© Copyright 2011 Uitgeverij Lambo bv Arnhem Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een automatisch gegevensbestand of openbaar gemaakt in enige vorm of wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, digitaal door fotokopieën of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Musicals
en
musicalfilms
Singing
in
the
Rain
(1952),
Irma
la
Douche
(1956),
West
Side
Story
(1961),
The
Sound
of
Music
(1965),
Hair
(1967),
Cabaret
(1972),
A
Chorus
Line
(1976),
Cats
(1981).
Inleiding
De
musical
heeft
door
zijn
geschiedenis
heen
een
vrij
exact
beeld
laten
zien
van
het
belang
van
dans
en
zijn
identiteit
in
de
samenleving
in
de
twintigste
eeuw.
De
musical
werd
gevoed
door
de
gezelschapsdansen
van
de
tijd,
die
op
hun
beurt
door
de
musical
werden
gevoed.
Zo
kon
de
charleston
met
de
jazz‐ragtime
in
de
twintiger
jaren
een
rage
worden.
Door
de
komst
van
de
geluidsfilm,
kon
dans
op
film
worden
gezet
en
door
danskunstenaars
als
Fred
Astraire
en
Gene
Kelly
in
de
jaren
daarna
worden
ontwikkeld.
De
musical
werd
een
vorm
waarin
dans
een
vitaal
deel
van
de
werkelijke
structuur
van
de
film
werd.
Dans,
muziek,
zang,
toneel,
film
en
beeld
kwamen
bij
elkaar.
Vaak
werden
musicals
eerst
in
het
theater
opgezet
en
later
voor
de
film
geadapteerd.
De
Broadway‐producties
genoten
een
enorme
populariteit.
En
het
was
evident
voor
de
Amerikaanse
filmindustrie
om
voor
de
verfilming
ervan
de
grootse
beschikbare
talenten
op
muzikaal,
choreografisch
en
filmisch
gebied
te
gebruiken.
In
de
Hollywood
musical
Goldwyn
Follies
(choreograaf
George
Balanchine),
uitgebracht
in
1938,
speelt
de
tapdans
een
cruciale
rol,
ofschoon
er
geen
Afrikaans‐Amerikaanse
dansers
in
voorkomen.
In
de
‘Romeo
en
Julia
dans’
wordt
het
conflict
tussen
de
balletdansende
Montagues
en
de
tapdansende
Capulets
gesymboliseerd
in
de
botsing
van
de
twee
tegenovergestelde
dansstijlen.
Terugkijkend
voorspelt
dit
ballet
niet
alleen
West‐Side
Story
(waarin
Jerome
Robbins
een
jazz
versie
maakte
van
de
Romeo
en
Julia
legende),
maar
ook
verschillende
break
dance
films
van
de
jaren
tachtig,
beginnend
met
Flashdance,
waarin
breakdance
zelf
de
strijd
aangaat
met
andere
dansvormen,
van
ballet
tot
de
hedendaagse
Broadway
dans.
Het
ultime
statement
over
dans
als
de
drijvende
kracht
in
de
musical
is
West
Side
Story,
voor
het
eerst
geproduceerd
in
New
York
in
1957.
Nog
nooit
was
dans
een
zo
dominante
factor
geweest
als
in
deze
show.
Tien
jaar
later
werd
de
liefdes
rock
musical
Hair
op
de
planken
gebracht.
Het
demonische
van
de
gezelschapsdans
onder
de
hippiegeneratie
was
onderdeel
van
de
opzet
van
de
show.
Het
was
document
van
die
tijd,
zowel
wat
de
moraal
als
wat
dans
betreft.
Godspell
en
Jesus
Christ
Superstar
hadden
profijt
van
de
enorme
succesvolle
mix
van
rockmuziek
en
religie
in
Hair.
A
Chorus
Line,
geregisseerd
door
Michael
Bennet
in
1976
liet
zien
hoe
intiem
dans
zich
zou
moeten
verhouden
tot
de
werkelijke
structuur
van
een
productie.
Een
studie
van
de
levens
en
gevoelens
van
de
leden
van
een
de
cast
was
de
lijn
waarlangs
de
handeling
van
het
verhaal
plaatsvond.
Hoe
populair
de
musical
kon
zijn,
blijkt
wel
uit
het
feit
dat
deze
pas
in
1990
afgesloten
werd
na
in
totaal
6137
voorstellingen!
De
dansfilm
Saturday
Night
Fever
met
John
Travolta
heeft
eind
jaren
zeventig
de
disco
rage
geïnitieerd.
Musicalfilm:
‘Singin’
in
the
Rain’
(1952)
Begin
jaren
vijftig
kwamen
er
tussen
de
vijftig
en
zestig
films
uit
de
MGM‐ studio’s,
waaronder
ook
de
musicalfilm
Singing’
in
the
Rain,
die
nu
nog
wordt
gerekend
tot
een
van
de
beste
films
aller
tijden.
De
makers
hadden
aanvankelijk
niet
het
idee
dat
deze
musical
zo’n
succes
zou
worden.
Voor
de
samenstelling
van
een
musical
gingen
de
regisseurs
meestal
uit
van
een
‘catalogus’
van
liedjes
die
de
maatschappij
had
gekocht
van
een
bepaalde
componist
en
tekstschrijver.
Dat
was
de
standaardprocedure
in
Hollywood.
Vaak
kreeg
een
scenarist
dan
de
opdracht
om
daarbij
een
scenario
te
schrijven,
bij
voorkeur
over
de
biografie
van
de
liedjesschrijver,
in
dit
geval
Arthur
Freed
(1894‐1973).
Voor
de
Eerste
Wereldoorlog
was
hij
een
succesvol
tekstschrijver
en
had
hij
nog
opgetreden
in
revues
met
The
Marx
Brothers.
De
film
is
voor
die
tijd
opvallend
modern
vormgegeven.
Invloeden
van
balletvernieuwers,
abstracte
kunst,
psychoanalyse
en
jazz
zijn
in
de
film
herkenbaar
aanwezig.
Opmerkelijk
is
dat
de
film
op
allerlei
manieren
verwijst
naar
de
overgang
van
de
stille
film
naar
de
geluidsfilm
eind
jaren
dertig,
de
meest
traumatische
periode
in
de
geschiedenis
van
Hollywood.
Het
gestuntel
met
microfoons
in
bloemenvazen
en
reusachtige
corsages,
of
de
ontluisterende
piepstemmetjes
of
dialecten
van
beroemde
acteurs
leenden
zich
bij
uitstek
voor
een
komedie.
Voor
en
tijdens
de
opnamen
van
Singin’
in
the
Rain
meldden
zich
dan
ook
oude
sterren
van
een
kwart
eeuw
daarvoor
met
allerlei
anekdotes
die
ze
graag
in
de
film
verwerkt
zagen.
Allerlei
details
bewijzen
eer
aan
de
stille
film.
Zo
geeft
Gene
Kelly
aan
het
eind
van
zijn
fameuze
danssolo
door
de
plassen
zijn
paraplu
weg
aan
een
voorbijganger,
in
werkelijkheid
een
komiek
uit
de
zwijgende
periode
van
de
filmgeschiedenis,
die
in
de
geluidsfilm
nooit
meer
zijn
draai
heeft
kunnen
vinden.
Opmerkelijk
is
verder
de
manier
waarop
het
publiek
voor
de
gek
wordt
gehouden.
Opmerkelijke
staaltjes
van
filmbedrog,
die
nu
heel
acceptabel
zijn,
werden
professioneel
toegepast.
Debbie
Reynolds,
de
vrouwelijke
ster
uit
de
film,
die
vanwege
haar
acteertalent
en
stem
naam
heeft
gemaakt,
kon
bijvoorbeeld
helemaal
niet
zingen
en
werd
lipsynchroon
gedubd
door
een
onbekende
zangeres.
Maar
ook
haar
spreekstem
klonk
volgens
de
regisseur
te
Texaans
en
werd
ook
gedubd.
De
musical
‘Irma
la
Douce’
(1956)
De
tekst
is
van
Alexandre
Beffort,
die
eerder
als
taxichauffeur
had
gewerkt,
en
die
het
verhaal
uiteindelijk
samenstelde
uit
een
oudere
tekst
die
hij
had
geschreven
voor
het
kritische
weekblad
La
Canard
Enchaîné.
Op
aandringen
van
collega’s
had
hij
een
verhaaltje
over
een
hoertje
met
een
hart
van
goud
dat
haar
eigen
vermomde
pooier
als
duurste
klant
had,
bewerkt
tot
een
komische
eenakter.
Het
stuk
werd
met
veel
succes
opgevoerd
en
later
door
Marguerite
Monnot
–
de
lijfcomponiste
van
Edith
Piaf
‐
aangevuld
met
liedjes
tot
de
comédie
musicale
zoals
die
nu
bekend
is.
Opmerkelijk
is
dat
Frankrijk
geen
traditie
heeft
op
het
gebied
van
musicals.
Irma
la
Douce
is
de
enige
die
tot
het
wereldrepertoire
behoort.
Les
Misérables
heeft
haar
succes
vooral
te
danken
aan
de
bewerking
door
een
Engelse
producent.
Irma
la
Douce
ging
in
1956
in
première
in
een
klein
zaaltje
en
had
direct
zoveel
succes
dat
ze
werd
overgeplaatst
naar
het
grotere
Theatre
de
l’Athénee.
De
Parijse
bevolking
sloot
Irma
met
haar
langzame
musette‐wals
vol
onvervuld
verlangen
(Mon
rêvechaque
soir)
en
haar
aanstekelijke
levensvreugde
(Ah,
dis
donc)
in
haar
hart.
Het
publiek
hoopte
op
een
gelukkige
ontknoping
van
het
verhaal.
Haar
Nestor
kon
het
niet
verdragen
dat
zijn
geliefde
Irma
zich
prostitueerde.
Hij
vermomde
zich
voor
zijn
bezoeken
als
rijke
Oscar
en
zorgde
er
zo
voor
dat
hij
haar
enige
klant
was.
De
wijze
waarop
hij
haar
royaal
onderhield,
kon
hij
natuurlijk
niet
van
zijn
salaris
betalen.
Hij
werkte
zich
in
de
nesten,
kwam
in
aanraking
met
justitie
en
uiteindelijk
in
de
gevangenis
terecht,
juist
op
het
moment
dat
Irma
de
schellen
van
de
ogen
vielen.
De
musical
had
ook
in
Londen
en
New
York
succes.
Iedereen
hield
van
Irma
en
ontdekte
dat
die
lichte
meiden
en
zware
jongens
eigenlijk
nog
niet
zo
beroerd
waren.
In
Nederland
werd
de
musical
op
de
planken
gebracht
met
vertalingen
van
Hans
Andreus
en
Remco
Campert.
Irma
la
Douce
werd
kort
na
My
Fair
Lady
met
(Wim
Zonneveld)
het
tweede
grote
musicalsucces
van
Nederland.
Film
Irma
la
Douche
Aangestoken
door
het
succes
van
de
musical
wilde
de
Hollywood‐regisseur
Billy
Wilder
er
een
film
van
maken.
Uiteindelijk
werd
het
een
film
zonder
liedjes
en
werd
de
rol
van
de
verliefde
Nestor
(Jack
Lemmon)
herschreven.
In
eerste
instantie
is
hij
een
naïeve
wijkagent,
die
ontslagen
wordt,
omdat
hij
niet
door
heeft
dat
justitie
het
soms
op
een
akkoordje
gooit
met
de
onderwereld.
Hij
wordt
dan
de
pooier
van
Irma
(Shirley
MacLaine).
Musical:
West‐Side
Story,
1961
West‐Side
Story
is
een
energieke,
wijd
erkende,
melodramatische
musical,
een
hedendaagse
vrije
vertaling
van
Shakespeare's
tragedie
Romeo
en
Julia.
De
setting
is
de
Upper
West
Side
van
New
York.
Zoals
voor
vele
andere
musicals
van
die
tijd,
keek
Hollywood
op
zoek
naar
nieuw
materiaal
naar
succesvolle
Broadwaystukken
om
er
materiaal
uit
te
putten,
zoals
voor
South
Pacific
(1958),
Oklahoma!
(1955).
Zij
moesten
immers
concurreren
met
de
opkomende
televisie
en
andere
vormen
van
amusement.
West‐Side
Story
is
nog
steeds
een
van
de
beste
verfilmingen
van
een
musical
ooit
gemaakt
en
de
mooiste
musical
film
van
de
jaren
zestig.
De
film
is
gebaseerd
op
de
musical
(uit
1957)
geschreven
door
Arthur
Laurents
en
geregisseerd
en
gechoreografeerd
door
Jerome
Robbins.
Het
traditionele
liefdesverhaal
werd
bewerkt
en
vertaald
voor
musical
op
een
radicale,
vernieuwende
manier
en
in
een
revolutionaire
stijl.
Het
stuk
bevatte
de
raciale
strijd
tussen
rivaliserende
straatbendes,
(de
pas
aangekomen)
Puerto‐Ricanen
en
de
tweede
generatie
Amerikanen
uit
blanke
Europese
immigranten
families.
Maar
ook
worden
jeugdcriminaliteit
en
stedelijke
problemen
uit
het
midden
van
de
twintigste
eeuw
in
(musical)dans
vormgegeven.
Om
de
realiteit
van
de
sociale
tragedie
in
een
stedelijke
omgeving
te
benadrukken
werd
een
gedeelte
van
de
film
op
locatie
in
Manhattan
geschoten,
maar
de
meeste
scènes
zijn
in
speciaal
gemaakte
settings
in
geluidsstudio's
gemaakt.
De
musical
werd
voor
film
herschreven
en
aangepast
door
Ernest
Lehman.
De
film
bevat
de
mooie,
pakkende
muziek
partituur
en
liederen
door
Leonard
Bernstein
en
Stephen
Sondheim.
De
co‐ regisseur
was
Robert
Wise.
De
fysieke
danssequensen
die
Robbins
choreografeerde
en
de
jazzy
muziek
van
Leonard
Bernstein
brachten
de
gepassioneerde
intensiteit,
frustratie
en
het
ruwe
geweld
van
de
straat
op
een
bijzondere
manier
voor
het
voetlicht.
De
film
kreeg
elf
Academy
Awards
nominaties
en
won
ze
allemaal,
met
uitzondering
van
een:
Best
Adapted
Screenplay.
Deze
prestatie
is
slechts
door
twee
andere
films
voorbij
gestreefd,
elk
met
elf
Oscars:
Ben‐Hur
(1959)
en
Titanic
(1997).
De
openingsscène
van
de
film
is
beroemd
geworden.
Nadat
de
kijkers
met
een
adembenemend
shot
vanuit
de
lucht
naar
Manhattan
meegenomen
worden
naar
een
speelplaats
waar
een
bende
(cool)
blanke
jongeren
bij
elkaar
staan,
terwijl
ze
met
hun
vingers
klikken
op
het
ritme
van
de
muziek.
De
agressieve
leden
van
de
bende
verlaten
de
omheinde
speelplaats
en
steken
de
straat
over,
waarna
zij
geleidelijk
uitbreken
in
een
uiterst
gestileerde
dans
en
uiteindelijk
uitbarsten
in
een
gedurfd,
vrolijk,
vindingrijk,
visueel
ballet
met
pirouetten,
wilde
acrobatische
bewegingen,
ren‐sprongen,
wat
hun
dominantie
en
energie
symboliseert.
Ze
prepareren
zich
op
een
treffen
met
een
andere
bende.
Zij
zijn
de
leden
van
de
Jets,
bestaande
uit
blanke
jongeren,
die
constant
in
conflict
zijn
met
de
Sharks
(Puerto
Ricanen).
(De
raciale
rivaliteit
is
vergelijkbaar
met
de
op
gespannen
voet
levende
families,
de
Montaques
en
de
Capulets,
uit
Shakespeare's
oorspronkelijke
verhaal).
Wanneer
het
Puertoricaanse
meisje
Maria
verliefd
wordt
op
de
blanke
Tony,
blijkt
dat
olie
op
het
vuur
van
de
onderliggende
onverdraagzaamheid
en
luidt
de
dramatische
dood
van
Tony
in.
The
Sound
of
Music,
1965
In
1965
maakte
Robert
Wise
de
musicalfilm,
The
Sound
of
Music,
waarin
Julie
Andrews
excelleerde
als
de
innemende
gouvernante
van
de
kinderen
von
Trapp.
De
Speelfilmencyclopedie
schrijft
over
deze
film:
‘Noem
het
maar
damespulp,
maar
deze
groots
opgezette
Rodgers
&
Hammerstein‐musical
was
een
enorm
kassucces.
Het
verhaal
van
de
familie
von
Trapp
heeft
meer
mensen
een
goede
avond
bezorgd
dan
praktisch
welke
film
ook.’
The
Sound
of
Music
kreeg
in
dat
jaar
onder
andere
een
oscar
voor
‘best
picture’.
Hair,
1967
Twee
jaar
later
werd
de
rockmusical
Hair
(1967)
op
de
planken
gebracht
en
luidde
een
nieuwe
Broadway
stijl
in.
Een
waarin
het
demonische
van
de
gezelschapsdans
onder
de
hippiegeneratie
onderdeel
was
van
de
opzet
van
een
show,
authentiek
in
de
tijd
zowel
wat
houding
als
dans
betreft.
In
1968
steeg
het
genre
van
de
musical
in
populariteit
door
de
productie
Hair.
In
alle
grote
steden
stond
deze
musical
op
het
programma.
De
show
was
op
zich
niet
erg
bijzonder,
maar
de
productie
kreeg
veel
aandacht
omdat
drie
jongens
en
meisjes
gedurende
een
aantal
minuten
volledig
naakt
op
de
bühne
stonden.
De
musical
gaat
over
een
jongeman
die
nogal
precies
is
en
zich
thuisvoelt
in
de
New
Yorkse
hippiescene.
De
musical
verhaalt
over
jongeren
die
in
opstand
komen
tegen
de
gevestigde
orde.
Door
de
verfilming
van
de
musical
door
Milos
Forman
kreeg
Hair
(1979)
niet
alleen
een
groot
amusementgehalte,
maar
ook
een
maatschappijkritische
lading.
De
opvolgers
zoals
Godspel',
Jesus
Christ
Superstar
haalden
profijt
uit
de
enorm
succesvolle
mix
van
rock
muziek
en
religie.
Cabaret,
1972
De
filmmusical
Cabaret
(1972)
van
regisseur
Bob
Fosse
met
Liza
Minelli
in
de
hoofdrol
gaf
een
uitstekende
illustratie
van
de
opkomst
van
nazi‐Duitsland
en
was
als
zodanig
een
waarschuwing
voor
het
opkomende
neonazisme.
Aan
de
basis
van
de
musical
lag
het
toneelstuk
I
am
a
Camera
van
John
van
Druten
ten
grondslag.
Toen
het
stuk
in
de
jaren
vijftig
in
première
ging,
publiceerde
een
recensent
van
The
New
York
Times
de
kortste
recensie
ooit
gegeven.
De
titel
luidde:
‘I
am
a
Camera’,
waaronder
de
tekst:
‘But
not
a
Leica.’
A
Chorus
Line,
1976
'A
Chorus
Line',
geregisseerd
door
Michael
Bennet
in
1976,
liet
zien
hoe
intiem
dans
zich
zou
moeten
verhouden
tot
de
werkelijke
structuur
van
een
productie.
Een
studie
van
de
levens
en
gevoelens
van
de
leden
van
'A
Chorus
Line',
bood
hen
een
spiegelbeeld
van
zichzelf,
de
bezetting
zelf
was
het
weefsel
van
de
handeling.
Cats,
1981
In
1981
maakte
Andrew
Lloyd
Webber
Cats,
de
voorstelling
die
in
januari
1996
de
langst
lopende
musical
in
West
End
én
Broadway
zou
worden.
The
Phantom
of
the
Opera
was
gabaseerd
op
de
bekende
Franse
roman
van
Gaston
Leroux.
Het
gelijknamige
boek
was
al
verscheidene
keren
eerder
verfilmd.
Ook
met
latere
musicals,
zoals
The
Phantom
of
the
Opera,
boekte
Lloyd
Webber
in
New
York
alle
records.
“De
nieuwe
generatie
Amerikaanse
schrijvers
heeft
geen
nieuwe
musicalstem
gevonden
die
veel
publiek
aanspreekt,”
verklaarde
zijn
producer
Cameron
Mackintosh
eens
zijn
Amerikaanse
succes,
“In
Europa
zijn
mensen
als
Andrew
Lloyd
Webber
en
Tim
Rice
beïnvloed
door
popmuziek.”
Hun
musicals
gingen
over
grote
onderwerpen
en
werden
verteld
in
een
volledig
gezongen
rockidioom.
Vooral
in
zijn
eerdere,
bijbelse
musicals
gebruikte
Lloyd
Webber
rockelementen
zoals
ze
nog
nooit
in
theater
waren
gebruikt.
In
Cats
verving
hij
de
rauwe
elementen
van
rock
in
een
soort
pop‐Broadway
mengsel.
De
muziek
is
dan
wel
niet
écht
pop
of
rock,
maar
wel
pop
of
rock
genoeg
om
op
Broadway
te
overleven.
“Op
school,”
zei
Mackintosh,
“Toen
iedereen
was
overgestapt
op
de
Beatles,
draaide
ik
nog
steeds
Cliff
Richard.
En
ik
denk
dat
dat
me
geschikt
heeft
gemaakt
voor
theater.”
In
andere
woorden:
musical
kan
nooit
de
hot
trends
van
de
muziek
volgen,
want
voordat
je
een
musical
eindelijk
op
het
podium
hebt,
ben
je
een
paar
jaar
verder
en
is
er
allang
weer
een
andere
trend.
Terwijl
Cats
in
Londen
speelde
zijn
er
talloze
poptrends
gekomen
en
gegaan.
En
toch
bleef
de
muziek
van
Cats
populair,
tijdloos.
Bij
de
Londense
première
van
Cats,
op
1
mei
1981
in
het
New
London
Theatre,
zei
de
legendarische
Broadway
musicalman
David
Merrick
tegen
Cameron
Mackintosh,
die
toen
nog
maar
net
was
begonnen
als
producer,
bereid
te
zijn
de
Britse
rechten
voor
42th
Street
te
ruilen
voor
de
Amerikaanse
rechten
voor
Cats.
Het
leek
een
royaal
voorstel:
42th
Street
was
in
de
VS
een
gebleken
succesmusical,
en
Merrick
zou
het
zomaar
aan
een
beginnende
producer
geven
met
nauwelijks
ervaring.
Maar
de
behoedzame
Mackintosh
sloeg
het
voorstel
af,
en
dat
bleek
maar
goed
ook:
eind
1990
had
42th
Street,
Broadways
grootste
hitmusical
van
de
jaren
tachtig,
tien
miljoen
dollar
verdiend;
de
inkomsten
van
Cats
waren
in
datzelfde
jaar
510.809.266
Engelse
pond.
De
Phantom
of
the
Opera
verdiende
dat
jaar
187.674.543
Engelse
pond
en
Miss
Saigon,
die
nog
maar
een
jaar
speelde,
16.617.089
pond.
In
New
York,
waar
Cats
vanaf
7
oktober
1982
te
zien
was,
liet
Merrick
radiospotjes
maken
waarin
hij
42th
Street
aanprees
als
‘de
ideale
show
voor
mensen
die
allergisch
zijn
voor
katten’.
Jammer
genoeg
bleken
niet
veel
mensen
allergisch.
In
1989
was
het,
na
3358
opvoeringen,
de
langstlopende
musical
in
het
Britse
theater.
In
1983
won
de
musical
een
Tony
Award
voor
de
beste
musical,
het
beste
boek,
de
beste
muziek,
de
beste
regie,
het
beste
lichtontwerp
én
de
beste
kostuums.
Betty
Bucley
won
bovendien
een
Tony
Award
voor
beste
actrice
voor
haar
rol
als
Grizabella.
Later
won
de
voorstelling
ook
nog
de
Laurence
Olivier
en
de
Evening
Standard
Award
for
Best
Musical.
In
bijna
250
steden
op
de
hele
wereld
werd
de
musical
in
een
soortgelijke
vorm
opgevoerd,
en
naar
schatting
bijna
vijftig
miljoen
mensen
zagen
de
show.
In
de
musical
ging
meer
dan
825
miljoen
Engelse
pond
om.
In
Broadway
speelde
de
musical
achttien
jaar;
in
2000
was
de
laatste
voorstelling.
Maar
in
Londen
ging
in
datzelfde
jaar
de
show
haar
twintigste
jaar
in.
Waar
theater
tot
1981
in
Engeland
was
afgedaan
als
een
slap
aftreksel
van
film
–
te
moeilijk,
onzelfstandig
(want
gesubsidieerd
door
de
overheid)
–
kreeg
het
nu
dezelfde
status.
Steven
Spielberg
maakte
zelfs
een
animatieverfilming
van
de
musical,
in
samenwerking
met
Mackintosh.