam ik alleen een kruik met twee liter drinken mee naar het werk . Als ik dan thuiskwam nam ik twee borreltjes en ging slapen . Ik heb toen eens een mijnwerker gezien~ die at~ terwijl hij in de ' oude man ' zat te schijten . 2 Die had nog geen tijd om fatsoenlijk zijn br ood op te eten . Geen minuut mocht verlor en gaan ." De buitenlanders werden gebruikt om het tempo en de produktie op te jagen, en de nederlandse arbeiders konden niet veel anders doen dan volgen. Die namen het de buitenlanders niet in dank af, en de verhouding tussen nederlandse en buitenlandse kompels verslech terde, zoals ons wordt verteld door de heer D., Sloveen:
Interview in het Limburgs Dagblad met F. Walkowiak (LD 21-7-1979) 2
De 'oude man' is het gedeelte van de pijler, waar de steenkool gedolven is, maar dat nog niet ingestort is.
163
"De Nederlanders hebben op ons gescholden~ omdat we het werk zo opjoegen . Ik zei dan altijd tegen ze : Het is bij jullie toch ook een jaagsysteem? Nee ~ we waren niet zo geliefd bij de Nederlanders ." Welke buitenlanders bleven voor ontslag bewaard en hoefden niet ons land te verlaten? We zeiden hierboven al, dat degenen die de grootste produk tie maakten meer kans hadden niet ontslagen te worden. Maar er was nog een aantal andere kriteria op grond waarvan men als buiten lander een kans had de dans te ontspringen. Een tamelijk volledige opsomming vonden we in het Verslag van de Hoofdingenieur der Mijnen over het jaar 1933:
" .. .. ~ dat Nederlanders slechts moeten wijken voor die buitenlanders ~ welke door hun speciale taak of door hun bijzondere geschiktheid moeilijk of niet kunnen worden gemist, of wegens andere billijke redenen behooren te worden gehandhaafd. ( ... .. ) ... : niet slechts de persoonlijke geschiktheid~ maar ook de gezinsomstandigheden en verdere persoonlijke belangen van de arbeiders worden nagegaan . Met name wordt in aanmerking genomen, dat buitenlanders ~ die hier te lande met Nederlandsche vrouwen gehuwd zijn~ met betrekking tot het geven van ontslag niet op gelijke wijze kunnen worden behandeld en ook inderdaad niet behandeld worden als andere buitenlanders ~ die hier te lande geenerlei familie -relaties bezitten . Er wordt ook rekening mede gehouden~ of buitenlandsche ouders ~ die reeds lang hier gevestigd waren~ opgroeiende kinderen hebben~ die hier zoodanig zijn ingeburgerd~ dat een plotselinge verandering van woonplaats voor deze laatsten bijzonder ongewenscht zoude zijn." ( ..... ) "De ontslaggevingen hebben zich voorts meer bepaald tot de ongehuwde mijnwerkers dan tot de gehuwden ." (p.42)
Geen ontslag dus voor de buitenlanders, die door hun speciale taak of bijzondere geschiktheid niet gemist konden worden. Dat betekende dat degenen die al langer in dienst waren van de mijnen minder door ontslag bedreigd werden, dan degenen die in de jaren kort vóór de krisis in Oost-Europa waren geworven en veelal zonder kwalifikaties in de limburgse mijnen waren begonnen.
Ook de heer S .~ Italiaan, had de krisis meegemaakt . Hij was machinebankwerker op de mijn~ en had in de loop van de jaren op een aantal speciale gebieden van het vak veel ervaring verworven . Toen de krisis uitbrak werden links en rechts van hem mensen ontslagen~ van alles ~ buitenlanders ~ ook veel Duitsers~ en Nederlanders . Om hem heen klaagden de mensen~ dat zij als Limburgers wel ontslagen werden~ en hij als Italiaan niet. Dat was ook een keer gebeurd toen de ingenieur in de werkplaats aanwezig was~ en die had ze toen toegevoegd: 'Als iémand van jullie kan~ wat hij kan~ dan moet hij het maar zeggen~ dan vliegt S . er meteen uit' . Dat was gezegd in zijn bijzijn~ omdat iedereen wel wist dat dat toch n~et zou gebeuren .
164
En dezelfde Sloveen, die zlJn nederlandse kollega's de werking van het jaagsysteem had uitgelegd, illustreert hier het verhaal van de Hoofdingenieur ten aanzien van de door hem genoemde ge-
zinsomstandigheden:
D. werd in de krisis ontslagen~ maar hij maakte zich geen zorgen . Toen hij de laatste sjiech (dienst) gemaakt had werd hij op kantoor geroepen en hij kreeg te horen: 'D .~ je kunt verder werken~ je bent niet ontslagen'. En dat was omdat hij met een nederlandse vrouw getrouwd was. Het beleid om vooral ongehuwde mijnwerkers te ontslaan kan worden toegelicht aan de hand van cijfers:
Tabel 27
Aantallen gehuwde en ongehuwde mijnwerkers in dienst van de gezamenlijke mijnen 1931-1933 Gehuwd
Ongehuwd ontslagen
ontslagen
abs.
pen:.
abs.
perc.
31-12-1932 24.046
-486
2
11.124
-2.290
20,6
31-12-1933 23.063
-983
4,3
9.708
-1. 416
14,6
31-12-1931 24.532
13.414
Uit: Verslag Hoofdingenieur, 1933: 43 Hiermee samen hing dat er meer jongere dan oudere arbeiders ontslagen werden. Eind 1930 was 49,5% van de arbeiders jonger dan 31 jaar, terwijl dit percentage eind 1933 teruggelopen was tot 41 (Verslag Hoofdingenieur, 1933: 43). Deze hogere percentages ontslagen onder jongere arbeiders vonden we ook weerspiegeld in het volgende: van de drie gezellenhuizen die 'Ons Limburg' exploiteerde werden er in de laatste helft van 1934 twee gesloten, het derde werd gedeeltelijk verhuurd voor andere doeleinden dan de huisvesting van ongehuwde mijnarb eiders (Jaarverslag 'Ons Limburg' 1934: 5). Enkele geïnterviewden wezen erop dat mijnwerkers met
socialistie-
se ideeën grote kans liepen ontslagen te worden. De heer P .~ Italiaan~ verhlde 01l[; wie er in db kl'isi,; /,e eerst werden ontslagen . Dat wan::! vooral veel Polen geweest~ en Joegoslaven~ en een he&eboel Duitsers ook~ lu: die niet wilden werken . Maar onder' de Dui-tsers waren er ook veel die voor 'Stahlhelm , l waren gevlucht~ na de mis1
'Stahlhelm', of 'Bund der Frontsoldaten', was een duitse org anisatie van oudstrijders uit de eerste wereldoorlog, di e in de jaren na de eerste wereldoorlog alles wat 'links' en pacifisties was bestreed. Later ging zij op in de S.A.
165
luk te kommuni s t i es e ops tand in Dui tsland na de (ee r ste were ld-} oor log . Die zaten toen hier 3 maar moesten er in de krisis allemaal ui t . Tot zover deze schets van de ekonomiese krisis, de w1Jze waarop de mijndirekties daarop reageerden en de selektie die ze toepasten bij het ontslaan van de arbeiders die 'overkompleet' waren. Het was met name deze selektie , die uiteindelijk de assimilatie van de overgebleven groepering vergemakkelijkte. Immers, onder de overgeblevenen vinden we een relatief hoog percentage van mensen met een kluster van eigenschappen die integratie in de samenleving bevorderden. Voor wat betreft de ekonomiese status: deze immigranten verbleven al een aantal jaren in Limburg, waren (ook al vóór die tijd) ervaren mijnwerkers en hadden zich in hun werk 'bewezen' door keihard te werken; ten aanzien van de sociale en kulturele status: uitgaande van de heersende ideologie hoorden zij eerder thuis in de kategorie van 'eerzame burgers' dan in die van het 'ongeregeld volk'. Immers, zij waren meestal getrouwd, in veel gevallen zelfs met een nederlandse vrouw, hadden (schoOlgaande) kinderen, toonden zich plichtsgetrouwen gehoorzaam en bemoeiden zich nooit openlijk met politiek .
De heer S .~ Italiaan~ vertelde hoe hij de krisis had ervaren . Hij had wel gebibberd toen~ en hij had hard gewerkt~ nooit gelet op vijf minuten langer werken als iets af moest~ er niet over gezeurd . Hij had nooit werk geweigerd en geen ' groête moel gehad '~ hij had nooit om een aalmoes gevraagd~ en was nooit voor steun naar de gemeente geweest; daardoor hadden ze hem nooit iets kunnen aanmerken~ hadden hem nooit ' een zwart puntje kunnen geven '. "Gehoorzaamheid is de eerste plicht geweest "~ en "het gevoel van verantwoor delijkheid 3 voor de vrouw (Nederlandse} 3 en voor de kinderen "~ dát was de drijfvee r geweest om altijd hard te werken~ zich aan te willen passen . S .~ Sloveen 3 van de eerste generatie : "Kor t voor de krisis of het was al in de krisis kreeg ik een keer f 103- teveel loon uitbetaald. Toen we dat in de gaten kregen 3 heb ik dat geld teruggebracht . Daarmee was ik wel goed aangeschreven bij de personeelsdienst . Die hadden nog nooit meegemaakt 3 dat iemand teveel uitgekeerd loon terugbracht . Ja 3 misschien heeft dat wel geholpen 3 toen vee l buitenlanders ontslagen werden ."
I n r e l ati e tot de in teg rat iek an s e n v an de immi g ranten woog de slec htere verstandhouding tus s en nederlands e e n buitenlandse kompels t ijdens de krisis niet op t e gen de effekten die de krisis had op de same n s tel li ng v an he t bestand aan buitenlanders in Limburg . Een bes t and dat na de kr isis niet meer we rd aangevuld van buite n af: inmiddels wa r e n e r voldoende werkloze en dus werkwillige Nederlanders v oorhanden. Voor zover wij hebben kunnen nagaan zijn er ten aanzien van aanstelling en selektie in de oorlogsperiode en daarna geen speciale maatregelen eetroffenten aanzien van buitenlanders, althans waar het de vooroorlogse immigranten en de tweede generatie betreft.
166
In de laatste afdeling van deze paragraaf geven we een overzicht van het bevorderingsbeleid dat de mijnen voerden. Er waren twee mogelijkheden om naar de rang van opzichter te promoveren: via de mijnschool en via zogenaamde 'spoedkursussen'. Deze laatsten waren in feite de enige mogelijkheid voor buitenlanders om het tot opzichter te brengen. De eerste spoedkursus werd georganiseerd in 1916, toen men als gevolg van de mobilisatie met een akuut tekort aan kader kampte. Middels een kursus van 30 weken leidde men toen een aantal ervaren meester-houwers op tot opzichter. Het experiment is in 1929-1930 en 1931-1932 nog een keer herhaald op de Willem Sophia en de ON-mijnen. 1 Veel immigranten-mijnwerkers kunnen voor zo'n kursus niet geselekteerd zijn. De enkele opzichters onder hun landgenoten, die de geïnterviewden zich herinnerden, behoorden meestal tot de vroege immigranten en hadden bijvoorbeeld hun papieren al in Duitsland gehaald. Naarmate er meer limburgse mijnwerkers waren, die de mijnschool gingen volgen, werden de kansen voor de eerste generatie immigranten om via promotie hogerop te komen, kleiner. Bovendien waren niet allen aan wie het aangeboden werd, bereid om op het aanbod in te gaan.
Dezelfde Sloveen als hiervoor: Op de ON-III heeft hij een Sloveen gekend die opzichter was. Om dat te worden moest je naar de mijnschool~ maar het kon ook via een snelkursus . Men heeft hem óók gevraagd om opzichter te worden~ maar hij heeft geweigerd. Hij kon indertijd met het werk dat hij deed méér verdienen dan als opzichter . Meegespeeld kan hebben, dat het voor buitenlanders, zeker voor de drie groeperingen, als opzichter moeilijker werd. Tijdens de krisistijd, toen het beroep van opzichter meer leek op dat van een slavendrijver, was de geneigdheid van mijnwerkers om bevorderd te worden tot deze funktie niet erg groot, en zeker niet onder de buitenlanders.
Opnieuw een Sloveen~ tweede generatie : S . begon als leesjongen~ heeft daarna ondergronds met de paarden gewerkt~ kon daarna op 8/10 houwers loon komen~ werd vervolgens houwer en tenslotte posthouwer~ ploegbaas~ hetgeen 15% meer loon opleverde dan houwer. Hij had toen zo ' n 20 tot 25 man onder zich aan de kolen. "De mijn was een ontzettend jaagsysteem. Ik heb een keer meegemaakt~ dat een opzichter boven kwam met een ploeg~ en dat een hogere aan die man vroeg of 'het pand oet was' 2 en dat die stakker met veel gegodver ... weer naar beneden gejaagd werd~ om daar nog vier uur te zweten tot hij zijn stuk wel gedaan had. Dus toen de Fahrsteiger tegen me zei: Frens~ jij gaat naar de mijnschool~ toen heb ik geantwoord: Nee hoor~ daar begin ik niet aan~ dan is het pand niet oet Engelen, 1973: 37. 2
Dat wil zeggen of de vastgestelde hoeveelheid kolen gedolven was.
167
en dan kan ik zeker weer terug gaan naar ondel en . Opzich ' ter heb ik nooit willen worden ; alle opzich ters waren smeerlappen~ na de oorlog nog net zo goed." De tweede mogel ijkhei d om opzic hter te worden was via de mijnschoo l die in 1913 was opger icht. De kandid aat moest al houwe r zijn om deze (part- time) prakti jkople iding te mogen volgen . Deze weg hogero p was voor de eerste gener atie immig ranten geslot en. Alleen al het toelati ngsex amen en het lespro gramm a, die volled ig georië nteerd waren op de nederl andse situat ie en vooro pleidi ng, en in de nederl andse taal afgeno men en gegeve n werden , moeten een onneem bare barriè re gewee st zijn. Een steekp roef van de lijste n van geslaa gden over een aanta l jarent leverd e slecht s sporad ies een poolse , italia anse of slovee nse naam op. Afgaan de op wat onze inform anten vertel den, waren deze mensen genat uralis eerd, of behoor den tot de kateg orie der 'afstand- Polen ', die in 1923 hadden gekoze n voor de duitse nation aliteit . "Als buiten lande r kon je niet naar de mijnsc hool", meldde men ons unanie m, al konden we er nergen s iets zwart op wit over vinden . Dat ffold ook nog steeds na de tweede wereld oorlog , voor de leden van de tweede gener atie . In enkele gevall en hoorde n we dat de ouders zich zelf en hun kinder en bijtij ds hadden laten naturali seren , zodat hun zoon de mijnsc hool kon volgen , en één maal hoorde n we zelfs (dat speeld e ni de tweede wereld oorlog ) dat iemand van de tweede gener atie, die al drie jaar van de opleid ing achter de rug had, niet tot het vierde jaar van de mijnsc hool werd toege laten omdat hij geen Neder lander was. Uit sommig e verhalen lijkt op te maken, dat mensen te maken hebben gehad met extra zware beoor deling omdat zij buiten lander waren.
De heer M.~ een Slovee n van de tweede generatie~ en al genatur alisee rd vóór z'n achtti ende jaar~ heeft de ~Jn schoo l met sukses gevolgd~ maar het heeft hem wel de nodige moeite gekos t . Hij was opgevo ed met werken~ "pa was een harde werker"~ maar je moest als buiten lande r voor 200% je best doen~ en harde r werken dan de nederl andse jongen s op de mijnschool ~ die meest alopz ichter szoon s waren. Buiten landse namen kwamen op de schoo l überha upt weinig voor. M. kwalif iceerd e de situa tie op de partik uliere mijnen~ waar hij zijn prakt ijkopl eiding kreeg~ als een kliekje ~ méér dan op de staats mijne n . Promo tie was er toch wel afhanke lijk van relati es. '~ ls hij meer relati es had gehad~ dan was hij verder gekomen met dezelf de inspanningen "~ meende ook zijn {neder landse } vrouw. Het zich gedisk rimine erd voelen kan gedee ltelijk veroo rzaakt zijn door het zeer zware selekt iesyst eem dat men op de mijnsc hool ten
Uit de jaarve rslage n van de mijnsc hool 1930 tot en met 1936, 1939, 1942, 1944, 1954, 1956, 1957. ON-ar chief en SHC.
168
opzichte van alle leerlingen hanteerde,l en gedeeltelijk ook door de individuele voorkeuren van opzichters en leraren, als gevolg waarvan degenen die niet tot hun vrienden- of kennissenkring behoorden, of uit hetzelfde dorp kwamen, geringere kansen hadden om de opleiding af te maken en promotie te maken. Via welk mechanisme men 'buiten de deur gehouden werd', via een officieel beleid of via het beleid-van-de-praktijk, zoals dat werd gemaakt door de chefs en kOllega's waarmee men te maken had, was onzes inziens van minder belang. De betrokken buitenlanders ervoeren het als diskriminatie.
Sloveen Van de tweede generatie ~ was op het moment dat het verhaal speelt~ nog niet genaturaliseerd . Hij kon in 1943 terecht op de mijnschool die ~ als gezamenlijke onderneming van de mijnen~ de opleiding tot opzichter verzorgde . Kwam je op de mijnschool~ dan werd je in die tijd al meteen hulphouwer~ en na twee jaar houwer~ waarvoor je wel examen moest doen~ maar je haalde het altijd wel. Na afloop van de mijnschool werd je meesterhouwer~ en na enkele jaren hulpopzichter . Dat was een kwestie van tijd~ afhankelijk Van de chef die je een plaats gaf. S . had het mijnwerk steeds zeer interessant gevonden ~ maar dat hij ook inderdaad op de mijnschool had kunnen komen schreef hij toe aan de oorlogstijd~ toen ze de mensen hard nodig hadden . Onder ' normale ' omstandigheden was hij er waarschijnlijk niet toegelaten; hij had gehoord dat iemand vroeg 'wat die buitenlander hier deed '. Anderen zeiden tegen hem ' Wat denk je hier te worden?'. Toen hij de school beëindigd had~ werkte hij nog ~ jaar als meesterhouwer~ zonder dat hij (hulpJopzichter werd. Hij viel een beetje buiten de groep ~ de opzichters trokken mannen vóór die uit hun eigen dorp kwamen . "A ls ze je niet kenden kon het lang duren voordat je geaksepteerd was en hogerop kon komen. " S .~
KONKLUSIE EN SAMENVATTING Het voor de assimilatie belangrijkste aspekt in het beleid van de mijnen was het ontslagbeleid tijdens de krisis. Dit beleid, deels ingegeven door de overheid, had tot gevolg dat die Polen, Italianen en Slovenen overbleven, die de be ste mogelijkheden hadden om zich aan te passen aan de limburgse samenleving: zij waren al langer hier, vaak met nederlandse vrouwen gehuwd, de betere v akmensen, en bereid hard te werken. Het bevorderingsbeleid van de mijnen verhinderde promo tie tot de rang van opzichter van diegenen die niet genaturaliseerd waren. Dit blokkeerde de belangrijkste moge li jkheid tot sociaa l -ekonomi ese stijging die de buitenlandse mijnwerkers hadden , en had daardoor een negatieve invloed op de assimilati e .
Over de jaren 1948-1961 kwam van 100% aanmeldingen 32,2% op de Aspirant-mijnscholieren-kursus, 20,5% op de mijnschool, en haalde 12,2% het einddiploma (Bij: Engelen, 1973 : 36).
169
6.
BELEID VAN DE OVERHEID
Globaal kunnen we voor wat betreft het overheidsbeleid dezelfde konklusie trekken als in de voorafgaande paragraaf, namelijk dat er geen sprake is geweest van een beleid dat bewust de assimilatie bevorderd of tegengehouden heeft . Wat betreft de gemeentelijke overheid kunnen we kort zijn. In de notulen van de gemeenteraad van Heerlen werd tussen 1900 en 1940 nergens gewag gemaakt van maatregelen die specifiek op vreemdelingen in de gemeente betrekking hadden, ook niet in de vorm van Algemene Politie Verordeningen. Voor wat betreft de beleidsmaatregelen die van overheidswege op onze onderzoeksgroep van toepassing waren kunnen we de volgende gebieden onderscheiden: a. het toelatings- en uitzettingsbeleid; b. de verhouding tussen de belangrijkste werkgever in Zuid-Limburg, namelijk de mijnen, en de overheid; c. steunverlening en werklozenuitkering; d. naturalisatie; e. onderwijs aan buitenlandse kinderen.
a.
Toe lating en verb lijf
I
Met betrekking tot de overheidsmaatregelen op het gebied van toelating en verblijf van vreemde l ingen in ons land kunnen we tussen 1900 en 19 4 0 drie periodes onderscheiden:
1 . Tot aan de eerste wereldoorlog werd er van de zijde van d e overheid aan zich hier ves t ige nde vreemdelingen weinig in de weg gelegd (van Lier, 1934: 5) . De van toepassing zijnde v reemdelingenwet van 1849 funktioneerde nauwelijks: na ongeveer 1860 werd aan niemand meer d e ve reiste reis- en verblijfpas ui tge r eikt, waardoor men feit e lijk 'n i e t t o e gel at e n' was in de z in v a n de wet (Swart, 1978: 11). In de praktij k ech ter kon de vreemdeling gaan en staan waar hij wilde (van Lie r , 1934: 2). Van de periode vó6r de ee r s te were ldoorlog hebben wij geen gegevens van de geïnterv iewde immi grante n : degenen di e in die tijd kwamen wa ren t e j ong om z ich iet s v a n pas- of vi saproblemen te kunnen herinneren. 2. 1914- 1933 - De e e rs te wereldoorlog maakte aan d ez e vrijheid e en ei nde . Na 1918 ging men een restriktie f beleid voeren
Voor deze sub-par ag raaf bas e ren wij ons grotendeels op A. Swart, "De toelating en uit z e tting van vreemdelingen" . Diss., Amsterdam 1978, en Th. van Lier , "Maatregelen tot beperking van den arbei d en de b evoeg dh eden van vreemdelingen", Alphen aan den Rijn, 1934. (Van Lier was referendaris bij het Departement van Sociale Zaken; bovendien duikt zijn naam verschillende malen op in brieven en vergaderverslagen die we vonden in de ON-archieven. Hij treedt daarbij op als vertegenwoordiger van de regering in de besprekingen met de mijndirekties over de vermindering van het aantal buitenlanders in dienst bij de mijnen.)
- - -
-- --
170
bij het toelat en en uitzet ten van vreem deling en, en de kloof tussen wet en prakt ijk werd nog groter . V In 1918 werd er een Rijksp aspoo rtenka ntoor opger icht, "tenei nde het verlen en van visa aan vreem deling en volgen s algeme ene richtlijnen te kunnen doen geschi eden en centra al te kunnen beoord elen" (van Lier, 1934: 6). Was het binnen komen in Nederl and moeil ijker geword en, ook tijden s het verbl ijf werd men in de gaten gehoud en: op grond van het Vreem deling enregl ement van 16-8-1 918 1 diende men in het bezit te zijn van een verbli jfsver gunni ng, welke werd afgegeve n door het hoofd van de plaats elijke politi e, en was bedoeld als een kontro le-ins trume nt. De vergun ning moest jaarli jks verlen gd worden , zelfs wanne er het Minis terie van Justit ie (i.c. het Rijksp aspoo rtenka ntoor) het verbl ijf van de betrok kenen voor langer e tijd had aanvaa rd (Swart , 1978: 106). Deze schrij ver stelde dat het voorna amste doel van de weder invoer ing van het visumst elsel was de regule ring van de arbeid smark t (1978: 12). Van Lier echter bewee rde dat de 'inter nation ale politi eke situa tie' ertoe noopte (1934: 6). Hoe dan ook, omdat de regeri ng vreesd e dat de ekonom iese inzink ing van 1922 in met name Duitsl and zou gaan leiden tot een 'invas ie van vreemd e arbeid ers', werd per 1-1-19 24 een regeli ng van krach t die wel degel ijk bedoe ld was als besche rming van de arbeid smark t: Iedere binnen komen de vreem deling moest aan het Rijksp aspoo rtenka ntoor een 'werkg eversv erklar ing, 2 overle ggen (waari n stond dat een werkg ever de betrok kene in diens t zou nemen) alsmed e een 'arbei dsver klarin g', afgege ven door de direkteu r van de distri kts-ar beids beurs , als bewijs dat er voor dat werk geen gesch ikte Neder lander s waren (van Lier, 1934: 6). Dat de regeri ng deze maatre gelen echter bedoe lde als tijdel ijk, en het liefst - in tegen stellin g tot de meeste europe se landen toend ertijd - wilde vastho uden aan een open- deur-p olitiek waarb ij goeder en en arbeid skrach ten vrij konden in- en uitstro men, illustreerd e van Lier met de konst aterin g dat het paspo ortenk antoor in 1926 weer werd opgehe ven. Vanaf dat ogenb lik konden de nederl andse konsu laire ambten aren in het buiten land weer zelfst andig de afgift e van visa beoord elen. Boven dien werden in de twinti ger jaren voor veel landen de visa bij weder zijdse overee nkoms t afgeschaf t (van Lier, 1934: 7).-Yo or Polen en Joego slaven werd de vi..) sumve rplich ting nooit afgesc haft, maar- Italia nen hadden na lr7-6-~922 slecht s een geldig paspo ort nodig om Neder land binnen te komen (van Lier, 1934: 53-54 ). De sluiti ng van het Rijksp aspoo rtenka ntoor heeft waars chijnl ijk weinig gevolg en gehad: welisw aar konden de nederl andse konsu ls in het buiten land weer zelfst andig visa uitgev en, maar dat gold niet in alle gevall en:
"Er werd een beperk ing gemaakt ten aanzie n van het verlee -
nen van visa aan vreem deling en die in Neder land arbeid gaan verric hten; hierme de worden niet slecht s bedoe ld 3
Een Algem ene Maatr egel van Bestuu r bij de "Wet toezic ht vreem d elinge n" van 1 9 18. 2 Door onze respon denten 'Arbe itsgar anties chein ' genoem d.
~
-
171
vreemdelingen~ die kunnen aantoonen~ dat zij door een Nederlan dschen werkg ever in diens t worden genomen~ doch evenze er personen~ die blijke ns hun opgaven of naar het oorde el der consu laire ambten aren in Neder land werk gaan zoeken . Aan deze vreem deling en mogen geen visa worden verleend zonder 'toeste mming van den direct eur van den Rijksdiens t der Werk looshe idsver zekeri ng en Arbeid sbemid de Zing ." (van Lier~ 1934 : 52)
Deze schrij ver wees er op (1934: 80) dat het tot aan het begin van de krisis in het algeme en niet moeil ijk was aan een visum te komen; niet alleen werd de regeli ng soepe l toegep ast, maar ook "we~ens gebrek in de organ isatie zijn er honde rden v isa verlee nd aan person en, die feitel ijk daarvo or niet in aanme rking kwame n"; dat wil zeggen aan mensen die een visum voor famili ebezo ek, vakantie reizen en derge lijke hadden aangev raagd en gekreg en van de konsu laire ambte naar in het buiten land (ibid. ). Een instru ment tot regule ring van de arbeid smark t is zodoen de na de eerste wereld oorlog steeds voorha nden gewee st, maar sortee rde, zo men er al gebrui k van had willen maken, weinig effek t "omda t de visum regeli ng zeer soepe l en royaal (is) toegep ast" (van Lier, 1934: 80).
"Toen de visum- instru ctie werd verscherpt~ kwam spoed ig aan het licht hoeve len dezer person en (die een visum aanvro egen~ B/vS) naar Neder land kwamen voor gansch andere doeleinden dan zij aan de consu ls hadden opgege ven . De ervaring leert~ dat ongev eer 4/5 dezer vreem deling en vestig ing in Neder land op het oog hadden met het doel arbeid te verrichte n of zaken voor eigen rekeni ng te drijve n ." (van Lier~ 1934 : 58) Wat waren nu in de prakt ijk de gevolg en voor diegen en van onze onderz oeksgr oep die in de beschr even period e Neder land binnen kwame n? Een paar mensen met wie we sprake n waren tijden s de oorlog gekomen, en dat het t6én moeil ijk was binnen te komen , konden ze zich nog herinn eren (zie bijvoo rbeeld het verhaa l op p.31-3 3). Van de mensen die wij gespro ken hebben is vrijwe l nieman d in de eerste naoorl ogse jaren naar Limbu rg gekom en. In hoeve rre dit in verban d stond met versch erpt toezic ht was moeil ijk te achter halen, maar het leek niet waars chijnl ijk. Dat_ d.e-txe k naar Limbu rg pas na 1925 goed op gang begon te komen 1 had niet te maken_ met de sluiti ng van het Rijksp aspoo rtenka ntoor, waard oor de nederl andse konsu ls in het buiten land weer op eigen houtje visa konden verlen en, maar wel met de snel toenem ende vraag naar mijna rbeide rs; in 1925 kwam de staats mijn Mauri ts in produ kt1e, welke zou uitgro eien tot de groots te mijn in Europ a.
Wanne er we de gegeve ns, verkre gen uit de 'censu s' bekijk en, zien we dat tot 1925 de aanta llen Polen, Italia nen en Sloven en die jaarli jks naar Limbu rg kwamen op hetzel fde lage nivo liggen , om daarna plotse ling sterk te stijge n (verg elijk ook Bijlag e 11).
11.2-5-J!IZ-7"~-
fr. . . . . "v~ h)\ Ce
172
Welisw aar werd deze hoofd zakeli jk met Neder lander s 'beman d', maar haar openin g veroo rzaakt e een arbeid stekor t in het hele limbur gse mijng ebied. 3. De derde period e, 1933-1940~ kenme rkte zich door een streng toelat ingsb eleid. Op 10-2-1 933 versch een een beschi kking ('v an het Minis terie van Justit ie dat slecht s die vreem deling en I werden toege laten, die een verkla ring bezate n van de werkg ever waar ze in diens t zouden komen, welke verkla ring nu boven dien door de politi e moest zijn ondert ekend (van Lier, 1934: 8/9). 'De feitel ijke gang van zaken was dan als volgt: de konsu l in het buiten land nam vóór afgift e van het visum kontak t op met de direkteu r van de Rijksd ienst der Werkl ooshei dsverz ekerin g en Arbeidsb emidd eling, welke vervol gens de politi e van de gemee nte van bestem ming inlich tte en de arbeid sbeurs ter plaats e raadpl eegde (van Lier 1934: 56). De vreem deling werd dan na aankom st door het hoofd van de politi e ingesc hreven in een (voorl opig) verbl ijfsre gister , en na enige tijd in het bevol kings regist er (van Lier, 1934: 73/74 ). Deze hele gang van zaken gold dus alleen voor diegen en die visumplich tig waren, in ons geval de Polen en Joego slaven . De bewegingsr uimte die zij hadden was beper kt: in het visum stond omschrev en wat het doel van het bezoek aan Neder land was. De verblijfsv ergun ning werd op grond van het visum verlee nd, met als gevolg dat men aan zijn werkg ever gebond en was, en dat bij ontslag visum en verbli jfsver gunni ng werden ingetr okken , waarna men het land diende te verlat en. Voor diegen en die niet visum plicht ig waren - in ons geval de Italianen - lagen de zaken enigsz ins anders . In de eerste plaats hadden zij voldoe nde aan een geldig paspo ort om Neder land binnen te komen ;} uit de gegeve ns uit 'censu s' en interv iews bLeek ook dat meerd ere Italia nen, in tegen stellin g tot andere natio nalite iten, ook tijden s en na de krisis waren gekom en. Op de tweede plaats waren zij voor hun verbli jfsver gunni ng niet gebond en aan één werkg ever. Volgen s de letter van de wet, aldus van Lier (1934: 75) beston d er zelfs geen voors chrift , dat men een verblijfsv ergun ning moest aanvra gen wanne er men geen visum nodig had. Welisw aar moeste n ingevo lge de beschi kking van 10-2-1 933 vreemde werkzo ekende n, om aan de grens te worden toege laten, in het bezit zijn van een 'werkg eversv erklar ing', maar zoals van Lier ook zelf al aangaf (p.63) liet de degeli jkheid van de grensb ewaking nogal te wensen over. Belan gri jker wellic ht is de terughouden dheid die er bij regeri ng en parlem ent blijke ns de parlemen taire behan deling van genoem de wet - leefde om verdra gen te sluite n ten aanzie n van het vrije verkee r van arbeid skrach ten met de oost-e urope se landen (waarv an de inwon ers nog visa behoe fden): "( ..... ) als Polen, Tsjech o-Slow akije, Joego slavië en andere , die wél hun werklo osheid tracht en af te wente len op onze arbeid smark t, maar geen gesch ikte werkg elegen heid kunnen bieden aan Neder lander s". (van Lier: 171). Dat bij de grensb ewaking met name op onderd anen van deze landen werd gelet, lijkt niet onwaa rschij nlijk.
173
Maar ook hier weer bleek de grote kloof tussen wet en praktijk: alle Italianen kregen een verblijfsvergunning. Zij moesten die net als de Polen en Slovenen jaarlijks laten verlengen bij de vreemdelingenpolitie. De voorwrulrde voor verlenging was het bezit van een wer vergunning of het hebben van middelen van bestaan, en de beoordeling daarvan was in handen van het hoofd van de plaatselijke politie. Voor de Italianen ontstond dan het volgende beeld: als zij bij de mijn ontslagen waren, dan hoefden zij niet automaties het land uit, omdat zij voor hun verblijfsvergunning niet afhankelijk waren van één werkgever. Slaagde iemand erin 'middelen van bestaan' te vinden, dan kon de jaarlijkse verlenging van de verblijfsvergunning niet worden geweigerd. Toch lukte dat waarschijnlijk maar een klein gedeelte van de Italianen; de politie was op de hoogte van wie er op de mijn ontslagen werden 1 en zij had niet veel moeite de meesten ervan te overtuigen dat ze toch geen ander werk zouden vinden en beter konden terugkeren. 2 We hoorden slechts één maal dat een ontslagen mijnwerker bij een van de terrazzo-bedrijfjes te r cht kon . Dat er toch minder Italianen dan Polen en Slovenen teruggestuurd werden - hetgeen verschillende informanten ons zeiden, en ook uit de in Hoofdstuk 11 gegeven cijfers is op te maken - is maar ten dele te v erklare n uit het hierboven opgesomde; het andere deel van de ve rklaring zou kunnen liggen in de uitstekende relatie die de italiaanse vice-konsul onderhield met de kommissaris van politie, hetgeen hem in staat stelde wat voor zijn landgenoten t e bereiken.
Bijvoorbeeld voor de ouders van de heer L., Italiaan van de tweede generatie . Diens vader was werkloos geworden, maar was tóch niet het land uitgezet, hoewel ze dus geen middelen van bestaan hadden . L . 's ouders (beide Italianen) hadden hun zoon toen wel naar de italiaanse school gestuurd, dáár konden ze niet onder uit . Laten we terugkeren naar het bele id van de overheid . In 1934 werd een nieuwe wet ingevoerd - wet van 16 mei 1934 - ~e de overheid de bevoegdheid gaf rechtstreeks in te grijpen op de arbeidSmarkt . ~ ij kon binnen het kade r v~n deze wet besluiten uitvaardigen op grond waarvan werkgevers in bepaalde sektoren geen arbe i d door vreemdel î ngen mochten _laten ve rrichten (van Lier, 1934: 14). De steenkoolindustrie werd niet g enoemd in deze wet. Wel zullen we zien, dat de overheid druk uitoefende op de mijndirekties om eerst vreemdelingen t e o nts laan . De zelfstandige n onder de bu itenlanders werd in al die jaren n i ets in de weg gelegd . Er was slechts een inschrijving nodig bij de Kamer van Koophandel en Fabrieken, en uitzonderingsbepalingen v oor buitenlanders waren er ni e t. Ook de vestigingswet KleinbeDe mijn verzorgde de verlenging van de verblijfsvergunningen van haar buitenlandse werknemers bij de politie; en meldde daar hun ontslag. 2
Ook al omdat velen in een huis woonden dat eigendom was van de mijn.
174
drijf van 1937 v e rander de hier n iet s aan. We l iswaar h ad me n ee n dip l oma nodig (waarv oo r uite r aard een nede r l a ndstal i g examen moes t worden a f g e legd ), maar uit een gespre k met een van d e oudere medewe r k e rs van de Ka mer van Kooph andel in Heerle n ble ek , da t men vrij gemak kelijk v ri jstell ing kon krijge n ; had men een aa n tal jaren prakt ijkerv aring dan k r e gen de mensen hun v ergunn ing, o f men liet ze b i jvoorb eeld een aantal produk te n op pro e f maken. Be staand e zaken konden in ieder geval worden voort gezet, of weer worden opge vat: Zo was een van onze respon denten na z~Jn ontsla g bij de mijn in de krisis ~ weer met zijn oude beroep van schoenmaker begonn en {omdat hij met een Limbu rgse getrou wd was kon hij niet uitgez et worden} . Uit veilig heidso verwe gingen was hij in de oorlog weer in de mijn gaan werken - tóén konden ze hem daar wel weer gebru iken - maar hij was wel zo verstandi g gewee st om jaar lijks zijn insch rijvin g bij de Kamer van Koophandel voor een paar gulden te verlen gen . Dat gaf hem~ ook zonder dirloma~ de mogel ijkhei d ergens op te r ug te vallen mocht hij nóg eens ontsla gen worden bij de mijn~ of er zelf weg willen . De kontro le van overhe idsweg e op de toelat ing en vestig ing van buiten lander s bleef bestaa n tot aan de tweede wereld oorlog , blijkens bijvoo rbeeld een versla g van een vergad ering d.d. 22-2-1 940, tijden s welke de boveng enoem de van Lier met de direkt euren van d e arbeid sbeurz en te Heerle n en Sittar d en de verteg enwoo rdiger s der mijnen de stand van de werklo osheid onder de mijnw erkers onder ogen zag . Gekonk l udeerd werd: "het meren deel (van de 95 ingesc hre ven werklo ze buiten lande rs; B/vS) kan wegens hun huwel ijk met nederlan dsche vrouwe n en om andere human itaire redene n moeil ijk uitgez et worde n." (ON-a rchief 1.1.1) . Doord at tijden s de oorlog en in de period e daarna de behoe fte aan kolen en dus aan mijnw erkers weer toenam , had men iedere en weer nodig en kwam er aan de uitzet tingen een einde. b.
Uitze ttings beleid : overh eid ver sus mijnen
Dat de belang en van de mijnd irekti es en de overh eid niet gehee l met elkaar strook ten, blijkt uit de druk die Den Haag moest uitoefene n om de direk ties ertoe te brenge n het aantal buiten lander s in diens t bij de mijnen drasti es te vermin deren. Zo deelde de hier al uitgeb reid gecite erde van Lier als afgeza nt van de rege ring de mijnd irekte uren tijden s een spoed konfe rentie op 5-4-19 35 in Heerle n "vertr ouwel ijk" mede, dat " in eene onlang s g e houden vergad ering van den minis terraa d door den Minis ter van Water staat was gesug gereer d dat 1000 gescho olde vreemd e mijna rbeide rs voor de Neder landsc he mijnin dustri e voldoe nde was en dat het de taak was van den Minis ter van Socia le Zaken - met toepas sing van de wet van den 16-en mei 1934, Staats blad no 257, tot regeli ng van het verric hten van arbeid door vreem deling en - het tegenw oordig aantal van 5179 vreemd e arbeid ers terug te brenge n tot 1000.,, 1 Archie f Willem Sophia : EAN 603 N 03/03/ 01. (SHC- Maast richt).
175
Door de mijndirekties werd "de wenschelijkheid (om) in geval van verdere inkrimping van het personeel bij voorkeur buitenlanders te ontslaan ... ten volle erkend ... ", zoals Frowein en Haex namens respektievelijk de staa ts- en de partikuliere mijnen aan de Minister van Waterstaat meedeelden (brief 23-4-1936) 1 waarbij zij hem ter illustratie '''Hoe krachtig de directies reeds werkz aam zijn geweest om het aantal vreemdelingen onder hunne arbeiders te verminderen ... " de vermindering van het aantal buitenlanders 2 van 1 februari 1932 naar 1 maart 1936 voorlegden. Bij verschillende gelegenheden (verslagen van de hoofdingenieur, de bovenaangehaalde brief, de vergadering van 5-4-1935) lieten de direkties blijken bij het ontslaan van buitenlanders lang niet zo ver te willen gaan als de regering, en gaven daarvoor 'sociale' overwegingen, zoals al eerder (paragraaf IV.B.6) werden verwoord door de hoofdingenieur in zijn verslag over 1933. We konden hier geenszins uit afleiden, dat de mijndirekties meer sociaal gevoel ten toon spreidden dan de overheid. Een belangrijke rol speelde ~ h zeer waarschijnlijk ook de vaak van werkgeverszijde geuite vrees ~ ~ ? "dat toepassing van een vergunningstelsel voor vreemde arbeidsvI,ti!. krachten, al thans beperking van het aantal vreemde arbeiders, tot t:~ (.<..-y c 5 gevolg zal hebben een kunstmatig steunen van het loonpeil in Ne11 derland, althans een tendenz zal hebben van verstijving der 100~ nen" (van Lier, 1934 : 137). ~ t '-"):. De overwegingen van de zijde van de regering om de buitenlanders Vv~ ~ uit te willen zetten, waren duidelijk: iedere arbeidsplaats bezet ~ door een buitenlander betekende een werkloze Nederlander die ondersteuning behoefde.
UJ"'V
c.
Steunverlening en werklozenuitkering
Buitenlanders hadden geen recht op via de gemeente verstrekte overheidssteun, ténzij de betrokkene met een nederlandse vrouw getrouwd was. Dat dat geen vetpot was zal duidelijk zijn. Zo vertelde de nederlandse vrouw van een Sloveen die in 1933 was ontslagen dat zij, met hun vier kinderen, 7 gulden per week kregen. Volgens de steunregeling van de gemeente Heerlen had een gezin van die omvang wanneer de vader Nederlander was, recht op f 16,80, nog afgezien van een eventuele huurtoeslag. 3 Was het hebben van een nederlandse echtgenote aanvankelijk nog een waarborg voor enige geldelijke steun, in De Mijnwerker van 15-2-1936 lazen we dat de beslissing is gevallen dat buitenlanders, zelfs al hebben ze een nederlandse vrouw, niet meer door de gemeente ondersteund hoefden te worden: "Praktisch betekent dat, dat ze gedwongen worden naar het vaderland van de man te vertrekken, waar vrouw e~ kinderen geheel vreemd zijn en waar ze zelfs de taal niet verstaan." (ibid) Slechts één van de mensen met wie we spraken en die een neder-
Archief Willem Sophia EAN 603 m 03/03/01. 2
Van de in die jaren ontslagen 9.288 mijnwerkers, waren 7.39 7 buitenlanders.
3
Raadsbesluit van de gemeente Heerlen, 1933 nr.8.
176
landse vrouw gehuwd had, had deze maatre gel aan den lijve ondervonden .
Het gezin van de heer D.~ Slovee n~ woonde t i jdens de krisis in Hoensb roek . Daar hadden ze heen moeten verhu izen omdat ze na zijn ontsla g op de mijn de huur van hun huis niet meer hadden kunnen betale n . Door die verhu izing was hij ook het groot ste deel van zijn klante nkring - hij was zijn oude beroep ~ dat van s choenmake r~ weer gaan uitoef enen - kwijt geraa kt . Daar om was mevrouw D .~ Nede r landse ~ tenslo tte maar naar de gemeen te gegaan ~ om te stempelen~ maar de ambten aar was niet zo genege n : 'Mevrouw~ gaat U maar dáár waar de man vandaan komt !' ' ~n dat zei hij tegen mij ~ een Limbu rgse !" Na vee l moei te en ger:.uime tijd hadden ze tens lotte toch nog wat steun gekloegen . Dat de gemee nten niet altijd op dezelf de lijn zaten kunnen we opmaken uit het volgen de: tijden s de (op p.174 genoem de) konfe rentie van van Lier met de mijnd irekte uren kwam een dringe nd verzoe k aan de orde van de gemee nten Heerle n en Schae sberg, om geen mensen te ontsla an die binnen de gemee nten woond en, onver schill ig of het Neder lander s of buiten lander s waren.
Werkl ozenu itkerin g l - In Hoofd stuk 111 wezen we er al op dat de me este buiten lander s vóór de oorlog lid ware n van een vakbon d, omdat ze daardo or bij ontsla g recht hadden op een werklo ze nuitk ering. De uitker ing werd verstr ek t door de bonden , de gemee nten droege n circa 50% bij. Was men een half jaar lid gewees t van e en vakbon d, dan had men na ontsla g recht op 48 dagen uitke ring p e r jaar, en deze uitker ingspe riode werd langer , naarm ate men langer lid was gewee st van een bond. 2 Het aantal uitbet aalde "Feier schich ten" werd van het uitker ingsbe drag afgetr okken . Daarov e r het volgen de: met name de partik uliere mijnen werkte n tijde ns de krisis met een systee m van één, soms twee dagen per week, waarop
In de parag raaf over de vakbon den z ull e n we nog verde r i n g aan op met name de gevolg en van deze vorm v an werklo osheid sver zekering voor de vakbon den, en de pos i tie van de buiten lander s daarin . 2
Na i! jaar lidmaa tschap had men recht op 60 dagen, na 2~ jaar op 72 dagen per jaar (De Mijnw erker, 7-6-19 30).
177
1
niet werd gewerkt en waarover ook geen loon werd betaald. Als kompensatie betaalden de vakbonden hun leden f 3,- per Feierschicht, maar over de eerste zes Feierschichten 2 van elk kwartaal (wacht- of pendagen genoemd) werd geen uitkering gegeven. De Feie rschichten die iemand betaald had gekregen toen hij nog werkte, werden afgetrokken van het aantal dagen dat men recht had op we r klozenuitkering. Ook a l k re gen de v reemdelingen onder de ontslagen mijnwerkers wanne er ze het land verlieten 2 4 dagen ineens uitbetaald uit de wer k lozenkas - degenen die al langer lid waren van een vakbond hadde n eigenlijk recht op langere uitkering dan 24 dagen - na aftrek van de Feierschichten waarover men al uitkering had ontvangen bleef van ' de uitkering-inééns niet veel meer over , In 1933 werd een speciale regeling van kracht voor de buitenlandse mijnwerkers, een regeling die men kan omschrijven als een v6óroorlogs e variant van de 'oprotpremie' ,
"MijmJerkers van vreemde nationaliteit, die naar hun eigen land terugkeeren, mogen, mits zij binnen 4 weken na hun ontslag ons land verlaten, over 24 dagen ineens uitkeering uit de werkloozenkas ontvangen . Op de uitkeering hoeft niet in mindering te worden gebracht het aantal dagen uitkeering dat in 1933 is genooten ." (De MijmJerker van 2- 9- 1933)3 Deze r ege ling mo e s t v oorkome n, dat de buitenlanders, die geen r ech t h a dden op steun van d e gemeentelijke overheid, na ont s l ag zouden bli jven h a n g en, 6f omdat ze te weinig overhielden van hun uitkering 6f omdat ze bleven hopen op een nieuwe baan en intussen
1
Uit: Di e t e r en , Mens en Mijn: 271 Aantal Fe ierschich t e n in 1931
1932
1933
1934
1935
1936
56
329 41
447 56
548 69
540 68
327 41
32 8
31
144 36
85 21
Partikuliere mijnen t o taal gemid d e ld per mi jn
7
Staatsmijnen t o taal gemi dde ld p e r mi j n
1
0 , 25
42 10 , 5
8
I n 1933 ware n er 628 ,000 " s chi chten" uit g eva l len , wa t voor 1 3. 0 00 mijnwerkers een loonderv ing van 3 miljoen gulden betek e nde , 2
De Mijnwerker, 7-6-1930; na 1937 werd het aantal wachtdagen verhoogd tot 9 (Kramer , interview). De regeling is per 1-1-1937, na de krisis dus, door de overheid weer inget r okken (De Mijnwerker, 6-3-1937).
178
rec h t wilden doe n gelden op de hun t o ekomen de u itkeri ng s gelden ui t de we rkloze nkas . Het i s aan te n emen d at v el e n van de z e regeling gebrui k maakte n , in kombi natie met de terugk eer faci l ite iten van de mijnen , die voor ve r voer naar het st a t i on in Ake n z or gden en de reis betaal den. Maakte men er geen geb r ui k van e n bleef men hi e r , dan dreigd e uitz e t t ing uit ons land , omdat d e v erblij f s ver g unning niet verlen gd werd wegens het ontbre ken van midde len van bestaa n.
Een Van de Sloven en : "Werd je ontsla gen en was je lid van de bond dan kreeg je drie maanden steun en daarna moest je vertreJkken want je J mocht nergen s anders buiten de mijnen aangenomen worden ", iets waar hij zich nóg steeds kwaad over maakte al was J ontsla g hem zélf bespaa rd geblev en . Met deze 'oprot premi e' probee rde de overhe id te v oorkom en dat ontsla gen mijnw erkers en hun gezinn en in Nede r land bleven zonder midde len , van bestaa n, en hoopte ze dat er geen razzia ' s nodig zouden zijn om illega le buiten lander s het land uit t e zetten . Ov er het algeme en slaagd e de overh eid in deze opzet. Tensl otte nog een enkele opmerk ing over de pensio enrege ling; het feit dat buiten landse mijnw erkers hun AMF-o uderdo mspens ioen ook in het land van herkom st konden geniet en kunnen we zien als een prikke l om terug te keren. Dat de hoogte van dat pensio en ook tot g edwong e n terugk eer kon leiden spreek t uit het volgen de verhaa l .
Mevrouw W. , een Poolse van de tweede gener atie : "Mijn ouders waren zeer te spreke n over Neder land en hadden echt geen planne n om naar Polen terug te gaan . Maar ze werden er door de omstan dighed en toe gedWongen . Mijn vader werd tijden s de krisis gepen sionee rd, maar van het pensioen kon het gezin niet leven en ander werk was er ook niet te vinden . Mijn vader is toen naar Polen gegaan om het terrei n te verken nen en daarna vertro k moeder ook. Ze waren b lij dat ik hier kon blijve n." Als de buiten lander s recht hadden op ongev allenr ent e, konde n z ij - wanne e r ze ons land verlie ten - aanspr aak maken op een uitke ring inééns , hetgee n aanlei ding gaf tot geruch ten di e we n e rg e ns andere beves tigd kregen :
"In Oost- en Midden - Europa schijn en wel boerd erijen gekoc ht te zijn van de afkoop som verwor ven door blijve nde ongeschikt heid voor het mijnb edrijf"J aldus De Mijnw erker van 5- 4- 1930 .
d.
Natur alisat ie
Over het natur alisat iebele id van de overhe id zowel vóór als na de tweede wereld oorlog hadden we geen bronn enmat eriaal ter besch ikking. Wanne er we echter kijken naar de prakt ijk, de ervari ngen van de mensen , zien we dat er in de loop van de tijd een duidelijke verand ering heeft plaats gevond en . Men was unanie m van mening dat het vóór de oorlog niet gemak kelijk was om je te laten natura lisere n.
179
"Vóór de laatste oor log was het VOor de gewone man eigenlijk niet mogelijk om zich te laten naturaliseren "~ zo vertelde iemand die in die tijd bestuurslid van de Bond van Poolse Verenigingen was ; "daarvoor moest je een bom geld meenemen~ of relaties ". Als reden gaf onze zegsman de destijds hoge wey.kloosheid~ en dat men het daarom waarschijnlijk niet al te aantrekkelijk wilde maken om Nederlander te worden . Dat b e eld kwam duidelijk uit de verhalen naar vo r en : het was duur, en hoewel procedureel alles zwar t op wit stond duurde het allemaal erg l a ng; soms leek e r sprake van regelrechte tegenwerking , e n de oorlog zette tenslotte alles stop.
De heer w.~ Pool~ was in 1911 op de leeftijd van twee weken met zijn ouders uit Polen naar Duitsland gekomen~ en in 1925 naar Heerlen . In 1935 had zijn vader naturalisatie aangevraagd~ maar omdat w. zelf toen al boven de 21 jaar was ~ had hij dat zelf moeten r egelen. Na verloop Van tijd bleek echtel' dat zijn papieren in Maastricht zoek geraakt waren . Bovendien vroeg de poolse overheid veel geld. De vreemdelingendienst adviseerde hem toen 'blijf maar wat je bent '. Hij werd toen statenloos ~ ver lengde zijn pas niet meer en weigerde enige tiJd later bij zijn huwelijk om de poolse akten te tekenen (door bemiddeling van iemand van de bond Was het met de papieren later toch in orde gekomen). Hij kreeg in 1940 van zowel de Duitsers als de Polen een oproep Voor dienst~ maar ging niet . De heer M .~ Sloveen~ Vroeg in 1936 de nederlandse nationaliteit aan . Hij betaalde daarvoor f 200 ~- aan de betreffende ambtenaar. Bovendien waren bewijzen nodig van zijn joegoslaviese afkomst (Heimatschein» en een bewijs> dat de joegos laviese overheid hem niet langer als onderdaan ingeschreven had. Maar deze overheid wilde eerst een bewijs Van de neder landse overheid dat die M. als staatsbur ger beschouwde> dit om statenloosheid te voor komen . De konsul adviseerde hem in dienst te gaan bij het joegoslaviese leger> hetgeen louter een formele zaak zou .zijn . Hij schreef zich in~ werd gekeurd> en tot zijn verbazing ook opgeroepen> maar hij ging natuurlijk niet . Anderhalf jaar later kwam hij er achter dat de ambtenaar van de gemeente de zaak geflest had: wel het geld geinkasseerd maar nog geen enkele stap ondernomen . Gelukkig kreeg hij later zijn geld nog terug . Bij het huwelijk van Juliana r aadde de politieambtenaar> die ervoor gezorgd had dat ze hun geld destijds alsnog terugkregen> hem aan opnieuw de pr ocedure te starten . Opnieuw geld gestor t~ 200 gulden~ en f 15>- Voor de pr ocedure . Maar nu maakte de joegoslavies e regering weer problemen~ en t oen kwam de oor log er tussen . Na de oorlog kon hij heel gemakkelijk Nederlander wor den; men hield geen rekening meer met Joegoslavië . Na de oorlog was het blijkens de verhalen gemakkelijk Nederlander te worden. Enkele malen hoorden we dat mensen, die zich in de
180
oorlog duidelijk (ook in hun daden) pro-Nederlands hadden opgesteld, daardoor na 1945 gratis het Nederlanderschap konden krijgen. 1 Voor diegenen die tot het 'vijandelijk kamp' gerekend werden was het in principe wat moeilijker;2 Italianen die in het italiaanse leger hadden gediend, of Slovenen die (al dan niet onder dwang) in het duitse militaire apparaat hadden gediend, ondervonden daardoor mogelijk vertraging in de naturalisatieprocedure. 2 Nadere gegevens hebben we op dit punt echter niet kunnen vinden. We kregen wel de indruk, dat er na de oorlog ten aanzien van de naturalisatie enige diskrepantie bestond tussen de houding van Justitie en de houding van de medewerkers van dié diensten die met buitenlanders te maken hadden, met name de vreemdelingenpolitie. Anekdotes met een inhoud vergelijkbaar aan het onderstaande hoorden we een aantal malen.
De heer M.~ Italiaan van de tweede generatie~ had in het begin van de jaren '50 min of meer besloten zich te laten naturaliseren. Hij was inlichtingen gaan inwinnen omtrent de procedure~ maar de funktionaris van de vreemdelingendienst die hem te woord stond had hem gevraagd: 'Meneer~ wilt ij burgemeester worden?'. 'Nee'~ had M. geantwoord~ 'dat was nu niet meteen de bedoeling'. 'Nou~ houdt ij het geld dan toch in de zak~ ga er lekker van op vakantie'. M. had het er toen maar bij gelaten. Voor zover het leden van de eerste generatie betrof, is het voorstelbaar dat men oudere mensen die geen sollicitaties en dergelijke meer voor de boeg hadden, aanraadde geen onnodige kosten te maken. Zij waren immers allen in het bezit van een permanente verblijfsvergunning die onder geen enkel beding in te trekken viel. Een aantal malen echter hoorden we een soortgelijk verhaal ook van mensen die op het moment van hun aanvraag tussen 20 en 35 jaar oud waren. Navraag bij de gemeente Heerlen leverde geen inzicht op; men kon zich daar niet voorstellen dat er destijds een anti-naturalisatiebeleid gevoerd zou zijn. De betrokken ambte~a ren van de vreemdelingendienst waren echter niet meer in leven, zodat we op dit punt in het ongewisse moesten blijven. e.
Onderwijs aan buitenlanders
Dieteren (1964: 12) weet te melden, dat in 1924 9% van het totaal aantal kinderen op limburgse scholen van buitenlandse afkomst was, en in 1932 zelfs 15%. Op ongeveer 30 scholen vormden de buitenlandse kinderen toen meer dan een kwart van de schoolbevolking, een verhouding die op sommige scholen gegroeid was tot 40% en meer. Voor zover wij konden nagaan voerde de nederlandse overheid Dat stemt overeen met hetgeen wij vernamen van twee medewerkers van het Ministerie van Justitie, namelijk dat - hoewel niet van toepassing op de leden van onze onderzoeksgroep - ook Polen die hadden gediend in het Andersleger en Joegoslaven die daar als partisaan hadden gevochten, kosteloos naturalisatie kregen wanneer ze een en ander konden aantonen. 2 Aldus onze zegslieden uit de vorige noot.
-~ -
181
in de eerste vier decennia van deze eeuw geen enkel aktief beleid ten aanzien van het onderwijs aan kinderen van poolse, italiaanse en sloveense immigranten. Mogelijkerwijs met het iG:ee dat het verblijf van de betrokkenen en hun ouders in Nederland maar ~(J~~ tijdelijk zou zijn, stond zij toe dat er buitenlandse scholen c:.~ werden gestfcht. 1 Zolang de middelen daarvoor niet door de nederlandse staat werden verstrekt, liet men ook het toezicht op het onderwijs over aan de subsidiënt.
"Met de neder landse inspekteur hadden wi j niets te maken "~ zo vertelde de leer kracht Nederlands die des tijds aan de italiaanse school verbonden was ; "zo nu en dan kwam er een i taliaanse i ns pek teur kijken ".
f?
D~ poolse sch~ol bes tond van 192~ o~ ~29 t~t 1932, toen zij werd L. ~ omgezet in ~~ nederlandse school (met nederlandse leerkrachten) Q~~ ~ voor poolse kinderen. De italiaanse school dateerde van 1932 en werd tegen het einde van de oorlog gesloten. Niet alleen werden de lessen gegeven in de poolse respektievelijk italiaanse taal, maar ook het lesmateriaal kwam van ginds en de inhoud van lessen als bijvoorbeeld aardrijkskunde en geschiedenis waren afgestemd op de landen van herkomst. Voor de opleiding aan de italiaanse school betekende dat een sterk nationalisties en militaristies aksent op de lesinhoud, de zang- en toneeluitvoeringen. Het meest scherp echter kwam dit aksent naar voren tijdens de vakantiekampen in Italië, waar een groot aantal van de leerlingen van de school naar toe geweest is.
Mevrouw L .~ die eenmaal als begeleidster meeging : "Het was wel een wat miZitaristies gedoe ~ over al vlaggen~ de kinderen moesten de fascistengroet brengen bij het vlaghijsen ' s morgens ~ en om de beurt wachtlopen en er werden aUemaal fascistiese liederen gezongen. " Wat was de invloed van de poolse en italiaanse school op de twee immigrantengroeperingen? Volgens Coenen (ongedateerd : 25) werd er destijds in onderwijskringen in de mijnstreek gediskussiee rd over de vraag of wel of g ee n apart e schooltjes voor buitenlanders moe sten worden t oegestaan. Erg veel z egt hij nie t over die d isku ssie, e n bronnen n oemt hij e venmin. Volgens hem stelden de tegenstanders zi ch op het standpunt dat eigen scholen voor buitenlanders h un integratie zouden bel e mme r en, te r wi j l de v oor st anders bang wa r en , da t plaatsing v an de buitenlandse k i n deren op nederlandse scholen het onderwi js a an d e auto c h t one kinde r en te veel zou remmen. He t ge l i jk van de t e gens t ander s van aparte scholen voor buitenlanders vinden we weerspiegeld in de ervaringen van een aantal Italianen,
zoals bijvoorbeeld de heer M .~ een Italiaan van de tweede generatie. Hij was in Limburg geboren~ uit een dui t se moeder en een italiaanse vade r~ en had op de nede r landse lager e school geze t en . Toen hi j negen j aar was ~ had zijn v a-
In Heerlen een duitse en italiaanse, en in Brunssum een poolse school.
182
der hem naar de italia anse schoo l gedaan. Dat was wel 'een knak' gewee st in zijn opleid ing 3 hij had daarna geen zin meer gehad om verder te leren . Boven dien zo stelde hij3 3 de midde lbare schoo l zou voor hem toch erg moeil ijk geweest zijn na de italia anse schoo l3 zo niet onmog elijk. Ook de voorm alige leerkr acht Neder lands aan die schoo l ging er van uit dat kinder en die hun lagere schoo loplei ding voor het groot ste deel op de italia anse schoo l kregen , daarna vrijwe l onmog elijk de midde lbare schoo l konden volgen ; "het progra mma was niet afgeste md op de toelat ingsei sen daarvo or; nederl andse aardri jkskun de- en geschied enisle ssen ontbra ken bijvoo rbeeld helem aal, alles was afgestemd op Italië ." De leerkr achten hadden naar haar zeggen wel meer vrijhe id om eigen progra mma's te maken, hun tijd in te delen en derge lijke, dan hun kolleg a's bij het nederl andse onder wijs. "In sommig e opzich ten waren we v66r op de nederl andse schole n waar je je op de minuu t aan het rooste r moest houden , anders zwaaid e er wat." Boven dien waren de vele feeste n op de schoo l volgen s haar een rem op de kansen van de kinder en later; niet eens zozeer vanweg e het natio nalist iese karak ter zelf, als wel door de tijdro vende uitvlo eisele n daarva n, de zang-, dans- en toneelui tvoeri ngen die er door de leerlin gen gegeve n werden en waarmee vele weken repete ren gemoe id waren. Daardo or bleef er minde r tijd over om aandac ht te bested en aan die zaken (met name - schri ftelijk e - taalbe heersi ng) die nodig waren om een nederlandse vervo lgople iding te kunnen doen.
De heer M. 3 Italia an Van de tweede gener atie kwali ficeer de de italia anse schoo l als ' een lachte rtje ':3 "Zinge n en toneel spelen3 dat leerde je er . Je kreeg er geen nederlandse aardr ijksku nde 3 geen nederl andse gesch iedeni s ." Na de mijns luitin g had de heer M. een omsch olings kursus tot timmerman gedaan 3 maar het had hem grote moeite gekos t3 vanwege de taal. Over een klasge noot van hem vertel de hij dat die enorme proble men had gehad om het aannem ersdip loma te halen 3 ook vanwege de taal. En een broer van die vriend was zelfs tijdel ijk naar Italië gegaan om daar een techniese opleid ing te volgen . Een aanta l kinder en dat op deze schoo l zat was hier gebore n, en had soms zelfs al op een nederl andse school gezete n. Velen van hen behee rsten het Italia ans niet of slecht , en aan de verpli chting om op schoo l Italia ans te praten konden zij dan ook niet voldoe n. Volgen s de voorm alige lerare s Neder lands hadden haar italia anse kolleg a's vaak de groots te moeite de kinder en de stof duide lijk te maken; zijzel f gaf haar lessen groten deels in het Neder lands, tegen de richtl ijnen van het school hoofd in. Zo beteke nde de italia anse schoo l voor veel leden van de tweede gener atie een slecht e start: voor wat betre ft aard en nivo van de opleid ing die ze kregen , de inten siteit ervan, en hun toekom stkansen die na die opleid ing duide lijk minde r waren dan wanne er ze een nederl andse lagere schoo l gevolg d zouden hebben . Hun kansen om een hogere sociaa l-ekon omies e positi e te bereik en - één van de voorwa arden voor assim ilatie van een groepe ring - waren daarm ee aanzi enlijk verkle ind.