Monitor EU-migranten 2013
Foto: Oudezijds Voorburgwal 300, fotograaf Edwin van Eis (2010)
In opdracht van: Dienst Wonen, Zorg en Samenleven Projectnummer: 13266
ir. H. Booi
drs. J. Slot
dr. E. Lindeman
Bezoekadres: Oudezijds Voorburgwal 300
Telefoon 020 251 0474
Postbus 658, 1000 AR Amsterdam
www.os.amsterdam.nl
[email protected]
[email protected]
Amsterdam, oktober 2014
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
Inhoud
2
Inhoud
2
Inleiding
3
1 Vestiging in Amsterdam 1.1 Aantal EU-migranten 1.1.1 Recente vestigers 1.1.2 Verloop van saldo vestiging en vertrek 1.2 Samenstelling van de groep EU-migranten 1.3 Duurzaamheid van verblijf 1.4 Schatting niet-geregistreerden
6 6 9 10 12 14 16
2 Werk 2.1 Werknemers in loondienst 2.2 Zelfstandigen
18 18 18
3 Inkomenssituatie en gebruik sociale voorzieningen 3.1 Inkomen 3.2 Uitkeringen 3.3 Armoede 3.4 Gebruik opvangvoorzieningen 3.4.1 Reguliere dak- en thuislozenopvang 3.4.2 Winterkoudeopvang
21 21 22 24 26 26 26
4 Huisvesting 4.1 Type woning en bewoning 4.2 Illegale bewoning
28 28 29
5 Taal en onderwijs 5.1 Onderwijsprestaties 5.2 Studenten aan de universiteiten 5.3 Opleidingsniveau 5.4 Deelname taaltrajecten
30 30 33 35 35
6 Criminaliteit en slachtofferschap 6.1 Criminaliteit en overlast 6.2 Mensenhandel en uitbuiting 6.3 Terugleiding ‘gestrande’ EU-migranten
37 37 38 39
7 Samenvatting en conclusies
41
Monitor EU-migranten 2013
Inleiding
Achtergrond De Europese Unie kent een open (arbeids-)markt, werknemers kunnen binnen de Unie overal aan de slag. Deze open arbeidsmarkt begint steeds meer vorm te krijgen. Sinds de uitbreiding van de Europese Unie in 2004 met tien landen (Polen, Tsjechië, Slowakije, Slovenië, Hongarije, Estland, Letland, Litouwen, Cyprus en Malta) en in 2007 met Bulgarije en Roemenië, is er een migratiestroom op gang gekomen vanuit Oost-Europese landen naar West-Europa. Sinds de economische crisis neemt de migratie vanuit ZuidEuropese landen toe. Met de meeste Europeanen in Amsterdam gaat het goed, zij werken of studeren. Maar met de groei zijn ook de signalen van misstanden en problemen met deze groep toegenomen. Dit geeft aanleiding de groep structureler te volgen en een monitor EUmigranten op te zetten. In oktober 2013 is de eerste uitgave van de Monitor EU-migranten verschenen. De monitor verschijnt jaarlijks. Deze rapportage betreft de eerste vervolgmeting en gaat over de toestand in 2013. Bij de demografische bevolkingsgegevens betreft het de situatie op 1 januari 2014. In sommige gevallen is er nog geen informatie beschikbaar over 2013 en wordt de meest recente informatie genomen. Onderzoeksvragen In de Amsterdamse monitor EU-migranten wordt ingegaan op de omvang en ontwikkeling van de migratie en de aard van de migratie. Daarbij komen de volgende thema’s aan bod: • • • • • •
Hoe ontwikkelt de groep EU-migranten zich, welke groepen nemen toe, komen er nieuwe groepen bij? Hoe groot is de arbeidsparticipatie, in welke sectoren werken zij? Maken zij gebruik van sociale voorzieningen? Hoe wonen zij, waar vinden zij huisvesting, is er sprake van illegale bewoning? Hoe is het onderwijsniveau, volgen zij taalcursussen? In welke mate is deze groep betrokken bij criminaliteit, overlast of slachtoffer van mensenhandel?
Op basis hiervan is het mogelijk te bepalen of en welk beleid gevoerd moet worden. Per thema worden in dit rapport ook de gevoerde beleidsinspanningen en het gebruik van voorzieningen op dat gebied beschreven. Doelgroep De monitor EU-migranten gaat over alle Europeanen die vrij verkeer van werknemers kennen, d.w.z. de lidstaten van de Europese Unie een aantal landen die deel uitmaken van de Europese Economische Ruime (EER) of waarmee aparte afspraken zijn gemaakt. Daarnaast zijn Macedonië, Montenegro en Servië kandidaat-lidstaten. Ook een aantal
3
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
andere staten van voormalig Joegoslavië hebben kandidaatstelling aangevraagd. De monitor is daarom uitgebreid met de groep Amsterdammers uit landen van voormalig Joegoslavië. Doelgroepen EU-monitor 2013 West-Europa:
Noord-Europa
Oost-Europa
Zuid-Europa:
België
Denemarken
Bulgarije
Frankrijk
Duitsland
Zweden
Estland
Italië
Ierland
Noorwegen (geen EU)
Letland
Spanje
Verenigd Koninkrijk
IJsland (geen EU)
Litouwen
Malta
Luxemburg
Finland
Roemenië
Cyprus
Oostenrijk
Hongarije
Portugal
Zwitserland (geen EU)
Slovenië
Griekenland
Liechtenstein (geen EU)
Kroatië (nieuwe lidstaat, t.o.v. vorige monitor) Polen Tsjechië Slowakije overige landen voormalig Joegoslavië (nieuw t.o.v. vorige monitor)
Voor de bepaling van de groep EU-migranten is in de vorige metingen altijd gekeken naar herkomstgroep, een definitie gebaseerd op geboorteland van de persoon zelf, en de ouders. Deze benadering voldoet echter niet wanneer het landen betreft die nog maar recent ontstaan zijn, zoals landen uit voormalig Joegoslavië. Om wat meer zicht te krijgen op de instroom uit verschillende nieuwe landen, wordt in deze rapportage naast herkomstgroep ook naar nationaliteit gekeken. Hoewel het vrije verkeer van werknemers al eerder van kracht was voor de eerste lidstaten van de Europese Unie, is de Europese arbeidsmarkt pas vanaf 2004, met de toetreding van de Oost-Europese landen, op gang gekomen. Er wordt daarom in de monitor onderscheid gemaakt naar mensen die relatief recent, na 2004, naar Nederland kwamen. Indien de kenmerken en/of positie van deze EU-migranten verschillen van die van EU-migranten in het algemeen wordt dat in het rapport vermeld. Databronnen De gegevens in deze monitor zijn gebaseerd op registratiegegevens (bijv. Basisregistratie Personen (BRP, vroegere GBA), Kamer van Koophandel) en resultaten van eerdere onderzoeken. Bij deze gegevens is zoveel mogelijk uitgegaan van alle Europese arbeidsmigranten, waarbij een indeling in Noord-, West-, Zuid- en Oost-Europa is aangehouden. Tenzij anders aangegeven gaat het hier om de definitie van herkomstgroepen van het CBS, waarbij de persoon en/of de ouders geboren zijn in een Europees land. Leeswijzer In hoofdstuk 1 wordt ingegaan op de vestiging van EU-migranten in Amsterdam, de achtergrondkenmerken van de EU-migranten en de duurzaamheid van hun verblijf.
4
Monitor EU-migranten 2013
Vervolgens wordt in hoofdstuk 2 beschreven wat voor werk de migranten doen en of zij werken als zelfstandigen. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de financiële situatie en het gebruik van maatschappelijke voorzieningen. Daarna gaat hoofdstuk 4 in op het type huisvesting van EU-migranten in de stad. Hoofdstuk 5 geeft een beschrijving van het opleidingsniveau van de migranten, taalbeheersing en onderwijs en in hoofdstuk 6 wordt ingegaan op overlast en criminaliteit, prostitutie en de opvang van ‘gestrande’ EUmigranten. Tot slot worden in hoofdstuk 7 conclusies getrokken.
5
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
1 Vestiging in Amsterdam
Dit hoofdstuk gaat in op de vestiging van EU-migranten in Amsterdam en hun huidige samenstelling. Daarbij komen vragen aan de orde als: Wat is de ontwikkeling in het aantal EU-migranten in de stad? Waar komen deze migranten vandaan en wat is hun achtergrond? En is hun verblijf hier duurzaam of gaan zij vaak weer (tijdelijk) terug naar hun herkomstland?
1.1 Aantal EU-migranten Begin 2014 wonen er in Amsterdam bijna 78.000 EU-migranten. Het grootste deel daarvan is afkomstig uit West-Europa (bijna 38.000, 48% van alle EU-migranten), daarna Zuid-Europa (bijna 23.000, 29%), Oost-Europa (ruim 14.000, 18%) en een kleine groep is afkomstig uit Noord-Europa (ruim 3.000, 4%). Figuur 1.1 Aantal Europeanen uit EU of EER landen in Amsterdam, 1 januari 2000-2014 40000
35000
30000 Noord-Europa 25000 Oost-Europa 20000
15000
West-Europa Zuid-Europa
10000
5000
0 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014
bron: O+S
Het aantal migranten afkomstig vanuit een EU-land is vanaf 2000 tot 2014 met 31% toegenomen, met de grootste groei in de periode 2007-2014 (25%, zie tabel 1.2). De grootste groei zien we onder de Oost-Europeanen; het aantal Oost-Europeanen nam van 2007-2014 met ruim de helft toe. Maar ook het aantal Zuid-Europeanen nam vanaf 2007 sterk toe, met 31%. Kijken we naar een meer recente periode, van 2012-2014, dan valt de relatief sterke groei bij Zuid-Europeanen op.
6
Monitor EU-migranten 2013
Tabel 1.2 Europeanen uit EU of EER landen in Amsterdam, aantal in 2014 en groei in procenten 20002014 2014
% groei 2000-‘14
% groei 2007-‘14
% groei 2012-‘14
Noord-Europa
3.282
31
19
3
Oost- Europa
14.202
70
54
6
West-Europa
37.653
14
11
3
Zuid-Europa
22.855
36
31
11
totaal Europa
77.992
31
25
6 bron:O+S
Voor de Oost-Europeanen komt de groei vanaf 2004 voor een groot deel door de toename in het aantal Polen en de groei vanaf 2007 door de toename in het aantal Bulgaren en Roemenen (zie figuur 1.3). De overige groepen Oost-Europeanen zijn kleiner in aantal en groeien ook minder hard. De afgelopen twee jaar is de groei van de Oost-Europeanen afgezwakt. Bij de Bulgaren is de groei tot stilstand gekomen. Ook landelijk is deze trend zichtbaar, waarbij de Polen en Roemenen nog toenemen, maar de groei van de Bulgaren is gestopt. Een verklaring voor 1 deze trendbreuk bij de Bulgaren kan nog niet worden gegeven. In het eerste half jaar van 2014 zien we deze ontwikkeling verder gaan. Ondanks dat Roemenen en Bulgaren zich vanaf 1 januari 2014 vrij kunnen vestigen en werken (zonder tewerkstellingsvergunning) is er geen extra toename te zien van deze groepen. Verschillende landen uit voormalig Joegoslavië zijn toegetreden tot de Europese Unie (Slovenië in 2004, Kroatië in 2013) of hebben kandidaat-status (Macedonië, Servië, Montenegro). De groep uit de nieuwe (kandidaat)lidstaten die voorheen onder Joegoslavië vielen, is klein, nog geen 50 personen. Het gaat hier alleen om mensen met geboorteland Kroatië, Slovenië, Macedonië, Servië of Montenegro. Iedereen die voor 1991 is geboren, heeft als geboorteland Joegoslavië. De totale groep uit voormalig Joegoslavië bedraagt 6.080 personen, voornamelijk mensen die tijdens de Balkanoorlog naar Amsterdam zijn gekomen. Maar ook deze groep groeit, mede door immigratie, in 2007 waren het nog 5.430 personen.
1
bron: CBS. Immigratie loopt op. Persbericht 11 augustus 2014.
7
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
Figuur 1.3 Aantal Oost-Europeanen in Amsterdam naar land van herkomst, 1 januari 2000-2014 aantal 5000 4500 4000 3500 3000
Polen Bulgarije Roemenië
2500
Hongarije
2000
Tsjechie/Slowakije
1500
Estland, Letland, Litouwen
1000
Kroatië/Slov./Mac./Servië/ Mont.
500 0 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014
bron: O+S
De sterkste groei in het aantal Zuid-Europeanen treedt op vanaf 2007 en is vooral te zien in het toegenomen aantal Italianen (tot ruim 6.000), Fransen (tot bijna 6.000) en Spanjaarden (tot ruim 5.000, zie figuur 1.4). Het aantal Grieken in Amsterdam is veel minder groot, maar neemt wel sinds 2010 sterk toe (tot bijna 1.800 in 2014). Het aantal Portugezen in Amsterdam is redelijk constant (rond de 3.500). Figuur 1.4 Aantal Zuid-Europeanen in Amsterdam naar land van herkomst, 1 januari 2000-2014 aantal 7000
6000
Italië Frankrijk
5000
4000
Spanje Portugal Griekenland
3000
Cyprus Malta
2000
1000
0 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014
bron: O+S
8
Monitor EU-migranten 2013
Bij de relatief kleine groep van Noord-Europeanen in Amsterdam is de groep uit Zweden het grootst (ruim 1.200) en sterk groeiende. De overige groepen zijn kleiner in aantal (kleiner dan 800) en stabieler (zie figuur 1.5 links). De West-Europeanen in Amsterdam komen het vaakst uit Duitsland (bijna 18.000), daarna Groot-Brittannië (ruim 11.000) en België (circa 5.000). De overige landen zijn (elk minder dan 1.500) zijn veel minder vertegenwoordigd. Het aantal EU-migranten uit GrootBrittannië stijgt sterk terwijl de overige groepen uit West-Europa veel stabieler in aantal zijn (zie figuur 1.5 rechts). Figuur 1.5 Aantal Noord-Europeanen (links) en West-Europeanen (rechts) in Amsterdam naar land van herkomst, 1 januari 2000-2014 aantal
aantal
1400
20000 18000
1200 16000
1000
Zweden
14000
Denemarken
12000
Duitsland Groot-Brittannië
800 Finland
10000
Zwitserland Ierland
Noorwegen
600
België
8000
IJsland
Oostenrijk Luxemburg/Liechtenstein
6000
400
4000
200 2000
0 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014
0 200020012002200320042005200620072008200920102011201220132014
bron: O+S
1.1.1 Recente vestigers Vanaf 2004 is de Europese migratie als gevolg van de mogelijkheden om je vrij te vestigen op gang gekomen. Tabel 1.6 laat het aantal Europeanen zien die na 2004 naar Nederland zijn gekomen. Het gaat in totaal om ruim 34.000 Europeanen die tussen 2004 2 en 2014 in Amsterdam zijn komen wonen. Tussen 2004 en 2012 ging het om bijna 30.000 EU-migranten die zich hier vestigden. De sterkste stijging tussen 2012 en 2014 is te zien in het aantal vestigers uit Zuid-Europa (28%, tegenover 14% onder alle EUmigranten). Vier van de tien EU-migranten (41%) in de stad zijn recente binnenkomers, dat wil zeggen zij hebben zich na 2004 hier gevestigd. Bij Oost-Europeanen, Noord-Europeanen en ZuidEuropeanen gaat het om rond de helft van hen (resp. 51%, 47%, 47%). Veel van de West-Europeanen die in Amsterdam wonen, kwamen al voor 2004 naar Nederland. Drie van de tien (31%) van hen zijn recente vestigers.
2
Het gaat hier om EU-migranten die na 2004 naar Nederland zijn gekomen en in 2014 in Amsterdam wonen. Hun eventuele kinderen die toen mee kwamen worden ook meegerekend, kinderen die later in Nederland zijn geboren (de zgn tweede generatie) worden hierbij niet meegeteld.
9
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
Tabel 1.6 Europeanen uit EU of EER landen die na 2004 zijn gevestigd in Nederland, aantal op 1 januari 2012 en 2014 (procenten 2014) , % 2014
% van totale herkomstgroep, 2014
aantal in 2012
aantal in 2014
toename 20122014 (%)
1.442
1.540
6,8
47
Oost- Europa
9.557
10.320
8,0
51
West-Europa
10.442
11.494
10,1
31
Zuid-Europa
8.388
10.755
28,2
47
totaal Europa
29.829
34.109
14,3
41
Noord-Europa
bron:O+S
EU-migranten wonen gemiddeld 13 jaar in Amsterdam (stand van zaken januari 2014). West-Europeanen hebben met gemiddeld 17 jaar de langste woonduur, waarvan het langst de Duitsers (gemiddeld 37 jaar). Noord-Europeanen wonen hier met bijna 9 jaar het kortst (gemiddeld 8,9 jaar), daarna Oost-Europeanen (9,5 jaar). Onder hen wonen Joegoslaven hier al het langst (gemiddeld 15 jaar). Zonder hen komt het gemiddelde uit op 7,2 jaar. Zuid-Europeanen hebben een gemiddelde woonduur van 11 jaar. Van de Zuid-Europeanen wonen Grieken hier het kortst (gemiddeld 7 jaar) en Portugezen het langst (gemiddeld 18 jaar).
1.1.2 Verloop van saldo vestiging en vertrek In figuur 1.7 is het jaarlijkse totaal aantal vestigers van EU-migranten weergegeven. Vestigers uit West-Europa vormen over de jaren heen de grootste groep, vanaf 2007 op de voet gevolgd door de Oost-Europeanen. De laatste twee jaar is de groep vestigers uit Zuid-Europa groter dan de groep uit Oost-Europa. Dat komt doordat de instroom van Oost-Europeanen vanaf 2010 daalt, terwijl die van de Zuid-Europeanen sterk blijft stijgen.
10
Monitor EU-migranten 2013
Figuur 1.7 Jaarlijkse aantal vestigers van Europeanen uit EU of EER landen, 1 januari 2004-2013 5000 4500 4000 3500
noord
3000
oost
2500
west
2000 zuid 1500 1000 500 0
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
jaar
bron: O+S
In figuur 1.8 is het saldo over de jaren weergegeven van het aantal vestigers min het aantal vertrekkers vanaf 2004. Voor de Noord-Europeanen ligt het aantal jaarlijkse vestigers en het aantal vertrekkers dicht bij elkaar. Voor de overige groepen Europese migranten is er een toenemend vestigingsoverschot (d.w.z. meer vestigers dan vertrekkers). Voor de Oost-Europeanen geldt deze toename tot 2010, daarna neemt het vestigingsoverschot sterk af. De groei van de Oost-Europeanen neemt af vanwege een iets kleinere instroom, maar met name door een groei in het vertrek.
11
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
Figuur 1.8 Saldo jaarlijkse aantal vestigers min aantal vertrekkers van Europeanen uit EU of EER landen, 1 januari 2004-2013 2000
1500 noord 1000
oost west
500 zuid
0 2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
-500
bron: O+S
1.2 Samenstelling van de groep EU-migranten Hoe is de groep van EU-migranten in Amsterdam samengesteld en waar wonen zij? Deze vragen worden beantwoord in deze paragraaf op basis van gegevens van Europeanen die bij het bevolkingsregister staan ingeschreven. In de volgende paragraaf wordt nader ingegaan op de niet-ingeschreven migranten. Generaties Vier van de tien EU-migranten (37%) behoren tot de tweede generatie migranten, dat wil zeggen dat hun ouders buiten Nederland zijn geboren maar zij zelf in Nederland. Dat komt het vaakst voor onder migranten uit West-Europa, van hen hoort bijna de helft tot de tweede generatie (48%). Onder Oost-Europeanen komt het juist nog niet zo vaak voor, een kwart van hen is van de tweede generatie (26%), maar het vaakst onder Tsjechen (35%), Hongaren (31%) en Polen (28%). Drie van de tien Zuid-Europeanen (30%) en Noord-Europeanen (34%) zijn tweedegeneratie migranten. Geslacht Onder de EU-migranten zijn iets meer vrouwen (52%, 2012 51%) dan mannen. Dat geldt overigens ook voor het gemiddelde in Amsterdam (51%). Er zijn wel verschillen tussen de delen van Europa. Bijna zes van de tien migranten uit Oost-Europa zijn vrouwen (57%). Deze oververtegenwoordiging van vrouwen geldt voor bijna alle landen van Oost-Europa. Onder de Noord-Europeanen zijn vrouwen ook vaker vertegenwoordigd (55%), evenals onder de West-Europeanen (51%). De Zuid-Europeanen zijn iets minder vaak vrouw dan man (48% om 52%). Deze verschillen komen vrijwel overeen met die in 2012.
12
Monitor EU-migranten 2013
Leeftijd De EU-migranten (en hun nakomelingen) in Amsterdam zijn gemiddeld 36 jaar. Dat is iets jonger dan gemiddeld onder alle Amsterdammers, die zijn gemiddeld 37 jaar (zie tabel 1.5). De EU-migranten die na 2004 naar Nederland zijn gekomen, zijn gemiddeld nog wat jonger, namelijk 31 jaar. De gemiddelde leeftijd ligt met 40 jaar het hoogst onder migranten uit West-Europa (zie tabel 1.9). Daarvan is die onder Duitsers het hoogst, gemiddeld 60 jaar. Bij de overige groepen van Europeanen ligt de gemiddelde leeftijd op begin 30 (32-34 jaar). Onder de Oost-Europeanen ligt de gemiddelde leeftijd het hoogst onder mensen afkomstig uit Joegoslavië en uit Hongarije (beide 37 jaar). Tabel 1.9 EU-migranten naar leeftijdsgroepen (procenten) en gemiddelde leeftijd, 1 januari 2014 , % 2014
65 jaar en
gemiddelde
0-17 jaar
18-24 jaar
25-44 jaar
45-64 jaar
ouder
leeftijd
Noord-Europa
16
13
50
17
4
32
Oost- Europa
17
10
51
17
6
33
West-Europa
15
9
36
24
16
40
Zuid-Europa
17
10
50
16
7
34
totaal Europa
16
10
44
20
10
36
totaal Amsterdam
18
10
35
25
12
37 bron:O+S
De leeftijdsverdeling van EU-migranten verschilt van die van gemiddeld in de stad. EUmigranten zijn vaak tussen de 25 en 44 jaar oud (44% ten opzichte van 35% gemiddeld in Amsterdam, zie tabel 1.9). Ze zijn minder vaak 45 jaar of ouder (30% tegenover 37% gemiddeld in de stad) en iets minder vaak onder de 18 jaar (16% tegenover 18%). De EUmigranten die na 2004 zijn gekomen, zijn nog vaker dan de andere Europeanen tussen de 3 25 en 44 jaar (68%) en iets vaker tussen de 18 en 24 jaar (13%). West-Europeanen zijn relatief vaak 45 jaar of ouder, het aandeel 65-plussers ligt zelfs hoger dan gemiddeld in de stad (16% tegenover 12%). Huishoudensamenstelling EU-migranten wonen het vaakst alleen, ruim de helft van de huishoudens (55%, 2012 57%) is een eenpersoonshuishouden (zie tabel 1.10). Bijna een kwart van de huishoudens van EU-migranten betreft stellen zonder kinderen (gemiddeld 24%, 2012 23%). Dat is iets meer dan gemiddeld in de stad (20%). Er zijn minder gezinnen met kinderen onder de EU-migranten (13% versus 16%). Overige gezinsvormen, bijvoorbeeld meerdere volwassenen die een huis delen, komen wat vaker voor dan gemiddeld in de stad. Dit beeld komt overeen met dat in 2012. In tegenstelling tot andere (Oost-)Europeanen vormen Bulgaren relatief vaak wel een gezin met kinderen (19%), zij wonen minder vaak als stel zonder kinderen (18%). Ook Portugezen vormen vaak een gezin (19%), zij wonen minder vaak alleen (42% t.o.v. 53% gemiddeld). 3
Het gaat hier om EU-migranten die na 2004 naar Nederland zijn gekomen en in 2014 in Amsterdam wonen. Hun eventuele kinderen die toen mee kwamen worden ook meegerekend (9% van hen is tussen de 0-17 jaar). Kinderen die later in Nederland zijn geboren worden hierbij niet meegeteld.
13
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
Tabel 1.10 Huishoudtypen van EU-migranten, 1 januari 2014 (procenten) , % 2014
stel zonder
stel met
alleenstaand
kinderen
kinderen eenoudergezin
overig
totaal
Noord-Europa
55
26
11
Oost- Europa
53
23
14
6
3
100
8
3
100
West-Europa
58
23
Zuid-Europa
52
25
12
5
2
100
14
6
3
100
totaal Europa
55
totaal Amsterdam
53
24
13
6
2
100
20
16
9
1
100 bron:O+S
Onder EU-migranten die zich recent, dat wil zeggen na 2004, hier gevestigd hebben, komen overige vormen van huishoudtypen relatief vaak voor (14%) en alleenwonend wat minder vaak (41%). Stadsdeel De migranten uit Europeanen wonen vaak binnen de ring, namelijk in Zuid, West, Centrum en Oost (zie tabel 1.11). De verdeling van Europeanen over de stadsdelen is vrijwel hetzelfde als in 2012. Europeanen uit Noord-Europa wonen het vaakst binnen de ring. Oost-Europeanen wonen vaker dan de andere groepen buiten de ring, met name in Nieuw-West (21%). Vooral Bulgaren wonen relatief vaak in Nieuw-West (43%) en dit is ook iets toegenomen ten opzichte van de vorige monitor (in 2012 was het nog 37%). Van de Zuid-Europeanen wonen de Portugezen relatief vaak in Nieuw-West (22% van hen). In Zuidoost woont een relatief groot deel van de Polen (12%, tegenover 6% gemiddeld onder alle EU-migranten). Tabel 1.11 EU-migranten naar stadsdeel, 1 januari 2014 (procentenverdeling per groep) , % 2014
Centrum Noord-Europa
19
West
Nieuw-West
22
9
Zuid
Oost
Noord
Zuidoost
26
15
5
4
Oost- Europa
12
18
21
18
14
10
9
West-Europa
17
19
11
24
16
8
6
Zuid-Europa
16
21
14
23
15
7
6
totaal Europa
16
19
14
22
15
8
6
totaal Amsterdam
11
17
18
17
16
11
10 bron:O+S
1.3 Duurzaamheid van verblijf We zagen al in paragraaf 1.1. dat de gemiddelde woonduur in Amsterdam van EUmigranten tussen de verschillende groepen sterk verschilt. Dit heeft niet alleen te maken met wanneer de migranten zich hier hebben gevestigd maar ook of de EU-migranten zich hier tijdelijk of juist permanent vestigen. Dat roept de vraag op in hoeverre de verschillende groepen EU-migranten ‘honkvast zijn’, blijven ze na hun vestiging in Amsterdam wonen of gaan ze weer (tijdelijk) terug naar hun herkomstland? Dat zijn we
14
Monitor EU-migranten 2013
nagegaan door voor een aantal jaren te kijken of migranten die zich in dat jaar hier vestigden nog steeds (of weer) hier wonen of terug zijn gegaan naar hun herkomstland. Tweederde van de EU-migranten die in 2007 in Amsterdam woonden, woont er in 2014 nog steeds of weer (65%). Een klein deel van hen (4%) is tussentijds wel vertrokken, maar uiteindelijk weer teruggekomen naar Amsterdam (3% van het totaal). Dat komt relatief vaker voor onder Oost-Europeanen (7% van diegenen die in 2014 nog/weer in A’dam wonen, 5% van het totaal), behalve onder Hongaren, Letten en Esten. Ruim een derde deel (35%) van de EU-migranten die in 2007 in Amsterdam woonden, woont in 2014 niet meer in Amsterdam. Onder de Noord-Europeanen komt dat veel vaker voor, namelijk de helft van hen (48%, zie figuur 1.12). EU-migranten uit West- en Zuid-Europa zijn het meest honkvast: 66% van diegenen die in 2007 in Amsterdam woonden, wonen er nu nog. Terwijl dit onder de EU-migranten uit Noord-Europa maar voor de helft van hen geldt (52%). Ook Oost-Europeanen zijn wat minder honkvast dan de West- en Zuid-Europeanen: 62% van diegenen die in 2007 in Amsterdam woonden, woont er nu nog. Figuur 1.12 Duurzaamheid van verblijf van Europeanen uit EU of EER landen, 2007 in Amsterdam en dan situatie in 2014 (procenten) % 100 90 80 70 2007 in A'dam, 2014 niet meer in A'dam
60 50
2007 in A'dam, 2014 nog/weer in A'dam
40 30 20 10 0
Noord
Oost
West
Zuid
totaal
bron: O+S
Uiteraard is het aandeel kleiner dat nog hier woont, wanneer we verder terug kijken. Van de EU-migranten die in 2000 in Amsterdam woonden, woont nog de helft hier. Terwijl van diegenen die in 2010 in Amsterdam woonden, nog bijna driekwart in 2014 nog/weer er woont (73%, zie figuur 1.13).
15
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
Figuur 1.13 Aandeel dat nog/weer in Amsterdam woont in 2014 van Europeanen uit EU of EER landen, van 2000, 2004, 2007 en 2010 (procenten) % 80 70 60 Noord Oost
50
West Zuid
40
totaal 30 20 10 0
nog/weer in A'dam nog/weer in A'dam 2000 in A'dam
2004 in A'dam
2014 nog/weer in A'dam 2007 in A'dam
nog/weer in A'dam 2010 in A'dam
bron: O+S
1.4 Schatting niet-geregistreerden Inschrijven bij de gemeente Personen die zich langer dan vier maanden in Nederland willen vestigen, zijn verplicht zich in te schrijven bij het Basisregister Personen (BRP, vroeger GBA). Er is dan sprake van duurzaam verblijf. Als een ingeschreven persoon voor langer dan acht maanden naar het buitenland vertrekt, dan dient hij/zij zich uit de BRP te laten uitschrijven. In het eindrapport van de Tijdelijke commissie Lessen uit recente arbeidsmigratie wordt gesteld 4 dat er nauwelijks een prikkel is om in te schrijven bij het BRP en dit niet gemakkelijk gaat. Volgens deze commissie ontbreekt de prikkel bijvoorbeeld doordat migranten vanaf dan ook gemeentelijke belastingen moeten betalen. Uit het enquête-onderzoek van O+S in de vorige monitor bleek dat de meerderheid van de ondervraagde EU-migranten zich direct (binnen drie maanden) bij vestiging in bij de gemeente (BRP) inschreef. Hoogopgeleiden schreven zich vaker meteen in (87%) dan lageropgeleiden (laagopgeleid: 51%, middelbaar: 65%). De hoger opgeleiden zijn daarmee goed in beeld, zij vormen echter maar een deel van de totale groep. Bij zowel de Zuid-Europese als de Oost-Europese migranten zonder universitaire titel is het aandeel dat zich pas later inschrijft relatief groot. Bij de Zuid-Europeanen is dit een kwart, bij de Oost-Europeanen 40%. Binnen de groep Oost-Europeanen gaat het relatief 4
16
Eindrapport van de Tijdelijke commissie Lessen uit recente arbeidsmigratie, Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 32 680, nr. 4, blz 11.
Monitor EU-migranten 2013
vaak om Bulgaren. Ook bij de groep die zich uiteindelijk wel inschrijft is er dus een relatief grote groep die zich niet direct inschrijft en in de eerste periode van vestiging buiten beeld 5 blijft. Schatting niet-geregistreerde Midden- en Oost-Europeanen Veel arbeidsmigranten schrijven zich niet in bij het BRP maar verblijven wel voor kortere (of langere) tijd in Nederland. Landelijk is er een schatting gemaakt van het totaal aantal personen uit Midden- en Oost-Europese landen die in Nederland verblijven. Zij komen uit op een aantal van maximaal 340.000 personen met een Oost-Europese nationaliteit in 6 Nederland in 2010. In het rapport worden ook schattingen gemaakt voor de politieregio’s. Naar schatting woont 13% van de Oost-Europeanen in Nederland in de politieregio Amsterdam-Amstelland. Dit zijn 44.300 personen. O+S heeft op basis van deze gegevens in 2013 ook een schatting gemaakt en kwam er op uit dat van de geschatte 340.000 mensen met een Midden- en Oost-Europese nationaliteit in Nederland 10% in Amsterdam woont. Hiermee komt het totale aantal in Amsterdam uit op 33.800 personen. Hiervan zijn er 8.736 personen met een Midden- en Oost-Europese nationaliteit wel bekend in het Basisregister Personen, een kwart schrijft zich dus maar in. De groep niet geregistreerde personen in Amsterdam met een Oost- en Midden-Europese nationaliteit is dan naar schatting circa 25.000 personen groot.
5 6
Zie: O+S. Monitor EU-migranten. Februari 2013. Heijden, P.G.M. van der, M. Cruyff & G. van Gils (2013). Aantallen geregistreerde en niet-geregistreerde burgers uit MOE-landen die in Nederland verblijven, rapportage schattingen 2009 en 2010.
17
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
2 Werk
In dit hoofdstuk staat de positie van EU-migranten op de arbeidsmarkt centraal. Zijn zij vaak in loondienst werkzaam of werken zij vaak als zelfstandige? En verschillen de groepen EU-migranten daarin?
2.1 Werknemers in loondienst Het is niet precies bekend hoeveel Amsterdammers in loondienst werken. Wel kunnen we uit CBS-gegevens afleiden in hoeveel huishoudens loon de voornaamste bron van inkomsten vormt. In de helft van de Amsterdamse huishoudens is loon de voornaamste inkomensbron. Dat is voor de totale groep EU-migranten niet veel anders (54%). Het gaat dan om ruim 19.000 huishoudens. Wat opvalt, is dat Noord- en Zuid-Europeanen vaker een inkomen uit loon hebben dan West- en Oost-Europeanen (zie tabel 2.1). Tabel 2.1. Loon als voornaamste inkomensbron van huishoudens EU-migranten, naar herkomstland kostwinner, 2011 (procenten) , % 2014
aantal huishoudens met loon als voornaamste inkomen
% loon
767
61
Oost- Europa
3.950
51
West-Europa
9.067
49
Zuid-Europa
5.368
63
totaal Europa
19.152
54
187.209
50
Noord-Europa
totaal Amsterdam
bron: CBS/bewerking O+S
Naast betaalde arbeid in loondienst vormt een eigen bedrijf relatief vaak de voornaamste inkomensbron voor EU-migranten (21%, t.o. 17% gemiddeld in Amsterdam). Dit komt het vaakst voor onder Oost-Europeanen (27%, zie tabel 3.2 in hoofdstuk 3 over de inkomenssituatie). De zelfstandigen onder de EU-migranten komen in de nu volgende paragraaf aan bod. Het overige deel van de huishoudens van EU-migranten (26%) heeft voornamelijk inkomsten uit vroegere arbeid, zoals pensioen, een werkloosheidsuitkering, een ziektegerelateerde uitkering, of een bijstandsuitkering (zie verder paragraaf 3.2)
2.2 Zelfstandigen Op basis van cijfers van inschrijvingen bij de Kamer van Koophandel is een beeld te geven van het aantal EU-migranten dat zelfstandig ondernemer is in Amsterdam. Hieronder vallen zelfstandigen zonder personeel (ZZP-ers), eenmanszaken en ondernemers met personeel. Er staan bijna 11.000 EU-migranten ingeschreven bij de
18
Monitor EU-migranten 2013
Kamer van Koophandel in Amsterdam. Het gaat dan om ondernemers in Amsterdam die in een ander Europees land geboren zijn, de zogenaamde eerste generatie EUmigranten. Vier van de tien EU-ondernemers zijn vrouwen (43%). De ondernemers vormen bijna een kwart (24%) van de potentiële beroepsbevolking (15 t/m 64 jaar) van de eerste generatie EU-migranten. In 2012 was sprake van ruim 8.000 als ondernemer ingeschreven EU-migranten, 21% van de betreffende beroepsgroep. Het aantal ondernemers onder EU-migranten is in een jaar tijd met een derde toegenomen (+32%). Bij West-Europeanen (+21%) is de toename minder groot dan onder de andere Europese migranten (zie laatste kolom in tabel 2.2). Oost-Europeanen zijn verhoudingsgewijs vaker als ondernemer bij de Kamer van Koophandel ingeschreven dan andere EU-migranten (29%, 2012 idem). Met name Bulgaren (52%, 2012 50%) en Roemenen (43%, 2012 38%) zijn relatief vaak ondernemers, terwijl dat voor Polen veel minder vaak geldt (23%, 2012: 21%). Een verklaring hiervoor is dat voor Bulgaren en Roemenen nog tot en met 2013 beperkingen op de arbeidsmarkt golden, zij mochten alleen werken met een tewerkstellingsvergunning of als zelfstandige. Zuid-Europeanen zijn veel minder vaak als ondernemer bij de Kamer van Koophandel ingeschreven (17%, 2012: 14%) en West-Europeanen (25%, 2012: 22%) en Noord-Europeanen (26%, 2012: 21%) zitten daar tussenin. Tabel 2.2 Ondernemers uit EU-landen (als geboorteland) ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, 2013 (procenten) , % 2014
totaal aantal
% onder de groep*
verschil in aantal t.o.v. ’12, %
510
25
+37
Oost- Europa
3.873
29
+41
West-Europa
4.227
26
+21
Zuid-Europa
2.287
17
+38
totaal Europa
10.897
24
+32
Noord-Europa
bron: Kamer van Koophandel, bewerking O+S *Er is gerekend over het totale aantal per groep in de eerste generatie, van 15 t/m 64 jaar
Oost-Europese ondernemers zijn relatief vaak werkzaam in de bouw: 17% van de OostEuropese ondernemers staat in 2013 ingeschreven met een bouwbedrijf (zie tabel 2.3). In 2012 gold dat nog voor 33% van de Oost-Europese ondernemers. Zij zijn nu vaker dan in 2012 actief in de dienstverlening, handel en horeca. Ook zijn Oost-Europeanen relatief vaak zelfstandige in de schoonmaakbranche (8% van de ondernemers, 11% in 2012) en minder vaak dan de andere Europeanen in de overige dienstverlening. Vooral Roemeense en Bulgaarse ondernemers hebben relatief vaak een schoonmaakbedrijf (resp. 12% en 15%). Hongaarse ondernemers zitten relatief vaak in de vervoersbranche (14% van hen). Binnen de dienstverlenende branches (persoonlijke dienstverlening) zijn Oost-Europese ondernemers relatief vaak werkzaam in de categorie ‘’kapperszaak, schoonheidsverzorging en overige dienstverlening’ (8% van de ondernemers, tegenover 2-3% bij de overige EU-migranten), daaronder valt ook prostitutie. Noord-Europeanen zijn weinig werkzaam in de bouw, industrie, handel en horeca en het meest van alle EU-migranten in de dienstverlening. Dat geldt ook, zij het in iets minder sterke mate, voor West-Europeanen.
19
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
Ondernemers uit Zuid-Europa zitten relatief vaak in de horeca (7%) en handel (13%) en het meest in de dienstverlening. Daarvan zijn Italianen (resp. 18% en 12%) en Grieken (resp. 16% en 9%) het vaakst actief in handel en horeca. Tabel 2.3 Bij Kamer van Koophandel ingeschreven ondernemers uit EU-landen (geboorteland) naar sector, 2013 (procenten van het totale aantal ondernemers per groep)Een tabel gemaakt in Word facilitaire,
horeca
industrie,
persoonlijke
groot-/detail-
landbouw en
diensten,
overige
handel
visserij
vervoer
diensten
bouw
schoonmaak
Noord-Europa
0
0
2
7
2
46
43
Oost-Europa
17
8
4
11
3
38
18
West-Europa
4
1
4
10
4
38
40
Zuid-Europa
5
2
7
13
3
38
34
totaal EU
7
3
5
11
4
38
33
bron: Kamer van Koophandel/bewerking O+S
20
Monitor EU-migranten 2013
3 Inkomenssituatie en gebruik sociale voorzieningen
In dit hoofdstuk gaat het om verschillen in inkomens en wordt het gebruik van sociale voorzieningen door EU-migranten beschreven. Groepen EU-migranten worden vergeleken in hun besteedbaar huishoudinkomen, hun voornaamste inkomensbron, het ontvangen van uitkeringen en in het leven in armoede.
3.1 Inkomen Het besteedbaar huishoudinkomen ligt onder EU-migranten op jaarlijks gemiddeld 32.600 euro. Dat is iets hoger dan het gemiddelde in de stad (€ 31.600, zie tabel 3.1). Van de EU-migranten hebben Oost-Europeanen veruit het laagste besteedbaar huishoudinkomen (€ 26.500), dit ligt ook stukken lager dan gemiddeld in de stad. Noord-Europeanen hebben het hoogste besteedbare huishoudinkomen (€ 38.000), dat ver boven het stedelijk gemiddelde ligt. Onder de Oost-Europeanen hebben de Bulgaarse huishoudens het laagste besteedbaar huishoudinkomen (€ 18.600 tegenover € 26.500 gemiddeld). Onder de West-Europeanen valt het relatief hoge inkomen van Britten op (€ 39.400 tegenover € 34.800 gemiddeld). Bij de overige subgroepen zijn de verschillen minder groot. Tabel 3.1 Gemiddeld jaarlijks besteedbaar huishoudinkomen, 2011 (x 1.000, afgerond) , % 2014
besteedbaar*
gestandaardiseerd besteedbaar**
Noord-Europa
38,0
29,7
Oost- Europa
26,5
20,6
West-Europa
34,8
27,6
Zuid-Europa
32,5
25,1
totaal Europa
32,6
25,6
totaal Amsterdam
31,6
24,2
bron: CBS/bewerking O+S
* = Het besteedbare inkomen is het bruto-inkomen verminderd met betaalde inkomensoverdrachten (bijv. alimentatie), premies inkomensverzekeringen, premies ziektekostenverzekeringen, belastingen op inkomen en vermogen. ** = Het besteedbaar inkomen gecorrigeerd voor verschillen in grootte en samenstelling van het huishouden.
In zijn algemeenheid ligt het gemiddelde inkomen van EU-migranten die recent naar Nederland kwamen (2004 of later) hoger (gem. gestandaardiseerd € 27.200) dan het inkomen van hen die voor 2004 kwamen (€ 25.000). Dat geldt echter niet voor de OostEuropeanen, bij hen ligt juist het inkomen van diegenen die recent zijn gekomen lager dan onder hen die eerder kwamen (€ 17.600 tegenover € 22.700).
21
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
In tabel 3.2 is de voornaamste bron van inkomsten voor de verschillende huishoudens weergegeven. Wat opvalt, is dat Oost-Europeanen relatief vaak een inkomen uit hun eigen bedrijf hebben. Noord- en Zuid-Europeanen hebben vaker dan anderen hun inkomen uit loon. West-Europeanen hebben relatief vaak een pensioen. Tabel 3.2 Voornaamste inkomensbron huishouden, 2011 (procenten) , % 2014
loon
bedrijf
bijstand
ov. uitkering
pensioen
Noord-Europa
61
17
3
6
11
Oost- Europa
51
27
8
6
8
West-Europa
49
20
4
6
20
Zuid-Europa
63
17
4
6
11
totaal Europa
54
21
5
6
15
totaal Amsterdam
50
17
7
7
17
bron: CBS/bewerking O+S
3.2 Uitkeringen Bijstand Ruim 1.700 huishoudens van EU-migranten ontvangen een bijstandsuitkering. Dat komt neer op nog geen vier procent van de huishoudens van EU-migranten (3,7%). Dat is ruim de helft minder dan gemiddeld in Amsterdam (8,6%). Onder hen ontvangen migranten uit Noord-Europa het minst vaak een bijstandsuitkering (2,5%) en Zuid- en West-Europeanen het vaakst (resp. 3,9% en 3,8%, zie tabel 3.3). Tabel 3.3 Aantal en aandeel huishoudens met een bijstandsuitkering, 2014 , % 2014
aantal huishoudens met bijstand
% huishoudens met bijstand
Noord-Europa
46
2,5
Oost- Europa
359
3,3
West-Europa
843
3,8
Zuid-Europa
489
3,9
1.737
3,7
37.630
8,6
totaal Europa totaal Amsterdam
bron: CBS/bewerking O+S
Er is een verschil tussen de groepen te zien in de vestigingsgeschiedenis van de bijstandontvangers. Bij de Oost-Europeanen gaat het bij de helft van de bijstandontvangers (49%) om mensen die zich recent, dat wil zeggen in 2004 of later, in Nederland gevestigd hebben (35% kwam voor 2014 en 15% is hier geboren). Bij de overige groepen is er vaker sprake van bijstandsgerechtigden die hier al langer wonen ongeveer de helft van de bijstandsgerechtigden onder hen kwam voor 2004 naar Nederland - of hier geboren zijn (35%).
22
Monitor EU-migranten 2013
Werkloosheidsuitkeringen Ruim 2.000 EU-migranten ontvangen een WW-uitkering. Het aandeel WW-uitkeringen onder EU-migranten ligt lager dan gemiddeld in de stad: 3,2% van de 15 t/m 64 jarigen ontvangt een WW-uitkering, tegenover 4,0% gemiddeld in de stad. Noord-Europeanen ontvangen het minst vaak WW (2,2%), West- en Zuid-Europeanen het vaakst (resp. 3,5% en 3,4%). Tabel 3.4 Aantal (afgerond op tientallen) en aandeel EU-migranten met een WW-uitkering, januari 2014 , % 2014
aantal
% van 15 t/m 64 jarigen
Noord-Europa
60
2,2
Oost- Europa
460
2,9
West-Europa
930
3,5
Zuid-Europa
600
3,4
totaal Europa
2.050
3,2
totaal Amsterdam
23730
4,0
bron: CBS/bewerking O+S
Arbeidsongeschiktheidsuitkeringen Ruim 2.600 EU-migranten ontvangen een arbeidsongeschiktheidsuitkering (AO-uitkering). Dat komt neer op 4% van de 15 t/m 64 jarigen. Dit aandeel ligt lager dan gemiddeld in Amsterdam (6,4%). Van de EU-migranten hebben Noord-Europeanen hebben relatief weinig een AO-uitkering (2,6%) en West-Europeanen relatief veel (4,6%). Bij circa de helft van de AO-uitkeringen van EU-migranten gaat het om een WAO-uitkering (wet arbeidsongeschiktheidsverzekering), bij twee van de tien om een WGA- (de Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsongeschikten) en bij eveneens twee van de tien om een Wajong-uitkering (Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten). Een klein deel betreft een WAZ- (wetarbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen) of IVAuitkering (Inkomensvoorziening volledig en duurzaam arbeidsongeschikten). Tabel 3.5 Aantal en aandeel EU-migranten met een AO-uitkering, januari 2014 , % 2014
aantal
% van 15 t/m 64 jarigen*
Noord-Europa
75
2,6
Oost- Europa
609
3,7
West-Europa
1.241
4,6
677
3,7
2.602
4,0
38.044
6,4
Zuid-Europa totaal Europa totaal Amsterdam
bron: CBS/bewerking O+S * Hierbij zijn de 65-plussers die een AO-uitkering ontvangen niet meegeteld (64 onder de EU-migranten)
23
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
3.3 Armoede Ruim 10.000 EU-migranten wonen in een minimahuishouden (d.w.z. met een inkomen tot 7 110% van het Wettelijk Sociaal Minimum ). Dat komt neer op 16% van de EU-migranten. Het aandeel minima onder hen ligt daarmee iets lager dan gemiddeld in de stad (17%, ruim 120.000 minima). Oost-Europeanen horen relatief vaak tot de minima, bijna een kwart van hen (24%, zie tabel 3.6). In vergelijking met Amsterdammers van Nederlandse herkomst behoren EUmigranten vaak tot de minima (16% tegenover 11%), maar in vergelijking met de nietwesterse herkomstgroepen juist weinig (Turkse en Marokkaanse herkomst 26% minima, overige niet-westers 30%). Kijken we naar verschillen tussen de landen binnen de EU-groepen, dan vallen Bulgaren en Roemenen op vanwege hun relatief hoge aandeel minima (resp. 39% en 30% tegenover 24% gemiddeld). Van de Zuid-Europeanen leven de Grieken het vaakst in armoede (18% t.o. 13% gemiddeld).
7
24
Het Wettelijk Sociaal Minimum (WSM) heeft betrekking op het netto gezinsinkomen exclusief vakantiegeld. Voor alleenstaanden bedraagt het afgerond 904 euro per maand (65-plussers: €992), voor alleenstaande ouders €1162 (65-plus: €1248) en voor gehuwden €1292 (65-plus €1367). 110% van het WSM komt dan neer op afgerond: €994 voor alleenstaanden (€1091 voor 65-plussers), €1279 voor alleenstaande ouders (65plus €1373) en €1421 voor gehuwden (€1502 voor 65-plussers).
Monitor EU-migranten 2013
Tabel 3.6 Aantal en aandeel personen in minimahuishoudens (tot 110% WSM) onder Europeanen uit EU of EER landen in Amsterdam naar herkomstgroep, 2011 , % 2014
aantal
% minima onder herkomstgroep
Bulgarije
767
39
Roemenië
444
30
Letland
43
27
Estland
20
22
Litouwen
61
22
voormalig Joegoslavië
1.103
21
Hongarije
255
21
Polen
680
20
Tsjechië/Slowakije
219
17
totaal Oost-Europa
3.612
24
Griekenland
177
18
Spanje
531
15
Italië
644
14
Portugal
361
12
Frankrijk
515
11
totaal Zuid-Europa
2.247
13
Duitsland
2.257
15
Oostenrijk
147
14
België
548
13
Zwitserland
150
13
1.026
12
Groot-Brittannië Ierland totaal West-Europa Denemarken
109
11
4.262
13
80
14
Zweden
126
13
Finland
61
12
Noorwegen
43
12
totaal Noord-Europa
325
13
totaal EU-migranten
10.446
16
120.012
17
totaal Amsterdam
bron: CBS/bewerking O+S
Verschillen naar vestigingsgeschiedenis Over het algemeen is het zo dat het aandeel minima onder de EU-migranten die zich hier recent hebben gevestigd lager ligt dan onder diegenen die hier al eerder woonden (voor 2004), vooral onder de West-Europeanen en de Zuid-Europeanen. Een uitzondering hierop vormen de Oost-Europeanen; een kwart van hen die zich voor 2004 hier vestigden woont in een minimahuishouden, tegenover 33% van diegenen die hier later kwamen. Jongeren Zestien procent van de jongeren, van 0 tot en met 17 jaar, met een achtergrond uit een EU-land groeit op in een minimahuishouden. Oost-Europese jongeren wonen veruit het vaakst in een minimahuishouden, een kwart van hen. Dat is meer dan gemiddeld onder jongeren in de stad (21%). Onder de andere groepen EU-migranten jongeren komt het juist veel minder vaak (11% tot 14%, zie tabel 3.7).
25
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
Kijken we alleen naar de jongeren die zelf in een Europees land (buiten Nederland) zijn geboren, dus alleen de eerste generatie, dan liggen het aandeel minima aanzienlijk hoger (zie tabel 3.7, laatste kolom). In vergelijking met jongeren van niet-westerse herkomst wonen Europese jongeren veel minder vaak in een minimahuishouden (Turks en Marokkaans 28%, overige niet-westers 34%) en in vergelijking met jongeren van Nederlandse herkomst vaker (11%). Tabel 3.7 Aantal en aandeel jongeren (0-17 jaar) in minimahuishoudens (tot 110% WSM) onder Europeanen uit EU of EER landen in Amsterdam (naar herkomstland en geboorteland (1e generatie)) , % 2014
aantal (herkomstland)
aantal onder 1e generatie
% minima onder % minima onder 1e herkomstland generatie
Noord-Europa
66
18
14
23
Oost- Europa
691
177
25
35
West-Europa
577
146
11
16
Zuid-Europa
457
166
14
19
1.791
507
16
22
totaal Europa totaal Amsterdam
28.567
21 bron: CBS/bewerking O+S
3.4 Gebruik opvangvoorzieningen Deze paragraaf gaat in op het gebruik van opvangvoorzieningen door EU-migranten zoals de reguliere dak- en thuislozen opvang en de winterkoudeopvang. In hoofdstuk 6 (paragraaf 6.4) wordt nader ingegaan op de hulp bij terugleiding naar het land van herkomst van ‘gestrande’ EU-migranten.
3.4.1 Reguliere dak- en thuislozenopvang Het aantal mensen uit EU-landen dat in de nachtopvang verblijft is gering. Uit een rapport van de GGD uit 2013 blijkt dat er in een maand tijd in de nachtopvang 12 personen werden geregistreerd die geboren zijn in een EU-land. Dat is 7% van de in totaal 227 8 cliënten die toen opgevangen werden. Deze EU-migranten waren afkomstig uit OostEuropa (Roemenië, Polen, Bulgarije en Hongarije), uit West-Europa (Duistland, Engeland) en Zuid-Europa (Spanje, Frankrijk). 3.4.2 Winterkoudeopvang In de winter 2012/’13 werd in totaal door 1.143 personen gebruik gemaakt van de extra winterkoudeopvang. De winter het jaar daarna was zacht en er is toen nauwelijks opvang geboden. Een kwart van de bezoekers aan de winterkoudeopvang in 2012/’13 had een nationaliteit van één van de Midden- en Oost-Europese EU-landen. Daarbij kwam de Roemeense (10% van alle bezoekers) en Poolse (6%) nationaliteit het meest voor, daarna de Hongaarse (2%) en Litouwse (1%). Veertien procent had de nationaliteit van een ander (niet-Nederlands) Europees land zoals Italië (3%), Spanje (2%), Groot8
26
Bron: GGD Amsterdam. Monitor-Maatschappelijke Opvang 2010-2012. Oktober 2013.
Monitor EU-migranten 2013
Brittannië (2%) en Duitsland (2%). Het percentage uit de Midden- en Oost-Europese EU 9 landen daalt de laatste twee jaar (39% in 2010/’11, 29% in 2011/’12, 25% in 2012/’13).
9
Bron: GGD Amsterdam. Winterkoude opvang 2012-2013 Amsterdam. Mei 2013.
27
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
4 Huisvesting
Bij de beschrijving van de huisvestingssituatie van EU-migranten komt in dit hoofdstuk het type woning (eigenaar, corporatieverhuur, particulier verhuur) en de bewoning (krap wonen) en het illegaal wonen aan de orde.
4.1 Type woning en bewoning Relatief veel woningen in de particuliere sector De EU-migranten in Amsterdam hebben veel vaker een huurwoning in de particuliere sector (35%, cijfers 2013) dan gemiddeld (23%). Zij huren veel minder vaak van een corporatie (35%) dan gemiddeld in de stad (48%) en hebben iets vaker dan gemiddeld een koopwoning (31% t.o. 29%). Amsterdammers uit Noord-Europa huren het vaakst van een particulier (40%), daarna Amsterdammers uit Oost-Europa (37%). Onder de Oost-Europeanen zijn het vooral de Bulgaren (57%) en Roemenen (55%) die wonen in een particuliere huurwoning. Dit beeld is vrijwel hetzelfde als dat in 2012. Tabel 4.2 Europeanen naar type woning (naar hoofdbewoner), 2013 (procenten) , % 2014
eigenaar-
corporatie
particuliere
bewoner
verhuur
verhuur
totaal
Noord-Europa
32
28
40
100
Oost- Europa
22
41
37
100
West-Europa
33
36
31
100
Zuid-Europa
30
35
35
100
totaal Europa
31
35
35
100
totaal Amsterdam
29
48
23
100 bron: O+S
Kijken we naar de EU-migranten die zich recent, dat wil zeggen na 2004 in Nederland hebben gevestigd, dan woont bijna de helft (48%) van de huishoudens in een particuliere 10 huurwoning, 24% in een sociale huurwoning en 28% in een koopwoning. Oost-Europeanen wonen vaak krap Onder krap wonen wordt hier verstaan dat het aantal kamer gelijk is aan het aantal bewoners van het huis of dat het aantal kamers kleiner is dan het aantal bewoners van het huis. Migranten uit Oost-Europa wonen vaker krap dan gemiddeld in de stad: bijna 11 een derde van de huishoudens (31%) tegenover een kwart gemiddeld in de stad. Onder de Oost-Europeanen die na 2004 naar Nederland zijn gekomen, ligt het aandeel nog 10 11
28
Deze cijfers gaan over 2012, recentere cijfers zijn voor deze doelgroep die beschikbaar. De percentages zijn berekend op basis van de hoofdbewoners, dus op huishoudensniveau.
Monitor EU-migranten 2013
hoger (38%). Bulgaren en Tsjechen wonen het vaakst krap, namelijk de helft van hen (resp. 47%, 50% van de huishoudens). Ook Zuid-Europeanen en Noord-Europeanen wonen iets vaker krap dan gemiddeld (resp. 28%, 27% van de huishoudens). WestEuropeanen wonen juist minder vaak krap (19%).
4.2 Illegale bewoning Vanuit de handhaving van de dienst Wonen Zorg en Samenleven (WZS) is er enig zicht op het grijze en zwarte circuit waarin Europese migranten huisvesting vinden. De afdeling handhaving handhaaft excessen, zoals matrassenverhuur, pensionmatige verhuur, kamerverhuur, crimineel gebruik van woningen waarbij het bijvoorbeeld gaat om gebruik ten behoeve van het faciliteren van mensenhandel, etc. De gevallen die hierbij aan het licht komen, betreffen alleen de ergste gevallen, en weerspiegelen uiteraard slechts een deel van wat er werkelijk speelt in de stad. Parallel aan de economische crisis, zien buitendienstinspecteurs van WZS bij excesgevallen een toename van betrokkenheid van Europese migranten. Het gaat daarbij zowel om Midden- en Oost Europeanen, als om mensen uit overige Europese landen. Er is ook sprake van een toename van het aantal burgermeldingen waarbij migranten worden genoemd. Bij een melding is overigens lang niet altijd sprake van overlast of een excessituatie. De excessituaties waarbij arbeidsmigranten betrokken zijn, betreffen de laatste jaren vaker gevallen van overbewoning in panden die kamergewijs of pensionmatig verhuurd worden, maar ook matrassenverhuur. Bij de aanpak van huisjesmelkers zijn veelvuldig arbeidsmigranten uit Midden- en Oost-Europa en andere Europese landen betrokken, maar ook illegale vreemdelingen uit landen buiten Europa. De inspecteurs treffen ook prostitutie in woningen aan waarbij groepen vrouwen uit Midden- en Oost Europa hun diensten aanbieden. Dit gaat vaak om particuliere (koop)woningen die gehuurd en doorverhuurd worden door derden. Exacte cijfers zijn er echter niet omdat de nationaliteit of herkomst van de bewoners niet wordt geregistreerd door de afdeling handhaving. De schaal waarop illegale bewoning door arbeidsmigranten plaatsvindt, is dus onbekend. Evenmin is eenduidig een gebied aan te wijzen waar deze problematiek zich voordoet. Zowel de meldingen als daadwerkelijke excessituaties waarbij arbeidsmigranten worden waargenomen, komen voor in alle stadsdelen.
29
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
5 Taal en onderwijs
In dit hoofdstuk staan de prestaties op het gebied van onderwijs centraal, de deelname aan het universitair onderwijs, het genoten opleidingsniveau en de deelname aan taalcursussen van EU-migranten.
5.1 Onderwijsprestaties Basisschooladvies en Citoscore Zes van de tien leerlingen afkomstig uit een EU-land (61%) kregen in 2013 een bassischooladvies van HAVO of hoger. Dat is minder vaak dan onder leerlingen van Nederlandse herkomst (70%), maar vaker dan onder leerlingen van niet-westerse herkomst (bijvoorbeeld Surinaams 30%, Turks 31%, Marokkaans 36% en overige nietwesters 44%). Leerlingen afkomstig uit Oost-Europa kregen minder vaak een dergelijk basisschooladvies (47%) dan de overige Europese groepen. Leerlingen uit Noord-Europa en uit West-Europa hebben vaker een HAVO/VWO-advies dan leerlingen van Nederlandse herkomst. Een zelfde beeld zien we met betrekking tot de hoogte van de gemiddelde Cito-score. Leerlingen uit Oost-Europa scoren hierop het laagst en leerlingen uit Noord-Europa het hoogst, zelfs hoger dan leerlingen van Nederlandse herkomst. Ook hier is de gemiddelde prestatie van de Oost-Europese leerlingen gunstiger dan die van niet-westerse migranten (bijv. Marokkaanse leerlingen 530). Tabel 5.1 Basisschooladvies (percentage kopklas/HAVO/VWO) en gemiddelde Cito-score naar bevolkingsgroepen, 2013 (procenten) , % 2014
% kopklas/HAVO/VWO-
gemiddelde Cito-score
advies Noord-Europa (N=18, 17)
78
539,5
Oost-Europa (N=142, 127)
47
535,4
West-Europa (N=183, 175)
72
538,8
Zuid-Europa (N= 116, 112)
60
536,9
totaal EU (N=459, 431)
61
537,3
Nederlands
70
538,8
totaal Amsterdam
50
534,0 bron: DMO/bewerking O+S
Gevolgd onderwijsniveau Kijken we naar de leerlingen in de derde klas van het voortgezet onderwijs, dan volgt 63% van de leerlingen afkomstig uit een EU-land HAVO of VWO (zie tabel 5.2). Dat is hetzelfde als onder leerlingen van Nederlandse herkomst en veel meer dan onder leerlingen van niet-westerse herkomst (gemiddeld 32%). Leerlingen uit EU-landen volgen vrijwel even vaak leerwegondersteunend onderwijs (LWOO) als Nederlandse leerlingen (11% en 12%) en minder vaak dan leerlingen van niet-westerse herkomst (27%).
30
Monitor EU-migranten 2013
Leerlingen van Oost-Europese herkomst volgen minder vaak HAVO/VWO (48%) dan de overige Europese leerlingen en krijgen ook vaker leerwegondersteunend onderwijs (19% LWOO). Wel ligt het niveau van de Oost-Europese leerlingen boven dat van de leerlingen van niet-westerse herkomst. Tabel 5.2 Deelname aan HAVO/WVO en aan LWOO onder derde klassers van het voortgezet onderwijs naar bevolkingsgroepen, 2013 (procenten) , % 2014
HAVO/VWO
LWOO
Noord-Europa (N=20)
70
0
Oost-Europa (N=104)
48
19
West-Europa (N=184)
69
9
Zuid-Europa (N= 132)
64
8
totaal EU (N=440)
63
11
totaal niet-westers
32
27
Nederlands
63
12
totaal Amsterdam
46
20 bron: DMO/bewerking O+S
Startkwalificatie In 2013 had 66% van de jongeren (19 t/m 22 jaar) afkomstig uit een EU-land een 12 startkwalificatie (zie tabel 5.3). Dat is aanzienlijk minder dan onder de Amsterdamse jongeren van Nederlandse herkomst (89%), maar iets meer dan onder jongeren van nietwesterse herkomst (63%). Van de jongeren uit een EU-land hebben jongeren uit OostEuropa het minst vaak een startkwalificatie (54%) en jongeren uit West-Europa het vaakst (75%). Tabel 5.3 Percentage met startkwalificatie (excl. vrijgestelden/niet kwalificatieplichtigden) onder 19 t/m 22 jarigen naar bevolkingsgroepen, 2013 (procenten) , % 2014
% met startkwalificatie Noord-Europa (N=202)
68
Oost-Europa (N=1046)
54
West-Europa (N=1946)
75
Zuid-Europa (N= 1104)
60
totaal EU (N=3398)
66
totaal niet-westers
63
Nederlands
89
totaal Amsterdam
77 bron: DMO/bewerking O+S
12
Een startkwalificatie is het minimale onderwijsniveau dat volgens de Nederlandse overheid nodig is om serieus kans te maken op duurzaam geschoold werk in Nederland. Jongeren tot 23 jaar, zonder een afgeronde opleiding die geldt als startkwalificatie, worden als voortijdig schoolverlater gekenmerkt. Een havo- of vwodiploma valt onder de norm van startkwalificatie, evenals een MBO opleiding op minimaal niveau2.
31
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
Voortijdig schoolverlaters Bij voortijdig schoolverlaters gaat het om jongeren die geen startkwalificatie hebben en ook niet meer op school zitten. Drie van de tien 19 t/m 22 jarigen uit een EU-land (29%) zijn volgens deze definitie voortijdig schoolverlater, terwijl dat bij de jongeren van Nederlandse herkomst maar voor één van de tien geldt (zie tabel 5.4). De positie van deze jongeren uit EU-landen is sowieso anders omdat waarschijnlijk een groot deel van hen niet in Amsterdam (maar in hun herkomstland) op school heeft gezeten. De verschillen tussen de migrantengroepen zijn groot. Bij West-Europeanen gaat het om ‘slechts’ twee van de tien voortijdig schoolverlaters (19%) en onder de Zuid- en OostEuropeanen ligt het aandeel voortijdschoolverlaters tot twee keer hoger (resp. 35% en 39%). Noord-Europese jongeren zitten hier tussenin (28%). Het percentage voortijdig schoolverlaters ligt onder Oost- en Zuid-Europeanen zelfs hoger dan gemiddeld voor jongeren van niet-westerse herkomst. Tabel 5.4 Percentage voortijdig schoolverlaters (excl. vrijgestelden/niet kwalificatieplichtigen) onder 19 t/m 22 jarigen naar bevolkingsgroepen, 2013 (procenten) , % 2014
% voortijdig schoolverlaters Noord-Europa (N=202)
28
Oost-Europa (N=1046)
39
West-Europa (N=1946)
19
Zuid-Europa (N= 1104)
35
totaal EU (N=3398)
29
totaal niet-westers
32
Nederlands
10
totaal Amsterdam
21 bron: DMO/bewerking O+S
Positie van kinderen uit Oost-Europa Tijdens een Amsterdamse Expertmeeting over onderwijs aan kinderen van EU-migranten uit Oost-Europa (DMO, juni 2014) werd geconstateerd dat er binnen de doelgroep wel degelijk kinderen opduiken met een grote leer-/ontwikkelachterstand. Er is dan vaak ook sprake van sociaal-economische problemen thuis, een slechte huisvestingssituatie, slechte contacten met officiële instanties en meer dan gemiddeld verzuim. Hoe vaak dergelijke problematiek voorkomt is niet duidelijk. De professionals in het veld zijn onvoldoende toegerust op de specifieke problematiek binnen deze doelgroep. Er werd benadrukt dat de doelgroep zeer divers is. Bijvoorbeeld, in Roemenië is geen leerplicht en in Polen is er juist veel contact tussen de school en ouders. Verder verschilt de achtergrond van de kinderen sterk. Bijvoorbeeld, Polen die hier komen zijn vaak hoogopgeleid en uit Roemenië komen ook hoogopgeleide arbeidsmigranten. Maar er is ook sprake van Roma-kinderen die hun opleiding vaak niet afmaken omdat doorleren niet in hun cultuur zit. Een recent door het SCP (Sociaal en Cultureel Planbureau) uitgevoerd onderzoek naar de leefsituatie van Poolse, Bulgaarse en Roemeense kinderen in Nederland sluit hierbij
32
Monitor EU-migranten 2013
13
aan. In dat onderzoek is gesproken met deskundigen en professionals uit verschillende domeinen. De conclusie van dit verkennende onderzoek is dat de circa 40.000 kinderen van migranten uit Midden- en Oost-Europa vaak in gebrekkige omstandigheden leven. Het gaat daarbij om armoede, illegale huisvesting en gebroken gezinnen. Dergelijke omstandigheden hebben een weerslag op het welzijn van deze kinderen. Doordat de ouders en de kinderen vaak op en neer reizen tussen Nederland en het herkomstland lopen de kinderen daarnaast het risico ontworteld te raken, zich niet thuis te voelen, wat tot psychische problemen kan leiden. Medewerkers van politie en jeugdzorg constateren dat vooral tieners hierdoor risico lopen om te ontsporen. Op het gebied van onderwijs constateert het SCP dat het vaak goed gaat met Poolse kinderen doordat ze vroeg in het basisonderwijs instromen en hun ouders vaak een opleiding hebben. Bulgaarse kinderen hebben meer achterstand en deze achterstand lijkt ook lastiger te bestrijden. Kinderen die op latere leeftijd, bijvoorbeeld als tiener, het Nederlandse onderwijs instromen, hebben eerder moeite met de Nederlandse taal en met het behalen van hun diploma. Vooral bij Bulgaarse jongeren lijkt veel schoolverzuim voor te komen. Een ander punt is dat Poolse kinderen vanwege het opleidingsniveau van hun ouders niet in aanmerking komen voor de gewichtenregeling. De onderwijsgevenden waar het SCP mee sprak, gaven aan dit onterecht te vinden omdat zij wel degelijk achterstanden zien onder deze kinderen. Ook gaven zij aan dat de hoge mobiliteit onder kinderen van EU-migranten voor de scholen lastig is.
5.2 Studenten aan de universiteiten Aan de Amsterdamse Universiteiten stonden in studiejaar 2013/’14 3.120 studenten afkomstig uit een Europees land (exclusief Nederland) ingeschreven. Het ging om 1.960 studenten aan de Universiteit van Amsterdam en 1.160 aan de Vrije Universiteit. De Europese studenten komen het vaakst uit West-Europa (45%), daarna volgen de Oost-Europeanen (27%) en de Zuid-Europeanen (23%) en een klein deel (5%) betreft Noord-Europeanen. In vergelijking met het studiejaar 2011/’12 is het aantal Europese studenten met 468 toegenomen, een toename van 18%. Tabel 5.5 Studenten ingeschreven bij de VU en de UvA uit EU of EER landen (geboorteland/nationaliteit), 2011 en 2013 , % 2014
totaal 2011, abs.
totaal 2013, abs.
totaal 2011, %
totaal 2013, %
Oost-Europeanen
713
796
27
26
West-Europeanen
1167
1398
44
45
Noord-Europeanen
143
156
5
5
Zuid-Europeanen
618
770
23
25
overig
11
0
0
0
totaal
2.652
3.120
100
100
bronnen: Universiteit van Amsterdam en Vrije Universiteit
13
SCP. Sociaal en Cultureel Planbureau. Poolse, Bulgaarse en Roemeense kinderen in Nederland. Een verkenning van hun leefsituatie. Den Haag, september 2014.
33
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
De grootste groep studenten is afkomstig uit Duitsland, daarna volgen de Britten en Grieken (zie tabel 5.6). Bij de Oost-Europeanen betreft het vaak studenten uit voormalig Joegoslavië, maar ook veel studenten uit Roemenië en Polen. Tabel 5.6 Studenten ingeschreven bij de VU en de UvA uit EU of EER landen (geboorteland/nationaliteit), 2013 man vrouw Polen
47
Bulgaren
39
Roemenen
77
Tsjechen/Slowaken
98
totaal
% vrouw
145
68
43
82
52
112
189
59
29
43
72
60
Slovenen
8
11
19
58
Hongaren
34
41
75
55
Esten/Letten/Litouwen/Serven/Kroaten/Slovenen/Macedoniers/Joegoslaven
81
133
214
62
totaal Oost-Europa
315
481
796
60
Duitsers
290
435
725
60
Belgen
74
106
180
59
Brits
171
162
333
49
Ieren
22
15
37
41
Zwitsers
22
20
42
48
Oostenrijkers
15
55
70
79
Luxemburgers
8
3
11
27
602
796
1398
57
Denen
8
19
27
70
Zweden
15
28
43
65
Finnen
8
30
38
79
Noren
20
17
37
46
IJsland
4
7
11
64
55
101
156
65
totaal west-Europeanen
totaal Noord-Europeanen Grieken
139
150
289
52
Cyprioten
10
15
25
60
Fransen
38
51
89
57
Spanjaarden
47
76
123
62
Portugezen
24
20
44
45
Italianen
113
84
197
43
Maltezen
0
3
3
100
371
399
770
52
1343
1777
3120
57
totaal Zuid-Europeanen totaal
bronnen: Universiteit van Amsterdam en Vrije Universiteit
Zes van de tien studenten zijn vrouw, 57%. Dat was in 2011 ook zo. Bij NoordEuropeanen ligt het aandeel vrouwen met 65% het hoogst, daarna onder OostEuropeanen, met 60%. Bij de Oost-Europeanen ligt het aandeel vrouwelijke studenten het hoogst onder Polen (68%). Onder Zuid-Europeanen ligt het aandeel vrouwen het laagst, namelijk op 52%.
34
Monitor EU-migranten 2013
5.3 Opleidingsniveau
Het CBS heeft gegevens over de hoogst voltooide opleiding van inwoners van Nederland. Deze gegevens zijn gebaseerd op registraties van mensen die in Nederland een opleiding hebben gevolgd. De gegevens van migranten die niet in Nederland op school hebben gezeten, zijn daardoor ondervertegenwoordigd. Het betreft dus een schatting voor de EUmigranten. Op basis van deze CBS-gegevens blijkt dat EU-migranten in Amsterdam in het algemeen hoger zijn opgeleid dan gemiddeld in de stad (zie tabel 5.7). Dit komt vooral door de Noord-Europeanen, van hen zijn zes van de tien hoogopgeleid (60% HBO/WO t.o. 38% gemiddeld). Daarbij zijn Noren het vaakst hoogopgeleid (72%). Ook West-Europeanen zijn vaker hoogopgeleid: bijna vijf van de tien (47%), tegenover bijna vier van de tien (38%) gemiddeld in de stad. Van de Zuid- en Oost-Europeanen zijn ruim vier van de tien hoogopgeleid (resp. 42% en 41%). Onder de Zuid-Europeanen zijn de Portugezen duidelijk minder vaak hoogopgeleid dan de andere groepen (18% hoog en 44% laag). Onder de Oost-Europeanen zijn de migranten uit voormalig Joegoslavië duidelijk minder vaak hoogopgeleid dan de andere groepen (33% hoog). Tabel 5.7 Verdeling naar opleidingsniveaus (hoogst voltooide opleiding) naar bevolkingsgroepen, 2011 (procenten) , % 2014
laag opgeleid
middelbaar opgeleid
hoog opgeleid
Noord-Europa
11
30
60
Oost- Europa
21
38
41
West-Europa
18
35
47
Zuid-Europa
24
33
42
totaal Europa
20
35
45
totaal Amsterdam
27
35
38
bron: CBS/bewerking O+S
5.4 Deelname taaltrajecten EU-burgers zijn niet verplicht om in te burgeren, maar kunnen wel gebruik maken van het cursussenaanbod van de gemeente. De cursussen bevatten naast het geven van Nederlandse Taal les ook een onderdeel dat zich meer richt op burgerschap, werk en participatie in de Amsterdamse samenleving. Het taalaanbod vindt vanaf 1-1-2013 niet meer plaats vanuit het kader van de Wet inburgering maar vanuit het gemeentelijk beleidsprogramma Educatie Werkt! 2013 – 2015. Dit als gevolg van een wijziging in de Wet Inburgering, waarmee de verplichte inburgeraars onder verantwoordelijkheid van het Rijk zijn komen te vallen en de term vrijwillige inburgeraars niet meer bestaat. Vanaf deze datum wordt gesproken over ‘taalbehoeftigen’. In 2013 zijn 940 EU-migranten met een inburgeringscursus gestart. Dat is meer dan in 2012, maar minder dan in de jaren 2010 en 2011 (zie tabel 5.8). Zij komen voornamelijk uit Oost- en Zuid-Europa. De grootste groepen komen uit Spanje (129, 2012 119), Italië (119, 2012 106), Polen (118, 2012 91), Bulgarije (97, 2012 129), daarna Griekenland (72,
35
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
2012 79) en Roemenië (67, 2012 94). De deelnemers uit de EU-landen vormen bijna een 14 kwart van het totaal (23%) van alle gestarte deelnemers in 2013. Tabel 5.8 Aantal gestarte deelnemers per jaar uit EU-landen op een taaltraject, 2007-2013 , % 2014
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
Noord-Europa
0
4
13
35
28
17
17
Oost- Europa
31
198
258
604
529
384
422
West-Europa
8
56
55
143
115
24
98
Zuid-Europa
32
151
213
406
381
355
403
totaal EU
71
409
539
1188
1053
780
940
bron: DWI gemeente Amsterdam
14
36
Zie ook: Analyse starters op taaltrajecten in 2013. Gemeente Amsterdam, Dienst Werk en Inkomen, Educatie & Inburgering, februari 2014.
Monitor EU-migranten 2013
6 Criminaliteit en slachtofferschap
In dit hoofdstuk gaat het om het voorkomen van incidenten van criminaliteit en overlast waar EU-migranten van verdacht zijn. Daarnaast wordt ingegaan op slachtofferschap van mensenhandel en uitbuiting van EU-migranten. Ook de terugleiding van hier vastgelopen Europeanen komt aan bod.
6.1 Criminaliteit en overlast Ongeveer één op de zes verdachten van incidenten die in 2013 in Amsterdam gepleegd zijn, is afkomstig uit een EU-migratieland. Het gaat daarbij het vaakst om OostEuropeanen (8,6% van alle unieke verdachten) en het minst vaak om Noord-Europeanen 15 (0,3%, zie tabel 6.1). Bij de Oost-Europeanen komen de meeste verdachten uit Roemenië (4% van alle verdachten, 2012 3%), daarna Polen (1,8%, 2012 1,6%) en Bulgarije (1,1%, 2012 idem). Bij de Zuid-Europeanen gaat het het vaakst om Italianen en Fransen (beide 1%) en bij de West-Europeanen het vaakst om Britten (1,8%). De verdachten uit Noord-Europa komen meestal uit Zweden of Noorwegen. Tabel 6.1 Unieke verdachten uit EU- landen, aantal en aandeel van totaal aantal unieke verdachten in Amsterdam, van hoofdincidenten gepleegd in 2013 , % 2014
Noord-Europa
aantal
% van totaal
103
0,3
Oost- Europa
2.612
8,6
West-Europa
1.111
3,7
980
3,2
30.411
100
Zuid-Europa totaal aantal unieke verdachten in Amsterdam
bron: Politie Amsterdam-Amstelland
Kijken we naar het aantal hoofdincidenten dat gepleegd is in 2013 (zie tabel 6.2) dan zien we een soortgelijk beeld als in de vorige tabel. Vaak gaat het bij de incidenten om overlast gevende overtredingen of andere lichte overtredingen (zgn. restcategorie) zoals slapen op of aan de weg, wildplassen, overtreding van het alcoholverbod en samenscholing. Bij Oost-Europeanen is in 36% van de hoofdincidenten sprake van dergelijke overlast gevende overtredingen, bij NoordEuropeanen 56%, West-Europeanen 46% en Zuid-Europeanen 42%. Bij de Noord-Europeanen springt er verder geen type incident uit. Bij de overige EUgroepen komt winkeldiefstal relatief vaak voor: in 23% van incidenten van OostEuropeanen, 16% van die van Zuid-Europeanen en 8% van de incidenten gepleegd door 15
Vergelijking met het totaalcijfer voor Oost-Europeanen in de vorige monitor is niet mogelijk omdat de totale groep toen anders gedefinieerd was. Ook zijn er geen cijfers over 2012 beschikbaar voor de overige EUmigranten.
37
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
West-Europeanen. Bij de incidenten gepleegd door Oost-Europeanen gaat het verder om 6% zakkenrollerij en 6% overige vermogensdelicten. Tabel 6.2 Hoofdincidenten gepleegd in 2013 verdeeld over EU-groepen, aantal en aandeel van totaal aantal hoofdincidenten gepleegd in 2013 , % 2014
Noord-Europa
aantal
% van totaal
124
0,3
Oost- Europa
3.772
9,5
West-Europa
1.398
3,5
Zuid-Europa totaal aantal hoofdincidenten in Amsterdam
1.270
3,2
39.743
100
bron: Politie Amsterdam-Amstelland
6.2 Mensenhandel en uitbuiting Jaarlijks worden in Amsterdam circa 200 slachtoffers van mensenhandel begeleid en opgevangen door het Amsterdams Coördinatiepunt Mensenhandel (ACM). Van de vrouwelijke slachtoffers van mensenhandel die in 2013 door het ACM zijn opgevangen, is het grootste deel afkomstig uit Afrikaanse landen. De één na grootste groep betrof Oost-Europese vrouwen, de 16 derde groep Nederlandse vrouwen. Het gaat bij het ACM om ambulante hulpverlening (43 volwassenen: 31 vrouwen en 12 mannen in 2013), residentiële opvang (62 vrouwen, 16 kinderen en 1 minderjarige) en opvang via COSM (landelijke Categorale Opvang voor Slachtoffers van Mensenhandel: 89 vrouwen en 23 kinderen). Bij de residentiële opvang door het ACM gaat het bij 18 van de 62 vrouwen om EU-migranten: 8 vrouwen uit Bulgarije, 4 uit Hongarije, 2 uit Roemenië, 1 uit Polen, 1 uit
Letland en 2 uit Duitsland (zie tabel 6.3). In vergelijking met 2012 zijn er in 2013 veel meer kinderen opgevangen en meer vrouwen uit Nederland. Tabel 6.3 Residentiële opvang slachtoffers mensenhandel in Amsterdam (B8-slachtoffers), 2012 en 2013 , % 2014
2012
2013
Bulgaren
8
8
Hongaren
13
4
Roemenen
2
2
Polen
-
1
Letland
-
1
Duitsland
-
2
Nederlanders
3
16
overige landen (buiten EU)
52
28
totaal aantal vrouwen
78
62
5
17
kinderen/minderjarigen
bron: HVO/Querido, ACM
16
38
Bron: Gemeente Amsterdam. Bestuurlijke monitor 2012, Programma Prostitutie Amsterdam. Trends en ontwikkelingen. April 2014.
Monitor EU-migranten 2013
6.3 Terugleiding ‘gestrande’ EU-migranten Sommige EU-migranten lopen hier vast. Bijvoorbeeld doordat zij werkloos zijn, verslaafd zijn en/of geen vaste verblijfplaats hebben. Binnen de gemeente zijn verschillende organisaties actief om mensen terug te geleiden naar hun herkomstland: Stichting de Regenboog/AMOC, GGD afdeling Vangnet, Veldwerk Amsterdam en Barka. De reguliere opvang van EU-migranten wordt in paragraaf 3.4 beschreven. Bij de inloophuizen van De Regenboog Groep komen relatief veel Oost-Europeanen (zie tabel 6.4). Speciaal voor hen is er het inloophuis AMOC. De maatschappelijk werkers in inloophuis AMOC kunnen de bezoekers helpen in 14 verschillende talen, waaronder Pools, Roemeens, Bulgaars en Russisch. Sommige bezoekers kunnen met extra begeleiding gemotiveerd worden terug te keren naar hun eigen land waar ze meer kans hebben op een menswaardig bestaan. De maatschappelijk werkers hebben in diverse Oost-Europese landen contacten met hulpverlening. Klanten die terug willen keren kunnen een paspoort aanvragen, aan een busticket komen en opvang in het land van oorsprong regelen. In 2012 is de gemeente Amsterdam een samenwerkingsproject gestart met Stichting Barka Nederland. Barka Nederland helpt daklozen uit Midden- en Oost Europa (voornamelijk Polen) met de terugkeer maar hun thuisland. In Polen gaan deze mensen meestal naar familie, maar ze kunnen ook terecht in één van de 15 gemeenschappen waar mensen samenwonen en werken. Veldwerk Amsterdam wordt gefinancierd door de Dienst Wonen Zorg en Samenleven (WZS) van de gemeente Amsterdam. De dagelijkse opdrachtgever is de GGD afdeling Vangnet. De doelgroep bestaat uit mensen met OGGZ problematiek. Mensen zonder regiobinding wordt een aanbod tot repatriëring gedaan; zowel naar binnen- als buitenland. Daarnaast wordt hulp geboden door de afdeling Vangnet van de GGD. Het gaat dan om hulp aan Amsterdammers in een sociaal maatschappelijke of psychische crisis. Daarnaast is vaak sprake van problemen met financiën en huisvesting. Vangnet werkt samen met externe instanties, voornamelijk de GGZ, Maatschappelijke Opvang, Verslavingszorg en de politie. In tabel 6.4 is te zien dat in 2013 in totaal 245 keer (2012 282 keer) ondersteuning is geboden bij repatriëring van EU-migranten. De hulp vond plaats via AMOC/De Regenboog Groep (116 gevallen), Barka (85) en de GGD (27 Veldwerk, 17 Vangnet). In vijf (2012 11) van deze gevallen was er sprake van een gezamenlijke actie van Barka en AMOC. Wanneer we deze dubbeltelling niet meerekenen dan zijn in totaal in 2013 240 (2012 274) personen/gezinnen geholpen bij terugkeer naar hun land van herkomst via deze organisaties. Overigens zal er bij de andere organisaties waarschijnlijk ook sprake zijn van een overlap in de cliënten maar er is geen zicht op de grootte daarvan. De personen die bij Barka geholpen zijn, zijn vrijwel allen afkomstig uit Oost-Europa (98%), vaak gaat het om Polen. Bij AMOC/De Regenbooggroep is tweederde (65%) van de EU-migranten afkomstig uit Oost-Europa, met de Roemenen als groeiende groep. Een klein deel komt uit Zuid-Europa (22%), vaak Italië, of West-Europa (14%), vaak Duitsland. Bij de ondersteuning via de GGD (Veldwerk en Vangnet) is het cliëntenbestand van EUmigranten divers: vier van de tien zijn Oost-Europeanen, drie van de tien Zuid-
39
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
Europeanen, twee van de tien West-Europeanen en nog geen één van de tien komt uit Noord-Europa. Tabel 6.4 Opvang van EU-migranten per land per organisatie, 2013 en totaal 2012 , % 2014
AMOC Regenboog
Barka
Veldwerk
Bosnië/Herz.
totaal per land*
Vangnet
1
totaal per land 2012
1
2
0
Bulgarije
11
11
10
Estland
1
1
1
Hongarije
5
12
13
Kroatië
1
1
1
Letland
7
4
11
25
Litouwen
2
2
4
12
Oekraïne
1
4
5
1
Polen
10
64
1
1
76
99
Roemenië
28
0
3
2
33
45
3
1
Rusland
2
3
2
0
0
1
8
16
Tsjechië
4
0
Slowakije
5
7
12
0
0
2
176
226
Wit Rusland subtotaal OostEuropa
75
83
11
7
Frankrijk
2
3
5
7
Griekenland
2
1
3
1
16
3
4
23
13
0
1
1
3
7
3
39
27
2
2
Italië Portugal Spanje subtotaal Zuid Europa België Duitsland Groot Brittannië
5 25
2 0
1 10
9
5
1 2
4
1
3
16
12
3
2
9
8
0
1
1
3
Ierland Oostenrijk subtotaal West Europa
1 16
2
IJsland Zweden Noorwegen subtotaal Noord Europa
totaal EU per organisatie
0
28
26
0
5
5
0
1
1
1
2
1
1
0
0
0
2
0
2
3
116
85
27
17
245
282
bronnen: OOV en GGD, gemeente Amsterdam/bewerking O+S * inclusief evt. dubbeltelingen, het kan in een onbekend aantal gevallen om dezelfde mensen gaan
40
Monitor EU-migranten 2013
7 Samenvatting en conclusies
In dit rapport is ingegaan op de situatie van EU-migranten in Amsterdam. Het ging daarbij om de samenstelling van de verschillende groepen en over hun sociaal-economische positie in de stad. De onderzoeksvragen luiden: 1. Hoe ontwikkelt de groep EU-migranten zich, welke groepen nemen toe, komen er nieuwe groepen bij? 2. Hoe groot is de arbeidsparticipatie, in welke sectoren werken zij? 3. Maken zij gebruik van sociale voorzieningen? 4. Hoe wonen zij, waar vinden zij huisvesting, is er sprake van illegale bewoning? 5. Hoe is het onderwijsniveau en volgen zij taalcursussen? 6. In welke mate is deze groep betrokken bij criminaliteit, overlast of slachtoffer van mensenhandel? Ad 1. Samenstelling en woonplek In 2014 wonen er in Amsterdam bijna 78.000 geregistreerde EU-migranten. Naar schatting verblijven er circa 25.000 niet-geregistreerde Midden- en Oost-Europeanen in de hoofdstad. Het grootste deel van de geregistreerde EU-migranten is afkomstig uit West-Europa (48% van totaal), daarna Zuid-Europa (29%), Oost-Europa (18%) en een kleine groep is afkomstig uit Noord-Europa (4%). Het aantal migranten afkomstig vanuit een EU-land is vanaf 2000 tot 2014 met 31% toegenomen, met de grootste groei in de periode 2007-2014. De grootste groei zien we onder de Oost-Europeanen, vooral door de Polen en recenter onder de Bulgaren en Roemenen. In de recente periode, van 2012-2014, valt ook de relatief sterke groei bij Zuid-Europeanen op. Voor de Noord-Europeanen ligt het aantal jaarlijkse vestigers en het aantal vertrekkers dicht bij elkaar. Voor de overige groepen Europese migranten zijn er steeds meer vestigers dan vertrekkers (vestigingsoverschot). Voor de Oost-Europeanen geldt deze toename tot 2010, daarna nam het vestigingsoverschot sterk af. Oost-Europeanen komen in de laatste twee jaar minder vaak naar Amsterdam toe. Een nieuwe toenemende groep bestaat uit mensen uit voormalig Joegoslavië. Verschillende landen uit voormalig Joegoslavië zijn recent toegetreden tot de Europese Unie (Slovenië in 2004, Kroatië in 2013) of hebben kandidaat-status (Macedonië, Servië, Montenegro). De totale groep, van ruim 6.000 personen (in 2007 nog ruim 5.400), bestaat voornamelijk uit mensen die tijdens de Balkanoorlog naar Amsterdam zijn gekomen. Vier van de tien EU-migranten (37%) behoren inmiddels tot de tweede generatie migranten, zij zijn in Nederland geboren. Dat komt het vaakst voor onder migranten uit West-Europa (48%) en het minst vaak onder Oost-Europeanen (26%), Zuid-Europeanen (30%) en Noord-Europeanen (34%). Migranten uit Europa wonen vaak binnen de ring. De verdeling van Europeanen over de stadsdelen is vrijwel hetzelfde als in 2012. Europeanen uit Noord-Europa wonen het
41
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
vaakst binnen de ring. Oost-Europeanen wonen vaker dan de andere groepen buiten de ring, met name in Nieuw-West (21%). Met name Bulgaren 43% wonen vaak in NieuwWest en dit is ook toegenomen ten opzichte van de vorige meting (2012: 37%). EU-migranten uit West- en Zuid-Europa zijn het meest honkvast; tweederde van diegenen die in 2007 in Amsterdam woonden, wonen er nu nog. Terwijl dit onder de EU-migranten uit Noord-Europa maar voor de helft van hen geldt en onder de Oost-Europeanen voor zes van de tien. Ad 2. Arbeidsparticipatie Voor de helft van de EU-migranten huishoudens is loon uit arbeid de voornaamste inkomensbron (54%). Een eigen bedrijf vormt relatief vaak de voornaamste inkomensbron voor EU-migranten (21%, t.o. 17% gemiddeld in Amsterdam). Dit komt het vaakst voor onder Oost-Europeanen (27%). Er staan bijna 11.000 (eerste generatie) EU-migranten ingeschreven bij de Kamer van Koophandel in Amsterdam. Dat is bijna een kwart van de potentiële beroepsbevolking (24%). Zuid-Europeanen staan relatief weinig ingeschreven als ondernemer (17%), OostEuropeanen juist vaak (29%). Daarbij gaat het vaak om Bulgaren en Roemenen. Een verklaring hiervoor is dat Bulgaren en Roemenen nog tot en met 2013 alleen mochten werken met een tewerkstellingsvergunning of als zelfstandige. Het aantal en aandeel ondernemers uit EU-landen is ten opzichte van 2012 sterk gestegen (toen ruim 8.000, 21%). Bij West-Europeanen (+21%) is de toename minder groot dan onder de andere Europese migranten (gemiddeld +32%). Oost-Europese ondernemers zijn relatief vaak werkzaam in de bouw, maar minder vaak dan in 2012. Zij zijn nu vaker als ondernemer actief in de dienstverlening, handel en horeca. Ook werken ze relatief vaak als zelfstandige in de schoonmaakbranche, vooral Roemenen en Bulgaren. Hongaarse ondernemers zitten relatief vaak in de vervoersbranche. Noord-Europese ondernemers zijn het meest van alle EU-migranten werkzaam in de dienstverlening. Dat geldt ook, zij het in iets minder sterke mate, voor West-Europeanen. Ondernemers uit Zuid-Europa zitten relatief vaak in de horeca en handel (vooral Italianen en Grieken) en het meest in de dienstverlening. Ad. 3 Sociale uitkeringen en inkomen Het besteedbaar huishoudinkomen ligt onder EU-migranten iets hoger dan gemiddeld in de stad. Zij ontvangen de helft minder vaak een bijstandsuitkering en ook het aandeel WW- en arbeidsongeschiktheidsuitkeringen ligt lager. Ruim 10.000 EU-migranten wonen in minimahuishouden (16% om 17% gemiddeld). EU-migranten die recent naar Nederland kwamen (2004 of later) hebben in het algemeen een hoger inkomen. Het inkomen van Oost-Europeanen die hier recent zijn gekomen ligt echter lager dan onder hen die eerder kwamen. Oost-Europeanen hebben veruit het laagste besteedbaar huishoudinkomen, Bulgaren het laagst. Zij horen relatief vaak tot de minima, bijna een kwart van hen (24%, bij de overige groepen 13%), Bulgaren en Roemenen het vaakst. Noord-Europeanen hebben het hoogste besteedbare huishoudinkomen, dat ver boven het stedelijk gemiddelde ligt. Zij ontvangen dan ook het minst vaak een uitkering. Zuid- en West-Europeanen ontvangen het vaakst een uitkering. Ad 4. Woonsituatie EU-migranten in Amsterdam hebben veel vaker een huurwoning in de particuliere sector (35%) dan gemiddeld (23%). Zij huren veel minder vaak van een corporatie (35% t.o. 48%
42
Monitor EU-migranten 2013
gemiddeld) en hebben iets vaker een koopwoning dan gemiddeld (31% t.o. 29%). Amsterdammers uit Noord-Europa huren het vaakst van een particulier (40%), daarna Amsterdammers uit Oost-Europa (37%), vooral Bulgaren (57%) en Roemenen (55%). Vooral recent gevestigde EU-migranten (na 2004) wonen vaak in een particuliere huurwoning (48%). Dit beeld is vrijwel hetzelfde als in 2012. Oost-Europeanen wonen relatief vaak in een woning die te krap is voor de gezinssamenstelling. Diegenen die hier recent zijn gekomen wonen het vaakst krap. Er is geen zicht op hoe vaak en in welke gebieden illegale bewoning onder EU-migranten voorkomt. Ad 5. Onderwijs De schoolprestaties van leerlingen van Oost-Europese herkomst op de lagere school en de middelbare school zijn minder gunstig dan gemiddeld. Zij krijgen bijvoorbeeld minder vaak een HAVO/VWO advies aan het eind van de basisschool dan overige Europese leerlingen. Oost-Europese jongeren hebben ook het minst vaak een startkwalificatie. Het aantal studenten aan de Amsterdamse Universiteiten uit een EU-migratieland is met 18% toegenomen ten opzichte van het jaar ervoor. Het gaat om ruim 3.100 studenten, veelal uit West-Europa (45% van de EU-migrant studenten), daarna uit Oost-Europa (27%) en Zuid-Europa (23%) en een klein deel (5%) betreft Noord-Europeanen. In 2013 zijn 940 EU-migranten met een inburgeringscursus gestart. Dat is meer dan in 2012, maar minder dan in de twee jaren daarvoor. Zij komen voornamelijk uit Oost- en Zuid-Europa. De deelnemers uit de EU-landen vormen bijna een kwart van het totaal (23%) van alle gestarte deelnemers in 2013 Ad 6. Overlast, criminaliteit en mensenhandel Ongeveer één op de zes verdachten van incidenten die in 2013 in Amsterdam gepleegd zijn, is afkomstig uit een EU-land (exclusief Nederland). Het gaat daarbij het vaakst om Oost-Europeanen (9% van alle verdachten), het vaakst Roemenen, daarna Polen en Bulgaren. Bij de Zuid-Europeanen gaat het het vaakst om Italianen en Fransen en bij de West-Europeanen het vaakst om Britten. De verdachten uit Noord-Europa komen meestal uit Zweden of Noorwegen. Vaak gaat het bij de incidenten om overlast gevende overtredingen (bijv. wildplassen, samenscholing, alcoholverbod) en winkeldiefstal. Jaarlijks worden in Amsterdam circa 200 slachtoffers van mensenhandel begeleid en opgevangen door het Amsterdams Coördinatiepunt Mensenhandel (ACM). Bij de residentiële opvang van het ACM gaat het bij 18 van de 62 vrouwen om EU-migranten, waarvan 16 uit Oost-Europa. In vergelijking met 2012 zijn er in 2013 veel meer kinderen opgevangen en meer vrouwen uit Nederland. EU-migranten die vastgelopen zijn in ons land kunnen bij verschillende organisaties (AMOC, Barka, GGD) terecht voor ondersteuning bij repatriëring. In 2013 zijn daar 240 gezinnen en personen geholpen (2012 282 keer). In zeven van de tien gevallen gaat het om ‘gestrande’ Oost-Europeanen. Het aantal EU-migranten dat hier gebruik van heeft gemaakt is ten opzichte van het jaar ervoor iets gedaald. Uitzondering hierop vormen Zuid-Europeanen en Roemenen, zij kregen vaker deze ondersteuning.
43
Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek en Statistiek
Conclusies per doelgroep Het aantal inwoners uit EU-landen is ten opzichte van 2012 gestegen (+6%), bij ZuidEuropeanen het sterkst (+11%), daarna bij Oost-Europeanen (+6%). Oost-Europeanen in Amsterdam hebben de minst goede positie van de EU-migranten: ze hebben een slechtere woonsituatie, relatief mindere schoolprestaties, relatief veel huishoudens leven op het minimum en zij komen sterker naar voren in de verdachtencijfers van criminaliteit en overlast. Dit is weinig veranderd ten opzichte van de vorige monitor. Wel zien we dat de stijging in het aantal Oost-Europeanen in de stad recent afzwakt. Het aandeel van de tweede generatie is relatief klein (26%). Verder is de positie van Oost-Europeanen die hier recent kwamen minder gunstig dan zij die voor 2004 kwamen. Bij de andere groepen EU-migranten is dat juist andersom. Bulgaren en Roemenen hebben op veel terreinen de minst gunstige positie van de Oost-Europeanen. Ook inwoners uit voormalig Joegoslavië hebben een minder goede uitgangspositie. Noord-Europeanen vormen de kleinste groep EU-migranten in Amsterdam en hebben de meest gunstige positie. Zij zijn dan ook vaak hoog opgeleid en wonen vaak binnen de ring. Zij verblijven hier vaak tijdelijk en hun aantal in de stad is redelijk stabiel. Het aantal Zweden in Amsterdam groeit wel. West-Europeanen vormen de grootste groep EU-migranten in de stad. Zij hebben zich hier vaak voor langere tijd gevestigd en de helft van hen behoort inmiddels tot de tweede generatie. Hun aantal is ten opzichte van 2012 minder sterk toegenomen dan bij Zuid- en Oost-Europeanen. Het gaat vaak om migranten uit Duitsland en het Verenigd Koninkrijk en vaak zijn ze hoog opgeleid. Hun positie is vrij stabiel en redelijk goed, net iets minder goed dan die van de Noord-Europeanen. Het aantal Zuid-Europeanen is in de stad recent het sterkst toegenomen (+11% t.o.v. 2012). De groep bestaat vooral uit Italianen, Fransen en Spanjaarden. De vrij kleine groep Grieken neemt sterk toe. Zuid-Europeanen blijven, evenals de West-Europeanen, veelal lang in de stad wonen. De groep bestaat zowel uit een relatief grote groep laag opgeleiden (24%) als hoogopgeleiden (42%). Het aantal en aandeel ondernemers is onder Zuid-Europeanen recentelijk sterker gestegen dan onder andere EU-migranten groepen. De positie van Zuid-Europeanen is in het algemeen gunstiger dan die van OostEuropeanen, maar minder gunstig dan die van West- en Noord-Europeanen.
44