JURJEN VAN DER KOOI
Myn herder is myn redder Rijm in Friesland / Frysk Folksrym EEN OVERZICHT
Groningen, Fries Instituut / Stichting FFYRUG 2011
INHOUD VOORAF: OVER DOELSTELLING, BRONNEN, AFBAKENING, PRESENTATIE
ix
I. RIJMPJES
1
VOOR DE KLEINSTEN
/ RYMKES
FOAR LYTSE BERN
(§1-118)
IA. Wiegeliedjes / widzesankjes (§ 1-13): 001 Suze nane poppe; 002 Suze nane kindje, hoe ben je toch zo stout; 003 Suze suze kindje, je moeder is je mintje; 004 Suz myn hertsje; 005 Slaap kindje slaap; 006 It mantsje mei sandsje; 007 Jantsje gaat naar Oate toe; 008 Ote met het lange jak; 009 Blank, blank butterke; 010 Der siet een lietjen fooint op 'e dyk; OU Twa lietje deeuwe; 012 Poesje, poesje mauwe / Abrikoze Mietje; 013 Kakke stoele meie. IB: Op moeders schoot en vaders knie / op memme skurte en op heite knibbel (§ 14-84): 014 A, bie, cie; 015 Aaie, aaie, aaie; 016 Achter op het kerkhof; 017 Alde Jan en jonge Jan; 018 Arabiere keltsje; 019 Bloed bloed farken / Annemuois pot; 020 Bombam, de klok dy lüdt; 021 Daar komt de snelle spoortrein aan; 022 Daar kwam een muisje aangelopen; 0023 De man dy op 'e dyk sat; 024 Der roun ris in leaflyts famke; 025 Der wie ris in ald, ald mantsje; 026 Der wie ris in feint, dy hiet Rinse; 027 Draai het wieltje nog eens rond; 028 Een sleperspaard; 029 Een twee drie vier fiif ses seuven; 030 Een, twee, drie, vier, hoedje van papier; 031 Er zaten twee gezelletjes; 032 Fuort alde guds, nei Dokkum ta; 033 Fuort keddeman, fuort; 034 Fut, fut, peerdje; 035 Haaie, hast myn keallen ek sjoen? 036 Haboeze; 037 Hantsje plak / Hou op je hand; 038 Hantsjes kald; 039 Heitsje kom gau thüs; 040 Het regent, het zegent; 041 Heve; 042 Hinkelepink; 043 Hoe laat is het; 044 Hop, hop hynke; 045 Hossebosse; 046 Huup huup huup mijn paardje; 047 Ien, twa, trije; 048 Ik bin fan 'e moarn betiid opstien; 049 Ik siet op 'e dyk; 050 It moantjse skynt sa helder; 000 In din din; 051 Trije lytse piken en ien ald hin; 052 Fan in aai kont in hin; 053 Fan Foekmuois hin; 054 Is Foekje in? 055 Japik pist in 't hoasje; 056 Din-din-din die kwam van Brugge; 057 Andere in din din-rijmen; 058 Kiender van Jan Berentien; 059 Lytse pop; 060 Mem dêr komt üs Jan oan; 061 Moeke 't is zo'n lieve jonge; 062 Op ons kleine bruggetje; 063 Pik op 'e stien; 064 Pipermüs; 065 Piter, Piter poeltsje; 066 Prins Robbert; 067 Ride, ride, ride; 068 Rinse, wy moatte pinken ha; 069 Roro, roro reintsje; 070 Schuitje varen; 071 Skiep, skiep, wat haste moaie wol; 072 Stampe; 073 Suze nane poppe (als kniedeun); 074 Tik op 'e stien / Jan de man; 075 Tiepe, tappe, toane; 076 Us Koaimuoi en üs Poaimuoi; 077 Tryntsje dy fan 't Amelan kaam; 078 Tsize, tsize, tsjerne; 079 Wa wol mei nei Dokkum; 080 't Was zaterdag; 081 Wie 't mar ankomme wike; 082 Wy sille fuort; 083 Yn üs Hynk-om syn lan; 084 Zage, zage, wiedewiede wage. IC. Leren lopen (§ 8587): 085 Kuierje, kuierje straatsje / Kaatsje; 086 Tipe tap; 087 Loop, loop. H). Boos, stout en kinderen die willen (§ 88-90): 088 Ben je boos? 089 Flik, flak, flander; 090 Kinderen die willen, vragen. E. vinger- en hoofdrijmpjes (§ 91-99): 091 Dy hat yn 'e sleat sitten; 092 Dit is de tomme; 093 Dy hat in apel stellen; 094 Doempien het een kugien kocht; 095 Lytse pink; 096 Dümke filemümke; 097 Wyfke, mantsje, kantsje; 098 Duimelot zou naar bed toe gaan; 099 Kintsje, mompeldintsje. IF. Wassen en eten (§ 100-118): 100 Wassen; 101 Haren kammen; 102 eten. I I . L E E R R U M E N / L E A R R Y M K E S / ( § 103-110)
48
103 Tellen; 104 Geld; 105 Hokling, rier en inter; 106 De maanden; 107 De week; 108 De levensjaren; 109 Ut re mi fa sol; 110 Abc-rijmen. III. SCHOOL EN SCHRIFT / SKOALLE EN SKRIFT/(§ 111-114)
53
111 Allegaer naar skole toe; 112 Vacantie en vrij; 113 Meester; 114 Fan mij. IV. TAAL (§ 115-191)
54
IVA. Tongbrekers en sjibbolets (§ 115-125): 115 Büter, brea en griene tsiis; 116 By de Brol; 117 De Terkappelster klok; 118 Der is gjin klirk sa krol; 119 Der siet in snip; 120 Readrikke rjirreljirre; 121 Trije stringen reade bloedkoralen; 122 Wytse Watse wever; 123 Andere tongbrekers; 124 Om het brouwen af te leren; 125 Impe pimpe poepchinees. IVB. Spelen met taal (§ 126-129): 126 Op de biblebablebontse bergen; 127 Der wie ris in alde otterkat; 128 Dialectkenmerken; 0129 Gymnasiastenhumor.
V. SPELEN /BOARTSJE/(§ 130-332)
61
VA. Aftelrijmpjes / pofrymkes / (§ 130-166): 130 Aa bu bü, wa stjonkt hjir sa; 131 A, b, c, kopje thee; 132 Aan de kant van de sloot; 133 Achter de kerk; 134 Akke bakke; 135 Alde Iebel hat mar ien ald mof/ slof; 136 Amsterdam die grote stad; 137 Baas Klomp; 138 Edelman, bedelman; 139 Een aap op een fiets; 140 Eén, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven; 141 Eun, deun; 142 Haaie draaie; 143 Heden overleden juffrouw Kip; 144 Ie wie waai weg; 145 De en mijn nichtje; 146 Ien twa trije, de boer soe my krije; 147 Ik liep eens in een stalletje; 148 Ikke pikke porretje; 149 Ikje bikje; 150 Ine mine; 151 Ingel, dringel, dros; 152 Isi disi do; 153 Januari, februari; 154 Johannes de Doper; 155 Lantearne, lantearne; 156 Oest knoest; 157 Olleke bolleke; 158 Onder de brug / tafel; 159 Onder de groene bomen; 160 Onder het tafeltje waar ik zat; 161 Pief paf poef, Hitler is een boef; 162 Rients Robberts was een jendelman; 163 Rommel, rommel, rierepot; 164 Tabak dat eedle kruid; 165 Tafelbordje in het rond; 166 Andere aftelrijmpjes. VB. Spelrijmen / rimen by bernespultsjes (§ 167-202): 167 Bikkelen; 168 Boer bakker bulletje; 169 Bokspringen; 170 Hinkelen; 171 Kaatseballen, heinebal; 172 Kaatseballen: dag boer; 173 Kaatseballen: in Den Haag daar woont Sophie; 174 Kaatseballen: Rozemarijntje / Karolijntje zat achter 't gordijntje; 175 Andere kaatseballiedjes; 176 Hantsje-klap / klapliedjes; 177 Knikkeren; 178 Touterje / schommelen: amen, amen, 't katsje dat moet kramen; 179 Schommelen: hinkelepink; 180 Schommelen: ik siet op'e dyk; 181 Schommelen: laat drijven de gek; 182 Schommelen: touter, Klaas Wouter; 183 Andere schommelliedjes; 184 Slootjespringen; 185 Sneeuwman maken; 186 Stoeptegelspringen; 187 Tikkertje; 188 Tollen; 189 Touwtjespringen: in spin; 190 Touwtjespringen: Anna zat te wachten; 191 Touwtjespringen: gisteravond liep ik op de Dam; 192 Touwtjespringen: heb je wel gehoord; 193 Touwtjespringen: ik heb een jasje gekocht; 194 Touwtjespringen: Karolijn zat achter 't gordijn; 195 Touwtjespringen: Mammesjeu;l96 Touwtjespringen: rode bessen lust ik graag; 197 Touwtjespringen: Rosalina ging uit wandelen; 198 Touwtjespringen: teddybeer; 199 Andere springversjes; 200 Verlos; 201 Verstoppertje spelen; 202 Op de wipplank. VC. Hippertsankjes / fluitje maken (§ 203). 203 Hippertsankjes. VD. Rijmspelen / bernespultsjes en selskipsspultsjes (§ 204-293): 204 Alles in de wind; 205 Anke Tanke toverheks; 206 Autorijen; 207 Baas Klomp; 208 Baljaan; 209 De berg van Sipriaan / Sint André; 210 Boer, boer, ik bin op jou skip; 211 Briefke fan de min; 212 Brünnageltsje; 213 Buurman, ik heb je meer gezien; 214 Daar ging een boer om turf en hout; 215 De boom die wordt hoe langer hoe dikker; 216 Daar sit een in de ketel; 217 Drie emmertjes water halen; 218 Edelman, bedelman, dokter, pastoor; 219 Er liep een oude vrouw op straat; 220 Er zou een vrouw op kraamvisite gaan; 221 Fis, fis, waar biste? 222 Galop / haken en ogen; 223 De govert; 224 Groene zwanen, witte zwanen; 225 Haarsma's knecht; 226 Hier heb je de graankorf; 227 Hildebrand zonder lip en zonder tand; 228 Hiltsjemuoi; 229 Hintsje / doekje belizze; zakdoekje legge; 230 Hjir hasto de swarte kat; 231 Hoazzen-bedek; 232 Honderd jaren zijn verloren; 233 Hou op en hou an; 234 Hyt, hyt, oaljekoek; 235 Ik bin dronken; 236 Ik heb een ezel bij de hand; 237 Ik stond laatst voor een poppenkraam; 238 In de kelder is het donker; 239 m Holland staat een huis; 240 Jan Huigen; 241 Jan Sonderling; 242 Jantje van de buren; 243 Japie sta stil; 0244 Joepiejoepie; 245 Kaartspelen; 246 Kaatje ben je boven? 247 Kakke stoele meie; 248 De karre wol net omgean; 249 Kerseboom; 250 Klein Anna zat op majesteit; 251 Klein nonneken; 252 Kruiwagentje; 000 Lopen en marcheren; 253 Hurre, hurre, sjok, sjok; 254 Lange, lange rigele; 255 Rommeldebommelde jiskepot; 256 Al op die bergen; 257 Zo gaat hij goed; 258 Wy wike foar geen een; 259 De man in het hok; 260 Mol, mol; 261 Mooie kastelen; 262 Morgen sal' wi haire; 263 Ooievaar; 264 Oompje bij het boompje; 265 Pake Prom; 000 Pand verbeuren; 266 De bibelebontse berg; 267 De sleutel van Sint Andries; 268 De witgekropte duif; 269 Een koe die op de toren zat; 270 Ik verkoop mijn potje; 271 Daar komen twee soldaatjes aan; 272 Pandlossen; 273 Pipermüs wer biste? 274 Raaie; 275 Rozen bloeien; 276 Schipper, schipper, mag ik overvaren? 277 Schoenmakertje vetleer; 278 Schoorsteenveger ging op reis; 279 Sigesage; 280 Swarte leider / herder laatje schaapjes gaan; 281 Tafelsang: Hea wat is üs ... aardich!; 282 Toen Jonas in de walvis zat; 283 Trie troch de nulle / ketting breien; 284 Tsiis, tsiis, tsjerne; 285 Tussen Keulen en Parijs; 286 Twee boerenmeisjes die dansten in een kring; 287 Ule marule; 288 Wa giet mei? 289 Wat is het nat; 290 Wy geane üt te kofjedrinken; 291 Wij zijn gekomen uit vreemde landsdouwen; 292 Zeg buurvrouw, hier ontvangt ge ...; 293 Zoentjes geven. VE. Zingen en dansen / sjonge en dünsje (§ 294-323): 294 Kinderbedelliedjes; 295 Alde wiven doge net; 296 Boer wat zeg je van mijn kippen; 297 Bim bam klokkesang; 298 De slaapmuts; 299 Doe ik een kleine jonge waar; 300 Een, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven; 301 Een twee
VI
drie, mijn zusje heet Marie; 302 Eerst maar met je eigen meid; 303 Het regent, het zegent; 304 Hiep hap ho; 305 Hier heb je de ham; 306 Hok en blok; 307 Hup, mijn Janneke; 308 Hup süpengrotten brij; 309 Ik en myn ouwe frou; 310 Ik heb er zo lang al zin aan jou gehad; 311 Ik zal nooit meer dronken wezen; 312 Jan Pierewiet; 313 Juffrouw Tryntsje, loop eens deur; 314 Jüns op bêd is Wytske oerstjoer; 315 Kortjakje; 316 Maantje, hoe schijn je zo helder; 317 Sliep scheerde messen; 318 Swart laat hem skeren; 319 Tien, tien uren; 320 Tryn en Ulbe Kreamer; 321 Us mem dy sei, 'k moast dünsje; 322 De zevensprong; 323 De hobbelende geit. VF. Spelen: varia (§ 324-332): 324 Wa wol meidwaan? / wie doet mee?; 326 Het katje van de baan; 327 Raden; 328 Ruilen; 329 Geven en vinden; 330 Kindereden; 331 Kindergebedjes; 332 Dopen. VI. P L A G E N / P L E A G J E ( § 333-345)
172
000 Plaagrijmpjes; 333 Ik kwam es in 't woud; 334 Ik wit in sang; 335 Ikke en Sikke; 336 It teltsje fan Evert en Jeltsje; 337 It teltsje fan Sjut en Melle; 338 Ferteltsje fan drie koningen; 000 Vraag en antwoord; 339 Hin? 0340 Watte? 341 Wer silst hinne? 342 Hoe hiet ie? 343 Om doch niet; 344 Een snoek; 345 Ut 'e broek.
VIL MENSEN/MINSKEN (§ 346-698)
176
VIIA Familie (§ 346): 346 Familie. VIIB Beroepen (§ 347-362): 347 Meerdere beroepen; 348 Bakker; 349 Boer; 350 Dominee; 351 Visser; 352 Kuiper; 353 Politieagent; 354 Binnenschipper; 355 Scharesliep; 356 Schoenmaker; 357 Skroar / naaister; 358 Slager; 359 Smid; 360 Snijder / kleermaker; 361 Meid; 362 Wever. VIIC. Vreemdelingen (§ 363-364): 363 Joden; 364 Poepen / Duitsers, moffen. VIH>. Kerkvolk / denominaties (§ 365-368): 365 Grifferkeard of misfoarme / gereformeerd of hervormd; 366 Mennisten; 367 Roomsen; 368 De finen / de orthodoxen. VIIE. Politieke groeperingen (§ 369-372): 369 Geuzen; 370 Patriotten en Fransen; 371 Socialisten; 372 NSB-ers. VIIF. Kenmerken en gedragingen (§ 373-386): 373 Oud; 374 Haar en geen haar; 375 Scheel (en mank); 376 Een bochel, krom; 377 Langslapers en luilakken; 378 Gierig; 379 Slonzig; 380 Pronkziek; 381 Gek; 382 Drinken, zuipen, vreten; 383 Klikken en verklikken; 384 Fluisteren; 385 Stelen; 386 Schelden, slaan en vechten. VIII. N A M E N / N A M M E N (§ 387-394)
191
VIIIA. Voornamen (§ 387-389): 387 Meisjesnamen; 388 Jongensnamen; 389 Meerdere namen. VIIIB. Persoonsnamen (§ 390-394). 390 Personen uit de bijbel en heiligen; 391 Anderen; 392 Ds Barger, de blikken dominee; 393 Eije Wykstra; 394 Wipkje Haaije fan Kükherne. IX. TOPOGRAFIE (§ 395-404)
208
395 Fryslan; 396 Waldsjers, heidsjers en klaaiboeren / Wouden en Klei; 397 De Waddeneilanden; 398 De steden; 399 Dorpen; 400 Buiten Fryslan; 401 Meerdere plaatsen; 402 Straatnamen e.d.; 403 Klokrijmen; 404 Wapenrijmen. X. FAN FRLJEN EN TROUWEN EN WAT DER FAN KOMT ZUN(§
/ VRIJEN, TROUWEN EN GETROUWD
405-408)
225
405 Vrijen en verkering; 406 De knotte; 407 Trouwen; 408 Getrouwd zijn, plus en min. XI. ETEN EN DRINKEN / I T E EN D R I N K E ( § 409-419)
230
409 Wat stiet der op it boerd? 410 Peulvruchten; 411 Aardappelen en knollen; 412 Boekweitengröt; 413 Kool; 414 Karnemelk, karnemelkse pap, melk; 415 Watergruwel; 416 Soep; 417 Vis; 418 Hinnebal; 419 Eten en drinken: varia. XII. W E R K / W U R K ( § 420-434)
236
420 De boom; 421 Landarbeid; 422 Koeien hoeden; 423 Dorsen; 424 De leste weide / de laatste wagenvracht; 425 Melken, karnen, botermaken; 426 Spinnen en vlechten; 427 Naaien en breien; 428 Ballastliedjes; 429 Wrakslite / het slopen van een wrak; 430 Heien; 431 Hijsen en takelen; 0432 Het voetvegen; 433 Lijmkoken; 434 Eikschillen.
vu
XIII. D E KALENDER (§435-450)
244
435 Oud en nieuw; 436 Driekoningen; 437 Kopermaandag; 438 Vastenavond - rommelpotliedjes; 439 Sint Pieter; 440 Palmpasen, pasen; 441 1 April; 442 1 Mei; 443 Pinkster; 444 Allerheiligen; 445 Allerzielen; 446 Sint Maarten; 447 Sinterklaas; 448 Hantsjeplüs; 449 Sint Steffen / Stephanus tweede kerstdag; 450 Verjaardag. XIV. DIEREN, PLANTEN, DINGEN / BISTEN, PLANTEN, DEADE DINGEN (§ 451-465)
269
XIVA. Dieren (§ 451-461): 451 Algemeen, varia; 452 Hond; 453 Kat; 454 Vee; 455 Vogels; 456 Ooievaar; 457 Koekoek; 458 Spreeuw; 459 Zwaluw; 460 Kikker en pad; 461 Insekten en spinnen. XIVB. Planten (§ 462-464): 462 Tuinplanten en akker(bouw)gewassen; 463 Onkruid; 464 Kruiden; XIVC. Dingen (§ 465): 465 Dingen, varia. XV. W E E R S P R E U K E N / I T
WAAR
(§466-478)
279
466 Merkeldagen; 467 De maanden; 468 De tijden van het jaar; 469 Op waarneming gebaseerd, algemeen; 470 Zon en maan, regenboog; 471 Regen; 472 Sneeuw; 473 Mist; 474 Dauw; 475 Donder; 476 Wind; 477 Dieren; 478 Boom en blad. XVI. VOLKSGELOOF
EN BEZWERINGEN
/
BYLEAUWE EN BESWARRINGEN
(§ 479-496)... 292
XVIA. Volksgeloof (§ 479-481): 479 Bijgeloof, varia; 480 Tekens; 481 In volksverhalen ingebed. XVIB. Bezweringen (§ 482-496): 482 Tegen het boze, de duivel, heksen; 483 Tand; 484 Kiespijn; 485 De hik; 486 Koorts; 487 Bloedneus; 488 Bloedloop; 489 Ingewandswormen; 490 Vis; 491 Lieveheersbeestje; 492 Slak; 493 Vrijster, vrijer; 494 Speld; 495 Strohoedjetip; 496 Parodie. XVII. RUMSPREUKEN (§ 497)
298
XVIII. RAADSELS EN AARDIGHEDEN / RIEDSELS EN AARDICHHEDEN (§ 498-535)
302
XVIIIA. Raadsels (§ 498-534): 498 Zon en sterren; 499 Sneeuw, ijs en water; 500 Wind en wolken, donder; 501 Vuur en rook; 502 De tijd en de tijden van het jaar; 503 De koe; 504 Het paard; 505 Het varken; 506 Het schaap; 507 Hond en kat; 508 Haan en hen; 509 Het ei; 510 Vogels; 511 De spin; 512 Andere dieren; 513 Landbouwgewassen; 514 Boom en vrucht; 515 Onkruid; 516 De mens, lichaamsdelen; 517 Het land; 518 Werktuigen en gereedschappen; 519 Naaien en breien; 520 Huisraad e.d.; 521 Kleding en schoeisel; 522 Andere objecten; 523 Reeksen objecten (en dieren}; 524 (Delen van) gebouwen; 525 Molens en wieken; 536 Beroepen; 527 Activiteiten en werkzaamheden; 528 Familie; 529 Namen; 530 Dialoograadsels; 531 Instinkers; 532 Ogenschijnlijk onfatsoenlijk; 533 Rechterraadsels; 534 Raadsels: varia. XVIIIB. Aardigheden (§ 535): 535 Aardigheden. XIX. OPSCHRIFTEN
EN INSCHRIFTEN
(§ 536-542)
335
536 Huisrijmen; 537 Op het privaat, de w.c; 538 Herbergrijmen; 539 Ambachtslieden en middenstanders; 540 Scheeps- en schippersrij men; 541 Plaag- en spotrijmen; 542 Enkele grafschriften. XX.
VARIA
(§ 543-548)
342
543 Allerhande; 544 Dat wie doe / historische rijmen; 545 Dievenrijm; 546 Bokkenrijm; 547 It draait altiten op stront ut / scatologische rijmen; 548 Wel te rusten; 549 Uteretüt. BRONNEN EN LITERATUUR
349
A. Boeken en artikelen B. Tijdschriften en andere periodieken C. Manuscripten en electronische verzamelingen REGISTER OP INFORMANTEN EN VERZAMELAARS TOPOGRAFISCH REGISTER (FRIESLAND/ FRYSLAN)
vin
356 359