ConstructieMechanica CT4145 / CT2031
MODULE : SPANNINGSLEER EN BEZWIJKMODELLEN COEN HARTSUIJKER HANS WELLEMAN
Civiele Techniek TU-Delft
Januari 2013
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
INHOUDSOPGAVE 1.
INTRODUCTIE VAN SPANNINGEN EN REKKEN ............................................................................. 1 1.1 SPANNINGEN IN 3D ............................................................................................................................... 1 1.1.1 Bijzondere spanningstoestanden ..................................................................................................... 4 1.1.2 Isotrope en deviatorische spanningscomponenten .......................................................................... 6 1.2 REKKEN ................................................................................................................................................ 7 1.2.1 Bijzondere reksituaties, vlakke vervormingstoestand .................................................................... 17 1.2.2 Volumerek ..................................................................................................................................... 17
2.
TRANSFORMATIES EN TENSOREN .................................................................................................. 19 2.1 2.2 2.2.1 2.2.2 2.2.3 2.3 2.4 2.4.1 2.4.2 2.4.3
DIRECTE METHODE, SPANNINGSTRANSFORMATIE EN HOOFDSPANNINGEN .......................................... 20 ALGEMENE METHODE MET VECTORTRANSFORMATIES, TENSOREN ..................................................... 23 Tensoren ........................................................................................................................................ 28 Bijzondere wiskundige eigenschappen van tensoren..................................................................... 28 Generalisatie naar 3D................................................................................................................... 30 GRAFISCHE TRANSFORMATIES, CIRKEL VAN MOHR ............................................................................ 31 TOEPASSINGEN VAN DE CIRKEL VAN MOHR........................................................................................ 34 Voorbeeld, stijfheidstensor ............................................................................................................ 34 Voorbeeld, spanningstensor .......................................................................................................... 38 Voorbeeld, rektensor ..................................................................................................................... 42
3.
VRAAGSTUKKEN ................................................................................................................................... 45
4.
LINEAIR ELASTISCHE SPANNING – REK RELATIE .................................................................... 49 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6
5.
OPGAVE 1 ........................................................................................................................................... 56 OPGAVE 2 ........................................................................................................................................... 56 OPGAVE 3 ........................................................................................................................................... 57
FAILURE ................................................................................................................................................... 59 6.1 6.2 6.2.1 6.2.2 6.2.3 6.3 6.3.1 6.3.2 6.4 6.4.1
7.
50 52 53 54 54 55
VRAAGSTUKKEN ................................................................................................................................... 56 5.1 5.2 5.3
6.
ÉÉN-ASSIGE TREKPROEF ...................................................................................................................... NORMAALSPANNINGEN VERSUS REKKEN ............................................................................................ SCHUIFSPANNINGEN VERSUS AFSCHUIFVERVORMING ......................................................................... COMPLETE SPANNING-REK RELATIE IN 3D .......................................................................................... SPANNING-REK RELATIE VOOR VLAKSPANNINGSTOESTAND ............................................................... SPANNING-REK RELATIE IN DE HOOFDRICHTINGEN .............................................................................
PRINCIPAL STRESS SPACE .................................................................................................................... 59 VON MISES FAILURE MODEL ............................................................................................................... 61 Von Mises yield criterion based on a uniaxial test ........................................................................ 62 Von Mises criterion for plane stress situations ............................................................................. 64 Von Mises criterion for beams ...................................................................................................... 64 TRESCA’S FAILURE MODEL ................................................................................................................. 65 Tresca in plane stress situations ................................................................................................... 67 Tresca in beams............................................................................................................................. 67 VON MISES VERSUS TRESCA............................................................................................................... 68 Example ......................................................................................................................................... 69
APPENDIX ................................................................................................................................................ 71 7.1 7.2 7.3 7.3.1 7.3.2 7.4 7.5 7.6
STRAIN FORMULATION........................................................................................................................ 71 SHEAR MODULUS G ............................................................................................................................ 72 VON MISES CRITERION BASED ON DEFORMATION ENERGY ................................................................. 74 Stains and stresses due to shape deformation ............................................................................... 74 Deformation energy ...................................................................................................................... 75 VON MISES BASED ON A SHEAR TEST .................................................................................................. 77 CONTINUATION OF STRAIN EXAMPLE FROM PARAGRAPH 2.5.3 ........................................................... 78 EXAMPLE OF AN EXAMINATION .......................................................................................................... 80
Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
Januari 2013
ii
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
STUDIEAANWIJZING Deze aantekeningen maken deel uit van de lesmodule CT2031 en CT4145. Op verzoek is de Engelse versie omgezet naar een Nederlandse versie. De opzet van dit dictaat is zodanig dat de theorie wordt afgewisseld met voorbeelden en toepassingen. Aan het eind van een onderdeel zijn opgaven opgenomen waarvan de antwoorden beschikbaar zijn. Hierdoor is een leermiddel ontstaan dat zich uitstekend leent voor zelfstudie. Naast het lesmateriaal is ook extra materiaal beschikbaar via de web site van de docent: http://home.kpn.nl/t-wmn/index.html Hoewel het materiaal met de grootst mogelijk zorgvuldigheid is voorbereid, is niet uit te sluiten dat er onvolkomenheden in zijn geslopen. De auteurs stellen het dan ook zeer op prijs als deze worden gemeld. Ten opzichte van de versie van november 2009 zijn er slechts minieme foutjes verbeterd waarvoor dank aan de studenten die deze hebben gemeld. de docent, Hans Welleman Januari 2013
[email protected]
Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
Januari 2013
iii
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
1. INTRODUCTIE VAN SPANNINGEN EN REKKEN In deze module wordt de relatie tussen spanningen en vervormingen voor lineair elastische 3D-continua beschreven. Er wordt gestart met de beschrijving van de spannings- en rekdefinities in 3D en de relatie tussen spanningen en rekken. Doel is om een bezwijkmodel te genereren waaraan een spanningssituatie kan worden getoetst. We beperken ons hier tot de modellen van von Mises en Tresca. Om deze modellen te kunnen toepassen is het noodzakelijk dat een spanningstoestand kan worden getransformeerd naar een eenduidig assenstelsels waarmee de hoofdspanningen kunnen worden beschreven. Hiervoor is het nodig om de transformatieregels voor spanningen en rekken te beschrijven. Deze transformatieregels blijken een algemene geldigheid te hebben. Om dit te laten zien wordt het begrip tensor geïntroduceerd. De transformatieformules kunnen zowel analytisch als grafisch worden toegepast. Deze laatste vorm staat ook wel bekend als de cirkel van Mohr. Hoewel deze methode er ouderwets uitziet is zij voor een aantal situaties erg handig zoals uit de vele voorbeelden zal blijken.
1.1 Spanningen in 3D Met de bekende definitie date en spanning een kracht per eenheid van oppervlak is kunnen we op een oppervlak twee spanningen definiëren, een normaal spanning en een schuifspanning. Een positieve normaalspanning werkt in de richting van de uitwendige normaal van het oppervlak. Een schuifspanning werkt evenwijdig aan een vector in het vlak. Meestal wordt een assenstelsel gehanteerd waarmee vervolgens de schuifspanning kan worden ontbonden in twee loodrechte componenten die in het vlak werken, zie ook TOEGEPASTE MECHANICA 1, paragraaf 10.1.2. Als de normaal van het oppervlak samenvalt met de x-as, dan is het vlak waarop de spanningen werken een vlak dat wordt opgespannen door de y- en z-as. Dit vlak wordt echter aangeduid als een x-vlak, hetgeen refereert naar de normaal van het vlak. Als de uitwendige normaal samenvalt met de x-as spreken we van een positief vlak zoals in figuur 1.1 wordt verduidelijkt.
positief vlak
negatief vlak
Figuur 1.1 : Normaal en schuifspanningen
Spanningen zullen we aanduiden met een dubbele index, de eerste index verwijst naar het vlak waarop de spanningen werken. De tweede index verwijst naar de richting van de spanning. Als voorbeeld nemen we hier de normaalspanning op een x-vlak. Deze wordt weergegeven als:
σ xx x-vlak
x-richting
De schuifspanningen in y- en z-richting in dit vlak worden vervolgens aangeduid met:
σ xy σ xz Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
Januari 2013
1
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
Op deze wijze zijn de spanningen eenduidig gedefinieerd. De tekenafspraak kan kort worden samengevat als:
Een spanning is positief als deze op een positief vlakje in de positieve richting werkt (of op een negatief vlakje in de negatieve richting). Een spanning is negatief als deze op een positief vlakje in de negatieve richting werkt (of op een negatief vlakje in de positieve richting).
Voor een kubus met zes vlakken ontstaat de in figuur 1.2 weergegeven positieve spanningsdefinitie voor ieder vlak. x
σ zz
y
σ xz
σ zy σ yz
σ zx σ xy σ yx
σ xx
σ yx σ xy σ yy
σ yz
σ yy
σ xx σ xz
σ zx
σ zy
σ zz z Figuur 1.2 : Spanningen in 3D
Deze zes oppervlakken zijn onder te verdelen in drie verschillende oppervlakken die zowel positief als negatief voorkomen: x-vlak y-vlak z-vlak Hieruit volgt dat er slechts negen verschillende spanningen te benoemen zijn.
σ xx ; σ xy ; σ xz x − vlak σ yy ; σ yx ; σ yz y − vlak σ zz ; σ zx ; σ zy z − vlak normaal
schuif
Opdracht: Controleer zelf het krachtenevenwicht t.g.v. de weergegeven spanningen uit figuur 1.2 op een kubus met ribbe dx, dy en dz. Hoeveel onafhankelijke spanningen hebben we nodig?
Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
Januari 2013
2
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
De hierboven beschreven negen spanningen kunnen op verschillende wijze worden weergegeven. Als getransponeerde vector noteren we:
σ xyz T = (σ xx , σ yy , σ zz , σ xy , σ yx , σ yz , σ zy , σ zx , σ xz ) Bij deze weergave is het gebruikelijk om de normaalspanningen voorop te plaatsen. Een andere presentatie is in de vorm van een matrix: σ xx σ = σ yx σ zx
σ xy σ xz σ yy σ yz σ zy σ zz
In dit geval worden de normaalspanningen op de diagonaal weergegeven. De betekenis van deze matrix zal worden uiteengezet met het onderstaande voorbeeld. Op de in figuur 1.3 weergegeven tetraëder werkt op het schuine oppervlak A, een willekeurige spanning p. De overige vlakken van de tetraëder vallen samen met de vlakken van het x-, y-, z-assenstelsel. Gevraagd wordt om een relatie te leggen tussen de spanningen op deze drie vlakken en de willekeurige spanning op het oppervlak A dat een uitwendige eenheidsnormaal n heeft zoals is aangegeven in de figuur. y Az
n p
σ xz
σ xx
σ zx
σ zz σ zy
Ax
σ xy σ yx
px x
σ yz
py
σ yy z
pz
A
Ay Figuur 1.3 : Tetraëder in 3D
De spanning p kan worden ontbonden in de componenten px, py en pz. De uitwendige normaal n van het oppervlak A kan worden ontbonden in de componenten nx, ny en nz. Dit is in de figuur weergegeven. De oppervlakken van de x-, y- en z-vlakken kunnen worden bepaald met: n x = cos(n, x )
Ax = A × n x Ay = A × n y
met :
Az = A × n z Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
n y = cos(n, y )
(1)
n z = cos(n, z ) Januari 2013
3
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
De hoeken worden in deze uitdrukking weergegeven als hoek tussen twee vectoren, respectievelijk (n,x), (n,y), en (n,z). Het evenwicht vereist evenwicht van krachten. Met de spanningen op ieder vlak moeten daarom eerst de resultante krachten worden bepaald die in evenwicht moeten zijn. Krachtenevenwicht in x-, y- en z-richting eist: A × p x − Axσ xx − Ayσ yx − Az σ zx = 0 A × p y − Axσ xy − Ayσ yy − Az σ zy = 0 A × p z − Axσ xz − Ayσ yz − Az σ zz = 0 Met (1) gaan deze drie vergelijkingen over in: A × p x = A × (cos(n, x) × σ xx + cos(n, y ) × σ yx + cos(n, z ) × σ zx ) A × p y = A × (cos(n, x) × σ xy + cos(n, y ) × σ yy + cos(n, z ) × σ zy ) A × p z = A × (cos(n, x) × σ xz + cos(n, y ) × σ yz + cos(n, z ) × σ zz )
Dit resultaat kan in matrixvorm worden weergegeven:
px σ xx σ yx σ zx cos(n, x) px σ xx σ yx σ zx nx p = σ y xy σ yy σ zy cos(n, y ) of p y = σ xy σ yy σ zy ny pz σ xz σ yz σ zz cos(n, z ) pz σ xz σ yz σ zz nz De matrix in deze relatie geeft het verband tussen een willekeurige spanning p op een oppervlak en de normaal n van dat oppervlak. Dat deze matrix symmetrisch moet zijn is bewezen met de eerder in deze paragraaf verstrekte opdracht, zie ook TOEGEPASTE MECHANICA 2, paragraaf 5.3. Het maakt daarom niet uit als de aangegeven niet-diagonaalelementen worden gespiegeld. De matrix die dan ontstaat heeft dan de gebruikelijke indexnotatie waar we later op terug komen:
p x σ xx p = σ y yx p z σ zx
σ xy σ xz n x σ yy σ yz n y σ zy σ zz n z
σ xy = σ yx met:
σ xz = σ zx σ yz = σ zy
De relatie tussen de twee vectoren p en n is een symmetrische matrix met zes verschillende componenten. We identificeren daarom slechts zes spanningscomponenten in 3D.
1.1.1 Bijzondere spanningstoestanden Een aantal bijzondere spanningssituaties zullen hier worden beschreven die ook gebruikt worden in de voorbeelden die volgen.
Isotrope spanning Vlakspanning Vlakspanning – vezelmodel Eenassige spanning
Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
Januari 2013
4
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
Isotrope spanning -
Als er alleen normaalspanningen voorkomen die ook nog eens gelijk zijn in grootte en teken dan spreken we van een isotrope of ook wel hydrostatische spanningstoestand.
σ xyz T = ( p, p, p,0,0,0,0,0,0 )
p
De spanningstoestand in een stilstaande vloeistof laat zich beschrijven met dit model aangezien we daar mogen aannemen dat de schuifspanningen nul zijn en de hydrostatische druk alzijdig werkt hetgeen leidt tot gelijke normaalspanningen. Figuur 1.4 : Isotrope spanning
Vlakspanningstoestand -
Als op een van de oppervlakken alle spanningen gelijk zijn aan nul spreken we van een vlakspanningstoestand.
σyy=0 σyx=0 σyz=0
σxx
x z
σxz
σ xx σ xz tensor: σ zx σ zz
σzx Figuur 1.5 : Vlakspanning
Vlakspanning vezelmodel -
Een bijzondere vlakspanning is de spanningstoestand die optreedt in het gehanteerde vezelmodel waarmee de spanningen in liggers kunnen worden beschreven. In dit model kan alleen in de doorsnede de normaalspanning σ t.g.v. extensie en buiging en de schuifspanning τ t.g.v. afschuiving worden beschreven. Daarmee is in het horizontale vlak evenwijdig aan de x-as alleen de schuifspanning bekend. De normaalspanning op dit vlak kan niet worden beschreven. Voor een klein elementair vlakje loodrecht op de doorsnede, op afstand z van de neutrale lijn, kan een vlakspanning worden aangenomen met alleen deze spanningen.
M τ x
n.l.
V σ
z
τ
σ τ
Figuur 1.6 : Vlakspanning in een vezelmodel
Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
Januari 2013
τ
5
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
één-assige spanningstoestand -
Als er slechts een normaalspanning ongelijk is aan nul en alle andere spanningscomponenten zijn gelijk aan nul, spreken we van een één-assige spanningstoestand.
σxx
σxx
Figuur 1.7 : één-assige spanningstoestand
1.1.2 Isotrope en deviatorische spanningscomponenten Tot slot van deze introductie over spanningen introduceren we hier de begrippen isotrope en deviatorische spanningscomponenten. De spanningsmatrix waarmee spanningen in 3D kunnen worden weergegeven kunnen we splitsen in een diagonaalmatrix en een tweede, nietdiagonaalmatrix. De diagonaalmatrix bestaat louter en alleen uit gelijke diagonaaltermen. De niet diagonaalmatrix is zodanig dat de som van beiden de oorspronkelijke spanningsmatrix oplevert:
σ xx σ = σ yx σ zx
σ xy σ xz σ yy σ zy
σ o σ yz = 0 σ zz 0
0
σo 0
0 σ xx − σ o 0 + σ yx σ o σ zx
isotrope deel
σ xy σ yy − σ o σ zy
σ yz σ zz − σ o
σ xz
deviatorische deel
De diagonaalmatrix waarin alle normaalspanningen even groot en gelijk van teken zijn, noemen we het isotrope deel en stelt in feite een isotrope spanningssituatie voor waarbij de spanning gelijk is aan het gemiddelde van de normaalspanningen volgens:
σ o = 13 (σ xx + σ yy + σ zz ) De niet-diagonaal matrix is de mate waarin de spanningstoestand afwijkt van de isotrope spanningstoestand. Deze wordt het deviatorische spanningsdeel genoemd. Van dit onderscheid zal verderop bij de bezwijkmodellen gebruik worden gemaakt aangezien de isotrope spanning veelal alleen aanleiding geeft tot een volumeverandering terwijl de deviatorische component aanleiding geeft tot gedaanteverandering (verandering van vorm).
Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
Januari 2013
6
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
1.2 Rekken Spanningen veroorzaken vervormingen. De mate van vervorming wordt aangeduid met het begrip rek. Als voorbeeld grijpen we terug op het meest eenvoudige basisgeval; de vervorming van trekstaaf. Dit is een zgn. één-assige spanningstoestand. De specifieke verlenging, dat is de verlenging per eenheid van lengte wordt per definitie de rek genoemd.
N
N ∆l l
Figuur 1.8 : Specifieke verlenging, rek
De lengte van de trekstaaf l zal door de vervorming t.g.v. de normaalkracht N toenemen met ∆l. De specifieke verlenging, aangeduid met het symbool ε wordt de rek genoemd:
ε=
∆l l
Een blokje vervormbaar materiaal dat belast wordt in 3D zal niet alleen de bovengenoemde verlenging kunnen ondergaan maar kan ook van vorm veranderen zoals hieronder is weergegeven.
εzz ε yy
εxx
γ xy
γ zx
γyz z
x
y Figuur 1.9 : Vervorming in 3D
De bovenste drie vervormingen zijn verlengingen in x, y en z-richting. De vorm van het blokje blijft onveranderd, d.w.z. rechte hoeken blijven rechte hoeken. De drie vervormingen op de tweede rij geven een gedaanteverandering weer. Net als bij spanningen herkennen we vervorming door extensie en afschuifvervorming. De centrale vraag van deze paragraaf is hoe we de vervorming kunnen beschrijven op basis van de waargenomen verplaatsingen van het materiaal. Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
Januari 2013
7
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
Het verband tussen rek en verplaatsing, ook wel de kinematische relatie genoemd is eenvoudig op te stellen zie ook TOEGEPASTE MECHANICA 2, paragraaf 2.2. We beginnen met een eenvoudig voorbeeld om de systematiek uiteen te zetten. De één-assige spanningstoestand uit het voorgaande voorbeeld wordt nu iets netter bekeken. We nemen aan dat alle vezels in de doorsnede identiek zijn en evenwijdig lopen aan de x-as die samenvalt met de staafas. De verplaatsingen in de x-richting worden aangegeven met u. De linker doorsnede van het mootje verplaatst u terwijl we aan de rechterzijde veronderstellen dat de verplaatsing is aangegroeid tot u+∆u. ∆x x u+∆u
u ∆x + ∆u Figuur 1.10 : Rek-definitie
Door gebruik te maken van de eerder geïntroduceerde rekdefinitie is de rek in een vezel te schrijven als:
ε=
∆l ∆u = l ∆x
Als we vervolgens de lengte van het mootje erg klein maken dan ontstaat in de limietovergang de volgende relatie tussen de rek en het verplaatsingsveld u(x) : ∆ u du = ∆x →0 ∆x dx
lim
Hieruit volgt dat de rek in dit voorbeeld de eerste afgeleide is van het verplaatsingveld u(x) in xrichting.
ε=
du dx
Met deze relatie hebben we voor een zeer eenvoudig geval laten zien hoe een kinematische relatie kan worden gevonden.
Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
Januari 2013
8
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
Dezelfde procedure kan nu toegepast worden op een 2-dimensinaal probleem. In figuur 1.11 is een in zijn vlak belast plaatje PRSQ weergegeven met afmetingen ∆x , ∆y. Het verplaatsingveld u is een verplaatsing in het vlak van het plaatje. Dit verplaatsingsveld kan worden ontbonden in de componenten ux en uy in aangegeven as-richtingen. Door vervorming zal punt P verplaatsen naar P’ en Q naar Q’. Ook de twee andere punten zullen verplaatsingen ondergaan. ∆x
ux
P
x
R
∆y uy
P’ Q
u x + ∆u x
S u y + ∆u y
Q’
y Figuur 1.11 : Twee-dimensionaal probleem, in zijn vlak belaste plaat
Het verplaatsingsveld van dit plaatmateriaal PRSQ wordt weergegeven met:
u x = u x ( x, y ) u y = u y ( x, y ) Hierbij gaan we ervan uit dat dit verplaatsingveld continu differentieerbaar is zodat geldt:
∂u x ∂u x ∆u x = ∂x ∆x + ∂y ∆y ∂u ∂u ∆u y = y ∆x + y ∆y ∂x ∂y Deze relatieve verplaatsingscomponenten laten zich in matrixvorm schrijven als:
∂ux ∆ux ∂x ∆u = ∂u y y ∂x
∂ux ∂y ∆x ∂uy ∆y ∂y
∂ux ∂uy ≠ ∂y ∂x
(1)
We proberen nu op basis van deze uitdrukking een definitie te vinden voor de rekken voor vezels in het materiaal die evenwijdig aan de x- en y-richting lopen. Om dit zichtbaar te maken wordt figuur 1.11 uitgebreid door de verplaatsing van rand PR en PS vergroot weer te geven.
Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
Januari 2013
9
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
Deze randen vallen samen met de vezels in x- en y-richting zoals in figuur 1.12 is weergegeven. ∆x
ux
P
∆y
R
uy
∂u x ∆x ∂x
x
uy +
a
P’
ux +
∂uy ∂x
∆x b
l
S
R’ uy +
∂u y ∂y
∆y
S’ ux +
∂ux ∆y ∂y
y Figuur 1.12 : Rekken in x- en y-richting
Net als in het eerste voorbeeld wordt een verplaatsing aangenomen in punt P die aangroeit over de afmeting van het plaatje. Deze aangroei wordt beschreven met de eerder gevonden relatie (1) en is in figuur 1.12 voor een deel verwerkt. Uit de figuur wordt duidelijk dat de nieuwe lengte van vezel P’R’ kan worden weergegeven als: 2 2 ∂u x ∂u y 2 2 2 l = a + b = ∆x + ∆x + ∆x (2) ∂x ∂x Met de definitie van een rek dat de nieuwe lengte de oorspronkelijke lengte is plus de rek maal de oorspronkelijke lengte kan deze nieuwe lengte van een vezel in x-richting ook worden geschreven als: l = ∆x + ε xx ∆x = (1 + ε xx )∆x
(3)
Hierin is εxx de rek in de x-richting voor een vezel in x-richting. De nieuwe lengte l van vezel P’R’ is uiteraard in (2) en (3) dezelfde. Door (2) en (3) te combineren kan de rek uitgedrukt worden in het verplaatsingsveld:
Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
Januari 2013
10
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen 2
2
∂u y ∂u × ∆x 2 (1 + ε xx ) × ∆x = 1 + x × ∆x 2 + ∂x ∂x 2
2
⇔
2
2
∂u ∂u y −1 ε xx = 1 + x + ∂x ∂x Deze uitdrukking voor de rek bevat een hinderlijke wortel met daaronder het kwadraat van twee afgeleiden. Met een Taylor reeks naar zowel ux als uy kunnen we deze uitdrukking benaderen met:
ε xx
∂u 1 ∂u y = x + ∂x 2 ∂x
2
(zie APPENDIX 1)
Als we aannemen dat de verplaatsingsgradiënten klein zijn dan mogen we de hogere orde termen verwaarlozen waardoor we een gelineariseerde uitdrukking voor de rek verkrijgen:
ε xx =
∂u x ∂x
Voor de rek in de y-richting in een vezel evenwijdig aan de y-richting (zoals b.v. vezel P’S’) geldt dezelfde aanpak en vinden we:
ε yy =
∂u y ∂y
Dit resultaat lijkt tot nu toe zeer sterk op het eerder verkregen resultaat van de één-assige trekproef. Het enige verschil is nu dat aangezien het verplaatsingveld een functie is van zowel x als y we de partiële afgeleiden nodig hebben van het verplaatsingveld in plaats van de gewone afgeleide. Met dit resultaat kan de eerder gevonden uitdrukking voor de relatieve verplaatsingen (1) herschreven worden tot: ∂u x ∆u x ∂x ∆u = ∂u y y ∂x
∂u x ∂y ∆x ∂u y ∆y ∂y
ε ∆u x xx ∆u = ∂u y y ∂x
∂u x ∂y ∆x ∆y ε yy
∂u x ∂u y ≠ ∂y ∂x WAT STELLEN DE NIETDIAGONAAL TERMEN VOOR ?
In deze matrix herkennen we nu de “normale”rekdefinitie op de diagonaal. Vraag is nog wat de niet-diagonaaltermen voorstellen. Uit figuur 1.12 kunnen we opmaken dat de vezels in x- en yrichting niet alleen langer worden maar ook roteren. Hierdoor ontstaat een gedaanteverandering, de rechte vorm verandert in een ruit. We zullen deze rotatie eens nader bekijken om zo te ontdekken wat de niet-diagonaaltermen kunnen voorstellen.
Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
Januari 2013
11
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
Figuur 1.12 wordt daarom nog een klein beetje aangepast waarbij de rotatie van de vezels in xen y-richting worden aangegeven. Dit is weergegeven in figuur 1.13. ∆x
ux
P
∆y
ux +
R
P’
uy
∂u x ∆x ∂x
a
ψ1
x
uy +
∂uy ∂x
∆x b
l
S
R’ uy +
∂u y ∆y ∂y
ψ2
S’ ux +
∂ux ∆y ∂y
y Figuur 1.13 : Rotatie van vezels in de x- en y-richting
In figuur 1.13 wordt zichtbaar dat de vorm van het proefstuk verandert door de rotaties ψ1 en ψ2. De totale verandering van de oorspronkelijk rechte hoek tussen de vezels in de x- en y-richting wordt gedefinieerd als de afschuifvervorming en aangeduid met het symbool γ:
γ = ψ 1 +ψ 2
(definitie)
Uit de figuur is op te maken dat de rotaties van de vezels kunnen worden beschreven met: ∂ux ∂uy ∆y ∆x b ∂y ∂ x ψ1 = = en ψ 2 = a ∂ux ∂uy 1+ 1 + ∆x ∆y ∂x ∂y Voor kleine verplaatsingsgradiënten geldt wederom dat we de uitdrukking kunnen vereenvoudigen tot:
ψ1 = ψ2 =
∂uy ∂x ∂ux ∂y
∂u onder de aanname dat 1 + x ≈ 1 ∂x ∂u onder de aanname dat 1 + y ≈ 1 ∂y
Dit zijn juist de niet-diagonaal elementen van uitdrukking (1) waarna we op zoek waren. Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
Januari 2013
12
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
De eerder gevonden uitdrukking voor de relatieve verplaatsingen wordt hiermee: ∆ux ε xx ψ 2 ∆x ∆u = ψ ε yy ∆y y 1
ψ1 ≠ ψ 2
Deze matrix is niet-symmetrisch. Door de matrix te splitsen in een symmetrisch deel en een keersymmetrisch deel ontstaat: ε xx ψ 2 ε xx ψ ε = 1 1 yy 1 2ψ 1 + 2ψ 2
1 2
ψ 1 + 12 ψ 2 0 − 12 ψ 1 + 12 ψ 2 + 1 1 ε yy 0 2ψ 1 − 2ψ 2
Deze uitdrukking laat zich compacter noteren door het invoeren van een hulpvariabele ω:
ω = 12 ψ 1 − 12 ψ 2 De niet diagonaalelementen van de symmetrische matrix worden per definitie vanaf nu aangeduid met:
ε xy = ε yx = 12 ψ 1 + 12 ψ 2 = 12 γ Dit is precies gelijk aan de helft van de totale verandering van de rechte hoek, de afschuifvervorming γ, tussen de vezels in de x- en y-richting. De symmetrische matrix is daarmee een matrix waarmee de vervorming wordt beschreven met op de hoofddiagonaal de verlenging van de vezels en op de niet-diagonaal de helft van de afschuifvervorming:
ε xx ψ 2 ε xx ψ ε = ε yy 1 yx
ε xy 0 −ω + met: ε xy = ε yx ε yy ω 0
De relatieve verplaatsing kan hiermee gesplitst worden in een deel ten gevolge van de vervorming van het materiaal en een deel ten gevolge van het keersymmetrische deel van de expressie:
∆ux ε xx = ∆uy ε yx
ε xy ∆x 0 −ω ∆x met: ε xy = ε yx + ε yy ∆y ω 0 ∆y
t.g.v. vervorming
(4)
t.g.v. starre rotatie
Deze laatste bijdrage blijkt juist een starre rotatie voor te stellen zoals uit figuur 1.14 blijkt.
Figuur1.14: Relatieve verplaatsing t.g.v. vervorming en starre rotatie
Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
Januari 2013
13
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
Voor het bepalen van de spanningen in een materiaal is in feite alleen de vervormingscomponent van belang. Dat betekent dat de symmetrische matrix de rekbeschrijving is waarna we op zoek zijn. De keersymmetrische matrix veroorzaakt een starre rotatie van het materiaal waarbij geen vervorming optreedt en daarmee ook geen spanningen veroorzaakt. In de meeste literatuur wordt daarom weinig aandacht besteed aan dit deel van de relatieve verplaatsingrelatie. Als echter de uiteindelijke verplaatsingen moeten worden bepaald is dit aandeel wel van belang zoals verderop in een voorbeeld zal worden aangetoond. Het tot nu toe gevonden resultaat voor de rekken in 2D kunnen we als volgt samenvatten:
ε xx = ε yy =
∂u x ∂x ∂u y ∂y
ε xy = ε yx =
1 2
∂u x 1 ∂u y + ∂y 2 ∂x
De afschuifvervorming γ is per definitie:
γ = γ xy =
∂u x ∂u y + = 2ε xy ∂y ∂x
Voor 3D situaties kan dezelfde aanpak worden gehanteerd hetgeen voor de rekken in matrixnotatie levert: ε xx ε = ε yx ε zx
ε xy ε xz ε yy ε yz met: ε zy ε zz
γ xy = 2ε xy
ε xy = ε yx ε xz = ε zx ε yz = ε zy
en
γ xz = 2ε xz γ yz = 2ε yz
Een hele korte notatiewijze is de zgn index-notatie of tensornotatie waarmee de rekcomponenten kunnen worden gedefinieerd als:
ε ij = 12
∂ui 1 ∂u j +2 met: i, j = x, y, z ∂j ∂i
(loop zelf een aantal componenten eens na!)
De relatieve verplaatsing ten gevolge van een starre rotatie van een blokje materiaal in 3D kan worden beschreven met de keersymmetrische matrix voor starre rotaties: 0 ω = ω yx ω zx
ω xy ω xz 0 ω yz en: ω zy 0
ωij = 12
∂ui 1 ∂u j −2 = −ω ji met: i, j = x, y, z ∂j ∂i
Deze compacte notatie met dubbele indices zal nader worden toegelicht bij het onderdeel over tensoren.
Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
Januari 2013
14
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
Voorbeeld, relatieve verplaatsing, rek en starre rotatie Van een proefstuk is hieronder het verplaatsingveld gegeven: u x = 0,2 × 10 −4 + 0,3 × 10 −4 x u y = 2 × 10 − 4 x + 1,8 × 10 − 4 y
C 1,0 m
D
y
3,0 m
x
A
B
1,0 m
Figure 1.15 :
2,0 m
voorbeeld relatieve verplaatsingen, rekken en starre rotatie
De relatieve verplaatsing van punten van het proefstuk kan worden bepaald met uitdrukking (4):
∆ux ε xx = ∆uy ε yx
ε xy ∆x 0 ω xy ∆x + met: ε xy = ε yx ε yy ∆y ω yx 0 ∆y
Voor de componenten van de matrices in deze relatie geldt:
ε ij = 12
∂u j ∂ui 1 ∂u j ∂u +2 en ωij = 12 i − 12 = −ω ji met: i, j = x, y ∂u j ∂ui ∂j ∂i
Dit levert: ∂u x = 0,3 × 10 −4 ∂x ∂u y = = 1,8 × 10 − 4 ∂y
ε xx = ε yy
en ω xy = 12 × 0 − 12 × 2, 0 × 10−4 = −1, 0 ×10−4
ε xy = 12 × 0 + 12 × 2,0 × 10 −4 = 1,0 × 10 −4 Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
Januari 2013
15
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
Als we een stap ∆x, ∆y in de ruimte maken levert dat een verandering van de verplaatsing op:
0,3 1, 0 ∆x 0 −1, 0 ∆x ∆ux −4 −4 + 10 ∆u = 10 1, 0 0 ∆y 1, 0 1,8 ∆y y Als proef op de som passen we deze uitkomst toe voor het bepalen van de verplaatsing in C als we starten vanuit. De stap in x-richting is dan 2,0 m en in y-richting is deze 4,0 m:
∆x 2, 0 ∆y = 4, 0 m In A is de verplaatsing bekend want voor x = 0 en y = 0 vinden we met het gegeven verplaatsingsveld:
u x 0, 2 × 10−4 = u m y A 0, 0 De verplaatsing in C is nu gelijk aan de verplaatsing in A, vermeerderd met de relatieve verplaatsing tussen A en C:
u x ux ∆u x u = u + ∆u y C y A y u x 0, 2 ×10 4 0 −1, 0 2, 0 −4 0,3 1, 0 2, 0 + 10−4 u = + 10 0 4, 0 1,0 1,8 4, 0 1,0 y C 0, 0 t.g.v. vervorming
m
t.g.v. starre rotatie
Uitwerken levert voor de verplaatsing in punt C:
u x 0,8 × 10-4 m = -4 u y C 11,2 × 10 Deze uitkomst kan eenvoudig worden gecontroleerd door de coördinaat van punt C in te vullen in de expressies voor het gegeven verplaatsingsveld.
Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
Januari 2013
16
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
1.2.1 Bijzondere reksituaties, vlakke vervormingstoestand Een bijzondere vervormingstoestand ontstaat indien er in een vlak geen rek optreedt. Er geldt dan : ε xx = ε xy = ε xz = 0 . Een voorbeeld van een dergelijke situatie is een doorsnede in een proefstuk waarvan de dimensies van de doorsnede klein zijn in verhouding tot de lengte en waarbij de belasting in de doorsnede onafhankelijk is van de positie langs de lengte. Een voorbeeld is een doorsnede uit een langgerekte tunnel waarbij de x-as samenvalt met de tunnelas. doorsnede in vlakke vervormingstoestand
p y z
x-axis
tunnelsegment
Figuur 1.16 :
dwarsdoorsnede
Vlakke vervormingstoestand
In een dergelijke situatie mogen we ervan uitgaan dat een plakje uit de tunnel geen vervormingen ondergaat in de richting van de lengte-as. In een dergelijke situatie spreken we van een materiaal dat zich bevindt in een vlakke vervormingstoestand.
1.2.2 Volumerek Als een blokje materiaal met volume V onderhevig is aan vervormingen t.g.v. normaal rekken, d.w.z. dat alleen de vezels in de drie as-richtingen verlengen, dan zal het blokje niet van vorm veranderen maar alleen een volumeverandering ondergaan ∆V zoals in figuur 1.17 is weergegeven.
(1 + ε zz ) ∆z
y
(1 + ε xx ) ∆x
(1 + ε ) ∆y yy
x Figuur 1.17 :
Volume verandering
Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
Januari 2013
17
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
De volume verandering ∆V kan worden bepaald uit het product van de nieuwe lengte van de ribben:
V + ∆V = (1 + ε xx ) ∆x × (1 + ε yy ) ∆y × (1 + ε zz ) ∆z ∆V = V
(ε
xx
+ ε yy + ε zz + ε xx ε yy + ε yyε zz + ε zzε xx + ε xx ε yyε zz )
Als we aannemen dat de rekken klein zijn dan mogen kwadratische termen in deze uitdrukking worden verwaarloosd ten opzichte van de andere termen. De volumeverandering wordt hiermee:
∆V ≅ V
(ε
xx
+ ε yy + ε zz )
De volumeverandering per eenheid van volume wordt hiermee:
∆V = ε xx + ε yy + ε zz V Dit wordt ook wel aangeduid als de specifieke volumeverandering of volumerek en aangeduid met het symbool e. Blijkbaar is de volumerek gelijk aan de som van de diagonaaltermen van de rekmatrix:
e=
∆V = ε xx + ε yy + ε zz V
Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
Januari 2013
18
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
2. Transformaties en tensoren De definitie van spanningen en rekken uit de vorige paragraaf hebben opgeleverd dat de spanningsmatrix een relatie legt tussen de spanning op een willekeurig oppervlak en de normaal van dat oppervlak. De componenten van deze spanningsmatrix zijn de spanningen op de vlakken met de normaal in de richting van het gekozen assenstelsel.
p x σ xx p = σ y yx p z σ zx
σ xy σ xz n x σ yy σ yz n y σ zy σ zz n z
σ xy = σ yx met:
σ xz = σ zx σ yz = σ zy
spanningen
Voor de rekken is aangetoond dat de relatieve verplaatsingen t.g.v. de vervormingen kan worden bepaald met de rekmatrix:
∆u x ε xx ∆u = ε y yx ∆u z ε zx
ε xy ε yy ε zy
ε xz ∆x 0 ω xy ω xz ∆x ε yz ∆y + ω yx 0 ω yz ∆y ε zz ∆z ω zx ω zy 0 ∆z
ε xy = ε yx met:
ε xz = ε zx ε yz = ε zy
rekken
In beide gevallen legt de gevonden matrix een lineair verband tussen twee vectoren. Deze vectoren hebben een bepaalde oriëntatie t.o.v. het gekozen assenstelsel waarmee de spanningen en rekken zijn aangeduid. In deze paragraaf zal worden onderzocht hoe de uitdrukking voor de spanningen verandert, transformeert, als de oriëntatie van de beide vectoren t.o.v. het gekozen assenstelsel verandert. Aangezien de spanningen en de rekken grote overeenkomsten vertonen zal aan het einde van deze paragraaf worden aangetoond dat voor de bepaling van deze zogenaamde transformatieformules een uniforme aanpak bestaat met behulp van tensoren. Naast de analytische methoden voor het bepalen van de transformaties bestaat er ook een grafische methode die bekend staat als de cirkel van Mohr. Deze aanpak wordt aan het eind van dit hoofdstuk uiteengezet. Voordat we die uitleg echter volgen wordt begonnen met een eenvoudige uitleg om te zien wat er feitelijk gebeurt als de oriëntatie van de vectoren wijzigt.
Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
Januari 2013
19
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
2.1 Directe methode, spanningstransformatie en hoofdspanningen In de onderstaande figuur worden twee situaties getoond van een spanning p op een schuin vlak met de uitwendige eenheidsnormaal n. Beide situaties zijn gelijkwaardig. In figuur 2.1a werkt er een willekurige spanning p op een oppervlak A en in figuur 2.1b is deze spanning ontbonden in een schuifspanning even wijdig aan het oppervlak en een normaalspanning loodrecht op het oppervlak. x
α
x
α
y
x
px n α
py A
α
p
σ xx
σ xy A
y
y
b) normaal- en schuifspanning t.g.v. van p
a) spanning p Figuur 2.1 : Vlakspanningssituatie
In plaats van te kijken naar het evenwicht van de situatie in figuur 2.1a zal nu uitgegaan worden van het evenwicht op basis van de weergave van de spanning op A volgens figuur 2.1b. Eenvoudig is overigens aan te tonen dat de relatie tussen de beide situaties wordt weergegeven met:
px cos α p = y sin α
− sin α σ xx cos α σ xy
Uitgaande van figuur 2.1b is in figuur 2.2 het proefstuk weergegeven met alle daarop werkende spanningen. Door de hoek α tussen het schuine oppervlak en de y-as te varieren willen we onderzoeken hoe de uitdrukking voor de spanningen op het oppervlak A veranderen.
σ yy
σ yx x
α
y
σ xy
x
σ xx α
σ xx
σ xy A
y
Figuur 2.2 : Definitie van de spanningen op alle oppervlakken Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
Januari 2013
20
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
Merk op dat de positieve spanningen op het negatieve x- en y-vlakje in de negatieve asrichtingen worden weergegeven volgens de eerder ingevoerde afspraken voor positieve spanningen. Het proefstuk uit figuur 2.2 is alleen in evenwicht als de resultante krachten krachtenevenwicht maken en als de som van de momenten in het vlak gelijk is aan nul.. Aan deze laatste eis is reeds voldaan aangezien we met het momentenevenwicht hebben aangetoond dat voor de schuifspanningen op onderling loodrechte oppervlakken geldt : σ xy = σ yx . Er resteren dus twee evenwichtsvergelijkingen:
horizontaal evenwicht:
Aσ xx cos α − Aσ xy sin α = σ xx A cos α + σ yx A sin α
verticaal evenwicht:
Aσ xx sin α + Aσ xy cos α = σ xz A cos α + σ yy A sin α
Deze vergelijkingen kunnen worden herschreven als:
σ xx = σ xx cos2 α + σ yy sin 2 α + 2σ yx sin α cos α σ xy = (σ yy − σ xx )sin α cos α − σ yx (sin 2 α − cos 2 α ) Door over te gaan op de dubbele hoek notatie: 2 cos 2 α = 1 + cos 2α 2 sin 2 α = 1 − cos 2α 2 sin α cos α = sin 2α kunnen deze vergelijkingen worden vereenvoudigd tot:
σ xx = 12 (σ xx + σ yy ) + 12 (σ xx − σ yy ) cos 2α + σ xy sin 2α σ xy = − 12 (σ xx − σ yy ) sin 2α + σ xy cos 2α
( transformatieformules)
Strikt genomen is deze laatste stap in het rekenmachinetijdperk niet meer essentieel maar internationaal worden de spannings-transformatieformules altijd zo gepresenteerd. Met deze transformatieformules is voor iedere waarde van α direct te bepalen hoe groot de spanningen op het schuine oppervlak A worden. Deze spanningen worden uitgedrukt in de spanningen op de vlakken in de richting van het x-y-assenstelsel. Interessant is nu om te onderzoeken wanneer bijvoorbeeld de normaalspanning maximaal wordt op het oppervlak A. Door de uitdrukking voor de normaalspanning te differentiëren naar de hoek α en deze gelijk te stellen aan nul kan een extreem worden bepaald:
dσ xx
=0 ⇔ dα d 12 (σ xx + σ yy ) + 12 (σ xx − σ yy ) cos 2α + σ xy sin 2α dα
=0 ⇔
−(σ xx − σ yy )sin 2α + 2σ xy cos 2α = 0 ⇔ tan 2α =
2σ xy (σ xx − σ yy )
Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
Januari 2013
21
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
Door de gevonden waarde van α in te vullen in de spanningsformules vinden we voor de normaalspanningen en de schuifspanningen:
σ xx , yy =
1 2
(σ
xx
+ σ yy ) ±
2
12 (σ xx − σ yy ) + σ xy2
σ xy , yx = 0 Merk op dat de oplossing voor de extreme ligging van het oppervlak A, twee waarden voor de hoek α oplevert. Blijkbaar is op de beide gevonden vlakken de normaalspanning extreem terwijl de schuifspanning juist gelijk is aan nul. Als deze situatie zich voordoet dan spreken we van een hoofdspanning. Definitie: Een hoofdspanning is de grootste of de kleinste waarde van de normaalspanning in een materiaal op een vlak waar per definitie de schuifspanning nul moet zijn. De meest positieve hoofdspanning wordt met 1 aangeduid, de ander met 2. De richting van de vlakken waarop deze hoofdspanningen werken noemen we de hoofdrichtingen en worden eveneens met 1 en 2 aangeduid.
In de onderstaande figuur is het resultaat weergegeven:
α2
α1
n1
σ2 σ1 Figuur 2.3 : Hoofdspanningen en hoofdrichtingen
De richting van de hoofdspanning valt nu samen met de normaal van het vlak waarop de hoofdspanning werkt. Aangezien per definite de schuifspanning nul is valt nu de richting van de spanningsvector p op het vlak A samen met de normaal n van dit oppervlak. Van deze bijzonderheid wordt verderop gebruik gemaakt. Tot slot van deze directe aanpak wordt nog de relatie gelegd met de oorspronkelijke definitie van de spanningsmatrix. Voor de vlakspanningssituatie uit figuur 2.1a die we hier bekijken geldt volgens paragraaf 1.1:
px σ xx σ xy nx nx cos α met : = p = σ y yx σ yy ny ny sin α De spanning p kan worden uitgedrukt in een normaal- en schuifspanning op vlak A volgens:
px cos α p = y sin α
− sin α σ xx cos α σ xy
Door deze twee betrekkingen in elkaar te schuiven ontstaat:
Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
Januari 2013
22
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
σ xx σ xy cos α cos α σ = yx σ yy sin α sin α
− sin α σ xx cos α σ xy
Hieruit volgen de twee onderstaande vergelijkingen:
σ xx cos α + σ xy sin α = σ xx cos α − σ xy sin α σ yx cos α + σ yy sin α = σ xx sin α − σ xy cos α Uitwerken levert exact dezelfde transformatieformules voor de normaal- en schuifspanning op het schuine oppervlak A uitgedrukt in de spanningen op de vlakken in de as-richtingen.
σ xx = 12 (σ xx + σ yy ) + 12 (σ xx − σ yy ) cos 2α + σ xy sin 2α
(transformatieformules)
σ xy = − 12 (σ xx − σ yy ) sin 2α + σ xy cos 2α
2.2 Algemene methode met vectortransformaties, tensoren Hoewel de directe methode snel leidt tot de gevraagde transformatieformules geeft deze methode nog geen inzicht in hoeverre deze aanpak algemeen toepasbaar is voor zowel spanningen als rekken. In deze paragraaf zal daarom opnieuw gekeken worden naar de transformaties maar nu gebaseerd op een algemene lineaire relatie tussen twee vectoren. Als voorbeeld nemen we hiervoor een stijfheidsrelatie. In figuur 2.4 is een vakwerk getekend waarvan alleen knoop C kan verplaatsen. De verplaatsing en de belasting in C kunnen worden ontbonden in componenten in de x- en y-richting zoals in de figuur is aangegeven. Fy uy
B
C
EA
u
F
α Fx
ux l
EA√2
y
x
A l
Figuur 2.4 : Stijfheidsprobleem m.b.v. een vakwerk
De relatie tussen de kracht en de verplaatsing in punt C kan met de verplaatsingenmethode uit TOEGEPASTE MECHANICA, 3 paragraaf 4.3, worden gevonden:
Fx EA 32 F = l 12 y
1 2 1 2
u x u y
Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
( ga dit zelf maar eens na )
Januari 2013
23
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
De relatie tussen de belasting en de verplaatsing in C kan meer algemeen worden genoteerd als: Fx k xx F = k y yx
k xy u x k yy u y
of:
(1)
F = K .u
De stijfheidsrelatie is een lineaire relatie tussen twee vectoren F en u die wordt beschreven met de stijfheidsmatrix K. De gelijkenis met de spanningsmatrix en de rekmatrix is daarmee overduidelijk. Zowel de kracht F als de verplaatsing u zijn vectoren met een grootte en een richting in een gegeven assenstelsel. De grootte van de vector is onafhankelijk van het gekozen assenstelsel. Als we het assenstel bijvoorbeeld roteren dan zal de ligging van de vector t.o.v. dit assenstelsel veranderen maar de grootte van de vector niet. Daarom wordt de grootte van de vector ook wel een invariant genoemd. Een vector heeft daarmee één invariant. De stijfheidsrelatie (1) geldt voor een gekozen x-y-assenstelsel. We gaan nu eens onderzoeken hoe deze relatie verandert indien we het assenstelsel laten roteren. Door het roteren van het x-y assenstelsel zullen de componenten van de vector F en u een andere waarde krijgen. In figuur 2.5 wordt aangegeven hoe die componenten kunnen worden bepaald in het nieuwe x − y -assenstelsel. y-as y − as ( Fx , Fy ) or ( F x , F y )
x − as
Fy
Fy cosα
α x-as
Fy sin α Fx sin α
Fx cosα Fx
Figuur 2.5 : Vectortransformatie door rotatie
Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
Januari 2013
24
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
Uit figuur 2.5 volgt voor de vector F in het x − y -assenstelsel dat geldt:
F x = Fx cos α + Fy sin α F y = − Fx sin α + Fy cos α In matrixvorm kunnen we dit noteren als:
cos α F = R . F met: R = − sin α
sin α cos α
(2)
De matrix R is in dit verband een rotatiematrix waarmee de transformatie wordt beschreven. Voor de verplaatsing geldt een identieke transformatieregel: (3)
u = R .u
Omgekeerd geldt uiteraard ook dat de oorspronkelijke vector u uitgedrukt kan worden in een geroteerd assenstelsel met: u = R -1 . u
Een bijzondere eigenschap van de rotatiematrix (2) is dat de inverse van deze matrix identiek is aan de getransponeerde. Daarom wordt bij transformaties veelvuldig gebruik gemaakt van de getransponeerde matrix aangezien het bepalen van een getransponeerde minder bewerkelijk is dan het bepalen van een inverse matrix: u = RT . u
(4)
Van de beide vectoren in de lineaire relatie (1) is nu bekend hoe zij transformeren. De grote vraag is nu hoe de matrix K vervolgens transformeert. Doel is om uiteindelijk in het geroteerde assenstelsel het verband te leggen tussen de geroteerde belasting en de geroteerde verplaatsing volgens: F =K.u
(5)
We passen nu eerst (2) toe en combineren dit met (1) : F = R.F = R.K.u
(6)
Met (4) kan dit vervolgens worden herschreven tot: F = R . K.u = R . K . R T u
(7)
Deze relatie is bijna de gevraagde relatie. Vergelijk (7) met (5) dan wordt duidelijk dat de stijfheidsrelatie in het geroteerde assenstelsel als volgt kan worden bepaald: K = R . K . RT
Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
(8)
Januari 2013
25
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
Voor dit 2-dimensionale probleem zal deze relatie nader worden uitgewerkt. R
k K = xx k yx
RT
K
k xy cos α = k yy − sin α
sin α k xx cos α k yx
k xy cos α k yy sin α
− sin α cos α
k xx
= k xx cos 2 α
+ k xy sin α cos α
+ k yx sin α cos α
+ k yy sin 2 α
k xy
= − k xx sin α cos α
+ k xy cos 2 α
− k yx sin 2 α
+ k yy sin α cos α
2
2
k yx
= − k xx sin α cos α
− k xy sin α
+ k yx cos α
+ k yy sin α cos α
k yy
= k xx sin 2 α
− k xy sin α cos α
− k yx sin α cos α
+ k yy cos 2 α
Dit resultaat kan wat korter worden beschreven door over te gaan op de dubbele hoek notatie: 2 cos 2 α = 1 + cos 2α 2 sin 2 α = 1 − cos 2α 2 sin α cos α = sin 2α Waarna de transformatieregel ontstaat voor de componenten van de stijfheidsmatrix:
k xx = 12 (k xx + k yy ) + 12 (k xx − k yy ) cos 2α + k xy sin 2α k yy = 12 (k xx + k yy ) − 12 (k xx − k yy ) cos 2α − k xy sin 2α k xy = − 12 (k xx − k yy ) sin 2α + k xy cos 2α Dit resultaat komt exact overeen met de eerder gevonden transformatieregel voor spanningen m.b.v. de directe methode. De transformatieregel voor een matrix kan worden gevonden met behulp van de transformatieregel voor vectoren. Het zal duidelijk zijn dat het vinden van de extreme waarde van de stijfheidscomponenten op precies dezelfde manier verloopt als bij de direct methode voor de hoofdspanningen. De extreme waarden voor de stijfheidscomponenten worden de hoofdwaarden genoemd. Deze treden op voor twee verschillende waarden van de hoek α die de kracht F maakt met de horizontale as in C: tan 2α =
2k xy (k xx − k yy )
Met als hoofdwaarden (de grootste en de kleinste stijfheid van het vakwerk):
k1 , k2 =
1 2
(k
2
xx
+ k yy ) ± 12 ( k xx − k yy ) + k xy2
Als we dit toepassen op het gegeven vakwerk voorbeeld met de onderstaande stijfheidsrelatie
Fx EA 32 F = l 12 y
1 2 1 2
u x u y
Dan vinden we voor de hoek α met de grootste en kleinste hoofdwaarde voor de stijfheid:
Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
Januari 2013
26
ConstructieMechanica
tan ( 2α ) =
Spanningsleer en bezwijkmodellen
2 × 12 =1 ⇒ 3 1 2 − 2
twee mogelijke oplossingen α :
α1 = 22,5o , α 2 = 112,5o EA 1 + 12 2 l EA k2 = 1 − 12 2 l
k1 =
(
)
(
)
2
slap
stijf
l
α =22,5o
B
EA C
l
EA√2
2
y A
x
Figuur 2.6 : Hoofdrichtingen voor de stijfheid
Als we de constructie belasten met alleen een kracht in een van de hoofdrichtingen dan zal de constructie in C ook alleen in deze richting verplaatsen, zie figuur 2.7. Immers F en u hebben per definitie dezelfde richting als dit een hoofdrichting is. De constructie reageert het meest stijf bij belasten in de 1-1 richting en het minst stijf bij belasten in de 2-2 richting.
u
F
α
EA l
EA√2
y
x l Figure 2.7 : Belasting en verplaatsing hebben dezelfde richting
Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
Januari 2013
27
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
2.2.1 Tensoren In wetenschappelijke publicaties wordt de matrixnotatie niet veel gebruikt. De standaard notatie is veelal gebaseerd op de tensornotatie. De hiervoor gehanteerde vectornotatie kan kort worden weergegeven in deze notatie met:
ux vector: u = u y uz
tensor: ui met: i = x, y, z
Ook matrices kunnen compacter worden genoteerd:
k xx matrix: K = k yx k zx
k xy k yy k zy
k xz k yz k zz
tensor : K ij with: i, j = x, y, z
Tensoren worden onderscheiden door de orde. Op dit moment kunnen we volstaan met de volgende twee tensoren:
•
Een eerste orde tensor, hetgeen een vector is met: - een grootte (lengte) - richting - transformatieregels voor de componenten met betrekking tot de rotatie van het assenstelsel De belasting F en de verplaatsing u uit het voorbeeld zijn daarom 1e orde tensoren.
•
Een tweede orde tensor is een tensor die een lineaire relatie legt tussen twee 1e orde tensoren zoals b.v. voor het stijfheidsprobleem F = K u. De transformatieregel van de tweede orde tensor K volgt uit de transformatieregel voor de eerste orde tensor volgens R.K.RT.
Als we een tweede orde tensor kunnen identificeren dan weten we dus op voorhand dat deze transformeert volgens de transformatieregels voor 2e orde tensoren. De spanningsmatrix en rekmatrix uit het voorgaande zijn daarom 2e orde tensoren en mogen kort worden gepresenteerd als σij en εij. In de mechanica komen vaker 2e orde tensoren voor. De buigstijfheid EIij is een 2e orde tensor. Ook de buigende momenten mij in platen kunnen met een 2e orde tensor worden beschreven. Bij rotaties zullen deze grootheden allemaal op dezelfde wijze transformeren.
2.2.2 Bijzondere wiskundige eigenschappen van tensoren Een eerste orde tensor kan worden gezien als een vector met een grootte. Zoals eerder gemeld is de richting gebonden aan de keuze van het assenstelel, de grootte van de vector is echter invariant. Het invariant zijn levert voor verschillende coordinaatsystemen voor het gehanteerde stijfheidsvoorbeeld: 2
2
F = Fx2 + Fy2 = F x + F y Een tweede orde tensor beschrijft het lineaire verband tussen twee eerste orde tensoren. Het is zeer waarschijnlijk dat de beide vectoren niet dezelfde richting zullen hebben.
Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
Januari 2013
28
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
In het voorgaande kwamen we echter bij de hoofdspanningen de bijzondere situatie tegen dat de spanning op een oppervlak dezelfde richting heeft als de normaal op het oppervlak. Twee vectoren die dezelfde richting hebben kunnen we wiskundig relateren aan elkaar met behulp van een scalar λ:
F = λu De relatie tussen de beide eerste orde tensoren is echter bekend, er geldt dus:
F = K . u = λu In deze vergelijking staat links een matrix K en rechts een vector. We kunnen links en rechts pas bewerkingen uitvoeren als beide expressies matrices zijn. Door invoering van de eenheidsmatrix I kan het rechterlid in matrixvorm worden geschreven:
K . u = λ . I .u ⇔
(K - λI ) . u = 0
Door het rechterlid nu naar links te verplaatsen ontstaat de welbekende uitdrukking van een eigenwaarde probleem. Een niet-triviale oplossing van dit stelsel vergelijkingen kan alleen worden gevonden indien de determinant van het stelsel gelijk is aan nul. De waarden van λ waarvoor dit geldt noemen we de eigenwaarden. Bij iedere eigenwaarde hoort een oplossing van de vector u. Deze noemen we de eigenvector. Als we dit toepassen op ons stijfheidsprobleem dan vinden we voor het eigenwaarde probleem: k xx − λ k yx
k xy u x =0 k yy − λ u y
Dit homogene stelsel vergelijkingen heeft een niet-triviale oplossing indien de determinant nul is. Dit levert:
Det = ( k xx − λ ) (k yy − λ ) − k xy k yx = 0
met: k xy = k yx
Aangezien de niet-diagonaal elementen gelijk zijn ontstaat het onderstaande karakteristieke polynoom:
(k xx − λ )(k yy − λ ) − k xy 2
=0 ⇔
λ2 − (k xx + k yy )λ + (k xx k yy − k xy2 ) = 0 Oplossen levert: 2
λ1 , λ2 = 12 ( k xx + k yy ) ± 12 ( k xx − k yy ) + k xy2
(9)
Voor iedere eigenwaarde λi kan een eigenvectorr u i worden gevonden. Deze eigenvectoren zijn onafhankelijk van elkaar en staan loodrecht op elkaar. De eigenwaarden zijn altijd dezelfde ongeacht de keuze van het assenstelsel. Dit betekent dat het karakteristieke polynoom onafhankelijk is van het gekozen assenstelsel. De constanten in dit polynoom worden aangegeven met Ii waarvoor geldt:
λ 2 − I1λ + I 2 = 0
met : I1 = k xx + k yy
Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
en
I 2 = k xx k yy − k xy2
Januari 2013
29
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
Deze constanten zijn de invarianten van deze 2e orde tensor. De eigenvectoren die behoren bij de eigenwaarden vormen een basis voor de getransformeerde matrix:
λ K= 1 0
0 λ2
Vanuit een wiskundig standpunt gezien houdt dit in dat als het x-y-assenstelsel wordt getransformeerd naar een assenstelsel dat is gebaseerd op de eigenvectoren u i , de matrix K zal transformeren naar de hierboven weergegeven matrix K . Formule (9) voor het bepalen van de eigenwaarden is identiek aan de eerder gevonden uitdrukking voor de bepaling van de hoofdspanningen. Een eigenwaarde is dus wiskundig synoniem met een hoofdwaarde van een tweede orde tensor. Een eigenvector is daarmee synoniem voor een hoofdrichting van een 2e orde tensor.
2.2.3 Generalisatie naar 3D De gepresenteerde aanpak kan ook worden toegepast in 3D. Het eigenwaarde probleem is precies hetzelfde, alleen de orde van het karakteristieke polynoom neemt met één toe. Voor een 2e orde spannings tensor in 3D ziet het eigenwaardeprobleem er als volgt uit: σ xx − λ σ xy σ xz n x σ yy − λ σ yz n y = 0 σ yx σ zx σ zy σ zz − λ n z
Dit eigenwaardeprobleem heeft drie eigenwaarden (=hoofdspanningen) en drie eigenvectoren (=hoofdrichtingen). De eigenwaarde volgen uit het oplossen van het karakteristiek polynoom:
σ 3 − I1σ 2 + I 2σ − I 3 = 0 met: I1 = σ xx + σ yy + σ zz I 2 = σ xxσ yy + σ yyσ zz + σ zzσ xx − σ xy2 − σ yz2 − σ zx2 I 3 = σ xxσ yyσ zz − σ xxσ yz2 − σ yyσ zx2 − σ zzσ xy2 + 2σ xyσ yzσ zx Deze 2e orde tensor in 3D heeft drie invarianten die dus onafhankelijk zijn van het gekozen assenstelsel.Voor een speciale keuze van het assenstelsel dat juist samenvalt met de drie hoofdrichtingen, geldt voor de waarde van de invarianten:
I1 = σ 1 + σ 2 + σ 3 I 2 = σ 1σ 2 + σ 2σ 3 + σ 3σ 1 I 3 = σ 1σ 2σ 3 Een aardige toepassing van de eigenschap van invarianten is dat b.v. de som van de diagonaalelementen van de oorspronkelijke spanningsmatrix gelijk moet zijn aan de som van de drie hoofdspanningen.
Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
Januari 2013
30
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
2.3 Grafische transformaties, cirkel van Mohr Met de transformatie regels kan op een analytische wijze worden onderzocht hoe de componenten van een 2e orde tensor:
k xx kij = k yx
k xy k yy
wijzigen indien het assenstelsel over een hoek α wordt geroteerd:
k xx
= k xx cos 2 α
+ k xy sin α cos α
+ k yx sin α cos α
+ k yy sin 2 α
k xy
= − k xx sin α cos α
+ k xy cos 2 α
− k yx sin 2 α
+ k yy sin α cos α
k yx
= − k xx sin α cos α
− k xy sin 2 α
+ k yx cos 2 α
+ k yy sin α cos α
k yy
= k xx sin 2 α
− k xy sin α cos α
− k yx sin α cos α
+ k yy cos 2 α
(1)
De extreme waarden die deze componenten kunnen aanemen volgen uit:
k 1, 2 =
1 2
(k
xx
+ k yy ) ±
[ (k 1 2
]
− k yy ) + k xy2 2
xx
(2)
Waarbij de minimum en maximum waarden optreden voor hoeken αm: tan 2α m =
k xy 1 2
(k
(3)
xx − k yy )
Mohr ondekte dat met de hierboven gegeven formules (2) en (3) een bijzondere grafische weergave kan worden geconstrueerd. Voor een gekozen assenstelsel zoals in figuur 2.8 is weergegeven kunnen de componenten van de 2e orde tensor worden weergegeven als punten in het vlak dat wordt opgespannen door de weergegeven assen. Op de horizontale as worden de diagonaal-elementen xx en yy uitgezet en op de verticale as worden de niet-diagonaalelementen xy en yx uitgezet volgens de afspraak dat de eerste index van de verticale as samenvalt met de positieve verticale richting van het gekozen assenstelsel.
(kxx; kxy)
xy
k2
m
2αm
kxy k1
xx yy
x ½ (kxx - kyy) yx
y
(kyy ; kyx)
Figuur 2.8 : Cirkel van Mohr, definitie van het assenstelsel
Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
Januari 2013
31
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
De componenten van de tensor worden paarsgewijs als punten uitgezet. Dit levert twee punten (kxx; kxy) en (kyy; kyx) waarbij op de horizontale as de diagonaal elementen kxx en kyy worden uitgezet, in het algemeen dus kii. Op de verticale as komen de niet-diagonaal termen kxy en kyx waarbij in dit geval een positieve waarde van kyx naar beneden wordt uitgezet omdat deze richting samenvalt met de positieve richting van het gehanteerde assenstelsel. Hoewel de termen kxy en kyx in waarde identiek zijn is hun betekenis wel richtingsgebonden en wordt de één omlaag en de ander omhoog uitgezet. Zorgvuldigheid is op dit punt essentieel in verband met de interpretatie van de uiteindelijke richtingen die de getransformeerde componenten hebben. Mohr ondekte dat de hoofdwaarden k1 en k2 symmetrisch lagen t.o.v. een punt m op de horizontale as. Dit punt is het middelpunt van een cirkel die getrokken kan worden door de punten die gevormd worden door de componenten van de tensor. De straal r van de cirkel is eenvoudig uit figuur 2.8 af te leiden:
m= r=
(k + k ) ( (k − k ) )
1 2
xx
1 2
yy
xx
2
yy
k1 = m + r
en
+ k xy2
k2 = m − r
Met de kennis uit het voorgaande is het mogelijk om zowel het middelpunt m als de straal r van deze cirkel te koppelen aan de twee invarianten van deze 2e orde tensor in 2D:
met: I1 = k xx + k yy
m = 12 I1 r=
( 12 I1 )
2
− I2
met: I 2 = k xx k yy − k xy2
De hoofdwaarden zijn hiermee verklaart. De hoofdrichtingen kunnen ook grafisch worden bepaald. Hiervoor is echter wel een hulppunt op de cirkel nodig dat we het richtingencentrum RC zullen noemen. In oudere literatuur wordt dit ook vaak de pool van de cirkel genoemd.
RC
// aan de x-as
xy
(kxx; kxy)
αm
// aan de y-as
k2
m
2αm
kxy k1
xx yy
x ½ (kxx - kyy) yx
y
(1)
(kyy ; kyx)
(2) Figuur 2.9 : Cirkel van Mohr, definitie van het richtingencentrum RC
Het richtingencentrum RC van de cirkel kan als volgt worden gevonden: • Trek een lijn evenwijdig aan de x-as door het punt (kxx; kxy) • Trek een lijn evenwijdig aan de y-as door het punt (kyy; kyx) • Op het snijpunt van deze lijnen ligt op de cirkel het richtingencentrum RC Met het RC kunnen eenvoudig de hoofdrichtingen worden gevonden: • Trek vanuit het RC een lijn door hoofdwaarde k1, dit is hoofdrichting (1) • Trek vanuit het RC een lijn door hoofdwaarde k2, dit is hoofdrichting (2) Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
Januari 2013
32
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
Met wat elementaire wiskunde is in te zien dat de inwendige hoek RC – k1 – (kxx; kxy) gelijk is aan twee maal de middelpuntshoek m – k1 – (kxx; kxy ). In figuur 2.9 is deze aangegeven als de hoek αm. De richting (1) is of van RC naar punt k1 of van k1 naar RC. Als (1) vastligt dan volgt de richting van (2) uit de gekozen oriëntatie van het assenstelsel. De hoofdrichtingen (1) en (2) uit figuur 2.10 moeten dus dezelfde oriëntatie hebben als de x en y-as.
RC
x
α1 α2
(2) (1)
y
α2
(1) (2) RC
x
α1 y Figuur 2.10 : Correcte keuze van de hoofdrichtingen
Het richtingencentrum RC werkt als een soort punaise met daaraan verbonden het assenstelsel. Als we het oorspronkelijke assenstelsel in het RC vastpinnen en laten draaien over een hoek α dan zullen de tensorcomponenten, weergegeven door de twee tensorpunten, over de cirkel gaan wandelen naar een nieuwe, getransformeerde positie. In figuur 2.11 deze grafische toepassing van de analytische 2e orde tensortransformatieformules (1) m.b.v. de cirkel van Mohr weergegeven.
RC
// aan de x-as
xy
α
// aan de y-as
k2
m
(kxx; kxy) (k x x ; k x y )
k1
yy
x yx
x xx
(k y y ; k y x ) y
(kyy ; kyx)
y Figuur 2.11 : Tensor transformatie m.b.v. de cirkel van Mohr
De grafische methode van Mohr wordt het meest toegepast op 2D problemen. Hoewel er 3D toepassingen van zijn is het niet erg zinvol deze nog te bespreken in een tijd waar veel van deze transformaties met behulp van computeralgoritmen worden uitgevoerd. Toch blijft begrip van de grafische methode noodzakelijk aangezien het een snelle controle kan leveren voor gevonden numerieke uitkomsten. In een aantal bijzondere situaties is de grafische methode ook krachtiger dan de analytische methode. Hierop zal in de voorbeelden terug worden gekomen.
Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
Januari 2013
33
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
2.4 Toepassingen van de cirkel van Mohr Met een aantal voorbeelden zal de toepassing van de grafische methode van Mohr worden toegelicht. Als eerste wordt het al eerder gebruikte stijfheidsvoorbeeld grafisch uitgewerkt. Vervolgens zullen van een vlakspanningstoestand de hoofdspanningen en hoofdrichtingen worden bepaald. Ten slotte zal nog gekeken worden naar een rekvoorbeeld.
2.4.1 Voorbeeld, stijfheidstensor Het in paragraaf 2.2 beschreven stijfheidsprobleem uit figuur 2.12 resulteerde in een Fy uy
u
α Fx
EA
ux EA√2
y
F
l
x l Figuur 2.12 : Stijfheidsprobleem
stijfheidsmatrix waarvan we nu weten dat dit een 2e orde tensor is. In het x-y-assenstelsel geldt:
Fx EA 32 F = l 12 y
1 2 1 2
u x u y
De stijfheidstensor kan grafisch worden uitgezet als twee punten waardoor een cirkel moet worden getrokken. Deze cirkel is de cirkel van Mohr. Om deze cirkel te kunnen tekenen doorlopen we het volgende stappenplan dat wordt toegelicht met figuur 2.13: 1) Teken de horizontale as waarop de diagonaalelementen xx- en yy- worden uitgezet, 2) Teken in de oorsprong het gehanteerde x-y assenstelsel, 3) Geef de positieve yx-as de richting van de y-as, 4) Teken de positieve richting van de xy-as in de tegengestelde richting, yx
y
x
xx yy
xy
Figuur 2.13 : Definitie van het assenstelsel voor de cirkel van Mohr
Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
Januari 2013
34
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
Vervolgens gaan we verder met het weergeven van de tensorcomponenten als punten in dit assenstelsel. Daartoe moeten de volgende stappen worden doorlopen, zie ook figuur 2.14: 5) Zet de tensorcomponenten paarsgewijs als punten (kxx; kxy ) en (kyy; kyx ) uit, 6) Trek een verbindingslijn tussen deze punten, 7) Zet halverwege deze lijn een loodlijn uit, de middelloodlijn,1 8) Waar deze middelloodlijn de horizontale as snijdt, bevindt zich het middelpunt m van de cirkel, 9) Teken een cirkel met middelpunt m door de punten (kxx; kxy ) en (kyy; kyx ).
schaal
(kyy ; kyx)
yx
EA 8l y x
k2
k1
yy
m
xy
xx
(kxx; kxy)
Figuur 2.14 : Cirkel van Mohr met de hoofdwaarden
In deze figuur is de stijfheidstensor kij met (i = x,y) weergegeven als twee punten op de cirkel van Mohr. De hoofdwaarden k1 en k2 (eigenwaarden) van deze 2e orde tensor zijn direct weer te geven. De daarbij behorende hoofdrichtingen (eigenvectoren) zijn echter pas te bepalen nadat eerst het richtingencentrum RC is bepaald.
1
Strikt genomen is voor dit voorbeeld deze stap niet nodig aangezien de verbindingslijn halverwege in m, de horizontale as al snijdt. Dit is in het algemeen echter niet zo. Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
Januari 2013
35
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
Om dit richtencentrum RC te bepalen vervolgen we ons stappenplan met de volgende drie stappen die in figuur 2.15 worden getoond: 10) Trek een lijn evenwijdig aan de x-as door het punt (kxx; kxy )2. 11) Trek een lijn evenwijdig aan de y-as door het punt (kyy; kyx ). 12) Het snijpunt van deze lijnen op de cirkel is het richtingencentrum RC.
yx
schaal
r
(kyy ; kyx)
EA 8l
(2)
y x
(1)
k2
k1
xx yy
m
α xy
RC
(kxx; kxy)
Figuur 2.15 : Richtingencentrum RC en hoofdrichtingen
Om hoofdrichting (1) te vinden trekken we een lijn vanuit het RC door de meest positieve hoofdwaarde, k1 en om hoofdrichting (2) te vinden trekken we een lijn vanuit het RC door hoofdwaarde k2. Let er daarbij op dat de eerder genoemde oriëntatatie van het (1)-(2) assenstelsel gelijk is aan het oorspronkelijke x-y-assenstelsel. Uit figuur 2.15 blijkt dat indien het oorspronkelijke x-y-assenstelsel wordt geroteerd over een hoek α van:
α = 22,5 o We eindigen in het hoofdassenstelsel aangegeven met (1)-(2). Kennelijk is dit een bijzondere ligging van het geroteerde assenstelsel waarbij de oorspronkelijke tensorpunten door rotatie van het assenstelsel over de cirkel naar de hoofdwaardenpunten k1 en k2 zijn gewandeld. Het bijzondere van deze ligging van het assenstelsel is gelegen in het feit dat deze beide punten op de horizontale as liggen en daardoor een tensor vormen die bestaat uit alleen een diagonaalmatrix. Dit is uiteraard volstrekt in overeenstemming met de eerder gevonden resultaten. De cirkel van Mohr is met het RC, de hoofdwaarden en de hoofdrichtingen compleet en met deze cirkel kan nu voor iedere oriëntatie van het assenstelsel de getransformeerde 2e orde stijfheidstensor worden bepaald. 2
In stap 10 end 11 wordt in zijn algemeenheid altijd een lijn getrokken evenwijdig aan de eerste index van het betreffende tensorpunt. In dit voorbeeld betreft het de x- en de y-as. Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
Januari 2013
36
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
Als laatste stap in dit voorbeeld zal eens gekeken worden naar de stijfheid indien we het assenstelsel roteren over een hoek van 45o. Figuur 2.16 laat dit zien.
(k ; k ) x r
(kyy ; kyx)
yx
xx
xy
schaal EA 8l
(2) y x
k2
k1
xx yy
m
y
α=45o xy
RC (k ; k ) yy
(kxx; kxy)
yx
Figuur 2.16 : Tensortransformatie over een hoek van 45 graden
Het nieuwe assenstelsel wordt aangegeven met x − y . De ligging wordt verkregen door rotatie van 45 graden van het oorspronkelijke assenstel om het richtingencentrum RC. De snijpunten van dit geroteerde assenstelsel met de cirkel zijn de getransformeerde tensorcomponenten en deze geven we aan in het nieuwe assenstelsel met: (k ; k ) xx
xy
(k ; k ) yy
yx
De waarden van deze punten lezen we af op de horizontale en verticale assen. De diagonaalelementen op de horizontale as en de niet diagonaalelementen op de verticale as waarbij goed gelet moet worden op het verschil in de indices xy en yx. Het punt rechtsboven heeft een yx index maar is getekend aan de negatieve zijde van de xy-as (bovenzijde) en daardoor is de waarde negatief. Hetzelfde geldt voor het punt linksonder dat een yx index heeft en daarmee aan de negatieve zijde ligt van de yx-as.
EA 3EA (k ; k ) = ;− xx xy 2l 2l EA EA (k ; k ) = ;− yy yx 2l 2l In dit bijzondere geval valt een van de twee tensorpunten samen met het RC. Het stappenplan is een ijzersterke steun om zonder fouten de juiste waarden en tekens te vinden na transformatie. Het juist interpreteren van, met name de verticale assen, is daarbij de grootste foutgevoeligheid. Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
Januari 2013
37
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
2.4.2 Voorbeeld, spanningstensor De cirkel van Mohr kan ook worden gebruikt voor het bepalen van de hoofdspanningen in een proefstuk in een homogene vlakspanningstoestand. Hoofdspanningen (normaalspanningen) treden op op die vlakken waar per definite de schuifspanningen nul zijn, zie hiervoor de eerdere afleiding van de tensortransformatieregels. In de onderstaande figuur is een voorbeeld gegeven van een proefstuk waarvan op twee vlakken de normaal- en schuifspanningen bekend zijn. Het proefstuk heeft een constante dikte t. Het proefstuk wordt belast in een zgn. homogene vlakspanningstoestand hetgeen inhoudt dat we aannemen dat in ieder punt de spanningstoestand hetzelfde is en dat alle spanningen op vlakken met de normaal in de z-richting, gelijk zijn aan nul. 80 MPa
120 MPa
50 MPa
30 MPa
B
2 1
A
C y
1 1
dikte t 1
D
x
3
F
E
130 mm
Figuur 2.14 : Spanningen
Gegeven :
op een proefstuk
- op vlakje AB werkt een drukspanning van 120 N/mm2 en een Schuifspanning van 30 N/mm2. Op vlak BC werkt een drukspanning van 80 N/mm2 en een schuifspanning van 50 N/mm2.
De spanningen op alle overige vlakken kunnen worden bepaald met behulp van de cirkel van Mohr. De spanningen op de vlakken AB en BC kunnen als twee punten op de cirkel van Mohr worden weergegeven. Hiermee is deze cirkel bepaald en kan door roteren van het assenstelsel voor iedere willekeurige richting de bijbehorende normaal- en schuifspanning worden afgelezen. Op deze manier kunnen we de spanningen vinden op de vlakken AF, FE, ED en CD. Essentieel daarbij is de juiste ligging van het richtingencentrum RC, dat als een soort punaise werkt waarom het assenstelsel draait over de cirkel. De twee vlakken waarvan de spanningen bekend zijn staan niet loodrecht op elkaar. Hierdoor vormen deze vier spanningscomponenten niet een complete tensor. In feite betreft het hier twee halve 2e orde tensoren, ieder t.o.v. een eigen oriëntatie van het assenstelsel. x
~ x
y
y B
~ y
C
gobaal assenstelsel
x
A Figuur 2.15 :
Lokaal assenstelsel voor de vlakken AB en BC
Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
Januari 2013
38
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
Met behulp van de locale assenstelsels per vlakje, kunnen we de spanningen op de vlakken AB en BC als twee punten weergeven die op de cirkel moeten liggen:
AB (σ ~x ~x ; σ ~x~y ) = (− 120; − 30) BC (σ xx ; σ xy ) = (− 80; − 50) Aangezien de normaalspanningen negatief zijn (druk) verwachten we een cirkel die links ligt van de oorsprong van het assenstelsel. Beide schuifspanningen zijn ook negatief waardoor de beide punten aan de negatieve verticale as-zijde worden uitgezet, in dit geval is dat omhoog. 80
σ yx
50 B
120
C
(σ
30
xy
; σ xy ) 50
B A
(σ
~ x~ x
;σ ~x~y )
30
y 2
(1) 1
(2)
x m -130
-120
σ yy
-30
-80
σ xx
1 1
RC
50
Figuur 2.16 : Spanningscirkel van Mohr
σ xy
Het middelpunt van de cirkel kan worden gevonden met de eerder beschreven stappen 6-8: 6) Trek een lijn door beide spanningspunten. 7) Teken de middelloodlijn van deze lijn. 8) Waar de middelloodlijn de horizontale as snijdt ligt het middelpunt m van de cirkel. De cirkel kan nu worden geconstrueerd met middelpunt m en door de beide spanningspunten.
Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
Januari 2013
39
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
Het richtingencentrum RC kan worden gevonden met stappen 10-12: 10) Trek een lijn evenwijdig aan de eerste index ( ~ x − as ) door het ( ) spanningspunt σ ~x ~x ;σ ~x~y . 11) Trek een lijn evenwijdig aan de eersye index( x − as ) door het spanningspunt (σ xy ; σ xy ). 12) Op het snijpunt van deze twee lijnen en op de cirkel, ligt het richtingencentrum RC. De hoofdrichtingen (1) en (2) worden gevonden door vanuit het RC lijnen te trekken door de hoofdspanningspunten σ1 and σ2 op de horizontale as. Dit is weergegeven in figuur 2.16. De oriëntatie van het 1-2-assenstelsel is hetzelfde als dat van het globale assenstelsel. De hoofdspanningen kunnen uit de cirkel worden afgelezen:
σ 1 = −30 N/mm 2 σ 2 = −130 N/mm 2 Om de spanningen op de overige vlakken te vinden wordt per vlak een lokaal assenstelsel gekozen waarbij de lokale x-as samenvalt met de uitwendige normaal van het betreffende vlak. Vervolgens wordt vanuit het RC een lijn getrokken evenwijdig aan deze lokale x-as en waar deze lijn de cirkel snijdt wordt het spanningspunt afgelezen. Alleen in de bijzondere situatie dat er slechts een snijpunt is valt het RC samen met het spanningspunt. In alle andere situaties is het spanningspunt altijd het andere snijpunt met de cirkel. De gebruikte definities van de lokale assenstelsel zijn weergegeven in figuur 2.17. C
yCD
xCD y
A
yED D F
yAF
E
globaal assenstelsel x
xED yEF
xAF xEF Figuur 2.17 : Lokaal assenstelsel per vlak
De toepassing van de beschreven procedure wordt toegelicht met figuur 2.18.
Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
Januari 2013
40
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen 80
σ yx
50 B
120
A
C
65 40
(-80,-50)
F
30
yAF
50 B
50
xAF 40
(-50,-40)
A
(-120,-30)
y
C 2
30
yCD 1
xCD
-130
-120
(1)
(-30,0)
m -80
-50
x
D
σ yy σ xx
-30
3 1
1 1
D 50
RC
80
50
E F
σ xy
E
yEF
50 80
xEF Figuur 2.18 : Spanningen op alle
80
vlakken De uiteindelijk gevonden spanningen zijn in figuur 2.19 verzameld met de werkelijke richting.
120
50
30
30
50 40
Opdracht : Controleer het evenwicht van het proefstuk.
80
50 50
80
Op de website is een animatie van een soortgelijk spanningsprobleem te downloaden. Alle stappen worden in het programma visueel getoond, voorzien van de informatie uit het stappenplan. Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
Januari 2013
41
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
2.4.3 Voorbeeld, rektensor De cirkel van Mohr kan ook worden toegepast voor het bepalen van hoofdrekken. Om dit te demonstreren wordt teruggegrepen op een eerder behandelde voorbeeld uit paragraaf 1.2 waar het verplaatsingveld was gegeven van een proefstuk in een vlakke spanningstoestand: u x = 0,2 × 10 −4 + 0,3 × 10 −4 x u y = 2 × 10 − 4 x + 1,8 × 10 − 4 y
C 1,0 m
D
y
3,0 m
x
A
B
1,0 m
2,0 m
Figuur 2.19 : Rek voorbeeld
De rektensor kan worden bepaald uit het gegeven verplaatsingveld en daarmee kan de cirkel van Mohr worden geconstrueerd. Vervolgens kan voor iedere vezelrichting de rek worden bepaald met behulp van de cirkel. De rektensor was al eerder bepaald in paragraaf 1.2 en volgt uit:
ε ij = 12
∂ui 1 ∂u j +2 met: i, j = x, y ∂u j ∂ui
Waarmee de componenten van de rektensor kunnen worden gevonden:
∂u x = 0,3 × 10 − 4 ∂x ∂u y = = 1,8 × 10 − 4 ∂y
ε xx = ε yy
ε xy = 12 × 0 + 12 × 2,0 × 10 −4 = 1,0 × 10 −4 Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
Januari 2013
42
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
Deze complete tensor kan worden weergegeven met twee rekpunten die op de rekcirkel van Mohr moeten liggen. Aangezien beide punten afkomstig zijn uit dezelfde tensor liggen deze punten diametraal t.o.v. het middelpunt m van de cirkel. De punten zijn:
(ε (ε
( ) = (1,8 × 10
xx
, ε xy ) = 0,3 × 10 −4 ; 1,0 × 10 −4
yy
, ε yx
−4
; 1,0 × 10 − 4
) )
Let op: De richtingen in de rekcirkel zijn de richtingen van de vezels waarvan de rek wordt bepaald. Dit ter onderscheiding van de richtingen in de spanningscirkel waar de richting gelijk is aan de normaal van het vlak waarop de spanningen werken.
De rekcirkel is in figuur 2.20 weergegeven, loop zelf de stappen na om deze te vinden.
ε yx
// y-as
(ε yy ; ε yx )
r
0,2 × 10−4
(2) (1)
y x
ε2
ε1
m
// x-as
(ε xx ; ε xy )
ε xx ε yy
α
DC
ε xy Figuur 2.20 : Rekcirkel van Mohr
De hoofdrekken en de hoofdrichtingen voor de rekken kunnen worden afgelezen:
ε 1 = 2,3 × 10 −4 ε 2 = −0,2 × 10 −4
en tan α =
2 = 1 ⇒ α = 63 0 1
Vezels evenwijdig aan AC hebben dezelfde richting als hoofdrichting (1). De rek in deze vezels is daarom gelijk aan de hoofdrek ε1. Opdracht: Controleer met het gegeven verplaatsingveld m.b.v. de verplaatsingen in A en C de rek in vezels evenwijdig aan AC. Het antwoord kan worden gevonden in de APPENDIX.
De rek voor een willekeurige vezel kan worden gevonden door vanuit het RC een lijn te trekken evenwijdig aan de vezelrichting. Daar waar deze lijn de cirkel snijdt wordt het rekpunt afgelezen. Alleen in de bijzondere situatie dat er slechts een snijpunt is valt het RC samen met het rekpunt. In alle andere situaties is het rekpunt altijd het andere snijpunt met de cirkel. Op de horizontale as wordt de rek in de vezel afgelezen. Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
Januari 2013
43
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
Op de verticale as wordt de helft van de afschuifvervorming afgelezen. Als we bijvoorbeeld willen weten hoeveel de oorspronkelijk rechte hoek ADC verandert t.g.v. de afschuifvervorming dan kunnen we kijken naar de afschuifvervorming van vezel AD of DC. In figuur 2.21 is de richting van vezel AD weergegeven in de cirkel van Mohr.
ε yx
// AD
(ε xx ; ε xy )
0,2 × 10−4 y x
ε2
ε1
m
ε xx ε yy
r
RC
ε xy Figuur 2.21 : Rek in vezel AD
De locale x − as van vezel AD wordt gekozen in de richting van vezel AD. Met dit lokale x − y − assenstelsel kunnen de rekpunten inclusief het teken eenduidig worden afgelezen:
ε xx = 1,05 × 10 −4 ε xy = −1,25 × 10 − 4 De verandering van de rechte hoek ADC is afschuifvervorming die per definitie gelijk is aan:
γ xy = 2ε xy = −2,5 × 10 −4 Het minteken is hier niet zo relevant aangezien het om een verandering van de rechte hoek gaat. Met behulp van de definitie uit figuur 2.22 (links) is echter wel op te maken dat de hoek ADC groter wordt ten gevolge van de negatieve afschuifvervorming.
positieve afschuifvervorming rechte hoek tussen x- en y-vezels wordt kleiner
Figuur 2.22 : Afschuifvervorming Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
Januari 2013
44
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
3. Vraagstukken Met de gepresenteerde theorie kunnen de volgende opgaven worden gemaakt.
Opgave 1
y D 1 N/mm2
C
P
Q
S
x 1 N/mm2
A
R
B
Figuur 3.1 : Spanningsituatie, opgave 1
a) Construeer de cirkel van Mohr voor dit probleem, b) Bepaal de spanningen op vlakken die een hoek van 45o maken met de x-as, c) Controleer het evenwicht van het deel PQRS.
Opgave 2
y 1 N/mm2 D 1 N/mm2
C
P
Q
S
x 1 N/mm2
A
R
B
1 N/mm2 Figuur 3.2 : Spanningsituatie opgave 2
a) b) c) d) e)
Construeer de cirkel van Mohr voor dit probleem, Bepaal de hoofdspanningen en de hoofdrichtingen, Bepaal de spanningen op vlak PS, Bepaal de spanningen op de vlakken van deel DSR, Controleer het evenwicht van het deel DSR.
Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
Januari 2013
45
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
Opgave 3 y a N/mm2 a N/mm2 C
D
a N/mm2
P Q
a N/mm2 S
x a N/mm2
a N/mm2
R A a N/mm2
B
a N/mm2 Figuur 3.3 : Spanningsituatie opgave 3
a) b) c) d)
Construeer de cirkel van Mohr voor dit probleem, Bepaal de hoofdspanningen en de hoofdrichtingen, Bepaal de spanningen op de vlakken PA en CR, Controleer het evenwicht van het deel APCR.
Opgave 4 y
x
Figuur 3.4 : Proefstuk en assenstelsel van opgave 4
Van het proefstuk uit figuur 3.4 zijn de spanningen gegeven in het aangegeven assenstelsel: σ xx = 8 MPa; σ yy = −2 MPa; σ xy = 0 a) Construeer de cirkel van Mohr voor dit probleem, b) Bepaal de vlakken met de maximale schuifspanning, c) Bepaal de vlakken zonder normaalspanning en geef voor deze vlakken de schuifspanning weer zoals deze in werkelijkheid werkt op het beschouwde vlak.
Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
Januari 2013
46
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
Opgave 5 y D
C
6,0 m
x 3,0 m
A
6,0 m
3,0 m
B
Figuur 3.5 : Rekprobleem
In figuur 3.5 is een proefstuk afgebeeld waarvan de volgende rekken zijn gegeven in het aangegeven assenstelsel:
ε xx = 0; ε xy = ε yx = 0; ε yy = −10 −3 a) b) c) d)
Construeer de rekcirkel van Mohr en gebruik als schaal: 1 cm = 0,1×10-3, Geef duidelijk de positie aan van het richtingencentrum RC, Bepaal de hoofdrekken en de hoofdrichtingen, Bepaal de verandering van de lengte van vezels AC, BD en AD.
Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
Januari 2013
47
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
ANTWOORDEN Voor alle vlakken waar de spanningen worden bepaald is een lokaal x-y-assenstelsel aangehouden waarbij de locale x-as samenvalt met de uitwendige normaal van het beschouwde vlak. Opgave 1:
spanning op PS :
σ xx = 12 N/mm 2 ; σ xy = − 12 N/mm 2
Opgave 2:
spanning op PS :
σ xx = 0 N/mm 2 ; σ xy = −1 N/mm 2
spanning op RS :
σ xx = 0 N/mm 2 ; σ xy = 1 N/mm 2
spanning op DS :
σ xx = − 53 N/mm 2 ; σ xy = − 45 N/mm 2
spanning op DR :
σ xx = 35 N/mm 2 ; σ xy = − 45 N/mm 2
Opgave 3 :
hoofdrichting evenwijdig aan AC en BD; hoofdspanningen : σ 1 = 2a; σ 2 = 0 ; spanning op CR : σ xx = 15 a N/mm 2 ; σ xy = 35 a N/mm 2 maximum schuifspanning op vlakken evenwijdig aan de x- en y-as.
Opgave 4 :
Opgave 5 :
vlakken onder een hoek van 45o
: σ xx = 3 N/mm 2 ; σ xy = −5 N/mm 2
vlakken x-2y = C
: σ ~x~x = 0 N/mm 2 ; σ ~x~y = 4 N/mm 2
vlakken x+2y = C
: σ ~x ~x = 0 N/mm 2 ; σ ~x ~y = −4 N/mm 2
∆l AC = −3 2 mm; ∆l BD = −1,2 5 mm; ∆l AD = −2,4 5 mm;
Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
Januari 2013
48
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
4. Lineair elastische spanning – rek relatie De relatie tussen spanning en rek wordt ook wel de constitutieve relatie genoemd. Veelal is de relatie afhankelijk van het type materiaal. Daarom wordt er ook gesproken over materiaalmodellen als in feite de constitutieve relatie wordt bedoeld. Materiaalmodellen kunnen vrij gecompliceerd zijn aangezien materialen tal van verschillen vertonen in hun gedrag bij belasten ervan onder verschillende condities. Denk bijvoorbeeld alleen al aan bros of ductiel gedrag of aan composietmaterialen. De materialen die in civieltechnische constructies worden toegepast vertonen ook deze complexiteit. Denk daarbij aan beton, al dan niet gewapend of aan grond dat al dan niet cohesie kan vertonen zoals bij klei of bestaat uit los gepakt zand. Ook asfalt dat bestaat uit verschillende fracties waarbij delen bestaan uit bitumen die een visceuze gedrag vertonen en delen die steenachtig zijn en meer het gedrag vertonen van beton. Materiaalmodellen worden toegepast in met name computerapplicaties waarbij het gedrag, duurzaamheid en de veiligheid van constructies worden getoetst. Op het gebied van materiaalmodellen en rekentechnieken (computational mechanics) wordt veel onderzoek verricht met als doel betere voorspellingen te kunnen doen ten aanzien van de prestatie-eisen die gesteld worden aan constructies om zo de natuurlijke resources minimaal te belasten. Het meest eenvoudige model waartoe we ons beperken in deze cursus bestaat uit een direct verband tussen de rektensor en de spanningstensor waarbij uitgegaan wordt van een lineair elastische relatie zoals in figuur 4.1 wordt beschreven.
ε xx ε = ε yx ε zx • • •
ε xy ε xz ε yy ε yz ε zy ε zz
lineaire relatie
2e orde rektensor afgeleid uit het verplaatsingsveld materiaal onafhankelijk
σ xx σ = σ yx σ zx • • •
σ xy σ xz σ yy σ yz σ zy σ zz
2e orde spanningstensor afgeleid uit het evenwicht materiaal onafhankelijk
Spanning – rek relatie
Figuur 4.1:
De gezochte relatie bestaat uit 9×9=81 componenten. Vanwege symmetrie resteren dan echter 36 onafhankelijke componenten die moeten worden bepaald. De spanningstensor en rektensor is echter ook symmetrisch. Er is in feite een relatie nodig tussen 6 rekken en 6 spanningen:
σ xx ? σ ? yy σ zz ? = σ xy ? σ yz ? σ zx ?
? ? ? ? ? ?
? ? ? ? ? ?
? ? ? ? ? ?
? ? ? ? ? ?
? ε xx ? ε yy ? ε zz × of σ ij = Aklij ε ij ? ε xy ? ε yz ? ε zx
De relatie tussen de beide 2e orde tensoren is per definites een 4e orde tensor die symmetrisch3 moet zijn waarmee het aantal onbekenden reduceert tot 21. Voor lineair elastische materialen zal worden aangetoond dat we echter kunnen volstaan met slechts 2 parameters. 3
Maxwell-Betti theorema
Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
Januari 2013
49
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
4.1 één-assige trekproef Met behulp van een één-assige trekproef is de spanning-rek relatie te bepalen voor een materiaal. Voor een lineair elastisch materiaalgedrag staat deze relatie bekend als de wet van Hooke:
σ = E ×ε
N/mm 2
De constante E noemen we de elasticiteismodulus. Amerikanen duiden deze aan alsYoungs’s modulus. Aangezien de rek een dimensieloze parameter is moet de elasticiteitsmodulus de dimensie hebben van een spanning.
x
F A
z y
F
d
l
l + ∆l
k
d ' = d − ∆d
testresultaat
∆l
F Figuur 4.2 : één-assige trekproef
De trekproef levert een lineaire relatie tussen de aangebrachte kracht en de gemeten verlenging van de staaf, zie figuur 4.2. De helling van het kracht-verplaatsingsdiagram is de rekstijfheid k:
F = k × ∆l De uitdrukking voor de rekstijfheid is te vinden door gebruik te maken van:
F = σ × A en ε =
∆l l
Hiermee ontstaat:
F=
EA × ∆l l
Naast de verlenging van de staaf ten gevolge van de aangebrachte trekkracht wordt bij de éénassige trekproef ook een verandering van de diameter waargenomen. De diameter neemt over een zekere afstand aanzienlijk af. Deze insnoering houdt in dat er ook vervormingen optreden in richtingen die loodrecht staan op de trekrichting.
Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
Januari 2013
50
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
De mate van insnoering blijkt uit observaties en metingen evenredig te zijn met de mate van verlenging:
∆d d = constant = ν ∆l l Deze constante staat bekend als de dwarscontractie-coefficient ν en in de Angelsaksische wereld aangeduidt met Poisson’s ratio. Als de trekstaaf een cirkelvormige doorsnede heeft blijft ook na insnoering de doorsnede de cirkelvorm behouden. De insnoering in zowel de y- als z- richting is darmee gelijk en alleen afhankelijk van de mate van verlenging in de x-richting. Met dit experimentele resultaat in gedachten zullen we proberen de spanning-rek relatie af te leiden voor een drie-assige spanningstoestand. In figuur 4.3zijn zes spanningsituaties voor normaalspanningen en schuifspanningen getekend met daaronder de zes vervormings-modes. σ zz σxx σyy
σyz
σxy
σzx
z
y
x
εzz ε yy
εxx
γ xy
γ zx
γyz z
x
y Figuur 4.3 : Spanningen en reken.
Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
Januari 2013
51
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
Uit de figuren blijkt dat de vervorming ten gevolge van normaalspanningen ontkoppeld zijn van die tengevolge van afschuiving. Daarom worden de beide vervormingstypen afzonderlijk bekeken om zo de totale relatie tussen spanningen en rekken te bepalen.
4.2 Normaalspanningen versus rekken Uit de één-assige trekproef met normaalspanning σ xx volgt:
Rek in de trekrichting:
ε xx =
σ xx E
Rek in richtingen loodrecht op de trekrichting:
ε yy = −ν ε zz = −ν
σ xx E
σ xx E
In het algemeen volgt hieruit voor de normaalrekken:
ε xx ε yy ε zz
=
σ xx
= −
νσ xx
= −
E E
νσ xx E
−
νσ yy E
+ −
σ yy E
νσ yy E
−
νσ zz
−
νσ zz
E
+
E
σ zz E
In matrixvorm levert dit:
ε xx 1 ε = 1 − ν yy E ε zz − ν
−ν 1 −ν
− ν σ xx − ν . σ yy 1 σ zz
De inverse spanning-rek relatie wordt hiermee:
ν ν σ xx (1 − ν ) E σ = ν ν (1 − ν ) yy (1 + ν )(1 − 2ν ) σ zz ν ν (1 − ν )
ε xx ε yy ε zz
Uit deze laatste uitdrukking volgt dat een positief definiete spanning-rek relatie alleen mogelijk is voor waarden van de dwarskrachtcontractie coëfficiënt die liggen tussen -1 < ν < 0.5. Metalen zitten rond de 0,3 terwijl beton een iets lagere waarde heeft rond de 0,2. Ga eens na wat het inhoudt indien de dwarskrachtcoëfficiënt negatief wordt?
Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
Januari 2013
52
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
4.3 Schuifspanningen versus afschuifvervorming De constitutieve relatie die het verband legt tussen de schuifspanning en de afschuifvervorming wordt beschreven met:
σ xy = G × γ xy Hierin is G de afschuifmodulus en kan worden beschouwd als een materiaaleigenschap met de dimensie van een spanning. In figuur 4.4 is de afschuifvervorming nog eens weergegeven.
σ yx
x
ε yx σ xy
σ xy
ε xy
ε xy = ε yx γ xy = ε xy + ε yx dus:
γ xy = 2ε xy
σ yx y Figuur 4.4 : Schuifspanning en afschuifvervorming in 2D
Met de definitie voor de afschuifvervorming γ wordt deze constitutieve relatie:
σ xy = G × 2ε xy σ yz = G × 2ε yz σ zx = G × 2ε zx De inverse relatie wordt hiermee:
ε xy = ε yz = ε zx =
σ xy 2G
σ yz 2G
σ zx 2G
Als de “materiaaleigenschap” G bekend is, is de gevraagde relatie tussen schuifspanning en afschuifvervorming bekend. Het blijkt dat voor lineair elastische materialen de afschuifmodulus afhankelijk is van alleen de elasticiteitsmodulus E en de dwarscontractiecoëfficient ν: G=
E 2(1 + ν )
Het bewijs hiervoor is opgenomen in APPENDIX 2.
Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
Januari 2013
53
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
4.4 Complete spanning-rek relatie in 3D De complete spanning-rek relatie kan worden gevonden door de delen samen te voegen:
ε xx 1 ε −ν yy ε zz 1 − ν = ε 2 xy E 0 0 2ε yz 0 2ε zx
−ν 1 −ν 0 0 0
−ν −ν 1 0 0 0
0 0 0 σ xx 0 0 0 σ yy 0 0 0 σ zz 2(1 + ν ) 0 0 σ xy 0 2(1 + ν ) 0 σ yz 0 0 2(1 + ν ) σ zx
De inverse relatie is hiermee ook bekend:
ν ν 0 0 0 1 −ν 1 −ν 0 0 0 ν σ xx ν σ ν ν 1 −ν 0 0 0 yy 1 − 2ν σ zz 0 E 0 0 0 0 = 2 σ xy (1 + ν )(1 − 2ν ) 1 − 2ν σ yz 0 0 0 0 0 2 σ zx 1 − 2ν 0 0 0 0 0 2 Met een dwarskrachtcontractie coëfficiënt die ligt tussen -1 < ν < 0.5.
ε xx ε yy ε zz 2ε xy 2ε yz 2ε zx
4.5 Spanning-rek relatie voor vlakspanningstoestand In het geval van een vlakspanningstoestand kan het gevonden resultaat worden gereduceerd tot: 1 (σ xx − νσ yy ) E 1 = (σ yy − νσ xx ) E
E (ε xx + νε yy ) 1 −ν 2 E (ε yy + νε xx ) = 1 −ν 2
ε xx =
σ xx =
ε yy
σ yy
ε xy =
σ xy
met : G =
E 2(1 + ν )
σ xy = 2Gε xy
2G
In dit geval zijn alle spanningen op het z-vlak op nul gesteld vanwege het feit dat we te maken hebben met een vlakspanningstoestand in het x-y vlak.. In matrixnotatie is dit ook als volgt weer te geven: ε xx 1 1 ε yy = E −ν ε xy 0
−ν 1 0
σ xx 0 σ xx E 0 σ yy of σ yy = 1 −ν 2 1 + ν σ xy σ xy
Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
Januari 2013
1 ν 0
ν 1 0
0 ε xx 0 ε yy 1 −ν ε xy
54
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
De hoofdrichtingen voor de spanningen of de rekken zijn te bepalen met de eerder afgeleide formules. •
Voor de hoofdspanningsrichting wordt zo gevonden:
σ xy
tan 2α spanning = •
1 2
(σ
xx
(i)
− σ yy )
Voor de hoofdrekrichting geldt: tan 2α rek =
ε xy 1 2
(ε
xx
(ii)
− ε yy )
Met de gevonden spanning-rek relatie kan de hoofdrekrichting worden uitgedrukt in de spanningen volgens:
σ xy
tan 2α rek =
1 2E
1 E 2G = × × ( (1 +ν )σ xx − (1 +ν )σ yy ) 2G 1 +ν
2(1 + ν ) E × × 2E 1 +ν
σ xy 1 2
(σ
xx − σ yy )
=
σ xy 1 2
(σ
xx − σ yy )
σ xy 1 2
(σ
xx
− σ yy )
=
= tan 2α spanning
Hieruit volgt dat de expressies (i) en (ii) leiden tot dezelfde richtingen. Voor een lineair elastisch materiaal geldt daarom dat de hoofdrekrichting samenvalt met de hoofdspanningsrichting. Door deze eigenschap moet het richtingencentrum in de rekcirkel relatief gezien op dezelfde plek liggen als dat in de spanningscirkel. Opdracht: Controleer dit zelf aan de hand van een van de voorbeelden.
4.6 Spanning-rek relatie in de hoofdrichtingen De spanning-rek relatie geldt voor iedere oriëntatie van het assenstelsel en dus ook voor de hoofdrichtingen. Aannemende dat de x-as samenvalt met de hoofdrichting (1) en de y-as samenvalt met hoofdrichting (2) geldt voor een vlakspanningssituatie voor de spanningstensor:
0 σ σ = 1 0 σ2 Merk op dat de schuifspanningen per definitie nul zijn op vlakken met de normaal in de hoofdrichtingen. Hiermee kunnen de eerder afgeleide spanning-rek relaties worden vereenvoudigd tot: 1 (σ 1 − νσ 2 ) E 1 ε 2 = (σ 2 − νσ 1 ) E
ε1 =
E (ε 1 + νε 2 ) 1 −ν 2 E σ2 = (ε 2 + νε 1 ) 1 −ν 2
σ1 =
Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
Januari 2013
55
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
5. Vraagstukken 5.1 Opgave 1 In figuur 5.1 is een homogene spanningstoestand gegeven van een proefstuk waarvan op twee vlakken de spanningen bekend zijn.
y
6 N/mm2 3 N/mm2 C
D
1 N/mm2
materiaalgegevens : E = 2 GPa; ν = 0,5 2 1
2 N/mm2
A
x
B
Figuur 5.1 : Opgave 1
Vragen: a) Teken de cirkel van Mohr voor de spanningen en bepaal de spanningen op een x-vlakje en teken hoe deze spanningen op het vlakje daadwerkelijk werken. b) Teken de cirkel van Mohr voor de rekken en bereken de relatieve lengteverandering van AB. Bepaal ook de verandering van de rechte hoek DAB. C
5.2 Opgave 2 Het proefstuk van figuur 5.2 wordt belast in een homogene vlakspanningstoestand ten gevolge van spanningen op de drie zijvlakken ABC. Van deze spanningen zijn alleen de twee schuifspanningen bekend op de vlakken AB en AC.
5 N/mm2 y
Daarnaast is als extra gegeven bekend dat de rek van vezels evenwijdig aan CD gelijk is aan –1,5×10-3. materiaalgegevens : E = 5 GPa; ν = 0,25
60o
60o
D A
x B
10 N/mm2
Figure 5.2 : Opgave 2 Vragen: a) Bepaal de spanningen op de x- en y-vlakken, b) Teken de cirkel van Mohr voor de spanningen, c) Teken de cirkel van Mohr voor de rekken en controleer de gegeven rek voor vezels evenwijdig aan CD.
Hint : Gebruik de spanning-rek relatie en het gegeven dat ADC een rechte hoek is.
Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
Januari 2013
56
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
5.3 Opgave 3 Een proefstuk verkeert in een homogene spanningstoestand. De rekken in en aantal specifieke richtingen kunnen worden bepaald met rekopnemers d.m.v. rekstroken die op het materiaal zijn aangebracht. De richtingen van de rekstroken worden aangeduid met G0, G45, G90 en G135. De getallen geven de hoek aan van de rekstrook met de aangegeven x-as in figuur 5.3.
B
y
2 1 A
G90
G45 x G0
G135
Figuur 5.3 : Proefstuk met aangebrachte rekstroken
Tijdens de metingen blijkt het aflezen van G45 niet mogelijk i.v.m. kortsluiting in het circuit. Er zijn alleen maar meetresultaten van de overige rekstroken:
G 0 = −4.0 × 10 −4 G 45 = ?? G90 = 6.0 ×10 −4 G135 = 5.0 ×10 −4
Uit een materiaalanalyse is verder bekend: E = 37500 N/mm 2
ν = 0.25 f y = 35 N/mm 2 Vragen: a) Bepaal de spanningstensor voor deze spanningsituatie in het gegeven assenstelsel en bepaal de hoofdspanningen en de hoofdrichtingen. b) Laat zien met de cirkel van Mohr voor de spanningen en rekken dat de resultaten consistent zijn met de gepresenteerde theorie. c) Bepaal de afschuifvervorming in het proefstuk. Extra vraag na het lezen van hoofdstuk 6: d) Bepaal de veiligheidsfactor voor deze spanningstoestand op basis van het von Mises criterium.
Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
Januari 2013
57
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
ANTWOORDEN Opgave 1:
spanning : hoofdspanningen : hoofdrekken :
σ xx = 4 N/mm 2 ; σ 1 = (5 + 10 ) = 8,16 N/mm 2 ; σ 2 = (5 − 10 ) = 1,84 N/mm 2 ε 1 = 3,62 × 10 −3
ε 2 = −1,12 × 10 −3 afschuifvervorming : γ = 4,5 × 10 −3
Opgave 2:
spanningen :
hoofdspanningen : hoofdrekken :
Opgave 3:
spanningstensor :
σ xx = −10 N/mm 2 ; σ xy = −10 N/mm 2 ; σ yy = −10 N/mm 2
σ 1 = 0 N/mm 2 ; σ 2 = −20 N/mm 2 ε 1 = +1 × 10 −3 ε 2 = −4 × 10 −3 −10 −12 20
σ ij = −12
afschuifvervorming: γ xy =
hoofdspanningen :
veiligheidsfactor :
Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
σ xy G
N/mm 2
= −8, 0 × 10−4
σ 1 = 24, 21 N/mm 2 ; σ 2 = −14, 21 N/mm 2 1 2 2 2 (σ 1 − σ 2 ) + (σ 2 − σ 3 ) + (σ 3 − σ 1 ) − 13 f y2 ≤ 0 6 γ = 1, 04
γ2×
{
Januari 2013
}
58
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
6. Failure With the definition of the strains, stresses and the stress-strain relation we created a model for a linear elastic material. Any strain situation can be translated with the stress-strain relation into a stress situation. This chapter will deal with the question when failure will occur. If a certain stress situation exceeds a limit we speak of failure of the material, a structure or a model. The limit state itself is in fact a model too. Depending on the behaviour of the material different models exists. Most models are based on plasticity but different models like visco-plasticity models also exists. In this chapter we will not describe all these models. Only two models will be described. Important for any model is the description of the stress state which has to be tested to any limit or failure criteria. From the previous chapters we have seen that any stress tensor can be described in a unique way with the stress invariants, into the principal stresses. Therefore most models will be models based on principal stresses. So a good definition of a failure model could be : Any combination of principal stresses that exceeds a certain limit function or value will initiate failure. If in any point the yield criterion is reached the material will in most cases not be able to sustain further loading in this point. However the structure as a whole does not necessarily have to fail. Due to redundancy in the structure failure may only occur at a later stage when gradually more points have reached the yield or failure criteria. It is therefore important to distinct failure at material level and failure at a structural level. In this chapter only failure at material level will be considered.
6.1 Principal stress space Any 3D stress state in a x-y-z-coordinate system :
σ xyz
σ xx = σ yx σ zx
σ xy σ xz σ yy σ yz σ zy σ zz
can be presented in terms of the principal stress tensor in the 1-2-3-coordinate system with:
σ 123
0 σ 1 0 = 0 σ 2 0 0 0 σ 3
The standard formulae of section 2.3.1 can be used to obtain the principal values of the stresses. This principal stress tensor can also be split in to an isotropic and a deviatoric part (see section 1.1.2) with:
σ 123
σ o = 0 0
0
σo 0
0 0
σ 1 − σ o + 0 σ o 0
Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
0 σ 2 −σ o 0
0 0
with: σ = o σ 3 − σ o
Januari 2013
1 3
(σ 1 + σ 2 + σ 3 )
59
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
The isotropic stress is related to the first stress invariant I1 as was shown in section 2.3.1. The deviatoric component in the 1-2-3-space can also be denoted as:
s1 σ 1 − σ o s = s 2 = σ 2 − σ o s3 σ 3 − σ o The stress decomposition into an isotropic and deviatoric part can be presented in the 1-2-3space as shown in figure 6.1. 2
σ 0 = (σ 0 ,σ 0 ,σ 0 )
s = (s1 , s2 , s3 )
A
σ = (σ 1 , σ 2 , σ 3 ) B
O
1
3 Figure 6.1 : Isotropic and deviatoric stress components in the principal stress space
The three principal stress components can be presented as a vector summation of the isotropic part and the deviatoric part of the stress. The deviatoric stress component is orthogonal to the isotropic stress component. The proof is the inproduct or so called dot product of both vectors:
σ o σ 1 − σ o σ o ⋅ s = σ o ⋅ σ 2 − σ o = σ oσ 1 − σ o2 + σ oσ 2 − σ o2 + σ oσ 3 − σ o2 = σ o σ 3 − σ o σ o × (σ 1 + σ 2 + σ 3 ) − 3σ o2 = σ o × 3σ o − 3σ o2 = 0 The angle between these two vectors is therefore a straight angle. The length of the presented vectors can be found with: 2
(
OB = σ 12 + σ 22 + σ 32
)
2
OA = 3σ 02 thus : 2
2
2
(
)
AB = OB − OA = σ 12 + σ 22 + σ 32 − 3σ 02
This result will be used in the next section.
Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
Januari 2013
60
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
6.2 Von Mises failure model Von Mises postulated that failure occurs when the deviatoric stress exceeds a limit value. This assumption was based on the observation that many materials are not sensitive to changes in the isotropic part of the stress but very sensitive to any change in the deviatoric part of the stress. Steel e.g. will hardly fail under an isotropic stress situation. Imagine a bullet deep under water, it will not fail, even not at considerable depths. For normal engineering practice von Mises stated that a failure model for steel should be independent of the isotropic stress. Failure will thus be the result of shape deformation due to the deviatoric stress component only. A graphical representation of this idea is shown in figure 6.2.
space diagonal deviatoric plane due to an other isotropic stress with the deviatoric stress component in this deviatoric plane
2
deviatoric plane due to a certain isotropic stress with the deviatoric stress component in this deviatoric plane 1 3 Figure 6.2 : Failure when the deviatoric stress component exceeds a limit value
For different values of the isotropic stress a deviatoric plane can be drawn which is orthogonal to the space diagonal of the principal stress space, 1-2-3-space. The deviatoric component of the principal stress lies within this plane.
σ2
s ≤ smax
The limitation of the deviatoric stress component results in the deviatoric or π-plane in a circle. If the length of the deviatoric stress component is smaller than the radius of the limit circle failure will not occur. In figure 6.3 this failure criterion is presented and yields :
s ≤ smax
σ3
σ1
Figure 6.3 : Von Mises criterion
This failure criterion is known as von Mises yield or failure criterion. Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
Januari 2013
61
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
The length of the deviatoric component was found in section 6.1 as:
(σ
s =
2 1
)
+ σ 22 + σ 32 − 3σ 02
This length is, according to von Mises, limited:
(σ
2 1
)
2 + σ 22 + σ 32 − 3σ 02 ≤ s max
With the definition of the isotropic stress this criterion can be elaborated to:
(σ + σ + σ ) − 3 × [ (σ + σ + σ )] ≤ s ⇔ [2σ + 2σ + 2σ − 2σ σ − 2σ σ − 2σ σ ] ≤ s 2 1
1 3
1 3
2 2
2 1
[(σ
2 3
1 3
2 2
2 3
2
1
2
1
2
1
2
2
3
2
3
2
2 max
3
1
2 max
⇔
]
2 − σ 2 ) + (σ 2 − σ 3 ) + (σ 3 − σ 1 ) ≤ s max
This last expression is the von Mises formula in terms of principal stresses: 1 3
[(σ
2
1
2
2
]
2 − σ 2 ) + (σ 2 − σ 3 ) + (σ 3 − σ 1 ) ≤ s max
( von Mises Formula )
The constant smax has to be determined with experiments.
6.2.1 Von Mises yield criterion based on a uniaxial test To find the parameter smax in the von Mises formula a simple uniaxial test can be performed. F A
σ fy
l
E
test result
ε
F Figure 6.4 : Uniaxial test
The applied force causes a normal stress σ at a cross section. The stress will increase due to an increasing load up to the elastic stress limit, the yield stress fy. All stresses on the outside are zero which results in a uniaxial limit stress situation which can be described in terms of principal stresses as:
σ 1 = f y ; σ 2 = 0; σ 3 = 0; Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
Januari 2013
62
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
With this “test result” the parameter smax in the von Mises criterion can be found as: 1 3 1 3
[(σ − σ ) + (σ − σ [( f ) + ( f ) ] = s 2
1
2
2
2
2
y
y
2 s max =
2 3
fy
2 max
3
2 )2 + (σ 3 − σ 1 )2 ] ≤ s max
⇔
2
The von Mises criterion thus becomes: 1 3
[(σ
2
1
2
2
]
2 3
f y2
2
]
1 3
f y2
− σ 2 ) + (σ 2 − σ 3 ) + (σ 3 − σ 1 ) ≤
In most literature this result is presented as: 1 6
[(σ
2
1
2
− σ 2 ) + (σ 2 − σ 3 ) + (σ 3 − σ 1 ) ≤
The criterion found can be presented in the 1-2-3-space as a tube with the space diagonal as it centre-line as can be seen from figure 6.5.
Von Mises
deviatoric plane through A
Figure 6.5 : Von Mises criterion in the principal stress space
From this graph can be observed that as long as any principal stress combination is within the tube, failure will not occur. Also can be seen that the value of the isotropic stress is of no interest with respect to failure. The tube remains the same for large isotropic stresses in both the positive and negative domain. This model is for engineering practice applicable for a variety of ductile materials like alloys such as steel and aluminum. An alternative way of finding the von Mises criterion can be found in the APPENDIX 3. This method shows that the deformation energy which is responsible for a change in shape of a material will lead to the von Mises criterion.
Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
Januari 2013
63
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
6.2.2 Von Mises criterion for plane stress situations The von Mises criterion can also be used in plane stress situations. From figure 6.5 can be seen that the plane of intersection with one of the 1-2 , 2-3 or 3-1 planes results in an ellipse as is shown in figure 6.6 for the intersection with the 1-2-plane. σ2
Ellipse
fy
σ1
fy
Figure 6.6 : Von Mises criterion in plane stress situation
6.2.3 Von Mises criterion for beams In section 1.1.1 the stress situation in beams was presented as a special case of a plane stress situation.
M
τ x
n.l.
V
σ
z
τ
σ τ
Figure 6.7 : Plane stress situation in beams
τ
At a certain distance z from the neutral axis the stresses on a small specimen can be regarded as a homogeneous plane stress situation. With the transformation formula the principal stresses due to a specific normal stress σ and shear stress τ can be found as:
σ 1 = 12 σ + 12 σ 2 + 4τ 2 σ 2 = 12 σ − 12 σ 2 + 4τ 2 σ3 = 0
Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
Januari 2013
64
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
This result can be used in combination with the von Mises criterion: 1 6
[(σ
2
1
2
2
]
− σ 2 ) + (σ 2 − σ 3 ) + (σ 3 − σ 1 ) ≤
1 3
f y2
Which results in the von Mises yield criterion for beams in terms of the normal stress σ and shear stress τ :
σ 2 + 3τ 2 ≤ f y This formula is also known as the Huber-Hencky yield criterion. In fact this formula is a special presentation of the von Mises criterion for beams. τ 0,58fy
σ
fy
Figure 6.8 : Huber-Hencky yield criterion
6.3 Tresca’s failure model Tresca assumed failure if the maximum shear stress in the material exceeds a certain limit denoted with c. In case of a plane stress situation the maximum shear stress can be found with Mohr’s stress circle as can be seen from figure 6.9. With only one non zero principal stress this is an example of a uniaxial stress situation.
σ yx τ max c
σ2
σ xx , σ yy
σ1
σ xy Figure 6.9 : Mohr’s stress circle for a uniaxial stres situation
Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
Januari 2013
65
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
If the yield stress is denoted with fy , the maximum shear stress and thus Tresca’s limit value c becomes:
c=
1 2
fy
Mohr’s circle in the presented 1-2-plane is therefore bounded by:
σ 1 − σ 2 ≤ 2c We can extent this to 3D from which will be found that any principal stress combination is bounded according to Tresca by:
σ 1 − σ 2 ≤ 2c σ 2 − σ 3 ≤ 2c
( six faces in the 1-2-3-space )
σ 3 − σ 1 ≤ 2c Each of the circle 1-2, 2-3, and 1-3 is bounded by c. In figure 6.10 this is shown.
τ max
σ1
normal stress
σ2
σ1
shear stress
Figure 6.10 : Tresca’s circles
In the presented example all principal stresses are non zero. Tresca’s criterion states that the largest circle is decisive. In the 1-2-3 principal stress space Tresca can be seen as a six faced tube, a hexagon.
Figure 6.11 : Tresca’s hexagon in the 1-2-3 principal stress space
Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
Januari 2013
66
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
6.3.1 Tresca in plane stress situations From figure 6.11 it can be seen that like von Mises also Tresca’s criterion is independent of any isotropic stress. All combinations of the three principal stresses which are inside the hexagon will not cause yielding. In a plane stress situation Treca’s criterion can be presented as shown in figure 6.12.
σ2
σ 1 − σ 2 ≤ 2c σ1
σ 2 ≤ 2c
σ 1 ≤ 2c Figure 6.12 : Tresca’s criterion in the 1-2-principal stress plane
The six bounding lines can be found from the general formulation on the previous page since the third principal stress is zero.
6.3.2 Tresca in beams Like the von Mises criterion also the Tresca criterion can be used on beams. With the principal stresses :
σ 1 = 12 σ + 12 σ 2 + 4τ 2 σ 2 = 12 σ − 12 σ 2 + 4τ 2 σ3 = 0 and the Tresca criterion :
σ 1 − σ 2 ≤ 2c σ 2 − σ 3 ≤ 2c σ 3 − σ 1 ≤ 2c we can find :
σ 2 + 4τ 2 ≤ f y
Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
Januari 2013
67
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
This formula limits the combination of normal stresses and shear stresses in beams and is shown in figure 6.13.
τ 0,5fy
σ
fy
Figure 6.13 : Tresca’s criterion for beams in terms of σ and τ.
The maximum shear stress is limited to :
τ max =
1 4
f y = 0 .5 f y
6.4 Von Mises versus Tresca The two presented models started with different assumptions. Von Mises based on deformation due to the deviatoric stress component and Tresca based on a maximum shear stress criterion. Von Mises model shows a continuous function which can be presented as a tube, Tresca’s model is a discontinuous model build out of six faces in the three dimensional principal stress space. If we compare the two models we find for the three dimensional principal stress space:
space diagonal
Deviator plane
a) 1-2-3 space
b) Deviator plane
Figure 6.14 : Von Mises versus Tresca
Also for the presented plane stress situations we can compare the two models. Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
Januari 2013
68
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
τ
σ2 Von Mises
Tresca
0,58fy
0,5fy Tresca
Von Mises
σ1
σ
fy
a) 1-2 plane stress situation
b) beams
Figure 6.14 : Von Mises versus Tresca (2)
Tresca’s model fits precisely inside the von Mises criterion. This is not always the case as can be seen from APPENDIX 4. However the differences between both models are small and most alloys follow von Mises which is also the most suitable model to implement into computer code.
6.4.1 Example The stress tensor for a stress situation is given as:
σ xyz
0 25 50 = 50 100 0 0 0 − 50
N/mm 2
From the material used the yield stress is specified as : f y = 250 N/mm 2
Question :
Find the safety for the stress situation based on Tresca and von Mises. You may assume that all stress components are proportional to each other.
Answer :
Both models use principal stresses. For this stress tensor we find:
σ 3 = −50 N/mm 2 σ 2 = 0 N/mm 2 σ 1 = 125 N/mm 2 According to Tresca the principal stresses are bounded by :
γ × σ 1 − σ 2 ≤ 250 γ × 125 ≤ 250 ⇒ γ = 2,0 γ × σ 2 − σ 3 ≤ 250 γ × 50 ≤ 250 ⇒ γ = 5,0 γ × σ 3 − σ 1 ≤ 250 γ × 175 ≤ 250 ⇒ γ = 1,43 smallest safety With von Mises we find : 1 (σ 1 − σ 2 )2 + (σ 2 − σ 3 )2 + (σ 3 − σ 1 )2 − 13 f y2 ≤ 0 6 2 250 2 γ 125 2 + 50 2 + 175 2 ≤ ⇒ γ = 1,60 6 3
γ2×
{
{
}
}
Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
Januari 2013
69
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
Remark: The von Mises criterion is a quadratic stress criterion: 1 6
[(σ
2
1
2
2
]
− σ 2 ) + (σ 2 − σ 3 ) + (σ 3 − σ 1 ) ≤
1 3
f y2
If all principal stresses are proportional enlarged to:
γσ 1 γσ 2 γσ 3 The final check will become:
γ2×
1 (σ 1 − σ 2 )2 + (σ 2 − σ 3 )2 + (σ 3 − σ 1 )2 ≤ 6
{
}
1 3
f y2
This result can also be presented with graph’s in the (1)-(3)- principal plane. σ3 Von Mises
250
Tresca
125
σ1 250
50
failure according to Tresca and von Mises
stresses in N/mm2
Figure 6.15 : Interpretation of the results
The found safety factors can be interpreted as the ratio of the stress vector from the origin to the marked intersection with the yield function and the blue stress vector (125, -50) in the (1)-(3)principal plane. From this graph it becomes clear why the safety according to von Mises is larger than according to Tresca. Assignment: Answer the additional question posed in problem 5.3.
Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
Januari 2013
70
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
7. APPENDIX 7.1 Strain formulation 2
Find the Taylor series for the strain definition: ε xx
2 ∂u x ∂u y −1 . = 1 + + ∂x ∂x
Start with finding a Taylor series for the general expression:
(1 + x )2 + y 2
f ( x, y ) =
= 1 + 2x + x 2 + y 2
In order to find the Taylor series we need the partial derivatives: ∂f 1 × (2 + 2 x) 1+ x = = 2 2 ∂x 2 1 + 2 x + x + y 1 + 2x + x 2 + y 2 ∂f 1 × (2 y) y = = ∂y 2 1 + 2 x + x 2 + y 2 1 + 2x + x 2 + y 2 ∂2 f = ∂x 2
∂2 f = ∂y 2
∂2 f = ∂x∂y
1× 1 + 2 x + x 2 + y 2 −
( 1 + 2x + x 1× 1 + 2 x + x 2 + y 2 −
( 1 + 2x + x 0−
(1 + x) × (2 + 2 x) 2 1 + 2x + x 2 + y 2 2
+ y2
)
2
=
y2
(1 + 2 x + x
2
+ y2
)
3 2
)
3 2
y × (2 y ) 2 1 + 2x + x 2 + y 2 2
+ y2
)
2
=
(1 + x) 2
(1 + 2 x + x
2
+ y2
(1 + x) × (2 y ) 2 1 + 2x + x 2 + y 2
( 1 + 2x + x
2
+ y2
)
2
=−
y + xy
(1 + 2 x + x
2
+ y2
)
3 2
The values of these derivatives at the origin (0,0) become: ∂f (0,0) ∂f (0,0) ∂ 2 f (0,0) = 1; = 0; = 0; ∂x ∂y ∂x 2
∂ 2 f (0,0) = 1; ∂y 2
∂ 2 f (0,0) = 0; ∂x∂y
The Taylor series approximation at a small distance x,y from the origin thus becomes:
2 ∂f (0,0) ∂f (0,0) ∂ 2 f (0,0) ∂ 2 f (0,0) 2 1 ∂ f ( 0,0) 2 T ( x, y ) = f (0,0) + x+ y+ 2 x +2 xy + y ⇒ 2 2 ∂x ∂y ∂ x ∂ y ∂ x ∂ y 2 1 T ( x, y ) = 1 + x + 2 y The Taylor series approximation for the strain definition thus becomes:
ε xx
∂u y ∂u = x + 12 ∂x ∂ x
2
Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
Januari 2013
71
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
7.2 Shear modulus G The shear modulus G for a linear elastic material is related to the elasticity modulus E and the Poisson’s ratio ν. To investigate this relation we consider a plane stress situation were only normal stresses acts on the x- and y-planes as indicated in figure 7.1-a.
x σ σ σ
σ
σ
x
x
y
σ
y
σ
y
σ a) Tension and compression on specimen
b)Planes with only shear stresses
Figure 7.1 : Plane stress with only normal stresses
For planes under 45o we can find with Mohr’s circle a pure shear situation as indicated in figure 7.2-b. This circle is presented below in figure 7.2.
x xy
(0,σ )
xx yy
DC
(− σ , 0)
(σ , 0) (0, σ ) yx
y Figure 7.2. : Mohr’s circle, pure shear situation
Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
Januari 2013
72
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
The strains in the original x-y-coordinate system can be found with the stress-strain relations:
1 (σ xx − νσ yy ) = 1 + ν σ E E 1 1 +ν σ = (σ yy − νσ xx ) = − E E =0
ε xx = ε yy ε xy
These strains can be presented with two points on the horizontal axis in Mohr’s strain circle (see figure 7.3). The shear deformation or shear strain of fibres with an angle of 45o with the x-axis can be found with the constitutive relation for pure shear:
γ xy = 2ε xy =
σ xy σ = G G
thus:
ε x y = ε yx =
σ 2G
The strain of these fibres are zero since the normal stresses are zero, see figure 7.2:
ε xx =
1 (σ xx −νσ yy ) = 0; E
1 (σ yy −νσ xx ) = 0 E
ε yy =
These strains can be presented with two points on the vertical axis in Mohr’s strain circle (figure 7.3).
x σ 0, 2G
xy
DC 1 +ν σ , 0 − E
x y
1 +ν σ , 0 E
xx yy
σ 0, 2G
yx
y
Figure 7.3 : Mohr’s strain circle
The radius of a circle is constant which requires :
1 +ν σ σ= E 2G
From this follows the relation between E, G and ν.
G=
E 2(1 + ν )
Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
Januari 2013
73
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
7.3 Von Mises criterion based on deformation energy The von Mises criterion can also be found in an alternative way. Von Mises stated that the amount of shape deformation energy for an alloy material is limited. He therefore claimed that not the volume change but the change of shape causes failure in a material. In this appendix the energy needed for the shape deformation will be investigated based on the earlier found stress strain relations.
7.3.1 Stains and stresses due to shape deformation Any deformation can be split into two parts, a volume change and a change of shape. Most alloys can withstand a considerable change of volume before failure occurs. For normal engineering purposes we can therefore conclude that failure is independent of a change of volume. For a 2D situation an example of change in volume and change in shape is given in the graph below.
Change of “volume”
Change of shape
Figure 7.4 : Change in volume and shape
Change of volume is caused by the isotropic stress component or hydrostatic stress :
σ 0 = 13 (σ xx + σ yy + σ zz ) The change of shape or distorsion is caused by the deviatoric part of the stress tensor:
s xx σ xx − σ 0 s σ − σ 0 yy yy s zz σ zz − σ 0 = s xy σ xy s yz σ yz s zx σ zx The strains of fibres in x-, y- or z-directions can also be written as a part due to the deviatoric stress and a part due to the isotropic stress. For a fibre in x-direction holds:
1 (σ xx −νσ yy −νσ zz ) = 1 (σ xx + νσ xx −νσ xx −νσ yy −νσ zz ) = E E ( + + ν σ σ σ zz ) 1 + ν 1 +ν 3σ xx yy σ xx − 0 = ε xx = σ xx − E E E E
ε xx =
deviatoric strain
Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
Januari 2013
74
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
The deviatoric strain tensor eij can thus be presented as:
1 + ν E σ xx 1 + ν e xx σ yy e E yy 1 + ν σ zz e zz E = σ xy e xy e yz 2G σ yz e zx 2G σ zx 2G
( check this your self ! )
7.3.2 Deformation energy The amount of deformation energy can be calculated based on the deviatoric stress and deviatoric strain. An expression for the deformation energy can be found based on the simple model given in figure 7.5. Work:
A
F
F
l Figure 7.5 : Deformation
du
σ ×l dW = F × (du ) = σ × A × d E A×l V dW = σ dσ = × σ dσ E E 2 W σ = = 1 εσ V 2E 2
energy and Work
Per unit of volume V the force F produces an amount of work W. During the deformation of the material this amount of work will be stored in the material as deformation energy: W = 12 εσ The amount of deformation energy is therefore equal to the specified area in the stress-strain diagram. σ
W = 12 εσ
ε Figure 7.6 : Deformation
energy
With the expressions for the deviatoric stress and deviatoric strain the part of the deformation energy which causes distorsion (change of shape) can be found with:
Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
Januari 2013
75
ConstructieMechanica
W = 12 eij s ij
Spanningsleer en bezwijkmodellen
⇔
1 + ν E σ xx 1 + ν σ yy σ xx − p E σ − p 1 + ν σ yy zz σ − p 1 zz E W= σ . xy 2 σ xy 2G σ yz σ yz 2G σ zx σ zx 2G
W=
1 +ν (σ xx − σ yy )2 + (σ yy − σ zz )2 + (σ zz − σ xy )2 + 1 + ν σ xy 2 + σ yz 2 + σ zx 2 6E E
{
}
{
}
According to von Mises this amount of energy is bounded and can be regarded as a material limit. This limit is of course independent of the coordinate system and must be invariant. We can therefore choose to express this part of the deformation energy in terms of the principal stresses. The von Mises limit function then becomes: W=
1 +ν 6E
{(σ
2
1
2
− σ 2 ) + (σ 2 − σ 3 ) + (σ 3 − σ 1 )
2
}
In order to find the limit value of this energy a simple uniaxial test can be used. If the material yields at a yield stress fy the stored deformation energy which leads to distorsion can be found with :
σ1 = f y σ 2 = σ 3 = 0 W=
1 +ν 1 +ν 2 2 f y2 = fy E 3E
(
)
This is the limit value for the distorsion energy. The von Mises criterion thus becomes: 1 +ν (σ 1 − σ 2 )2 + (σ 2 − σ 3 )2 + (σ 3 − σ 1 )2 ≤ W ⇔ 6E 1 +ν (σ 1 − σ 2 )2 + (σ 2 − σ 3 )2 + (σ 3 − σ 1 )2 ≤ 1 +ν f y 2 6E 3E 1 (σ 1 − σ 2 )2 + (σ 2 − σ 3 )2 + (σ 3 − σ 1 )2 − 13 f y2 ≤ 0 6
{
}
{
}
{
⇔
}
This is exactly the same expression as found in paragraph 6.2.1.
Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
Januari 2013
76
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
7.4 Von Mises based on a shear test The von Mises criterion 1 3
((σ
2
1
2
2
)
2 − σ 2 ) + (σ 2 − σ 3 ) + (σ 3 − σ 1 ) ≤ smax
was tuned in section 6.2.1 with a uniaxial test. It is also possible to find the von Mises parameter smax with a different test, e.g. a shear test as is seen in figure 7.7.
τy
τy σ1 = τ y
σ 2 = −τ y
σ3 = 0
τy
τy
Figure 7.7 : Pure shear
From Mohr’s stress circle the principal stresses can be found. The von Mises criterion thus becomes: 1 3
((τ
)
2 + τ y ) + (− τ y ) + (− τ y ) = s max 2
y
2
2
2 ⇒ s max = 2τ y2
If the maximum shear stress is assumed as:
τ y = 0 .5 f y The von Mises criterion then becomes: 1 6
((σ
2
1
2
2
)
− σ 2 ) + (σ 2 − σ 3 ) + (σ 3 − σ 1 ) ≤
1 4
f y2
σ2 σ2
Von Mises (shear test)
Von Mises (uniaxial test) fy
σ1 fy Tresca
σ3
σ1
Figure 7.8 :
Von Mises versus Tresca
Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
Januari 2013
77
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
7.5 Continuation of strain example from paragraph 2.5.3 The strain in fibres AC in the strain example of paragraph 2.5.3. can also be found in an alternative way. The definition of the strain according to paragraph 1.2 is :
ε xx =
∂u x ∂x
In other words, the strain is the relative displacement projected to the original x-direction of the fibre. In the example the displacement field is given and the displacements in A en C can be found as: u xA = 0,2 × 10 −4 m; u yA = 0 m u xB = 0,8 × 10 −4 m; u yB = 11,2 × 10 −4 m The strain in direction AC can be found by projecting all the displacements to the direction AC and calculate the relative displacement of C with respect to A in the direction AC. In the graph below this procedure is visualised. 11,2 × 10
−4
2 m
5
× 11,2 × 10 − 4 m
1 5
C
1,0 m
y
3,0 m
2
× 0,8 × 10 −4 m
0,8 × 10 −4 m
Remark: Displacements are not scaled.
1
1 5
× 0,2 × 10 −4 m
0,2 × 10 −4 m x
A 1,0 m Figure 7.9 : Relative displacement
Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
2,0 m of C in the direction AC
Januari 2013
78
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
The relative displacement of C towards A in the original direction AC can be found as: ∆l AC =
2 5
× 11,2 × 10 −4 +
1 5
× 0,8 × 10 − 4 −
1 5
× 0,2 × 10 − 4 =
23 5
× 10 −4 m
The strain of fibre AC thus becomes:
ε AC =
∆l AC 20
= 2,3 × 10 −4
This result is in full agreement with the earlier found result in paragraph 2.5.3.
Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
Januari 2013
79
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
7.6 Example of an examination A fictive homogeneous isotropic specimen is shown in the figure below. The thickness of the specimen is t. The specimen is loaded in a homogeneous plane stress situation. The displacement field is denoted in the ( x, y )-coordinate system as: u x = 4 × 10 −4 + 18 × 10 −4 x − 20 × 10 −4 y u y = 4 × 10 − 4 x + 6 × 10 − 4 y
x-axis
y-axis
C
140 mm
D
thickness t
100 mm
A y-axis
x-axis 180 mm
B 120 mm
Given specifications :
E = 62500 N/mm2, ν = 0,25 en fy = 240 N/mm2.
Remark :
Make use of the examinations formulas leaf.
Questions: a) Draw Mohr’s strain circle using a scale of : 1 cm =ˆ 2×10-4 . Clearly show the Directional Centre DC and the principal directions. Specify all relevant values in the drawing. b) Derive from the circle the strains of fibres parallel to AD and DC. c) Compute the principal stresses and draw Mohr’s stress circle. Use as scale: 1 cm =ˆ 10 N/mm2. Clearly show the position of the Directional Centre DC and the principal directions! d) Derive from the stress circle the stresses on the faces AB, BC, CD and DA. Show in a separate graph of the specimen all stresses with the directions in which these stresses acts and the magnitude of these stresses. e) The material follows the von Mises yield criterion: - Describe the starting point of the governing equation of this yield criterion. - Calculate the safety of the plane stress situation according to von Mises.
Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
Januari 2013
80
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
Answer a) With the given displacement field the strain tensor can be found with:
ε xx =
∂u x ∂x
∂u y
= 18 × 10 − 4 ; ε yy =
∂y
= 6 × 10 − 4 ; ε xy =
1 ∂u x ∂u y + = −8 × 10 − 4 2 ∂ y ∂ x
The tensor can be shown as two points in Mohr’s graph for strains. Subsequently Mohr’s strain circle can be drawn. x y ε yx
(ε
r = 10 8
(ε
(2) y
yy
xx
)
; ε xy = (18;−8)
; ε yx ) = (6;8)
strains
4
× 10 −4
3
(1) x
ε2 y
ε1
m=12
2
6
18
22
1 2
ε yy ε xx
1 2
8
DC
(ε
yy
)
; ε yx = (6;−8)
x
(ε
xx
; ε xy ) = (18;8)
ε xy
b) Fibres parallel to AD and DC are fibres of the tensor in the x-y-coordinate system. From Mohr’s strain circle the components of this tensor can be obtained by drawing a line through the DC parallel to the direction of the fibre. From this follows:
ε xx ε xy 18 8 −4 ε = = × 10 ε ε 8 6 yy yx c) From the principal strains we can compute the principal stresses:
σ1 =
E 62,5 × 10 3 ( + ) = (22 × 10 − 4 + 0,25 × 2 × 10 − 4 ) = 150 N/mm 2 ε νε 1 2 2 2 1 −ν 1 − 0,25
σ2 =
E 62,5 × 10 3 ( ε + νε ) = (2 × 10 − 4 + 0,25 × 22 × 10 − 4 ) = 50 N/mm 2 2 1 2 2 1 −ν 1 − 0,25
Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
Januari 2013
81
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
y 70
σ yx
A 50
40
(2)
D
C
B
100
75
(σ
; σ yx ) =
(70;40)
1
40
yy
Governing stress circle for Tresca (not asked for)
(1)
(100,−50)
2
C
3
2
1
σ2
σ3
50
1
150
m=100
σ yy
σ1
130
70
σ xx
150 B
D 130
x 40
(σ
RC A
xx
; σ xy ) =
stress circle N/mm2
(130;40)
σ xy
d) Mohr’s stress circle is shown above. For each face of the specimen a local coordinate system is shown. By default the local x-axis is chosen as the out of plane normal to the face. This is not necessary but convenient to avoid errors. Pay attention to the position of the DC. It’s relative position in the stress circle is the same as in the strain circle. e) The principal stresses are : (0; 50; 150). The safety according to von Mises is:
γ2
[(150 − 50) 6
2
2
2
]
+ (50 − 0 ) + (0 − 150 ) ≤ 13 × 240 2
⇒ γ = 1,81
The safety according to Tresca is : γ = 120 / 75 ⇒ γ = 1,60 (maximum stress circle)
Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
Januari 2013
82
ConstructieMechanica
Spanningsleer en bezwijkmodellen
FORMULAS Principal values for a second order tensor:
k 1, 2 =
1 2
(k
xx
+ k yy ) ±
[ (k 1 2
]
− k yy ) + k xy2 2
xx
Stress-strain relations: E 1 ε xx = E (σ xx −νσ yy ) σ xx = 1 −ν 2 ( ε xx + νε yy ) 1 E E ε + νε xx ) where G = ε yy = (σ yy −νσ xx ) of σ yy = 2 ( yy E 1 −ν 2(1 + ν ) σ xy σ xy = 2Gε xy ε xy = 2G
Strains:
∂ui ∂u j + ∂i ∂j
ε ij = 12
i , j = x, y
Tresca:
σ 1 − σ 2 ≤ 2c σ 2 − σ 3 ≤ 2c σ 3 − σ 1 ≤ 2c Von Mises (based on tension or shear): 1 6 1 6
( (σ − σ ) ( (σ − σ ) 1
2
1
2
2
)≤ f −σ ) ) ≤ τ
2
+ (σ 2 − σ 3 ) + (σ 3 − σ 1 )
2
2
+ (σ 2 − σ 3 ) + (σ 3
2
2
1
Ir C. Hartsuijker & Ir J.W. Welleman
1 3
2 y
2 y
Januari 2013
83