Molenschuur bij molen Nederwaard 3 te Kinderdijk
bouwhistorische verkenning Van Reeuwijk bouwmeester ~1~
Molenschuur bij molen Nederwaard 3 Bouwhistorische verkenning van een bijzonder bijgebouw onderdeel uitmakende van het Wereld Erfgoed Kinderdijk
Van Reeuwijk bouwmeester Arum, september 2015
Van Reeuwijk bouwmeester Email:
[email protected] Grauwe Kat 23 tel.0517 531849 8822 WH Arum Gsm. 06 57553756
~2~
KvK Leeuwarden: 59422246 BTW-nr: NL853475064B01 IBAN NL61ABNA0893576654
Inhoud 0
projectgegevens
pagina 3
1
Conclusies en aanbevelingen
pagina 4
2
Aanleiding tot het onderzoek
pagina 6
3
Bijgebouwen bij watermolens
pagina 7
4
Bijgebouwen bij de molens van de Kinderdijk; het bijgebouw bij molen Nederwaard 3 pagina 11
5
Bronvermelding en literatuurlijst
pagina 30
~2~
0
Projectgegevens
Project nummer
15.009
Onderzoek
Bouwhistorische verkenning van een molenschuur Erfgoed complex Kinderdijk
Object
Molenschuur bij molen Nederwaard 3
Adres
Nabij Nederwaard 6
van het Wereld
2961 AS Kinderdijk Monumentnr.
Behorende bij molen Nederwaard 3 mon. Nr 30545
Eigenaar
Stichting Werelderfgoed Kinderdijk Overwaard 2 2961 AT Kinderdijk 078 – 6912830 H. Bronkhorst
Veldwerk
augustus 2015
Coördinatie
G.J. van Reeuwijk
Onderzoek
J. Hofstra
Tekst
J. Hofstra
Fotografie
Voor zover niet anders vermeld zijn alle foto’s gemaakt door Van Reeuwijk Bouwmeester.
© Van Reeuwijk bouwmeester, Arum Verveelvoudiging voor eigen gebruik of intern gebruik van de opdrachtgever is toegestaan. Bronvermelding is verplicht. Voor het overige mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevens bestand en/ of openbaar gemaakt worden, hetzij elektronisch, mechanisch, door middel van druk, fotokopieën, microfilm of op welke wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Stichting Wereld Erfgoed Kinderdijk en Van Reeuwijk bouwmeester te Arum.
~3~
1. Schuur bij molen Nederwaard 3, conclusies en aanbevelingen Conclusies Bij de meeste grote molens komen en kwamen bijgebouwen voor. Er is veel variatie in de bijgebouwen. Voorbeelden hiervan zijn molenaarswoningen, wachtlokalen, schuren, zomerhuizen, hooibergen en timmerwerkplaatsen. De voormolens van zowel de Nederwaard als de Overwaard vormen een uitzondering op bovengenoemde. Bij de molens van de Overwaard kwamen in de 19e eeuw helemaal geen bijgebouwen voor en bij de Nederwaard waren er maar drie molens waar bijgebouwen aanwezig waren. Op de plaats van de huidige schuur bij Molen 3 stond in 1827 al een schuur. De huidige schuur is kleiner en jonger dan de schuur van 1827. Het skelet van de schuur bestaat geheel uit oude molenroeden. Ook de daksporen en de nok zijn uit oude roeden gezaagd. De molens van de Nederwaard waren de eerste molens van Nederland die ijzeren roeden kregen. Vanaf 1852 werden de molens hiervan voorzien. Houten roeden gingen in die tijd gemiddeld maar zes jaar mee, zodat rond 1860 de meeste roeden van de Nederwaard wel van ijzer zullen zijn geworden. Houten roeden werden in iedere streek weer iets anders gemaakt. Met het verschijnen van de ijzeren roeden trad een soort standaardisatie op. De schuur bij Molen 3 moet rond 1860 zijn gebouwd en is daarmee het oudste bijgebouw van het hele molencomplex van de Kinderdijk. De schuur zit goed en doordacht in elkaar en moet door vakmensen zijn gebouwd. Naast dat het hier om de oudste schuur van het molencomplex gaat, moet deze schuur ook worden gezien als een archief voor houten roeden. Nergens anders is te zien met wat voor roeden hier vroeger werd gemalen. De schuur is cultuur historisch waardevol en het behouden waard. De helft van het dak en de schuur verkeren nog in goede staat. Het is niet nodig en ongewenst de schuur geheel te vernieuwen. Veel onderdelen zijn nog bruikbaar. Restauratie van de schuur is goed mogelijk Om de schuur te kunnen behouden is snel ingrijpen noodzakelijk Aanbevelingen 1. Het valt aan te bevelen om de schuur weer te herstellen. 2. Hierbij zoveel mogelijk oud materiaal te sparen. De meeste roeden zijn alleen aan één einde aangetast. Deze stukken niet in zijn geheel te vernieuwen maar te voorzien van nieuwe einden. In principe kan dit gewoon van nieuw grenenhout, zodat daarmee duidelijk wordt wat oud is en wat nieuw. Deze oude en nieuwe delen kunnen prima met een haaklas aan elkaar worden
~4~
verbonden. Ook een penlas, waarbij een losse pen beide delen aan elkaar verbindt, behoort tot de mogelijkheden, vooral bij stijlen. Als slechts één zijde is aangetast kan men met een haaklas meer oud materiaal sparen, als het hout rondom rot is zal dit het geval zijn met een penlas. Deze lassen dus gebruiken afhankelijk van het aangetaste gedeelte. 3. Bij de sloop van oude panden komen soms nog oude houten roeden vrij. Als dat soort hout te verkrijgen is kan de schuur meer in stijl worden gerestaureerd. Om vervuiling van het huidige “roedenarchief” te voorkomen moet dan wel duidelijk worden gemaakt dat het om een andere herkomst gaat. Dat kan door middel van inscriptie of door een verf of teerlaag. Omdat dit ook om oud hout gaat kunnen de laseinden ook met epoxy en een wapening van glasfiberstaven aan elkaar worden verbonden. Een pen- of haaklas blijft ook mogelijk. De methode die het meest oude materiaal spaart verdient de voorkeur. 4. Als het mogelijk is valt aan te raden de schuur uit elkaar te halen. Aanhelen zal zoveel mogelijk oud materiaal sparen. 5. Met het oog op een duurzaam herstel valt af te raden de palen gewoon weer in de grond te zetten. Aan te bevelen is het storten van een betonplaat, al of niet voorzien van een vorstrand. Als er geen vorstrand wordt toegepast moet de betonplaat wat sterker worden en moet op de koop toe worden genomen dat de schuur op den duur wat scheef komt te staan. Bij een vorstperiode zal het geheel wel egaal omhoog komen, maar bij dooi zal de zonzijde het eerst weer zakken. 6. Om het beeld van de oude schuur niet te veel te verstoren valt aan te raden om een eventuele stenen of betonnen voet zo laag mogelijk te houden. Op deze voet kan dan een hardhouten muurplaat worden gelegd waar de stijlen met een pen in kunnen worden vastgemaakt. Hiermee kunnen de rotte ondereinden ook van de stijlen worden afgezaagd. 7. De schuur weer te bekleden met potdekselwerk van dezelfde dunne en brede delen, zo mogelijk gezaagd uit oud hout en gespijkerd met gesmede spijkers. De delen in de ketel te verduurzamen. 8. De noordgevel weer voorzien van een deur, zoals bestaand en een draairaam of luik voor het opbergen van spullen die op de binten gelegd kunnen worden. De zuidgevel voorzien van een raam in de topgevel en één onder het bint, alles excentrisch aangebracht, zoals bestaand. 9. Het raam in de oostgevel zo mogelijk te herstellen. Indien een nieuw raam noodzakelijk is kan dit ook wat kleiner worden gemaakt. 10. Bij alle deuren en ramen en overgangen aandacht schenken aan een goede afdichting om rotten te voorkomen. 11. De westelijke dakhelft gelijk te maken aan de andere dakhelft en het geheel te voorzien van nieuw riet, compleet met knijpdelen en een makelaar zoals bestaand.
~5~
12. Demontage van de schuur dient te gebeuren onder deskundig toezicht. Hierbij is het van belang alle onderdelen te merken en in te meten en te fotograferen. Niet van belang zijnde onderdelen kunnen ( na eventuele opmeting en fotografische vastlegging worden afgevoerd) 13. Na demontage kan een bouwbestek worden opgesteld voor het definitieve herstel. Dit bestek samen te stellen na goedkeuring van een op te stellen restauratievoorstel. Dit voorstel te bespreken met alle betrokkenen van de Stichting, Rijk, Provincie en Gemeente. 14. Uitvoering van de demontage, de restauratie en het weer opbouwen dient te worden uitgevoerd door een ter zake kundig restauratiebedrijf.
~6~
2. Aanleiding tot het onderzoek De molens van de Nederwaard en de Overwaard maken tegenwoordig deel uit van het Werelderfgoed Kinderdijk. Al vrij kort nadat deze molens buiten bedrijf zijn gekomen hebben ze de monumentenstatus gekregen, waardoor ze van rijkswege beschermd zijn. Dit geldt echter niet voor de bijgebouwen, die tot de dag van vandaag vogelvrij zijn. Het gevolg hiervan is dat vrijwel alle bijgebouwen in de loop van de tijd zijn gesloopt of zodanig vernieuwd dat er van de oorspronkelijk opzet niets meer over is. De schuur tussen Molen 3 en Molen 4 van de Nederwaard vormt hierop een uitzondering. Het bintwerk van deze schuur bestaat volledig uit oude houten molenroeden. Aangezien de molens van de Nederwaard de eerste molens van Nederland waren die ijzeren roeden kregen, moet deze schuur wel oud zijn.
Figuur 1
De oudste schuur van de Kinderdijk behoeft wel enig herstel. Het bintwerk bestaat vrijwel geheel uit oude molenroeden.
Bovendien is op de eerste kadasterkaart al een schuur op dezelfde plek te zien. De schuur wordt al geruime tijd aan zijn lot overgelaten en verkeert thans in slechte staat. Behoud is niet alleen gewenst omdat het om een authentiek bijgebouw gaat, maar ook omdat dit de enige plek is waar nog kan worden gezien wat voor houten roeden men hier vroeger gebruikte.
~7~
3. Bijgebouwen bij watermolens In Friesland en Groningen was het niet de gewoonte om in een molen te gaan wonen. Nu zijn de molens daar ook een slag kleiner dan die in het westen en daarmee minder geschikt om tevens als woning te dienen. De molens met een vlucht van 18 m en meer kregen daar meestal een aparte molenaarswoning.
Figuur 2
Molen Lonjé bij Bolsward voor 1897, met de voor Friesland gebruikelijke molenaarswoning (foto collectie De Hollandsche Molen).
Bij de kleinste molens waren zelden bijgebouwen te vinden en dan was er nog een categorie waar een klein onderkomen was aangebracht, dat voornamelijk werd gebruikt voor het nachtmalen. Deze wachtruimte was voorzien van een kachel. Hier zaten dan meestal twee man in die elkaar wakker moesten houden.
~8~
Figuur 3
De molen van het waterschap Cornwerd. In 1971 nog met het reeds lang verdwenen onderkomen voor het nachtmalen. (foto collectie De Hollandsche Molen).
In het rivierengebied hadden onbewoonde watermolens vaak wel een stookgelegenheid, zodat de molenaar daar in de nacht warm kon zitten. Ook de kleine stenen molens binnen het hoogheemraadschap van Rijnland waren hier vaak van voorzien. In het westen van Utrecht en in Noord- en Zuid-Holland werden de wat grotere molens vaak wel bewoond, maar desondanks bleef het erf daarmee niet leeg. Bij sommige molens stond inderdaad niets, maar bij de meest bewoonde molens was meestal wel een schuur aanwezig. In droge perioden hoefde er met de molen niet gemalen te worden. Het molenaarschap op een watermolen was vanouds dus maar een parttime beroep. Het vaste salaris was altijd zo laag dat de molenaar er altijd iets bij moest doen. Dat kon ook want gemiddeld nam het malen maar zo’n 1000 uur per jaar in beslag. De meeste molenaars verhuurden zich als dagloner bij de boeren in de polder of bij de polder zelf voor het schoonmaken van de sloten en het onderhoud van de kaden. Sommigen konden hun nevenfunctie vanuit de molen uitoefenen zoals klompenmaker of visser. Heel vaak hadden ze het vruchtgebruik van de kaden bij de molen en konden zo een paar koeien houden. Bij de molens van de Bleiswijkse Droogmakerij en die van de viergangen van Aarlanderveen en Zevenhuizen ziet men op oude foto’s zowat bij ieder molen wel een hooiberg en stal. Deze molens hadden ook allemaal een zomerhuis. Bij veel molengangen was er meestal ook een molenaar aangesteld die kon timmeren. Hij werd dan ingezet voor het kleine onderhoudswerk, zoals het vastwiggen van de wielen en de roeden en het inboeten van kammen en heklaten. Hij beschikte dan meestal over een wat grotere (timmer)schuur. Bij de molengang van Zevenhuizen staat zo’n schuur bij Molen 3 en bij die van Aarlanderveen bij Molen 1.
~9~
Zomerhuis De haard in de molen was vanouds de plek waar het eten werd gekookt. In de bouwbestekken wordt de woonkamer dan ook meestal als keuken aangeduid. In de zomer kon het hierdoor nogal warm worden in de molen, waar men ook sliep. In Zuid-Holland hadden veel boerderijen een zomerhuis, waar men zomers woonde en het eten kon koken. Het woongedeelte van de boerderij, waar men in sliep, bleef daardoor in de zomer koeler en eenvoudiger schoon te houden. Waarschijnlijk heeft men op de molens dit voorbeeld gevolgd. Behalve in de bouwbestekken van de Bleiswijkse Droogmakerij, waar sprake is van de bouw van een schuur, komt men zelden iets tegen over de bouw van zomerhuizen en andere bijgebouwen. Het lijkt er veel op dat die allemaal van latere datum zijn of dat de molenaar dat zelf maar moest regelen. In het bouwbestek van de molens van de Overwaard is ook nergens sprake van bijgebouwen.
Figuur 4
De ondermolen van de molenviergang van de Tweemanspolder te Zevenhuizen in 1941, compleet met hooiberg, stal en zomerhuis (foto H.A. Visser, collectie De Hollandsche Molen).
Bijgebouwen werden meestal ook gebruikt om regenwater op te vangen. In Noord-Holland ziet men nog wel eens molens voorzien van goten, maar in Zuid-Holland komt men dat zelden tegen. Water dat van een rietdek komt is meestal wat bruin en vooral als de rook boven gedeeltelijk door het rietdek moet ontwijken zal dit water ook niet schoon zijn. Om die reden hebben de bijgebouwen meestal ook een pannendak.
~ 10 ~
4. Bijgebouwen bij de molens van de Kinderdijk; het bijgebouw bij molen Nederwaard 3
Figuur 5
Bij de Nederwaard zijn er rond 1827 maar drie molens te vinden waar bijgebouwen staan. Hier de molens 1 en 5. (eerste minuutplan kadaster)
Op de kadasterkaart van omstreeks 1827 valt te zien dat er bij de molens van de Overwaard helemaal geen bijgebouwen aanwezig zijn. Bij de Nederwaard zijn die alleen te vinden bij de molens 1, 3 en 5. Bij de andere molens is het erf leeg. Voor het opvangen van regenwater hebben ze waarschijnlijk geen dienst gedaan want het is bekend dat het hier de gewoonte was om het drinkwater gewoon uit de boezem te halen. Dit zal niet erg gezond zijn geweest aangezien de boezem ook dienst deed om in te wassen en als riool. Molenmaker Aart van Krimpen vertelde dat zijn opa, die molenaar was op de Kinderdijk, een tank had die met boezemwater en wat aluin werd gevuld. Het aluin bond de vaste bestanddelen in het water waardoor het helder werd. Vermoedelijk ging er ook een ontsmettende werking van uit. Rond de Kinderdijk werden de bijgebouwen dus niet benut voor het opvangen van water en ook de molens werden hiervoor niet gebruikt. Bij de Overwaard had dat nog gekund, maar van de stenen molens van de Nederwaard kon al helemaal geen regenwater worden opgevangen, behalve dan door een emmer onder de roede te zetten. Op de eerste kadasterkaart valt er bij Molen 1 één schuur te zien en bij de nummers 3 en 5 twee schuren. Het is niet bekend waar deze schuren voor moesten dienen. Misschien waren ze er door en op verzoek van de betreffende molenaar geplaatst, maar het kan ook zijn dat het waterschap er iets mee deed. Op de onderstaande afbeeldingen valt op dat de schuur in 1827 meer rechthoekig lijkt dan de huidige schuur. De schuur op de kadasterkaart is meer dan 8 m lang en ruim 6 m breed. De huidige schuur is maar 4,60 m lang en 3,50 m breed en is dus veel kleiner. De schuur staat wel op dezelfde plek maar is dus vernieuwd. Dat blijkt ook wel uit het gebruik van gave houten roeden; die kwamen pas na het overschakelen op ijzeren roeden beschikbaar. In die tijd waren er nog heel veel molens met houten roeden en het ligt voor de hand om te veronderstellen dat men eerst heeft geprobeerd om de reserveroeden en de nog goede delen te verkopen. De slechte staat van sommige delen van het bintwerk zijn het gevolg van het verwaarlozen van de schuur. De indruk bestaat dat toen de schuur werd gebouwd de
~ 11 ~
roeden puntgaaf moeten zijn geweest. Sommige delen lijken wel afkomstig van nooit gebruikte roeden.
Figuur 6
Links de kadasterkaart van omstreeks 1827, waarop twee schuren zijn te zien. Op Google Earth valt te zien dat op de plaats van de rechter schuur nog steeds een schuur staat.
Roeden Alle molens op de Kinderdijk zijn oorspronkelijk gebouwd met houten boven- en onderassen, houten schepraderen en houten roeden. De houten assen werden erg verzwakt door de grote gaten voor de roeden en moesten daarom enorme afmetingen hebben van wel 80 bij 80 cm. Daarnaast moest het ook nog eens heel gaaf hout zijn. Het werd steeds moeilijker om aan dergelijke stukken eikenhout te komen. Toen er rond 1840 gietijzeren assen op de markt kwamen werden dezen al snel toegepast op de Kinderdijk. Ze gingen niet alleen veel langer mee, maar door de kleinere diameter van de halzen maalden ze ook lichter. Roeden werden gemaakt van naaldhout omdat dit hout veel taaier en lichter is dan eiken. Eikenhout is meestal wel harder en sterker, maar vaker dan bij naaldhout heeft het last van draadverloop. Voor roeden werd dennen, grenen en vuren gebruikt. Dennenhout is het meest taai, maar ook het minst duurzaam. Meestal werd grenen gebruikt, veelal afkomstig uit de landen rond de Oostzee, en uit zuinigheid ook wel vuren. Bij kleinere molens kon men uit één boom een roede halen, maar bij grotere molens werden de houten roeden bijna altijd uit drie delen samengesteld. Het middelste deel, dat in de bovenas vast zat, werd altijd van grenen gemaakt. Dit deel werd vaak nog versterkt door een korte eiken plank aan de voorzijde. Dat is de reden waarom de gaten in de as altijd meer rechthoekig zijn dan de roeden zelf.
~ 12 ~
Figuur 7
Eiken bovenas met grenen roeden, versterkt met een eiken plank (G.Krook, Theoretisch en practisch molenboek 1850).
De laseinden werden ook vaak van grenen gemaakt, maar om op gewicht en kosten te besparen ook wel van dennen en vuren. De beide delen werden met spijkers aan elkaar bevestigd en verder nog met twee spiestroppen tegen elkaar geklemd.
Figuur 8
Haaklasverbinding in houten roede (bron: Fries Museum, map molens)
~ 13 ~
De hekgaten worden met een avegaar, volgens een bepaald verloop (de schoot genaamd) in de roeden aangebracht. Deze ronde gaten worden daarna rechthoekig gemaakt. De hart op hart afstand van hekgaten van de roeden in de schuur bij molen 3 bedraagt overal 35 cm. In de grootte van de gaten zit nogal variatie; bij sommige roeden zijn de gaten 45 x 60 mm groot, bij andere 50 x 70 mm. Dit lijkt er op te wijzen dat de roeden uit verschillende perioden komen. De voorzijde van een houten roede wordt altijd afgeschuind naar het verloop van het hekwerk. Deze afschuining wordt biljoening of winsing genoemd. De breedte ervan varieert. In het noorden wordt de helft van de voorzijde van de roede meestal recht gelaten, in ZuidHolland meestal maar 1/3. In het noorden is het ook gebruikelijk om aan de achterzijde van de roede een zelfde afschuining te maken. Volgens Krook kwam dat in Zuid-Holland ook wel voor, maar meestal werden de hoeken daar alleen flink afgerond. De roeden in de schuur zijn allemaal bezaagd zodat van deze afschuiningen niet veel valt te zien. De windborden hebben altijd een bepaalde opstand, die wordt gerealiseerd door schuine klossen (kluften genaamd) op de daar doorschietende heklatten te spijkeren. Alleen in ZuidHolland was het de gewoonte om nabij de einden van de roede, waar de klossen altijd het dikst zijn, zogenaamde spoorhouten aan te brengen. Dit zijn korte heklatten die tussen de normale hekgaten in de roede worden aangebracht voor het vastmaken van de voorzoom.
Figuur 9 1850)
Bordzijde met vijf spoorhouten. (uit Krook, Theoretisch en practisch molenboek
Zoals op de bovenstaande afbeelding valt te zien krijgen deze spoorhouten een veel grotere hart op hart afstand dan de heklatten. De heklatten tussen de spoorhouten kunnen dan korter worden afgezaagd. Omdat dikke kluften tevens worden voorkomen bespaard men zo vooral op gewicht.
~ 14 ~
Figuur 10
Het tweede gat van links is een gat voor het spoorhout. Behalve dat dit gat groter is dan de normale hekgaten heeft het gat ook een andere richting.
Behalve op de bovenstaande foto, toont ook Figuur 14 een gat voor een spoorhout. Hier is beter te zien dat het gat een andere richting heeft dan de normale hekgaten. De voormolens van de Overwaard en Nederwaard behoren tot de grootste molens van Nederland zodat het geen verbazing hoeft te wekken dat men hier het eerste problemen kreeg met het verkrijgen van lange foutloze bomen voor het maken van molenroeden. In 1980 verscheen een rapport van ingenieursbureau W.O. Wassenaar uit Haren over het berekenen van stalen molenroeden. Door de toenmalige Rijksdienst voor de Monumentenzorg waren ze gevraagd om normen op te stellen voor de belastingen waarmee roeden te maken krijgen. Voor de aardigheid hebben ze volgens die normen ook een grenen roede doorgerekend. Daaruit volgde een maximale buigspanning van 26,03 N/mm2, terwijl volgens NEN 3820 slechts 12 N/mm2 toelaatbaar is. Weliswaar wordt voor de breukspanning uitgegaan van 84 N/mm2, maar vanwege onvolkomenheden in het natuurlijke materiaal wordt de toelaatbare spanning altijd een stuk lager genomen. Hieruit kan men opmaken dat houten roeden in de praktijk tot het uiterste werden belast en zodoende geen enkel gebrek mochten hebben. Uit het archief van de Schermer blijkt dat de roeden daar aanvankelijk (gemiddeld) maar 6 jaar meegingen. Later kan men ook aan grenen uit Amerika komen en stijgt de levensduur. Als dit op de Nederwaard wordt toegepast zal men daar ieder jaar bijna 3 nieuwe roeden moeten hebben gestoken. Het waterschap beschikte daarom ook over een roedeloods, waarin een aantal reserveroeden waren opgeslagen. Zodra een roede het had begeven kon me gelijk weer een nieuwe steken en hoefde de molen niet lang stil te staan. Tegenover het Gemeenlandshuis van de Nederwaard hadden leden van de familie Pot een scheepswerf. Vele leden van die familie waren tevens sluismeester voor de nabijgelegen sluizen van de Nederwaard. Aanvankelijk bouwde ze houten schepen, maar later gingen ze over op ijzer. Zij kwamen op het idee om roeden van ijzer te maken. In 1852 kreeg Adriaan Pot van koning Willem III voor tien jaar octrooi op het vervaardigen van ijzeren roeden. Deze roeden bestaan uit vier hoekijzers waar platen op werden geklonken. De gaten voor de heklatten werden voorzien van bussen en ter plaatse van de roewiggen werden schotten in de roede geplaatst om het indrukken van de platen te voorkomen. Met deze roeden probeerde men zoveel mogelijk de houten roeden te imiteren, maar dat lukte natuurlijk niet voor de volle 100%. Zo was het lastig om de voorplaat te voorzien van een gedeeltelijke biljoening. De hele
~ 15 ~
voorplaat werd daarom maar schuin aangebracht en afrondingen van de achterzijde moesten achterwege worden gelaten. Na het overwinnen van de gebruikelijke kinderziekten werden deze roeden een groot succes omdat ze veel langer meegingen en niet veel duurder waren. De molens van de Nederwaard zullen waarschijnlijk wel de eerste molens zijn geweest met dergelijke roeden. Uiteraard hebben ze niet gelijk alle houten roeden vervangen door ijzeren, maar zodat er weer een was bezweken zal er wel een nieuwe van ijzer voor in de plaats zijn gekomen. Vanaf 1852 kwamen er dus veel houten roeden beschikbaar, waarvan grote delen nog wel gaaf zullen zijn geweest. Materiaal was in die tijd duur zodat dit hout niet in de kachel ging, maar werd hergebruikt, onder anderen voor het bouwen van een schuur. Bij de schuur zijn vooral einden van roeden te herkennen. De zware middenstukken zullen wel ergens anders voor zijn gebruikt, maar het kan ook zijn dat die zijn verzaagd tot bijvoorbeeld kapsporen.
~ 16 ~
Skelet schuur Het skelet van de schuur bestaat vrijwel geheel uit oude molenroeden. Men zou op de gedachte kunnen komen dat de molenaar van molen 3 voor eigen behoefte goedkoop een schuur in elkaar geknutseld heeft. Als dat al het geval was, moet de molenaar tevens timmerman zijn geweest want de schuur is geheel volgens de regels der kunst gemaakt. Het skelet bestaat uit drie spanten; twee bij het einde en één in het midden. Ieder spant bestaat uit twee stijlen met daartussen een bintbalk, met in iedere hoek een korbeel. De korbelen zitten tegen de zijkant van de binten en stijlen gespijkerd en zijn voor deze onderdelen uitgekeept. De binten zitten met een pen in de stijlen gewerkt. De drie spanten zijn onderling gekoppeld door aan iedere zijde een houten plaat. Tussen deze plaat en de hoekstijlen zit weer een korbeel om te voorkomen dat de drie spanten als dominostenen kunnen omvallen. Tussen de spanten zijn in totaal nog vier tussenstijlen geplaatst, die ieder boven met een lip in de houten plaat zijn gewerkt.
Figuur 11
Isometrische projectie van de schuur. Alle getekende onderdelen zijn oude roeden.
Doordat de roeden zijn bezaagd en omdat de schuur zo lang open heeft gestaan, zijn de meeste sporen van teer en verf verdwenen. Van de beide houten platen, die uit een roede gezaagd zijn, vertoond één duidelijk sporen van teer. Ook bij het middenbint zijn hier sporen van te zien en de kapsporen en de nokgording hebben allemaal één geteerde zijde. De houten roeden werden dus blijkbaar geteerd.
~ 17 ~
Figuur 12
Teersporen op een roede. Aan de afschuining van het hekgat valt te zien dat deze zijde niet is bezaagd.
Figuur 13
Middenspant met bintbalk en korbeel. Op de achtergrond het korbeel van het eindspant.
~ 18 ~
Figuur 14
De bintbalken zitten met een pen in de stijlen gewerkt. De stijlen lopen hoger door en sluiten daar tegen een houten plaat. Het gat waardoor de pen is te zien is een gat voor een zogenaamd spoorhout.
~ 19 ~
Figuur 15
Houten plaat met tussenstijl. Op de plaat sporen van teerwerk.
Figuur 16
Bevestiging tussenstijlen met houten plaat.
~ 20 ~
Figuur 17
Eindstijl met korbeel in de lange zijde.
Kap De kap van de schuur is een sporenkap. Ook deze kap is geheel volgens de regels der timmerkunst gemaakt. De sporen zijn ongeveer 45 x 70 mm zwaar en waarschijnlijk ook uit roeden gezaagd, omdat ze grotendeels bestaan uit dezelfde soort grenen en ook geteerde kanten hebben. De sporen worden boven door de nokgording, die bestaat uit een vierkante, diagonaal geplaatste rib, gekoppeld. Deze nokgording wordt, behalve door de sporen, alleen in de beide gevels ondersteund door een makelaar. Deze makelaar is duidelijk ook tweedehands.
~ 21 ~
Figuur 18
De nokgording wordt alleen bij de gevels ondersteund. Zowel de nokgording als de sporen hebben geteerde kanten en zijn waarschijnlijk buiten de hekgaten om uit oude roeden gezaagd. Ook de makelaar is tweedehands.
Om te voorkomen dat de sporen als dominohoutjes om kunnen vallen heeft men vier schoren op de sporen gespijkerd.
~ 22 ~
Figuur 19
De vier schoren komen nabij het midden van de kap bij elkaar.
Het riet zit op de gebruikelijke wijze aan de rietlatten vastgebonden. De rietlatten zitten op de sporen gespijker met een hart op hart maat van ongeveer 29 cm. Bij de einden zitten de rietlatten dichter op elkaar. De nok is gedekt met rietvorsten. Dat lijkt niet een erg oude methode te zijn, maar Figuur 4 laat zien dat de schuur bij de ondermolen van de Tweemanspolder bij Zevenhuizen hier in 1941 ook al mee was voorzien. Bekleding, ramen, deuren. De wanden van de schuur zijn voorzien van potdekselwerk. De planken zijn ongeveer 23 mm dik en 270 mm breed en zijn alleen in de oostgevel nog aanwezig. Met asbestcement golfplaten zijn aan de zuidgevel nog wat reparaties verricht, maar na de laatste storm zijn die platen er ook grotendeels uitgewaaid. Hoewel beide frontgevels er thans grotendeels uitliggen valt nog wel te zien dat de deur oorspronkelijk in de noordgevel zat. Dat is aan de luwe zijde en zo dicht mogelijk richting Molen nr. 3. De deur ligt nog in de schuur en samengesteld uit maar drie planken en twee klampen, met dezelfde maten als de planken van het potdekselwerk. Hoewel dergelijke brede planken wel wijzen op hoge ouderdom, zien de planken er niet heel erg oud uit. De beide gehengen zijn zeker niet heel oud. Verder zat er in de topgevel nog een luik of draairaam om lange spullen op de bintbalken te leggen.
~ 23 ~
Figuur 20
De deur van de schuur.
~ 24 ~
Figuur 21
Noordgevel met op de achtergrond de deur met aan de gehengen nog een stijl. Op de voorgrond naast de makelaar een scharnier voor het luik of raam.
Figuur 22
Bevestiging makelaar met gesmede spijkers.
~ 25 ~
In de zuidgevel zijn twee ramen te ontdekken. Geen van beide waarschijnlijk van erg oude leeftijd.
Figuur 23
Zuidgevel met aan de linkerkant, zowel boven als onder de bintbalk resten van een raam.
~ 26 ~
Figuur 24
Onderste raam in de zuidgevel.
Figuur 25
Bovenste raam zuidgevel.
~ 27 ~
De westgevel is zodanig ingestort dat niet meer valt te zien of daar nog een raam heeft gezeten. Aangezien een schuur meestal wordt gebruikt om dingen in op te slaan, kan het ook handig zijn om een gevel te hebben waar geen openingen in zitten. Aangezien ramen en deuren altijd een bron van inwatering zijn is het handig een blinde gevel aan de regenzijde te nemen. Een aanwijzing dat de westkant van de schuur voor het opslaan van spullen was bedoeld kan het feit zijn dat de deur en de ramen in de frontgevels allemaal excentrisch zijn aangebracht. De oostgevel is nog het meest compleet gebleven. Hierin zit een groot raam, dat waarschijnlijk tweedehands is.
Figuur 26
Dit raam in de oostgevel is waarschijnlijk niet speciaal voor de schuur gemaakt maar tweedehands.
Het hout van dit raam ziet er nog redelijk uit en misschien is reparatie mogelijk. Hierbij dient het oude nog goede glas te worden hergebruikt. Oorspronkelijk zal er wel een kleiner raam in hebben gezeten. Behalve van de bovenste planken zal er van het potdekselwerk niet veel te handhaven zijn. Van de westgevel is zo goed als niets over.
~ 28 ~
Figuur 27
Vanaf de westzijde ziet het niet best uit.
Hoewel de schuur er erg slecht uitziet en er veel moet gebeuren om het geheel weer in orde te brengen, kunnen veel delen van het skelet toch wel weer geheel of gedeeltelijk gebruikt worden. Het riet op het dak moet wel geheel worden vernieuwd, maar de sporen en rietlatten op de oostzijde lijken nog wel helemaal goed te zijn. Ook een groot deel van rietvorsten kan wel weer worden gebruikt.
Figuur 288 De schuur 16-3-2011. Het is duidelijk dat de schuur de laatste jaren sterk achteruit is gegaan. Dit ondanks het aanbrengen van dekkleden. Snel ingrijpen in noodzakelijk om te voorkomen dat de gehele schuur verloren zal gaan.
~ 29 ~
5. Bronvermelding, literatuur A.Sipman, Molenbouw, ( Zutphen 1975) G.Krook, Theoretisch en practisch molenboek 1850 L. Hendriks en J.van der Hoeve, Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek, lezen en analyseren van cultuurhistorisch erfgoed, ( Den Haag april 2009) R. Stenvert en G. van Tussenbroek, Inleiding in de bouwhistorie, opmeten en onderzoeken van oude gebouwen (Utrecht 2009) Foto’s zijn gemaakt door G.J.van Reeuwijk en J. Hofstra Diverse artikelen uit de jaarboeken van Vereniging De Hollandsche Molen. Divers historisch kaartmateriaal, krantenknipels en materiaal uit eigen archief. Er is gebruik gemaakt van onderstaande websites www.molendatabase.nl www.molens.nl www.watwaswaar.nl www.allemolens.nl www.hisgis.nl
~ 30 ~