___________________________________
___________________________________
Mounier en de utopie van economische democratie Luk Bouckaert — Centrum voor Economie en Ethiek, K. U. Leuven Le meileur sort qui puisse arriver au personnalisme, c'est qu'ayant réveillé chez assez d'hommes le sens total de l'homme, il disparaisse sans laisser de traces, tant il confondrait avec l'allure quotidienne des jours. Mounier, Qu'est-ce que le personnalisme?, 1947, avant-propos). 1. Inleiding
Velen vereenzelvigen personalisme met de filosofie van de `derde weg' tussen liberalisme en socialisme, kapitalisme en collectivisme, markt en overheid, individu en gemeenschap. Meer concreet betekende de `derde weg' in de na-oorlogse periode een sterke inzet voor de sociaal gecorrigeerde markteconomie. Dit Rijnlandse model van kapitalisme inspireerde zich natuurlijk niet alleen op het personalisme. Naarmate de welvaartsstaat een heuse technocratische onderneming werd, bood de economische wetenschap een theoretisch en rationeel kader om los van ideologische beschouwingen, op basis van een theorie van het marktfalen, een rationeel overheidsbeleid te voeren. Dit rationeel economisch kader vormt vandaag de theoretische ruggengraat van het beleid. Ideologische verhalen, het personalisme incluis, maken zelden nog het verschil. Het personalisme als politieke doctrine van de `derde weg' heeft blijkbaar zijn dienst gedaan, is gerealiseerd of overbodig geworden. Waarom dan nog een verhaal vertellen over Mounier en de actualiteit van het personalisme? Ik zie op zijn minst twee redenen om Mounier vandaag toch au sérieux te nemen. a. Mouniers personalisme is in wezen iets anders dan een politieke doctrine van de `derde weg'. Hij zocht niet naar een centrumpositie tussen links en rechts. De Aristotelische definitie van de deugd als het midden tussen twee uitersten, was hem vreemd. Daarvoor was hij te radicaal, te geëngageerd, te veel beïnvloed door filosofen als Péguy en Nietzsche. Ik geloof dat de na-oorlogse `derde weg'
filosofie van de christen-democraten vooral geïnspireerd is door het neo-thomistisch sociale denken en in het bijzonder door het christelijk solidarisme, theoretisch uitgewerkt door de Duitse jezuiëten Pesch, Gundlach en Von Nell-Breuning (Collet, in Bouckaert L. & Bouckaert G., 1992). Deze solidaristische ideeën zijn prominent aanwezig in sommige pauselijke encyclieken en in de katholieke sociale leer. Zij beklemtonen de architectonische opbouw van de gemeenschap, de harmonische dialectiek tussen individu en gemeenschap op basis van solidariteit en subsidiariteit, de rol van de standen en de intermediaire instituties. Ofschoon er overlappingen en raakpunten zijn, is er toch een gevoelig verschil in stijl en inhoud tussen de reformistische, katholieke neo-thomisten en de radicale, non-conformistische generatie jonge personalisten uit de jaren dertig. Het verschil ligt vooral in het uitgangspunt. De solidaristen vertrekken van een idee van orde en systematiek, terwijl personalisten vertrekken van de creativiteit van de persoon. Aldus Mounier: Door de existentie van vrije en creatieve personen tot uitgangspunt te verheffen, wordt in het hart van alle structuren een principe van onvoorspelbaarheid (imprevisibilité) binnen gebracht. Dit ontwricht elke poging tot voltooide systematisering. Niets gaat meer in tegen het personalisme dan het zo vaak voorkomende streven naar een systeem van denken en handelen, dat automatisch oplossingen en aanbevelingen verschaft, het zoekproces verlamt, en de mens verzekert tegen onrust, beproeving en
_______________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 10 (2000)4, p.221
___________________________________
risico (1949:430). b. De
focus van Mouniers economisch personalisme is niet de sociaal gecorrigeerde markteconomie maar de utopie van economische democratie waarin de arbeider volwaardig meebeslist over het product en de zin van zijn arbeid. Mounier en zijn generatie zochten naar een alternatief voor de kapitalistische economie. Het communistisch alternatief, dat de persoon nog meer instrumentaliseert, was voor hen erger dan de kwaal. Het vertrouwen in een staat die meer en meer fascistische trekken vertoonde, was gering. Economische democratie was hun alternatief voor het kapitalisme en totalitarisme, te meer omdat het de arbeider tot verantwoordelijke persoon emancipeerde. Zowel Maritain als Mounier reflecteerden over een nieuw statuut voor de onderneming. Hoe kan je de kapitaalvennootschap omturnen naar een volwaardige democratische personenvennootschap? Het is mijn overtuiging dat in dit economisch personalisme interessante raakpunten zitten met actuele ideeën over participatie en bedrijfsethiek. In wat volgt wil ik vooreerst Mounier situeren in de bredere beweging van het personalisme, waarbij ik in punt twee stilsta bij het dispuut tussen Maritain en Mounier. De volgende punten handelen over Mounier's economisch personalisme en zijn visie op economische democratie. 2. Wat is het personalisme?
Je kan het personalisme bekijken als een historisch gedateerd verschijnsel van de jaren dertig. In die zin is het personalisme dood, naar de bekende titel van Ricoeur in het huldenummer van Esprit in '82, Meurt le personnalisme, revient la personne. Wat ons vandaag interesseert, is de terugkeer van de filosofie van de persoon. Ligt in deze terugkeer van het personalisme als praktische filosofie van de persoon een kritisch en bezielend verhaal voor de toekomst? De kracht van een filosofie ligt zelden in haar logische redeneringen en theoretische bewijzen, wel in de aantrekkelijkheid van haar intuïtief
___________________________________
uitgangspunt. Het personalisme wil uitdrukking geven aan een metafysische intuïtie, met name het inzicht dat elke persoon een diepte en een creativiteit in zich draagt die hem of haar in staat stelt op een unieke wijze geschiedenis te maken. Deze creativiteit wordt voortdurend bedreigd, geblokkeerd, verdrongen en uitgeschakeld. Het vrijmaken van deze diepe creativiteit, le moi profond, daarover gaat het. Het personalisme is in deze zin een emancipatiebeweging, niet alleen van de mens als arbeider, of als vrouw, of als burger maar van de mens als persoon. Of juister, van de arbeider als persoon, de vrouw als persoon, de burger als persoon. De kern van het personalisme gaat dus over de vraag wat het betekent persoon te zijn of persoon te worden in een bepaalde context. Welke praktijken en systemen de-personaliseren de mens en vervreemden hem van zijn dieper zelf? Welke praktijken vormen de mens tot meer persoon? Deze vragen hangen niet in de lucht. Ze kunnen maar binnen een concrete contextuele analyse beantwoord worden. Daarom is het personalisme een praktische filosofie. De verdediging van de persoon neemt in elke periode andere vormen aan. Daarom kan het personalisme van vandaag niet dezelfde inhoud hebben als dit van de jaren dertig. Wel is het zo dat je je moeilijk de personalistische attitude eigen kunt maken zonder een zekere herbronning. Net zoals je niet kan weten wat de kracht is van Dantes poëzie zonder zijn gedichten te lezen, zo is enige lectuur van de `founding fathers' onmisbaar om te beseffen wat personalisme betekent. Wie zijn de `founding fathers'? Het personalisme van de jaren dertig vormt een nogal vreemd amalgaam van teksten, personen en tijdschriften. Mounier benadrukte graag dat je te doen had met personalismen en niet met `het' personalisme. Zo vormden er zich kernen rond de tijdschriften Ordre Nouveau en Esprit in Frankrijk. Een groep ecologische personalisten verzamelde zich rond J. Ellul in Bourdeaux (C. Roy, 1999). Bekend is vooral de groep schrijvers, kunstenaars en intellectuelen die elkaar ten huize van de Maritains in Meudon ontmoetten. In Duitsland
_______________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 10 (2000)4, p.222
___________________________________
vormde zich een groep rond Guardini en een andere rond de filosoof Max Scheler. Bij ons zijn de namen van J. Leclercq (La cité chrétienne) en A. Dondeyne (Universitas) het meest bekend. Ongetwijfeld is nog een heleboel historisch werk nodig om dit pluriforme Europees personalistisch netwerk te reconstrueren. De hele beweging wordt mijns inziens terecht beschouwd als de joodschristelijke tak van het existentialisme: Kierkegaard, Marcel, Scheler, Mounier, Ricoeur maar ook Buber en Levinas horen in deze zin ook tot de personalistische familie. Wel bleven er altijd een aantal personalisten zweren bij het thomisme, zoals Maritain of Karol Woytila (paus Johannes Paulus II) die als filosoof Schelers opvatting van de persoon in een thomistisch kader integreerde. Binnen het neo-thomistisch reveil dat heel wat katholieke intellectuelen voor en tijdens het interbellum aantrok, groeide onder impuls van Maritain, Gilson e. a. een stroming die het thomisme interpreteerde als een christelijk en personalistisch humanisme (P. Chenaux, 1999). Ondanks de veelheid zijn er twee toonaangevende teksten, beide gepubliceerd in 1936. Humanisme intégral van J. Maritain en Manifeste au service du personalisme van E. Mounier zijn teksten met visionaire kracht en een brede Europese uitstraling. Het is niet toevallig dat we vandaag Maritain en Mounier in één adem noemen wanneer we spreken over het personalisme, ofschoon er tussen beiden een serieus verschil van mening bestond, met als gevolg dat Maritain in zijn latere geschriften nog moeilijk het woord personalisme uit zijn pen kreeg. Wat al deze personalistische teksten met elkaar gemeen hebben is een aantal geliefkoosde thema's zoals: —een
radicale kritiek op bestaande systemen en structuren (fascistisch, kapitalistisch, marxistisch) omdat ze de mens als persoon onderdrukken; —een analyse van de economische, sociale en politieke crisis van de jaren dertig die geïnterpreteerd werd als een beschavingscrisis - meer dan
___________________________________
Marx was Nietzsche de grote uitdaging; interesse voor mystiek en engagement: mystiek en realisme, mystiek en politiek, spiritueel realisme, zijn geliefde woordcombinaties; —reflecties over de ondergang van de oude chrétienté en de opkomst van een meer gelaciseerde nouvelle chrétienté; —diverse personalistische voorstellen om opvoeding, gezin, economie en het sociale leven te hervormen: ideeën over de emancipatie van de vrouw, over federalisme, over de invoering van een basisinkomen, over gemeenschapsdienst en over economische democratie; —maar het bindend thema bij uitstek is natuurlijk de betekenis van de mens als persoon. Laat ik me hier beperken tot Mounier. —een
Als existentialist distantieert Mounier zich van een statische, `essentialistische' definitie van de persoon. Hij ziet de persoon zoals Ricoeur het graag uitdrukt als een `narratieve identiteit', een wezen dat al doende geschiedenis maakt en daarin zichzelf, de wereld en de anderen ontdekt en herontdekt. Zijn aandacht voor de historische dynamiek vat Mounier goed samen in de vaak geciteerde uitspraak: L'événement sera notre maître intérieur. De finaliteit van de geschiedenis is geen a priori doorzichtig gegeven. Het is een ambigu en open proces, maar waarin niettemin een personaliserende dynamiek werkzaam is: un mouvement de personnalisation (1949:431). De personaliserende dynamiek is zowel in het individu als in de geschiedenis een opportuniteit, een kans, een opgave. Zonder permanente waakzaamheid en vooral concreet engagement van personen verliest de dynamiek zijn elan. Mounier waarschuwt herhaaldelijk voor de valkuil van het personnalisme de la pureté (1947:183), dat uitmondt in intellectualisme of spiritualisme en verzuimt zijn handen vuil te maken. Hij pleit voor een spiritueel realisme dat steunt op een philosophie de l'engagement (1947: 190-196). Omdat het thema van het engagement mijns inziens de sleutel is om Mouniers denken en zijn Esprit-project te begrijpen, blijf ik er nog even bij
_______________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 10 (2000)4, p.223
___________________________________
stilstaan. In het engagement treedt het individu uit zichzelf. Hij/zij ex-isteert, beleeft de werkelijkheid als risico, als mogelijkheid, als tijd. Het paradoxale is echter dat precies door deze beweging van uittreding ook de innerlijke persoonskern ontsloten wordt. De mens ontdekt zichzelf in het engagement als een `autocreatief en communicatief' wezen (Mounier, 1949:431), een uitdrukking die Mounier graag gebruikt om de combinatie van vrijheid en verbondenheid uit te drukken. De vrijheid die zich in het engagement manifesteert, is echter niet langer de vrijheid van een ongebonden individu dat zijn autonomie wil verzekeren. Het is een ander soort vrijheid die voortkomt uit een hechting, uit een opheffing van de ongebondenheid, uit de betrokkenheid op de ander. Mounier spreekt van liberté d'adhésion of liberté d'engagement, die hij onderscheidt van liberté de choix (1936:532-533). In het stadium van de keuzevrijheid wordt het subject gedreven door zijn eigen voorkeur en belang en blijft daardoor leven in een vorm van verstrooiing en isolement1. In het engagement daarentegen wordt onze vrijheid opgevorderd door niet-gekozen gebeurtenissen en personen. Het individu verliest een stuk van zijn autonomie en keuzevrijheid. Maar de vrijheid krijgt in het engagement de kans om zich te transformeren tot communicatieve verbondenheid en wederkerigheid (communion in de terminologie van Mounier). Keuzevrijheid wordt gastvrijheid en vermogen tot communicatie. In de overgang van ongebonden keuzevrijheid naar engagement verandert niet alleen de vrijheid van betekenis maar wordt het individu zelf getransformeerd tot een persoon, een verbonden en verantwoordelijk subject. De vrijheid als engagement bevat een passief en heteronoom element maar paradoxaal genoeg, komen we daardoor juist tot echte communicatie en worden we bevrijd uit de verveling en het isolement. Waarbij Mounier terecht opmerkt dat wie zich niet engageert in de ervaring van een leven als persoon, op de duur deze gevoeligheid verliest zoals men de gevoeligheid verliest van een orgaan dat niet meer functioneert (1949:431).
___________________________________
Zoals blijkt, valt voor Mounier het onderscheid tussen keuzevrijheid en vrijheid als hechting/engagement samen met zijn onderscheid tussen individu en persoon. Dit laatste onderscheid wordt door bijna alle personalisten aangeraakt. Recentelijk heeft Vincent Triest in een mooi boek over het personalisme Plus est en l'homme (2000), het onderscheid tussen de vrijheid van het individu en deze van de persoon uitgewerkt aan de hand van de filosofie van E. Levinas. Triest spreekt over het rationele subject dat zijn belangen behartigt (individu) en het relationele subject dat in communicatie treedt met de ander (persoon). Ongetwijfeld is Mouniers beschrijving van het engagement meer activistisch dan deze van Levinas, die op extreme wijze de passiviteit in onze confrontatie met de Ander belicht. Maar men vergisse zich niet, ook voor Mounier is het engagement niet het gevolg van actieve en strategische keuzen, maar omgekeerd. De actieve keuzen zullen maar de mens engageren als ze uitdrukking zijn van een diepere sociale en spirituele verbondenheid of communion. 3.Mounier en Maritain
Over politiek en spiritualiteit Ik wil nog even terugkomen op het conflict tussen Mounier en Maritain, dat draait rond het personalistisch engagement in de geschiedenis. Maritain had de jonge Mounier en zijn compaan, Georges Izard, begin de jaren derig naar Meudon uitgenodigd en aangespoord om een christelijk geïnspireerd tijdschrift voor jonge intellectuelen te starten. Enkele jaren later distantieert hij zich van het initiatief en vermijdt het woord personalisme. Wat is er gebeurd? Wat is het verwijt van Maritain? Om dit te begrijpen moeten we een kleine historische flashback maken. Maritain, wetenschapper van vorming, heeft zich in 1906 tot het katholicisme bekeerd. Zijn bekeringsverhaal begint echter enkele jaren voordien wanneer hij de joodse wijsgeer H. Bergson ontmoet die hem en zijn verloofde Raïssa, een russische jodin, uit een
_______________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 10 (2000)4, p.224
___________________________________
nihilistische crisis tilt (Raïssa Maritain, 1949). H. Bergson zal een fascinerende invloed uitoefenen op alle Franse personalisten. Zijn naam duikt voortdurend op. Hij inspireerde Léon Bloy, de excentrieke schrijver die Maritain uiteindelijk tot het katholicisme bekeerde. Charles Péguy, de dichter, essayist, socialist en christen, waaraan Mounier zijn eerste boek maar ook zijn levenslange bewondering wijdde, was een vurig Bergsoniaan. Zelfs op een filosoof als Levinas kan Bergsons invloed moeilijk onderschat worden. Wat maakt hem zo aantrekkelijk voor personalisten? Bergson is er als geen ander in geslaagd om in het begin van de 2Oe eeuw, tegen de heersende trend van naturalisme en positivisme in, een metafysiek van de tijd te ontwikkelen waarin de creativiteit van de persoon een centrale rol speelt. In zijn laatste boek Les deux sources de la morale et de la religion (1932) tracht hij aan te tonen hoe de vernieuwing in de moraal en de religie haar oorsprong vindt in het creatief vermogen van begaafde personen die de innerlijke en spirituele dynamiek van de tijd (het élan vital van de evolutie) intuïtief vatten en in een nieuwe praktijk kanaliseren. Dit creatief en intuïtief vermogen noemt Bergson `mysticism'. Enige jaren na zijn bekering tot het katholicisme, maakt Maritain een tweede soort bekering door, wanneer hij de summa van Thomas van Aquino bestudeert. Hij distantieert zich van het anti-intellectualisme van Bergson en wordt de apostel van het katholieke neo-thomistisch reveil. Aan het Leuvense Institut Supérieur de Philosophie, een speerpunt van het neo-thomisme, houdt hij verschillende voordrachten. Het katholieke neothomistisch reveil geraakt in Frankrijk echter verstrengeld in een nationalistische stroming. De Action Française onder leiding van de vrijzinnige traditionalist Charles Maurras verenigt katholieken en vrijzinnigen onder de gemeenschappelijke vlag van de Franse morele waarden. In het eerste nummer van de Revue Universelle, het tijdschrift van de Action Française, wordt broederlijk naast elkaar een artikel van Maurras en van Kardinaal Mercier gepubliceerd. Ook Maritain publiceert regelmatig in de Revue Universelle. In 1926 komt
___________________________________
aan de vrijage tussen katholieken en vrijzinnigen een bruusk einde. Paus Pius XI verbiedt de deelname van katholieken aan de Action Française en veroordeelt de opvattingen van Maurras. De verwarring onder de Franse maar ook Belgische en Zwitserse katholieken is diepgaand. Maritain distantieert zich van Maurras. Op verzoek van de paus schrijft hij een verantwoording van het pauselijk verbod en publiceert Primauté du spirituel (1927). De titel van het boek spreekt voor zichzelf. Het spirituele valt niet samen met de politiek, noch met enige nationale of culturele identiteit. Het mag niet dienstbaar gemaakt worden aan politieke doelen. In de kerk als mystiek lichaam vindt voor Maritain het spirituele zijn uiteindelijke en universele verankering. Anderzijds is het spirituele geen vlucht uit de wereld. Integendeel, het is een dimensie die reeds werkzaam is in het sociale, in het economische en in het politieke leven. In Humanisme intégral (1936) zal Maritain zijn gerijpte visie op de dialectiek tussen politiek en religie, spiritualiteit en engagement, verder uitwerken. Het personalisme is voor hem een humanisme dat gedragen wordt door het historisch ideaal van een nieuwe christenheid, waarin leken de verantwoordelijkheid opnemen voor een profane spiritualiteit. Terug naar de jonge Mounier, die vrij snel reageert op de uitnodiging van Maritain om een nieuw tijdschrift voor jonge intellectuelen te starten. Hij verlaat de universiteit en engageert zich in Esprit. De titel van het tijdschrift toont voldoende aan dat Mounier de spirituele dimensie voorop plaatst. Maar hij zal deze spiritualiteit sterker nog dan Maritain verbinden met een profane ethiek, die in de lijn ligt van Humanisme intégral en minder goed spoort met de `katholieke' stijl van Primauté du spirituel. Maritain verwijt Mounier dat hij in zijn engagement de primauteit van het spirituele te veel uit het oog verliest. Mounier is voor Maritain teveel Bergsoniaan. Waar Maritain in het thomisme en de verankering in het kerkelijk leergezag een waarborg zag tegen een vervluchtiging van het spirituele in vaag mysticisme en dweepzucht, zag Mounier in het open en historicerend denken van Bergson en
_______________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 10 (2000)4, p.225
___________________________________
andere existentialisten meer aansluitingsmogelijkheden met progressieve bewegingen in kerk en samenleving. Mounier had geen banden met het neo-thomistisch reveil en evenmin met de hele katholieke polemiek rond de Action Française. Esprit vatte hij op als een progressief, open en pluralistisch forum. Het personalisme had voor hem persoonlijk en voor de meeste andere personalisten stevige christelijke wortels, maar dit impliceerde voor Mounier niet dat er een exclusieve band bestond of zou moeten bestaan tussen personalisme en christendom. In de inleiding van Qu'est-ce que le personnalisme? (1947, avant-propos), schrijft hij: Men kan christen zijn en personalist, socialist en personalist, en waarom niet, communist en personalist, tenminste indien men op zo'n wijze communist is dat men de hier uiteengezette, fundamentele waarden respecteert.
En in Le personnalisme (1949:430): Het kristelijk personalisme en het agnostisch personalisme verschillen tot in hun meest intieme structuur. Ze kunnen er niets bij winnen door te zoeken naar een middenweg. Niettemin kruisen zij elkaar op sommige denkwegen, op sommige fundamentele beweringen en op sommige praktijken, zowel op het individuele als het collectieve vlak: dit is voldoende om te kunnen spreken van het personalisme als gemeenschappelijk begrip.
De spanning tussen Maritain en Mounier is leerzaam. Maritain conservatief noemen en Mounier progressief, is niet helemaal terecht. Wie immers Humanisme Intégral en het Personalistisch Manifest vergelijkt, los van de polemieken vooraf en achteraf, ziet vooral de gemeenschappelijke kern: de mobilisatie van het spirituele in de mens en in de verschillende maatschappelijke sferen. Het spirituele is een algemeen menselijke dimensie. Precies door de spirituele dimensie buiten de economie, buiten de politiek en buiten het sociale
___________________________________
leven te duwen en op te sluiten in de private sfeer of in de confessionele sfeer, blokkeert het emancipatieproces van de mens als persoon. Met als gevolg dat de economie ontaardt in economisme, de politiek in politicisme, de samenleving in individualisme en materialisme. De (her)ontdekking van het spirituele in de persoon maar ook in het profane en het maatschappelijke leven is een kernpunt in de personalistische beweging. Vervang het woord spiritualiteit door ethiek, en je bent verrast over sommige raakpunten tussen het personalistisch discours van de jaren dertig en de terugkeer van de ethiek in het maatschappelijk discours van vandaag. 4. Het economisch personalisme van Mounier
Mouniers economische ideeën zijn vooral samengevat in twee teksten. Vooreerst, in een essay dat in 1934 verscheen in Esprit en in 1936 als apart boek werd gepubliceerd: De la propriété capitaliste à la propriéte humaine. Mooi in dit essay is Mouniers fenomenologische analyse van wat het betekent iets te bezitten. Hij maakt een onderscheid tussen het materiële bezit waarbij iemand zich een ding toeeigent door er beslag op te leggen en anderen uit te sluiten, en het geestelijke bezit waar je iets ontvangt zonder er beslag op te leggen of anderen uit te sluiten zoals dit bijvoorbeeld het geval is bij het bekijken van een schilderij of het lezen van een boek. In de geestelijke vorm van bezit worden culturele waarden gedeeld maar dit betekent niet dat het materiële bezit zou overbodig zijn. Integendeel, het is noodzakelijk voor de persoon. Vraag is hoe dit recht op materiële eigendom maatschappelijk moet georganiseerd worden. In het essay onderscheidt Mounier een individualistisch en een personalistisch concept van eigendomsrechten. Het eerste verwijst bijvoorbeeld naar het Romeinse recht, het moderne juridisme en de constructie van de kapitaalvennootschap. De rechten van het bezittende individu zijn vrij onvoorwaardelijk gedefinieerd. Het personalistisch eigendomsrecht vertrekt van de idee dat eigendom een sociale functie heeft en de ontwikkeling van
_______________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 10 (2000)4, p.226
___________________________________
elke en van de gehele persoon moet bevorderen. De eigendomsrechten krijgen daardoor een meer voorwaardelijk en functioneel karakter. Mouniers eigendoms- en herverdelingsethiek sluit in feite volledig aan bij de christelijke scholastiek ter zake. Wie overvloed bezit, terwijl een ander het minimale ontbeert, bezit wat hem niet toekomt en pleegt dus diefstal. Herverdelen is (ook in de scholastieke traditie) een zaak van rechtvaardigheid en niet van filantropie. Diefstal is, volgens Thomas, wat ingaat tegen de rechtvaardigheid die aan iedereen geeft wat hem toekomt. De vragen wie moet herverdelen en in welke mate dit moet gebeuren zijn daarmee nog niet aangeraakt. Mounier komt tot de volgende algemene conclusie: elke mens als persoon heeft recht op het vitaal minimum en zolang dit niet voor elke persoon gewaarborgd is, bestaat er een publieke plicht om de welvaart te herverdelen. Indien de bezitters dit niet spontaan of onvoldoende doen, moet de staat deze plicht op zich nemen om de `gevestigde onrechtvaardigheid', `de collectief georganiseerde wanorde', desnoods ook tegen de verworven rechten in, te corrigeren. Het thema van rechtvaardige herverdeling behandelt Mounier niet zo uitvoerig maar wel principieel en consequent. In het Personalistisch Manifest van 1936, de tweede belangrijke tekst, schetst Mounier de grondstructuur van een personalistische economie en haar verschil met de kapitalistische economie: De kapitalistische economie is een omgekeerde economie, waar de persoon ten dienste staat van de consumptie die zelf ten dienste staat van de productie die op haar beurt het speculatieve profijt moet dienen. Een personalistische economie daarentegen stemt het profijt af op de geleverde dienst in de productie, de productie op de consumptie, en de consumptie op een ethiek van de menselijke behoeften die gesitueerd moet worden in het totaal perspectief van de persoon ... Wij willen zoeken welke de moderne vereisten zijn van een economie in dienst van de integrale persoon, achtereenvolgens in de sfeer van de consumptie en de productie' (1936:592).
___________________________________
Mounier werkt zijn economisch personalisme uit in twee luiken: een ethiek van de consumptie en een ethiek van de productie. Welke rechten heeft de persoon in beide sferen? Beginnen we met de consumptie. Zoals gezegd heeft iedereen recht op een sociaal en vitaal minimum, wat een herverdeling van de welvaart vereist. Mouniers consumptieethiek mikt echter verder. De mens heeft niet alleen materiële behoeften maar ook creatieve, communicatieve en spirituele behoeften. Het onevenwicht tussen materialistische en meer spirituele behoeften, vormt een andere bedreiging voor de mens als persoon. Mounier pleit voor een ethiek van zelfbeperking en soberheid, niet louter uit ascetische motieven maar omdat het een voorwaarde is om de creativiteit en de geestelijke vermogens van de persoon te ontplooien. Deze ethiek kan echter door niemand opgelegd worden. De keuze van een levensstijl is een persoonlijke en vrije keuze. Maar de druk van de sociale en politieke omgeving is nooit neutraal: ofwel bevordert ofwel verdringt zij de creatieve, communicatieve en spirituele vermogens van de persoon. De staat moet de persoon beschermen en heeft in dit opzicht een zekere verantwoordelijkheid om een omgeving te creëren die mensen de mogelijkheid geeft om als persoon te leven. L'état personnaliste n'est pas neutre, il est personnaliste (1936: 617). Maar deze verantwoordelijkheid om de spirituele ontplooiing van de mens te beschermen en te bevorderen, blijft bij Mounier politiek weinig uitgewerkt. Ik geloof dat in Mouniers aanzet tot een personalistische consumptie-ethiek een interessante en actuele uitdaging steekt: hoe kan in het licht van de spanning tussen materiële en transcendentale menselijke behoeften een beter individueel en collectief welzijnspunt bereikt worden?
_______________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 10 (2000)4, p.227
___________________________________
5. De utopie van economische democratie.
Het tweede luik van Mouniers personalistische economie heeft betrekking op het productieproces en de invoering van economische democratie. Wat bedoelt hij met economische democratie? In de sfeer van de productie betekent de eis van democratie dat elke arbeider op een maximale wijze de privileges van de persoon: verantwoordelijkheid, initiatief, meesterschap, creativiteit en vrijheid, moet kunnen uitoefenen in de hem op basis van bekwaamheid en collectieve organisatie toegewezen taak... (Democratie) is een vereiste voor de emancipatie van de arbeider, waardoor deze overstapt van de rang van uitvoerder naar partner in de onderneming (associés de l'entreprise) (36:599).
Het salaris is onvoldoende als erkenning van het persoonlijk karakter van de arbeid. Elke arbeider in een onderneming moet beschikken over een vitaal salaris en een proportionele participatie in de winsten, waardoor de proletarische conditie stricto sensu is opgeheven. Het recht op de titel en de functie van partner in het beleid zal echter moeten berusten op een promotie van de arbeider waarover de verantwoordelijke arbeidersorganisaties beslissen op basis van persoonlijke verdienste, competentie en loyauteit voor het bedrijf (1936:601)
Mounier pleit dus zowel voor financiële participatie in de resultaten van de onderneming als voor een beleidsparticipatie, die niet berust op aandeelhouderschap maar op het principe van de arbeid zelf. Bij de beleidsparticipatie maakt Mounier echter een onderscheid tussen twee vormen van deelname aan de macht: deelname aan het sociaal beleid van de onderneming wat geldt voor alle arbeiders, en deelname aan het strategische beleid van de onderneming wat enkel geldt voor een gekozen elite van arbeiders op basis van verdienste, competentie en loyauteit aan de onderneming. Voor
___________________________________
de realisatie van deze emancipatie van de arbeider tot partner in de onderneming, is voor Mounier een onafhankelijke syndicale beweging onmisbaar. Zij vormt de onmisbare drijfkracht en waarborg voor het democratisch karakter van de participatie (1936:602). Gesitueerd in een breder historisch perspectief, trekt Mounier in feite de lijn door van de utopische socialisten uit de negentiende eeuw (Proudhon, Fourrier e.a.) en het sociaal liberalisme van J.S. Mill. De verwijzing naar Mill als promotor van economische democratie wordt niet door Mounier gemaakt maar ze is interessant omdat het de ideeën van economische democratie niet exclusief verbindt met de sfeer van socialistische utopieën. Mill beëindigde in 1848, het jaar dat Marx in Brussel zijn communistisch manifest schreef, zijn Principles of Political Economy, een standaardwerk in de geschiedenis van de klassieke economie. Hij schetst in Boek IV de invloed van de vooruitgang op het productie en distributiesysteem en speculeert onder meer over the probable futurity of the labouring classes (hoofdtuk VII). Na een analyse van verschillende experimenten van arbeiderscoöperatieven en nieuwe associaties in Frankrijk en Engeland, concludeert hij: De vorm van associatie die, wanneer de mensheid blijft vooruitgaan, uiteindelijk de bovenhand zal halen is niet de (associatie) die bestaat tussen een kapitalist als leider en een arbeider zonder stem in het management, maar de associatie van de arbeiders zelf op basis van gelijkheid waarbij zij collectief het kapitaal bezitten waarmee ze werken en waarbij ze werken onder managers die ze zelf kiezen en verwijderen (772-773).
Mill zelf maakt dan verder een onderscheid tussen arbeiderscoperatieven en associaties waar kapitaal en arbeid een partnerschap op basis van gelijkheid ontwikkelen. Mouniers meest directe inspiratie is echter de christelijke ethiek van de eigendom die hij toepast op de sfeer van de productie. In deze ethiek staat het gebruik van de materiële goederen in dienst van de persoon en de gemeenschap en niet omgekeerd2.
_______________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 10 (2000)4, p.228
___________________________________
In de sociale encyclieken is dit vertaald in het principe van de morele voorrang van de arbeid op het kapitaal: niet het kapitaal moet de arbeid in dienst nemen maar omgekeerd, de arbeid moet het kapitaal als een werkinstrument gebruiken. In deze zin impliceert de personalistische economie een omkering van de kapitalistische logica maar niet de afwijzing van de functionele rol van het kapitaal of van het winstmotief in een productieve economie. Is dit democratisch project verzoenbaar met de eisen van een moderne economie? Mounier schakelt in ieder geval de markteconomie niet uit en evenmin de ondernemingsdynamiek. Wel kant hij zich tegen de privileges van de aandeelhouder in het bestuur van de onderneming en tegen diens exclusieve aanspraak op de residuele winst. Het shareholderkapitalisme is aan hem niet besteed. Een min of meer perfecte toepassing van Mouniers utopie van economische democratie lijkt mij Mondragon, de bekende Baskische arbeiderscoöperatief die opgericht werd in 1955 en voor velen geldt als het voorbeeld bij uitstek van een succesvolle combinatie van economische democratie en moderne efficintie (Bouckaert, 1998). Eén zwaluw maakt echter de lente niet, zou men terecht kunnen opwerpen bij dit voorbeeld. In welke mate is de idee van economische democratie op een bredere schaal verzoenbaar met de vereisten van de hedendaagse economie? Ook voor Mounier was dat een vitale vraag want zonder reële aangrijpingspunten in de concrete bedrijfscontext verandert men de economie niet. On ne guérira l'économique qu'avec l'économique (1949, p. 513). Ik beperk mij tot twee korte bedenkingen met het doel de actualiteit van economische democratie te onderstrepen. Vooreerst hebben de kenniseconomie en de dynamiek van de globalisering de context voor het ondernemen en de stijl van management grondig gewijzigd. Bedrijven zijn ingewikkelde stakeholder-netwerken geworden. Een goede reputatie op basis van een transparant sociaal-ethisch auditsysteem is nodig om deze netwerken in stand te houden en om het vertrouwen van mensen en markten te winnen of te behouden. Menselijk en
___________________________________
sociaal kapitaal zijn in dit proces belangrijker dan financieel kapitaal. Anders gezegd: competentie, integriteit en responsabilisering zijn sleutelfactoren voor organisatorische efficiëntie. Wie echter de arbeid wil responsabiliseren, zal ruimte moeten scheppen voor participatie in de resultaten en het beleid. Kortom, ethisch en democratisch ondernemerschap is een economische optie geworden. Niet de enige optie want ook het shareholderkapitalisme floreert, maar mijns inziens een realistische optie voor progressieve bedrijven die mikken op duurzaam vertrouwen. Mijn tweede bedenking betreft de vorm. Tussen de kapitaalvennootschap en de democratische arbeiderscoöperatieve ligt een hele zone van participatiemogelijkheden. Economische democratie moet niet beperkt worden tot participatie van de arbeid, al is de arbeider het meest direct verbonden met het productieproces. Ook de andere stakeholders hebben op basis van hun inbreng van ecologisch of sociaal kapitaal, recht op inspraak en erkenning als partners. De ontwikkeling naar een democratische stakeholdervennootschap heeft in de bedrijfsethiek en in de praktijk van het management reeds een zekere verwoording gevonden, maar mijns inziens nog weinig op het niveau van het juridisch statuut van de onderneming. Als personalist en bedrijfsethicus kan ik alleen maar hopen dat de idee van economische democratie, die voor Mounier de weg bij uitstek was om de arbeidende mens tot persoon te emanciperen, haar inspirerende kracht behoudt. Het lijkt mij één van de weinige, overblijvende alternatieve ideeën om het kapitalisme verder van binnen uit te humaniseren.
_______________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 10 (2000)4, p.229
___________________________________
___________________________________
Bibliografie BERGSON, Henri, 1932, Les deux sources de la morale et de la religion. Paris, P.U.F. COLLET Luk, `Het solidarisme van Heinrich Pesch' in BOUCKAERT L. & BOUCKAERT G., 1992, pp. 31-51. BOUCKAERT Geert, 1992, `Mounier en de beweging rond Esprit' in BOUCKAERT L. & BOUCKAERT G., 1992, pp. 123-143. BOUCKAERT Luk & BOUCKAERT Geert, 1992, Metafysiek en Engagement. Een personalistische visie op gemeenschap en economie. Leuven, Acco. BOUCKAERT Luk, 1998, Mondragon, een experiment in ondernemingsparticipatie. In: Streven, maart 1998. CHENAUX Philippe, 1999, Entre Maurras et Maritain. Une génération intellectuelle catholique (1920-1930). Paris, Ed. du Cerf. MARITAIN Jacques, 1936, Humanisme Intégral. Paris, Aubier. MARITAIN Jacques, 1927, Primauté du Spirituel. Paris, Plon. MARITAIN Raïssa, 1941, Les grandes amitiés. Lille, Desclée de Brouwer. MILL John Stuart, 1917 (oorspr. 1848), The principles of Political Economy. London. MOUNIER Emmanuel, 1934, De la propriété capitaliste à la propriété humaine. Oeuvres, tome 1. Paris, Ed. du Seuil, 1962. MOUNIER Emmanuel, 1936, Manifeste au service du personnalisme. Oeuvres, Tome 1. Paris, Ed. du Seuil, 1962. MOUNIER Emmanuel, 1947, Qu'est-ce que le personnalisme? Oeuvres, tome 2. Paris, Ed. du Seuil, 1962. MOUNIER Emmanuel, 1949, Le Personnalisme. Oeuvres, tome 2. Ed. du Seuil, 1962. ROY Christian, 1999, Ecological Personalism. The Bordeaux School of Bernard Charbonneau and Jacques Ellul. In: Ethical Perspectives, 6 (1999)1, pp. 33-44. TRIEST Vincent, 2000, Plus est en l'homme. Le personnalisme vécu comme humanisme radical. Bruxelles, Peter Lang.
Noten Als individu ben ik het geheel van 'personages waartussen ik schipper, waarin ik mij verstrooi en wegvlucht' (Mounier, 1936:176). De mens in verstrooiing laat zich drijven op zijn voorkeuren, verlangens, behoeften, rollen en personages. Dit schept wel een zekere vrijheid maar het isoleert de mens van de anderen. Er is een gemis aan innerlijke eenheid en verbondenheid. Mouniers beschrijving van het individu komt vrij goed overeen met de postmoderne typering van het gefragmenteerde en flexibele zelf. Naast ethisch-economische argumenten ontleend aan de christelijke eigendomsethiek gebruikt Mounier ook meer politieke argumenten om economische democratie te rechtvaardigen: economische democratie is niet alleen een alternatief voor het kapitalistisch en individualistisch ethos, het vormt ook een noodzakelijk tegenwicht voor het falen van de politieke democratie en de totalitaire tendensen van elk staatsapparaat.
_______________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 10 (2000)4, p.230