MR RW advies accreditatie Maandag 3 september 2012
Advies naar aanleiding van onderwijsvisitatie De decaan van de faculteit RW heeft de Medezeggenschapsraad gevraagd om op basis van de opmerkingen in het accreditatiebesluit van de NVAO dd. 2 april 2012 een advies te geven voor de opleidingen. Hij vraagt hierbij ook het rapport 'State of the Art Rechtsgeleerdheid’ van de QANU uit februari 2012 te betrekken. De MR heeft het accreditatiebesluit en het rapport 'State of the Art Rechtsgeleerdheid’ puntsgewijs bekeken voor wat betreft aanbevelingen die mogelijk relevant zouden kunnen zijn voor onze faculteit. Op basis daarvan legt de raad de decaan de volgende vragen en adviezen voor. De MR is zich er van bewust dat deze lijst niet volledig is en dat niet alle adviezen en opmerkingen van de NVAO en de QANU zijn besproken. Ook vormt een dergelijke lijst geen samenhangend advies; het bevat geen grote lijn of thema. De MR zou de lijst graag bespreken met de decaan alvorens tot een definitief advies te komen, al zal dat mogelijk ook bestaan uit een lijst als deze, met vrij losstaande aanbevelingen.
Algemeen Een algemene nadruk lijkt te liggen op meer begeleiding van en binding met studenten en meer samenhang in de opleidingen. Verhoging van het studierendement krijgt ook veel nadruk; ook het CvB van de OU zet hier sterk op in. De MR vraagt daarbij om wel rekening te houden met onze bijzondere doelgroepen, zoals tweedekansers en Hbo-studenten, en het feit dat wij geen formele ingangseisen stellen. Bovendien blijkt uit de resultaten van afgestudeerden dat het tempo tijdens de studie nogal kan wisselen. Ook daar moet ruimte voor blijven.
Integratie onderzoek en onderwijs NVAO, p. 3 De MR betreurt het dat de oorspronkelijke opzet van Voorbereiding onderzoek (VO) niet kon worden gehandhaafd, omdat juist daar de koppeling tussen eigen onderzoek en eigen onderwijs goed vorm kreeg. In de nieuwe opzet van VO komt de focus weer op het eigen onderzoek van de student te liggen. Biedt de onderzoeksgemeenschap daarnaast nog mogelijkheden om invulling te geven aan deze integratie? Ook vraagt de MR zich af of er voldoende onder onze eigen studenten geworven wordt voor promovendi. Ook op die manier kan een koppeling gemaakt worden. Om de integratie van ons onderzoek in ons Bacheloronderwijs vorm te geven, zouden de hoogleraren en UHD’s actief ingezet kunnen worden. Zij dienen tegenover de studenten als rolmodel en als stimulans, en kunnen daar hun eigen onderzoek actief bij betrekken. Er zijn verschillende mogelijkheden om deze inzet vorm te geven, zowel live in (F2F) bijeenkomsten als middels video-opnames.
1
Internationaal en Europees recht NVAO, p. 3 De MR vraagt de decaan of de door de NVAO geconstateerde lacune op het terrein van internationaal en Europees recht inmiddels afdoende wordt aangepakt.
Rechtsfilosofie NVAO, p. 3 De cursus Rechtsfilosofie is nu geplaatst aan het einde van de Propedeuse. De NVAO stelt voor deze cursus later in de opleiding aan te bieden. Voor zover de MR kan nagaan is de keuze voor deze plek in de opleiding indertijd een willekeurige geweest, of in ieder geval niet gebaseerd op het niveau van de cursus. De MR adviseert duidelijk te motiveren waarom deze cursus hier is geplaatst, of deze anders te verplaatsen.
Vaardigheden NVAO, p. 3; QANU, p. 10 In het vaardighedenonderwijs bij RW wordt inmiddels gewerkt aan meer samenwerking tussen de verschillende cursussen. De op handen zijnde aanstelling van een speciale docent of UD hiervoor zal daar zeker verder aan bijdragen. De MR vraagt zich af of een aparte capgoep Vaardigheden aanbeveling verdient. Enerzijds wordt de bewaking van de formatie voor en de samenhang tussen de vaardigheden cursussen dan structureel beter behartigd. Anderzijds kan het apart zetten van de vaardigheden de integratie daarvan in de overige cursussen belemmeren, hetgeen weer in zou druisen tegen het advies van de QANU in dezen. De MR wijst er op dat in het verleden, juist ter bevordering van de integratie van het vaardighedenonderwijs in de overige vakken, aan de laatste een serie bijzondere opdrachten werd toegevoegd. In de loop der tijd zijn deze allemaal weer afgeschaft wegens de hoge werkdruk die dit met zich bracht. De MR adviseert de decaan om, in overleg met de cursusteamleiders die het aangaat, een visie te ontwikkelen op de vorm van het vaardighedenonderwijs, en daarin mee te nemen hoe de belangen daarvan blijvend en in voldoende mate kunnen worden behartigd binnen het facultaire krachtenveld. Een praktische maatregel zou kunnen zijn om de vaardighedencomponent van elke cursus mee te nemen in de kwaliteitscyclus. Studenten wordt in SEIN gevraagd welke vaardigheden naar hun mening binnen een bepaalde cursus verder ontwikkeld zijn, en ook de examinator geeft aan welke vaardigheden hij traint en op welke manier. Hieraan voorafgaand moeten de leerdoelen op het terrein van de vaardigheden wel expliciet opgenomen worden in de cursussen.
Geldigheidsduur certificaten NVAO, p. 3 De geldigheidsduur van cursuscertificaten bedraagt nu 12 jaar. Deze periode is noodzakelijk voor onze studenten in ons huidige onderwijs en moet niet bekort worden. De MR adviseert deze termijn niet te veranderen. Voor de volgende visitatie is een sterke onderbouwing van deze keuze dan wel noodzakelijk. 2
Studiepunten NVAO, p. 4 De MR steunt het voorstel van de commissie om voor één module 5 of 6 EC toe te kennen ipv. de huidige 4,3 EC. Dit bevordert als gezegd de uitwisselbaarheid met andere universiteiten. Bovendien lijken onze cursussen in het algemeen (te) omvangrijk te zijn, hetgeen gecorrigeerd zou worden door er meer studiepunten voor toe te kennen. Dit brengt overigens wel een uitdunning van het aantal cursussen in de opleidingen met zich mee. De MR gaat er overigens van uit dat een dergelijke keuze niet zelfstandig door de faculteit gemaakt kan worden, maar slechts op OU-niveau. De MR adviseert de decaan daar tegenover het College van Bestuur voor te pleiten.
Basiscursus NVAO, p. 4 Het verdient aanbeveling opnieuw naar het ontwerp van de Basiscursus te kijken. De komende wisseling van examinator is daarvoor het aangewezen moment. In de evaluatie kunnen de volgende punten aan de orde komen: • De vraag of een ander handboek moet worden gebruikt, zoals de commissie adviseert; • De Europese dimensie van het recht kan in deze cursus sterker aangezet worden; • De vraag of de huidige cursus niet te vroeg en/of te zwaar selecteert. Andere universiteiten selecteren over het algemeen pas in de loop van de Propedeuse; • De voortgangstoetsen zijn een goede ontwikkeling en dienen behouden te blijven; • Ervaringen uit het verleden leren dat de ambities bij een vernieuwing niet te hoog moeten worden gesteld; • Overwogen kan worden de cursus op te knippen in een meer Staats- en Europeesrechtelijk deel aan het begin van de Propedeuse – in combinatie met de cursus Inleiding staatsrecht – en een meer metajuridisch deel aan het einde daarvan (NB. In het verleden werd aan studenten met problemen met de Basiscursus vaak het advies gegeven om eerst Inleiding staatrecht te volgen. Dat leidde vaak tot goede resultaten). Doublures met bestaande cursussen dienen dan wel vermeden/opgelost te worden. De MR adviseert spoedig een evaluatie en mogelijk herontwerp van de Basiscursus te starten, en in dat verband ook spoedig duidelijkheid te scheppen over de opvolging van de examinator.
Studenten volgsysteem NVAO, p. 3 en 4 Het beter volgen van studenten is wenselijk. Op het niveau van enkele cursussen waarin veel contact met studenten is ingebouwd, worden studenten bij RW ook nu reeds voldoende gevolgd. Maar voor de rest van de cursussen en over het geheel van de opleiding zou een systeem daarvoor nuttig zijn. De MR vraagt zich af wat hiervoor al beschikbaar is binnen de OU. Overigens zal een OUX benadering dit probleem in aanzienlijke mate oplossen, omdat het volgen van studenten daarin 3
centraal staat. Ook in het kader van die pilot wordt gekeken naar studenten volgsystemen.
Kwaliteitscyclus NVAO, p. 5 De MR stelt voor de uitkomsten van studenten enquêtes zoals SEIN en StudentInzicht beter bekend te maken bij studenten. Dit is niet alleen fatsoenlijk tegenover diegenen die de enquête hebben ingevuld, maar uit onderzoek is ook bekend dat dit stimulerend werkt voor studenten om überhaupt mee te doen aan enquêtes. Bekeken moet worden wat hiervoor een efficiënte vorm is.
Portfolio voor vaardigheden QANU, p. 11 De MR betwijfelt of de inzet van portfolio’s bij het vaardighedenonderwijs zinvol is. Het past in een onderwijsconcept dat tien jaar geleden populair was, vooral in het HBO of MBO, maar bij RW niet gehanteerd wordt. Op zich past een portfolio goed bij een lintmodule vaardigheden, waarbij de verzameling te beoordelen producten en prestaties over een langere periode opgebouwd wordt. Beoordeling hiervan is echter bewerkelijk. De suggestie zou ter overweging aan de nieuw aan te stellen docent of UHD Vaardigheden kunnen worden mee gegeven.
Engels QANU, p. 11 De MR is hierover verdeeld. • Enerzijds wordt er op gewezen dat er vroeger een meer omvangrijk Engelstalig aanbod was dat helaas is afgebouwd en dat ook nu Engels in veel cursussen wordt gebruikt, in ieder geval bij veel internationale bronnen. Enige vorm van ondersteuning van Legal English zou daarom wenselijk zijn, bv. door op relevante plekken in die cursussen te verwijzen naar beschikbare (open) cursussen (juridisch) Engels. De MR kan niet overzien of een Engelstalig aanbod op dit moment wenselijk en haalbaar zou zijn, noch in welke vorm dat zou moeten gebeuren. • Anderzijds wordt er voor gepleit niet te veel energie te steken in dergelijke bijzaken. Geen van onze cursussen is immers Engelstalig.
Nederlands QANU, p. 12 Schrijf- en taalvaardigheid is bij een gedeelte van de studenten gebrekkig. In ons open model is een taaltoets als ingangseis voor de Bacheloropleiding, zoals bij andere universiteiten wel gehanteerd wordt, echter onwenselijk. De MR adviseert wel om er een vrijwillige taaltoets plus een (open) opfriscursus Nederlands beschikbaar te maken. Heeft de OJH niet zoiets in haar programma?
Bachelorscriptie QANU, p. 13 4
De MR kan er mee instemmen als de Bachelor voortaan wordt afgesloten met een scriptie, in ons geval het Bacheloressay, ipv. met het Integratiepracticum. Wel zou het zonde zijn het Integratiepracticum geheel af te schaffen, gezien de enthousiaste reacties van de studenten. In een afgeslankte vorm zou het aantal opdrachten in het begin beperkt kunnen worden, maar de slotbijeenkomst dient behouden te blijven.
Masterscriptie QANU, p. 13 De MR beveelt aan de scriptiehandleiding te herschrijven en een beoordelingsformulier in te voeren. Het formulier dient aan te sluiten bij dat van het Bachelor Essay. De MR vraagt zich af of een publieke eindbespreking van de scriptie nuttig is, zoals door de QANU wordt bepleit. Is dit didactisch wenselijk en is het organisatorisch haalbaar?
5