_,.01- 7; =rd 7-:--:-.-?:.-:-: -:.-., - - - - '," =45 ------t-- ----' 72 ' 6 `.".'. 5"11 5 ct--r--1--- " -'-'-5-1..6 -':::;' . "- =-= _. -',:-;=----7-744' -=- ..". "..;;; ..-::-......"=.----..,-.-.i:105T . .,., A ,,,,,Ite" ,,,i. i.: 3.. ■--Te: t : _ __ - -s* ---.::- .` -,-....-'-2 ••••-•••■-•vx-s._.:r.,,„ tz --r--• -r:=C-----,..",,,',.. ..,....." -.5.-- (=r4- .. -ESagrafairedaraiWil?P:if ,:-?_71r.- _,,.._ _ ____ , - ....--,... — - --------- — . __---,,-----'---.7.-:_-_---::::.,,,,,,...--_-p, .,:1411sm - ._._ - ...-.- -.,.....- f---.:-4;,-'.--- ---,..-- - ---1-:; _a.------ - j..'"A^. -S- ..' .---1:-.550.-..- . - --,a,...e-= - ,,.......C.,-:..-.. cr...E..--' -."..5":=-",=----."---'-e---=',>r• :--: --,--.= -. te,,S6-1 - - ----"' a jt1/3 ,'., s 0-* - _ : Pff.--1".• .-.L..- •- ,. -,-,--.5.'-?::::::.- - -,;10•56-",7;-.. -.>... -, ....y, -- ., -77 iii: . - --. '''.- -.-- _--...-5- - -_-: ,-_,-,-,,.---:‘,...,---. .,.._:_,-- ^,-= "...r,...- ---,-- .7:-. T. .--;-5.-i:5.=,:=1"- ._ --•-• - - . . -1.,-.7- -,- -I---,:::-:-:.------ ,.-:',-- --,-
n
5: :".-A".40,=§two.-v-----&--1V. ,
-_ --- -
•
-...,
,
,
.,. _ _ _,r_r-r" . ..Azatim,f.r,. __*- . ':.!.,,,:-.,4",-.• liaswe
EVA
Van JOHAN DE M E E S T ER verscheen bij VAN DISHOECK : EEN HUWELIJK. Een Roman. Tweede druk. ALLERLEI MENSCHEN. Een bundel Schetsen. LOUISE VAN BREEDEVOORT. Een Roman in twee deelen. HET AVONTUUR VAN DAVID ZANGVOGEL EN ANDERE VERTELLINGEN. GEERTJE. Een Roman in vijf boeken. -- Twee deelen. 5e druk. ARISTOCRATEN. Een Roman. LICHTE LIJNEN. Een bundel Schetsen. EEN ONGEWOON MEISJE (MARIE BASJKIRTSEF). IETS OVER DE LITERATUUR DEZER DAGEN. EVA. Een Roman.
EVA DOOR
J. DE MEESTER
i UITGEGEVEN DOOR C. A. J.VAN DISHOECK N.V. TE BUSSUM IN HET JAAR MCMXXIX
Ook had de Heere God gesproken: Het is niet goed, dat de mensch aileen zij. Ik zal hem eene hulpe maken. Genesis 2, 18.
EERSTE BOEK.
I. Nadat Papa hen met allerlei grapjes de laatste weken van zijn leven had voorbereid op de bij zijn papieren gevonden verklaring, dat hij zijn kinderen het dragen van rouwgoed verbood, berustte ieder na kort beraad in den eigenaardigen wensch van den doode. Eva durfde tango aan, dat nu de kleur te Brussel was. Maar dezen morgen weifelde zij tusschen donker en meer gekleurds. Beuzelend, treuzelend, of en aan, van de slaapkamer naar het atelier, schoot zij dus ook vandaag weer niet op. Lina had zij weggezonden, een model om je tureluursch te waken. Toen even geprobeerd te schrijven. Maar nu was zij, hoe lang al, bezig zich te kleeden en te verkleeden. Wel jets onzinnigs : voor die vrouwl Waarom het mensch niet in werkjas ontvangen? 't Kon een indruk van gewichtigheid geven, van rijke dame, die zich geen tijd Bunt om zorg aan 'r toilet te besteden en vooral artieste wil lijken. Maar dan wou ze ook goed gekleed zijn, goed en Loch weer niet te gesoigneerd, zoodat de jaloersche gedachten der vrouw haar niet met den schimpscheut konden hoonen: „Duffer, je bent geen haar beter dan ik, ook jij geeft je tijd en je geld aan je kleeren." Was 't eigenlijk niet idioot, zich voor zoo eene te geneeren? Natuurlijk keek het wezen scherp, wat had die anders dan haar toiletten? MisEva. 1
1
schien als mannequin begonnen. Hyper-kritisch voor al wat kleeding is. Professioneel precies op de hoogte. Zoo iemand mocht bier niet triomfeeren. Of — dacht zij daarmee zooals Papa: zou dan ook het mensch niet gaan denken aan hem?... Altijd die vrees te doen denken aan hem, de angstbeklemming van haar leven. Hoe sterk zij hem had bewonderd, vereerd; wat zij haatte in zichzelf, was het kind van haar vader. Was ze toch maar een man, een man? Nu hinkte zij om met haar haat aan mannen, haar onwaardigen, onwaren haat. Nog had zij nooit een man ontmoet, meer man in alles dan haar vader, meer in het goede en in het kwade. Waar zag men een geestkracht als de zijne? En die spontane goedhartigheid, weliswaar met de primaire behoefte, iedereen voor zich in te nemen. IJdel was hij 1 IJdel en gulzig. Onverzadelijk in alles. Het had den dood van den sterke jaren verhaast. Wat bleef er nu over van al die kracht? De zaak zonder hem en ook het huis 1 Wat te beginnen met die schatten, het verbluffend amalgama, als een zinnebeeld van zijn nooit tot rust geraakten praallust opgestapeld in kamer aan kamer en Coen er nergens plaats meer bleef in de nare bult van een zaal, waarmede de oude twin was bedory en; nu voor altijd zijn zware gestalte ontbrak, om er met den lach van het breedste zelfbehagen heel een avond in te pronken? Al dat, onder de burleske oppervlakkigheid van een volslagen dilettantische, bijna protsige verzamelwoede bijeengesleepte nauwelijks zes weken na zijn dood hadden zijn zonen en schoonzonen er het doodvonnis der versnippering over geveld: „Vloemans, decreteerde Ludwig, Vloemans kunnen we vertrouwen; ik heb hem nog liever dan Frederik Muller." In zulk een door niemand om te praten, met 2
geen argument verantwoorde voorkeur, leek de oudste bedriegelijk veel op den vader, al imponeerde hij niet met gezag — en tonnen konden hierbij gemoeid zijn. De dochters en schoondochters waren rustiger te rade gegaan; die hadden elk heur eigen meening en kwamen pas na dagen zeurens tot een begin van eensgezindheid en herbegonnen telkens weer aan de trouwens niet te redderen menigvuldigheid van op Vaders bevel na den dood van Mama liggen gebleven en nu uit alle hoeken of gaten te voorschijn gebrachte kleine dingen in groote hoeveelheid, waarbij nog doozen vergrauwd briefpapier met rouwrand van langgeleden sterfgevallen en stapels ongebleekte luiers uit de oertijden hunner geboorten... Wrevelig over de nesterijen, waarvan zij nog weer was vervuld, had Eva ten slotte maar aangetrokken wat zij deze weken het vaakst had gedragen. Nu kon de schoone nimf verschijnen. Het was Loch wel impertinent. Papa had voor Ludwig geen geheimen, zelfs niet toen Mama nog leefde. Ludwig wist dus ook van die vrouw. Waarom hem voorbijgegaan? Of zou ze hebben slib gevangen en hierom aan de dochter geschreyen, de ongetrouwde, de bohemienne, minder moeilijk te vermurwen? Of... kon ze gedacht hebben: soort bij soort, zoo'n schilderes met haar kornuiten?... Lichte haat vleugde aan in Eva, onder de macht harer levenssmart, ondanks het besef van een dwaas vermoeden. En toen, even later, haar huishoudster klopte voor de mededeeling, dat die juffrouw d'r was om haar te spreken, priemde vernederend de gedachte, dat zij nu niet op haar vader leek, die elk bezoek met een glimlach ontving. Doch haar gelaat vergleed tot verbazing. Een meisje 3
stand in de deur met een kind. Ze had nets van een entretenue. Mooi burgerjufje met klein broertje. — Bent u juffrouw Engelaar? Twijfel klonk uit Eva's vraag. De bezoekster knikte bedeesd. Gaat u zitten... U Wilde me spreken? Wederzijds verlegenheid. — Ik dorst eerst niet, maar 't moest... om hem. Eva zag naar het jongetje, wist. Het kind van een zestigjarige. Of... kon 't een zonde zijn van Ludwig? De ergernis, door afgunst verhevigd, over gescharrel van heeren met meisjes, kindjes en vrouwen uit lageren stand, brak los in de wrange verlegenheid, het voorgevoel tegenover dit meisje: daar is weer jets met de familie, waarvan misschien nog niemand weet. En Eva besefte: hier moest zij helpen. Ze zei het: — Goed, dat je tot mij komt. Zeg me wat er met je gebeurd is, je kunt me vertrouwen als je op.. recht bent. — Toen vernam ze : dat kind was haar broertje. Waarlijk een kind nog van hem, van hem. — Hoe heeft... mijn vader u leeren kennen? — Door Willem. — Willem? Me broer, de sjefeur van meheer Ludwig. — He? Opgeveerd, zag Eva blind rond, over de roerloosheid der ruimte, waarin die twee, bang-onbeweeglijk. Er moest haar iemand komen helpen. Zij drukte het knopje in naast de deur en bleef daar wachten, den rug naar het meisje. Het duurde even, dus riep ze op de gang ongeduldig om Trui. Eerst Coen de huishoudster er was, wendde zij zich naar het kind, dat gedrongen stond tegen de moeder. 4
Jij hebt wel graag een glaasje melk, hier is een vriendelijke juffrouw, wil je mooie vogeltjes zien? Ga jij maar met die juffrouw mee, Moeder blijft hier op je wachten. Een gebiedende knik naar Trui, en 't kind, onwillig, lief zich leiden. De moeder verborg het gelaat in een zakdoek. Eva zag Ludwig's wagen vOOr zich met Willem onberispelijk aan het stuur, den avond van Vaders begrafenis, Coen zij bij Ludwig was gaan eten; en al het tergends van den toestand drong zich opeen in de gedachte, dat juist Willem onder de vier chauffeurs der familie de met ieder vertrouwde was, maar zij nu dit bezoek moest krijgen, om to weten dat hij Engelaar heette.
5
II. Dit hadt je in geen geval mogen doen, niet om Papa en niet om mij. Ludwig sprak apodiktisch, berispend. Het was waarlijk de stem van Papa, overgeerfd of afgeluisterd, zooals hij alles van Vader geleerd had; maar dit stompe gevoel was van hem zelf die, niet zoo gulzig, ook minder moedig, in de kunst zich aan te passers den invloed onderging van Hermien, voor wie hij bang was, ondanks of misschien wel juist om zijn overspel, al wist iedereen dat dit haar weinig deerde. Ik deed het, ook in ons belang. Zou je de behartiging dAarvan niet aan mij willen overlaten? Willem is bovendien mijn chauffeur. - Juist daardoor kon ik meer openhartigheid van hem verwachten dan jij. Uit vrees, of uit ontzag voor jou, zou hij, opgestookt door zijn vrouw, Antje aan haar lot hebben overgelaten, als ik hem niet had verzocht zijn zuster te helpen. - Mijn zuster buiten mij om bij me knechtl Zooals Papa buiten hem om zijn zuster bezocht. - ...Ja, jij weet van die snedigheden... maar je doet er de grootste domheden mee. — Hier deed onze vader de eenige domheid. — Me dunkt, dat hij die heeft goedgemaakt. 6
- Goedgemaakt? 0 I met die tienduizend guldenl... Och ja, ik wil graag gelooven, dat dergelijke escapades jullie rijke mannen vaak minder kosten, maar met dat al blijft dit jongetje van even vier jaar Loch met recht, of juist zonder recht, het kind van de rekening. — God Eef, hou op met je geestigheid. 't Is of je plezier hebt in de toestand. - Plezier ? — Nee. — Daarvoor heb ik te veel van mijn vader gehouden. — En nu treedt je op als zijn rechter 1 — Ludwig, zeg jij niet zulke onzin. Ik doe, al is 't op mijn manier, wat hij, als hij had mogen herstellen, zeker zelf zou hebben gedaan, nadat Antje die zeven weken, ook voor haar vol angst, van zijn ziekte, toen ze hem niet om raad kon vragen, toen ze wist buiten hem van niemand ter wereld eenige steun te mogen verwachten, domweg naar de fielt had geluisterd, die beloofde haar kind te echten en samenfoezelde met haar oom. - Dat is al dadelijk niet waar. Je begrijpt dat ik maar ook die oom, onder streng verhoor heb genomen. Ongelukkig heeft de meid, dom genoeg, niet met haar broer gesproken bij dat voorstel over het geld, zoogenaamd nit eerbied voor mij ; anders had Willem haar zeker gewaarschuwd. De oom, nog grooter ezel dan hun vader is geweest, vloog er blijkbaar in. En van de duiten is niets meer te achterhalen. - Dus moet Antje worden geholpen. - Och... ja. Maar er bleef de manier waarop. En jij met jou doortastendheid... — Ludwig, dat jongetje is me broertje. - Eef, schei uitl De malle nonsens 1 - Zelfs de wet is op Antje's hand. 7
Aan de wet had Papa voldaan. Ik heb een kwitantie voor 't voile bedrag in Papa's papieren gevonden. Ordelievende menschen zijn jullie. Dus waren we van alle verplichtingen af? Zeker. Recht heeft het mensch op niets. — Het mensch. Maar het kind? Staak nu je spitsvondigheden. De familienaam komt in gevaar, als de geschiedenis ruchtbaarheid krijgt. Financieel kan niemand Papa jets verwijten, maar, nu ja, ze werd moeder door hem, een man van bijna zestig jaar. Men dorst hem bij zijn leven niet aan, maar het zou niet de eerste keer zijn, dat vijanden zich op een doode wierpen. — Om het te beletten, moeten wij onze plicht doers en niets anders dan onze plicht, als erfgenamen van Papa. Moeilijk hoeft dat niet te zijn. De moeder lijkt een goedaardig meisje en het kindje is een schat. 't Wordt voor ons, of voor mij, de zaak van een jaargeld. Wil je mee betalen, dan vied ik het best. Mits jij je niet meer bij die menschen vertoont. jij met je in het oog vallende toilettenl 't Is of je met opzet de straat erbij roept, zelfs voor Willem wordt het genant. Dat ik het moedertje wat sympathie toon, na al de ellende die ze doorleefd heeft? Maar goed, ik houd me op een afstand... Nog jets? — 0 jee, moet ik weg? Kan de kunst alweer niet wachten? Best, ik ga. je hoort dus, hoe ik het regel met Willem.
8
Oefl dat was maar juist bij tijds. Als Ludwig het tweetal nu maar niet aantrof beneden bij Trui, of op straat zijn auto voorbij zag loopen. Goddank, dat de ezel met studie naar hen in een hock stond tegen den muur 1 Eva trok hem pas te voorschijn, na uit een yenster van haar slaapkamer te hebben gekeken, waar ze den wagen wegglijden zag. Nu kwam die studie dus niet of en zij had er met zOOveel plezier aan geschilderd. Het jongetje stond er werkelijk al. 0, de schat, zoo'n kind te hebbenl Antje genoot er niet half genoeg van; de stumper, ze mocbt er niet van genieten. Als zij het tweetal hier in huis nam? Het zou met Trui waarschijnlijk niet gaan... Overal eenzelfde wreedheid, of wrok, of hardheid van eigen fatsoen. Trui wegdoen? Dan bracht die de zaak op straat en Antje zou de flinkheid missen om hier het boeltje te bestieren. Trouwens, Ludwig had gelijk dat vader's naam er onder kon lijden, als de menschen haar vaak met het jongetje zagen. De gelijkenis was verwonderlijk sterk en dat in zoo'n kindergezichtje, met huidje, fijner nog dan van zijn moeder. Het lieve ervan stond daar op het dock, dat hield zij dus ach, ware het Mar kind? Was dit mogelijk: zoo een van haar? Ludwig was mooi geweest, Alfred ook en Lize en Thilde, zelfs Cornelis — leelijk, 9
Vader als tot een bespotting vergroofd, een gelijkenis die zij haatte, was alleen zij, de hinkende met 'r kop als een waterhoofd; in haar zou het moederschap iets vervloekts zijn. Onzinnig-wreed liepen de dingen verkeerd: zij, „Dubbel-Mank", was een rijke dochter en dit zijn zoontje had niets, was niets, een naamloos wezen zonder meer; en om haars vaders goeden naam werd haar verboden hem bij zich te nemen. De gekanaliseerde natuur, genaamd beschaafde maatschappij... Haar genegen gedachten gingen naar Max, den door de broers verafschuwden neef, kunstenaar immers en socialist. Verstandig, dat hij voorgoed buitenslands bleef, zelfs voor Vaders begrafenis niet heel naar Rotterdam was gekomen, wat Ludwig schandalig ondankbaar genoemd had, al miste hij hem graag in den stoet. Max zou nu stoken: „Eef, hou vol, het is je broertje, neem het bij je." Wenschte zij dit: het kind van een ander? Als zij naar Nunspeet ging, of buitenslands, en Antje kwam dan bij haar wonen? De broers en zusters zouden het merken, 't zou stellig leiden tot een breuk en dit zoo gauw na den dood van Vader, wiens aller wil beheerschende invloed althans de uiterlijke eendracht ook na Moeders sterven wist te bewaren... Ongeduldig zich omwendend, deed Eva in gedachten eenige stappen door de wijde ruimte van 't atelier en opkijkend zag ze zich ten voeten uit in den Spiegel, die hoog oprees van den vloer. God... Weer wist zij, dat ze dit niet wou, dat ze sentimenteel zich had staan te bedriegen... Naar bet andere smachtten haar lichaam en ziel: bet voor Naar onbereikbare. Een kindje uit dit jammerlijk lijf, uit deze bespotting van Vaders forschheidl Ach, was ze toch doodgegaan, Coen ze zoo jong was als
10
nu de bastaard, maar leelijk al en aan twee kanten mankl Ondanks de jarenlange probeersels, ondanks 't afschuwelijk rekken en trekken aan 'r beenen en 'r heupen, was ze de kreupelworm gebleven, het meisje met jets als een waterhoofd, meer dan met een dat aan Vader deed denken; het meisje dat, onder gelijkenis, met het als bij een slinger zoo regelmatige schommelen naar links en rechts, 't belachelijke tegendeel toonde van Vaders onverschrokken zijn-weg-gaan zinnebeeld van aarzeling zij, hij onvervaard in loop en houding, een gang die waarlijk het symbool bleef van zijn voor niemand en niets wijkende doorzettingskracht. Ach zij, met haar kordaten wil in nog telkens neen-knikkenden romp, die mee wou doen en niet mee kon! Met nog zooveel pijnigend, kwetsend rukken aan 'r ledemaatjes tot in het tiende jaar toe, had geen duurbetaald professor haar tot jets welgemaakts vermogen te fatsoeneeren. Een druktemaakster die achteraan kwam, hinkepink die heel 'r leven, op school en thuis en bij partijtjes, uit meelij ontzien maar nooit geteld werd en in wie nochtans Vaders wil was. Als ze haar eigen bovenlichaam met een andersleelijken kop eens schilderde naast het jongetje, in sjofele plunje, droeve moeder ? 't Idee was goed : „Droef moederschap", of „Moeder met het kind der schande"... Maar groote goden, zoo'n romantiek, daar was haar werk toch te serieus voor! „Eenvoud, kind", zou Max weer preeken, „zonder soberheid geen oprechtheid." Lina I die zou ze nemen voor moeder. Lina had het norsch-bedroefde dat een meid van de vlakte bevangt, die, voor de mannen maar een voetveeg, niets in d'r hart houdt van moederweelde, zelfs niet bij zulk een prachtig ventje.
11
Van een werkplan vervuld, getroost door de hoop, misschien een waarlijk-ernstig beeld van de DroeveMoeder-gedachte te maken, ontving ze het bezoek van Antje, die kwam om met kleinen Piet te poseeren. Zonder een enkelen veeg te doers, Meld ze hen een tijd aan den praat, maar deelde meteen aan de moeder mee, wat meneer Ludwig was komen zeggen. En aan de aarzelende, vrees toonende antwoorden, bespeurde zij, dat Willem, dat vooral zijn vrouw op de bezoeken aan 't atelier allerminst .waren gesteld. Makkelijk had de „gevallene" het bij de nette schoonzuster niet.
12
IV. „Droeve Moeder" was voltooid en nu bij den lijstenmaker om tijdig te kunnen verzonden worden voor de voorjaarstentoonstelling van Sint Lukas in Amsterdam. Eva tramde heel de stad door om de Parklaan te bereiken, daar ze Lize ging feliciteeren met den verjaardag van haar man. In deze paaschweek, voile trams; geen halte of er werd stilgehouden. Nu drong een juffrouw twee kinderen binnen, een meisje en een jonger broertje, achter wie ze wankelend aankwam. Twee mooie kinderen en een beklagenswaardig leelijk mensch. De smalte om haar breeden mond was door volslagen tandeloosheid ingevallen tot een kinnebak vol voren. Onder een joodsch gebogen spitsneus hing — een droppel, of was het een wrat? 't Scheen een uitwasje, maar het deed denken, dat de juffrouw verkouden moest zijn. Gestadig ging de sleuf van den mond, verwijdend, spitsend, dicht en open. De betrekking van het drietal werd duidelijk, Coen het meisje jets over haar broertje met een druk herhaald „tante, tante" aan de geleidster meedeelde. Blijkbaar een paaschpretje voor de kinders, onder toezicht van de haar best doende oude. Eva zag met boosaardige belangstelling, hoe zenuwachtig het menschje was. Nooit deed zij zoo haar best voor neefjes of nichtjes. Lize had het eens ronduit 13
verweten: jij bent niets geen lieve tante. Hier bleek 't nu wel een lieve tante] Maar even blijkbaar was deze uitgang voor haar een veel grooter levensmoment dan voor de twee op een tramrit en boodschapjes-doen getrakteerde kinderen, hoewel allebei met een zak lekkers en nog een pakje waren gelukkig-gemaakt. De jongen pulkte aan zijn zakje en 't meisje wenkte dat te laten, ze oogde met schrikgebaar naar de tante en Coen proestten beiden het uit. De moede oude merkte daar niets van, klaarblijkelijk gunde zij zich rust, de handen uitgespreid op schoot, terwijl de tandenlooze mond met zenuwachtig lippensmakken uiting aan de afmatting gaf op dezen dag van kinderen-hebben. Nu stopte de tram, de jongen sprong op, maar 't meisje, met een wenk naar tante, drukte resoluut hem neer. Wel hield hij vol: „We motte d'r uit", maar de wagen ging alweer. Doch de afgematte geleidster keerde uit de verpoozing der geestes-absentie terug en het zusje dorst dus vragen: „Hadde me d'r nie uit gemotte?" „ID ? Ja, jai" een blik naar buiten, een wanhoopswenk naar den onverschillig gebleven conducteur, een tram vol menschen die plezier toont en tante erger overspannen. Ongetrouwde tantes en kinderjuffrouwen, zoo wist Eva, zijn de misdeelde stiefzusters der moeders. En Eva wist ook: zij zou dit niet kunnen. Ware ze een goede moeder geworden, als ooit eenig man haar tot vrouw gewenscht had? Thuis placht men beurtelings haar voor den gek te houden met „dat geschilder" en snibbig haar onder den neus te wrijven, dat kunst zelfzuchtig maakt en eenzelvig. Ze ging dan nu Loch maar naar Lize, heel behoorlijk feliciteeren met het geboortefeest van den zelfs door zijn vrouw allerminst verafgoden man. Juist zulk zinneloos vertoon, 't uit ijdelheid 14
beteekenis geven aan wat niets belangwekkends had, ook niet voor den jarige zelf misschien iets voor de kinderen — het was de stage corvee in een leven, waar zij zich uit had weten te werken. Misschien, iets voor de kinderen... Ach, pier kreeg de gedachte een kneep. Hier lag de sleutel tot een bestaan vol teleurstelling aller dagen, maar dat in zichzelf het eenige heeft dat de voldoening geeft : zoo moet bet. Ik blader in 't boek van mijn leven met een vreemd verwachtend gevoel, maar ik kan niet wedervinden het blad dat ik bedoel... Eva's gevoelens schrompelden samen in een besef van vernedering bij hare onmacht om niet te verlangen. Zelfs haar wrevel viel ineen. Meer tot deemoed gestemd dan straks, toen haar weerzin die tante bespotte met aan d'r neus een wrat als een droppel, belde ze bij haar zuster aan, waar ze in de vestibule door kinderstemmen werd begroet, die niets dan koele gemeenzaamheid uitten, niets van de uitbundige vroolijkheid, waar alien mee hingen. aan Oom Cornelis, terwiji hij zijn jas nam om te vertrekken. Toen trad Eva een kamer vol menschen binnen. Ze vond er de laatdunkendheid, de onverbloemde reserve, waaraan men haar had leeren wennen. De niet meer jonge Eva Bergmann, die nog altijd eenigszins mank liep en die er toch plezier in hield, die er plezier in had durven houden, veel werk van haar toilet te maken. Die schilderde en omging met schilders. Die anders was en deed dan men doet. Urbane kalmte was de eenigmogelijke contra-prestatie. Eva hield zich rustig, op het koele af. Zonder bloemen en natuurlijk zonder cadeautje 15
gekomen, wenschte zij den jarige met een lichten handschoendruk geluk en met een knik en een lachje haar zuster. De kinderen waren haar niet gevolgd, men hoorde ze buiten de kamer rumoeren. Haar komst had even stagnatie van het gesprek veroorzaakt, maar 't werd onmiddellijk hervat en niemand of nets trok haar er in. Wel hinderde haar een gezegde van Theo's vrouw over de verwaandheid van een pianist uit Weenen, die het applaus dwaas-lang liet duren, voordat hij met een nastukje kwam. Eva beperkte zich tot een glimlach, toen ze zag dat Marie bij het spreken naar haar keek. Verder zat zij alleen tusschen velen. Enkele zinnetjes tot deelneming aan het discours bleven vrijwel onopgemerkt en kwetsten haarzelve als banaliteiten. Doch nu maakte Hermien Naar entrée. Het kon niet anders zijn dan toeval, dat voor haar breede majestueusheid de kamerdeur wijder openging dan de dichte kring der velen rondom de theetafel eigenlijk gedoogde. Ida Beuringer moest den elleboog met een rappe beweging beveiligen. jij er ook? zei Hermien tot Eva; aan den toon was niet te hooren, wat dit niets-zeggende bedoelde. Doch het bleek, toen Eva opstond en Hermien haar met ongewone vriendelijkheid verzocht, althans nog even te willen wachten, dan bracht zij met de auto haar thuis. De gedachten der veelal ontwekene pantserden zich onmiddellijk. Wat kon Hermien. in Gods naam hebben? Een dwaas gezegde van Meta Wiltens, waar de majestueuze op troefde, schonk Eva de gelegenheid, met een instemmings-lachje den indruk te geven iets met haar schoonzuster mee te voelen. Even later verdwenen zij samen, Willem kreeg last naar juffrouw Eva's huffs te rijden en in 't als des winters ge16
sloten rijtuig kon Hermien, naar zij angstwekkend begon, nu eens vrijuit met Eva praten. Het bleek waarlijk nog weer over Antje te zijnl Ludwig ondervond Loch zulke onaangename gevolgen van Eva's onvoorzichtigheid om zich in te laten met die ongehuwde moeder. Alle vanzelfsprekende modestie was daardoor voor deze menschen opgeheven. Schandelijk vrijpostig was Willem's vrouw. Gisteren was zij op het kantoor gekomen, of ze meneer Ludwig mocha spreken; daér kwam zij klagen over „die vrouw met dat kind", welke ze in „haar huis" had gekregen, nata bene Ludwig's garage-waning. Maar ten eerste wilde Ludwig zijn ervaren chauffeur, die voorzichtig was en eerlijk, niet verliezen, enkel om de betreurenswaardige wending, door deze ellendige geschiedenis genomen. Doch bovendien, als Ludwig hem wegzond, dan ging 't gekakel vast de stad door. Wat kan er aan Antje worden verweten? — Hoe bedoel je? verbaasde Hermien zich met een waarlijk ijzige hoogheid. Wat de vrouw van Willem tegen haar heeft. Vraag je dat nog? Begrijp je niet, zooiets met de zuster van je manl... — En wat zegt Willem zelf erover? Hij... is een sul. — De vrouw een kanker. — Eva, ik begrijp heel goed dat zij, als elke verstandige vrouw, gesteld is op het fatsoen van haar huis. Maar nu was ze de afstand vergeten. Te komen klagen op kantoor 1 Daarom is er maar een weg. Ze wil het jongetje wel houden, wits de moeder weer in betrekking gaat. — En dan houdt zij het heele kostgeld 1 Eva. 2
17
— Maar Eva, wat heb jij tegen dat mensch? Waarom moet je daar nu weer dadelijk een zelfzuchtige kalif aan zien? Omdat ik het afschuwelijk vind een moeder van haar kind to scheiden. Een ongetrouwde van 't kind der zondel — Haar zonde? De zonde komt neer op mijn vader. Eva zag, dat een ongeduldsschokje Hermien's zwaarlijvigheid bewoog. Onverstoord, als gemoedelijk, hield zij aan. Heb je je ingedacht in het innerlijk leven van zoo'n menschje ? Wat heeft die anders dan haar kind? — Maar dat is toch haar eigen schuldl Waarom naar een oud man als Papa geluisterd? Uit goedigheid, louter uit goedigheid. Ze heeft me verteld, hoe het is gegaan. Willem was bij Papa komen klagen; je weet, hun vader was aan de drank en de moeder een echte slons. De kinderen deden alle drie hun best, ook Antje. Maar wat ze inbrachten van hun loon, thuis zat men altijd onder de schuld. Om Willem heeft Papa geholpen, aan Ludwig dorst jullie chauffeur het niet vragen. Papa was nu eenmaal iedereens toevlucht, hij zei z66 moeilijk nee, de goejert. Zelfs ging hij er een paar maal kijken en zag daar Coen de mooie Antje en aan die vriendelijke heer, wiens goedhartigheid haar trof, heeft ze nets kunnen weigeren. „Hij wou 't zoo graag," zooals ze zei. ...Heb jij dat meisje uitgevraagd, je zulke dingen laten vertellen? Vindt je dat vreemd, nog wel van mij ? Dat ik, zijn dochter, weten wou hoe hij dat kind heeft kunnen verleiden: kunnen, in een dubbele zin? Het was geen vieze nieuwsgierigheid, hoorl Maar ik heb het hem ver18
geven. Gulheid is het begin geweest. Niets anders dan goedhartigheid. Ik begrijp hoe het gegaan is, gegeven Papa's luchthartigheid. Het teekent immers de heele Papa. Sterk in de daad, zelfs bij het weldoen, daarom is hij er tweemaal gaan kijken, om met zijn geld ook raad te geven. Maar zwak, altijd, door zinnelijkheid. En 't meisje liet uit dankbaarheid toe, niet om presentjes of uit koketterie. Jets voor zichzelf, reeel geluk, heeft ze na de bevalling gevonden, want Papa moet then allerliefst zijn geweest, trotsch dat hij nog een zoon had gekregen die al de eerste dag op hem leek. Ook de baker was een-en-al lof over hem. De... baker? Ja, een nicht van haar vader, bij wie ze beviel en twee maanden in huis is gebleven. Gaf jij je ook met dat mensch af? Een heel ordentelijke vrouw. Ja, maar zoo lok je de dingen Loch uitl — Welke dingen lok ik uit? Dat die menschen ons eischen gaan stellen, dat Ludwig na Papa zijn dood nog last heeft van Papa's escapades... Eva opende den mond om haar schoonzuster in de rede te vallen. Daar voor hen, dicht voor hen, enkel door het gelukkig betrouwbare spiegelglas afgescheiden, zat, onverbeterlijk rustig, keurig recht, de slanke Willem, en zijn gelaat, zooals Eva het van terzij zag, kon onder de flatteerende chauffeurspet aan zijn mooie zuster doen denken. Zijn eigen zusterl 't Was druk op straat, telkens bochtte de baan van het rijtuig, telkens ontweek zijn zorgvuldige behendigheid een gevaar, ook voor hen beiden, wier 'even van zijn vaardigheid afhing. En nu sprak Hermien van „die menschen". Eva had 19
het onmiddellijk naar haar lippen komende antwoord teruggedrongen. Het was te grof, Hermien te troeven door toe te geven dat Ludwig met zijn eigen escapades waarschijnlijk al meer dan genoeg had te stellen. Maar een klein beetje gif moest zij hebben. En nu waren er voor deze rechtstandig-patricische christin aan het tot de deftigheid geklommen geslacht van haar man twee door haar in.nigst gevoel nooit te overwinnen bezwaren: hun Duitsche en hun Joodsche afkomst. De laatste hinderde het meest. Het Duitsche der Bergmann's zag men nog aan den familienaam; ook klonk het, zelfs bij twee van Hermien's eigen kinderen, uit de met joodsche trouw bewaarde voornamen. Het Joodsche ontdekte men al van verre aan de meeste en expressiefste gezichten: aan Eva zelve in het leelijk, aan Ludwig even sterk in het knap, daar hij het evenbeeld van Papa was. Het een en het ander kwelde Hermien I Dies sprak Eva na een oogenblik van bezinning op moederlijk zachten Loon, meer onderrichtend dan bestraffend: Jij bent niet genoeg thuis in de Bijbel, ten minste niet in de boeken van Mozes. Deuteronomium leert het precies. Geen bastaard zal in de vergadering des Heeren komen, tot in het tiende geslacht zullen de nakomelingen van kleine Piet blijven uitgesloten. Maar wanneer een man eene jonge dochter zal hebben gevonden, die eene maagd is, en Antje was dat zonder twijfel, in haar zieltje is ze 't nog, dan zal die man aan de vader van die jonge dochter vijftig zilverlingen geven en hij zal haar niet mogen laten gaan, al zijne dagen. Over wat wij nu nog hebben te doen, staat er meen ik nets in Deuteronomium, maar je voelt nu toch zelf wel, dat wij niet kunnen en mogen spreken van eischen door die menschen gesteld, trouwens... He, dat scheelde een 20
Naar] Willem heeft ons leven Loch in zijn hand, zeg I Werkelijk had de chauffeur, door fluks te remmen, een aan de ruwe onhandigheid van den bestuurder eener vrachtauto te wijten botsingsgevaar nog juist vermeden. Ook Hermien was wel geschrikt. Plotseling bleek, zag zij Eva aan en met niet verholen weerzin. En als vreesde zij opeens, dat Willem hen zou beluisteren en verstaan, haar antwoord was een slechts gefluisterd : Jij bent vandaag weer onmogelijk, Eva.
21
V. - D'r is 'n heer voor u boven, zei Trui. - 'n Deer? Liet jij die zoo maar boven? Lachend wendde Trui zich om; Eva, vol van het onderhoud met haar schoonzuster, liep boos de trap naar het atelier op, doch zij was maar vier treden gegaan, toen ze begreep: 't moest immers Max zijn, hij zou komen, een dezer dagen; natuurlijk weer incognito, maar voor Trui was hij Been onbekende. En al de autowrevel week, toen ze naast hem op de bank zat. Hij was de vriend-en-bloedverwant. Voor niemand voelde ze als voor hem. Zelfs wat haar aan hem ergerde, dat hij zepzizeer de slaaf van zijn domme vrouw was, verzwaarde haar genegenheid met jets als moederlijke bezorgdheid, door welke sympathie zich mengde voor de diepe trouw zijner liefde, al was dat mensch zoo'n aanhankelijkheid niet waard. In maanden had zij hem niet gezien, maar met twee brieven na Vaders dood was de gemeenzaamheid herleefd; ook zijn wegblijven had zij begrepen, als allerminst aan onverschilligheid voor den doode toe to schrijven. En wat hij nu onmiddellijk zei, bevestigde die zekerheid: Ik kom van het kerkhof, 't was me vreemd. — fa, jij hebt echt van hem gehouden. — Met jou, was hij de eenige van jullie allemaal, die ik nooit heb gehaat. 22
Lieve jongen. En Eva drukte zich tegen haar neef aan. Alles was plotseling goed rondom haar. Nergens iets van muizenissen. Onbevangen vroeg ze naar Marthe ach, Coen betrok Loch zijn zonnig gezicht: zij had het weer niet makkelijk, wat zeggen wou: hij had het moeilijk. Ze wil van me af, desnoods zonder de jongen. — He? Och Max, dat meent ze niet! Hoe heeft hij 'r lief! doorvlijmde Eva. Want op dit simpele woord van haar, schoot er een glans van hoop in zijn oogen, als beteekende die uitroep een werkelijke geruststelling. Met ergers dan een giftig dreigen had de kokette hem dezen keer niet gefolterd en dat ze bij haar moeder toefde, stelde den armen boy gerust. „Uit de klauwen van Roffler ten minste uitl" — Ken ik niet, bekende Eva. Het moest een genie zijn, maar tevens een boef, heel vrouwelijk Munchen zwoer bij Railer, de portretbestellingen kon hij niet af en Marthe had hij al tweemaal geschilderd. Eva kreeg hoe langer hoe sterker den indruk van een banaal intriguetje, op zijn ergst een zooveelste kort avontuur, maar de liefde van Max had nooit iets banaals, zij beheerschte zijn Leven nu al vier jaren. Eva dorst er niets over zeggen, vroeger waren haar raadgevingen maar al te veel olie in het vuur geweest. Weer sprak zij over Vaders dood en nu zag ze een welkome afleiding in het relaas van den straks gemaakten autotocht, met wat daarvan de achtergrond was: voor Max behoefde zij niets te verbergen. Toch toonde hij wel ergernis : zoo'n meisje even opgeofferd, goedhartigheid maakte dat niet goed. Eva voelde zich onmachtig, zijn haat aan fortuin scheidde Max ook van haar. Eens had zij gehoopt hem het hare te geven; het bleef haar gruwelijke domheid, waar23
door zij hem haast geheel had verloren en nu kon hij Naar hierin niet raden, want wat zij mee met Ludwig vreesde, zou een voldoening zijn voor hem, immers in zijn oog een rechtvaardige straf. — De goeie-naam van Vader, Maxi Zijn g6eie naam lijdt daar niet onder, integendeel, erken zijn schuld, maak het goed, neem jij het kind bij je, met Mar natuurlijk als je zuster; zij kan weer voor je worden dan Hermienl Dan breek je maar met allemaal, wat heb jij met die geldduivels to waken! Ga met me mee, kom ook naar Munchen en laat die Antje met 'r mormel je achterna reizen. Het borrelde in Eva's borst. Zij met hem mee, hem tot een hulp, in dezen zijn strijd van erop of eronder; ze kon hem tot een zuster zijn, wat had ze hier, nu Vader dood was?... Maar Marthe — hoe zou Marthe het opnemen, die wist hoeveel ze hield van Max? Za1 zien, of het kan. — Meer dorst ze niet zeggen.
24
VI. Twee dagen later bleek, dat het niet kon. „Marthe seinde, ik moet weg" — zoo telegrafeerde Max aan haar. En Eva haatte de telegraaf, als een marteltuig dat twee slagen opeen sloeg. Zij doorleefde eensklaps den ouden strijd weer, het woedend verzet, het wanhopig verlangen, op te dringen aan zijn verstand de zekerheid van haar gevoel, dat Marthe niets dan onheil aanbracht. Toen was zij bezweken met te erkennen: „je hebt gelijk, je doet wat moet." Nu ramde zij nog weer daartegen in. Marthe was dus toch weg geweest, ze wilde weg, moest van hem af, of dreigde ze om te folteren? Hij was niets verder, kwam nooit verder. Waarschijnlijk was er nu even verzoening, schonk ze die aalmoes, een nacht van rust, terwijI ze zon op nieuwe kwelling. Verandering was hier niet mogelijk zoomin als in hare liefde voor Max... Ach, de droefheid voor Coen ze 't waarlijk moest gelooven : hij mag me graag, als kameraad, maar nooit neemt hij mij tot vrouw. Het leek iets bijzonders, tusschen hen tweeen, bij de gestadige ruzies en standjes onder de familieleden en in de gezinnen elk op zichzelf, al klisten de joodsche klieren aaneen, zelfs bij het getrouwd zijn met gojim-dochters. Zij beiden waanden zich minder jood, hun band leek louter genegenheid, een 25
liefde als van broer en zuster, die uit het bloed kon worden verklaard. Haar gaf die gehechtheid de lange illuzie, waartegen ze vocht nu al vijftien jaar sedert dat eene woord, dien avond, Coen zij zich dicht bij het geluk dacht. Misschien, als Papa met haar had gesproken, zou de waan eerder zijn weggevaagd; maar hij zag Max nooit voor heelemaal vol aan en zijn dochter was Loch to goed voor een Maxl Ach, dat de wereld beheerschende geld — als Papa niet zoo alles ervan had verwacht 1 Zijn kinderen konden natuurlijk goed trouwen; en Max, de zoon van zijn lievelingszuster, had als vader een jood, maar een stommeling, die het geld van zijn vrouw verspilde: dus was Max wel heel ongevaarlijk. Zoo lief hij hen neef-en-nichtje spelen, in voile vrijheid spelen met vuur... Vuur was het spel althans voor haar, die dorst geloof slaan aan haar hoop. Sedert den dood van oom Benjamin, keerde Papa aan zijn zuster een jaargeld uit; ook betaalde hij jaren lang alles voor Max, maar die verkocht zijn vrijheid niet: schilder werd hij, kunstenaar 1 en trouwde nietjoodsch, een schildersdochter, en ergerde daar in dat vrije Munchen Papa en al de anderen met spotprenten waar zijn naam op stond. Dacht hij zich wreker van de wreedheid, waarmee al de Camille om geld vocht? Slachtoffers had ook Vader gemaakt, goedig, gut maar zaken zijn zaken. Zoo ook oom Heinrich en oom Jozef en grootvader en overgrootvader, met groote en met kleine klantenl... Het was Max' lievelingsthema geweest, waar hij het plaatsen kon oververteld met spot vol nijd die zelfspot insloot, hoewel hij er bij hield de gedachte : ik ben een jood, maar anders dan zij. Want om zijn werk had hij het arm en nu al vier geslachten Bergmann deden niet anders, dachten niet 26
anders, dan geld verdienen al maar meer, om de aanvankelijke schamelheid van den uit Duitschland aangezworvene door het Rotterdam waar hij strandde to doen vergeten. Geduurd had die armoede trouwens niet. 't Was het mooiste uit al wat Max als familiekroniek verhaalde : zijn voorstelling hoe de eerste Ludwig naar den kelder der Nauwe-Marktsteeg, pal in dien donkeren hoek der Hoogstraat, de boertjes van het eiland lokte. „Nooit gierig op een paar el stof", tooide hij alien naar eene maat ; bij de mageren kneep zijn vrouw, geboortig uit een lompenkelder, daar ze achter den kiant stond den rug bijeen, en in een spiegel van voren gezien paste de jas altijd precies. Nog tijdens Overgrootvaders leven ontstond aan de Hoogstraat rondom die plek, vergroot door aankoop van pand na pand, de Maatschappij voor Kleedingstoffen, een stoere trots van straat en buurt, waar Grootvader het fortuin in maakte. De handel werd nu en gros gedreven, zoo voortgezet en uitgebreid, over en buiten Nederland, daar de uniformen voor halve legers er waren geleverd, bemanningen er vast werden gekleed, velerlei uitrusting telkens verstrekt, en tallooze kleermakers bij makkelijk voorschot stollen er kochten; tot er toch weer afdeelingen voor detail-levering waren ontstaan, eerst van kleeding met al wat erbij behoorde voor de kolonien, later een huis voor dames-kleeding, dat weliswaar bleef op een tweede plan, maar waar Tante Lea tot aan haar late huwelijk toe, toch telkens voor ging naar Parijs of Londen en in 't geniep het vaakst naar Duitschland made in Germany, paid in Holland... Nu was het alles al vele jaren in zeer verschillend genaamde vennootschappen verdeeld, die ondanks hevige geschillen toch altijd bleven samenwerken, met een op en neer gaande rubber27
branche en het Automobielen-paleis aan de Markt, waar Ir. Jacob Bergmann een Fransche en een Engelsche firma sedert den zomer van den Vrede deftigsportief representeerde. Zijn hoop was nu op de Olympiade van Amsterdam gevestigd; Max had dat ook al voorgeteekend: Olympia in Elis, met de heiligdommen van Zeus en Hera als deftigen achtergrond; terzij, daar de Olympiade bij ons kwam, aan den eenen kant de Amsterdamsche Synagoge uit 1671; en aan den anderen Rotterdam's Marktplein met het beeld van Erasmusden-eeuwigen-lezer en op zijn naamplaat Lof der Zotheid; en dan op den voorgrond een Jacobs-ladder waaraan, even sierlijk als door de sport-reclame gemeenzaam, het bondig monogram J. B. Max spotte geestig en teekende knap, maar met dat schampen van verwanten deed hij ook Eva soms wel zeer. Kon ze hem een verwijt ervan maken? Max' houding was begrijpelijk; 't gevolg van de hooghartigheid, waarmee de familie over zijn vader, over hun achteruitgang bij eigen welvaart, gesproken en geoordeeld had. Daarnaast dan de veel dieper smart over Marthe, Marthe die hij liefhebben meest. Want ook zijn liefde was natuurlijk, klein radertje in het Spel der Natuur, dat liefde-wreedheid noodig heeft. Zij zond een Max of op een Marthe: een man, in wien de drang tot geven. Zijn slavernij werd ten minste aanvaard 1 In zOOver had Max het beter dan zij; al ontving hij minder dan nets. Want de zelfzucht die wedt op meer dan een paard, zooals Ludwig zulk doen eens satanisch in beeld bracht, ontbrak den door gewillige modellen en andere vriendinnen omzwermden schilder volkomen. In zooverre was hij Papa's antipode. Zij... ja, vreemd was het ook in haar : terwijl ze zoozeer van Max vervuld 28
was, had het terugdenken aan Papa en zelfs aan heel den groei der familie haar jets als een vergoeding gegeven voor het eigen leed en de deernis met hem. Er was overeenkomst tusschen hen drieen, immers dezelfde sterkte van aandrift, die het geslacht tot welwaart gevoerd, Vader tot een heerscher gemaakt, Max geleid had tot een slaaf-zijn, waar zelfs zijn werk aan viel ten offer en haar vervoerde tot durven verlangen, tot dit ondanks alles den prikkel behouden. Zij zou, het zou, maar als Marthe niet weg-ging?... Kon zij jets wezen zonder Max?
29
VII. Haar liefde voor Max had den doorslag gegeven, schoon ze meer dan ooit hem voor zich wist verloren. Uit liefde volgde zij zijn raad, al zou hij nooit de voldoening vermoeden, die het haar gaf naar zijn inzicht te doen. „Eva, zoo had hij gezegd, ga weg." En zonderling-bruusk was zij uit haar huis en uit Rotterdam vertrokken. Toch had ze gehandeld met overleg. Alleen Antje wist wat ze van plan was. Vertrouwen had zij geeischt voor vertrouwen en Coen het meisje haar eenmaal begreep, was ze zeker van haar bereidvaardigheid. Zoogenaamd voor een verandering in de houding van kleinen Piet, bij de tentoonstelling op Sint Lukas noodig gebleken, waren moeder en kind nog eenmaal als modellers ontboden; met een uurtje werkens kwam dat in orde. Hierna had zij met Antje gesproken en de arme overgehaald Piet aan Willem's vrouw te laten, zelf in te trekkers bij de nicht die over de zuigeling had gebakerd en daar te wachten, enkele weken. Ook Trui bleef van de afspraak-voor-later onkundig, anders werd die maar jaloersch en ze moest op het huis passen en nets kunnen klappen aan Willem's vrouw. Al drie mooie Juni-weken had Eva alleen op de hei achter Nunspeet geleefd, waar ze twee jaar geleden zoo prettig werkte in gezelschap van Lize Bosch. En 30
met den (rein van half drie zou Antje nu dan waarlijk komen: de arme Antje, zonder Piet. Eva wou het eerst zoo probeeren. Ze had genoeg verwijten gekregenl Na het telegram over zijn terugroeping en terugkeer, had Max geen levensteeken gegeven. Uit een brief aan zijn moeder wist zij, dat Marthe hem mee had gesleurd naar Weenen voor een onbepaalden tijd uit zijn werk en uit zijn vrienden I Dat hij zweeg, verbaasde haar niet; het verontrustte haar des te meer. De bisbilles met Hermien en andere lieverdjes van de Camille over haar niet verbroken belangstelling in Antje waren niet anders dan een aansporing voor haar geweest om te doen wat zij billijk vond. Hermien's uitgebazuinde verontwaardiging had de inmenging van verwanten doen uitdijen tot iets haast openbaars en dat terwij1 de ergernis verklaard moest worden nit de vrees, dat „men" zou merken, „men" zou weten. Ludwig had in zijn eersten schrik dadelijk iets gezegd aan Alfred : den broeder die zijn compagnon was, met wien hij heel den dag verkeerde. En Alfred had haar denken te grieven door in presentie van zijn vrouw haar, bohemienne 1 toe te snauwen: „Merkwaardig Loch, Eef, dat zoo'n meid van de vlakte alleen dorst bedelen bij jou." Maar dank zij die overduidelijke Schadenfreude van Hermien in het bemodderen van Papa's reputatie, waarvoor ze een veilig voorwendsel vond in Antje's betrekking tot hun chauffeur, wisten nu Theo en Cornelis en Lize met d'r man; en voor een kwebbel als den laatste, die zijn schoonvader nooit het geringe vertrouwen in zijn financieel beleid had vergeven, was de geschiedenis van het vierjarig zwagertje een prachtnummer om op de Beurs voor te dragen. Misschien dat zijn vrouw dezen Klatsch had voorkomen, doch het door Ludwig geducht gevaar 31
werd met al het gezwets van Hermien in elk geval niet minder dan 't was en dan het kon geworden zijn bij dat eene laatste bezoekje van Antje aan het atelier] Dat Eva haar nu naar Nunspeet liet komen... ja, daar zou de familie wel fel over toornen] 't Was een vergoeding voor de wreedheid, ter wille van Willem's schijnheilige vrouw begaan met een moeder haar kind of te nemen. 'Want de heele bende wilde — en wie bemoeide zich niet ermee dat Antje weer in betrekking zou gaan; Hermien kankerde over het kostgeld; dat verblijf bij die nicht mocht maar tijdelijk zijn] Hagar, zonder Ismael uitgedreven in de woestijn... Gisteren nog zag Eva een voorbeeld van het hardvochtige in zulk scheiden, toen een joodsche veekooper uit het armelijke hoeveke der Grosheide's een pasgeboren kalfje meenam, dat, hoe jong, erbarmelijk aanging. Omdat zij 't heele dorp door moest, dat zomervogels al ontrustten, had zij zich voor den gang naar den trein gekleed, wat wou zeggen steedsch gekleed. Zij wist zich dikwijls nagekeken, door dorpelingen en logees, en toen zij zich op het nauwe perron mengde tusschen de wachtenden, onderging zij de gewone gewaarwording van met antipathie in het oog te vallen. Jal ze voelde nu eenmaal joodsch, ze hield van kleur, kind van haar vader, en vergunde zich die in haar kleeding, ondanks haar tred en haar leelijk gezicht: ze deed het immers voor eigen plezier, zonder aan conquetes te denken, waar gindsche giechelende meisjes, met 'r evenmi dorpsche maar ordinaire tierelantijntjes, ongetwijfeld wel op hoopten. Daar was de trein; nu moest zij Antje de aankomst gemakkelijk maken] Er stapten nog al wat menschen uit geen gestalte deed denken aan Antje. Reeds 32
sloegen de meeste portieres weer toe : als 't kind maar wist dat dit Nunspeet was! Natuurlijk zat ze derde klasse; uitwijkend tot den rand van het perron, tuurde Eva door venster aan venster en verwenschte haar korte lichaam. Nu liep zij Tangs tweede en eerste wagens; kon 't kind verkeerd zijn uitgestapt? Een plotse angst beklemde haar; maar o, daar waren nog wat doch nu zette de trein zich al in bewegingl... derde's He ?1 Ze stond vlak achter Antje, die als versuft ook haar den trein keek I — Eva schrikte van het figuurtje, zoo verschrompeld, vaal, armoedig. In een opwelling van teederheid omhelsde ze haar. Uit de hooge zwaarte van het voorbijdreunende zag een spottend jodegezicht op hen neer. Bij 't verlaten van het station werd ze verwondering gewaar, welke gezichten tot spot vertrok, over haar kleurige weelderigheid naast de schamele bleekheid van Antje. En zij schaamde zich over haar pralen, zooals ze 't nooit deed in de stad, hoewel de schampscheuten der broers en duidelijk als spot bedoelde complimentjes van kameraden, zoowel in Pulchri als op Sint Lukas, haar vaak genoeg eraan hadden herinnerd, dat dit lichaam geen tooi verdroeg. Maar behalve met eigen verlangen hield ze immers, als tijdens zijn leven, rekening met den smaak van haar Vader, die zijn dochters en zijn huis graag fleurig, desnoods overdadig getooid zag en nooit de wreedheid had to zeggen, dat zij daaraan niet mee kon doen. Zijn laatste liefde liep nu zoo naast haar 1 Zou het een liefde zijn geweest? Hoe was dat met het verlangen van mannen, wanneer het meer dan een oogenblik duurt? Hartelijkheid had hij Antje betoond, goedheid die meer dan goedhartigheid was, dankbaarheid voelde hij, ijdelheid zelfs, gevleid dat hij zonder twijfel geweest was met den op Eva. 3
33
hem lijkenden laten zoon. Er waren natuurlijk moeilijkheden in de liaison met een kind gekomen, maar die had hij misschien wel erger gekend, de drieste onverzadelijke, anders Loch geen cynicus... Aan de trouw dezer laatste beminde had hij niet hoeven te twijfelen: zou hij die overgegevenheid met iets dat op liefde leek hebben beantwoord, daar hij niet enkel geldelijk zorgde, maar belangstelling bleef toonen, weliswaar in het geniep?... 0, de vieze, de laffe noodzakelijkheid bij dergelijken minnehandel, immers ook de sterkste factor om de verleiden tot slin.kschheid te brengen, zooals zelfs Antje ertoe was gekomen te luisteren naar den vunzen gluiper, wien 't om de tienduizend gulden te doen was. Doodde deze geheimzinnigheid liefde? Mannen konden zonder gemoedsbezwaar meer dan eene vrouw beminnen, soms haast met eenzelfde warmte. Monogamie is niet natuurlijk en Papa was oosterling. Eva had Antje nog nooit een woord tot zijn nadeel hooren zeggen. Zou hij, als zestiger, na die eigenaardige, bijna onbegrijpelijke overgave van dit kind, dat met zijn kleindochters weinige jaren scheelde, getroffen zijn in zijn fijner gevoel, anders, of misschien zelfs meer dan door wat Mama hem gaf?... Om midden tusschen de dorpelingen niet te beginnen over Piet — en wat viel er anders te praten? — bleef Eva bijna gestadig zwijgen. De man aan het station, die ook Naar bagage placht thuis te brengen, had beloofd voor den koffer te zorgen en voor een valies, dat naast Antje op het perron had gestaan zeker nog een geschenk van Papa... Aan het eind van hun gang door het dorp, op een hoek van den straatweg, lief Eva Antje even alleen, om bij Kloosterman versche koekjes te halen, en tervvijl ze er wachtte op het gevraagde, 34
ging haar blik naar het schrale wezentje buiten, dat Loch geen honger had hoeven te lijden, dat uit die geldelijkgoede dagen overvloedig kleeding moest hebben, dat jong was en ook werkelijk mooi en dat daar, zielig midden op straat, uit huisjes van den overkant hondschvrijpostig en kritisch begluurd werd, of ze er eene nit de hier zoo gehate woonwagens was. Dat mag jij nu eens dragen, zei Eva en duwde haar den zak in de linkerhand, terwijl ze de rechter door haar arm lei, om de dorpsvlegels te beschamen. Maar ze wist: men vond haar ook hier exn malloot en prettig werd het pas tusschen de sparren, toen ze Antje tot lachen bracht door met een grapje den zak te nemen en haar de koekjes voor te houden. Schuchter dorst het kind toen vragen: Waar gaan we eigelik heen, juffrouw? — Naar mijn huis, stelde Eva gerust, doch de verbazing bij dit antwoord maakte een aanvulling wel noodig. Heelemaal alleen op de hei, maar wees niet bang, de boschwachter woont vlak bij De Hut en op beschreeuwbare afstand is een boerderij met een nijdas van een wachthond, die aan de letting uit mijn hand eet en dus 's nachts ook wel oppast voor ons. Antje's schichtige verwondering ging over tot een verrast-zijn dat 'r deed glimlachen, en nadat Mientje van den boschwachter, als het factotum van De Hut, haar op 'r kamertje had geholpen, kwam ze opgefrischt in de met den punthoek van het stroodak afgeschutte veranda terug. Daar stand thee met het restant van de koekjes. Later verscheen er het middagmaal, door Eva om Antje's late aankomst naar het begin van den avond verschoven. En toen het meisje, na met haar gastvrouw over de heuvels der hei te hebben gewandeld, 35
bij maanlicht thuiskwam en voor het ongesloten, door Mientje overgelaten huisje, haar koffer en haar valies vond wachten, kreeg ze een beslissenden indruk van deze vreedzame eenzaamheid. Toch duurde het uren, voordat ze sliep. Eva hoorde het daarvoor van ouds beruchte ledikant kraken en voelde mee met het leed van het meisje. Want aan 't moment van afscheidnemen waren dagen, waren weken van beschimpt en bekeven worden voorafgegaan. Zelfs nicht de baker was op het laatst niet vriendelijk meer, wellicht omdat ze kostgeld ging derven. Dina had bijna het gansche bedrag, vroeger voor moeder en kind be€aald, voor zich weken to behouden: ze torste nu immers de zorg voor den jongenl Zooals ze 't altijd gewild heeft, dacht Eva.
36
VIII. Op het zien van dien marskramer valor de deur bleef Antje ontsteld in het gangefje sta.an. Dat de juffrouw nu net niet thuis en Mientje naar d'r moeder was] Astrant keek hij het meisje aan en haar: „we koopen niet an de deurl" deed hem nog genoeglijker lachen. Hij had toch zulke mooie bloesjes en prachtige pantoffeltjes meteen ging hij in de veranda zitten. Antje wist niet wat to doen; om het huis nit to kunnen vluchten, moest ze vlak langs dien kerel heen. Slaap jij in het zolderhokje? vroeg hij. Kraakt dat bed nog zoo? Verbaasd viel Antje uit : .- Hoe weet jij dat? Meid, ik heb d'r toch ook gelegeni Toen begreep ze er nets meer van. Gelukkig kwam Mientje juist ferug en de mensch, in wien Antje een leurder gezien had, bleek een kameraad van de juffrouw en wat hij droeg een schilderkist. Vertel me nu 's, wat jij bier doet. Je begrijpt dat ik die beleediging van me leven niet vergeef. Antje bloosde tot in den nek; met een: „Ochl" liep ze naar de keuken, want hij had om koffie gevraagd. Toen ze weg was, moest hij van Mientje weten, waar de juffrouw dat lieve schepsel vandaan had. Meeebroch'. — Meer hoorde hij niet. En nu lie37
ten ze hem alleen. Lang duurde het eer de ko kwam, daarna verschenen de twee tegelijk en daar hij het vroeg vernam de schilder, dat de juffrouw vOOr twaalven niet thuis zou zijn. — De juffrouw schildert d'oue vrouw, ze zit achter de boerderij. Met handgebaar en met een hoofdknik verduidelijkte Antje deze aanwijzing zoodanig, dat meneer Kramer Mientje had zijn naam geweten vadsig opstaand concludeerde: — En jij wilt dat ik naar d'r toe ga. Op me gezelschap gesteld ben je niet, maar je ziet me Araks terug. Mientje, is er brood in huis? En bak dan een paar eieren voor me. Dit was nu in twee dagen tijds het derde bezoek, dat de juffrouw kreeg. 's Zomers bin d'r altoos veul schilders, lei Mientje uit. Het was een nieuwe wereld voor Antje en het was alles wel vreemd maar mooi. Toch bleven angst en heimwee nijpen. De juffrouw was vol goedheid voor d'r; eiers, melk, meer dan ze lustte; aan het huis en het eten was weinig te doen en Mientje bleef haast heel den dag. Zij zat maar net als een dame te lezen; de juffrouw had 'r een boek gegeven, Sprotje, 't leven van 'n meisje; 'n prachtig verhaal, maar hoe zou ze d'r hoofd er bij houden, daar ze aldoor denken moest aan d'r jongen en bang zich vroeg, wat verwacht werd van haar. Nu weer... tervvill ze daar makkelijk neerzat onder het verandastroo en in dien heerlijken geur van sparren, was het of haar adem stokte; opensmonds keek ze zonder te zien; dezelfde benauwdheid-en-holheid van '5 nachts in die verstikking van den zolder, 38
waar ze niet dan met moeite den slaap vond; waar het uren lang zwart en bedompt was; ja tegelijk bedompt en leeg; een leegte waar zij hulpeloos in lag. Want dicht om zich heen wist ze vijandschap. Tegen haar ging Dina's haat. Willem had al voor zijn trouwen telkens moeilijkheid met Dina. Als toen hun kind was blijven leven, had dat 'r misschien wat zachter gestemd; nou gaf ze alleen om d'r huis en d'r kleeren en om het geld, altijd het geld. Willem had Loch een prachtig loon en dat voor een huishouden zonder kinders, maar Dina vond het nooit genoeg; zoo was die vrouw gesteld op geld, dat de schande, met de geboorte van Piet over de femilie gekomen, vergeven leek en als vergeven, toen zij het kostgeld kreeg in handen. Teminste in de eerste wekenl Toen het onverwacht voordeel verzekerd leek, begon 't getreiter van voren of aan. Ze kon nu tusschen twee slachtoffers kiezen, het derde liet ze nog ongemoeid. Maar die twee waren broer en zuster, allebei waren ze van de femilie die zij haatte sinds ze derin was getrouwd. Om de beurt kon zij hen sarren, Antje als de zuster van Willem, Willem als den broer van haar, die de schande over het huis bracht. Weer keerde dit plagen en schimpen terug. Het kind liet zij met rust, voorloopig. Misschien werd de foltering uitgesteld, tot ze den jongen alleen zou hebben... Maar ze had nu tenminste een kind in d'r huis, al was het dan het kind van een ander. Ook kon ze d'r alles mee doen dat ze wou, als 't 'r maar niet werd afgenomen. De moeder to kwellen, was zonder gevaar, weerloos was die, lamgeslagen, nadat ze zich door Gerrit Rooiers als 'n onwijze had laten nemen. Willem, d'r manl dat bleef als vroeger, daar kwam nooit meer verandering in. Alleen voor het kind moest ze zich beheerschen. 39
Het maakte de huiskamer vuil of slordig, het brak eens wat, zat overal aan of liep de straat op als het de kans kreeg; en daarbij bleef ie het kind van 'n ander; maar ze had te minste n'en kind in huis; moederen kon ze of 't van haar was en alle maanden streek ze 't geld op; neen, voor het kind zou zij wel goed zijn, al was het 66k om de moeder te tergen, daar die haar recht niet kon laten gelden — want die was rechtloos, d'r was geen vader... Woil Dina kwaad, ze had Piet alleen; heel den dag had ze het kind alleenl Trouwens, Willem kon immers nooit tegen d'r op, wat zou hij kunnen of durven voor 't kind] En dan nog, — wat ziet een man aan zoo'n worm, of dat z'n eisch krijgt, en dan een die geen kind gewend is, die enkele maanden een zuigeling zag... Antje wist te kunnen zeggen, dat ze nooit een mensch gehaat had. Maar Dina, ja haar haatte zel Afkeer had zij al van die meid, Coen er nog nets was met haar en Willem. Aan de schoonzuster kreeg ze een vinnigen hekel. En dat die nu haar jongen hield, dat kind dat alles voor d'r was, z66 alles dat ze diep in d'r hart iets was gaan voelen voor den oude, wiens vreemde verlangens het hadden verwekt. Hoe zou Piet het zonder haar stellen? Zou hij haar missen, om 'r roepen? Het mensch zou n'tuurlijk d'r uiterste best doen om hem van haar te vervreemden, zoodat hij bij het wakker worden niet eerst naar zijn moetje uitzag en 's avonds insliep zonder nachtzoen. In den namiddag gaf het mensch hem een koekje; ze zou wel toezien op z'n kleertjes en 's Zaterdags verschoonde zij 'um — als ze teminste het alles nog deed, niet 'm overliet, niet 'm verslonste... God I als ze dat dee, want Dina was lui 1 Alles werd haar te veel op het end. 40
Niet in d'r huis, niet aan d'r kleeding; maar wat had z' ooit over voor Willem? Zou ze, enkel omdat het een kind was, omdat ze spelen kon dat het haar kind was, wel genoeg over hebben voor Piet? Zou al de verzorging haar niet vervelen? Zou de gierigheid niet drijven om Piet als-weer te kort te doen? Ze kon zoo weinig drukte hebben, zoo heelemaal geen last van 'n ander. En Piet was dwingerig, „kind van zijn vader", zooals de ou'e beer graag zei. Hoe had die hem daarom verwendl Zij had geprebeerd het tegen te gaanl Al tijdens de ziekte en later vooral; 't kind had het kunnen, moeten merken; was 't uit geweest met dat bederven. Misschien was 't net op tijd veranderd, was 'et sterven in zooverre nuttig voor Piet... Maar hoe zou het nu gAan, hoe zou hij wezen? Hoe zou hij wezen, M'n God, haar kind! Niet te weken wat met 'urn gebeurde en 't was toch haar eigen jongen, alles, alles wat ze had, dat ze betaalde met z6Oveel tranen. Nou, bot, zoo maar opeens van d'r afl Waarom had ze toegegeven, wat maakte 't nit dat zij het goed had, als een dame d'r tijd verbeuzelen mocht... Dat de juffrouw toch alsmaar niks zeil De juffrouw beloofde: je krijgt 'et kind en nou was zij al twee weken bier! Zou ze vragen? Och, als ze maar weg-kon! Wegkon?... 't Mensch zou d'r ginder zien komenl Machteloos kon ze nergens heen... Hevig schrikte zij uit haar gedroom op door de plaagstem van meneer Kramer. Hij en de juffrouw stonden vOOr d'r. Dat ze niks gezien, gehoord hadl Zoo vonden die haar vadsig zitten en zij had Mientje laten tobben, of niet de heele koffieboel klaar moest. Wel keken geen van beien boos, maar och heerejee, de 41
toestand; zij, die daar zat net of ze ziek was, 'n patient uit het Teebeecee-huis I Vol schaamte was zij opgerezen, graag zou ze zijn beginnen to huilen, zoo akelig vond ze deze toestand; maar de juffrouw, nooit 'es boos, zei goejig dat het haar plezier dee, zOciveel beter als zij d'r uitzag. Zij had 'et noodig I hoorde ze haar tegen meneer Kramer zeggen. De stadslucht was niet goed voor haar.
42
IX. Eva beleefde plezier aan Antje. De vrouw-geworden naieveteit. Geknipt model voor een Madonna: kindvrouwtje, omgetooverd tot moeder, zonder te weten wat met 'r gebeurd is. Ook nu was ze een en al schroomvallige verwondering, vol goeien wil om te begrijpen, om mee te leven met dit vreemde, want bij geen plagen werd ze boos, op alles zei ze ja en amen; alleen blonk verbazing haar droomoogen uit. Die oogen en dat blonde hoofd, gedragen door den blanken hals, rechtstandig op het slanke lichaam, ze vormden 't vrouwelijk evenbeeld van den kop van 'r broer den knappen chauffeur, plichtgetrouw aan het stuur der auto. „Bezonder", meer had ze niet weten te zeggen onder de haastige preparatieven voor deze spoorreis naar Harderwijk, waar Nico Kramer en Kees Luiken „de beide dames" toe kwamen nooden, juist op het moment dat Eva zou uitgaan voor hare taak op de boerderij. Maar Antje wist ook verstandig te zwijgen onder de dwaasheden van het tweetal. De hulde in Kramer's de hei over gegalmde : „Aennchen von Tharau" ging langs haar been. „'k Versta geen Fransch", was het bescheid, toen de schilder-zanger vroeg, of een hulde zoo welgemeend, geen zoen, geen lonk, geen woord zelfs waard was. Zij ontbolsterde in den trein, toen Luiken 43
tot een two step noodde tusschen de banken van 't leege rijtuig. Natuurlijk kwam er nets van terecht, maar in den ernst waarmee ze staan bleef of hosseboste door de ruimte, vond Eva jets van het plechtstatigs terug, dat in de vrouwen en meisjes vaart, wanneer te Rotterdam op den Dijk een orgel tegen de gevels opschatert. ZOO weinig was dit kind gewend, haar dagen werden nu alle bijzonder maar of het moederhart rustig klopte? Nico fuifde op dezen uitstap. Eva moest de stad van zijn kinderjaren zien; een schande dat zij er nooit geweest was, al die weken to Nunspeet met Lize Bosch; de stad der afkomst eens grooten schilders en van de Poort, waar Eva's afgod, die ze haar best deed niet to kopieeren, het bestgeslaagd model in vond... Het bleek nog een wandeling, van het station af, maar 't was een mooie wandeling, een inwijding, een voorbereiding tot al de schoonheid van de stad, zooals Nico declameerde. Zonder op de voorbijgangers to letten, begon hij weer, de hand op het hart: „Antje, mooi Antje is 't, die me bekoort"... Een pummel riep hem vlegeltaal toe, maar zoodra hij, met een gelaat vol boosheid, deed of hij hem na wou zetten, rende de kwajongen weg. Dit was zijn eerste overwinning; de mooiste, zei hij, moest nog komen; en feeder keek hij Antje aan. Eva vroeg zich even af, of deze grapjesmakerij het meisje in haar omstandigheden misschien onaangenaam kon zijn. Maar Nico deed zoo goedigdwaas en zag er zoo lachwekkend nit, met dien zwarten flambard diep over de lange dichte krullen getrokken; zooveel leek hij op den kermiskwant dien Antje aanvankelijk in hem gezien had, dat ook zij, nu ze met hem vertrouwd raakte, blijkbaar zijn vroolijkheid onderging. Aan den rand van de stad, bij de zee, fuifde hij 44
op morgenkoffie, ook morgenbaden bood hij aan, doch aangezien niemand hiervan gediend bleek, zou hij het geeerd gezelschap dan nu geleiden naar de Poort. Het gebeurde met zulk een omweg, aldoor langs den werkelijk bekoorlijken rand van het stadje, dat de wandeling Eva lang viel. Nico haastte zich hoffelijk, een ouwe juffrouw aan te spreken met de vraag, waar het dichtstbijzijnde station van den Stedelijken Taxidienst was en then het mensch zonder antwoord doorliep, bad hij vergeefs om Antje's meelij. Eindelijk kwamen ze aan de Vischmarkt en wees hij naar het monument. De, poort te zien, ontroerde Eva, bij haar eerbied voor Suze Robertson, die met zoo menige deernisgestalte nog krachtiger tot haar gevoel had gesproken dan lathe Kollwitz placht te doen. Ook in de Poortschilderijen was deernis, met het ontzag voor een verweerdheid die het karakter verduurzaamd, versterkt had. Geruimen tijd bleven zij bij het gebouw en bekeken het op verschillende afstanden. 't Bevreemdde Eva door vriendelijkheid of door een heldere gewoonheid die 't niet had op de schilderijen misschien was 't later schoongemaakt. Zij voelde iets als vrouwetrots op Robertson's tragisch-forsche visie. Het viertal wandelde over het plein en ging daarna onder de poort door. Nico maakte nu geen grapjes. Langs zee koersten zij naar het midden der stad. Eva liep voorop met Nico. Van de visschers vertelde hij en van de kolonialen vroeger : wat zijn Grootvader, die hem had opgevoed, Kier, waar hij jaren had „gestaan" tot hij naar Amersfoort verbuisde, vroeger als nog jong predikant, de eerste Lien jaar van zijn verblijf, in twee zoo schril verscheiden milieus aan deerniswekkends had aanschouwd — de visschers met hun door wreedheids45
besef geslagen vroomheid, hun angstig ontzag voor den God der vergelding, den God van schipbreuk en van armoe; de kolonialen, louter mislukten, nu tot kanonvoer afgestempeld, op een handgeld van enkele honderden guldens, dat hier verbrast moest in weinige weken. Een rechts en een links voor wien bij het Stadhuis stond en tusschen uitersten de kern, de nette burgerij van 't stadje, die van de kolonialen trok en hierom de verpesting gedoogde. Want deze fuivers bevuilden alles. De beste straten duldden kroegen, lawaaihuizen waar met het geld werd gesmeten, waar geen bedrog beteekenis hield, omdat de rijkdom immers op moest; en trok in een zijstraat een huis de aandacht door zonderlinge weelderigheid, dan was 't natuurlijk een bordeel. Heijermans, zei Nico dof, had bij de visschers kunnen hooren, dat God de Heer het zoo besteld heeft, maar dat de visch wel duur betaald wordt. En als hij later in een stuk, beter, dieper dan „Het Pantser", het militaire en het koloniale gedoe tegelijk had willen treffen, dan zou de ellende van deze verdoemden die korte weken vO6r de bootreis, hem krachtig hebben geinspireerd. Maar kijk me nu dit rustig stadje I Ook de Vischmarkt is vriendelijk-mooi. Er wonen innig-brave menschen; 't gevaar van hun beroep maakt somber; die triestheid, die rouw van geslacht op geslacht, uit zich in vreesachtige vroomheid, hartstochtelijk weken van: „Mij is de wrake". In het verdere Harderwijk is de blijmoedige kalmte hersteld, die door de jaren van 't Werfdepot als door een ziekte was ontheisterd... V6Or een melkinrichting bleven zij staan, wachtende op de andere twee, die hier en daar hadden halt gehouden. Toen aten allen brood en beschuit bij de koffie of 46
chocolade. Vermoeidheid deed hen veelal zwijgen. Na 't noenmaal liepen zij langs de kerk, langs een oumannenhuis vol karakter en kwamen toen weer bij de zee. Over een gezellig pad om den ouden stadsmuur heen bereikten zij een brokje duin, waar zij zich uitstrekten en Antje tot verrassing der anderen bot in slaap viel. Nadat die al ginnegappend wat van haar of zich hadden gelegerd, vol eerbied voor zulk een gezonde rust, deed Eva haar vrienden het heele verhaal van wie ze het kinderlijk moedertje noemde; waarbij zij, nets voor hen verzwijgend, over de gedachtenis van haar vader waakte met de verklaring verzekerd te zijn, slechts te handelen in zijn geest door de moeder en het kind als verwanten te beschouwen. Kramer, die, bij vrienden toevend, na een ontmoeting op Sint Lukas, Eva een jaar of zes geleden had bezocht in haar atelier, toen dit nog aan den Westersingel bovenin het ouderlijk huis was; zag den reusachtigen ouden heer vOOr zich, die daar even was binnengeloopen en niet weinig uit de hoogte den kameraad van zijn dochter bekeek. Er rees eenige twijfel in Kramer.
47
X. Eva legde de laatste hand aan 't schilderij met de oude vrouw. „De laatste hand?" dacht zij ontmoedigd. Weer was haar werk niet goed geworden. En hoe vol hoop was zij begonnen, toen Gimberg, sprekend voor zijn moeder, met „joa, da ken" permissie gaf, dat de oude zou poseeren. Gimberg was een gegoede boer, althans voor een, tegen de hei aan gevestigd. En meer dan zijn vrouw die nog mee moest sloven, gaf de moeder het beeld dier bemiddeldheid, waarvoor ook zij met haar man had gesloofd. Haar zitten was rust, die rust was welstand, maar hoe verweerd was het oude gelaatl Zoo moest zij als de hoogbejaarde in haar even ouden armstoel, beschaduwd door de grauwe deel, een beeld zijn van 't harde Vaal-Ouwe-bestaan. „Een moeder der Veluwe" zou ze wezen, „De moeder op de Veluwe". Om die termen heen draaiden Eva's gedachten, telkens wist ze een wijziging, maar keek ze naar 't werk, dan wist ze weer : ach, enkel zoo jets te verzinnen, uit menschlijk meegevoel ontstaan, dat kan iedereen, dat is immers niets, maar het neer te zetfen op doek, de werkelijkheid gezien-en-doorvoeld, weergegeven met expressie... Eerst werd het heelemaal te mat; daarna, dien gelukkigen Oonderdagmorgen, terwijl zij in een roes gewerkt had, en, toen de vrouw voor het eten weg 48
moest, nog schilderde aan stoel en omgeving, meende ze dat zij er waarlijk was. Maar 's avonds na een woord van Luiken, zonder booze bedoeling gesproken, schokte ze uit een geluksdroom op. Haar roes was slordigheid geweest, Of slordigheid, of imitatie. En Coen ze het doek den volgenden morgen uit den donkeren keukenhoek haalde, wist ze : grog van Robertson, dus en slecht en niet-van-haar. Tot verbazing van den boer, die dat Loch noemde tijdvermorsen, kwam ze met een nieuw, schoon doek en begon van voren of aan, na een kleine wijziging in den stand. Nu was ook dit werk bijna klaar en och, voor haar geen slecht probeersel, maar hoe weinig had het van wat ze bedoelde I Want ja, ze wou wel degelijk eigen gevoel of gedachte geven: het harde bestaan van het Veluwe-volk, gelijkende op het eindeloos zwoegen, 't getrapt zijn en het herrijzen van joden, als eens de Bergmann's leden en deden. Van deze hardheid stamde zij; ze voelde haar met opstandige deernis, zooals ze nog, bij wat Hermien en andere niet-joodsche verwanten of niet-joodsche pseudo-vriendinnen met min of meer voorzichtigheid van hunne parvenuigheid zeiden, gevoeld, geweten, toegestemd had : jawell ze hadden ten deele gelijk, maar hoeveel lichter was het leven van al die zelfvoldane smalers en hoeveel meer beteekenden zij door de inspanning die het slagen gekost had! Op de markt to Middelburg had ze een jongen Zeeuw gezien: achter 'n hek naast de straat stood hij, hoogmoedig met zijn stier alleen. Twee stieren waren het geweest. Twee jonge reuzen van rijken huize. Uit weelde geboren, in weelde levend met 'n kracht die bij beiden van zelf sprak. Op het Veluwsche drukte de schraalheid haar stempel. Hoe verschrompeld was 't gelaat van die eenmaal knappe boerin 1 Men zag de verwording — Eva. 4
49
Loch was er behoud en dat nu rust gekregen had. De deernis- en eerbiedwekkende hardheid van het leven, die had zij willen schilderen. Zou iemand dat zien, dat voelen aan 't werk? Of... was zij, was zij impotent? Schrijf 't liever op, had Max gezegd, toen hij haar „Manke Witkiel" zag. Van 'r besten vriend deze wreede kritiek, al kwamen zijn woorden dan als antwoord op wat zijzelf zei over haar werk, terwijl hij het stond te bekijken en zweeg. VOOr die uitlegging zei hij niets, na haar uitlegging zei hij dat. Zou ze nooit jets goeds kunnen maken? „Droeve Moeder" was gunstig beoordeeld, maar het bleek in twee recensies faliekant te zijn begrepen. „Het Dagblad" sprak van „een kloek, krachtig doek", nu ja, wat zeggen zulke woordenl En de „vrienden" op Sint-Lukas ? Eigenlijk zei niemand jets. Rogmans alleen had een hartelijk : „coed, Eef 1" Knakte kritiek het zelfvertrouwen? Niet als je dat had, het wezenlijk had. Maar hoe behield je lust in werken? Door aan lof noch blaam te hechten. Zoo was de theorie van Max. Je werkt om 't werk en verder niets. Dat hij nu heelemaal niet werkte en aan zijn moeder schreef om geld, bewees het tegen zijn beginsel, of was het enkel de schuld van Marthe ? 't Bewees dat ook hij nog jets anders had, jets dat hem meer dan zijn werk kon schelen. En naar dat andere smachtte zij 1 Te zijn gebonden aan een wezen, zooals Antje aan haar jongenl Hoe radikaal was die veranderd in deze eene laatste week, nu ze niet langer van Piet was gescheidenl Het warrelde vreemd in Eva's ziel. Wat deed haar denken aan die ontmoeting, niet eens een ontmoeting, de vluchtige aanblik van een oude vrouw, die mal deed. Maar ja, dat leek haar toen de tante, die juffrouw met 'n carat aan haar neus, uit met kinders die om 'r lach50
ten. Kleine Piet bespotte haar niet. Maar zou ze ooit voor den jongen jets zijn, omdat ze, tot woede van broers en zusters, hem met de moeder bij zich in huis had, hier in de eenzaamheid der hei? ZOOzeer was Antje al veranderd, dat ze ruzie met Mientje maakte en nog wel om een kleinigheid. Maar die moeial deed Piet ook zeer en 't moederdier kwam voor haar welp op! Zij... zeker, ook zij verdedigde hem, trotseerend twee giftige briefjes van Ludwig. Deed ze dat werkelijk om het kind, uit schuldbesef als Vaders dochter ? Dus niet uit „een zonderlinge, bijna ongepaste belangstelling in scheeve verhoudingen" ? Zij moest zich dit laten verwijten door... Ludwig] Nu, ze had hem oprecht geantwoord. Zou het een blijvende brouille geven? Juist nu, bij de regeling van de scheiding... Maar ze vertrouwde Notaris Van Wishoeck en alles gebeurde met twee accountants. Bovendien, wat kon het haar schelen, ze was financieel onafhankelijkl Dit beteekende... niet veel; voor heel een leven waarlijk weinig ; maar ze maakte er nu gebruik van — en voor haar diep besef, nit plicht. Zou ze Van Wishoeck volmacht geven en niet naar de scheidingsbijeenkomsten gaan? Dat zou dom zijn en lafhartig. Ook met Trui moest zij ernstig praten, die wijzen op haar eigenbelang, want haar houding bij het brengen van Piet was onmogelijk geweest. Trui, kampioen voor de moraal, dank zij het vunze stoken van Dina! En al de Bergmann's, Vaders kroost, op een na meedoend met de vrouw, die in-wou tegen wat ongetwijfeld de bedoeling van Vader geweest was: dat Piet, zy-n kind, bleef bij de moeder. En dit om een schijn te redden, den naam te hoeden voor geklets, dat Loch maar weinigen zou bereiken... 51
XI. Laat thuiskomend van de wandeling — het bleek waarachtig over fienen vond zij onder de deur een brief, die er dus meer dan drie uur lag, om Donderdag, dat was overmorgen, voor de eerste algemeene bespreking van de scheiding over te komen naar Rotterdam. Het was zoo zalig geweest op de hei, na deze warmte als voor onweer. Tevredenheid deed alien zwijgen, in dankbaar gent van een plechfige rust. Het vooruitzicht van dat plechfstatigs verstoorde Eva's kalmte niet. Wel hield 'r heel jets anders bezig, doordien ze geen oordeel er over had. Nico was blijkbaar verkikkerd op Antje, van wier toestand hij alles wist. Kon dat ooit een op.. lossing worden? Een oplossing zonder noodzakelijkheid. Dit, voelde ze sterk, moest allereerst vast sfaan. Antje's bestaan was immers verzekerd, zij zou Van Wishoeck orders geven tot vrijwaring voor alle mogelijkheden. Maar dat regelde enkel het geld. Buiten haar had Antje niemand die genegenheid voor d'r voelde. Willem... maar hij mocht nets toonen. Nico begeerde een lief jong meisje. Dat hij haar mooi vond, sprak van zelf. En hij voelde ruim genoeg, ook wist hij zich voldoende vrij, om geen bezwaar in Antje's afkomst of in haar verleden te zien. Toch mocht zij geen overijling gedoogen. Dat vaderschap over andermans kind was jets om 52
rustig te overdenken... Antje hier weg, nu? Dan beter hij. Als hij die reis naar Bretagne eens maakte ? Als zij niet over Antje begon, maar doende alsof ze niets gemerkt had, den kameraad van vele jaren met iets van: „het kan er nu bij me af", geld hood om een paar maanden te zwerven? Bij de valuta werd het niet duur. Kalm en zonder een woord over Antje, na haar terugkeer uit Rotterdam: de „kunstzuster" die den ander wil helper' . Zou hij toehappen? Hij was trotsch, Ook kon hij zonder haar hulp op reis gaanl Haar gulheid zou hem verrassen, bevreemden. Maar in den vooravond had hij geklaagd: — „Heel mooi, Nunspeet, maar elk jaar weer, het is nu al mijn vierde zomer"... ja, daar moest ze 't kalm op gooien en dan morgen dood-gewoon doen, niets laten blijken van : ik doorzie je. Nog ve•Or den afgesproken tijd, waarop de oude vrouw kon zitten, wilde ze den volgenden ochtend alvast naar de boerderij gaan, om zonder model aan het doek te werken. Geen acht slaand op gegichel achter, pakte ze hare dingen bijeen, then ze de stem van Kramer hoorde... Och, was hij daar alweer zoo vroeg? Kregel hinkte ze hem tegemoet, opeens zich haar lichaamsgebrek bewust. Stoor ik? lachte hij haar tegen, maar then ze hem aanzag, verdofte zijn blik. Voor Eva was dal een bekentenis. Storen? Mij? 1k ga aan het werk. Een vrouw is duizend mannen te erg en ik ouwe man ben een luilak. Ouwe man? Wat een zelfbewustzijnl Zelfkennis lijkt me juister woord. — Loop je mee op? 53
...Ik?... Ja, graag. Zich omwendend, riep hij : — Dag Antjel Dag Mientjel Denk er aan: straks krijg ik twee kopjes koffie I Zwijgend gingen ze naast elkander, het sparrenbosch langs en over den heirand. Eva hinkte langzaam voort. - Niet goed geslapen? plaagde Nico. - Jawel, maar ik heb liggen denken aan jou. - Dierbaarste zuster-in-kunst, wat een eerl Juist, ik dacht als een zuster in kunst. Je weet, waarvoor ik naar Rotterdam moet. Mag ik je sans facon wat vragen, als een welgezind kameraad? Wil je me het groote genoegen doen, je op vier of zes weken zwerven en werken in Bretagne to laten fuiven? — He? Maar Eefl - Ik meen het, Nico. Je klaagde gisteren: vierde zomer, nooit iets anders bekijken dan Nunspeet. ...Moet ik hier weg? Ze bleven staan. VOOr hen was de eenzame hei in 't fijne licht van zomermorgens. Laten we gaan zitten, he? En ik dacht dat jij zou werken! Dit kwartier heb ik voor je over! We begrijpen elkaar volkomen. Je moet niet weg, 'k vind alles goed, maar je moet er tijd voor nemen.Wat ik vraag, wat ik eisch, is een beetje bezinning. Dan alleen maak ik geen bezwaar. Jij riskeert nets, integendeel. Zes weken in een ander milieu, waar je werkt en onder het werk van zelf de toestand leert overzien; denkt aan haar, maar ook aan 't kind, dat onafscheidelijk is van haar, een jongetje van joodschen bloede, van wie jij de vader moet worden. Tot je dood zou dat je plicht zijn en met een moeder die mooi is en lief, maar zonder opvoeding, 54
zonder beschaving. Die voile liefde van je vraagt, maar zonder dat ze iets begrijpt van wat jou geest het meest kan schelen... Nico, zie je daar geluk in? Je huishoudster, je... bedgenoot, maar als je kinderen krijgt, die moeder... Zou zij je niet gaan ergeren? Je bent goedhartig, maar lichtgeraakt; denk Loch eens aan het alledaageehe in 't samenleven met zulk een vrouw. Nu vergeet je, wat haar ontbreekt... En dan daarbij alle dag Piet, die jou misschien ziet als een vijand, jaloersch op wat hem aan liefde ontgaat... Nico had zich omgeworpen, hij lag roerloos, den rug naar haar toe. Toen, ongeduldig: Moet je niet opstaan? Je wou aan het werk. Je laatste dagl — 0, er komen nog andere dagenl — ...Hoe lang blijf jullie nog in Nunspeet? Eva hoorde angst in de vraag. — Langer dan tot jou terugkeer. In die weken verandert pier niets. Antje gaat een nacht met Mientje mee, samen houden zij De Hut schoon, jij haalt er je koffie, je tapt er je grappen, maar zegt haar niets; versta je, niets. Vrijdagavond ben ik terug, met Fransch geld en mijn Gids van Bretagne en Zondagavond neem je afscheid, want de volgende morgen vertrek je. Mag ik het van je aannemen, Eef? Je moet. Het beslist over onze vriendschap, die dan alleen intact kan blijven, wat er verder gebeuren mag na je reis.
55
XII.
Eva werkte dien morgen niet veel en na den middag bleef ze thuis, in gedachten broddelend, prutsend, aan teekeningen, oude studies en dan lang talmend voor haar kleerkast, totdat ze last kreeg van de warmte en Mientje's hulp riep voor een zitbad. 's Avonds kwamen Luiken en Terpstra en Coen 't al donkerde ook Nico. Het leek, of de benauwdheid toenam nadat de zon was ondergegaan. Kwam er maar onweer 1 Niets bewoog. De borne gloeiing lag ondoordringbaar. Eva wist: dat gaf slapeloosheid, uren woelen zonder rust. De nacht werd inderdaad een kwelling. Eerst onder het dompe begin van den schemer klonk dof gerommel van den landkant. Met het licht begon het waaien; om 't gerinkel deed Eva het raam dicht. De droge hitte die haar omprangde, dreef haar de kamer uit naar de veranda; daar was de wind als een valsche streeling. Toen zij ten laatste weer in huffs ging, leek de warmte opgesloten. Ze plonsde zonder bast met water en zat geslagen aan 't ontbijt, dat Mientje vroeg voor haar bereid had. Geurt, Mientje's broertje, droeg 't valies. Na maar juist den trein to hebben gehaald, scbrikte zij even terug van de hate, in den coupe als saamgepropt. Vooruitrijdend, twee raampjes open, loomde ze 56
weg in een broeienden slaap. Te Utrecht weinig verkwikt gewekt, stapte zij met hoofdpijn over. Weer kreeg ze gelukkig een leegen coupe en veel frischheid drong daar binnen. Toen klaarden haar blik en gedachten op, blij aanzag ze het Hollandsch landschap; met een lachje van meelij dacht ze aan Piet, die 's avonds in den slaap gekreund had, voor 't eerst gefolterd door Veluwsche hitte. Opeens drong hatelijk tot haar door, wat haar nu wachtte, dezen dag: de krankzinnige werkelijkheid, dat men nurksch zou doen met haar, omdat ze goed was voor 't kind van hun wader. Ter wijl haar vingers als knepen in ergernis, zag ze zich op den Westersingel, met den notaris te midden der broers, alien gerijd aan de groote tafel in de eetkamer, waar midden aan den wand breed boven het driedeelig buffet Jozef Israels' schilderij „Hagar in de woestijn Ber-Seba" ping; de waterput, de engel Gods en Hagar haar jongen te drinken gevend. Daar zou zij naar wijzen, zoo iemand waagde, haar om hun Ismael te smaden. Voordat zij te Rotterdam in een taxi stapte men wilt dat zij kwam, doch er wachtte geen auto talmde ze op het stations-hordes. Het woei er: het was of de wind haar opnam. Ze stond ontlast van alle moeheid. Gulzig, als dorstend, snoof ze de frischte. Haar oogen werden vervuld met glans uit die onmetelijke klaarte, haar ooren met menigvuldig geluid, dat de wind scheen te strooien, te mengen in 't licht. De rivier was een vloeibare zonneschijn, een verrukking van krinkelend zilver. Lang poosde haar blik in de wijde bocht, het statig rivierbed voor de Plantage. Tegen den hemel aan d'overzij lag zachtgespreid nog een teere laag wit, al wat bier restte van regen en onweer; daarviziOr bliezen fabrieksschoorsteenen hun pluimen, die de wind 57
uiteenjoeg; zij telde de alweer talrijker kranen, grappig contourend, als fijne, boven alles uitgeheven steken. Met Eva's zinnen genoot haar geest. Haar hart was boordevol dankbare vreugd over het weerzien van Rotterdam. Dit was haar stad, de stad haars vaders. Aan dezen arbeid had hij deel. Deze geestdrift was de zijne. De hemel welfde als een koepel, smetteloos, van deze spankracht. 't Was alles groot, 't was alles sterk. Dankbaar was Eva voor 't Nunspeeter onweer, waardoor deze aanblik in dubbel opzicht verfrisschend werkte bij wat haar wachtte. Zoo vlug, dat ze er voldaan over was, tripte ze naar de eenige taxi die restte. Benauwdheid sloeg uit den wagen tegen; zij verzocht den chauffeur, die het valiesje er in had gezet, het tweede raampje te openen en haar aan de andere zij van het plantsoentje te wachten. Want dat wou ze nog even te voet door] Even van het groen genieten, fijn en frisch bij het spel met den wind. Toen stapte ze in en jetzt ging's los. Zij sloot de oogen; het zou, het moest; rustig wilde ze binnenkomen, de dingen zien van boven af, naar den lievelingsterm van Vader. Werkelijk kalm reed Eva het hek aan den Westersingel door en betaalde den chauffeur, die op den belknop had gedrukt. — Dag Arie. Juffrouw Eva, is u er toch? Wat bedoel je? Luchtig lachte ze: Meheer Ludwig was bang dat de juffrouw niet kwam. Bij het binnentreden begreep ze dit zeggen, zij vie] midden in een vergadering. 't Bleek, dat men vroeger 58
was begonnen, om eerst te beraadslagen zonder notaris. — Ik heb je getelegrafeerd... kwam Ludwig; er klonk onzekerheid uit zijn stem — het telegram was gisteravond verzondenI — Dan is het nu wel bezorgd, zei Eva kalm. Na handjesgeven kwam ze te zitten; er was een stoel voor haar midden aan tafel; Ludwig zat aan het boveneinde: het was in den fauteuil van Vader. Hermien zat links van hem, Lize rechts, ze waren er alien, de schoonzusters ook, zelfs Mr. Max, die met zijn: Dag Tante?" blijkbaar bedoelde: „Zie je me wel?" De rechtsgeleerde tusschen de kooplui I — Het spijt me, bond Ludwig duidelijk in, ik dacht dat me telegram je nog zou hebben bereikt. Hij jokte, maar deed ten minste beleefd. — Nu zal ik dus even herhalen voor jou, wat ik, ook uit naam van Hermien, heb voorgesteld. Toe Max, ga jij aan Arie zeggen, dat hij Van Wishoeck en zijn handlangers in de zaal laat, ze moeten als het noodig is, dan maar even wachten. En nu weer met den blik naar Eva: — Dit is een beraadslaging onder ons. — Kan je 'n notaris laten wachten? vroeg Alfred. — Het moet wel, zei Ludwig, ik zal kort zijn, maar jijzelf maakte bezwaar. Bezwaar, bezwaar, kwam Alfred kregel. je overvalt ons... Dat kon niet anders. Laat ik het nu aan Eva voorleggen. Eva, eene hand onder tafel, kneep die tot een vuist en dacht : Mast is het hier nog net als vroeger, wanneer Papa jets had te zeggen, te bevelen onder het den I Maar zij was geen kind meer en Ludwig Papa niet, al deed hij altijd graag alsof: „Napoleon Trois", zooals Max, de andere, 59
oudere, betere Max! hem eens met moordenden spot genoemd had... In een vleug van ergernis luisterde zij, dock werd ontroerd bij wat zij hoorde, vreemde ontsteltenis, ergernis ook; maar toch vooral een zonderlinge, eigenlijk een blije verrassing. Want Ludwig sprak over den wil van Papa, die het huis maakte tot zijn paleisje, dat hij had ingericht, bijgebouwd, al maar aangevuld, verrijkt, met een nooit ontmoedigde liefde. 't Pand was nu vergeefs in veiling gebracht, wie dorst, wie wilde zoo'n woning aan, ondershands was er geen aannemelijk bod gedaan hierom kwam Ludwig nu, ook uit naam van zijn vrouw, met een voorstel. Hij was bereid het huis te bewonen en een billijke huur te betalen, mits de broers en zusters geneigd bleken te erkennen, dat dit een offer zijnerzijds was, een voldoen aan den wensch van Papa. De anderen moesten hun instemming toonen, door hem, wel te verstaan niet alles, maar het eigenaardig bij de inrichting behoorende na zorgvuldige inventarisatie te laten, hetzij in bruikleen, hetzij tegen prijzen, lager dan de taxatie van Vloemans. — Nog lager! schreeuwde Alfred meer dan hij. sprak. Wat vindt jij, Eef? Alleen in principe... Haar blik flitste langs het muurvlak tegenover haar. En een antwoord drong zich op. Doch ze bedwong zich: nu niets doen blijken. Toch, wat dof, bracht zij er uit: — Het lijkt me een oplossing, die wel goed is; alleen... Zij zweeg onthutst, daar ze al te veel zei; drie koppen keken uitdagend haar aan. — Alleen? vroeg Ludwig. Och nee, dat straks wel. — Nee', da' gaat niet, viel Theo barsch in, as we allemaal zeggen straks. 60
Straks is de notaris d'r. Onder voorbehoud zeggen we allemaal jal kwam Alfred zelfvoldaan met een spotlach. Juis', vond Cornelis, da 's 'et juis'. Maar Ludwig wil dadelijk 'n decisie, opeens, nog voor de komst van Wishoeck. — ZOO zet j'iemand 'et mes op de bors'... Eva hervond zich, zij dacht aan Naar Vader. Dan zeg ik verheugd en van harte ja. Een wensch van me hoop ik dat Ludwig zal inwilligen. Zie je, ook zij houdt 'n slag om d'r arm. Je vroegere kamer neem je natuurlijk mee, viel Lize, schijnbaar vriendelijk bij. Och, dat heeft er Loch niks mee to maken. 't Gaat om de zaal en de kamers benee I Getergd, kon Eva zich niet meer bedwingen. Ik stem in elke regeling toe, die de notaris sanctionneert, maar vraag voor mij die Israels. — Die wat? — WM wil ze? — De Israels wil ze 1 Waarom nou juis' dat schilderij? 'n Israelsl - Jozef Israels I Laag getaxeerd. Heef' Vader 'n schat van 'n geld gekos' I Ja en da's 'n modekwestie, veel meer waard, deed Theo haastig. Museumsjtik... joodschte Cornelis mee. Het was opeens een ware heibel, waar zich aller bedwongen zenuwen althans even in konden ontlasten. Dit kruisvuur van uitroepen maakte Eva sprakeloos. En nu snerpte de stem van Hermien: 61
— Eva denkt aan dat zoontje van jullie vader. Plomp viel als door schrik een zwijgen. Nu werd ook Eva's rechterhand tot een vuist onder de tafel; den blik Meld zij strak naar het schilderij. Zij wist zich buifen verband met alien en niettemin aan hen gebonden, aan hen, aan hef huis, het familie-complex: wat diep in haar voortleefde was Papa en alien waren zij immers van hem, zooals bier alles uit hem voortkwam. Welbewust deed ze een glimlach gaan over beide zijden der tafel, Coen keek ze rustig Ludwig aan. Ik herhaal, sprak ze, dat ik alles goed vind, natuurlijk onder contrale van Wishoeck, maar ik verzoek me dat doek to laten tegen nog fe bepalen prijs, bijvoorbeeld na een nieuwe faxatie, door Frederik Muller of een ander... Daar kiopte Arie: — De Notarisl Die domheid van den verkindschenden huisknecht brak een bezwaarlijke situatie : de kinderen van wijlen Ludwig Bergmann Sr. konden niet aan zichzelf worden overgelaten, er moest iemand over hen worden gesteld, een man meer heerscher, want meer Neer, dan een hunner vermocht te zijn, een die besliste : dat wel, dat niet. Immers, erger dan Eva vermoed had, kankerde afgunst aan bijna allen. Ook zij zou nets hebben vermocht over iemand. Nochtans zag ze nu wel in, dat zij zich te veel op een afstand, had gehouden bij heel de erfenis-regeling. 't Kon haar eigenlijk, niet genoeg schelen Loch wou ze zich niet laten trappen. De binnenkomst van den notaris, door de heeren accountants Rutgers en Lagerweij op den voet gevolgd, gaf geen ontspanning, doch een eigenaardigen schijn van kalmeering. Toch veroorloofde Alfred zich een kloek — Wel verdomd 1 Coen Mr. van Wishoeck op 62
de hoogte bleek van Ludwig's wensch en bedoelingen met het huis. De oudste verzekerde, uit „delicatesse" zijn plan op deze wijze te hebben voorbereid en ingeleid. En Eva zag het Theo haar overbuur, zoowel als Cornelis die naast hem zat, duideiijk aan, hoezeer zij als Joden, zij het onbesneden Joden, Ludwig's sluwheid bewonderden. Mr. van Wishoeck dorst zich de woorden „familiebelang" en „natuurlijke eendracht tusschen broeders en zusters" veroorloven. Fiks maakte hij gebruik van „den tijd", als vol onzekerheid en depressie. En Coen, tot vermaak van Eva, nam hij „die Israels daar" tot voorbeeld. Ja, maar die wil me zuster Eva hebbe I beijverde Ludwig zich den doceerenden functionaris in te lichten. Als kunstzuster, begreep Van Wishoek galant; wat een nijdige voor van scepticisme trok om den mond van Ludwig's vrouw. Dergelijke verlangens omtrent een of ander stuk uit de boedel zou ik de uitzonderingen op de regel willen noemen, ging de notaris onverdroten voort, indien de door meneer Ludwig mij kenbaar gemaakte bereidvaardigheid tot de oplossing brengen mag van een ook door mij maar al te gemakkelijk besefte en bij de nadere beschouwing van uw belangen nog sterker gevo elde moeilijkheid. En hij herhaalde, wat iedereen wist, dat zoowel het huis als een groot gedeelte van den inboedel zouden verkocht worden. Voordeelige toestanden in de nalatenschap, hij gebruikte zelfs het woord verrassingen, stonden daar tegenover. Ook sprak hij van „den indruk naar buiten", juist bij die toestanden van waarde, welken een vlotte regel;ng-in-der-minne zou maken. Eva hoorde het alles aan als jets dat haar niet veel kon 63
schelen. Ik sta er toch feitelijk buiten, dacht ze, veel meer dan de andere dochters of schoondochters. Geld is ongetwijfeld jets goeds, maar niet van een beteekenis om je zoo overstuur voor te maken als enkelen hier aan de tafel blijkens hun vertrokken gezichten doen. Hoe graag zou Max dat teekenen I— Alle goden, daar werd hij genoemd. „Papa's legaatjes 1" smaalde Cornelis. „Nog zoo'n strop", dorst Alfred klagen. Moete we die honoreere? vroeg Theo. Ze staan in het testament, meneer Bergmann, en uw vader is ook hier ver beneden zijn bevoegdheid gebleven. — 0 zoo 1 riep Eva en knikte haar broer toe met fonkelend oog. Op dit zeggen en doen van haar viel nu de gemompelde afkeuring neer, die niemand voor de woorden van den notaris of voor den wil van den doode dorst toonen. Over vele cijfers werd lang gesproken, soms in hartstochtelijk debat. De lijsten ervan waren rondgegaan. Mr. van Wishoeck had alles keurig voorbereid. De accountants hadden ontzaglijk gecijferd. En weer dacht Eva : Zat Max er toch bij, al was het alleen om de burleske geslepenheid, door zijn naamgenoot den jurist der familie tentoongespreid, op papier of op steen te brengen. Mr. Max, die Max den schilder kort na het trouwen had durven plagen met het voorstel, de stukken voor zijn echtscheiding bijeen te brengen. In echtscheidingen was Advokaat Bergmann specialist. Zijn moeder gaf hoog op van de sommen, die hij voor zijn hulp Borst vragen. Maar zooals hun achter-achter-neef Leo Bergmann in Duitschland, van straatarm schatrijk geworden met Bergmann's Elixer tegen maaglijden, zonder ophouden aan de spijsvertering sukkelde; zoo 64
zat Mr. Max aan een ega vast, voor wier fantastische toiletrekeningen zijne advokatie nog nooit genoeg opbracht, Teekenaar Max zou zijn naamgenoot waarschijnlijk hebben gezien als een vos, want daar leek hij uiterlijk wel op. Naast den tantezegger zat Jacob, eens hun neef en nu hun zwager, als een graag nog niet oud lijkend mannetjesschaap. Zag men hem nooit zonder courant, ook nu had hij er weer een bij zich, die naast het erfenispapier lag en het was natuurlijk de „Times". Al had hij den neus van de meeste Bergmann's, de besten met de fijn-spitsende neuzen, door de resolute geslotenheid van zijn grooten mond over de bultende bovenkaak deed hij denken aan een rusfig-zelfvoldanen ram en werkelijk was hij verstandig en rustig. Walt een succes met zijn sigarettenl Zelfs Engeland rookte dit Hollandsch „Oueen Mab"1 0, die malle gewaarwording, then ze te Parijs in het Grand Hotel logeerden en, tegen den avond aangekomen, bij het eerste uitgaan als een van de felste reclames lazen „Cigarettes Queen Mab"1 Heel Nederland had eerst gedacht er Engelschen import mee op te snuiven, tot de sigaretten-fabriek Jacob Bergmann om een noodzakelijke groote uitbreiding van de Hoogstraat naar de Baan werd verplaatst en 't Queen Mab ook op het dak kreeg, dat men te voren al op het Witte Huis en aan den overkant van de Maas in den nachthemel kon lezen. Jacob had vindingrijkheid en moed... Maar nu Jacob's buurman die „zoon van zijn moeder"... Tech had ook Siegfried joodsche oogen... Leade voor en op liefhebberijen. Je zag hem in de nieuwste auto's, meest na een voordeeligenruil veroverd, waarom zijn beste vrienden hem plaagden door hem Eva. 5
65
reclame-rijder te noemen. Van de Diergaarde was hij de trouwste bezoeker. Daar kende hij vrijwel alle dieren en alle kinderen kenden hem. De dubbele genegenheid kostte dagelijks dubbel geld. De kinderen mochten „van" hem apen, papegaaien en leeuwen trakteeren en hij trakteerde de kinderen. Ongestraft gebeurde dit niet. Om de beurt informeerden de broers en zusters naar zijn jongste conquete onder de kinderjuffrouwen. Toch was het waarlijk goedigheid; ook had Papa hem altijd verdedigd, die goedhartige coquetterie begrijpend. Maar zelfs Papa had meegeplaagd, Coen Siegfried, zonder dat het zijn schuld was, dat pedante patricierszoontje Gerard van Rinsum had aangereden en deze, ook door den agent in het ongelijk gesteld, zich had gewroken met smalend te klagen: „aangereden door een jOOd"... Ach, Vader kende zijn kinderen goed; hij leefde werkelijk mee met alien. En nu werd hij zóó beschimpt om die niet bedwongen dwaasheid van zijn huis tot museum te maken, een domheid die tevens ijdelheid was, immers wraak op het verleden en juist hierin onverstandig — want de daad van een parvenu. Over het middenstandsleven van Grootvader zouden de Bergmann's heen geraakt zijn, eerder zelfs en zeker beter, zonder deze pronkerij. Sedert Oom Jozef van zijn leertijd te Londen terugkeerde met een juffrouw Sutro Jepson als vrouw, had het grootste gedeelte der joodsche deftigheid, zoowel in Den Haag als pier, hem als oudsten van een gezaghebbend geslacht erkend. En Papa kwam daarna verder door, zonder met een enkelen Israeliet, althans merkbaar, te breken, een Rotterdamsche kassiersdochter van remonstrantschen huize te trouwen. Ondanks veel aanvankelijken tegenstand bij Naar familieleden, van wie er hem vierkant den rug toe keerden, 66
was ieder ook daar ten slate gezwicht voor zijn, zoo lang het moest geduldig, maar het liefst en het best kloek er op los stormend veroveringstalent. Hoewel hij Oom Jozef, althans in de lange jaren dat Grootmoeder als weduwe daar inwoonde, voor den vorm als oudste erkennen bleef, werd Papa het wezenlijk middelpunt. Getrouwd op de verdiensten van een papierzaak, die hij zonder noemenswaardigen steun van zijn vader en zelfs tot ergernis van ouders en grootouders was begonnen, door te Leipzig enkel op de naamsovereenkomst aan te binden met een niet-joodschen papieraandelaar Bergmann, die ook weer door zijn zelfbewusten lach was ingepalmd; had hij hoe langer hoe grooter invloed gekregen in de belangen van zijn schoonvader, tot hij hem voldoende de baas was om de oude firma, ondanks de woede van een zwager, te vervormen tot Bergmann's Bank, aan welke zeven jaren later, daags na een schrikwekkend faillissement, een succursaal werd geschonken te Dordrecht, die daar het kapitaal den weg wees. Een middelpunt werd Papa op de Beurs, een raadgever, een drijvende kracht, de ziel van nieuwe, dock vooral ook van gekalefaterde ondernemingen. Tot verbazing van oude kantoren, kraaide zijn optimisme victorie ; zijn sluwheid won de financiers en fabrikanten die in den knoei zaten. Een vraagbaak waarlijk, elken middag, begon hij vijf der zeven dagen door van acht tot half negen, maar meestal werd het negen uur, in het een-raams-vertrekje achter zijn prive-kantoor, dat een toegang had door het souterrein langs de portierswoning, de raadsman te zijn der tallooze hulpbehoevenden van beiderlei kunne en elken leeftijd, velerlei stand en den meest verschillenden nood die, een beroep doend op zijn beurs, nooit wat 67
hij het kombofje noemde mochten verlaten, zonder ook van zijn praktisch inzicht en zijn opwekkende voortvarendheid iets te hebben opgestoken. Daar was ook Willem Engelaar als vroegtijdigste klantje binnengeslopen, door zijn vrouw bepraat om hier te probeeren, wat hij niet wagen dorst bij zijn patroon. Ach, de goeiert, zijn rijke leven had Vader wel zelf voor een deel bedorven; maar wat hij om en voor anderen deed, was door zijn tallooze benijders schandelijk als ijdelheid, als joodsche druktemakerij, zelfs als reclame uitgelegd. Toch had men ook in de stugge regentenmilieus zijn werkkracht en zijn kijk-op-zaken als heel bijzonder moeten erkennen; maar hij bleef er de Jood, de Duitscher en natuurlijk de parvenu. Zelfs de naaste verwanten van Moeder, hoe dikwijls, hoe mild de meesten hunner werden geholpen wanneer er iets misliep, hadden zijn vriendschap nooit waarlijk aanvaard. En Moeder?... nadat zij over de charme van zijn onweerstaanbare, door niemand en nets ontmoedigde hoffelijkheid vol fijn-gevoeligs was heengeraakt?... Schuldig aan ontrouw was hij geweest; maar zou zij, ook in het begin van hun b.uwelijk, met hem hebben meegevoeld, het diepere in hem hebben begrepen, hem ()OA de warmte hebben geschonken, die een weelde-natuur als de zijne behoefde ? „La nature est exigeante, lorsqu'elle est prodigue"... Bij een zelfkritiek die haar dikwijls lamsloeg, 't besef van een minderwaardigheid die met een lichaam als het hare nooit kon worden overwonnen, droeg Eva de verzekerdheid met zich een schat in haar ziel die geen starveling kende, daar ze hem zelfs voor Max geheim hield; dat niemand Papa had begrepen als zij, in al de driacke roerselen zijner gecompliceerdheid; ook Lud68
wig niet, geen van de broers en nog veel minder een der zusters. Daar zij zich in niets zijn evenbeeld waande ; slechts een namaaksel, zonderling-leelijk wist; kwam dit bewustzijn voort, geenszins uit hoogmoed, maar uit het gevoel dat niemand hem liefhad, zoo volledig, met een eerbied, waardoor zijn wezen in stralend Licht stond. Ook zijn vergrijp tegen Antje begreep zij. Dit meisje bracht hem het groote offer, daar ze, een kind, hem was ter wile, alweer gevleid door zijn hoffelijkheid. Hierom was Eva Antje dankbaar; al benijdde ze haar, dat zij jets had to geven... — En u, juffrouw Eva? — Eva, jij 1 Iemand had haar aangestooten, 't was Jozef en Eva werd zich bewust, dat de notaris haar toe had gesproken. Ze zag meesmuilende gezichten. Sliep je? vroeg Ludwig, op een Loon van geringschatting, als bedoelde hij jij bent tot alles in staat. Eva mompelde: Och wel nee, dock ze voelde dat ze bloosde en nu werd er ook druk gelachen. - U vertrouwt het wel, zei Van Wishoeck en knipoogend knikte hij goedig haar toe. Had ze geslapen? Ze had gesoesd, over vroeger, over Vader, over Antje's betrekking tot hem... Was ze toen toch ingedut? 0, die ellendige hittenachtl De meesten waren opgestaan. Nu kwam Van Wishoeck naast haar zitten en zei op iets gedempten toon: Ik vrees toch dat u niet alles gehoord hebt. Natuurlijk van de vroege reis. Trouwens, er is niets beslist. Ik zal u nog eens moeten dagvaardenl Maar wat u ook mocht gemist hebben van de beraadslagingen, opgeschoten zijn we wel. Het plan van verdeeling is goedge69
keurd, in beginsel gaan alien mee met de werkelijk zeer te waardeeren wensch van uw oudsfe broer am dit huffs en de verzamelingen tegen taxatie over te nemen, behoudens wat hij er uit zal afstaan. En, daar Eva hem vragend aankeek: ja, ja, u krijgt uw Israels. Maar dan hebt u Poch heusch een klein uiltje geknapt, juffrouw Eva!
70
XIII. In een eigenaardige stemming spoorde Eva naar Nunspeet terug. Had zij zich in Ludwig vergist? Of „Je doet aan veinsde, loog hij nu uit schraapzucht? dat vrouwtje een nobel werkl" deze woorden uit Ludwig's mondl Hermien had over Antje gezwegen, maar was heel vriendelijk geweest. Of Eva niet een paar dagen bleef en dan natuurlijk bij hen kwam eten? Na het stormpje over het schilderij, was haar nets onaangenaams gebeurd. Toch voelde zij zich nog meer dan vroeger van de familie, van alien vervreemd. Zooals er over Vaders enkele legaten was uitgeweid met detail-vragen die smalend waren en opmerkingen die nog onaangenamer klonken1 Maar de venijnigste kritiek hadden heeren erfgenamen zich veroorloofd over het Luis, alsof 't er aan bestede geld uit hun zak was gekomen Coen het gebouwd werd. Er werd berust in Ludwig's voorstel, niet uit eerbied voor Vader's stichting, maar uitsluitend omdat niemand voordeel zag in de verwerping. Alfred had twee keer van „strop" gesproken : eens bij de legaten, eens over het huis. Dus tweemaal zijn vader met groven term de teleurstelling van een bedrogene verweten. Wie was hij, wat ken hij, wat zou hij geweest zijn, zonder zijn vader? Geweest zijn in stand of handelsaanzien, geweest zijn door 71
fortuin en verdiensten? Op z'n best kon men zeggen: hij zet mee de zaak voort, maar Vader had haar gesticht en grootgemaakt. Geen van de broers en zelfs geen zwager toonde zich een brunt als Alfred, maar wat hen allen bezighield, het was aldoor, uitsluitend het geld. Over Papa was niet anders gesproken dan in verband met wat hij naliet. Ging het altijd zoo, in alle families? Leefden ouders maar zoo kort voort? Hoe dan zij die kinderloos stervenl... Eva dacht aan Juffrouw De Grave. Wie was er zoo bemind geweest bij hare leerlingen, op de school en na de school de vriendin van geslachten rneisjes? Na haar pensionneering van de H.B.S. leefde zij vijf of zes jaar in Den Haag en bij haar graf stonden nog geen twintig oud-leerlingen. Hoeveel liefde had „Graaf" gegeven; hoe innig leefde zij mee met de meisjes; hoe fijn, hoe volkomen begreep ze Mar leed: „jodinnetje met ongehoorzame beenen"... Onder de door een neef-executeur geteekende advertentie had gestaan: „overeenkomstig den wensch der overledene geen bloemen". Toch waren er twee kleine tuiltjes geweestl Eva had nets durven sturen. Met enkelen, van vroeger en later, had zij in de week na de begrafenis over een eenvoudigen grafsteen gesproken, maar iedereen vond dat overdreven en „Graaf" raakte nu wel vergeten... Zou 't lieve mensch zoo jets hebben verwacht? Moest men geven, alleen om to geven? Zuchtend dacht Eva aan de droeve les in een Stance van Jean Moreas: Helasl n'as-tu point vu to plus chere amitie Etaler a tes yeux la face du vulgaire? Tu ne sail pas languir et souffrir a moitie: Quand to reprends ton cceur, c'est qu'il den reste guere. 72
Met haar voile gevoel ging zij denken aan Piet. Uit verweer tegen de onverschilligheid der anderen had zij hun beduid, dat de zorg voor den jongen hun aller plicht tegenover Papa was. Wat haar zelve betrof, dit kind was wel te goeder ure op haar eenzamen weg gekomen, als door een nooit dankbaar genoeg te aanvaarden samenwerking van omstandigheden: een jongetje dat haar noodig had, dat althans haar hulp behoefde om op te groeien naar .zen bloed. Plotseling lag er een levenstaak voor haarl Ze mocht zich niet opdringen, won het niet wagen; maar als het huwelijk waarlijk doorging, zou Nico haar evenmin wegdringen als Antje dit zou begeeren te doen. Er herleefde een blije geestkracht in haar, 't besef te kunnen handelen. Wel was voorzichtig beleid daarbij noodig. Want de toekomst lag nu goed, maar een onvoorzichtigheid kon die bederven. Ze wist een weg. Den weg? Misschien. Maar het gevaar bleef in haar tempo. De spoortrein raasde geduldig voort. Nu en dan kwam er even een schok. Eva, 't was een dom genoegen, maar ze had er telkens plezier in, de maat te prevelen, of ze een kind was, van dezen rusteloozen gang. 06k te voet vooruit te komen, met haar schommelgang Loch naar geluk. Het was een wensch, niet meer een verzuchting.
73
XIV. In dien vreemden, verren tijd, toen Eva eenmaal had volgehouden, tegen den wench, den eisch van haar Vader, door waarlijk Rotterdam uit te gaan, door het schilderen tot iets zoo ernstigs te maken, dat ze ervoor naar Amsterdam moest; en toen ze zich daar zag neergeploft, begluurd, bespot en nagebootst, omdat ze mank liep en zich kleedde, meer dan de hobbezakken rondom haar; was Nico Kramer de vriendelijke, die in dubbelen zin uit den hoek kwam om haar of te helpen van de onthutstheid. Nooit drong hij zich naar den voorgrond, doch zijn invloed was voldoende om haar te behoeden voor plagerij. Ook toen deed hij de dingen met grapjes. Er waren geestiger jongens dan hij, guitiger en met veel fijner vernuft; doch niemand had zoo'n geduldig humeur en hoe weinigen waren even oprecht. „Gewichtigdoeners" haatte hij zij „vergaten het relatieve van alles". Die lievelingswoorden kenschetsten hem in zijn ruimheid en zijn zwakheid. Ook zijn werk bracht hem niet naar den voorgrond. Van de Normaalschool naar de Academie gekomen, werd hij nooit een volledig schilder, maar zijn aquarellen van bloemen, voor wetenschappelijke werken en voor kinderboeken bestemd, beteekenden veel meer dan de kameraden plachten te erkennen. Geringe waardeering verdroot hem zelden 74
ook daarbij verloor hij „het relatieve van alles" nooit uit het oog. Zijn betrekking als leeraar Middelbaar Onderwijs liet hem voldoende vrijen tijd, doch de illusie bleef een vrij man te worden en hiertoe had het vorig najaar de mogelijkheid met een leed geopend, toen hij zijn grootvader naar het graf bracht. De helft van diens nalatenschap was plotseling zijn bezit geworden en daarmee bleek hij „genoeg een Rothschild" om zich van de school te verlossen. Met de nicht-huishoudster, die Grootvader had bijgestaan om hem de Jong verloren ouders te doen vergeten, was hij in het oude huis te Amersfoort blijven wonen, „net als Lioba tusschen de bloemen". 't Verzorgen van den tuin ging Nicht, ook toen zij aan het kwakkelen raakte, evenzeer als hem ter harte; 't was van haar fel-beleden vroomheid het gevoel dat Nico deelde, een godsdienstige liefde voor bloemen. Ook restte er nog wel iets meer in hem van Grootvaders fijn-bijbelschen zin, al leerde Amsterdam hem vloeken; en tot zijn vertrek in Juni naar Nunspeet, dacht hij zich geen andere toekomst dan een voortzetting van het bestaande in 't oude huis der knapejaren. Nu was Antje daartusschen geschoven. Eva gaf hem volmondig toe: hij was een man om getrouwd te zijn, al had „de burgerij aan de Eem" hem schuw voor 't huwelijk gemaakt. Eva wist er nog iets meer van: hoe deze Germaan leed te Parijs, toen hij van een model dorst hopen, dat ze van zijn verlangen om haar lief te krijgen iets zou begrijpen. Antje?... Eva Meld van beiden, gunde beiden het groote geluk. Hierom ontzegde ze zich een meening over de mogelijkheid van hun trouwen. De vriendelijkheidjes, zoo min als de grapjes, waar de veertien jaar oudere schilder het aanvankelijk verlegen meisje mee overlaadde, hadden, juist doordat 75
alles haar vreemd was, eenig vermoeden bij Antje gewekt, dat er hofmakerij mee bedoeld werd. En nu was hij opeens verdwenen! Eva sprak een paar maal uit, dat het stil werd in De Hut, nu meneer Kramer niet kwam om koffie en meneer Luiken zich zelden vertoonde. Antje antwoordde eerlijk: „He ja", maar een gemis bleek ze niet te voelen, uitsluitend van haar kind vervuld. En Eva wachtte zich voor elke andere opmerking of toespeling, de beslissing bleef aan de toekomst en gevaar voor een onverwachten concurrent was er niet. Vertoonde Luiken zich nu en dan en bracht hij Terpstra wel eens mee, geen van beiden scheen door Antje's lieftalligheid sterk getroffen. Overeenkomstig de afspraak, had Nico Nunspeet daags na Eva's terugkeer verlaten, doch het Fransche geld was er blijven liggen. Het zou hem van geen nut geweest zijn, want Bretagne leek hem opeens te ver; immers, wat daar had aangetrokken, kon hij ook in de Kempen vinden. Eva, dus stelde hij rustig vast, moest er nu maar niet nijdig om worden, al had hij door even te telegrafeeren haar de moeite van het wisselen en nu die van het terugsturen kunnen besparen. Natuurlijk werd zij geen oogenblik boos. Onder dien flambard vol krulhaar scholen geen gekrulde zinnen. Hij was oprecht en deed verstandig. Hoe zou hij 't waren zijne woorden waarlijk durven denken aan trouwen, indien hij zich als vrijgezel nog geen uitstapje naar de Kempen kon permitteeren? Zijn dankbaarheid bleef even groot, immers haar vriendschapsdaad ongerept. Verlegen-vluclafig nam hij afscheid en zond de beloofde briefkaarten niet. Doch plotseling volgde brief op brief. Aanvankelijk was het plaatsbeschrijving. Hij zwierf door 't land van Jacob Smits, den door Vlaanderen geadopteerden 76
Hollander van prachtige bedoelingen. Een nacht had hij te Gheel geslapen en, blijkbaar schrijvend niet enkel voor Eva, weidde hij met spot en deernis over dat oord van kosthuizen voor krankzinnigen uit. De welvaart kwam er van de verpleegden; men hield die, net als de boeren koeien; ouders gaven een dochter die trouwde „eenen zot" mee tot verhooging der bruidsgift. In den eersten patient dien Nico aanschouwde, terstond bij 't stappen uit de tram, moest hij een kameraad van de Amsterdamsche Academie, een zoon der Keizersgracht herkennen. Men zag er vrouwenmodes weer, van langer dan een eeuw geleden, die de schepsels met zwierige staatsie over het stoffige kerkplein sleepten. Toen hij een dag later te Westerloo aankwam, passeerde hem daar een bewoner van Gheel, die dagelijks, met handschoenen aan Welke wit moesten geweest zijn, de wandeling vice versa deed naar het kasteel van Graaf de Merode, waar hij een paar uur pal naast de brug zat, wachtende op een gestorven gravin. „Een grooter dwaas dan andere minnaars of veeleer door trouw een ieder tot voorbeeld ?" Eva las voor uit wat Nico schreef, ook de zinnetjes over dien wandelaar ; do ch den brief die nu volgde hield zij voor zich. — De Kempen deden aan Gelderland denken, aan de Veluwe en de Graafschap ; maar ook zonder deze gelijkenis zouden, zoo schreef hij, de gedachten telkens zijn gegaan naar Nunspeet naar die kans (of die hoop ?) op geluk... Mocht hij op dezekansblijvenstaren ? Moest hij zich dit geluk niet ontzeggen ? Nooit zou hij goed kunnen maken aan Antje, wat zij door mansdrift had geleden. Hetgeen de menschen haar schande noemden, maakte haar niet minder voor hem, maar het maakte hem minder voor haar, in zoover ook hij een man was. 77
De brief bracht Eva wat van streek, zelfs wekte hij haar ergernis. 't. Was ongezond, sentimenteel. En zij die uit zijn kriebelschrift, met moeite lezend van „kan het?" en „mag het?" het eerste oogenblik begreep, dat hij bezwaar maakte Antje te trouwen, na wat er met haar was gebeurdl Ze wist niet, wat te antwoorden; dock daags erna kwam een nieuwe brief. De vorige moest haar hebben bevreemd, zelfs zou hij haar misschien hebben ontstemd, daar zij er een schijn van verwijt aan haar vader in kon lezen. Maar Eva moest hem uitsluitend beschouwen als een uiting van zelfverwijt. Wellicht vond ze dat onnatuurlijk, maar was het natuurlijke niet vol wreedheid? Om de stemming te doen begrijpen, waaruit de heele brief ontstaan was, haastte Nico zich haar te vertellen, wat hij in den namiddag aanschouwde, voordat hij haar 's avonds schreef. Achter het park te Westerloo van de Merode's, aan een laan waar iedereen wandelen mocht, verrees tusschen sparren opeens een heuvel, die den vorm had van een halve hoofdkaas met aan den afgeknotten voorkant een uit ongelijke keien gemetselde grot, waarin een beeld van de Heilige Maagd. Toen Nico er langs zou gaan, kwamen van den anderen kant der laan veertig of vijftig jonge geestelijken uit de Abdij van Tongerloo aanwandelen, Norbertijnsche Witheeren. Zij knielden in ongelijke rijen vOOr de grot en zongen er een litanie, een zingen dat zacht bidden was, van jeugdige, hooge, teedere stemmen. Na hun vertrek was Nico er nog lang gebleven. Boven het wel mooie beeld straalden als een banale guirlande van vergulde letters de woorden: „Ik ben de onbevlekte ontvangenis". De verpersoonlijking van deze gedachte hadden al die jonge mannen, een korte wijl stilhoudend op hun langen ont78
spanningsmarsch, aangebeden met gezang. Naar een levee van eenzame kuischheid geordend, kwamen zij op den zonnigen zomermiddag te midden der luie genieters van gezinsleven en andere gezelligheid, in dit prachtige dorp van door de eeuwen tot een park gemaakte natuur, zich verootmoedigen voor het onthoudingsbegrip. Hun zwijgen was lyrische instemming geweest, deemoedig voldaan. En het waren gezonde jongelingen uit een klooster van praemonstratenzer intellect. De kracht in dergelijk overtuigd-zijn had Nico overstelpt met eerbied, als een victorie van den geest over het machtigste instinct. „Ik heb je wel eens van mijn verleden verteld, Eva. Te Parijs heb ik meer dan een jaar samengewoond met een model; ik had haar niet wezenlijk lief, zij dacht er nooit aan van mij te houden, al heette ik dagelijks „mon cheri"; veel ruzie maakten we overigens niet; zij verliet me voor een Franschman en ik liet haar gaan zonder verzet; zelfs vond ik het eigenlijk goed dat ze ging, want ik kon dat vie a deux niet bekostigen. Nuchter ? Ja, dat is het juist. Wij mannen doen hierin afgrijselijk nuchter, doordat alleen dierlijk instinct ons drijft; we zoeken naar een bijzit zooals naar een eethuis. Tot het toeval ons soms bezinning aanbrengt. We zoeken niet, we vinden toevallig, na jaren van een onvoldaanheid, die in den grond slechts dierlijk was. Dit is het schandalige in ons bestaan. Hemelhoog staat de vrouw hier boven, met haar verlangen naar moederschap. En aan een Antje wordt dat niet gegund] Dank zij jou, ons beider vriendin, is haar moedergeluk nu veilig. Mag ik haar rukken nit deze rust, ik die bereid ben, natinirlijk bereid, de zorg voor den jongen met haar te deelen, maar daartoe word gedreven door zelfzucht, immers 79
door verlangen naar haar? Ik vecht om dit te boven te komen, vecht door te werken en te lezen, maar ik blijf aldoor van haar vervuld en dat bijna nooit zonder begeerte." Eva glimlachte bij de lektuur; herlezing wekte ergernis, meer dan de vorige brief gedaan had. Denzelfden dag nog begon ze een antwoord en schreef vijf groote vellen vol; maar dit protest bleef onvoltooid en alleen de gedachte, dat Nico haar zwijgen zou kunnen uitleggen als een bewijs dat zij gegriefd was door de toespeling op den laten hartstocht van haar vader, dreef haar na twee dagen tot een nieuwen brief, veel minder spontaan erneer gegooid dan de eerste, niet-afgemaakte. Voor haar gevoel stond zij plotseling ver van Nico af. Er was in zijn brief iets dat haar pijn deed als een onverwachte beschaming. Voor de gedachtenis van haar vader was zijn vorige brief niet werkelijk beleedigend geweest. Maar groote God, wat was er met hem? Was hij waarlijk oprecht voor zichzelf? Die zelfbeschuldiging over begeerte, beteekende zij misschien, dat hij voor het meisje zonder ontwikkeling niets voelde dan fyziek verlangen? Een werkmansdochter en met een. kind] Zelfs onder dat soort kameraden, waar collages talrijk zijn, zou Nico's trouwplan met schouderophalen worden vernomen. Indien hij aan een model was blijven hangen, zou meer dan een hem beklagen als „niet de eerste wien dat gebeurt". Maar nu er niets was tusschen Antje en hem, zouden maar weinigen hem begrijpen. Eva zelf had hij verrast. Toch was zij niet hevig verwonderd geweest. Nu viel hij haar tegen... Of was hij oprecht? Kon het zijn, dat een man zoo voelde? De blijkbare mogelijkheid folterde haar. Zulk een teergevoeligheid was nog weer heel jets anders dan de tot 80
alle getrapt-worden bereide overgegevenheid van Max. Dezen begreep zij, Nico niet. Haar innigst wezen verzette zich en niet uit eigen onvoldaanheid, uit wat bet lijden van haar bestaan bleef, doordat haar lichaam geen man kon boeien; maar uit een volgens haar diepste overtuiging gezond begrip van het leven. Hoe kwam Nico zoo overdreven-kiesch? Nog altijd Grootvaders dominees-invloed ? Eva wist het niet te verklaren en haar antwoord kreeg hierdoor jets stroefs. „Ik ben van joodsch, van oostersch bloed en in deze tijden van nog altijd fel anti-semitisme past het me bescheiden te zijn 1 Anders zou ik met al de indiscretie van een mijn denken beheerschenden eerbied voor de eenige godheid die zich ooit heeft geopenbaard, de Natuur die immers Het Al is, tegenover de geestelijk-ongezonde en maar schijnbaar nieuw-testamentische priester-onthouding het voorschrift stellen uit Genesis, volgende kort na het scheppingsverhaal: „Vermenigvuldigt u". Dit eerste en laatste gebod der natuur doet den man naar de vrouw verlangen. Kan de begeerde vrouw zijn gevoel aanvaarden, dan wordt voldaan aan den sterksten wil, die ooit geweest is, die eeuwig zal duren. Daaruit ontstaat alleen jets leelijks, als niet beiden volkomen oprecht, of bijmotieven drijfveer zijn. Indien Piet broertjes krijgt of zusjes, zal dit voor niemand een ongeluk wezen. De moeder is een wezentje, dat de ontwikkeling mist van vrouwen en meisjes uit jou stand. Is zulk een ontwikkeling meestal vernis, zij geeft een glans, schijnbaar DR) echt, dat er jets ontstaat als een glimp, lichtende over elke verschijning van de vrouw en van de moeder. Beschaving is wat: een verzachting, die hinderlijke hoekjes afslijpt, juist bij den uiterlijken omgang, sfeer wevend om het gewone leven. Antje heeft Eva. 6
81
natuurlijke gratie, maar aan goede manieren ontbreekt haar veel en het spreekt vanzelf, dat er een menigte jou interesseerende dingen zijn, waarover je niet met haar hunt spreken. je hebt gemeend, dat dit geen bezwaar was, om je voor goed aan haar te binden. Welnu: alleen als je hierover anders gingt denken, zou je slecht doen met haar van liefde te spreken." Nico's antwoord kwam weer spoedig. Och ja, Eva had gelijk I Haar sfraffend vermoeden van mogelijke minderwaardige gevoelens bij hem was welverdiend. Toch kon hij haar geruststellen. Als Antje bereid bleek zich aan een zooveel ouderen man te binden, als ze dit werkelijk kon en wilde doen, vroeg hij niets liever dan haar zoo spoedig mogelijk tot zijn wettige wederhelft te maken en de papa van den lieven dreumes te worden. Dat hij vaak wat kleinmoedig was in alle dingen van de Min, moest Eva toeschrijven aan zijn kindsheid, z4:56 droevig, dat hij er haar nog nooit over had gesproken. Zes jaar oud, verloor hij zijn moeder, doordat zij zijn vader, zee-officier, ontrouw werd tijdens een lange dienstreis. Met den vader van het kind dat zij wachtte, trouwde zij zoodra het mocht (Vader nam „de schuld" op zich, een offer dat onbeschroomd werd aanvaard I). Zijn metterdaad maar halve-broeder droeg Vaders naam volgens de wet en hij kreeg al Moeders liefde. 't Had Vader aan den drank gebracht en op een volgende zeereis stierf hij. Zonder Grootvader en Nicht zou er van Nico's jeugd en opvoeding waarschijnlijk niets zijn terecht gekomen. „...Zulk een verleden maakt vreemd-gevoelig. Lang bleef ik schuw voor ieder trouwplan, vooral nadat ik te Parijs bij het gemakkelijke toegeven aan mijn hunkeren gevoeld heb: dat is miserabele sinecure. En nu ik 82
eindelijk durf hopen een gezinsdak boven m'n hoofd te krijgen, was er niet meer noodig dan die indrukwekkende onthoudings-demonstratie voor de Grot van Westerloo, om me nog te doen mijmeren: Nico, pas op 1 „Eva, doe jij wat je kunt. Ik weet dat mijn geluk in De Hut ligt. Wil over deze brieven zwijgen: wat Antje, indien ze ja zegt, daarvan mod weten, zal (zou) ik haar zelf zeggen op het daarvoor geschikte moment." Eva raakte nu overtuigd, dat dit moment wel komen zou. En zij besloot, het vuur bij Antje te openen. In haar gevoel bleef echter iets schrijnen, hoe welbewust ze zich verzette. Kon zij haar ik dan nooit overwinnen? Niet in haar werk, dat juist al dezen laatsten tijd meer uiting aan haar levensleed gaf dan een streven toonde naar schoonheid, naar het weergeven van in-zich-verantwoord gevoel. Maar overwon zij zich in deze dubbele vriendschap? Ach, zij herlas haar groote vellen en vermocht het maar moeilijk te verkroppen, dat zooveel daaruit voor Nico was verzwegen gebleven. De onbevlekte ontvangenis 1 Mocht zij aan een vriend niet zeggen dat het verguizing was van een natuurkracht, een toegeven aan het diepst instinct met dat woord bevlekking te hoonen? Was het geen huichelen, niet te bekennen, dat zij smachtte naar die „bevlekking" ? Zij lief de belijdenis na uit conventie. Hem gaf zij den onwaren indruk, uitsluitend zich bezig te houden met hem en zelfs voor zichzelf niet het recht te vragen om een keer vierkant neer te zetten, wat aldoor blijft bengelen tusschen de seksen, bij geveins dat een vorm is van den geslachtsstrijd. En dit, nu er tusschen hen beiden geen strijd was, enkel theoretisch betoog. Spijtig verscheurde zij deze papieren, als een onaangehoorde biecht. 83
XV. Antje zou twee maanden later trouwen, Eva had den termijn gesteld; zij kende zich voogdijrecht toe, al wist ze haar eerste bemoeiing mislukt. Want Coen ze, na tweemaal aan een ontbijt bijzondere lengte te hebben gegeven, door te vertellen van meneer Nico, den avond van den tweeden keer alweder over hem begon, verklarende dat hem maar een ding ontbrak, namelijk een goede vrouw; en hier onmiddellijk op deed volgen: „Zeg, wil jij niet met hem trouwen?" barstte Antje uit in tranen en haastte zich schouderschokkend naar buiten. Eva werd boos op zichzelf en op haar. Zij kon over zulke dingen niet spreken. Met niemand. Zelfs met Antje niet. Bij het naar bed gaan kuste ze haar, doch het gebeurde zat 'r zoo dwars, dat ze erover sprak met Luiken, die lachte, lachte... och, die Nico, was hij er waarlijk ingevlogenl Maar de traantjes van het meisje beteekenden nets; Eva kon Loch wel begrijpen: zoo'n vraag, na wat Antje had doorgemaaktl Als Eva nu maar geduldig den mond hield; niemand anders dan Nico zelf kon en mocht het zaakje klaren. In haar bleef het nochtans broeien. Ze gaf er zich rekenschap van dat ze dwaas deed, doch beurtelings verweet ze zich angstig de dingen bij Antje te hebben bedorven en was er wrok in haar tegen het kind, dat 84
huilde bij zoo'n mooi vooruitzicht. Dan woelden haar donkerste levensgevoelens en sloegen haar dof tot machteloosh.eid. Terwijl ze niet wezenlijk bij het werk was, voltooide zij een groot schilderij, een „Terugkeer van de dagtaak", oude man en oude vrouw, meezeulend met den versuften hond om den wrakken wagen met bezemheide naar de plaggenhut te krijgen. Toen ze het 's avonds weg zou zetten, wist ze niet of 't was bedorven of juist tot iets heel goeds geworden onder dat tobben der laatste dagen. Dikwijls gaf het werken troost, doordat ze meende zich uit te leven, tot dan opeens... Maar nu moest ze sterk zijn, sterk in het werk en het andere, want Antje bleef de moeder van Piet, aan wien zij vasthield voor haar leven. Dadelijk bij Nico's terugkeer, bleek de raad van Luiken juist. Uit Antwerpen bracht de adspirant-bruigom snuisterijen mee en lekkers, met verrassend overleg zoo in z'n diepe kist verstopt, dat de douane er nets van gezien had. Antje kreeg er het grootste deel van en de hiermee gewekte erkentelijkheid werd de resonans-bodem voor teedere verklaringen, door Nico afgelegd met voldoende welsprekendheid om den gewenschten indruk te waken. Nauwelijks was de zaak in orde, of zijn aanleg tot clown ontwaakte en onder een door Eva gespeelden Hochzeitsmarsch deed hij met Antje aan den rechterarm zijn blijde incomste in De Hut, na 't paradijs der morgenkoffie twee minuten te voren met het min of meer tegenstribbelende meisje te zijn ontvlucht. Een uur later begon het verlovingsmaal. Als de door Geurt van den boschwachter op vader's fiets ijlings bijeengeroepen getuigen, zaten Luiken aan en Terpstra; er waren kaas, jam, ham en sardines bij het 85
versche mik, en mooie vruchten voor dessert. Zelfs ging aan de koffie een feestdrank vooraf, een alien verrassende flesch Liebfraumilch, waarvan de naam, door de bruid niet begrepen, aan de gastvrouw een toast inblies, weliswaar uitsluitend verstaanbaar voor Nico : op de Lieve Vrouwe van Westerloo, eensgezind met het dito meisje van Nunspeet. Zij waren weer de oude vrienden; Eva ried en hielp bij veel, inzonderheid steunde ze hem tegen hemzelven, want ach, hij zat in moeilijkheden I Met zijn liefde was, als iets nieuws, een gevoel van aansprakelijkheid ontstaan, waarmee hij niet alleen Eva verraste. Onder meer tobde hij over de veertien jaren leeftijdsverschil, hoewel die Antje niet hadden afgeschrikt. Hij was het, die het bezwaar ery an inzag en dit uitmat bij Eva en Luiken, terwij1 hij er over zweeg tegen haar. Maar de grootste moeilijkheid kwam van zijn nicht. Nog den dag der verloving schreef hij haar, een brief van bijna zeven zijdjes, naar hij Eva den volgenden morgen vertelde. Toen hij na vier dagen nets gehoord had, ging hij naar Amersfoort met haar praten en bleef, drie, vier... vijf dagen weg: Eva telde en werd ongerust. Wel kwam er tijding, voor Antje en haar; de verslagen van allerhand drukte waren opgevuld met zelfspot. Eva begreep, waarom Nico weer dwaas deed. De clown die lacht om niet te huilen. De grond van zijn ziel was somberheid ; onblije, diepe gevoeligheid. Hij schreef van bezoeken bij een notaris, wiens dochter eens zoo mal gedweept had met het onderricht van haar teeken-leeraar, dat de dankbare vader al het geduld schonk, waar hij hem om dorst lastig vallen. Voornemens „ peer des huizes" te worden, mOest hij „hinaus ins feindliche Leben". Hij zat nu met de assuranties. Levensverzekering was 86
noodig en daarom bad hij de agenten van drie maatschappijen bezocht; twee waren goede kennissen, maar de derde leek hem de beste agent. Dus had hij geinformeerd naar een vierden, wat een van de eerste twee toevallig was te weten gekomen, die het hem hoogst kwalijk nam. Zijn oudste schoolvriend had gespot, dat hij, die zich een kunstenaar waande, opeens vol belangstelling was voor den mammon... Op een afzonderlijk zijdje aan Eva meldde hij wat hem werkelijk kwelde. Nichts oude maar nog felle oogen keken even bestraffend als vroeger. Over „die juffrouw Bergmann", die er plezier in vond „gevallen meisjes" in huis te nemen, bleek zij ingelicht door te Nunspeet verblijvende vrienden, die de „joodsche malloot" allerminst geschikten omgang vonden voor Nico... Het gesprek had tot 's avonds geduurd, afgebroken, telkens hervat. Toen Nicht als uiterste argument van zijns vaders liefdeservaring repte, verliet hij de kamer, liep buiten de stad en zag haar voor den nacht niet weer. Na stroeve zinnetjes bij het ontbijt, ging hij maar weer opnieuw het huis uit en was over hetgeen beiden gestadig had vervuld gehouden, pas weer begonnen den derden dag, na wederzijdsch mokken al dezen tijd. Haar toestemming had hij niet gevraagd; wel, om haar te sparen, voorzichtig zich uitgedrukt over zijn plan, als jets dat nog nader moest worden geregeld. Zijn schrijven lief onzekerheid, of hij hiermee het huwelijkstijdstip bedoelde, of... het feit van een definitieve verloving. En Eva werd nu waarlijk bang. Als die bar-rechtstandige nicht, die hem vroeger zoo onder de plak hield, al was het dan met grootvaders hulp, den goeiert zooal niet om wist te praten, Loch volstopte met haar stands- en eerbaarheids-bezwaren, dan moest 87
Antje dat bij zijn terugkeer merken en wat kon er daarna niet gebeuren 1 Eva gaf er zich rekenschap van, dat zij vroeger niet aan de mogelijkheid van een huwelijk voor Antje had gedacht, maar nu, ook in het belang van Piet, wel diep zou worden teleurgesteld, als het misliep met Nico's plan. Plotseling wilt ze wat haar to doen stond: zij zou gaan spreken met dat mensch, want Nico kwam blijkbaar nog niet terug.
88
XVI. Aan het station stond een open taxi en daar het pas kwart over tienen was, gelastte Eva den chauffeur haar eerst wat rood te rijden door Amersfoort's nieuwe buurten. Zij kreeg een tuindorp te aanschouwen, omvangrijk, met groot-steedsche luxe. Waarlijk verrast zat zij rond te kijken in de heuvelige lanen. Neen, het zou niet moeilijk zijn, hier een vroolijke wooing voor Antje te vinden, als de halsstarrigheid van Nicht bij Nico's te fijngevoelige kieschheid de herovering van het hem dierbare grootvaderlijk huis onmogelijk maakte. Na een half uur liet zij zich naar Muurhuizen rijden. 't Niet nieuwe Amersfoort bleek oud, dock plotseling werd dat iets prachtigs, ze zag een poort over water gebouwd, telkens weder mooie huizen, brokken straat met veel karakter — en Coen hield haar rijtuig stil. De chauffeur trok aan een kettingbel, het duurde Tang eer werd opengedaan. Vraag of juffrouw Kramer thuis is. — De dienstbode vraagt wie ze aan kan dienen. Op een snel gebaar van haar opende de man het portier en schielijker dan de meid had verwacht, stond de dame uit het rijtuig in de maar half geopende deur. Als de Juffrouw me niet mocht kunnen ontvangen, moet je aan meneer Nico zeggen, dat juffrouw 89
Bergmann uit Nunspeet er is. Maar ik kom om met de Juffrouw te spreken, ga dat maar aan de Juffrouw zeggen. Een zware zucht uit oude borst en de meid slofte langzaam de breede diepe gang in. Eva had gelegenheid rond te kijken. En, was het de invloed van Nico's humor? vroolijk-verrast aanschouwde zij de mogelijkheid, dat het wezentje, eens zoo innig hulpbehoevend op haar atelier gekomen, beschaamd verklarend: — „Ik moet wel, om 't kind", hier binnenkort chatelaine zou zijn, in dezen ouderwetschen bouw, dit deftige metsel- en timmerwerk, waar een vernuftig Bedienaar des Woords de eenige dochter aan zich wilt te binden, de erfgename van al dit moois weliswaar niet tot een duurzaam geluk, daar zij hem te Harderwijk al ontviel en hun eenig kind zich een vrouw zou kiezen, die levens vol leed veroorzaken zou... Antje met sleutelmand door deze gang! Antje in dezen prachttuin de bloemen verzorgend 1 Hoe vol waardigheid, deze ruimten, met inkijkjes voor Vermeer of De Hooghl — Ha, daar slofte de meid weer aan. De Juffrouw kan op dit uur niemand te woord staan. Vraag dan aan de Juffrouw, hoe laat het haar schikt mij vandaag te ontvangen. En zeg meneer Nico dat ik er ben. — De jongeheer is nog op zijn kamer. Wees zoo goed aan de jongeheer te zeggen, dat juffrouw Bergmann uit Nunspeet er is. Ik wacht hem hier wel in de gang. En neer vie! Eva op een bank, een gebeeldhouwde eikenhouten. En daar de meid keek naar de voordeur, als om te zeggen: hier is de uitgang, stelde zij haar gerust met de woorden: 90
— De chauffeur weet dat hij moet wachten. We hebben allebei de tijd. Maakt u nu eerst meneer Nico wakker, 't is ongezond zoo lang te slapen, 't zal zeker al bij elven zijn. Een deur had geknerpt, terwijl zij sprak; hierom zei ze het laatste luider. Schielijk ten halve zich omwendend, zag ze aan deze zij van de gang den voorkant van een vrouwelichaam uit een deurgat ronden, dock nu snel worden teruggetrokken. Eva vergat dat ze het jodinnetje met de ongehoorzame beenen was. Vlug liep ze toe op de gestalte die zich verraden had in die lichtplek der donkere gang en terwijl zij vriendelijk keek, zei ze met haar beminnelijkste stemgeluid: Juffrouw Kramer, verheugd u te zien. Meisje, riep ze nog de gang in, wek jij meneer Nico maar niet. Zelf bijna struikelend over den drempel, dwong ze Nicht zich om te keeren, drong ze haar de kamer in en zei Coen, weer beminnelijk: Natuurlijk wil ik veel liever eerst met u praten, Juffrouw Kramer. Niemand kan u beter alles uitleggen dan ik, die de studiekameraad van uw neef ben. Trouwens, zooals u weet... Juffrouw 1 Juffrouw Bergmann, Eva Bergmann... Nu stonden ze waarlijk tegenover elkander 1 Maar Eva voelde opeens heel anders. Zij had zich een, bij alle toewijding aan Nico, heibeiig wezen voorgesteld, misschien ook min of meer geniepig: iemand die dit huis niet uit wou, waar ze haar brood en haar leunstoel had. En nu zag ze een schattig persoontje, wier aanblik haar zonderling trof, haast ontroerde. „Nicht" stond vlak vOOr het licht in het donker, dat in 't als een zaal zoo ruim vertrek een grens had gelijk een 91
diagonaal, zoodat men in de morgenuren van dezen warmte brengenden dag uit koele schaduw in de zon zag. Afstraling van het voormiddaggoud, dat rozen en begonia's en vele andere bloemen omgloeide, drong als een fonkelende stuiving door de wijde raamdeuren binnen en legde zich schuin op de helft der kamer. Uit het donkere gedeelte flonkerde van 'n vierkante tafel een enkel koperen voorwerp op, een koffiestel, waarlijk monumentaal. Het zien daarvan deed Eva herkennen. Nu wist zij, waarvoor zij hier was getroffen, als weer door jets dat haar vader liefhad. Want de koop van zijn Bakker Korff, waarvoor hij waarlijk had moeten vechten, was een der blijdste oogenblikken uit zijn collectioneursbestaan geweest. Van de „brie Douairieres", daar afgebeeld, stond de kleinste, de liefste nu voor haar, met achter zich het koffiestel van 't schilderij. Bij deze heugenis van vader, voegde zich die van haar goeien. vriend Nico: koffie te Nunspeet en koffie hier — de kan stond waarlijk als voor hem gereed, hoewel de drinker nog in bed lag! Dat alles gaf zulk een grappige wending aan de oorlogzuchtige stemming, waarmede zij was binnengedrongen, dat Eva niet anders vermocht te doen dan weer een lief gezicht te zetten. Graag had zij de hand van het oudje gevat. Ze zei: — Weest u niet boos, Juffrouw Kramer, dat ik mezelve toegang verschafte, ik wou zee graag eens met u praten. Gaat u ziften, antwoordde de juffrouw zuchtend en nam zelve plaats naast de tafel aan den muurkant. Eva ontwaarde boven haar hoofd de groote foto van een knaap, een vriendelijk lachenden krullebol. — „Toen was hij van haar", dacht zij en meteen schoot door haar brein en weder als een evenredigheid, gelijk 92
zij er alfijd maakte op school: Piet staat tot mij als Nico tot Nicht. Zij doorzag wat moest gebeuren. Geen erger oneenigheid mocht ze stichten; in den naam van een dubbele liefde, welke misschien verdiende met moederliefde te worden vergeleken, zou ze pleiten voor dubbel geluk. Het besef dat dit nieuwe inzicht klaar en glanzend openlag, maakte dat zij naar woorden niet zocht. Ook viel er meer te vergelijken dan alleen haar in oprechte bescheidenheid beleden bereidheid om voor Piet den vaderlooze werkzaam te zijn naar den trant van Juffrouw Kramer's zorg voor Nico. Met het gemak harer goede bedoeling verklaarde zij op de hoogte te wezen van Nico's jeugd. Leed valt er over zoovele families! Voor haar was het een leed geweest, Coen kort na den dood van haar vader, dien ze had liefgehad met eerbied en bewondering, Antje Engelaar haar opzocht, na daartoe vergunning te hebben gevraagd bij de toezending van een briefje, door haar vader niet lang voor zijn dood aan de wel heel jonge minnares geschreven. Een vierjarig jongetje bracht zij mee. Dat het huwelijk harer ouders niet gelukkig was geweest, Eva had het lang geweten; maar dit bezoek, kort na zijn steryen, trof nog heel anders haar teerste gevoelens. Hierom nam zij beiden tot zich, aanvankelijk tot ontevredenheid van haar Camille. Eerst liet zij de moeder naar Nunspeet komen, later het kind. Aan Nico en nog een kameraad van de Amsterdamsche Academie, vertelde zij Antje's geschiedenis, juist omdat beiden haar vaak bezochten. Toen zij nochtans jets meende te merken aan Nico, ondervroeg ze hem en op zijn bevestigend antwoord verzocht ze hem dadelijk wat te gaan reizen. Ziedaar, Juffrouw Kramer, de voile waarheid. — Die mijn bezwaren alleen bevestigt. 93
— Hoe meent u? Ik meen, dat ik nets van u heb gehoord, waardoor de werkmansdochter met een zondig verleden minder onaannemelijk wordt als de aanstaande vrouw van mijn neef. Waar moet ik uw bezoek aan toeschrijven, Juffrouw... ? — Bergmann, ik heet Eva Bergmann. Ik kom, ook om met Nico te spreken, na een uitvoerige brief van hem, in de hoop dat ik als vrouw misschien bemiddelend zou kunnen werken... Bemiddelend ? UI Tusschen mij en mijn neef. Zegt u liever de waarheid, Juffrouw. U komt, u dringt hier min of meer binnen, in het belang van dat door uw vader verleide meisje, dat u een onderdak wilt bezorgen. -- 0, Juffrouw Kramer, wat doet u boos I Dat Nico de langslaper zelfs om elf uur nog niet op zou zijn, had ik werkelijk niet verwacht. Te Nunspeet is hij nooit zoo laat. Nu praat ik dus graag eerst met u. Maar 'k ben hier in zijn huis, nietwaar ? en hij loopt bij mij in en uit. Een onderdak heeft Antje niet noodig, dat heeft ze bij mij, zoolang ik leef en ook haar jongen is bezorgd, al kwam ik vandaag te overlijden. Het testament ligt te Amsterdam en ik hoop dit nog te verbeteren, juist in verband met het huwelijk. Gelukkig ben ik gefortuneerd. Gelukkig is geld niet alles, Juffrouw. — Zoo, Juffrouw Kramer, weet u dat ook? Is wat ik telkens moet herhalen tegen mijn eigen familieleden. Ik sprak van fortuin omdat u van een onderdak sprak. Daar komt nog jets meer dan geld bij te pas. Zeker. En 'k geef u onmiddellijk toe, dat een man to krijgen als Nico, voor iemand in de positie van 94
Antje haast een verbijsterend voorrecht is. Maar ook Nico vindt er geluk bij. Hier heb ik drie brieven uit Westerloo, die hij me schreef Coen hij Antje nog over niets had gesproken, nadat ik hem uit Nunspeet had weggestuurd. U hebt hem dezer dagen gewezen op de droeve huwelijkservaring van zijn vader, Kier schreef hij mij over dat kinderleed. Eva zag de oogen verdoffen en wrevel een plooi trekken om den mond, nu Nicht vernemen moest dat Nico over hun onderhoud had geschreven. Zij opende onverdroten haar tasch en diepte er de brieven uit, welke haar zoo geergerd hadden. Brokken las zij er uit voor, met commentaar die niets deed blijken van haar gevoelens, haar tegenspraak. Wel zei ze bij den eersten brief aan een verandering in Nico's gevoelens to hebben gedacht en dus onmiddellijk geantwoord: — Bezin je eer je begint. Mag ik die brieven eens zien? vroeg Nicht en aan de vastberadenheid, waarmee zij tegelijkertijd de aristocratisch-kleine hand ernaar uitstak, herkende Eva de doortastende vrouw, die zoovele jaren dit huis bestuurde, dit huis waar welvaart was — en leed. Kon zij het voortaan blijven besturen? Het zou Antje's moreele ondergang zijn. Maar... waarom in de ruime woning geen twee menages naast elkaar? Als Nicht haar eten van den kok kreeg... De oogen strak op de oude gevestigd, die zenuwachtig haar bril geopend en de brieven schuin naar het licht gekeerd had, overdacht Eva dezen inval. Toen, resoluutheid voor resoluutheid daar zij zag dat de brieven indruk maakten, zei ze, ofschoon de lektuur nog niet was voleindigd: Voordat Nico komt een vraag... 95
En ze legde haar denkbeeld Moot. Nu Juffrouw Kramer daar zelf had gelezen, dat Nico dit huwelijk stellig wenschte, als een geluk waar hij nooit op gehoopt had, bleef alleen nog de vraag hoe zich in te richten. Met Eva had hij daar nog niet over gesproken. Had hij de zaak met zijn nicht behandeld ? Ken de oplossing niet zijn, dat ook de Juffrouw daar bleef wonen, in een gedeelte van het huis en met gebruik van den mooien tuin? Want en Eva glimlachte nu de pracht van dien tuin was immers Mar werk en hoeveel moois hij had voor Nico, wist ieder die zijn bloemaquarellen kende. Hij zal er nu zelf voor moeten zorgen, zei Juffrouw Kramer met de zelfingenomenheid, waar oude menschen even onvoorzichtig mee voor den dag komen als kinderen. „Beet", ging het blij door Eva's brein. En welbewust met joodsche slimheid, uiterst voorzichtig, stap voor stag, schijnbaar zoo argeloos dat zich de oude verbaasde, leidde ze 't wellicht beslissend gesprek. Nicht zei met eenzelfde bitsheid: „U spreekt, alsof het huwelijk vaststaatl" doch Eva antwoordde slechts met de oogen, door die naar het drietal brieven te wenden, dat onder den bril op de Juffrouw haar schoot lag. Ongelukkig deed zij nu tactloos door onnoodigerwijze te reppen van Piet. Nicht veerde op. Wat? ook dat kind hier ? En dan zou men willen, dat zij in dit huis bleef?... Kijkt u eens, Juffrouw Kramer. Nico was voornemens, de jongen bij het trouwen als zijin zoon te erkennen... Och, u schrikt? Maar ik spreek de waarheid. Met moeite heb ik hem overgehaald, dat niet te doen, want het zou onvoorzichtig zijn. 1k heb het met mijn 96
notaris besproken, het is voor alle partijen beter dat de jongen de naam houdt die hij heeft. Maar aan de mogelijkheid, dat de moeder, om met uw neef te trouwen, zou moeten afstand doen van haar natuurrecht, daaraan heeft werkelijk niemand gedacht. Trouwens, geeft u de brieven eens hier... Nico schreef al in de eerste... En vlug boog zij over en greep de papieren van onder den bril en rustig toen, te rustiger, daar over haar de onrust hijgde, zocht ze... — 0, hier heb ik het all Het was in de tweede brief. „Dank zij jou, ons beider vriendin Nico meent: van hem en Antje is haar moedergeluk nu veilig. Mag ik haar rukken uit deze rust, ik die bereid ben, natinirlijk bereid, de zorg voor den jongen met haar te deelen, maar daartoe word gedreven door zelfzucht, immers door verlangen naar haar?" U hoort, hij noemt het „natin:irlijk bereid", de moeder en het kind zijn een... Trouwens, als hij eenweduwetrouwde... — Hoe din-ft u dat vergelijken, Juffrouwl kwam nu de stem van juffrouw Kramer, hoonend, bijna dreigend van klank. Doch zegepralend klonk het niet. Eva achtte het overbodig, te twister" over het recht van een kind, als gaande voor alles, in elk geval; ook hoorde zij gerucht in de gang en ja, daar was dan toch eindelijk Nico.
Eva. 7
97
XVII. Eva kreeg het nu heel druk met regelen en zelfs met reizen. Nog driemaal moest ze naar Amersfoort. Nico, aangenaam getroffen door de vergelijking met de ook hem vertrouwde figuurtjes van Bakker Korff, had de betiteling overgenomen: voor hem als voor Eva was Nicht voortaan de Douairiere, die in het bovenhuis kwam te wonen, vanwaar ze langs een sedert jaren haast nooit meer gebruikte achtertrap den tuin zou kunnen bereiken. Eva had er zich nu mee belast, haar die het binnenkort tot de Weledelgeboren Vrouwe Kramer geboren Engelaar zou brengen, aan de Douairiere voor te stellen. Prettig was deze plechtigheid niet. Van beide kanten deed men voorzichtig. Eva had er danig plezier in, te zien hoe flink Antje had aangeleerd. 't Kind zei geen enkel woord te veel, noch liet ze zich te weinig gelden. Haar zachtheid leek geen verlegenheid meer. In de uitspraak van somm:ge ldanken en ook in enkele gebaren openbaarde zich nog de werkmansdochter, hoezeer Eva haar best had gedaan, sinds het begin van de verloving onder praktischen zelfspot haar in te prenten, dat „men" dit of dat niet doen mag; maar de gracieuze Douairiere troonde dan ook in wel algeheele voornaamheid. Dat die was ongetrouwd geblevenl Eva 98
begreep: alweer de armoe. Schoonheid was veel, maar Loch 66k niet voldoende. Of zou Nico's grootvader zoo gehecht zijn geweest aan zijn vrouw, dat de weduwnaar opzag tegen hertrouwen? Deze eens zeker bevallige Nicht had hem mogen dienen of helpen, doch ids beters bereikte zij niet. En voortaan werd zij weer hummer twee, de achtertrap naar den tuin was symbolisch. Nu mijn neef u hier in zijn huis wenscht te brengen, sprak Nicht en Eva dacht aan den Loon van een stadsbevelhebber tegen den afgezant van den veldheer die de sleutels komt halen; zal ik u inlichten, maar waarschijnlijk zult u de dingen beter kunnen leeren van Trees, die bij mij niet veel meer te doen zal hebben. — Trees? waagde Antje. Uw dienstbode zeker? Nicht vond een antwoord overbodig. Ik ga in de volgende week van huis, maar Trees blijft zorgen voor mijn neef. juist, zei Antje, iets vervaard nu. — DiE was het teere punt in de afspraak : een bruiloft in een ledig huis, door de eenige bewoonster verlaten. Op twee punten had Nicht niet verkiezen toe te geven: daar Nico uit deze woning wou trouwen, zou zij drie weken uit de stad gaan; en „dat jongetje" mocht er pas komen, nadat Nico van zijn huwelijksreis zou zijn teruggekeerd. De moeilijkheid aangaande Piet was geeffend bij Eva's derde bezoek. Nu het niet anders scheen te kunnen, legde Nicht er zich bij neder dat ook „dat jongetje" in huis kwam; doch het aangeven voor wat het niet was, dit gruwelijks lief Nico na. Daags nadat het aanteekenen zonder feestbetoon gebeurd was, reisde Eva naar Rotterdam. Zij had Notaris Van Wishoeck gewaarschuwd en meneer Lagerweij, den accountant, met wien zij het Bijkantoor van de 99
Nederlandsche Bank bezocht, waar het grootste gedeelte van haar vermogen was gedeponeerd. Bij een nieuw testament vermaakte zij de helft van wat zij bezat aan Pieter Johannes Engelaar, met de bepaling dat hij uit hare roerende goederen, ook uit de schilderijen, naar keuze tot een zeker bedrag zou mogen nemen. Verder kende zij hem met ingang van den dag van het huwelijk zijner moeder en tot haar, Eva's overlij den, een jaargeld toe, waarover zijn moeder of haar rechtverkrijgende zou kunnen beschikken. En dan deed Eva door de Bank vierduizend gulden zenden aan den notaris te Nunspeet, door wiens tusschenkomst zij in staat was geweest De Hut met belendenden grond te koopen. Een vroegere burgemeester van 't dorp had het bout voor dat huisje uit Noorwegen doen komen, tot baat van zijn tuberculeuse dochter die aan schilderen deed. Na haar vroegen dood had het leeg gestaan, totdat het met de oude meubels en twee stel heel nieuw beddegoed aan schilders en schilderessen verhuurd werd door tusschenkomst van den boschwachter, die daar een welkome bijverdienste mee kreeg. Hij zou nu Eva's huisbewaarder blijven en Mientje geheel bij haar in dienst komen, ook voor de Rotterdamsche maanden. Trui werd ouder — zoo ontving die hulp, den tijd dat Eva te Rotterdam was. Vermoeid van de vele bedisselingen, doch tevreden dat alles in orde raakte, keerde Eva laat in den namiddag naar huis terug. Daar waggelde Trui haar tegemoet: meneer Max was er drie-maal geweest, de laatste twee keer in een taxi; hij moest de juffrouw noodzakelijk spreken en nu had hij dit achtergelaten. Het was zijn kaartje, in enveloppe, een nog van het hotel te Weenen; aan den achterkant stond gekrabbeld: 100
„Eva, Freund;n, ich komm' zuruck; ich brauche deine nur du kannst mich retten.” Eva vond nauwelijks kracht te vragen, waar meneer was heengegaan. Trui wist niets naders. Loodzwaar strompelde zij naar het atelier. Wat zou hij hebben, wat was er nu weer ? Natuurlijk Marthe. Of misschien... Zij kon haast niet tot boven komen, doch ademde op in de ruime werkplaats, viel neder op de groote sofa en barstte Coen in tranen uit. Als toch, als eindelijk, eindelijk... mansgedutld raakt uitgeputl Er was het kind, maar iemand als Marthe lief dat wel over. God! als het dat was, als dan toch nog... De helft van al wat zij bezat, had ze nu juist weggegeven; er bleef dan toch de andere helft. Ook was dit weggeven een beschikking voor later, die pas geldig werd na haar dood; ze had de voile bevoegdheid behouden een ander testament te maken of enkel dit te nihileeren. Stellig moest zij zorgen voor Piet, nooit zou ze daarin te kort willen komen; maar als haar leven nog een keer nam, als zij eigen geluk mocht vinden... „Vaderl" Hij had het haar nu wel gegund! Helaas, waarschijnlijk was er iets anders, weer wat met Marthe, 't wreede spook... Verbijsterd tastte ze naar het kaartje, ze had het daarnet nog, waar was het gebleven... o, 't lag hier op den vloer bij haar voeten. Er stond toch: „nur du kannst mich retten." „Nur du" en „mich", dus hem alleen; anders had hij geschreven: „uns". Maar God! hij kon ieder oogenblik komen en mocht niet zien dat zij gehuild had. Was er nog tijd om zich te verkleeden? Ten minste moest ze zich verfrisschen. Moedig voer zij overeind en stapte op haar toilet101
kamer toe. Meteen klonk al de buitenbel. 't Kon niemand anders zijn... Hij was hell En zij zag er zoo zonderling uitl Snel hinkte ze door naar haar toilet, sloot de deur, wiesch zich de oogen, droogde, poederde en hoorde Max met Trui in het atelier. Ze riep: „Ik koml" toefde nog even en staple binnen met lets als een lach, die echter verdween zoodra ze hem zag, bleek en vreemd, als was hij verlegen. Maxl Nu hield hij haar omvat. — Goeiert. — Ik ben blij je to zien, maar wat is er? je ziet zoo bleek. — Ik had het moeilijk, lieve Eva. — Had? — Nu ja, een ellendige tijd. Marthe?... — We zijn nu •oor goed gescheiden. Toch?... Maar 't kindl ? Ja, de jongen heeft zij mee. Vooral de toon bevreemdde Eva, dat hij haar dit z66 kon zeggen. Ze dacht: hoe heeft hij het kunnen doen, zijn jongen laten aan die vrouw 1 Ze zweeg en keek hem angstig aan. Spreek Loch... bad ze. Het zwijgen duurde. Zij tuurden langs elkander heen. Ik heb een nieuw geluk gevonden. Zijn veranderde toon, die onware stem deed Eva meer pijn dan wat hij zei. Want dat, het kon, het kon niet waar zijn; daar lag zijn kaartje: zij moest hem redden I — Ben je heusch van Marthe af, Max? 102
Hij knikte en niet droevig meer. Z'is nu voor goed met de Baron. — De baron? Ja, de ouwe baron. — En die was toch met d'r moederl 't Gezegde maakte hem even verlegen. Och nee, dat leek zoo... Hij... maakte de moeder het hOf, Om de dochter. En nu is het klaar voor goed. 't Is mogelijk, dat ie Marthe trouwt. Wordt jou zoon dan ook baron? Het was er nit, voordat ze 't wist. Door de striemende teleurstelling heen, had zich de invloed van 't getob over erkenning van Piet gedrongen. Maar de hatelijkheid was beneden peil. je interesseert je sterk voor de jongenl Vroeger dacht je meer aan mij. In elk geval is hij bezorgd. Marthe heeft al wat ze wou. En ik vond een nieuw geluk. Een andere vrouw... Weer keek hij haar verlegen aan. - Ja, ja, natuurlijk. Wat anders? - En je schrijft me dat ik je moet redden!! Nog eens had zij zich laten gaan, althans in den Loon. En weer betreurde zij die drift. Max, opgestaan, liep heen en weer. Tweemaal stond hij stil voor een doek. Bekeek hij haar werk, of nam hij maar een houding aan? Wat kon hij willen, wat moest hij van haar? God! Hij was toch Max, haar Max. - Spreek, zei ze met gesmoorde stem, pijnig me niet !anger, waarom ben je hier? — Om jou. — Om mij! ? 103
Ze kon niet meer. Ze had willen schreeuwen: Om me te zeggen, dat je met een andere vrouw bent] — Maar dat wou haar mond niet uit. De tranen hield zij niet langer tegen. Eef, je hebt me eens verzekerd, dat je een zuster voor me wou wezen. Is dat voorbij ? Heb 'k me vergist?... Meer dan ooit heb ik je noodig. — Meer dan ooit?l Met die andere vrouw? Heb je je weer laten beetnemen, Max? Integendeel. Ik vond geluk. Eindelijk een vrouw die me liefheeft... Wil je haar zien? Dan haal ik 'r hier. — Ben je met haar te Rotterdam? Maar wat beteekent dan je kaartje? Dat jij alleen ons helpen kunt. Wil je? Mag ik haar bij je brengen? Zeg eerst wat ik voor jullie moet doen. Ik bezit niets meer en jij hebt geld. En je noemde je eens me zuster. Ik moet drieduizend gulden hebben, dan kan ik Lotte's dedit betalen. Dedit? Voor die vrouw? Wat is ze dan? Chanteuse, „Miinchener Operette". Maar de slavin van de directeur. We zijn hem ontvlucht, haar kan hij niets doen, nu we goddank de grens over kwamen. Maar haar trousseau, al wat ze heeft, is te Munchen achtergebleven. Te Munchen? En je korai uit Weenenl -- Nee, ik was nu weer te Munchen. Al maanden ben ik of van Marthe... Ja, ik had het je nog willen schrijven. Maar ik heb het zoo volhandig gehad. Weet je dat er een tentoonstelling van me is geweest? Bij Treibitz. Ik had een kwart van de zaal voor mij. Al me nieuwe teekeningen, met de beste van de ouwe. 104
Aardig. Dus het ging je goed. Ja, dat had ik graag geweten. — 1k had het z66 druk, met allerlei dingen. En toen die moeilijkheden om Lotte. - Moeilijkheden? - Ja natuurlijk. Ltins had haar geheel in zijn macht. - LOns? Ja, LOns. Haar directeur. Ze is zijn minnares geweest. Gedwongenl Zonder dat geeft hij Been rollen. En als hij kan eischt hij nog meer. Dites mon bordel, genre Nana. Ja. Weer anders. Maar eenigszins wel. - En jij redde een blanke slavin. - Redde? Ik wenschte dat ze van mij was. - En nu moet ik jou weer redden. Eva zei niet al 'wat ze dacht. Het „zOnder dat jij bent van mij" wist ze toch nog in te houden. Eef, ik dacht aan je gevoelens van vroeger, toen je beloofde: ik blijf je zuster. — 0, ik doe al mijn beloften gestand l 't Geld zal je hebben, daar niet van. Maar je komt op een beetje een moeilijk moment. Ik heb juist allerlei dingen moeten regelen en betalen, onder andere kocht ik De Hut, je weet wel, dat huisje op de hei te Nunspeet. En dan zit ik vlak vOOr een bruiloft. Niet van mezelf, hoorl van een vriend, hij trouwt dat minnaresje van Vader. — 1161 Da's gelukkig... Ja, heel gelukkig... Weet je wat? Je blijft in de stad? Kom dan morgenochtend tusschen elf en twaalf, niet vroeger, nog even langs; dan geef ik je of het geld Of een check. Je bent een engel, Eef. Innig dank. Hij wilde omhelzen. Zij stak hem de hand toe. 105
Mag ik Lotte meebrengen? Eva scheen even to moeten nadenken. Hierop zei ze :
Goed, dan maken we kennis. Toen er den volgenden morgen, kwart over elven, een taxi stilhield voor Eva's woning, duurde het wat, eer werd opengedaan. Eindelijk kwam Trui aangewaggeld, een wand vol etenswaren voor zich uit. Ze vroeg 'skuus, ze was 't vergeten. En Juffrouw Eva had zee) gezeid... Maar als meheer Max een oogenblik wachtte. Werkelijk ging ze maar even het huis in en kwam Coen met een verzegelden brief aan. Juffrouw Eva was met den trein van half elf naar Nunspeet teruggekeerd.
106
XVIII. Weer spoorde Eva, alleen in een wagengedeelte, dezelfde stations langs, nu nog eens in de richting naar Nunspeet. \Veer reisde zij na een nacht zonder slaap. Het ochtendblad lag ongelezen naast haar, met een brief van Nico uit Amersfoort, dien Trui haar pas gegeven had, Coen ze al in de taxi zat. Verhit, haast koortsig, hoewel ze vOOr zessen een bad had genomen, hield zij zich onbewegelijk, om de hoofdpijn te overwinnen; en liet de doffe oogen staren, over de landen en al dat water, dichtbij, veraf, dat welbekende, zeilend of in motorbooten hier achter Gouda zoo vaak doorkruist. Een ervaring was ze rijker; sedert gisteravond wist ze, wat het beteekent te rijden, te loopen, aan te bellen, op zoek naar geld. Bij drie broers was zij geweest; Ludwig en Alfred bleken naar Den Haag, allebei nu met hun vrouwen; Theo had de drieduizend gulden niet in huis, maar beloofde ze vanmorgen naar den Bergweg te sturen vOOr Lien uur. Gelukkig had hij woord gehouden. Max zou zijn „zuster" geen woordbreuk verwijten. Zij verweet hem des te meer. Niet, tech nog eens te hebben bereikt, dat zij willoos zich aan hem blootgaf. Hij wist het immers al zooveel jaren — en hij maakte er gebruik van. Zoo doet 107
men tusschen verwante zielen, zoolang er werkelijk een band is, hechter, echter, dan er ooit tusschen haar en een van de broers had bestaan. Maar haar eerbied voor hem was weg 1 't Was niet meer haar Max, die een derde liefhad met een liefde, gelijk aan de hare voor hem. Waren de mannen dan allemaal zoo, kon er niet een standhouden in lijden? Ginds was het eindelooze water; daar had ze Zaterdagavond gedreven, terwijl hij haar alles vertelde van Marthe; daar lief ze zich drijven, zich eindeloos gaan, ze dacht er niet aan overboord te springen, ze had er radeloos plezier in, hem aan te hooren, uit te vragen, door hem haar ziel te laten kerven, omdat hij liefhad juist als zij. 't Voldeed haar, hem in de oogen te kijken, mee te gaan met dien ver dwalenden blik, over de aschgrauwe waterwijdte; sours even, onmerkbaar, haar knie aan de zijne. Dan vertelde hij van zijn behoefte aan een - zijn, aan die volkomen intimiteit die de ziel omvat en het lichaam. En hoe zijn Marthe daar semis aan voldeed, bijvoorbeeld Coen ze, een jaar zijn vrouw, na een wandeling buiten terug in de stad, plotseling vroeg: leen me even je zakdoek. Terwijl hij van zulke voldoening verhaalde, was Marthe ver, ver weg te Munchen, misschien met dien ouwen baron... of een ander. En hier hoorde zij, Eva, dat aan en had ook Mar intimiteit, want voor niemand, ook nooit voor Marthe, legde Max zoo heel zijn ziel bloot. Hij die het deed, bleef haar ideaal, haar broer die liefhad zooals zijn zuster. Die aan, althans met deze liefde zou sterven... Maar nu zei hij zich opgeleefd een ander menschl door een andere liefde... Ach, wat was het dan Loch in de mannen, voelden zij alleen geslachtsdrang ? Als men hen daaraanmaar laat voldoen? Marthe 108
deed Max, door te weigeren, Eiden. Deze nieuwe was blijkbaar „ergeben". Max had het woord tweemaal gebruikt. Maar uit beletsels floreert de mini 't Beletsel heette nu „directeur". Misschien ook van deze meid een verzinsel om zich begeerlijker te maken. Dat lichaam was blijkbaar jets als een gootsteen, maar om „haar Max" in vlam te houden deed een dwingeland van een contract dienst, dat moest afgekocht worden met Eva's geld. Theo noemde zijn zuster krankzinnig. En spottend, maar toch niet alleen voor de grap, dreigde hij met curateele, door de broers voor haar aan te vragen1 „Eerst die meid om papa, nou die man om Max." Was ze dom geweest, te goed? Dus net als Papa zoo dikwijls? Hij, man, was zwak, maar tot een grens. En dan, als man verdiende hij. Zij?... Ze kon toch ook verdienenl Den laatsten tijd kon ze zelfs niet werkenl Wat deed ze, al die vele weken? Ze had gedaan en gedacht voor Nico. Of voor Antje en kleinen Piet. Zick,als grootmama geoefendl Sentimenteel gehoopt op liefde. liefde van d'r vaders bastert. Daaraan alles opgeofferd. Al d'r tijd en d'r halve vermogen. Zoo jets zou waarlijk geen man ooit doen. En zij die het wel deed, wou schilderes zijn1 Haar arbeid van den laatsten tijd: dat ding, en dat ding, dat en dat, schimden haar moee verbeelding voorbij. Bereikt? Niet een keer wat ze wou. Dan moet je opgaan in je werk. En ze dacht aan dien landschapsschilder, als „dichter van zijn dorp" geprezen, die zijn meer dan volwassen zoon voor 't eerst naar Amsterdam zou brengen om er op de Academie te komen, waar ook hij zelf eens, veel jonger, geweest was; maar 109
die al ve5r het tweede station, na uit het raampje te hebben gekeken, uitriep : — „Nee, zeg, ik verdom het, ga jij maar alleen, de lucht is te prachtig" — en uitstapte, gauw terug naar zijn werk. Met de zelfzucht zulker liefde doe je 't, wor' je wat, anders... ach... Eva zag een kinderkamer op de plaats van haar atelier. Moe, gaf ze toe aan zelfbeklag en aan de berusting : als dat nu zoo was... Door lawaai als een dreiging te Utrecht schrok ze uit korten, afmattenden slaap op. Zij moest hier overstappen, gauwl Het werd een moment van verdwazende herrie, waar z' opeens in neergeploft stood. Een witkiel hielp, ze vond een plaats; Coen wist ze behagelijk : nu naar Nunspeet. En als een zonderlinge boosheid herdacht haar dofheid de gedachten die haar vegir Utrecht hadden gekweld. Nabloeiers van een naren nachtl Max' komst had wel veel pijn gedaan. De inval als een bruuske troost dat, nu wat altijd onmogelijk scheen waarlijk mogelijk was gebleken, nu Marthe's heengaan hem niet deed treuren; hij ook met Lotte nog wel eens kon breken en dan naar bestendiger liefde verlangen; was echt het werk geweest van den nacht, van die logika tusschen droomen en waken, zooals het vizioen van een mooi schilderij, waar je ook aan terugdenkt als kwellend bedrog, als de malligheid die je bij-blijft uit slaap. Max' liefde was vO6r alles zinnelijkh.eid: aan dit verlangen voldeed Dubbelmank niet... Zou zij daarom tegen hem blijven wrokken, nadat ze vroeger had leeren berusten ? Haar hart bleef trouw, al was 't jaloersch. Mannen mogen, moeten nemen. Dat wil nu eenmaal 110
diezelfde natuur, waarvoor leelijke vrouwen nonvaleurs zijn. Zij moest het in wat anders zoeken. Piet? — Ja. — Piet, nets, niemand anders. Reeds naderde zij Amersfoort... Als ze uitstapte om met Nico te praten? Jets dat leek op fyzieken weerzin, vervulde haar plotseling tegen de bruiloft. Zij was er immers niet bij noodigl Dan bleef zij waken over den jongen, die zijn moeder drie weken verloor. Wegblijven?... Ach, ze wist het niet! Een onverwinbare tegenstrijdigheid van gedachten en gevoelens verbrak haar evenwicht. Zij weet het aan den folterings-nacht. Rechtmatige zelfzucht, toewijding, zachtheid, artiest-zijn, moeder-verlangen, wanhoop, ze wou, maar ze kwam er niet boven uit, machteloos in het treingeratel. Nooit had zij iets om geld gegeven. Nu vond ze dat Theo geen ongelijk had: drieduizend gulden zoo maar weg, waarvoor? voor wie? voor een gril van een anderl Doch meteen werd ze teeder, Max! wien had ze, wat had ze anders dan hem, die met Papa haar hart vervulde I Zij 66it weigeren hem te „redden" ?I Dat ze aarzelen, piekeren konl Maar it was zoo opeens gekomen: hij, plotseling tusschen de dingen met Antje. Ach, zij was moe en zij was eenzaam. Wien hield ze over, nu Vader dood was! Diens liefde was het onschatbare goed, van klein kind of overvloedig gekregen. Meelij die liefde? Slechts voor een deel. Te krachfig was zijn optimisme, te forsch en duurzaam het zelfbewustzijn, om hem in haar, ook zelfs in haar, bij haar gebreken en mismaaktheid, geen dingen te doen terugvinden van zichzelf, die hij naar voren haalde, aanmoedigde, steunde en prees, uit liefde voor haar en uit 111
zelfvoldaanheid. Ikon zelfverwijt hem ook hebben ge. dreven? Haar, 't misluksel dat op hem leek, dat met die gelijkenis hem als een hoon was, kon hij haar aanzien met schuldbesef? Aan schuld had zij eens durven denken. Het was Naar nu, of zij inwendig bloosde. Hem, den krachtigen gezonde, die, bijna negen-en-vijftig jaar oud, den welgevormden Piet verwekte, hem had ze kunnen verdenken van ziek-zijn, ziek, voordat zij werd geborenl... Ach, ze had het gedacht, toen met Gerard Hoenders, den mooien, schatrijken geleerde, beveling van het lot naar 't leek, die krankzinnig bleek door de ziekte, net toen hij als aanstaand professor genoemd werd. Neenl't Was gebeurd, in en door haar gedachten; doordat zij de dingen van den geslachtsdrang, alles wat daarmee verband hield, wist of wou weten, vies-nieuwsgierig. Andere meisjes niet zoo, of minder? Haar trok het, haar, naar wie geen jongen keek. 't Was lang haar domme zwakheid geweest. Zij had die eens bekend aan Graaf. Graaf bloosde, maar zei enkel: „O foeil" Toen las ze het boek van Marie Duchelard. Daar, in dat werkvan-mededoogen, had zij de verklaring gevonden: het was een der begrijpelijke gevolgen van den procreatiedrang, dat leelijke menschen, die gevaar loopen in dezen schrikkelijksten aller struggles nooit te verwinnen, nooit te slagen, er ongewoon veel mee vervuld zijn. Maar dat zij een oogenblik Vader verdachtl Ach, alles haast had ze met hem verlorenl... Piet bleef haar, als zijn erfenis. Zij zou voor 't kind doen, wat ze kon. Het testament was gelukkig in orde. En naar de bruiloft zou ze gaan, meer om de moeder dan om Nico. Door kalmer gedachten versterkt, verfrischt, stapte 112
zij to Nunspeet nit. Toch voelde ze zich nog zonderling moe. Weer was het de hinkende die door het dorp ging, volgens de mode en keurig gekleed, en zij merkte: weer keek men haar na I
Einde van het Eerste Boek.
Eva. 8
113
TWEEDE BOEK.
I. Nadat Piet er op den dag af drie weken was geweest, kwamen de peer en mevrouw Kramer—Engelaar bij het einde der huwelijksreis hem te Rotterdam aan den Bergweg halen. Veertien dagen later zou tante Eva worden beloond door vier dagen hun Bast te zijn. Het was half November en miezerig-koud. Met een nieuw boek van Duhamel, haar door Nico gebracht als geschenk van de reis, had zij ditmaal een tocht die kort viel. Op het stationsplein te Amersfoort wachtte de gastheer haar af met den jongen. Dorst je dat doen? Met dit nare weer? Dit weer? Met Piet? We gaan alle dag uit. Zijn vader leert hem de weg in de stad. Petrus, waar is de Valkestraat? 't Kind keek naar Eva, lachte als listig, maar kneep de lippen die krulden opeen. Uil, ik heb hem je net gewezen. De Valkestraat komt uit in de Langestraat. Het eerste vak dat ik hem leer om zijn weg door het leven te vinden, de Aardrijks-kunde I Was ik al niet een meester-schilder, het zou jammer geweest zijn van de docent die in mij is verloren gegaan. je wordt nog een meester-vader, dacht Eva. Toen zij bij huis waren en Nico den sleutel stak in
117
het deurgat, had Piet na volhardend zwijgen een vraag: — Tante, hoe is het met juffrouw Trui? — Best, zei Eva, dank je wel, de juffrouw heeft me de kompelemente voor je meegegeven. Nico lachte: Wat 'n vriendschapl — Die is de laatste twee dagen ontstaan door bemiddeling van de kanarie. Maar 'k wist niet, dat hij juffrouw zei. Trees laat zich ook juffrouw noemen. Eva herinnerde zich het pijnlijk moment bij Antje's voorstellin.g aan de Douairiere, Coen die geen antwoord op de vraag gaf, of Trees de naam was van de dienstbO ; doch ze zei hier maar nets van aan Nico. Wel wees ze hem op de merkwaardigheid, dat Piet naar Trui vroeg, niet naar Mientje, die hij Loch veel langer kende. juist daardoor 1 Trui was wat nieuws, net als de papegaaien uit de Diergaarde. je bent een pedagoogl lachte Eva. Op hetzelfde moment kwam Antje ontsteld aanloopen, zij had hen niet zoo gauw verwachtl Nico, die Eva's valies had gedragen, bracht dit naar boven en wees haar de logeerkamer, welke bij het domein lag der Douairiere. — Hoe zijn de buitenlandsche betrekkingen? fluisterde Eva. Nico liet het hoofd iets scheef gaan, trok de wenkbrauwen in de hoogte en spreidde de handen uit dicht bij de kin, gebaar dat beteekende: ach, zoo zoo. Vooral de jongen kan geen goed doen; daarom bemoei ik me juist veel met 'm, dat Nicht begrijpen mag: het baat niet. Eva dacht: de halve waarheid; met den jongen zou
118
jij je toch wel bemoeien, maar nu doe je het ondanks Nicht, en vindt aan dat gedrag iets pijnlijks. Zij besliste in stilte ik breng dat in orde en treuzelde op de bovengang, doch de deuren bleven gesloten. In de huiskamer glansde het koffiestel, alles was bijna zoo keurig als vroeger; nochtans zag Eva verandering. Een ding had tOen niet kunnen zijn: op de tafel vlak onder het stel, op den schoorsteen en op het tafeltje naast de deur lagen pijpen, grove tabakspijpen, drie dikke pijpen in een kamer en rondom die pijpen was asch en tabak. Antje, hoe kun jij dat dulden? Antje sprak: „Niek wil et zoo" en kuchte verlegen ergernis weg. Een tweede verandering was er aan Piet. Te Nunspeet hing hij aan moeders rok, Eva miste hem soms uren, maar dan was ook Antje de hei op. flier aanschouwde zij deze als vrouw-van-den-huize, hetzij in kamer, gang of keuken, wanneer „Tante" ook daar dorst neuzen; Piet was zelden of nooit to vinden en Eva deed met opzet geen navraag. Trouwens, een half uur na haar aankomst wist ze dat de knaap zijn weg ging. Van boven gekomen, dronk ze haar koffie, Coen Piet de tuinkamer binnenwipte, natuurlijk zonder voeten vegen; doch wel nam hij zijn mutsje af, terwijl hij Tante twee peren aanbood met een zelfvoldaan: — Voor jou. Even later — Piet weer weg keek Nico lachend om de deur: allemachtig, koffie klaar, dan had Petrus toch gelijk, Nico had hem niet durven gelooven: nog geen twaalf uur en koffie... Piet? natuurlijk in de schuur, maar kwaad kon ie niet, de bijl was verstopt. — De bijl? vroeg Eva. 119
ja, Dame, de bijl. Ofwel d'n aks als u liever wilt. Een snijdend werktuig, dies verstopt, want Piet die den ouwen heer moet helpen aan 't fabriceeren van het brandhout, beperkt zijn taak tot takjesbreken. De Douairiere heeft haar spaanders, aan die voor beneden wordt nog gewerkt. Nico had een pijp genomen, porde, pikte, of het ding schoon kwam, maar stond op om een andere. Toen hij daar den brand in stak, met de eerste naast zich op tafel, genoot hij zoo zichtbaar doordat het vuur pakte, zijn blik ging zoo vergenoegd door de kamer, zijn luiheid waardeerde den zetel zoo echt, terwijl zijnvrouwtje dribbelde en aan Eva een tweede kop koffie inschonk, dat deze lachend: — „Es ist erreichtl" zei, te laat bedenkend: — Hemel, Antjel weer zal die zeggen: „Ik ken geen Fransch". Geen gesprek, sinds de verloving, of er kwam een gevaarlijk moment, dat Eva bracht op de gedachte aan het tochtje naar Harderwijk, toen Antje zich met dat excuus tegen Nico's „Aennchen von Tharau" verweerde. Nu doorzag en voorzag hij terstond. Al wat hij wenschte was bereikt, maar ja, zijn vrouw kon moeilijk weten: Eva herhaalde daar den juichkreet, waar een kapper te Berlijn jaren geleden zijn vreugde mee uitte, toen hij na eindeloos friseeren de snor van den Keizer in den verlangden draai had gekregen... Wanneer laat jij nou je haren 's snije? Antje was er voor blijven staan om, in presentie van de gast, die vraag te doen als een verwijt, bij welks beteekenis voor haar vreemde talen en kappers en keizers immers alle belang verloren. -- Die zit] juichte Nico; en met zijn stem jubelde zijn blik naar Eva. 120
Voordat het den op tafel gebracht werd, kreeg Eva ook de hit te aanschouwen. Antje had haar ingewijd: de naam van het meisje, dat dagelijks van kwart vOOr acht tot drie uur hielp, was Elizabeth; de moeder had bij het eerste bezoek niet anders dan van Lies gesproken, maar de buurt kende Bet, had haar zoo gedoopt, de maanden van haar vorigen dienst op den hoek bij den kruidenier. -- Dag Elizabeth, zei Eva en zag Bet op dien groet uit de melkkan morsen, nog wel over het Turksche kleedje. Elk ander antwoord bleef uit. Eva besefte, dat de ongedwongenheid in dit zoo wel gemeubelde stads- en predikants-huis moest achterstaan bij de vrijheid te Nunspeet. En nog vOcir het aan tafel gaan bracht een schoon avontuur met Piet daarvan de burleske bevestiging. Er rinkelde glas en dat viel op het stoepje v6Or de raamdeur der huiskamer. Toen Eva naar buiten keek, zag ze het kind, een vinger aan 't mondje en starend naar haven, tusschen de dorrende stamrozen staan. Meteen ontstond er gestommel in huis, Antje liep aan: Wat is er gebeurd ?I en Eva herkende de stem van Trees, die het antwoord van de trap riep door haar beklag te doen aan Bet. Piet had een ruit van juffrouw Kramer haar slaapkamer ingegooid en dat was iets verschrikkelijks : hoe kwam men zoo gauw aan een glazenmaker? waar kon de juffrouw straks gaan rusten? zoo'n man stand toch maar niet dadelijk klaar I en wat een onkosten gaf dat weerl Opgestaan, tegen Antje gedrongen, wier hand den knop van de deur omknelde, hoorde Eva de klachten mee aan, zooals ze heenvielen over Bet. Roep Nicol fluisterde zij naar Antje. Doch meteen werd er achter hen tegen de raamdeur 121
getikt en zag zij Nico met huilenden Piet, die bij het oor werd opgebracht. Vaders oogen tintelden vreemd. Echter noemde hij het een ernstig geval, niet verdoezeld met Piets verklaring, dat zijn steentje bedoeld was geweest voor een kat, waarvan hij den vorigen morgen gezien had, dat ze een musch overviel en meenam; een musch, in den tuin neergevlogen om kruimpjes, door Vader voor de vogels gestrooid. Dus, concludeerde Tante Eva, is het Vader zijn schuld, dat de ruit is gebroken. Piet keek beduusd, norsch-ongeloovig; Vader meende dat Tante Piet voor den mal hield en wist er helaas nets anders op dan zelf te gaan om een glazenmaker. Mag ik mee? vroeg de onvervaarde. -- Nee, zei Vader, je gaat naar je bed. Dock Tante vroeg Naar ter wille vergeving; om haar plezier to doen werd die geschonken, maar het middagmaal leed eronder, want de groente brandde aan. Terwill de ontsteltenis in kamer en keuken voortduurde, besloot Eva haar gang te gaan. Voor haar doen vlug de trap opgekomen, tikte ze aan de middendeur die, naar ze nu wist door het vallen der scherven, niet die van Nicht haar slaapkamer zijn kon. Op een tweeden klop volgde een aarzelend: „ja" : het was dus de huiskamer der Douairiere. Een blik vol verbazing trof de bezoekster. -- Dag, Juffrouw Kramer. U neemt me niet kwalijk ? Het was mijn plan u straks te bezoeken, maar ik hoor dat een ruit is gebroken. Dat deed die jongen, juffrouw... Bergmann. — 1k weet het, maar ik wou u vragen: wilt u straks in mijn kamer gaan rusten? Ik bedoel de logeerkamer, het bed is er opgemaakt, als u dat nu wilt gebruiken... 122
Ik denk, sprak Nicht met waardigheid, dat mijn neef voor een andere ruit zal zorgen. Natuurlijk I Nico is al uit. Maar 't is het schaftuur, als de glazenmaker misschien niet dadelijk kan komen... — Heel vriendelijk, Juffrouw... Bergmann, maar ik dank u. 1k zal me weten to behelpen. Eva boog en kwam benee, de kous op den kop, zooals ze den beer des huizes beleed, die juist terugkeerde van zijn boodschap. De goeiert zuchtte: — Alle dag wat, waarom nu juist een ruit van Nicht! 't Begin van het middageten was somber, maar Eva hield haar opgewektheid. Na het maal, dat als feestdisch bedoeld, doch eigenlijk alleen in het 's morgens door Nico aangevoerde nagerecht van gebakjes en twee soorten vruchten geslaagd was, ging zij fluks met het kind er op uit. Het hart vol haat tegen de kat, die zich weer in den tuin had durven vertoonen, scheen Pietje niet zoo welgemutst, als Tante na de gebakjes verwacht had. Dus moest de speelgoedwinkel helpen. Piets keuze vorderde beider geduld, maar de uitslag was beider belooning. Zijn eerste stellige wensch was een from, doch Eva vond dat Nicht verzoeken. Liever het oog gestreeld dan het oor, desnoods dan toch met militairisme. Aileen haar beurs had scha ervan, dat Piet naar huffs keerde, niet met een from, maar met een pracht-sjako en een sabel. ZOO met den jongeling naar boven 1 Tante dorst het waagstuk niet aan. Ze zond Elizabeth met een kaartje, wanneer het juffrouw Kramer zou schikken. „Dan maar dadelijk", luidde het antwoord. Dus maar dadelijk in het vuur. Nico prees haar een heldin en Antje vond het toch zOO'n ding, dat Eva wel een poging wou wagen om „vrede Kier in 123
waar vond die mond die boekenhuffs te krijgen" taall dat zij opstond van de tafel vol te herstellen ondergoed, om bedeesd en ontroerd Eva's hand te drukken. Toen Eva dien eersten avond in bed lag, hinderde gesnork van Trees, wier kamer naast de logeerkamer was; doch het sarrende wakker blijven werd door zelfverwijt veroorzaakt. Dat zij zich weer had ingebeeld, de gaaf haars vaders te bezitten om alle menschen in te palmen I Omdat ze de vorige maal was geslaagd 1... Toen gold het toekomst en mogelijkheid, nu gold het heden en werkelijkheid. Zooals twee opgesloten katten zaten de twee hierboven te blazen; als lastige ouden die zich vervelen zaten zij zich te ergeren. Trees, deftig „binnen", keek telkens op bij het onschuldigste gerucht, ook als het duidelijk van de straat kwam. Nicht's klachten betroffen alle het kind, hoewel ze ook grieven had over 's avonds, wanneer de jongen al uren sliep. Trees liet zich den term „het joodje" ontvallen; Nicht's kuch gaf het overbodig bewijs, dat het tweetal daar Piet mee aanwees. Eva vermocht zich in te houden, zelfs na deze onhebbelijkheid, doordat ze, bij alle prikkeling, met wroeging dacht: wat ben 'k begonnen, hoe kwam ik op het onzalig idee, dat het oude mensch hier moest blijven, opgeborgen hierboven met Trees, waar ze geen van beiden iets doen en de vloer alleen Nicht van de huiskamer scheidt, die zoo lang haar domein geweest is. Maar Eva's zelfverwijt sloeg dieper. Bevorderd had zij dit huwelijk niet, maar evenmin het tegengehouden. Zij dacht alles te doen met geld! Ook Coen zij Nico's verliefdheid merkte, kwam ze dadelijk met haar beurs 124
aan, alsof hij na Grootvaders erfenis niet voor eigen rekening kon op reis gaan. Hij was onpraktisch, zij niet minder; maar hij was zoo teergevoelig, zijn genegenheid ging diep, ook wel degelijk voor Nicht; juist daardoor vond hij de oplossing prachtig, dat Nicht het huis niet zou verlaten. En Nicht zelf, dat die wou blijven, bij dit huwelijk, zoo gehaat? Van alles kon invloed hebben geoefend, zelfs de diabolische hoop Nico's teleurstelling te aanschouwen1 „Hoe krijg ik het nare mensch nu het huis uit?" Haar gelaat was in donker den kant toegekeerd, vanwaar het martelend gesnork kwam; zoo vormden Eva's gedachten die vraag, waarbij ze meteen vol schaamte den rug boog. Want daar lag de Lout juist, bij die gedachte: zij, Almaar trekkend aan de touwtjes 1 Wat ze voor Piet deed, vond Nico best, ofschoon hij weigerde het door haar vastgestelde jaargeld op te steken; hij liet dat staan „als studiefonds"... Te veel had zij deze maanden bedisseld. En 't resultaat?... Het gesnork van die meid, als een den nacht door durend verwijt, dat zij het tweetal had hier gehouden. De nachtgedachte kreeg invloed op Eva; gestadig nam ze zich in acht, zoowel bij Nico als bij Antje en sours gaf het iets stroefs aan den omgang. Of lag de schuld voor een deel aan Antje, was haar logeeren het vrouwtje te veel? De goeiert deed haar best voor 't huis; Bet wilde ook wel, maar was een slonsje, en beiden hadden heel den morgen Trees achter zich aan, die „voor haar juffrouw" nu dit, dan dat in de keuken kwam doen en met 'n paar woorden, een vraag of 125
een klacht Antje liet voelen: je kunt er nets van. Wel wist Nico dan sours een grapje, maar zelfs het clownswerk miste doel: de jongeheer had het verkorven bij Trees. Knus waren alleen de avonden en Eva's laatste kreeg jets van een feest. Alles werd opgehaald van de bruiloft, want alles had plezier gedaan, hoe weinig het eigenlijk was geweest. De telegrammen van Sint Lukas, 't geillustreerd gedicht van Rogmans en dan dat Overwater zelf kwaml Zelfs de korte wethoudersspeech, dat ze mekander trouw mochten blijven... Maar vooral het bruiloftsmaal. Wat sprak Luiken hartelijk, he? Willem toch ookl verbeterde Antje. De toost, door Willem voorgelezen, was zeker welgemeend geweest en 't eenige dat er „van Antje's kant" kwam. — Waarom zou Hendrik hebben gezwegen? Hij dors' nie' goed. In dat gezelschap... Eef, hij heeft tweemaal met je geklonkenl 't Is waar 1 Dat ik het ken vergetenl Wil je de plaatjes van de tooverlantaarn nog eens zien? Hoe vlug wist Nico of te leiden, om de kleinste perikelen heenl 't Was ook zijn gaaf geweest als bruigom, midden in die tweeslachtigheid van zorgelooze kameraden met een aangeboren beschaving en knechtsyolk zonder veel beschaving met opzettelijk deftigdoen. Eva verklaarde zich gretig bereid, de door Luiken en Terpstra geteekende, maar grootendeels door haarzelve verzonnen prentjes, beginnend met het beeld des bruigoms, als marskramer bloesjes vertoonend aan Antje, nog weer eens allemaal te zien. Voor Antje 126
bleken de platen een schat. Vooral die, waar ze sliep in het duin... Niet dom, dacht Eva, je bent er een schat. Maar nu haar opgetogenheid, bij het nogmaals aanschouwen van 't „slot finaal": Nico en zij terugkeerend van de reis en voor een tuindeur der fantazie, omrankt met groen en rood van rozen, verwelkomd door een prachtig ventje, waarlijk met liefde door Luiken geteekend: „De zoon die wacht". Het was riskant geweest, maar 't slaagde. Luiken had het offer gevoeld, dat zijn vriend Kramer bereid was te brengen, door de liefde voor eene vrouw te verwijden tot liefde voor een kind dat er was. Zoo werd die laatste vertooning iets echts en hierdoor kon bij deze twee menschen de plaat nooit te vaak voor den dag gehaald worden. — He ja, besloot Eva, terwijl Nico de banden oprolde, 'k ben blij, dat ik ze nog eens gezien heb. Juist nu, niet meer in bruiloftsstemming. Ze zijn werkelijk meer dan aardig, Luiken heeft er gevoel in gelegd, echt vriendewerk... Niewaar ? knikte Nico. Ja, zei Antje, 'k blijf 'm d'r me leve lang dankbaar voor.
127
Een van haar laatste Nunspeeter weken had Eva, als antwoord op een verjaarsfelicitatie, een brief gekregen van Hermien, klagend dat Ludwig den vorigen Zondag was opgemerkt bij Anjema in Den Haag, a deux dineerende met zijn maitresse. Op Zondag en bij Anjema: dat waren de twee punters der klacht. Waarom schrijft ze mij dat, had Eva gedacht, waardoor en waarvoor die gemeenzaamheid? Blijkbaar is het alweer „de schande", zijn ontrouw heeft haar nooit kunnen schelen; maar ze schrijft dat nu aan mij, van wie ze immers ook schande duchtte, Coen ik me over Piet ontfermde 1 Eva had den brief onbeantwoord gelaten en Hermien nog maar Bens bezocht op haar jour. Nu, vroeg in den morgen, bracht Willem een briefje: Ludwig en Theo waren naar Brussel, of Eva vandaag met Marie kwam eten. Het edele tweetal weer aan den zwierl -- En blijft die meneer in Amersfoort wonen? Met deze vraag had Theo, daags voordat Eva naar Amersfoort gaan zou, het kort begrip geformuleerd van aller denken en gevoelen, aller beduchtheid, verbazing, verheuging, dat die meneer dit dorst en wilde, zoo'n huwelijk in de stad waar hij woonde. Als hij maar niet naar Rotterdam kwam, had het waagstuk hun aller zegen. 0, de bende I had Eva gedacht. 128
Nochtans hield zij aan hen vast. Zij voelde deze behoefte juist than, in haar ontreddering, ontwrichtheid, na de vier dagen met Piet en Antje: dat einde van haar zorg voor het tweetal. Want met dit besef was zij thuis gekomen: hoe minder inmenging, voortaan, hoe beter. Verwijten maakte ze enkel zichzelve : haar domme raad was het, die Nicht er in huis hield en dat alleen bedierf den toestand; Nico was blijkbaar tevreden, gelukkig, allerliefst sprong hij om met Piet, maar hij zat in den knoei over Nicht-en-de-meid, die Antje angstig en korzelig maakten: „'s Avonds komt ze pas bij", klaagde hij. De Antje-van-vroeger zag Eva eerst, terwijl de plaatjes werden vertoond; verder kreeg ze sterk den indruk, dat zelfs zij haar nu to veel was. Piet alleen had een prachtig leven. Mag ik meer verlangen? dacht Eva. Maar ja, zij voelde zich uitgeschakeld, al heette ze „de lieve tante", den laatsten avond bij zijn naar-bed-gaan. „Tante" of „Grootmoeder" maar op een afstand. Thuis. Aileen. Aileen met 'r werk. En ook daarbij nets dat dwong. Was zij meer dan een dilettante? Dan zou het werk haar vermogen to dwingen. Nu dwong haar verlangen naar Amersfoort. De moeial, die er onpraktischen raad gaf, wou daarheen terug omdat er het kind was. Ze had zich voor het hoofd geslagen, Coen zij, opeene weer alleen, in den trein zat, dat ze zoo weinig met Piet was geweest, niet met 'in spaanders gegaard had in 't schuurtje enkel bij het gaan naar den speelgoedwinkel, was hij heelenal van haar. 0, een kind, een kind, een kind, er was niet anders voor de vrouw. Op straat keek zij kinderen aan, vergeleek de gezichtjes als tot een keus, eens ging ze op zoek naar joodsche gezichtjes. Zij vond er geen dat kon halen bij Eva. 9
129
Piet. En deze jongen was van haar bloed wie stond zijn Vader nailer dan zij? Maar hij hoorde aan Antje, die nu een man had en daar geen vierde meer bij noodig, Nicht niet, maar evenmin „Tante Eva"... Zeg, dat ik met plezier zal komen, had ze, een stuk citroen in de hand, waar ze inkt mee wreef nit een kleedje, vriendelijk knikkend gezegd tot Willem. Maar nu zij, punctueel als Vader, op het slaan van half zeven stond v66r het huis, neep een beklemming, niet veroorzaakt doordat ze funk had doorgeloopen. 't Verblijf te Amersfoort had haar verwend, ondanks teleurstelling, zelfverwijt; en hier was niets van Vader over, niets meer van zijne atmosfeer; al stond zij in de vestibule dadelijk midden tusschen dingen, waar zijn kooplust het huis mee had overladen. Een doodsch teveel, nu oplettend gerangschikt; niet meer de drukke, warme bontheid, het Oostersche van dien Nabob, Papa. Hermien ontving haar vriendelijk. Blij dat jij er ten minste bent. En op een bevreemdingsblik van Eva: Heb je honger?1 Je moet nog wachten, Marie is te laat, juist belde ze op, er schijnt iets te wezen met hun chauffeur; als ik wel begreep, komt ze straks met een taxi. Het duurde nog bijna een half uur, wat Hermien ongeduldig maakte. Eva keek „Graphic" en „Illustration" door, precies als vOOr Papa zijn dood. Adrie was plechtig binnen gekomen. Wat groeit ze haar moeder na, dacht Eva. Ook moeders ongeduld bleek ze te deelen: half negen wachtte zij Lize Mayer en 't was al bij zevenen1 En de jongens? vroeg tante Eva. Allebei weg. Siegfried, over geweest, was weer naar 130
Leiden en Gustav naar een jongelui's dineetje in Den Haag. We zijn huiselijk met ons vieren. Als tante Marie nu maar komen won! Precies haar moeder, dacht Eva spijtig, een domhautaine ergernis over wat niet eens tante's schuld was. Eindelijk taxi-geluid ja, Tante. Een drama kwam er met haar binnen. — Jan heeft ons opeens laten zitten. Stel je voor, nu Theo uit is 1 Maar we zullen hem wel krijgen... Alleen ben ik nu zonder wagen. Zonder wagen? vroeg Adri. Ik kan Loch niet zelf chauffeerenl Weet je waarom het is? vroeg Hermien. Ja zeker 1 Hij heeft ons bestolen, al maanden; maar Theo merkte natuurlijk niets. Van Maanen is er achter gekomen. Jan konkelde samen met die z'n chauffeur en nu beginnen de heeren een zaak. Garage De Vlijt. Zij directeurenl Jan heeft blijkbaar niet eerder gedurfd, niet voordat het hek van de dam was. Kijk... Marie greep nerveus in haar taschje. Een brief aan haar man, door haar geopend, dat Jan bij dezen zijn ontslag nam. In een couvert met „Garage De Vlijt". De meid kwam zeggen dat er gedekt was. Met doffen blik noodde Hermien haar gasten. Ja, het was wat, tegenwoordig... Toen de soep was gediend en de meid uit de kamer, moest Marie nog meer vertellen. Hoe zoo iets kon; of zij geloofde, dat waarlijk van gestolen geld die twee een zaak waren begonnen. Waar anders van? Ze hadden niets. Er kan hun geld zijn voorgeschoten. — Nee, Frans van Maanen had zekerheid, hij heeft het ook al aangegeven. Maar Theo komt weer net te laat. 131
— Kan Max je niet helpen? vroeg Hermien. Een grijns van Marie vergroofde het antwoord: -- Die reserveer ik voor onze divorce. - Gaat u scheiden, Tante? verstoutte Adri zich. — Nog niet, kind, maar men kan nooit weten. Wrok klonk er uit de stem van Marie. Dat zij met een taxi had moeten komen, terwijl haar man aan den fuif was in Brussel! — Had ons tochgevraagd, kwam Hermien wat traag. — Willem moest immers Eva halen. -- 1k nam de tram, zei Eva droog. — ...He, zeg jij es, wreekte Marie zich, over Willem gesproken, was die ook te Amersfoort bij dat trouwen? - Natuurlijk, het huwelijk van zijn zusterl Dus... met jou! Hoe hield hij zich? - Keurig, hij heeft zelfs getoost. Zat u met hem aan tafel, Tante? Ja, schat, maar hij zat naast de bruigom. Ik had de andere broer als buurman. Gutl... Het kind Borst niet verder vragen, nu haar moeder en tante Marie bleven zwijgen. Ook kwam de meid met een visch-schoteltje. Jullie krijgt nets bijzonders vandaag, lichtte Hermien overbodig in. Dit schoteltje, overlegde Eva, was inderdaad met schelvischklieken van den vorigen dag bereid. Maar ook Papa vond visch en wild pas den tweeden dag je dat. Zou het gaan, Tante? waagde Adri. Eva veinsde niet te begrijpen. — Kind, ik heb een reuzehonger. 132
Och nee Tante, ik meen met die schilder... 01 'k dacht dat je me gulzig vondt. Werkelijk nam ik indiscreet veel. Maar zoo'n schoteltje is ids heerlijks. Veel lekkerder dan versche visch. Gaan? Met die schilder? 0... zit jij met je hoofd op een bruiloft! 1k heb pas te Amersfoort gelogeerd en 't was er een ideale toestand. Echt de warmte van jong geluk. En... het jongetje? dorst nu Adri. — Maar kind, kwam de moeder. Marie gaf een grijns. Dat oompje van je is een schat. Een stilte viel als met een. pions. Weer redde de binnenkomst der dienstmaagd. En ditmaal toefde die lang genoeg om aan de gastvrouw tijd te laten het gesprek naar nieuwe wegen te voeren. Bleef er toch iets als stroefheid hangers, of was 't de ergernis in Eva, die haar deed peinzen: wat begon ik, z.:56 kort na Amersfoort weer hier? Belangstelling in materie schonk, als meestal bij de familie Bergmann voldoende stof tot versch gesprek. Hermien bleek, Coen zij ging verhuizen, ernstig te hebben geweifeld tusschen den vleeschhouwer dien zij had en den vleeschhouwer parer schoonouders, welke hier al zoo lang bediende. Ludwig wenschte verandering, zelfs drong hij naar een nieuw adres; maar zij verkoos haar ouden slager. En dus was die mee overgegaan. Het nieuwe japonnetje van Adri bleek het tegendeel eener gelukkige keuze. Tante Marie was niet zoo lief, het meisje met oprechte of andere bewondering te troosten; zonder dat zij gevraagd was zei Eva: — Och... Maar langs de schuldige modieste vond het discours nu breede banen, van Rotterdam eerst naar Den Haag en Coen, daar Pullman hielp, naar Brussel, of liever 133
in eens door naar Parijs; Brussel was duur en niet beter dan Holland; maar Parijs bleef wet Parijs. Wrevelig dacht Eva : He, waardoor kan dat me zoo weinig schelen? Zij gaf nog altijd om toilet. De japon die zij droeg was nieuw. Sinds lang hadden alien er haar aan gewend, van wat zij aanhad niets te zeggen, omdat zij zich joodsch-opzichtig kleedde. Vroeger had het haar geenszins belet, ook over modes haar meening te zeggen, hoewel ze nooit erger het zwarte schaap was, ander al de broers en zusters, dan in de dingen van 't uiterlijk. Zij trok het zich aan soms, meestal niet. Haar leed kwam voort uit den grand van hun smalen: dat ze het leelijke eendje was, waaruit nooit een zwaan zou groeien. Hun ergernis zelve deerde haar weinig, ze wist zich anders en niet minder, hoe langer hoe meer werd zij iemand apart, gesteund door Vader en door Max. Maar van al wat er thuis werd bepraat, interesseerde haar niets zOOzeer als de mode... En nu dacht ze: hou' jullie Loch op, dat geleuter, zeg liever niks l Te verklaren wist ze dit niet. Er was de algemeene vervreemding, die ze al zoo lang van alien voelde, zelfs van het huis, nu 't Ludwig's huis was. Maar begonnen de modes haar te vervelen, de modes, waar zelfs Antje aan meedeed, met wat Nico op reis voor haar kocht?!... Zij moest oppassen, niet onverscbillig te warden. 't Was nog een gulden les van Vader: „Stel belang, in wat je wilt, maar zak nooit of tot: niets kan me schelen." De maaltijd leuterde langzaam voort. Adrie had permissie gevraagd en gekregen, haar halve peer te laten liggen en op te staan Coen Lize er was. Later 134
kwamen de twee beneden om een kopje thee te drinken en zij speelden een quatre-mains. I TO& elven wilde Marie naar huis en daar het akelig weer was geworden, zouden de schoonzusters en passant Lize afzetten aan haar waning. Nauwelijks was die afgeleverd, of Marie kwam met verwijt: hoe Eva dat kon zeggen aan tafel, OOmpje, en nog wel tegen Adriel Eva aarzelde niet met het antwoord. — Om 't kind te geven wat het vroeg. Ik heb haar nooit over Antje gesproken, maar je merkte, ingelicht was ze. Haar praten van „het jongetje" wou natuurlijk niet anders zeggen dan: 't Kind waar ik heel goed van wed, dat die vrouw het van Grootpapa heeft. — Maar Eef, hoe zou een meisje weten?... Een meisje weten, zag dat well Zei „dat jongetje" niet genoeg? Ja, maar dat jij toen zoo appuyeerde... Ik zei niets dan dat Piet een schat is. Marie, hij is de schat van mijn levee. — Hoe is het mogelijkl weeklaagde Marie. Zij stapte uit; Goddank, dacht Eva, ze snakte naar huis; weer wist ze: werken, om al die ellende te boven te komen. Schuin voor haar zat Willem rustig en recht, ondanks de teisfering van het weer. Eva herinnerde zich een soortgelijk gesprek als van zoo even, ook met Willem daar toen met Hermien. Hoe leek hij op Antje, maar wat was hij een heerl Godl plotseling doorschoot het haar, dat zij vanmorgen niets gezegd had van haar logeeren bij zijn zuster. Zou hij lets doen als Theo's knecht? Stel je voor, de brave Willem? Zelfs Dina zou zulke gemeenheid niet willen. Hoe tergde zij hem 135
op de bruiloftl Antje was er bleek van geworden. Zoo lief als ze deed tegen bruigom en bruid: „Mag ik Nico zeggen, nbu graag danl" zoo treiterig was ze tegen d'r man. Als Willem scheidde en trouwde met haar?... Eva's handen omklemden de bank, ze smakte, slikte slechts met moeite. Ze wou, ze zeu die gedachte niet hebben. Willem was een man om verliefd op te worden, het chauffeurspak omsloot hem prachtig. Maar hij was de oom van Piet en hij hield, hij Meld van Dina. Zij... zelfs indien Mj haar nam, om haar geld, om ook een garage te kunnen beginnen, hij zou haar aanzien met tegenzin. Als deed het een ander, zoo onvoorziens, knipte zij licht aan in den wagen. En boog voor 't spiegeltje, heel even, en wrong met een kramphand het licht weer uit en poogde 1t venster open te krijgen, maar zag nu: bijna was ze thuis... ]Diep zuchtte ze, veerde recht, vOOr op de bank... Willem belde, stond aan het portier... Toen, hoewel Trui in de deur het moest hooren, zei ze, terwijl ze hem de fooi gaf: --- 1k was vier dagen de gast van je zuster, heerlijke dagen, het gaat hun best. En genoot van de blijdschap op het mooie gelaat.
136
Een koude dag in Januari. Uit den Kunsfkring buiten komend, rilde Eva in haar bontjas. Dom dat ze den mantel had aangehouden, hoewel de zaal lekker verwarmd was. Maar ja, als werk je zoo dadelijk paid] Enorme kerel, die Permeke, ook alweer zoo'n wezenlijk ocbilder. Half-een? dan was ze er twee uur geweestl De tram afwachtend, hoek van 't Singel, genoot ze van den zwier der meeuwen over het ijsvlak van de gracht. Zalige dieren, sterk en sierlijk, nijdassen erger nog dan duiven, zooals ze elkaar nu het voedsel ontgristen. DM to schilderen... Och wat, zij1 Kwam van Permeke en dacht: ik dat doen] Wat leek het aarzelloos neergezet, zonder weifelen, ook zonder rusten. je voelde dat het zoo moest zijn, hoe eigenaardig, hoe heerlijk-persoonlijk. Oer-figuren in dat „Gezira". Blij-donkere vlakken vast tegen elkaar. En dan die „Papeter", formidabell De man niet meer dan enkele vlakken, de pot of pan ook aangeduid, maar welk een eenheid van kamer en menschl En, nog sterker geweldsstuk, de „Kermis"! Een achtergrond van eigenaardig ineenschuivende daken, muren en belichte gevels en daarvOOr de kermiswijven, twee zatte Ironies in lantaarnlicht. Hevigheid, haast als van Breitner; maar schriller, wranger, modern-nerveus, een flits van het voorbijscherend leven. 137
ZOOzeer was Eva vervuld van dit werk, dat zij bij het instappen te laat den groet zag van meneer Van der Werve en zijn zoon op het achterbalcon. Starend de ruit zonder te zien, verloor ze 't stuur van haar gedachten, die tilt den Kring voerden naar 't atelier. Als hulpeloos, met den weerzin der schaamte, was ze en bleef bij haar eigen werk. Had het zin, dat zij schilderde? Ze deed al deze weken haar best. Een waagstuk was het geweest, o zekerl maar het beeld van haar Vader droeg ze diep in zich en tweemaal had ze hem vroeger geschilderd en immers tallooze keeren geteekend. Juist om zich heelemaal te geven, had ze dit gewaagd, gedurfd; niemand wist het, of had het gezien Truil nu ja, die telde niet mee. Ze hield het ding vooreerst verborgen; een indruk als nu van Permeke sweet het dierbaarste zelfvertrouwen omver. Uitsluitend had ze gezocht naar expressie. De rijke jood vol blije yacht, vol aangeboren geloof in het leven, met geen moment verloren moed, vol van goedhartigheid, maar vechter, onvervaard naar voren tredend... zonder voeten, nu ja, 'n kniestuk, maar in de houding van het vroegere ten-voeten-uit-portret. De kleeding van het andere waren daar de kleuren niet beter? 't Gezicht? Het leek, het was Papa, Papa van die teekening op den zonnigen winter-zondag, Coen ze voelde : het doet hem plezier dat zijn dochter dien kop heeft geteekend. Ach maar, rammelde het geheel niet? Dat was het prachtige bij Permeke: alles, daar, als wat van zelf spreekt, ondanks het ongewone, de vreemdheid. Haar werk? Het met moeite bijeengegaarde, een cornpromis van drie impressies, van dit nog hier en dat nog daar, om toch maar alles weer te geven, wat zij van Vader had en wist. 138
...Maxi Hem zou ze het graag lagen kijkenl Maar nog had hij niet vergeten. Zijn tweede brief was hatelijker dan 't flodderding van daags na haar eersten. En nu niet zoo neergeschreven, weken, maanden lagen ertusschen. Hier had hij over nagedachtl Maar was zij niet de zondebok voor al wat hij aan vereenzaming leed, nu ook Lotte hem radeloos maakte en zelfs zijn moeder zich tegen hem keerde —Om Lotte, om dat liefdeleven, waar hij zich willoos door lief Leiden? Nu kwam hij wellicht nooit meer over. Zij naar hem toe? Wat zou het baten! Tegen Marthe kon ze niet op, hoe zou zij iets vermogen op Lotte? Vreemd, zooals de dingen loopenl Zij had om het leed over Max te vergeten, haar hart, haar ziel willen leggen in werk en daarom Vaders portret geschilderd. En juist nu het klaar was, zag ze Permekel Gelukkig, dat ze niet eerder gegaan was? Wat bleef haar, eenzaam, zonder werklust, en hoe te werken zondermoed... Doch nu gebeurde jets eigenaardigs, waar zij zich rekenschap van gaf. TerwijI zij, uit de tram gestapt, het eindje liep tot aan haar huis, wist ze dat ze toch zou werken, ondanks dezen scoot bij het zien van Permekel... Toen zij de voordeur opende, zag ze Mientje door de gang gaan, een blad met kopjes voor zich uit. — \Vat doe jel riep ze verschrikt, wat moet dat? Meheer Terpstra is-t-er, antwoordde Mientje, terwij1 ze bij de trap bleef staan. Meheer Terpstra mit nog 'n heer. — He? Toch niet in 't atelier?! Groote goden, het stomme wezen; of nee, hoe had ze kunnen weken, na al de bezoekjes om koffie te Nunspeet! Maar nu zag Terpstra, zag nog iemand, en met het nieuwe portret de oude. 139
Stumperig strompelend op haar trap, kwam Eva, opeens weer ontmoedigd, binnen. Rogmans, jij 6Ok?! Haar schriktoon was zoo, zulk een openhartig onwelkom, dat beide kameraden gul laciaten, waarna zij ook maar smalletjes meedeed. Zij zaten op de groote sofa en rookten haar Queen-Mab-sigaretten. Maar Rogmans stond haar toeknikkend op en halverwege het portret gaand, keek hij haar aan met stralenden blik. Eef, wat heb jij ons verrast 1 Ja, kwam Terp, een bliksemsch goed ding. Eva stond, verbleekt, onthutst. Meen jullie dat? Is 't heusch wel jets? — Wel jets? Jets dat ik nooit van je verwacht had] Je neemt me niet kwalijk? Ouwe vrienden. Maar waarachtig, we waren paf. — 0 jongensl Het was to veel voor haar. Tranen welden, zwaar drukte ze handen. En ik kwam z4:56 neerslachtig thuisl Zij vertelde waar ze geweest was en hoe Permeke haar had ontmoedigd. Rogmans vond het ondergaan van dergelijke indrukken tegelijk gezond en dom, wezenlijk kwaad doen konden ze niet, op zijn ergst wat tijdverlies geven. Terpstra kwam van Amersfoort. Had een nacht geslapen bij Nico. — En waarvoor ben jullie nu eigenlijk hier? Het bleek dat een tentoonstelling bij Van Hasselt, waarover Terpstra onlangs al was komen praten, haar beslag gekregen had. Hij zou er samenzijn met Rogmans. Heb jullie nog over Nico gedacht? 140
Gedacht ja. Trouwens had hij me geschreven, juist daarom ben ik met hem gaan praten. Hij heeft nets, zoo min als Luiken, maar die brengt twee goeie dingen op Lukas en doet mee in Den Haag bij Smits. Nico voert zoo weinig uit. — Jammer, zei Eva. Zeker jammer. Niet van het tentoonstellen, wel van z'n tijd. Ja, dat pater-familias-spelen... Och, de hartelijke kerell En zee productief was ie nooitl Hij had nu het land. Misschien dat deze tentoonstelling helpt om hem aan de gang to brengen. Houd jij jezelf nu Rink op gang, Eefl Rogmans nam nog een sigaretje, die Eef had zulke allerbeste, en drukte hartelijk haar hand. 'k Beloof het je. Dank, hoor 1 Allebeil Dien avond schreef zij weer aan Max, verzwijgend wat Tante Lea verteld had over zijn moeilijkheden met Lotte; een kletsbrief, dacht ze, toen hij af was, maar met dit gene levendige : de belijdenis aan hem, dat ze weer wat cooed voor haar werk had en een portret van haar vader maakte, waar Rogmans en Terpstra veel goeds aan vonden. Ook schreef zij aan meneer Van der Werve, om haar onachtzaamheid op de tram : wat er de oorzaak van was geweest en of hij, niet boos, haar zou willen helpen met doorloopenden toegang tot zijne werf, zoodat zij er studies kon komen maken.
141
IV. Want naar zulken arbeid trok haar verlangen. Het was tot een klaarheid in haar geworden, den ochtend v6Or de conferentie met de broers en notaris van Wishoeck, Coen zij opeens uit de Veluwsche hate \TO& de frissche rivier gestaan, en bij die verkwikking, die grootsche wijdte, gevoeld had: ook ik ben een Rotterdamsche; Nunspeet, de Veluwe, wel heel mooi; heerlijk-rustig kon je er werken; ook was ze blij dat De Hut haar nu hoorde, vooral om Piet er des zomers te hebben; maar al die vaalheid was triest en traag, vol deerniswaardigs, dat ze graag weergaf, als op „Terugkeer van de dagtaak"; doch een Robertson werd ze Loch niet en indien ze de kracht van den arbeid kon geven, vervulde ze ander en liever verlangen, leefde ze te midden der blijheid; deed werk misschien het leed vergeten dat al te dikwijls haar dagen bedierf. Dus: hoe en waar? met wat beginnen? langs welken weg erin te komen? Na den schok van Permeke's kunst, had het verrassend oordeel der vrienden haar zoozeer met nieuwen werklust vervuld, dat zij besefte: ik moet er op uit en dank zij die onwillekeurige lompheid, had ze gedacht aan meneer Van der Werve, nag commissaris van hun Bank en altijd welgezind aan Vader. 142
„Om to bewijzen dat hij niet boos was, al zag zij van haar kant hem over het hoofd”, beloofde hij het atelier to bezoeken; een getypt briefje waarschuwde haar. Dus moest ze hem dan werk laten kijken... Zou ze? Ja. Ook Papa zou hij zien. Geen sterker proef op het oordeel der schilders dan van een niet-schilder die hield van kunst en Vader zoo goed had gekend. Toch schoof ze den voorkant naar den muur en Coen hij na de Beurs verscheen, toonde ze schilderijen uit Nunspeet, teekeningen van vroeger, krabbels, die hij alle geduldig bekeek, tot ze zenuwachtig den ezel deed keeren. Ze zag hem opveeren, blijkbaar verwonderd. C'est le mot de la fin. Toen zei hij : 't Is teminste me laatste werk. Hij bleef kijken, zij zwijgend naast hem. U deedt het natuurlijk niet uit het hoofd, u hadt studies... Portretten van vroeger. En nu sleepte zij ook die aan. En weer doorleefde zij geluk. De hand had hij op haar schouder gelegd; zoo bleven zij samen staan vOOr het doek en mocht zij deze woorden hooren: Hij is het, Eva, je kunt content zijn. Nooit had hij haar nog bij den naam genoemd; dat hij het nu deed, was als zijn vriend. Zij vertelde van het bezoek der schilders: dat na hun oordeel zij het dorst toonen en met de dubbele ervaring aannam dat het een goed portret was. Wat zeggen de broers? Ze weten van nets, niemand bemoeit er zich ooit met me werk. Weer viel een zwijgen, even pijnlijk, maar waar een 143
tweede verheuging op volgde, die Eva tot ontroerens verraste. Juffrouw Bergmann, of mag ik, Eva? Nu dan, ik heb een gelukkig idee. Wil je dit portret verkoopen? Dan neem ik het, voor de prijs die je vraagt, namens commissarissen van Bergmann's Bank, om het, natuurlijk onder goedkeuring van Ludwig en Alfred, te hangen in Commissariskamer. Mag ik het dan geven? vroeg zij zacht. — Nee, beste meid, dat heeft geen zin. 1k zal je niet te hoog betalen. Vijftienhonderd? het is niet veel; dat wordt dan ieder vijfhonderd gulden; anders is het geen hulde van ons en die zou ik je vader graag bewijzen. -Voor Eva gebeurde bier jets geweldigs, iets waar ze niet aan dorst gelooven. Zij wist het zoo wel van meneer Van der Wervel Nu was hij weer de machtige. Ook had zijn aanzien nooit geleden. Toch was er „gekalefaterd" bij hem, toen zijn broer nog compagnon was en domheid deed volgen op brutaliteit. Hij riep den bijstand in van Vader en Vader kwam en zag en redde. En beiden werd het een voldoening, then hij later zijn naam gaf aan Bergmann's Bank, zijn ouden, deftigRotterdamschen, door president-commissaris te worden. Uit wederkeerig ontzag en vertrouwen ontstond genegenheid, haast vriendschap, ondanks 't meest mogelijk verschil en ondanks de antipathie hunner vrouwen, welke familieverkeer belette. En nu lei hij zijn hand op haar schouder, gebaar als een symbool van den steun, de dochter van zijn vriend gegeven. Zij spraken over haar verzoek. Natuurlijk was er geen bezwaar, maar dacht zij baat er bij te vinden, was dat haar weg, had zij 't nog noodig, nu bier te 144
teekenen, dan daar? Waarom niet liever geregeld portret? Zij uitte haar liefde voor Rotterdam, vertelde van haar enthousiasme bij het zien van de Maas, na terugkeer uit Nunspeet; hij stemde toe: 't een kon en het ander, maar goede portretschilders waren schaarsch en niet of maar zwakjes begreep het publiek, dat de foto nooit het portret kan vervangen. Beducht jets onbescheidens te zeggen, zweeg Eva over de moeilijkheid van bestellingen te vinden; en vond een uitvlucht in de verklaring der reden waarom zij het werkleven in wou. Hij moest bekennen, haar niet te begrijpen. Zij hakkelde blozend; kon ze spreken; belijden: ik heb die afleiding noodig, om mijn leed van leelijke vrouw te vergeten? Verbijsterend warde door haar denken, dat ze om niet den indruk te geven te hengelen naar een portret-bestelling, plomp-indiscreet zich aan hem opdrong, uiterst gemeenzaam; en om nu haar figuur te redden, kwam ze ten slotte met een zoo onzuivere voorstelling van haar drijfveer, dat meneer Van der Werve haar verkeerd begreep. Zocht een schilderes naar de blijheid van buiten? Was dat op zichzelf niet verkeerd? Moest die blijheid niet komen van haar? Maar blijheid of droefheid, wat deed het ertoe 1... Ik meende, dat de stemming moest komen van jowl Doordat je er veel of te veel van hebt, giet je er in je werk van over, dat immers Loch altijd minder zal geven dan je bedoelde, dan er in jou was... Kunstfilozofie van 'n fabrikant en om een artieste mee tegen te spreken1 Maar over dat, destijds nog niet afgesleten woord „stemming" heb ik zwaar hooren redeneeren in me Amsterdamsche jaren, Coen ik het yak van de mammon moest leeren bij de Credietvereeniging en me avonden sleet in de Warmoesstraat, waar ik onder anEva. 10
145
deren Breitner ontmoette, die er trouwens bij voorkeur zijn mond hield... Eva vond er een welkome afleiding van het gesprek in, meneer Van der Werve uit to hooren over die jeugd. Het was zijn „mooie tijd" geweest met nog jets anders dan altijd zaken; en zoo gezellig vertelde hij, dat hij „graag" thee bij haar bleef drinken. Het afscheid was een dubbele afspraak over het portret van Vader en over haar teekenen op de werf.
146
V. Hiermee begon ze drie dagen later. 't Was winterweer, al vroor het niet; zij zat in loodsen en tochtige ruimten met wollen muts en gevoerden mantel; de \ringers die teekenden waren koud en telkens zat zij in den weg en bij den omgang met het yolk begreep ze dikwijls dom te doen. Het beste was stil door te werken; wanneer ze maar in een hoekje mocht zit-ten, zoo wat op zij, onopgemerkt; want anders zei ze dwaze dingen en boorde dat er werd gelachen. Vijandigheid? Gastvrijheid niet. Zoo'n juffer, die dat voor plezier dee'. De Van der Werve's zag zij zelden, de bazen liepen haar voorbij, tijd had alleen meneer portier; in den aanvang verging ze van al het lawaai en wist ze een ding maar: „hier maak ik nCsOit wat." Want om iets essentieels te bereiken, jets weer te geven van 't karakter, moest ze begrijpen, overzien, en ze bracht het alleen tot verhazing. Ook keek ze tegen de drukte aan. Het Coeval zou haar ook hier moeten voeren tot eenig onderdeel, een hoekje, dat als een eigenaardig beeld was; ze vond nu haar plan, haar begeerte verwaten; hoe zou zij jets vasthouden uit dit geweld? Maar erger dan 't pedant beginnen, zou plotseling verzaken zijn. Dus bleef ze schetsen, uur na uur, meestal koppen of mannen in actie, soms een groep snel neergekrabbeld; maar wan147
neer ze dan 's avonds haar schetsboek doorzag, dacht ze aan de vraag van meneer Van der Werve: had zij zulk teekenen nog noodig? Om den aard van het werk te begrijpen moest ze rondloopen, kijken, kijken, hoewel ze er bijna nooit wat van snapte. Uitleg vragen? Dat was theorie 1 Eigenlijk zou ze mee moeten doen, als een leerjongen beginnenl Toch had ze houdingen, kop-expressies, waar ze met plezier naar keek. Menschenl Ja. Dus als te Nunspeetl Maar andere menschen, krachtig, driftig, geen traagheid hier, het tegendeel. Daar was dus lets van een begin. En monter keerde zij terug en week niet langer in een hoek weg, maar lief zich schamperheidjes zeggen en ruw verwijt dat ze in den weg stond. Een ochtend in een loods vol stank, Coen ze een erge domheid zei en de buiten neerketsende regen voor haar besef niet vijandiger striemde dan de stekeligheden hier binnen, ging ze dapper er tegen zonder een zweem van ergernis. En nu bleek men niets grievends te, hebben bedoeld; het werd een algemeene pret, waar zij verlucht en van harte aan deelnam, om zeiveel onwetendheid van de juffrouw die, naar een van de mannen zei, als Rotterdamsche beter moest weten, maar met het teekenen overweg kon, zooals nou weer niet een van hen. Plotseling voelde Eva zich thuis. Van den omgang met de mannen kon ze leeren, evenveel als van het teekenen naar hen. Er werd gewerkt, en met gevaar, maar verdiend werd er eveneens flunk. Vaak kreeg ze een indruk van vlot met het geld doen, welke wel eens ergerde. Totdat zij toevallig een andere les kreeg. Koppen teekenend in een keet, ontving ze „de groete van moeder, jiffrau". Ze bedankte, maar wie was moeder? — Lena van Duinen, ikke beet Brouwer, antwoordde de dertien- of veertienjarige boodschapper. 148
Eva deed, alsof ze nu wist, bedankte, verzocht de groeten terug, maar vroeg tevens het adres en met de tram bleek dat niet zoo ver, of ze kon er wel eens heengaan; Jan Brouwer was populair in zijn loods. De waarlijk erg verfomfaaide moeder herkende zij niet, al deed ze alsof om het mensch te sparen; doch een herinnering zei alles, 't was iets waarbij zij niet ontzien werd: Professor Mans die haar kwam „snijden" en Lena die hem de deur had geopend. Nu schonk ze oprechtheid voor oprechtheid; Lena begreep, had wel gemerkt dat de juffrouw haar niet herkende; nou, de juffrouw was danig veranderd, maar ook liep ze minder wank. Toen over d'r Ma en over d'r Pa, die maar wou dat ze recht kwam te loopen. Eerst hierna over het leven van Lena. Op haar dertigste bleek die getrouwd met een twintig jaar ouderen weduwnaar, wiens volwassen zoon en dochter hem het nieuwe geluk misgunden en nets meer van zich lieten hooren, Coen vader zeven kinders erbij kreeg en na een val nooit meer goed voort kon. Jan de boodschapper was nummer vier, het zevende lag in het Ziekenhuis, vijf weken al en 't werd niet beter, moeder mocht nu den heelen dag komen... Lena vertelde dit, zooals alles, op denzelfden genoeglijken Loon, waarmee ze Eva had verwelkomd en aan den snijdenden Mans herinnerd. Wat Eva niet onmiddellijk zag, doch vernam van de nietsverzwijgende moeder : het zieke worm van dertien maanden kreeg, als ze sterven moest, vast een vervanger. Een groote week later ging Eva nog eens. Zij had kruidenierswaren gestuurd en bracht gedragen kleeren mee, die de naarstige moeder graag wou vermaken. Het kind in het Ziekenhuis ging achteruit; doch met dezelfde, als vanzelfsprekende blijmoedigheid van het 149
eerste gesprek zette deze vrouw, die eens in de ruime keuken van meneer Ludwig Bergmann deed wat ze wou, ondanks de stinkende nauwte der waning haar gezinskroniekje voort. Dat ze nu niet meer kon doen wat ze wou, bleek uit al wat zij Eva vertelde. Geen cent of hij ging door de handen van moeder. Maar ieder kind dat kwam was welkom. Immers ontstond het als jets dat vanzelf sprak. Kerksch was de vader zoomin als de moeder, maar leven wou zeggen kinderen krijgen en dan Been bezorgdheid, zelfs niet bij ziekte. Eva dacht a.an een brief van Nico, een-en-al angst en vrees voor Antje, omdat die in Juli een kindje wachtte. Met ontzag, waar Loch weifeling bij kwam, verliet zij het niet-malthuziaansche gezin. Zaterdags zond zij twee krentebrooden.
150
VI. Alfred zou Alfred niet zijn geweest, als hij zonder schamperheidjes Vaders portret had laten ophangen in Commissariskamer; doch verder had Eva daar niets dan plezier van, vrijwel bij al de broers en zusters. Ludwig had haar geplaagd met de vraag wat Max zou zeggen als hij het zag; hij die zelf het bracht tot niets... En een ding wekte jaloezie: zij werd bij de Van der Werve's te den gevraagdl Het verlangen haar schetsboek te zien, met wat zij op de werf had geteekend, was het voorwendsel tot de invitatie.. Ook Mevrouw ontving allerliefst en Eva genoot van een stifle beschaving, een rustige belangstelling in de meest verscheiden, telkens als bij Coeval ter sprake komende onderwerpen. De oudste zoon zat mee aan met zijn vrouw, de jongste was op reis voor zaken. Na tafel werd het schetsboek bekeken, terwijl men koffie dronk en rookie; de oude mevrouw was niet in de kamer en de zoon maakte daar gebruik van om Eva te vragen, of zij voor hem en zijn broer het portret van hun Vader zou willen schilderen tegen den zestigsten jaardag der Moeder. 't Model bleek niets van het plan te weten en deed alsof hij protesteerde, doch Eva merkte makkelijk, hoezeer de wensch zijner zonen hem trof. Het verzet bedoelde dit te maskeeren, doch hierna wist hij nog een bezwaar: 151
juffrouw Bergmann had geen tijd, alle dagen bezet door de werf, waar ze meer dan de helft van het werkvolk nog moest conterfeiten... Het grapje gaf hem aanleiding tot de lachend gedane, maar gemeende, bij een vorig gesprek aansluitende vraag, of Eva baat vond bij de studies, die weinig toonden van het werk, bijna uitsluitend nog van de menschen. Daar moest ik wel mee beginners, zei Eva en vertelde hoe moeilijk het was om gemeenzaamheid met het yolk te verkrijgen. 1k raak nu wat thuis, erkende zij dankbaar, en begin ook beter te zien, zoodat ik vanzelf ids ga begrijpen van wat een kluwen leek van raadsels. Beminnelijk verklaarde Herman van der Werve zich bereid met haar rond te trekkers om uit te leggen, doch zijn vader gaf Eva gelijk 't was beter dat ze rustig haar gang ging, als ze tenminste bleef bij haar wensch om in het fabrieks- en havenbedrijf motieven voor haar kunst te vinden. Hij leidde haar naar de vestibule, waar een groote Thergieterij van Josselin de Jong hing, degelijk maar zonder leven; de vormen, niet het karakter van arbeid. Jongeren hebben meer bereikt, vooral op het water, bijvoorbeeld Nijland, maar het drukke, de razende kracht, indien die is in beeld te brengen, moet in ons land nog worden gemaakt. — Nu, Juffrouw Bergmannl... zei het jonge mevrouwtje Van der Werve, en haar lachje was geen spot. Er was belangstelling in dit huis en de oude heer moest erkennen dat Eva, daar ze begon Coen het koud was, van zelf geleid werd tot de studie, waartoe zij zich tot nu beperkt had. — Maar 's zomers werkt u immers in Nunspeet? 152
vroeg de oude mevrouw, die onder 't gesprek was binnen gekomen. Eva vertelde daar nu drie zomers te zijn geweest en er op de hei een klein huisje te hebben, dat andere schilders graag van haar huurden, zoodat het haar vrij stond weg te blijven. Zij wist voor zich dat zij niet vrij was; want, dacht ze, Piet er niet te krijgen, Antje met hem naar De Hut te sturen en zelve hier aan het prutsen te blijven, zou een offer aan het werk zijn, grooter dan zij bereid was te brengen. De ontvangst in dit aangenaam huis was een nieuw element in haar leven. Het was haar, of zij de vriendschap erfde, die tusschen meneer Van der Werve en haar vader had bestaan en daarmee een omgang rijk werd van bijzondere geesteswaarde. Zelfs gaf het spreken over haar vader aanleiding om over boeken te praten, Coen meneer Van der Werve zeide, zijn groote sympathie voor de joden aan Heinrich Heine te danken te hebben. - Aan Heine? - ja, Eva, aan Heinrich Heine; nog altijd mijn lievelingsdichter en in wie Allard Pierson de ware zoon van het oude Israel zag. — Pierson? - Wat? Kende zij Pierson's „Israel" niet? Allard Pierson, eens dominee hier? Dan moest zij daarmee kennis maken! Het kostte maar een oogenblik zoeken in de over bijkans een ganschen breedtewand der kamer reikende boekenkast, of meneer Van der Werve had het verlangde en naast haar zittend las hij voor: „Israel is bij uitnemendheid het yolk, niet van de gedachte, niet van de daad" dit past al dadelijk slecht bij je vader? „maar van het gevoel" weer we1 153
je vader. Zooals er gevoelsmenschen zijn, zoo zijn er gevoelsvolken en geen natie was dit meer dan Israel. Van dat oude Israel in zijn ongelouterden staat was „Henri Heine" de ware zoon. De Israeliet heeft de deugden van den gevoelsmensch en de gebreken. Int een opsomming van begrippen trof Eva het woord indrukkelijkheid en plezier deed haar de ontkenning, dat de joodsche lyriek al het conventioneele versmaadt. Meer gloed dan diepte in liefde en in overtuiging en „iets vrouwelijks of kinderlijks" in de wisseling van gewaarwordingen en stemmingen. Het „himmelhoch jauchzen" kwam daar ook bij. Je ziet, besloot meneer Van der Werve de voorlezing, jij als artieste moogt je op je joodschheid beroepen. Eva stak de hand naar het boek uit, keek naar den uitgever, bladerde even... Coen troffen haar nog deze woorden: „Israel gaat in alles op indrukken af. Snel put het een aandoening uit. De volharding van den ernst ontbreekt"... Meneer Van der Werve was opgestaan. Met een glimlach kwam zij naast hem en wees naar die minder plezierige woorden... Niet volhardend? Ach ja, natuurlijk, Pierson heeft jou niet gekend, anders had hij het nooit geschreven... Toen zij daags daarna op de werf kwam, bleek den portier te zijn bevolen haar bij meneer Herman te brengen. Zij ontstelde, daar zij vreesde, dat hij nu Loch als gids wou dienen een last voor hem, voor haar geen dienst. Doch het bleek, dat hij praten wou over 't portret, daar er 's avonds geen nadere afspraak ge154
maakt was. Zijn moeder zou over zes weken verjaren, Eva wilde dus zeker al spoedig beginnen. En waar zou het gebeuren : hier op het kantoor? Eva dacht aan het illustre voorbeeld van Jan Veth, die zijn modellen graag zag in hun werk. Maar wat was het kantoor voor een schepenbouwer en zag haar geest hem als fabrikant? Zooals hij 's avonds stond in de kamer, voor die kast en met dat bock, zoo zou zij dezen aristocraat van den geest willen schilderen. Herman glimlachte niet onvoldaan. Maar thuis zou Moeder ervan merken... Dus werd haar atelier de uitkomst: haar boekenkast en meneer Van der Werve bladerend ervoor. Hij zelf kwam binnen terwijl zij praatten en twee dagen later begon het poseeren. Eva had de boekenkast uit haar kamer in 't ouderlijk huis, welke bij de boedelverdeeling met zooveel meer was overgebracht en als het meeste nog benee stond in wat de rommelkamer heette, voor den lengtewand in 't atelier laten plaatsen en 's morgens had ze zich gerept met het bezetten van de planken, zoo dat de rijen jets deftigs kregen, voldoende voor haar achtergrond. Meneer Van der Werve stelde haar ijver op prijs. Het licht was anders dan in zijn kamer, maar aan 't portret kwam dit ten goede. Om den anderen dag poseerde hij en zij ging niet naar de fabriek; de tochten erheen waren altijd vermoeiend en zij wou frisch blijven voor dit werk. Meestal schilderde zij zwijgend. Ze wist wel, dat het anders hoorde; dat meesters als Veth en Haverman door afgebeelden werden geroemd om hun onderhoudende conversatie. Dankbaar was zij haar model, daar hij skald, aldoor, met zijn bock als een tweede Erasmus, maar ook als een heer van hooge distinctie, nog een rijzig, welgebouwd man. Na 't poseeren bleef hij telkens, „ter be155
looning van zijn geduld" en hij dronk dan met haar thee. Daarbij werd druk, over veel gepraat. Soms over de broers, vaak over haar vader. Zijn sympathie kenschetste hij, door van de aantrekking tusschen ongelijknamige polen te spreken. Eva besefte: de ruime geest van dezen fijn beschaafde was noodig om veel eigenaardigs aan haar vader, dat hem moest hinderen, niet te tellen bij wat hij als superieure eigenschappen bewonderde. — 1k ben hem dankbaarheid verschuldigd, maar lang daarvoor had hij mijn sympathie, hoewel ook ik wel eens bang voor hem was... Eva's hart zwol bij die woorden en Coen meneer Van der Werve even daarna als naar iets dood-natuurlijks vroeg, hoe het met Vaders vriendinnetje ging, dat immers met een schilder getrouwd was, lichtte zij hem welbespraakt in, maar kon niet laten daarna te zeggen: — En dat u dat 66k al wist... Quite gentlemanlike begon meneer Van der Werve met van louter Coeval te praten, doch uit wat hij zei over Rotterdam: voor zulke dingen nog altijd een dorp en over de Beurs, op schandaaltjes verzot, begreep ze, dat hij de waarheid pas zei met het slotwoord: — Dacht je heusch, dat zulke dingen geheim konden blijven? Eva voelde zich dom en klein. Aan een diner, den vorigen avond door Jozef gegeven, was zij geweest met Alfred en Theo en hunne vrouwen. Een tafel van ongeveer twintig menschen. Al die anderen wisten dus ook en hadden er vroeger mee gespot. De hoop van haar broers en zusters dat er geen schandaal ontstaan zou, was feitelijk vervuld, maar hoe? Hun vrees voor opspraak was gegrond en juist die vrees had haar geergerd. Sterk dacht zij te staan en ach, dat Antje zoo 156
gauw en zoo goed was terecht gekomen, ze dankte het geheel aan Nico. Sterk in haar werk ? Het Coeval dreef Naar 1 Nu was ze opeens weer portrettiste, na weken van teekenen op de werf. Toen haar model vertrokken was, beschouwde ze het portret langdurig, zonder er verder aan te raken. Slecht werd bet niet; gelijkenis was er; in de bonding zat karakter. Zou zij 't in portret gaan zoeken, kennissen vragen voor haar te poseeren? De Haven, het Werk daar, kon zij het aan? Zij kende het niet, wist er immers nets van, Herman van der Werve had haar dit, beleefd maar duidelijk, doen beseffenl Werklieden had ze geteekend, menschen: koppen, houdingen, niet anders, nauwelijks een gebaar van beweging. Figuren dus, als portrettiste. Om van de Haven, al 't Rivierwerk, jets, niet eens essentieels te maken, was kennis noodig van techniek, of althans oog op techniek, besef uit jezelf van den aard van dien arbeid. Aan het beelden kon een sociale kant zijn; haar geest stond immers ook daar buiten. Bovendien werd het dan geen blijheid; althans, eer ze die erin voelde, zoo dat ze synthetisch er jets van terecht bracht, zou als uit de praktijk in haar moeten levee, wat door het oog haar verraste dien morgen, Coen ze zag de rivier na het onweer te Nunspeet. Het was haar te doen om die blijheid te krijgen en ze moest er juist met haar blijheid komen, om ervan in haar afbeelding te leggen. Het tegendeel, de dwang van den arbeid? Dan ging ze weer den anderen kant, als met haar droevige Veluwe-dingen en sterk daarin, door kracht erboven, was Suze Robertson, niet zij. Ach, menschen met niet meer talent dan zij, hoorden Nico gelijk te geven en van alles het relatieve te ilea] Wel wrong er jets in haar: Vader dacht anders, maar ja, 157
hij kende, hij zag de kracht, kwam met de zijne naar die van de stad; zij kwam met niet weer dan verlangen, ze vciilde er immers zichzelf in vergeten — haar aandacht was nu het sterkst gewekt door die te dappere blijheid in Lena, dat summum van geestkracht bij Moeders chap1 Goeie vriend, jij hadt gelijk, dacht ze, het portret aankijkend. 1k blijf een zwerveling naar den geest, de dingen van it leven leiden me af. Vasthouden 'aan het eene, me werk 1 Aan de techniek ervan, wat die vraagt — en met te vragen aan me geeft.
158
VII. Uren van eenzaamheid volgden en duurden. Uren ook van ongeduld, angst. Het sprak vanzelf dat weken gingen, zonder dat Nico of Antje schreven. Van Max kreeg ook zijn moeder geen tijding. Lize Bosch was komen lunchen, de mooie Lize, de veel-begaafde, slachtoffer ook al van ruzie der ouders en slavin van twee talenten. Aan zelfontleding ontbrak het haar niet; maar hoe gewillig zij zich Het Leiden, wist Eva van hun zomer to Nunspeet. Nu vroeg ze: — Lies, wat voer je nit, piano, ezel of allebei? Eva dacht bij de vraag aan een spiegel, waarin ze zich achter haar kameraad zag. Lies' bestaan was nog veel meer verdeeld dan het hare. Ook nu zij langzaam iets minder jong werd, zag zich de bevallige Haagsche omfladderd, omcirkeld door adorateurs van wel zeer verscbillenden leeftijd, en al hield zij hen meest op een afstand, gevoelloos bleef ze niet aldoor. Maar dan de kunst: palet? piano? Max bad er haar al mee geplaagd, Coen ze nog hier bij die tante woonde, na het hertrouwen van haar vader. Ik schilder wel, zei ze nu, zelfs vrij geregeld, maar ja, je weet, als 't anders konl Helaas, piano is geen yak. Nee, en Loch, noem het dillettantisch, maar zOOals ik 's zomers verlang naar de winter om de con159
cerfen of te dravenI Zie je: als ik kon componeeren! Wel zingt het in me, maar nooit van mezelf... A propos, je hebt nog dat Fransche boek over Chopin van me, ik wil het graag terug hebben, niemand die me zoo kleinmaakt als hij. Lize vertelde veel uit Den Haag; zij had er in den Kunstkring gespeeld, er waren prettige concerten, ook danste ze, een heel druk leven. Maar bij dat alles onvoldaanheid, blijvend verlangen je weet niet naar wat I — Naar wat, Lies? zei Eva glimlachend na; le mal du siecle, zie Mussetl — Kindlief, dat was de vorige eeuw. Nee Lies, dat is van alle eeuwen, daar is de Hemel voor uitgevonden onder de zinspreuk Hierna Beter en, juist in Musset's tijd, de Emancipatie. Lies vond „de combinatie niet slecht". Ze wist van Piet en Antje's trouwen. Gelukkig vroeg ze niet naar Max. Eva toonde haars vaders portret. Dien avond las ze over Chopin: kunstenaar, aangebeden door vrouwen, droef, want onvoldaan over zijn werk... Ook meneer Van der Werve leende haar boeken: veel te veel was er dat ze niet kendel Maar hoe je hoofd er bij te houden, 't begin van je aandacht er bij te krijgen, terwijl de eenzaamheid hol om je keen ligt? Ze werkte en ze kreeg portretten. Na de jonge mevrouw Van der Werve, Hermien. Na die zouden andere zusters willen, hoewel zij vasthield aan betaling: het werd nu een bereidheid uit ijdelheid I Tweemaal ging ze een Zondag naar Leiden, bewerend geen tijd te hebben voor meer. Nico twijfelde, Als Eva het spotte goedig; zijn vrouw viel uit: 160
druk heeft! Piet bleek de schrik van de buurt geworden I De tweede maal was Nicht gevlucht: voor de rest van den winter naar vrienden. Bleef ze maar weg, zei Antje vinnig en de heer des huizes bloosde. Hij zit er tusschen, verweet zich Eva, en het is alleen mijn schuld. Kon ze maar... doch dat joist mocht niet! Zij mocht hier niet willen schalten and walten. Blijkbaar begreep Nicht zelf heel wel, dat de raad van die Eva dom was geweest. Nu zat ze deftig op een landgoed even buiten Amersfoort; Trees woonde met kostgeld bij d'r zuster. Wat was daar voor dramatisch' aan? Niets dan vleugen van wroeging bij Nico. Nicht hield de kamers, haar boeltje stond er en Nico betaalde het kostgeld voor Trees. In het voorjaar gingen die vrienden naar Ems. Nicht zou waarschijnlijk met hen meegaan. Wat is daartegen, Niek? Niets... dan het geld; dat sejour moet Nicht zelf betalen. Jij betaalt! Het is je plicht. En het jaargeld voor Piet blijft dan niet ongebruikt. — Als ik dat niet mag doen voor het kind! Antje was bij het gesprek tegenwoordig, ze zweeg, zat over naaigoed gebogen, maar had de ooren niet in den zak. Later, toen Nico de kamer uit was, gaf Eva lucht aan haar gevoel. — Het drukte me zoo, dat Nicht hier woonde, want ik heb 'r op de gedachte gebracht en Nico vond het natuurlijk goed. Het is een domme raad geweest, het gák niet, ouders of andere oude menschen in huis. Gebruik je invloed dat ze weg-blijft, natuurlijk wil ze Eva. 11
161
graag naar Ems, het is dus alleen een kwestie van geld. Als Nico Piets jaargeld nu maar wou innen, kon hij dat aan Nicht betalen, iedereen was dan geholpen — ook ik, want ik maak er me een verwijt van, dat jullie leven wordt bedorven door een onverstandige inval van mij. — ...Het zou plezierig zijn, zuchtte Antje. Door Eva vleugde een zweem van toorn. Waarlijk, Antje overdreef, met al dat klagen over Nicht. Ze hield geen rekening met Nico, wiens liefde onder de vijandschap leed. Of... Eva beet zich op de lippen. Goddank had Antje nets gemerkt. Ze deed wat zelfgenoegzaam-plomp, maar ze was ook al maanden zwanger. Eigenlijk sloeg ze zich knap erdoor, zorgde vol ijver voor Niek en den jongen, met geen andere hulp dan Bet en een werkvrouw, eens in de week voor een zoo groot huis. Afleiding kreeg ze maar heel weinig. Niek's kennissen bleven haast allemaal weg. Zou ze dit voelen, inzien dat Niek door haar te trouwen van velen vervreemd was ; hij, de populaire leeraar, de kleinzoon uit het domineeshuis ? Goedig zat ze voor d'r naaimand, alle morgens, halve dagen en roerde zich, zwaar, gauw moe, in de keuken. Om een kachel uit te sparen, teekende Nico nu beneden. De groote kamer was overladen met die twee tafels van teeken- en naaigoed; ook Niek liep trouwens vaak heen en weer, voor 't huishouden en achter Petrus aan. Zou je niet uitzien naar een volwassen meld? vroeg Eva hem, terwijl ze in den namiddag een exploratietocht deden over het domein van de Douairiere. Waar die te vinden ? ...Ik stuur je Mientje. 162
— Maar Eef, en jij dan? En... zou het gaan, Mientje nu als meid bij Ant? — Denk erover, bepraat het met Antje, hulp moet hier komen; ik vind wel een ander. Van zorg ontlast, keerde Eva naar huis. Niek zou haar schrijven over Mientje en over het jaargeld zou hij beschikken. Wel dacht ze ook nu: maar Piet ontgroeit me.
163
VIII. Dien dag zou Hermien voor het eerst poseeren. Akelig vaak was het uitgesteld it faut se faire desirer. Maar Eva voelde geen rancune, zij zou haar geven wat haar toekwam. Het was een imposante verschijning : 't moest worden een imposant schilderij, de wereldsche vrouw, maar ook geestelijk zeker niet de eerste de beste. Die statieuse japon zou het doen. Een goeie dag nu, voortreffelijk Eclat. Elf uur? Als mevrouw beliefde te komen! Palet, penseelen, alles wachtte. De auto! Mooi, niet veel te laat. — juffrouw, daar is Willem om u te spreken. Dus weer niet! Groote goden, het loeder I Laat boven komen, beet Eva af. Onmiddellijk zag zij jets vreemds aan Willem; hij keek verlegen, uit zijn bleekheid gingen de oogen langs haar keen. Meneer Ludwig stuurt me, juffrouw... Amersfoort had opgebeld... Nico wenschte dat u kwam. Piet is uit een boom gevallen... Maar half bewust schoof zij weldra den weg af. Trui had geholpen, nachtkleeren, geld; was nog met een mantel na komen loopen... ze kon misschien den trein nog halen. Anders reed Willem met haar door. ...Piet uit den boom... 164
...En Antje een flauwte... Wat, wat zou het zijn met het kind! Niel doom, was al wat Willem wist... En zwangere Antje?... Arme Nico. He, dat die wagen telkens stopte. — Het kan nog, had Willem gerustgesteld. Goddank, dat ze indertijd had gewaarschuwd: Niek, als er ooit wat wezen mocht, bel dan het kantoor op, dat dit me laat roepen. Maar dat Ludwig alles in orde maakte, zijn auto afstond, treinen nakeek! Blijdschap, dat Antje veilig getrouwd was? Maar nu, his 't kindl... Zij moest niet denken, de rein duurde toch al zoo lang, zoo lang... als ze den trein maar halen mocht. Weer stonden ze still Waarom nam Willem ook dezen weg, hij zei toch zelf: het zal erom houden. Goddank, ze schoyen; daar zag ze de Maas al. Geld nu, dat zij... nee, Willem geven, dat die het kaartje nam, zij doorliep... Ze sloot de oogen, onmachtig verbeidend, tasch en mantel geklemd in haar arm, de portemonnaie in de hand voor Willem. Juffrouw, ik vrees... Ja. Net to laat. Pas over twee uur weer een die aansloot. Dus voort per auto, als het snelste... Weer zat zij gedoken, nu voor lang! Goddank, dat Ludwig den wagers afstond, ook Willem kwam nu bij zijn zuster. Maar o, dan was er ook iets ergs, Ludwig wist, dus Willem ook; ze hielden het voor haar verzwegen. Waarom zat zij binnenin? Zou ze tikken? Neen. Maar voort... Eva voelde zich zwak en laf. Dit was in het leven het vreeselijke, de onverwachte dingen van buiten. Zij met haar schilderen! Had zich geweerd en wat beteekende dat werk, als Piet... als zij hem moest hebben verloren? Zelfzucht had haar van hem of gedreven, haar 165
gedachten gevoerd naar wat antlers, omdat ze zich tekort gedaan vond, tekort nog wel door de eigen moeder. Die zelf haar schreef of lief schrijven door Niek — de luiaard erkende: „Ant zegt, je to schrijven"... Maar net als Nicht, wou zij aldoor erbij zijn, Nicht bij. Niek en zij bij Piet; ze misgunde een kind aan zijn moeder en als een dubbelgebeide coquette wendde zij zich af, gebelgd. Dit woord was karakteristiek voor haar leven. Alle Bergmann's, echte joden, sponnen zich in verbolgenheid in. Zelfs Papa had gevoelige teenen. Zij wist zich dadelijk artiest, dubbel gevoelig, fijner en hooger. 01 zelfs nu dacht ze over zichzelf. Inplaats van... Wat ? Het Zwarte Onheil, dat misschien, misschien er was. Anders had Niek haar niet laten komen. Hij, dien dienst aan Ludwig vragendl Ja, het moest. Zij tikte aan 't voorglas. Nog eens, daar Willem blijkbaar niet hoorde. Toen stopte hij, deed het venster zakken; de wagen stond aan den kant van den weg. — Willem, zeg me, is Piet dood? Bruusk van schrik schoof hij zich om. Juffrouw Eva, hoe komt u daaraan? Ik zei u Loch, hij is gevallen. En van de schrik is Ant die het zag... Ik dacht... of je meer wist, maar me wou sparen. — Nee... juffrouw Eva. Zuchtend zweeg hij, keerde zich om, het venster latend. De wagen, bijgewend, veerde, schoof weer. Haar doorflitste de gedachte ik vroeg of zei nets over zijn zuster. En Coen, opeens, was er vlijmende wroeging : hem heb ik willen spreken van scheiding, dat hij zijn vrouw verliet, om mij1 hem, dezen plichtsmenschl argeloos-trouw, die dan jets slechts zou doen om mij 1 Ruw sloeg het zelfverwijt over haar angst heen, als jets 166
brandend-concreets in haar denken, bij de vaagheid, die asch, der vrees. Vol schaamte bedacht ze de mogelijkheid, dat Willem ooit wat zou hebben gemerkt. 't Verlangen was weggesmolten, als niets meer, bij schrijnen van den grensloozen angst. Schuldbesef blijft, vergroot bij angst. Het was of Piet, gekwetst, haar aankeek : Mammie ziek, Tante Eva, waar bleef je? Die angst als een onmacht bleef op 'r wegen, tervvij1 de wind de ruitopening in sneed. Ze bedacht of ze nog jets tot Willem zou zeggen, desnoods niet over Amersfoort. Maar ze kon toch niet over Dina beginnenl Ach peen, het was haar plicht te zwijgen; men mag niet spreken tot den chauffeur. In verbijstering look ze de oogen. Nu zag zij Piet, hij riep haar in zijn tuintje. Taante Efa, hier poot ik rozen... Het waren drie slieten, gekaapt van de vaalt. Die heerlijke fantazie met de daad: al wat hij doen zag, speelde hij na. Maar nu opeens... moest toch jets ergs zijn... Ach, niet aan denkenl De wagen vloog... Toen Eva opzag, omringde een stad haar. Weer was haar natuur te hulp geschoten, zij had zich voelen wegduiken in slaap, welkome helper bij machteloosheid. Utrecht?... Nu zou ze Willem vragen. Doch ze zag zijn gespannen aandacht, vooral hier in de stad moest ze zwijgen. Later, buiten, Borst ze 't doen. Ze boog voorover tot boven de ruit. Willem, zei ze, 'k was straks zoo ellendig, ik weet niet eens wat ik vroeg en hoorde. Wat heeft me broer precies gezegd, wat zei men hem uit Amersfoort, Piet was gevallen waar en hoe? Dat wist uw broer niet. — En... je zuster? 167
Flauwgevallen, Coen ze 't zag. Blijkbaar was alle gesprek hem te veel. Ook moest hij omzien voor het antwoord. Ze mocht niet storen bij het sturen. De Bilt voorbij, daarna links af, op den eenzamen weg langs Vollenhoven, kon ze niet laten hem nog te vragen: Heb jij me broer om de auto gevraagd? — Nee Juffrouw Eva, ik zou niet durven. — -Willem, dan doet ha me veel plezier. Zelfs als Nico het gevraagd had. — Nee, Juffrouw, 't is de wensch van Meneer. Nico had alleen verzocht u te doen wezen wat er gebeurd is, omdat u geen telefoon heeft. ...Zie je I We praten nu openhartig, in eenzelfde angstige liefde. Ook als Antje niet getrouwd was, zou Piet mijn leven hebben verrijkt. Met hem ben ik niet langer alleen. Hij is voor mij een erfenis. Ik keur de daad van me vader niet goed. Je zuster heeft hij opgeofferd aan de zelfzucht van een grijsaard. Maar dit weet ik: ook hij zou blij zijn, als hij wist hoe het alles terecht kwam. Antje is nu toch gelukkig? ...Zeker, Juffrouw. Je twijfelt, geloof ik. — Nee, Juffrouw Eva, integendeel. Als ze 't niet was, zou ze ondankbaar wezen. Getrouwd met zoo'n bovenstbeste man. Maar de Juffrouw begrijpt, ze moet leeren, moet wennen. Dit leven na al wat 'r eerst overkwam. Als ze Piet maar heeft mogen houden. En ik denk daarbij ook aan Nico. Zooals die voor 'm zorgt, 't is boven me 'of; Piet blijft toch 'et kind van 'n ander. Waar hij van houdt, alsof 't van hem was, meer dan maar al te veel echte vaders. Willem was een voorbeeldig chauffeur, wiens hoofd 168
gestadig bij zijn taak bleef; nu race'de hij naar zijn zuster in nood, zijn oog lief niet of en vast had zijn hand; Eva zag het, maar ook zijn ontroering. Gebogen, keek ze schuin naar hem op. Hij was een prachtfiguur aan 't stuur. Ze kon hem beschouwen, ze was zich meester. Ook nu haar optimisme hoopte, dat er misschien niet jets ergs gebeurd was, wist ze zich van haar begeeren verlost. En Coen ze, wat later, zat bij het bedje, welden tradankbaarheid. Hij sliep, onrustig, ach, na veel pijn. Maar gebroken was 't armpje niet. En het hoofdje had niets geleden. Domme roekelooze schat! Maar had hij niet de natuur van zijn vader, was hij niet precies Ludwig als kind op het portret met Mama en Lize? Ze zou hem teekenen, deze dagen. Er was geseind dat Trui kwam helpen en dat die kleeding voor haar meebracht. Want ze bleef op zijn minst een week. Goeie Nico, zooals hij haar dankte dat ze dadelijk was gekomen] Geen woord van ergernis over Piet, niets dan angst en meelij met Antje, dat die den val nit den boom moest zien. De stakker, wat een schrik voor hem, 't kind en de moeder buiten kennis. Mientje had recht op een souveniertje, zoo flunk als die zich had gehouden? Een reuzebof, dat zij nu hier was en juist in de kamer bij Antje's bezwijmen, zoodat ze haar als het ware opving. „'n Dubbeltje op z'n kant, juffrouw Bergmann, van 'n onwelkome bevalling", zei dokter Molhuis in beeldenrijk Hollandsch. Beeldspraak en dag om niet te vergetenl Evenmin als het plan van Niek om al zijn boomen te doen vellen. Piet klauterde dan immers op het dakl Maar voorloopig had Tante hem hier, mocht Taante nen van
169
Eefa alleen voor hem zorgen. Zijn moesje moest op het broertje passen, dat die veilig bleef in z'n nestje, daarom lag Moesje ook in haar bed — wat was het geluiderdoos-rustig in huis, Bet naar d'r moeder en Mientje Matroontje alleenbestuurster in de keuken... Als meneer Van der Werve haar hier zag zitten, ootmoedig-dankbaar en tevreden, zou hij dan nog zeggen: — „Evalief] jij met je portretkunst, wat wil je meer ?"
170
IX. Dat haar man had verzuimd haar te waarschuwen, zoodat zij voor nets naar Eva's huis kwam, waar Trui, die meid, haar driemaal lief bellen; het wekte in Hermien een verstoordheid, zoo diep, dat er bijna een maand verliep, na die geschiedenis met dat kind, voordat zij bereid bleek weer te verschijnen. Beleedigde Majesteit, dacht Eva en legde die uitdrukking in het portret. Ook was de gelijkenis dadelijk raak. Maar nog bleef er aan te werken De vorige maal Coen Hermien poseerde, was Ludwig gekomen om haar te halen. Imposanti zei hij, met een spotlach; maar Eva nam het woord voor ernst op. Vin' je heusch, Loe, dat doet me plezier, dan heb ik wel bereikt wat het zijn moest. Hermien hoorde onbewogen hen aan. Het doek, bijna zoo groot als de „Ismael", zou de ledige plek vullen in de zaal; dock eerst zou het worden ten doop gehouden op een tentoonstelling in den Kunstkring, waar Eva waarschijnlijk met Herman Mees en nog een of twee Rotterdammers, ook portrettisten, ten Loon zou stellen. 't Zou in het begin zijn van September en nu was het half Juni, niet te warm, een staalheldere lichtdag, juist goed om aan het portret te werken, dat al haar eerbied
171
voor het metier kreeg. Een vrouw van de wereld, forsche schoonheid, kop vol ijdelheid, dito kleeding; zielloos, maar zichzelf bewust. Hermien kwam vandaag voor den laatsten keer. Eva wachtte haar met een brief. — Lees 'es, 't is maar kort, van Lize. Lize? — Lize Bosch, verloofd, met 'n jonker van negenen-veertig. Hermien had met haar schoolgegaan, toen Lize bij de tante woonde. -- 1k dacht dat er een musicus was... Meulenhof? Ja. Maar ze dorst het niet aan. Och, ze wist nooit wat ze wou. Ik hoor haar nog zingen: „Dort wo du nicht bist, dort ist das Gluck". 1k was bij onze Lies in de fain en zag haar veer haar toilet staan zingen. De stem was niet sterk, toch trof haar zang. Ja, Lize is heel muzikaal; trouwens, ook met schilderen had ze zeker wat kunnen bereiken. Maar dat zij „Dort wo du nicht bist" zongl Het kenschetst 'r leven, misschien haar aardl ofschoon, als haar jeugd niet vol droefheid geweest was... Eva, vaak als ik kijk naar Adri, denk ik aan Lize als waarschuwend voorbeeld. Echtscheiding, kinderen bijna volwassen, het lijkt zoo mooi, maar het wordt een ramp. Eva's blik flitste over Hermien. God...1 dacht ze, is mijn portret onrechtvaardig? Die trotsche oogen waren nu anders; een uitdrukking die zij er nooit in gezien had. Eva voelde tranen wellen, zij schaamde zich niet, ze knikte Hermien toe en keerde zich toen naar palet en penseelen. 't Portret moest blijven, dat kon niet 172
anders, het gaf 't gezicht van alle dagen, dat op zijn best, want „imposant"; de spotklank dien Ludwig in 't woord lei, was valsch. In zwijgen verliep de seance rustig. Er bleef nog allerlei to doen, waaraan Eva kon werken zonder model. Nu fixeerde zij scherp, details, het geheel, telkens week ze tot een afstand; Hermien zat onbewegelijk. Daar tikte Trui en bracht eenkaartje: Mr. Max Bergmann J.B.zn.; of meneer de juffrouw even kon spreken. — Maar doen, he? vroeg Eva, Hermien aankijkend. Deze, weer pantser, knikte stroef. Max had buiten de deur staan wachten; hij was er al: — Dag, Tante Eva, zei hij; Coen — Dag, Tante Hermien; de Loon was vreemd; niet van den uit ijdelheid overbeleefde. Door Eva schokte een schrik als een ruk. Ze schreeuwde: Wat doe je zonderling, Max! Is er jets?... Toen, als een uitval: — Met Miinchen?1 Hij trilde. ...Ja... Maar hoe raadt u dat, Tante? - Thchl Zeg, wAt danl ?... Is ie &cid? De vraag snerpte, kreet van wanhoop. — Tante... ja... Kreeg u al tijding? Maar reeds brak de drift, de geestkracht, waarmee zij tegen hem in geraasd had. Hij schoot toe op de wankelende; het verftafeltje viel langs den muur; zij zeeg door hem ondersteund in den leunstoel, haar kaken spalkten, grauw was 'r gelaat. Max zag angstig naar Tante Hermien op, die had al water, doch zij kneep den mond dicht. - Neef Max heeft niet geleden, Tante. Het leek hem de tijding die eenigen troost gaf. 173
Zwak-hijgend zat zij wezenloos. - ...Plotseling is hij gestorven, zei Max. Nu keek zij op en bracht emit: - Zelfmoord. Neen, Tante, neen... Hij is gedood... - Spreek Loch, drong zij klaaglijk aan. Hij zeide een telegram te hebben ontvangen van zijn vriend Polak te Munchen, op een verzoek om uitvoerig bericht, nadat Tante Lea gisterenavond even vOOr elven een telegram van zes woorden had gekregen met onbekenden naam eronder. — Er stond ook al jets van in de ochtendbladen... U las het niet?... Door... wie... vermoord? Toonloos drupten de klanken neer. — Tante... u weet dat Marthe hertrouwd was, die man heeft haar en neef Max gedood, daarna heeft hij zelfmoord gepleegd. Max deinsde bij het gevolg zijner woorden. Het gedoken lichaam veer op. — Was hij met Marthe? Weet je dat zeker? Max knikte, begreep niet wat Tante bedoelde. - Neef schijnt haar te hebben ontvoerd, zij waren aan de Starnberger See, daar heeft de oude heer ze gevonden.
Dus bleef hij Loch zijn liefde trouwl Tante mompelde voor zich been, maar wat ze zei was duidelijk en er klonk geen droefheid uit. Max wilt niet wat hij antwoorden zou. - Voor zijn liefde is hij gestorven. Ook dat klonk of het Tante plezier deed. Max tastte naar Polak's telegram, dat hij nu wel kon voorlezen. Maar daar riep zij: 174
Waar bleef het kind ?1 Max begreep nog minder van Tante. Wat kon haar het kind van die Marthe schelen ? ...Hier heb ik het telegram van Polak. Hij seinde in 't Hollandsch, het kwam natuurlijk met fouten over, maar dit heb ik ervan gemaakt. „Vijftigjarige baron Zappelsdorf huwde voorjaar vroegere minnares Marthe Stolberg van wie hij zoon dien Coen erkende. Max heraanknoopte liaison. Baron wreekte verraad vrouw en moeder door opgespoorden hotel Starnberger See dooden daarna zelfmoord." - Onwaar, zei Eva, zoo was het niet. Zij zat nu rechtop in den stoel, de oogen vonkten, de handen omklemden de leuningen. — Hoe meent u, Tante? vroeg Max onverschillig. - 't Kind was van Maxl Als Marthe het door die baron liet echten, heeft zij Max zijn rechten ontnomen. — Maar Neef heeft daar dan in berust, nu hij met haar aan dat meer was. Met het kind 1. .. 0. Weet u dat? Kreeg u nog bericht van daar? - Nee, in geen maanden hoorde ik wat. Nu voelde Max foci medelij : de Loon waarop Tante dat „maanden" zei... - Ja, Tante, ik weet er natuurlijk nets van, antwoordde hij geduldig-omzichtig. Maar u hoorde, Polak was pertinent. — Het kan niet, Max hield zOOveel van zijn jongen. We moeten dAdelijk iets doen. Eva rees op en liep naar de deur. Merkwaardig, opeens weer die geestkracht, dachf Max. Hermien zat in haar stoel genesteld. Al dien tijd had 175
ze geen woord gesproken. In haar siste een aanklacht: „die jodenl" Onder die joden was zij getrouwd, in haar kinderen mengde zich bleed van die joden, een van die joden was Mar „ontrouw". En Eva's aangebedene, een communistische smous in Munchen, had nu een baron in een slet beleedigd; daarvoor had die, hoewel oud, hem gestraft. Er was een kind... een gore kwestie, en Eva werd er sentimenteel doorl De kunstenares liep weg van haar werk, vergat dat er iemand voor haar poseerde. - Ben je met een taxi, Max? vroeg Hermien bedaard bij het opstaan. Hem trof de kou van zulke kalmte. Ga jij ook mee? vroeg nu Eva. - Ook? 0, wou jij naar de stad? U wilt naar tante Lea, zei Max en keek Eva aan met deernis. Eva zweeg, zij belde Trui. Hermien dacht: Zij vraagt niet eens excuus. Doch de vastberaden, behendige omzichtigheid, waarmee Eva, na het schilderij te hebben doen zakken, den ezel keeren deed en naar den muur schoof, verzachtte hare ergernis. Ook vond zij het beneden zich iets van gebelgdheid te doen blijken. Ik kom, zei Eva. Dus ginMax lief haar voorgaan. gen de twee vast naar benden. — Die arme tante! fluisterde Max en keek of hij spotte naar tante Hermien, wetend die daarmee plezier te doen. Zij beperkte zich tot een schouderophalen. Bij 't wachten in het rijtuig zweeg zij. Toen Eva veer den taxi stond, doorschokte haar de herinnering van Max' laatste bezoek aan dit huis: hoe hij Coen in zoo'n wagen wegreed met geld dat hij aannemen moest van de meid. De smaad nu, van Liar rit,
176
was grooter 1 Zij had hem toen misschien kunnen redden, als zij met Lotte had kennis gemaakt en hierdoor was in staat geweest hem te overtuigen: die deugt niet voor jou; wat nu de ervaring had moeten bewijzen; of als ze naar Marthe was toe gegaan om die te vragen: hoe kon je zoo doen? in plaats van Max' leugen bot te gelooven, waar hij zijn wanhoop mee wou bedriegen. Dat zij het geloofd had, hem z66 slecht kende, hem die een zuster in haar zagl Marthe was en bleef zijn liefde. Natuurlijk had zij hem naar Lotte gedreven, om den baron te kunnen trouwen, die dan Max' jongen aan wou nemen, verliefde dwaas bereid tot alles. God! Eva kreunde om wat zij dacht: dat had zij gezegd aan Max, tot een boon kwam het over haar lippen: „wordt dan jou jongen misschien baron?" Zij kreunde en merkte dat Max ervan schrikte, deze Max, met wien ze reed! met wien ze ging naar tante Lea; tante die haar verweet dat ze geld gaf; Tante die nooit iets van Max begreep, net zoo enghartig als de rest, al was ze Vaders lievelingszuster. Maar zijzelve! hoe was zij? had zij niet klein gedaan met Max? Uit afgunst deed ze hem dat affront aan; uit afgunst was ze maar al te bereid hem te gelooven over Marthe, in plaats van te lachen over die ontrouw; zelfs vond ze 's nachts den mooien troost, dat, nu hij van Marthe had of gekund, zijzelf misschien nog wel een kans kreeg. Weer kreunde ze, ja, en weer schrok Mr. Max. Moest ze soms zeggen: neem me niet kwalijk? Ook tegen Hermien die niet verroerde? Maar hij, haar geleider, zoo'n gentleman! Die nog wel heette, 66k heette... Max! Maar die niet er van door ging met andermans vrouw. Die integendeel onderstaan had, Max over echtscheiding aan te spreken, of hij dat voor 'm Eva. 12
177
op zou knappen, hij het piekfijne joodsch advokaatje. Och God nee, ze hield het niet uitl... Max, waar rijden we eigenlijk heen? — Tante, eerst even naar tante Hermien; de taxi wacht dan bij tante Lea. — Maar ik wil naar de trein, ik moet naar Munchen? U? Och lieve Tante, ziet u... U hebt immers geen geld en geen pas, het gaat niet, zoo maar op eens naar Mfinchen1 Gaat u eerst mee naar tante Lea. Eva besefte: hij bewaakt me; ze zag zijn hand die haar zou grijpen; ze had hem zien omkijken naar den chauffeur, Coen de taxi even stopte; en ze besefte: ik doe ook vreemd, het zijn mijn zenuwen, de schrik, en 'k heb juist al mijn zielskracht noodig, want niemand anders denkt aan het kind. Rustig lei ze haar hand op de zijne. Je hebt gelijk, Max, wees niet boos. - Boos, ik? Tante, hoe zou ik boos zijn? Maar hier zijn we bij Tante Hermien... Hermien had haar ergernis weggekucht. Haar oogen zeiden genoeg, dacht Max. Hij repte zich de taxi uit, bood haar de hand, ging mee de stoep op; het botte: „Dag Eva” scheen haar nog te veel... In de deur vroeg ze: Wordt Tante gek ? - Foei, foei, Tante Hermienl zei Max, doch wist met een glimlach haar te doen denken, dat hij haar in zijn hart gelijk gaf. Hi; bleef graag goed met al de familie, dus ook met die pauw van een tante Hermien, voor wie hij trouwens wel respect had om haar mom van here kalmte bij al de kuren van oom Ludwig. Maar dit doen tegen tante Eva was bar. Iedereen wist wat neef Max was voor tante en dan geen deelneming ook maar te veinzen, louter uit nijdigheid dat ze vergeefs kwam 178
voor dat waarlijk superbe portret. Hij zei dit op den korten rit: - Tante Eva, wat bent u Loch knap, 't is tante in haar voile trots... Arme Tantetje, ging hij voort, als u naar Munchen wilt, ga ik met u. Maar houdt u zich nu zooveel mogelijk kalm? U begrijpt, wanneer tante Lea u weerziet... Het akelige Kruiska-huis, die nare trap, die sombere kamers en nu natuurlijk gesloten gordijnen. Eva heesch zich de draaiende smalte der afgesleten treden op. Een deur ging open en Eva wist nets, dan dat zij door zgn moeder omhelsd werd. - Kindje, hoorde zij, lieve meisje, jij hebt zooveel van hem gehouden, je vader was zoo goed voor hem, je oude tante weet het wel, jij hadt alles voor hem over, als hij naar jou maar had willen hooren... — Tante Leal - Huil maar, kind. Ik heb nu niemand meer dan jou, niemand om over hem to praten. Praten? dacht Eva, Zij moest doenl Ze keek: ze waren alleen in de kamer. Kom, Kier naast me... Tante wees haar. In de voorkamer waren andere menschen. Weet u, vroeg Eva zacht, iets van het kind? - 't Kind? ja, Tante, Max zijn jongen. Zij zag Tante's blik vergrimmen. Dat kind is immers niet van hem] — Maar Tante... Daar week de suite-deur. Eva ontstelde: waarom dat nul Mevrouw Neumann en Emmie met Max. Eva 179
zag dat hij gauw nog iets zei, waarna Emmie een terugdrong. De stoornis verlamde haar veerkracht zoozeer, dat ze de dingen maar liet gebeuren, beseffend dat er naar haar werd gekeken, dat het fluisteren was geweest over haar. Zij wou maar een ding: weg bier? weg 1 want dit was niet een ouderlijk huis, waar alles ligt onder den rouw om een zoon. Toen ze binnenkwam, dacht zij daarin te vallen, dien aan te voelen in huis en bij Tante, smart waar geen ander gevoel meer naast blijft. Max was Loch Tantes eenig kind] En zij was Vaders lievelingszuster. Maar Tante had zich geschaamd over Max, zooals ze zich schaamde over haar armoe. Ooms domheden hadden Tante geknakt; veer haar huwelijk was zij anders; toen was zij Vaders beveling; ach, ze bleef het alleen door zijn meelij. Nu ontbrak haar de kracht, ook voor moederleed, zij praatteen-dacht met de anderen mee, die bang waren voor het familiefatsoen. Max had den naam Neumann te grabbel gegooid: dat was de grief, maar ook het leed, en Tante ging hier niet meer tegen in. Het joodsch gevoel in al zijn wreedheid; meneer Neumann zou zijn neef hebben gesteenigd, als hij daarmee de schande had kunnen voorkomen. Gelukkig was ook hij ter ziele, maar zijn weduwe deed nu het woord en Tante Lea onderging dat. 0, al die eenzaamheid om Max, niemand, niemand die meer om hem gafl Dat had hij geweten, toen hij tot Liar kwam, haar toevertrouwde: „nur du kannst mich retten". Zelfs deze voldoening voldeed haar toen nietl Integendeel brak zij den band gewelddadig. Uit afgunst, den naijver van haar verliefdheid. Dus : zelfzucht, sterker dan haar liefde. Dat was haar godvergeten misdaad, nu door den dood onherstelbaar geworden. 180
Om het sterven-alleen was hij niet to beklagen. Marthe had hem natuurlijk ook nu doen lijden. Waarschijnlijk was zij weer met hem begonnen, alleen om den ouden safer to sarren. Sadisme was haar hartevoedsel. Maar hij had de weelde doorleefd, dat ze tot hem was teruggekeerd, dit supreme: terug tot hem. Al liepen daar angsfen doorheen voor ontdekking, vijandigheid, geldzorg, rusteloosheid bij haar behoefte aan intrigeeren; hij stierf in de koorts van een liefdegeluk, hooger, na al de vertwijfeling, dan hij het ooit bij haar gekend had. Waf telde hierbij het moment van den dood? Maar nu die twee: het Werk, het Kind. Al zijn illusies met het werk en al zijn liefde voor den jongen. Vijf jaar, nog niet wat kon dat worden? Eva dwong zich tot aandacht voor het gesprek. Natuurlijk liep dat over geld. Wie het begraven zou hebben betaaldl... Met een huivering bedacht zij, dat het al wel zou zijn gebeurd. Max sprak van het telegram, het eerste, 't korte, van wien dat kon wezen. Het lag in Tantes sleutelmand. Max bekeek het met Emmy; er stond een naam achter. Glagun, las Emmy; kon dat een naam zijn? Glogau, ried Eva, Wilhelm Glogau. Bestaat die? wendde Max zich tot haar. Zij knikte, zoo heette een van de vrienden; hij teekende ook voor „Vom Rothen. Baum". — Maar werkte Neef nog voor dat weekblad? Tante Lea wist het niet. — In elk geval, overlegde Max, heeft hij of Marthe geld gehad, hoe konden ze anders daar in dat hotel zijn? Tante zuchtte: Ik zond honderd gulden. 0... Wanneer? 181
— De vorige maand. De vorige maandl Dat zegt dus nets. - Maar die vrouw had Loch geld? meende Emmy. - Dat is te zeggen... zoolang ze niet wegliep... .Eva hield het niet langer uit. Max, zoo sprak ze gedwongen-rustig, zou jij je vriend Polak willen seinen? Tante, waarvoor? — Beschikt hij over geld? Geld? Hij werkt in een antikwariaat. Seitz hem, dat hij morgen geld krijgt, telegrafisch van de BLnk. En dat ik morgenavond aankom. — U1 ? . . . Maar Tante... — Maar Eva 1... — Kind 1 Drievoudig verzet, heel welgemeend, maar volslagen ongevoelig. Zoo'n reis kon zij nu niet alleen doen. En wie zou er met haar meegaan? Max, hoffelijk steeds: Graag hood ik mezelf aan, maar in geen geval kan ik dadelijk mee. Dank je, Max, maar ik kan alleen. Tante, wat wilt u er eigenlijk doen? Eva besloot ineens alles te zeggen. Voor een erfenis in den gewonen zin zou ze de reis wel niet hoeven te maken. Toch had ze graag een papier mee van Tante. 'n Papier? Ja, jets op schrift, dat me recht tot handelen geeft. Eva zag Max de schouders ophalen. — Al zal hij nu al wel zijn begraven, er blijft de kwestie van het graf, dat hij een behoorlijke steen krijgt. Dan is er, als erfenis, zijn werk. Als daar geen beslag op gelegd is 1 — Nu al? Maar dan los ik het in. Zijn schulden zal ik natuurlijk betalen. Spreek jij met Ludwig, dat ••■,
182
ik krediet krijg, 't hotel-adres zal ik telegrafeeren. God, beste Tante... Nu het voornaamste! Uit naam van de grootmoeder eisch ik het kind op. — He? — Hoe meen je? D'r is geen kind... Drievoudig verzet, weer. Tante zweeg, doch op die ontkenning door mevrouw Neumann knikte zij, dat deze gelijk had. Geen kind van Max, beaamde zij. — Anders had Max het niet overgelaten! Die gedachte van Emmy leek juist, maar het besef van zOOveel souvenirs deed Eva met vastheid haar meening behouden. Er was een moment van aarzelend zwijgen. Tante Lea verschoof op den stoel, waar vroeger Oom Ben diep in was gezeteld. Met haar breed uitgevouwen zakdoek wreef zij zich langs kin en mond. Toen, na twee zuchten, zeide zij : Dat kind heeft hier wat 'n ruzie gegevenl Max wou die vrouw in d'r zwangerschap trouwen. Zijn vader had inlichting ingewonnen bij onze oude vrienden Gutmann, de oom en tante van Polak. Zoo wist hij van Marthe maar al te veel. Ze was de dochter van nette menschen, maar verliefd geraakt op een getrouwde professor aan de akademie, Stockmann geloof ik... Staackmann, dacht Eva. Daar is het kind van, wat Max wist. Oom deed alles om het huwelijk tegen te houden, maar hij verkreeg niet meer dan uitstel. Na de bevalling trouwden ze. Aileen om z'n vader niet tot het uiterste te grieven, z6Oveel joodsch bloed zat er toch nog in 'm, heeft Max het kind Coen niet erkend. Marthe heeft genoeg gekankerd, bij Gutmann en in vuile brieven aan Oom. 183
D'r zin kreeg ze nu eindelijk van de baron; die smeerpoes had vroeger ook met 'r gescharreld... Wij hebben nets met het kind te maken. Het laatste zei Tante toornig-beslist, gebogen bij een doffen blik. Eva voelde een wanhoops-beklemming; de trots harer liefde gebood te zwijgen, ze zou willen uitbarsten tegen Tante, die zoo kon spreken over een zoon; doch ze besefte de nutteloosheid — en ook wiot ze dat Tante gelijk had. Bij de verminking van Staackmann's naam had ze de waarheid te sterker gevoeld. Dien naam had Max haar niet verzwegen, maar over den jongen bad hij sejokt. Wel veel verteld van Vaders verzet, doch niet de wezenlijke reden, niet dat ze zwanger was van een ander, van dien al niet meer jongen leeraar. Eva voelde zich nog eens geslagen; ontgoocheling deinde over haar rouw. Doch het, plichtsbesef drong en dreef haar. Ik wist niet van die gemeenheid van Staackmann.. Dan blijft voor ons Max' werk over en dat hij een behoorlijk graf krijgt. Mag ik daarvoor zorgen, Tante? Verwonderd werd zij aangekeken, Max sprong op, Emmy draaide zich af. Zij zag een gebaar van hem naar de Neumann's; Coen zei hij, haar aanziend: GelOOft u me, Tante. Wacht u ten minste op nader bericht. Om te kunnen regelen, als er waarlijk wat te regelen valt, zoudt u papieren noodig hebben, waar het Duitsche consulaat of misschien het gezantschap bij te pas moeten komen. Als iemand iets stelen wil, kan hij het nu doen, wellicht heeft hij het dan 'al gedaan. Ik denk niet dat er valt te stelen. Maar als ik nu dadelijk sein aan Polak, dat de famielje een behoorlijk graf wil betalen, en of hij zich in relatie wil stellen 184
met die Glogau, die vriend van Neef? Wanneer hij ons zijn bevindingen seint, kunt u zien of u nog gaan wilt. Eva voelde de kou der leegte. De Neumann's keken norsch naar haar. Tante zweeg —, zou zij dus niet gaan?1 Zou niemand jets doen? was alles uit? Weggevaagd al bet reeele van Max? Haar verbeelding zag een kamer, zeker had hij geen atelier meer; wat er nog hing of was van waarde, had hij te gelde gemaakt om Marthe. Nu slopen er, in dien onwaardigen rommel, kameraden rond, kroeg-kameraden, kijkend, betastend, gispend, roovend; of de hospita legde beslag. Dat betrof dan al wat er restte van Max, van zijn talent, zijn geest, zijn vuur... Uitgebrandl... Z66als haar liefde? Een liefde die het onmoog'lijke vergde. Die alles wou wezen en nets voor hem was. Die hij door te verheimIijken koest hield; door haar te spreken van zy-ii jongen, 't kind dat een roestvlek was op zijn liefde. — Neenl Dat daarvan het mooiste bewijs was, de booge pre lien bij wig te betalen. Wat kreeg hij ? Kwelling en bedrog. Toch lief hij zich doodschieten voor die liefde... Niemand die dat bier meevoelen kon. Men vond het slavernij der zinnen. Zij zelf? Getrapt was ze door zijn bedrog, dat een foppen geweest was als van een Jong meisje, aan wie men nu eenmaal niet alles vertelt; zelfs niet, wanneer zij fungeert als zuster. Tante kon het met zekerheid wezen en had het anders niet z66 gezegd. Trouwens, Mar heugden nu kleinigheden, die eerst in dit licht verklaarbaar werden; dus aanwijzingen dat Tante gelijk had. Max leefde, 66k in een kind, niet voort. 185
Plotseling werd het haar to veel en boog zij snikkend weg in haar arm. Ze schaamde zich niet; die pier mochten weten, dat Max alles voor haar was geweest. Tante Lea was opgestaan, knielde bij Eva, trok haar aan 'r borst: — Lieverd, wat heb jij van 'm gehouden. Door tranen heen beleed Eva hun alien: — Behalve van Vader, van niemand zooveel.
186
X. Het werd, na die bekentenis, of zij hun die haar aanhoorden dankbaar was. Zij voelde geene grieven meer, niet tegen de Neumann's, niet tegen Max Bergmann, zelfs niet tegen Tante Lea. Integendeel groote deernis met deze, geknakt door de schuld van haar man en haar zoon. Voor hare daden aanvaardde zij raad en Mr. Max toonde praktisch.en zin. Met hem had ze een gesprek bij Ludwig, nadat hij er eerst alleen geweest was. In aller houding bleef reserve, doch wetend haar wil hield niemand haar tegen. Vijf dagen bracht zij in ongeduld door, Max kon niet eerder uit de stad gaan. Den voorlaatsten middag kwam hij met Hermien, om het portret dat nu voltooid was. Eva had een vele urea vullende bevrediging gevonden in de zelfbeheersching, waarmede zij, zonder model, die beeltenis der mooie vrouw, die haar minachtte ook om haar liefde voor Max, in alien deele had voleindigd. 't Portret stond in een voorloopige lijst, die niet zou passers in de zaal, maar in 't atelierlicht het tot zijn recht bracht. 't Was Eva als een zinnebeeld harer gehechtheid aan de familie, voordat zij naar hem ging, dien niemand haar gunde, niemand dan zijn gebroken moeder. Mr. Max, de grappenmaker, die achter haar rug den spot met haar dreef — in alles van 't leven zocht hij 187
een pretje, gnuivend bij elke nieuwe „divorce", waar zijn beleid voor werd gevraagd; een pretje werd zelfs deze reis naar Munchen, waar daarom ook zijn vrouw aan deelnam. — Op mijn kosten, had Eva bedongen. — Tante] Nee?... Nu, als u het wiltl Dus zouden zij met hun vieren gaan. Doch wat Eva daarvOOr nog gewenscht en gehoopt had, gebeurde tot haar innige vreugde. Daags voor haar vertrek, vroeg in den avond, enkele uren nadat Hermien, nag indrukwekkender dan haar fade, met Max die een dansmeester leek, was vertrokken, hield er een taxi stil: Nico en Antje. Dier komst was een volkomen verrassing. Dat ze dorst reizen, zoo kort vO6r het tijdstip; en dat zij Piet wou achterlatenl — Voordat je daarheen gaat, dat sprak Loch vanzelf. Ze zei 't zoo lief en ook zoo Clink. Hoe was ze geestelijk gegroeid I Door dikke tranen heen, lachte Eva en maakte een grapje op 'r figuur: of at nu was haar slanke Antje. — Thu Antje wel, zei Nico ernstig. Kinderenl Vriendenl Dit geluk blijft me. Geluk dat wij, met je, danken aan jou. Ook Antje's oogen liepen vol tranen, terwijl ze knikkend naar haar man zag, hem dankbaar voor die mooie woorden. Vol weemoed, doch niet meer bedroefd, legde Eva zich vroeg te rusten, een slaapnacht voor de lange reis. Om Tante 't vertrek minder moeilijk te maken, kwamen Max met zijn vrouw en Eva tot de reis op de Kruiska bijeen. Zij verkozen den nachttrein, beducht 188
voor de hifte. Max had in den middag gestuurd om haar koffer. Een uur te vroeg was zij bij Tante. Ach, dit droefgeestig bovenhuis, hoe vol was 't van herinneringl In het jaar parer ergste kinderpijnen, toen Mans driemaal uit Amsterdam kwam, om haar te martelen telkens anders, zouden Tante en Oom aan de Kruiska gaan wonen. Sedert Kerstmis had zij de school verzuimd, toen met Mei werd zij beter-verklaard. Ze mocht weer uit, maar in een wagen. Vader had haar trots gered met den troost dat het niet was een kinderwagen. Ze kreeg een stuur en een dubbele bel. Mijntje reed haar 's morgens en 's middags, zelfs met regen mocht ze uit en 's middags ging het altijd naar de Diergaarde. En nu was Tante naar hier verhuisd; de laatste week van haar op-bed-zijn kwam Max opgetogen vertellen: — We kijken er in de Diergaarde, Eef! Dat ze geen lid werden, zei hij pas, een middag toen hij haar wachtte aan 't hek; hij stond er al „misschien een uur" om haar „De Negerhut" te geven. Telkens leende de schat haar boeken. Sedert reed ze bij 't naar huis gaan den twin uit door de laan langs het hek; Max zat dan hier boven zijn lessen te leeren en wuifde met een boek of schrift... Vervuild, vervallen was dit huis. Verbal was er ook geweest in haar liefde. Toch — had ze jets kostbaarders in haar leven?...
189
XL Te Munchen wachtte Polak aan den trein en Glogau kwam den volgenden morgen. Beiden geleidden hen toen naar het huis. Polak had al 's avonds gerustgesteld : de vrienden deden Max begraven; 't publiek vond den ouden baron een dwaas, die zulke wraak nam om iemand als Marthe, wier bastaard baron en zijn erfgenaam bleef, daar nu zelfs een verzet in rechten, als de familie er dat nog op waagde, haar onget-vvijfeld niets zou baten. Polak had ook krantestukjes gebracht, over den kunstenaar Neumann verschenen. Het huis stond in een nauwe straat, 't had diepe gangen en vele trappers; tante Lea kwam moeilijk mee. Een nauwe deur en toen veel ruimte, als een in vakken verdeeld sink zolder, met uitzicht tusschen daken door naar openheid, die een kerkplein zijn moest. Eva zag onmiddellijk, dat er niets kon zijn veranderd, sedert Max zijne woning om Marthe verliet. 't Was een onaangetaste rommel, waartusschen zij mooi werk ontdekte, al voordat zij in het atelier kwam. Daar werd het een koorts, te zien, te zoeken en Glogau toonde zich hierbij een vriend. Hij kende Max sinds diens komst te Munchen. Samen hadden zij voor den rechter gestaan, nadat er beslag op den Baum was gelegd, om teekeningen van hen beiden, spotternijen met adel en leger. 190
't Kwam niet tot vervolging, maar Max liep gevaar over de grenzen te worden gezet. De politie hield hem in het oog, na een ruzie met anti-semieten, die dezen hadden uitgelokt, wat iedereen wist, maar wat nergens erkend werd. Zijn ergernis hierover uitte Max prachtig, in een reeks van fantastische kluchten, bijtendhooghartig en onweerstaanbaar, wat zelfs de „Nachrichten" releveerden. Na den oorlog verliep de boel; te veel verdeeldheid, onrust, moeheid; doch sedert een paar jaar ging het weer beter en vocht juist Max met beeld en woord tegen het rotsvaste conservatisme. 't Werk liep als vanzelf van onder zijn pen weg; voor het Duitsch keek Glogau den tekst na; soms, als het een .versje was, lief hij iets staan, dat taalkundig niet kon door den beugel, dat een Duitscher zoo nooit zou hebben gezegd, maar dat ook de redactie toestond; het kwam van Max, de lezers wisten: Hollander, jood naar het hart van Heine en wiens onderteekening „Max" in een kunstblad gezegd was te rijmen op Sachs! Eva zag er den vriend op aan: jokte, overdreef hij niet, om haar in heur rouw te troosten? Neen, deze Frankforter Meek met alles de trouwhartigheid in persoon, wien de oprechtheid zelfs in den weg zat bij het luchtgeven aan zijn verbeelding. Daarom juist was hij naar Munchen gekomen en hij had „er ook wel geleerd", het meest en het liefst van zijn „grooten vriend" Max, wiens elan heel Munchen verbaasde... helaas werd het ook zijn ondergang, onder de macht van „die duivelin". De lof was voor Eva geen openbaring, daar zij het alles zoo wist of voelde, maar deed haar goed als bevestiging van inzicht, overtuiging, vertrouwen, waar191
door haar leven was beheerscht. Het leed van haar rouw werd er door verzacht. Glogau's vaak voorzichfig spreken wekte niet haar ongeduld, het gaf haar rust, zij mocht gelooven; het werd de opperste consecratie van wat, o, niemand haar ooit had gezegd, het tegendeel van aller meening, maar een fiat op haar vereering. Deze eerste morgen besliste. Zij had nu geen zelfverwijt, geen smart meer. Zij zag een weg, het was de hare. Voor het oogenblik was „de familie" bezwaarlijk, een blok dat zij niet kwijt kon rakers. Tante Lea wou overal mee, veel lastiger dan Maxen-Mathilde. Het was toch ook haar kind, haar jongen, zij liep bier als de erfgename. Eva gaf zooveel mogelijk toe; de oude ziel dacht aan nets dan „de boedel" ; dat „vraagstuk", hoe alles over te krijgen, zOO'n lange reis van bier naar Holland... Den namiddag van den tweeden dag, ter-win Max met zijn vrouw naar het consulaat was en ook Glogau hen had verlaten, riep Tante uit de achterste ruimte, of Eva kwam, er was daar een koffer; zoo kon men terstond beginnen te pakken. We zullen maar met de kleeren beginnen. 'Tante voldaan, in zelfbewustzijn terug bij haar oude behoefte aan doen. Eva vermocht niet te weigeren. Samen leegden zij den koffer, die vol kranten en oud papier was en droegen hem naar wat Tante goedig „de jongen zijn slaapkamer" had genoemd; hok aan de straat, waar een ledikant stond met een verzakte rieten rustbank. lk heb een ulster gezien, zei Tante. Eva schoof het gordijn vOOr een kapstok weg, de roe, waarover het liep het los, het plofte schuin over den stoffigen vloer neer. Bij de kleeren aan den kapstok 192
was een kaalgesleten jekker, dock Tante kwam van naast de deur aandragen met den wolligen ulster, waaronder zij bijna bedolven raakte. Tante, dat ding vult de heele koffer. Ms u hem eens aan Glogau aanbood? Hij heeft recht op een souveniertje... Eva verzweeg wat zij zelve van plan was; nu vroeg de ulster een bestemming. — ja... Maar Tante keek ontevreden; wel hing ze den ulster aan den kapstok. Meteen kreeg zij een doos in het hog, die naast den kapstok op den grond stond; blijkbaar een belangwekkende vondst. — Vol dassen, zei ze, na opening. Er vielen er twee van op den vloer en Eva herkende ontroerd er een; ijlings raapte zij beide op. Deze, eens geel, nu vergoord en vergrauwd, zag zij het eerst, hoeveel jaren geledenl toen Max, terwijl zij over de brug kwam, achterop een bijwagen van lijn 1 bij de Witte de Withstraat haar voorbijtramde in zijn bruinfluweelen colbert. Wat was hij toen een mooie jood, dat geel breeduit gestrikt op het bruin, onder den gebronsden kop 1 Zij... waggelde naar de Academie. — We moeten voortmaken, zei Tante. Eva stofte den koffer uit en knielde erbij om de kleeren to bergen. Eerst kwam Tante aan met een smoking; toen waren er nog een blauwe colbert, een lustren jasje en twee grijze pantalons. Eva spreidde ze over elkander. In haar besef neep verwarrende vreemdheid, die toenam, then Tante tegelijk haar heel een stapel sporthemden aangaf, waarop drie gesteven vesten en daar nog twee stapels zakdoeken boven, van welke de eene nu op den grond viel. — Pas opl riep Tante. Eva. 13
193
Het ergerde Eva. Al dit vernuchterends maakte haar hard. Wat kwamen de kleeren er op aan, waarom moesten die naar Holland! Tante had er niemand voor, nu haar jongen er niet meer was om ze door haar versteld te krijgen. Was ik zijn vrouw geweest, weende 't in Eva, dan deed ik zijn huishouden en niets anders. Hoe zou ik ook zijn kleeren verzorgen! Geregeld tellen het ondergoed; de jassen en de broeken bergen, aan hangers, netjes uitgestreken; zien of er niets aan moest gebeuren alles, omdat hij het graag zou merken, dat ik dit nederig voor hem deed; voor hem den slordige, meest onverschillig bij dingen die zijn kleeding betroffen, maar dan plotseling lastig, angstig, wanneer hij uit moest, hier of daar peen, en er was dit niet, of dat was gescheurd. Nu lag het alles daar als van een vreemde; de gele das als een vod op den stoel. Toen zij knielde om de zakdoeken op te rapen, die tot twee hoopjes waren gevallen, ontdekte ze er een van een vrouw; hij had een mooi geborduurde 't Kostte haar moeite niet uit te snerpen: Moet dat ding nog naar Lotte terug? Er ontviel haar een traan, maar tot op den vloer; de zakdoek vouwde ze diep in den stapel. Dan kwam het verdere ondergoed. Geduldig over den koffer reikend, schikte ze het zorgvuldig bijeen. Tante wou er nu boeken bij pakken: die zware dingen op de kleeren; Tante, die vroeger met hoeden reisde I Eva dacht: — Dan maar van voren of aan... Doch de stem van Max Bergmann klonk door het traphuis. Ook dit bijzijn viel vaak moeilijk, maar zij erkende goede hulp. Zelfs vond ze soms afleiding in het gezelschap; er was jets kinderlijks aan zijn doen en jets trouwhartigs; al het geuren, over kunst en met artiesten, bedoelde „Vrouwtje" te overbluffen. Hij bleef voor 194
zichzelf wel ver van „divorce", al zag Mathilde zelfs te Munchen, stad van voorwereldlijke modes, kans hem een mantel of te zetten. — Hale, kwam hij binnen, het is me een klim en dat met die vervloekte hitte 1 Maar Munchen is ook gebouwd als een ketel; hoe Neef Max het hier 's zomers uithield... Tante, ik heb goed nieuws, ging hij voort. Met Treibitz heb ik afgesloten; er komen dus twee exposities, bij hem en in de Rothe-Baum-zaal. - Prachtig, zei Eva, ik dank je wel. — Het financieele viel niet mee, 't wordt nog weer duurder dan we dachten, maar 't geeft dan ook de satisfactie : Neef's werk krijgt de zaal van de vorige keer, maar nu heelemaal, dus de dubbele ruimte. Hij is er alleen? Ja, ja, alleen... Die Glogau is een heerlijke kerel 1 Aan alle kanten grijnzen de beren, ook Treibitz moet blijkbaar geld van hem hebben; maar nu de grandezza van de artiest, die zich verwaardigt binnen te stappenl... Aardig is Glogau's respect voor Neef. Voor Treibitz wou hij dat het een eer was, een groote eer het werk te krijgen en daarin was geen snoeverij... Trouwens, Coen het voor mekaar stond, kwam Treibitz met een folio-boek vol netjes uitgeknipte kritieken, alfabetisch en chronologisch; wat daarin bijeengeplakt stond over Neef, uit Berlijn, uit Frankfort, van hier, was bijna alles zeer waardeerend. — Nu nog de Kunstblater, zei Eva. Wilt u daar zelf nog werk van makers? natuurlijk 1 't Moet nu geregeld. Glogau komt straks in het hotel...
Eva. 13*
195
X II. Glogau kwam en ook Polak. Die bracht een teekening mee voor een grafsteen. Eva had erop gestaan, dat het jets beters zou zijn dan een zerk. De moeilijkheid erbij was Marthe. Nadat de drie lijken aanvankelijk in het dorp van den moord waren geborgen, had een verre verwant, een priester, die ook voogd bleek over het kind, dat van den Baron doen weghalen. Waar 't was heen gevoerd, wist niemand; de zelfmoord alleen al verbood het kerkhof... Toch komt dat terechtl verzekerde Glogau: geld, van adel, een priester die voogd was; daar zou wel wat op zijn te vinden. De vrienden, die zich hadden beijverd Max' lijk naar Munchen te doen vervoeren, waren 't oneens geweest over Marthe. Mochten zij de twee nu scheiden? Maar hoe hen samen te begraven? Polak, door het telegram van Max overtuigd, dat de kosten hierbij geen bezwaar hoefden te zijn, stelde deze oplossing voor: naast elkaar, afzonderlijk. En zoo was gebeurd; op het graf van Max kon een steen met eerbetoon komen. 't Ontwerp, nu meegebracht, viel echter tegen. Eva verlangde het graf te bezoeken, wat den volgenden dag zou gebeuren; Polak zou de moeder en haar vergezellen. 's Morgens bleef Tante in het hotel; Max ging met zijn vrouw naar de Pinakotheek; Glogau, die dezelfde 196
straat bewoonde, ontmoette Eva in het huis. Nu kon ze beginnen het werk te beschouwen, om het te schiften voor exposities en voor de platen der necrologie. Ook over deze was 's avonds gesproken, doch niet dan terloops, met voorbehoud; eerst thans kon Eva alles zeggen. Werkelijk sprak zij geheel openhartig; zelfs vertelde zij van Piet: wie dat was, wat hij haar was; dat ze zich geldelijk had gebonden, maar in het verlies van hem dien ze liefhad alleen zonder zelfverwijt zou berusten, indien ze voor zijn gedachtenis deed, wat er nog gedaan kon worden. Op de twee exposities te Munchen, moesten er volgen te Berlijn, ook te Frankfort en in Holland. Hoewel het werk aan de moeder hoorde, mocht ze er voorloopig over beschikken; de nadere regeling moest zij nog treffen. Dank zij het geld van haar vader geerfd, zou ze met Max' nalatenschap werken, zoo, dat hij voortleefde door zijn kunst, in zijn vaderland en in Duitschland. Dan was hij niet te vroeg gestorven; hij had er zich in uitgeleefd, de gauw verleide, veel beproefde; maar altijd hard werkende kunstenaar. U was zijn vriend, u troost mij heerlijk. U durf ik alles vragen en zeggen. Mijn jonge neef wil nog twee dagen blijven, 'k hoop dat hij Tante mee terug krijgt; ik blijf zoolang het noodig is; twee, drie weken, langer hoeft niet. Maar ook daarna is er aldoor te doen... Zoudt u zich er mee willen belasten? Mag ik dat vragen, bij al uw werk ?... Ja?... Dan moet u mij ook toestaan, dat ik u geldelijk schadeloos stel, anders mag ik uw hulp niet aanvaarden, de tijd van een kunstenaar is te kostbaar... U wilt er van offeren voor een vriend. Goed, maar wat ik vraag is veel, het eenige dat 197
ik terug kan geven, is iets meer vrijheid van beweging in uw overige tijd. Samen doen we het mogelijke, samen voor ons beider vriend. fy-n werk?... Ja, dat offer ik. Ik heb u beleden wat Max voor me was; is het dan niet heel natuurlijk, dat ik voor zijn gedachtenis graag wat doe, mezelf vergeet; 'k zou nu bij m'n werk Loch vervuld zijn van hem... en dat ik van geld dat ik heb, wat afgeef? Geld is hier noodig, ik heb het toevallig; ik bid u: help me... maar zeg dan ook ja. We hebben samen zoo'n mooie taak! Tentoonstellingen die representatief zijn, die een volledig overzicht geven, sober, vooral nooit to veel, maar compleet als karakteristiek. Een catalogus, juist omschrijvend, een mooi kleinboekje, dat iedereen houdt. En dan bezoek, dus publiciteit, met andere woorden adverteeren en voor de kritiek relaties maken. U ziet hoeveel toezicht zal noodig zijn, dat wij de leiding overal hebben. Waarbij dan komt die necrologie, een nummer Kunstblater of een boek... Ik zou voor het laatste veel meer voelen, mits het onder de menschen gebracht wordt, hier en ook in Amerika; daarover moeten we uitgevers spreken. Natuurlijk tekst, maar vooral reproducties, die een volledige indruk geven van wat Max wilde en bereikte. Dus daarvoor eerste rangs materiaal... Glogau luisterde getroffen. Opgestaan zei hij: Ik neem het aan. Een handdruk, die Eva een heilig verbond scheen. Die ware vriend was dus gewonnen! Met Glogau soms naast zich bleef zij schouwen. In deze ruimte onder het dak, hokken met nets bewoonbaar gemaakt, zelfs zonder eenig spoor van behang; rommel, of het een pakzolder was; maakte Max zelf dit atelier, met een waarlijk prachtig licht, dat er als 198
saamgeklonken inviel, een breede, voile, forsehe klaarte. Op ongelijke afstanden van het meer breede dan hooge venster, dat de weelde was der werkplaats, stonden naast en achter of voor elkaar, vijf als bij het eeuwig heengaan door hem zoo geplaatste portretten, of 't een posthume tentoonstelling zijn moest van wat hij deed zijn laatsten tijd. In het midden, het meest naar voren, een doek bijna driemaal zoo hoog als breed, formaat van een ouderwetschen spiegel, als staande in een raam, ten voeten uit, jets overhellend, beide armen omhoog, om er op te leunen. Fel levende schoonheid, koel gezien, zooals Eva Hermien in trots zag. Glogau zei: — „De Duivelinl" — Max, kunstenaar, kon dus Marthe zoo zien, vermocht haar zoo te schilderen, terwijl hij alleen was, hier in z'n werkplaats: zijn Marthe niet, die van een ander; roofvogel, uitziend naar nieuwen buit. Geheel in den hoek stood een zelfportret; als schilder, triest, een slobberdoes, als een gevloekte deerniswaardig. Glogau vertelde wie de drie andere portretten voorstelden ; het waren vrienden, in 't voorjaar geschilderd; Max wilde blijkbaar weer naar het portret. Twee waren zeer goed, het derde was minder. Maar Marthe volstond voor een reputatie 1 Ook het zelfportret had jets aparts. Glogau, die onderwijl schetsen geschift had, was weer naast Eva komen staan. Kent u „Lulu" van Wedekind? vroeg hij. Marthe deed aan. Lulu denken. Heeft Max Wedekind gekend? Gewis. Natuurlijk ook Lulu. Munchen is vol zulke 199
wezens; denkt u maar aan Lola Montez, door wie de figuur voortleeft in de vaderlandsche geschiedenis van Beieren, al wordt dat niet op de scholen geleerd. Lola is Beieren's Montespan. Het hof, het leger, het tooneel, opera, dans en dan de schilders, de beeldhouwers en zelfs de schrijvers: de dames hadden 't voor het kiezen. Waarbij dan kwam de Weener invloed, 't ZuidDuitsche, 't Katholiek sentiment, gemoedelijkheid, soms sentimenteel, eerder luchthartig, dikwijls pervers, uit inborst of door ontnuchtering. Max heeft het jaren lang doorzien, maar hOOpte haar te veranderen. Gelooft u? Hij kon niet meer buiten haar. Zelfs als zij wilt wat de oude van plan was ik bedoel, dat hij Max won dooden; gevaar voor zichzelf heeft ze nooit vermoed; en als ze dat dan aan Max verteld had, hij zou Loch met 'r zijn meegegaan. Want althans bij tusschenpoozen dacht hij te zullen overwinnen. — Hoe heeft hij dan dit portret kunnen maken? — In een moment van toorn en wanhoop. Of... om haar te overtuigen. Zeker niet om haar te vleienl 'k Zou zeggen: dit deed de andere Max, de kunstenaar, de sterke Max, wiens trots dacht: eens krijg ik haar zeker er onder. Zij begreep de opvatting wel: ze leefde altijd te midden van schilders! Ook merkte ze, dat het bijzonder knap werk was, waarover druk zou worden gepraat; dus nam z'er graag genoegen meel 't Verklaart hun vlucht als een daad van verzoening. Wat staat daar in de hoek? vroeg Eva. Kunt u het niet lezen? „Frau Baronin", Duitsche letters en dan van Max! 0, maar u weet natuurlijk niet, waar Max haar in deze houding gezien heeft. Aan het station, op weg naar huis, de baron had een landgoed, 200
twee uur van hier. Max was hen naar het station gevolgd, zonder dat de baron het gemerkt had; zij zag natuurlijk altijd alles. Toen kwam ze in haar voile lengte in de opening van het portier staan, zoogenaamd om den krantejongen en keek zegevierend naar Max. Om 'm te tarten? hem aan te halen? Voor vrouwen als zij maakt dat geen verschil. De ouwe, moe, sufte weg in zijn hoek... 'k Heb haar nog eens bij Max ontmoet. Van een plan om samen te vluchten, hebben ze mij Coen niets verraden; wel bond zij het blijkbaar weer met hem aan en Max miste de geestkracht haar weg te sturen. Zijn eenig verwijt stond voor haar op doek; zij keek er vaak naar, maar zei er niets van, althans geen woord in mijn presentie. Samen spotten ze met de baron; het klonk... verschoonbaar, hoewel onpiezierig. — Van wanneer is het zelfportret? vroeg Eva, om over iets anders te spreken. — Van... ik meen April of Mei. Toen ik hem schreef over Vaders portretl dacht Eva en bleef de ontroering niet meester. Daarin telde zij wel voor hem; haar voorbeeld had hem aangespoord, onder haar invloed maakte hij dat, als om te zeggen: Zie, mij arme.
201
XIII. Tante Lea kon niet meegaan om het graf te zien van haar zoon. In het huis stond de koffer met kleeren nog open, hij stond er voor een deel gevuld, juist als den ochtend Coen Max kwam storen. Deze was nu naar het kerkhof met Eva. Mathilde was bij de oude gebleven, die tobberig neerzat op een crapaud, dicht bij haar bed achter open venter. Het was zeer warm en zij had hoofdpijn, na een nacht van te veel slapeloosheid. Waarom deed ze die lange reis I Ze zei het wel niet, maar Mathilde begreep haar uit vage klachten en uit de bitsheid, dat Eva Loch alles regelde. Toen schrikte Tante van 't kamermeisje, boodschappend dat de dokter er was. Ein Arzt? Fur mich? I Zij wist van nets; Mathilde moest aandringen dat zij hem toeliet : Max wenschte dat de dokter besliste, of Tante den volgenden dag kon reizen. Gelukkig viel de toestand mee : wat overspannen bij de hitte, als mevrouw nu vandaag maar haar kamer hield; dokter zou haar een poedertje sturen. Mathilde lief hem nit, betaalde en kreeg de bevestiging: Tante mocht mee, als het moest gebeuren, den volgenden dag. — En dat ik nou zijn graf niet zien zal... Zeur, dacht Ma.thilde, maar glimlachte liefjes. 202
— 1k zal darn nog maar wat gaan liggen. Mathilde hielp haar weer in bed en ging in de hall illustraties kijken. Max en Eva vonden haar daar en befluisterden Tantes toestand. Men zou 's namiddags bij Tante teaen; het meisje moest haar de poeder maar geven. Eva tufte nog naar het huis, om papieren en schetsen en krabbels te schiften; doch Coen ze den open koffer zag, kreeg ze medelijden met Tante, haalde hem leeg, lei onderin boeken, daarop de kleeren en kleinigheden, sloot het gelukkig deugdelijk slot en vond den concierge bereid voor een fooi den koffer naar het hotel te brengen. Tante kreeg nu ten minste jets mee straks moest Eva de plannen met haar bespreken; zou het nuchtere oudje er jets van begrijpen?... Haar bleef nu tijd om wat te schiften. Hoewel haar aandacht verstandigerwijs eerst het schilderwerk bijeenzocht, kwam ze er onwillekeurig toe te grasduinen in de stapels prenten, die dingen vol geest voor den Rothen Baum, waardoor heel Duitschland „Max" gekend had. Zij verweet zich er vreemd voor te staan. Hoe was ze nooit op de gedachte gekomen, zich op het weekblad te abonneerenl Ach, Max had het ook nooit gestuurd. — Kind, dat begrijp je toch niet] zei Doch hier had ze nu, met de teekeningen, een pak uitgescheurde afdrukken van die barok-fantastische kluchten, waarmee hij de anti-semieten kastijdde. Glogau vertelde er gisteren van en zij begreep nu zij ze zag, dat de eerste twee nummers den toorn der Joden hadden gewekt. De breed-ziende, onpartijdige Max, die eigen gebreken niet wilde verhelen] Deze smousen sjacherende, staan voor nets, als ze er geld aan kunnen verdienen. Maar ze smijten met geld voor de joodsche belangen. En de christenen met den mammon] 0, die prins met z'n oude 203
jodin, te Chicago van tusschen de varkens getrouwdl Toch, feller dan die „Schweine-Heirath", dit „Black and White": een trieste neger, die... een vermomde jood blijkt te zijn, midden in den negerhaat ervarende dat de sneeuw-blanke Yankees hem eerder nog als neger dulden dan wanneer hij als jood staat ontmaskerd. Glogau had verteld, waarom Max in overleg met de Rothe Baum-redactie zijn voorstellingen aanvankelijk uit het Amerika van tachtig jaar geleden had gehaald. Daarna ging hij terug tot de middeleeuwen; ook: de eeuwige jood in den eeuwigen strijd... zelfs lief hij dien strijd tusschen dieren uitvechten, want ook daar bleef de jood „minderwaardig" : een schaap en een aap — met hyena's tot vijand. Tot hij aan het slot, in twee weekblad-nummers, het relatieve gaf aller dingen... in dit geval van de demokratie, waar de jood president, maar stiekum vermoord wordt, slachtoffer van een veemgericht, dat in een veertiende-eeuwsche zaal hem met elektrische Loitering doodt... De tekst was, als het verzinsel, eenvoudig; de teekening vol fantazie, verbluffend en rijk detailleerend, juist door de techniek tot bewondering dwingend. „Max wreekt Rathenau" was erkend, nadat de titel „Die Neue Gesellschaft", aan deze laatste reeks gegeven, op die bedoeling had gewezen. En dat alles zag zij nu pas, gisteren hoorde ze er voor het eerst van, niet eens op zen weekblad geabonneerd I Wel drongen er redenen tot excuus, Max zelf had haar buiten zijn werk gehouden, maar toch... zij zuchtte — nu was het te laat... Of kwam zij nu juist op het goede moment: Kon bet nu een zaak tumcben ben ziin, in en over bet gemtelijke, waar ook de lie, ie wat andere? 204
Eva voelde zich verruimd. Max had geleefd alleen voor ail. Ook zijn passie verklaarde hij, als oorzaak en gevolg van ail. Zijn werk was de blijvende achtergrond, waarin hijzelf bleef, weer dan vroeger, immers uitsluitend en beter begrepen. Hiervoor te zorgen, was nu haar taak. Zelfs Marthe ging mee in het geest'lijke over : Marthe vOOrtlevend, tot roem van Max. Zij, Eva, zou waken, ook over lien roem, als „Frau Baronin" of als „Marthe", maar uitsluitend den nzeeater tot eer. Beschouwend, schiftend onverpoosd, terwiji deze herschepping van hare liefde als een verlossing haar verlichtte, zAg ze haar hand als willoos deinzen bij het opvatten van een klein, dun cahier, waarop stond geschreven : „Beelden voor Moeder, die zij nochtans nooit zal zien". Het lag daar, tusschen ander werk, niet geheimzinnig, onverscholen. Even aarzelde Eva het open te slaan. Maar was zij niet Zijn executrice? Vijf potloodschetsen, elk op een blad. Vreemd bewogen hield Eva het eene blad na het andere in de bevende hand. Het eerste: „Moeder met haar Jongen" : 't kind duvet het kopje tegen haar voorhoofd, de handjes streelen haar wang en kin. In hare half geloken oogen de lichtlach harer zaligheid. Het tweede: een slungel van twaalf of dertien, op het oogenblik dat Moeder de kamer verlaat, haastig grijpend naar haar beurs, die op de tafel is blijven liggen. Dan Brie als: Munchen I, II, III, Marthe, Marthe, nog eens Marthe; hij met een brief, blijkbaar van Marthe, boven v6Or hem haar nevelbeeld; hij, zweep-gestriemd door de Amazone; en de laatste Zij, naakt met een hart aan een dolk. Eva zag ze ontwapend aan. Haar haat aan Marthe was geslonken, nu Max zijn lijden zoo wel had gewe. ten, Marthe's noodlotsmacht begrepen en, blijkbaar 205
voor zichzelf alleen als een notitie vlug-schetsmatig, zijn zwakheid als een ondankbaarheid, die hij zijn Moeder moest belijden, in Marthe had gepersonifieerd. Mooi was ze ook hier, op elke krabbel, zelfs als de schim in zijn eenzaamheid; maar o, wat had hij moeten lijden om haar die al zijn dagen vulde, om wie hij nachten wanhopig rondzwierf en hierbij minder leed dan naast haar; zoo onmiddellijk neer te zetten, een norsche schoonheid, stug, gesloten, onverbiddelijk dwingeland. Nergens bleek, wanneer hij dit maakte. Al was het van zijn laatste weken, den dag Coen zij wenkte, draalde hij niet, verheugd haar volgend in den dood. 's Namiddags, voor het avondeten, vroeg Eva Tante Lea verlof, over 't werk van Max te waken. In presentie van den jongen Max en zijn vrouw en van Glogau en Polak, ontvouwde zij haar gansche plan, telkens Glogau's instemming vragend. Zij legde uit, dat uitsluitend het geestelijk belang van Max al hunne bandelingen zou Leiden. Zij beloofde, met Glogau een volledigen inventaris te zullen opmaken met een raming van de prijzen, voor welke zij dan verantwoordelijk bleef tegenover Tante. Veel wenschte zij aan musea te schenken, bereid de daarmee verloren waarde geheel of althans gedeeltelijk aan Tante, als Max' erfgename, te vergoeden. Max Bergmann, als advokaat, verzocht zij van deze verbintenis of afspraak een rechtsgeldig stuk ice willen opmaken. Een zwijgen volgde op haar spreken. Tante, diep in den fauteuil, schokte ontroerd, een zakdoek voor 't gebogen hoofd. Max, die begreep dat er jets moest worden gezegd, wist hoffelijk deze tegenwerping: 206
Maar Tante, wat eenfij d zal dat kostenl — Hoe meen je? — 1k denk aan uw eigen werk. — Dat blijft vooreerst op de achtergrondl Tante wenkte haar bij den fauteuil. Eva wou Been tranen-scene. Zij nam Tante's hand in de hare en bleef rustig vO Or haar staan. Toen, toch door tranen heen, lispte de oude: — Heb je zooveel van 'm gehouden? Eva, recht, richtte den blik omhoog: — Nu begint ons huwelijk, Tante.
207
Van dit boek, gedruk€ door de Naaml. Vennootschap Drukkerij G. J. Thieme, Nijmegen, zijn vijf genummerde exempl. op geschept papier van Pannekoek overgedrukt.