MINISTERIE VAN ALGEMENE ZAKE N Minister-President
voor
het
Reg
In : Q `9 .PAS r'W
De voorzi tt er van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbelei d De beer prof . mr. M . Scheltema Postbus 2000 4 2500 EA 's-GRAVENHAG E
Nr. : C 3 5 6 Dossier: Q:
Kenmerk : 01M398077
's-Gravenhage, 8 j anuari 200 1
Zeer geachte beer Scheltema, Door middel van deze brief wil ik de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, overeenkomstig artikel 12, tweede lid, van de Instellingswet WRR, in kennis stellen van de bevindingen van de ministerraad betreffende het advies 'Doorgroei van arbeidsparticipatie' . Met de eeste hoogachting,
W . Kok
Postbus 20001 - 2500 EA 's-Gravenhage - Binnenhof 20 - Tel . (070) 356 41 00 - Fax (070) 356 46 83
DOORGROEI VAN ARBEIDSPARTICIPA TIE, RAPPORT NO 57 VAN DE WR R
1. Inleidin g Het kabinet deelt de mening van de WRR dat deelname aan het arbeidsproces belangrijk is en onderstreept voluit dat verdere vergroting van de arbeidsparticipatie nodig is . Betaald werk verschaft mensen de mogelijkheid om in hun eigen bestaan to voorzien . Een baan verschaft ook allerlei immateriele voordelen, zoals sociale contacten, zelf-ontplooiing en carriereperspectieven en draagt bij aan vermindering van sociale uitsluiting en armoede . Vanuit macro-economisch oogpunt is een hoge participatie belangrijk, omdat dit het financiele draagvlak voor collectieve voorzieningen verschaft . Het belang hiervan wordt vergroot doordat enerzijds de vraag naar (en derhalve de kosten van) collectieve voorzieningen de komende jaren zal blijven toenemen vanwege de vergrijzing en anderzijds de potentiele beroepsbevolking als gevoig van de vergrijzing relatief zal afnemen ten opzichte van de rest van de bevolking . Een verdere groei van de arbeidsparticipatie draagt ook bij aan oplossing van de huidige knelpunten op de arbeidsmarkt . Voorts heeft een hoge arbeidsdeelname een gunstig effect op de welvaart en gezondheid en is deze de sleutel tot meer maatschappelijke rechtvaardigheid en samenhang (sociale cohesie) . De WRR wijst op mogelijke schaduwkanten van een verdere doorgroei van de arbeidsparticipatie . In hoeverre deze schaduwkanten zullen optreden is volgens het kabinet overigens afhankelijk van de wijze waarop de groei van de participatie gestalte krijgt en de mate waarin zorg-arrangementen aanwezig zijn . Zo is het mogelijk dat een uitbreiding van de werkweek op individueel niveau kan leiden tot meer werkdruk en stress . Deze negatieve effecten zullen niet optreden indien iemand toetreedt tot de arbeidsmarkt . Hierbij kan het o .a. gaan om schoolverlaters, herintreedsters of personen die vanuit een uitkeringssituatie toetreden tot de arbeidsmarkt . Ingeval ook de partner van een kostwinner gaat werken blijft minder tijd over voor de zorg van kinderen . Maar de mate waarin dit een bezwarende factor is, --staat-weer-niet-los-van-het-antwoord-op-de-vraag of er-voldoende voorzienirigen aanwezig zijn. -omdezrgvkinutobesd Een verdere groei van de arbeidsdeelname kan ook gevolgen hebben voor andere beleidsterreinen, zoals de gezondheidszorg en de infrastructuur (verkeersmobiliteit) . De toenemende deelname van vrouwen aan het arbeidsproces kan ertoe leiden dat de zorg die in de informele sector wordt geboden -mantelzorg en zorg voor kinderen- in betekenis afneemt, en de behoefte aan formele zorg toeneemt . Anderzijds draagt een toename van de arbeidsparticipatie bij aan oplossing van de personeelstekorten waarmee deze sectoren kampen . Tegen deze achtergrond zijn de twee centrale vragen uit de WRR-studie interessant : 1 . Zullen zich bij een verdere doorgroei van de arbeidsparticipatie knelpunten gaan voordoen op het gebied van scholing, schoolbaarheid, gezondheidszorg, inkomensverdeling, zorg en verkeers- mobiliteit en zijn deze mogelijke knelpunten op to lossen of to verzachten ? 2 . Wat vereist een beleid dat inzet op een verdere groei van de arbeidsparticipatie in de komende 10 a 20 jaar? Welke groepen moeten vooral tot arbeidsdeelname worden gebracht om doorgroei van de participatie mogelijk to maken en welke beleidsmaatregelen zijn daarvoor nodig?
Beide vragen zijn behandeld in de context van een verdergaande kennisintensivering van de economie . Voor de doelmatigheid eh doeltreffendheid van beleidsmaatregelen en ter bevordering van de arbeidsparticipatie is inzicht in deze kennisintensivering noodzakelijk . De overgang naar een kenniseconomie gaat namelijk gepaard met veranderingen van de aard en inhoud van werkzaamheden, de beroepen-/werkgelegenheidsstructuur en de eisen die aan (toekomstige) werknemers worden gesteld . Beleidsmaatregelen gericht op stimulering van de arbeidsdeelname dienen in lijn to zijn met deze veranderingen . 2. Doorgroeimogelijkheden participati e In de jaren 1983-1999 is de werkgelegenheid in Nederland met gemiddeld 100 .000 personen per jaar gegroeid . Door deze sterke groei is de arbeidsdeelname toegenomen van 55 procent in 1990 tot 64 procent in 1999 . Hiermee is de participatiegraad in personen in Nederland thans hoger dan het gemiddelde niveau van de 15 EU-landen . Doordat in Nederland relatief veel in deeltijd wordt gewerkt, is de participatiegraad gemeten in voltijdsequivalenten lager . Deze blijft dan iets achter bij het Europees gemiddelde . Ten opzichte van de Verenigde Staten evenwel, blijft de Nederlandse participatiegraad ver achter ; gemeten in uren, ruim 25 procentpunten . Ook in Denemarken (69 procent) en het Verenigd Koninkrijk (67 procent) is de participatiegraad gemeten in uren substantieel hoger dan in Nederland (53 procent) . Genoemde landen tonen dat een hogere arbeidsparticipatie mogelijk is . Ook indien gekeken wordt naar de samenstelling van de werkzame bevolking in Nederland, blijkt dat een hogere participatie-graad mogelijk is . In Nederland nemen nog relatief weinig vrouwen, ouderen, laag opgeleiden, gedeeltelijk gehandicapten en allochtonen deel aan het arbeidsproces . Zij vormen zodoende een grote potentiele arbeidsreserve . De huidige arbeidsmarktsituatie biedt een uitgelezen mogelijkheid om de uitkeringsathankelijkheid to verminderen en de arbeidsparticipatie structureel to verhogen . De WRR heeft onderzocht met hoeveel de werkgelegenheid tot het jaar 2020 zou kunnen stijgen. Hiervoor zijn CPB/CBS-verkenningen van de bevolking en het arbeidsaanbod gebruikt . In het meest gunstige scenario komt de WRR tot een toename van de werkgelegenheid met gemiddeld 75 .000 personen per jaar tot 2010 en 45 .000 personen in de jaren na 2010 tot 2020 . Dit zou een stijging van de participatiegraad impliceren van thans 65 procent tot 75,5 procent in 2020 . Het kabinet is, zoals gezegd, van mening dat een verdere groei van de arbeidsparticipatie ook wenselijk is . Deze groei moet vooral tot stand worden gebracht via vermindering van voortijdige uittreding uit het arbeidsproces enerzijds en via bevordering van deelname aan het arbeidsproces anderzijds . Bevordering van de participatie is ook door Europese regeringsleiders nadrukkelijk hoog op de agenda geplaatst . Tijdens de Europese Raad van Lissabon in het voorjaar is overeengekomen Europa de meest dynamische en competitieve regio to maken, met een gemiddelde economische groei van 3 procent per jaar en een participatiegraad van 70 procent in 2010 .1 In de vertaling van deze doelstellingen naar nationaal beleid heeft Nederland de ambitie uitgesproken tot de kopgroep van Europa to behoren, en de komende j aren de arbeidsparticipatie verder to verhogen .2
1 Het betreft bier de arbeidsparticipatie in personen inclusief banen van 1 - 12 uur. 2 Tweede Kamer, kenniseconomie in *ht, vergaderjaar 2000-2001 .
2
Realisatie van deze groei is echter alleen mogelijk via extra beleidsinspanningen . Hierbij is vooral beleid wenselijk gericht op activering van ouderen, vrouwen, laag geschoolden, gedeeltelijk arbeidsgehandicapten en allochtonen ; de groepen die op de arbeidsmarkt ondervertegenwoordigd zijn . De WRR-aanbevelingen voor deze groepen betreffen voorstellen gericht op bevordering van de arbeidsdeelname via opheffing/vermindering van bestaande knelpunten enerzijds en van mogelijke knelpunten die een verdere groei van de arbeidsparticipatie belemmeren anderzijds . Het zijn tegelijkertijd juist ook ouderen, vrouwen en gedeeltelijk gehandicapten, die een groter risico lopen op uitval door ziekte en arbeidsongeschiktheid . Dit risico mag echter geen reden zijn om de arbeidsparticipatie van deze groep niet to bevorderen . De uitdaging is juist deze groepen op de arbeidsmarkt to brengen en to houden . Tijdens de behandeling van de brief aan de Tweede Kamer van 23 februari 1999 over het SER-advies Sociale Zekerheid en Gezondheidszorg is in dit kader toegezegd dat er gezondheidseffectscreeningen (GESsen) uitgevoerd zouden worden op een aantal hier relevante beleidsterreinen . 3 Beleidsaanbevelingen van de WRR 3.1 Vermindering arbeidskoste n De WRR acht voortzetting van een beheerste loonontwikkeling belangrijk om to voorkomen dat de AIQ stijgt, en zodoende werkgelegenheid verloren gaat . Hierbij wordt opgemerkt dat de effecten van een beheerste loonontwikkeling minder groot zullen zijn dan in de vorige decennia, omdat de AIQ inmiddels is teruggebracht naar een normaal structureel houdbaar niveau . Het kabinet onderschrijft het belang van een beheerste loon(kosten)ontwikkeling . In het verleden, en ook voor de komende jaren, zijn de nodige -vooral fiscale- maatregelen genomen ter ondersteuning hiervan . Voor de vraag of, zoals de WRR oppert, de huidige AIQ structureel houdbaar is, acht het kabinet ook internationale ontwikkelingen belangrijk . De Nederlandse concurrentiepositie verslechtert ten opzichte van het eurogebied in 1998-2001 met 6,1 procentpunten (gemeten in loonkosten per eenheid product) . Deels heeft deze verslechtering to maken met de oplopende loonstijging in Nederland enerzijds en de inzet van loonmatiging in de andere landen anderzijds . De WRR ziet weinig reden om verlaging van het wettelijk minimumloon (WML) in to zetten ter bevordering van een verdere groei van de arbeidsparticipatie . De WML-ontwikkeling is in de jaren tachtig en eerste helft van de jaren negentig -via bevriezing van het minimumloonruim achtergebleven bij de gemiddelde CAO-loonontwikkeling . Van een verdere relatieve verlaging verwacht de WRR weinig invloed . Het kabinet deelt deze gedachte . Tij dens de algemene politieke beschouwingen van september j .1 . heeft het kabinet ook aan het parlement uiteengezet dat het niet nodig is of to wijken van de koppelingssystematiek . De WRR doet geen gedetailleerde uitspraken over de wig, maar wijst er wel op dat verlaging hiervan wenselijk is . Verlaging van de wig is al geruime tijd een belangrijk aandachtspunt in het kabinetsbeleid . In 1996 is de afdrachtsvermindering lage lonen (SPAK) ingevoerd die werkgevers stimuleert om laag opgeleiden in dienst to nemen wiens productiviteit zonder deze subsidie niet zou opwegen tegen de totale loonkosten . Ook de subsidieregelingen Vermindering Langdurig Werklozen (VLW) en de plaatsingssubsidie in de Wet op de reintegratie (REA) stimuleren de werkgelegenheid aan de onderkant van de arbeidsmarkt, evenals structureel gesubsidieerde banen zoals de zogenaamde Instroom/Doorstroombanen en de WIW-banen .
Inmiddels is de situatie op de arbeidsmarkt dusdanig veranderd dat veel sectoren en bedrijven kampen met personeelstekorten . Hierdoor is stimulering van het arbeidsaanbod meer in de aandacht gekomen . Een belangrijke maatregel in dit kader is de arbeidskorting . Deze (inmiddels extra verhoogde) arbeidskorting wordt vanaf 2001 ingevoerd en vermindert de werknemerswig, vooral voor laagbetaalde werknemers . Hierdoor wordt werken voor personen die zijn aangewezen op de onderkant van de arbeidsmarkt financieel aantrekkelijker . Ook zullen de tarieven over de hele linie worden verlaagd . Voorts zal in de komende verkenning "belasting en premietarieven" de samenhang tussen het belastingstelsel en de arbeidsmarkt aan de orde worden gesteld . Hierbij zal worden bezien hoe het belastingstelsel nog meer dan thans het geval is kan bijdragen aan de vereiste stijging van de arbeidsparticipatie . Ook in het Interdepartementale Beleidsonderzoek naar het Arbeidsmarktbeleid zullen mogelijkheden voor verdere stimulering van het arbeidsaanbod verkend worden . Een belangrijk aspect daarbij is het financieel aantrekkelijker maken van betaald werk . 3.2 Participatiebevorderende voorstellen voor oudere n Juist ook tegen de achtergrond van een vergrijzende samenleving acht het kabinet het onontkoombaar dat oudere werknemers langer aan het werk blijven . De richting die de WRR in haar rapport "Doorgroei van arbeidsparticipatie" aangeeft, sluit aan bij het beleid dat het kabinet heeft ingezet ter bevordering van de arbeidsparticipatie van oudere werknemers . De WRR noemt een aantal maatregelen die noodzakelijk zijn om de arbeidsdeelname van ouderen to bevorderen . Ook het kabinet is van mening dat alleen een samenhangend pakket aan maatregelen voor een voldoende structurele verhoging van de arbeidsparticipatie van oudere werknemers kan zorgen . In het kabinetsstandpunt "Bevordering arbeidsdeelname oudere werknemers" is, in aansluiting op reeds eerder genomen maatregelen, een dergelijk samenhangend pakket neergelegd . De doelstelling van het kabinet is een verdubbeling van de participatiegraad van 55- tot 65-jarigen in 2030 . De Tweede Kamer heeft het kabinetsstandpunt in grote lijnen onderschreven . De WRR noemt drie aspecten die bij de participatie van ouderen een rol spelen . De intrinsieke waardering van het werk, financiele incentives (voor werkgevers en werknemers) en scholing . Ten aanzien van al deze aspecten heeft het kabinet een verdere beleidsintensiverin g voorgesteld . De voorgenomen gezondheidseffectsscreenings kunnen op dit punt meer inzicht verschaffen in de mogelijkheden voor vervolgbeleid . Bij het beleid ter bevordering van de arbeidsdeelname van oudere werknemers wil het kabinet het belang van de rol van sociale partners benadrukken . Deze rol blij ft naar de mening van het kabinet in het WRR-rapport onderbelicht . Zowel ten aanzien van de omzetting van VUT naar prepensioen en de intrinsieke waardering van het werk, als ten aanzien van scholing, zullen in de eerste plaats sociale partners de benodigde veranderingen moeten realiseren . De overheid kan bij de genoemde onderwerpen alleen een belangrijke stimulerende en ondersteunende rol vervullen . Ook de SER heeft deze rol van de overheid in haar advies "Bevorderin g arbeidsdeelname ouderen" benadrukt . De WRR wijst erop dat de omzetting van VUT- in prepensioenregelingen vermoedelijk slechts een bescheiden bijdrage zal leveren aan een structurele verhoging van de arbeidsdeelname van ouderen en dat daarboven verdere stappen nodig zijn op de weg naar meer actuariele neutraliteit rond de beslissing al dan niet vervroegd uit to treden . Ook het kabinet verwacht niet dat alleen de omzetting naar prepensioenregelingen voldoende zal zijn
4
om de gewenste structurele verhoging van de arbeidsdeelname van ouderen to realiseren . Het kabinet acht het daarbij wenselijk dat sociale partners huidige VUT-regelingen nu al zodanig aanpassen dat Langer doorwerken minder wordt ontmoedigd . Tegen deze achtergrond is ook relevant dat, zoals aangegeven in het kabinetsstandpunt Bevordering Arbeidsdeelname Oudere Werknemers, een definitieve beslissing over de fiscale faciliering van de VUT na de evaluatie van het pensioenconvenant met sociale partners wordt genomen . Juist om die reden heeft het kabinet een samenhangend pakket aan maatregelen voorgesteld ter bevordering van de instroom en beperking van de uitstroom van ouderen op de arbeidsmarkt . Om langer door werken door ouderen financieel aantrekkelijker to maken doet de WRR onder meer de suggestie om een lager tarief in de inkomstenbelasting voor oudere werknemers in to voeren of een afdrachtskorting op de sociale premies to introduceren . Het kabinet onderschrijft het belang van voorkomen van vroegtijdige uittreding door ouderen . Het kabinet heeft derhalve voorgesteld om de uitstroom naar de WW to beperken door de introductie van premie-differentiatie in de WW . Een tweede beleidsmaatregel is de aanpassing van de regeling afdrachtvermindering langdurig werklozen (VLW) voor ouderen . Voor toepassing van de VLW op ouderen vervalt de huidige minimale eis van een minimale werkloosheidsduur van 6 maanden of 12 maanden en wordt het salarisniveau waarvoor deze regeling geldt verhoogd van 130 procent naar 150 procent van het minimumloon . Met de ouderen-VLW wordt beoogd extra werkgelegenheid to scheppen voor ouderen . Voor deze uitbreiding van de VLW is gekozen, omdat werkloze ouderen minder kansen hebben op toetreding tot de arbeidsmarkt . Hieraan liggen verschillende oorzaken ten grondslag . Als gevolg van de beloningsstructuur -bestaande uit jaarlijkse periodieken- worden ouderen vaak to duur bevonden in vergelijking met hun arbeidsproductiviteit . Daarbij komt nog dat ouderen een grotere kans lopen op ziekte en WAO-instroom, hetgeen tot extra kosten voor de werkgever kan Leiden . Door de ouderen VLW wordt voor de werkgever het loonprofiel van oudere werknemers die in dienst genomen worden, meer in lijn gebracht met hun productiviteitsprofiel, zodat de kansen voor oudere werklozen op een baan toenemen . De suggestie van de WRR van een lager tarief in de inkomstenbelasting voor oudere werknemers neemt het kabinet niet over vanwege de in het SER-advies daartegen genoemde bezwaren . In het kader van het interdepartementaal beleidsonderzoek naar het arbeidsmarktinstrumentarium dan wel de nadere fiscale verkenningen zou bezien kunnen worden of nadere fiscale faciliering ter bevordering van de arbeidsparticipatie van ouderen wenselijk is . Om langer door werken door ouderen to bevorderen, stelt het kabinet voorts voor een wettelijk recht op een knipbepaling in pensioenen in to voeren . Dit recht voorziet erin dat pensioenrechten over de verstreken periode niet verloren gaan, indien werknemers een stap terugdoen in hun loopbaan . Een dergelijk recht is overigens al in veel pensioenregelingen ingevoerd .3 In aansluiting op de WRR-aanbevelingen is het kabinet van mening dat mogelijkheden tot geleidelijke uittreding voor oudere werknemers van groot belang zijn . Op deze wijze kunnen oudere werknemers langer inzetbaar blijven, omdat een "alles of niets keuze" kan worden vermeden. Regelingen voor vervroegde uittreding en functies zouden meer clan nu het geval is op een vloeiender overgang tussen werken en niet-werken afgestemd moeten worden . Op dit terrein ligt de verantwoordelijkheid primair bij sociale partners . Bevordering arbeidsdeelname oudere werknemers , Tweede Kamer, vergaderjaar 1999-2000, 27 046, nr . 1, p .4 .
In het kabinetsstandpunt Bevordering Arbeidsdeelname Oudere Werknemers heeft het kabinet aangekondigd voornemens to zijn de sollicitatieplicht voor 57,5 jarigen met ingang van 1 juli 2002 opnieuw in to voeren . De definitieve besluitvorming hierover zal plaatsvinden nadat de resultaten van een onderzoek naar de kansen van ouderen op de arbeidsmarkt bekend zijn . Over de uitkomsten van dit onderzoek zal de Tweede kamer in het eerste kwartaal van 2002 worden geYnformeerd . De WRR benadrukt het belang van permanente scholing en een Leven tang leren . Het kabinet onderschrijft dit belang . Scholing zal er in belangrijke mate toe bijdragen dat meer mensen langer op de arbeidsmarkt actief kunnen blijven . Door een loopbaangerichte scholing kunnen ook de mogelijkheden voor een tweede carriere toenemen . Om scholing van oudere werknemers to ondersteunen heeft het kabinet in 1998 een scholingsaftrek geintroduceerd . Binnen deze faciliteit is een extra accent gelegd op oudere werknemers . Met ingang van 1999 zijn ook de afdrachten aan O&O-fondsen fiscaal aftrekbaar . Voor werknemers bestaat de mogelijkheid belastingvrij to sparen voor scholing(sverlof) . Voorts worden de mogelijkheden voor scholing met behoud van WW- of bijstandsuitkering verruimd . Ook wordt vanaf 2001 in de scholingsaftrek een extra accent voor werkenden zonder startkwalificatie (lager opgeleiden) gelegd . In de toekomst zal bezien moeten worden in hoeverre de hierboven genoemde maatregelen voldoende zijn om de gewenste resultaten to bereiken . Waarneer de ontwikkelingen daartoe aanleiding geven zal het kabinet vanzelfsprekend met additionele beleidsmaatregelen kome n 3.3 Kennisintensivering De overgang naar een kenniseconomie heeft consequenties voor o .a . de aard en inhoud van werkzaamheden,-de beroepen-/werkgelegenheidsstructuur en de eisen die*aan (toekomstige) werknemers, worden gesteld . Uit de WRR-analyse blijkt dat scholing een kernthema wordt . Doordat opgedane kennis in een snel tempo veroudert moeten werknemers zich tijdens hun beroepszame leven voortdurend bijscholen . Voorts wordt voor mensen die de arbeidsmarkt verlaten, het op peil houden van kennis en vaardigheden tij dens de niet-werkzame periode nog belangrijker om na verloop van tijd weer een betaalde baan to krijgen . Een toenemende arbeidsmarkdynamiek kan aan het belang van scholing volgens de WRR een extra impuls geven. Het kabinet deelt de opvatting van de WRR dat de effectiviteit van scholing van werkzoekenden vaak wordt onderschat, omdat alleen naar de extra uitstroom op korte termijn wordt gekeken . Onderzoek wordt voorbereid om onderzoeksgegevens over de doorwerking van scholing op de langere termijn to verkrijgen . Vooral voor de groepen waarvan de aansluiting met de arbeidsmarkt problematisch is, herintreders, ouderen en laagopgeleiden, is scholing een middel om de arbeidsdeelname to vergroten . Het kabinet stimuleert ook de scholing van deze groepen . Zo zal naast de hiervoor al genoemde scholingsaftrek voor scholing van oudere werknemers in 2001 ook voor de scholing van lager opgeleiden de scholingsaftrek worden verruimd . De WRR heeft een aantal behartenswaardige suggesties gedaan en daarmee aangegeven op welke onderdelen de beleidsinspanningen van overheid en sociale partners op het terrein van scholing van werkenden en werkzoekenden kunnen worden versterkt . Het kabinet zal die suggesties meenemen in een aantal lopende trajecten, waaronder het interdepartementale
6
beleidsonderzoek naar de toekomst van het arbeidsmarktbeleid en de MDW-werkgroep naar de doelmatigheid van de scholingsmarkt . Beide trajecten worden in het voorjaar 2001 afgerond . Het is jammer dat de WRR niet verder is ingegaan op de consequenties van ICT voor het beleid ten aanzien van arbeidsmarkt, scholing en sociale zekerheid . De grotere snelheid van opereren in verband met ICT stelt eisen aan het aanpassingsvermogen van bedrijven en de flexibiliteit van de arbeidsmarkt . Arbeidsorganisaties en arbeidsrelaties ondergaan veranderingen . Dat roept de vraag op of de huidige arbeidsmarktregelgeving daar voldoende bij aansluit . En wat voor mogelijkheden biedt ICT voor de arbeidsbemiddeling en reintegratiemarkt? Ook doet zich de vraag voor naar de mogelijkheden en kansen die ICT biedt om de gewenste hogere arbeidsparticipatie to realiseren in combinatie met gewenste wijzigingen in arbeid- en leefpatronen . Het kabinet heeft inmiddels diverse initiatieven genomen, mede ook in samenhang met de afspraken van de Europese Top in Lissabon, waarin ingespeeld wordt op de huidige en toekomstige behoeften van de kenniseconomie ten aanzien van arbeid en onderwijs . De aansluiting van alle scholen op internet is daarvan slechts een voorbeeld . Ook worden verkenningen uitgevoerd naar het onderwijsbestel en (zie hierboven) de scholingsmarkt . Volgend j aar zal een nota uitgebracht worden aan de Kamer waarin de beleidsconsequenties van ICT voor de arbeidsmarkt, arbeidsverhoudingen en de sociale zekerheid aan de orde komen. 3.4 Laagbetaalde arbeid; armoedeva l De WRR-voorstellen op het punt van laagbetaalde arbeid steunen het kabinetsbeleid . De WRR stelt voor werken aan de onderkant van de arbeidsmarkt financieel lonend to maken via vermindering van de armoedeval . Het kabinet heeft op dit terrein reeds een aantal maatfegelen in gang gezet . De belastingherziening, zoals die per 1 januari 2001 zijn beslag krijgt, draagt bij aan het aantrekkelijker maken van laagbetaalde werkgelegenheid . Ook is besloten tot een extra verhoging van de arbeidskorting en invoering van een uitstroompremie . De uitstroompremie compenseert in zeker tijdsbestek de inkomensachteruitgang als gevolg van een verminderende aanspraak op inkomens-afhankelijke subsidies in belangrijke mate . Hierdoor .is het aannemelijk dat de premie de uitstroom naar regulier werk zal bevorderen . Met gemeenten wordt voorts getracht to komen tot een aantal gezamenlijke uitgangspunten ter beperking van de bijdrage die gemeentelijke regelingen leveren aan de armoedeval . Hoewel deze maatregelen bijdragen aan vermindering van de armoedeval, zal ook na 2001 een verdere intensivering van beleidsinspanningen op dit terrein nodig zijn . De armoedeval is een serieus probleem en bestrijding hiervan vereist meerjarige beleidsinspanningen . In het kader van de komende begroting zal nader bezien moeten worden in hoeverre de armoedeval een rol kan spelen in de fiscale voorstellen . Zoals reeds aangegeven is de aanpak van de armoedeval ook een belangrijk thema van de aan de Tweede Kamer toegezegde verkenning "belasting en premieheffing" . In deze verkenning zal worden bezien hoe arbeid financieel aantrekkelijker gemaakt kan worden . Hierbij zal ook de samenhang met inkomensafhankelijke uitkeringen aan de orde komen . De verkenning zal voor de zomer van 2001 worden afgerond .
7
3.5 Zorg Ten aanzien van een toenemende arbeidsparticipatie van vrouwen bestaat al geruime tijd de vraag of daardoor niet de informele zorg voor kinderen en ouderen in de knel komt . Het WRR-rapport behandelt de zorg voor kinderen en de mantelzorg voor ouderen afzonderlijk . De zorg voor kinderen zal meer dan nu in het betaalde circuit terecht komen . Kinderopvangvoorzieningen en verlofregelingen zullen nodig zijn om zorg voor kinderen to kunnen combineren met betaalde arbeid . Daarnaast zullen nog geruime tijd grootouders voldoende beschikbaar blijven voor informele zorg voor kinderen . Het rapport toont overigens aan dat de aandacht voor kinderen in uren gemeten eerder is toegenomen dan afgenomen in de laatste 25 jaar . De WRR steunt het ingezette kabinetsbeleid rond kinderopvang, verlof en deeltijd met verantwoordelijkheidsverdeling tussen overheid, werkgevers en ouders . Volgens de WRR zal het aanbod van mantelzorg tussen nu en 2020 nagenoeg gelijk blijven . Tegenover de afname van het aanbod als gevolg van toenemende participatie staat een toename van het aantal personen in de "traditionele mantelzorgleeftijd (50-64 jaar)" en de trendmatige daling van de arbeidsduur . Toch zal het tekort aan mantelzorg tot aan 2020 toenemen door de toenemende vraag naar zorg, onder meer door de vergrijzing . Na 2020 zal dit tekort volgens de WRR dramatisch toenemen omdat dan zowel het aanbod van mantelzorg zal afnemen, en de vergrijzing tegelijkertijd echt `toeslaat' . De verhouding tussen het aantal ouderen en het aantal beschikbare mantelzorgers komt dan veel ongunstiger to liggen dan voor 2020 . De WRR verwacht dat een deel van de ouderen voldoende koopkrachtig zal zijn om hun behoefte aan zorg zelf to kunnen inkopen . Bij de realisatie van het aanbod van die voorzieningen ligt vanzelfsprekend een taak voor de overheid . In de loop van 2001 zal het kabinet zijn visie presenteren op de, zoals in de nota Emancipatiebeleid aangekondigde, sociale zorginfrastructuur in het licht van de toenemende arbeidsparticipatie en de gevolgen daarvan voor onbetaalde zorg . Overigens geeft het SCP aan dat (lopend) onderzoek laat zien dat het aanbod van informele hulp niet zozeer wordt bepaald door een verandering van de verhouding tussen jongeren en ouderen in de samenleving of door een hogere arbeidsdeelname op zich . Familienetwerken worden steeds kleiner, maar dat heeft maar een zeer beperkte invloed op de hulp di e daarbinnen geboden wordt . Belangrijker zijn de mogelijkheden die individuen hebben om werk en zorg to combineren . In dit kader is het interessant om de beleidsaanbevelingen van het SCP over het combineren van arbeid en zorg to bezien . Die geven iets gedetailleerder aan waar aangrijpingspunten liggen voor beleid, ook op de kortere termijn . Zo wijst het SCP in het rapport "De kunst van het combineren" (oktober 2000) op het feit dat een aanzienlijk deel van Nederlandse paren een voorkeur heeft voor een half-om-half verdienershuishouden . Ook de WRR verwacht dat een toenemende participatie van vrouwen niet zal leiden tot per saldo meer uren verrichte arbeid, omdat de voltijds-arbeidsduur blijft dalen en omdat meer mannen .in deeltijd zullen gaan werken . Het kabinet sluit niet uit dat er spanning zal bestaan tussen de wensen van veel werknemers tot combineren en korter werken enerzijds en de wensen van werkgevers om zoveel mogelijk vacante arbeidsuren to vervullen anderzijds . In een krappe arbeidsmarkt waar het steeds meer de werknemers zijn die voorwaarden kunnen stellen, zullen werkgevers echter meer dan in het verleden naar verwachting geneigd zijn aan wensen rond flexibele arbeidstijden en deeltijdarbeid tegemoet to komen . Van belang hierbij is dat mogelijke belemmeringen als gevolg van CAO-afspraken (waaronder die binnen de collectieve sector) of wettelijke regelingen zoveel mogelijk worden geelimineerd .
8
Het SCP wijst er op dat de arbeidsparticipatie sterk samenhangt met de fase van een huishouden. Jonge mensen zonder kinderen kiezen vaak voor tweeverdienerschap . Alleenverdienerschap komt vooral voor in de fase dat de kinderen nog heel jong zijn en bi j huishoudens waarvan de kinderen het huis uit zijn . Het beleid zou rekening moeten houden met die verschillende levensfasen . Het beleid zou er niet alleen op gericht moeten zijn barrieres die niet-werkende vrouwen zonder uitkering weerhouden van arbeidsdeelname, to elimineren. Ook moeten de mogelijkheden om terug to keren naar de arbeidsmarkt na een non-actieve periode worden verbeterd . Dit laatste kan worden bereikt via een recht op terugkeer na enkele jaren van afwezigheid, bijscholings-programma's en een flexibele opstelling van werkgevers ten aanzien van arbeidstijden . Het kabinet vindt dat bier ook een taak voor de sociale partners ligt. De voornemens van het kabinet ten aanzien van de combinatie van arbeid en zorg en ten aanzien van de toetredingsvoorwaarden voor herintreders zullen uitvoerig worden toegelicht in het Meerjarenbeleidsplan Emancipatiebeleid . 3.6 Mobiliteit De analyse van het WRR over de groei van de mobiliteit wordt in grote lijnen gedeeld, zij het dat de kwantitatieve analyse voor 2020 in het Nationaal Verkeers- en VervoersPlan (NVVP) enigszins afwijkt De groei van de mobiliteit wordt voor een groot deel veroorzaakt door demografische, sociaal-culturele en economische factoren . Het kabinet gaat - net als de WRR - bij toekomst-verkenningen uit van de CPB scenario's uit 1997 . In deze scenario's is de invloed van het groeiende arbeidsaandeel van de beroepsbevolking reeds in meer of mindere mate verwerkt . Daarin is de omvang en de ruimtelijke spreiding van de werkgelegenheid en het gemiddelde inkomensniveau (dat van invloed is op het autobezit) geactualiseerd . Daarom houdt het NVVP rekening met een iets hogere groei van de automobiliteit dan de WRR en ook de congestie-ramingen liggen hoger . De problemen zijn dus naar verwachting iets groter dan het WRR-rapport schetst . Onlangs is het beleidsvoornemen gepubliceerd voor een nieuw Nationaal Verkeers- en Vervoersplan . De daarin geschetste aanpak wordt gekenmerkt door o .a. het centraal stellen van de behoefte van de burger : keuzes van burgers en bedrijven worden gerespecteerd, maar de gebruiker betaalt voor wat hij kiest . Daarnaast wordt de aanpak gekenmerkt door een zakelijke benadering : instrumenten worden ingezet naar effectiviteit. Vanuit deze beleidsprincipes zet het NVVP vooral in op het beter benutten van de bestaande infrastructuur, het beprijzen, dat wil zeggen het zo goed mogelijk doorberekenen van de maatschappelijke kosten aan de gebruiker, en het bouwen van extra wegcapaciteit . Bij de benuttingsmaatregelen horen een betere spreiding van het verkeer over de dag eventueel ondersteund door prijsmaatregelen . Het is immers maatschappelijk ongewenst om voor een relatief kortdurende piek in de vraag de daarbij horende kostbare wegcapaciteit to bieden . Deze schaarste heeft een hoge prijs . Om dezelfde reden wordt in het NVVP tij dens de spitsuren een lager afwikkelingsniveau op het wegennet geaccepteerd . Congestie is vooral een lokaal en tijdgebonden probleem . De WRR stelt terecht dat een kleine groei van de automobiliteit op een volbelast wegennet een exponentiele toename van de congestie zal veroorzaken . Een kleine reductie van de vraag in de spits kan dus al een relatief groot effect hebben op de congestie . Hoewel de WRR vooral wijst op het knelpunt bij het wegverkeer mag duidelijk zijn dat ook het openbaar vervoer last heeft van (te) hoge pieken in de vraag . Het blijft daarom belangrijk
9
to trachten de vraag naar voorzieningen zowel bij de weg als bij het openbaar vervoer beter to spreiden over de dag . Behalve door prijsbeleid zou een betere spreiding ook bevorderd kunnen worden door maatregelen op het gebied van arbeidsparticipatie . Daarbij valt vooral to denken aan het stimuleren van telewerken en aan meer flexibele werktijden . Deze vormen van arbeidsflexibilisering hebben een gunstig, zij het klein, effect op een betere spreiding van de verkeersvraag over de dag . Het bedrijfsleven speelt een belangrijke rol bij het wel of niet invoeren van deze vormen van flexibele arbeid . De rol van de overheid is vooral het onderzoeken van de effecten daarvan . Experimenten, zoals de kenniswijk, die vanuit de overheid samen met het bedrijfsleven worden opgezet, kunnen leiden tot meer inzicht in onder meer de effecten van ICT op de mogelijkheden van telewerken en het mobiliteitsgedrag . 3.7 Arbeidsuitval door ziekte en/of arbeidsongeschikthei d De WRR brengt enkele belangrijke trendmatige ontwikkeling in kaart die samenhangen met arbeidsparticipatie en gezondheid, zoals de vergrijzing van de beroepsbevolking, de stijging van het opleidingsniveau en de samenstelling van de beroepsbevolking . Verontrustend in de analyse is de conclusie van de WRR dat, zonder nadere maatregelen, een verdere toename van het aantal arbeidsongeschikten een zeer belangrijk knelpunt kan gaan vormen voor een verdere toename van de arbeidsparticipatie . Hoewel niet van alle factoren en trends zeker is of en in welke mate zij zullen optreden, benadrukt dit het belang van een effectieve en voortvarende aanpak op het terrein van preventie en reintegratie . De WRR stelt dat de WAO weer een "last resort" moet worden . Het kabinet werkt hieraan door een vermindering van de instroom in arbeidsongeschiktheid . Eerder preventieve maatregelen in het eerste ziektejaar, verbetering van de WAO-beoordelingen en reintegratie van zieke en arbeidsongeschikte werknemers, zijn de hoofdlijnen van de kabinetsaanpak . In de recente Voortgangsnota arbeidsongeschiktheidsregelingen is een groot aantal nieuwe maatregelen op de drie genoemde punten voorgesteld en wordt ter bevordering hiervan extra geld uitgetrokken . Vanzelfsprekend zal het kabinet doorgaan met het verkennen van andere mogelijkheden om preventie van ziekte en daarmee preventie van arbeidsuitval to bewerkstelligen . Het CPB heeft berekend dat zonder nader beleid het aantal arbeidsongeschikten zal oplopen van 123/4% tot 15% in 2020 . Het kabinet verwacht dat het advies van de commissie Donner hiervoor belangrijke bouwstenen zal aandragen . De WRR stelt voor het semi-automatische traject to verlaten, waarbij mensen na 1 jaar ziekte beoordeeld worden voor de WAO . De WRR wil veel sneller een refntegratietraject in slaan en is van mening dat het ziekte- en reintegratie-traject maximaal bijvoorbeeld 3 jaar moet kunnen duren en financieel ten laste van de werkgever komen . Met de WRR onderkent het kabinet dat een snelle reintegratie wenselijk is . Daarom is in de Voortangsnota aangegeven dat de ziekmelding bij de uvi vervroegd zal worden zodat sneller mogelijkheden van reintegratie ontstaan en de werkgever en werknemer sneller de mogelijkheid krijgen to informeren over de kosten van WAO-instroom . Een keuring na 1 jaar kan er, zoals de WRR zegt, in sommige situaties toe leiden dat mensen to vroeg in de WAO komen . Anderzijds moet onderkend worden dat de beoordeling in het kader van de loondoorbetaling bij ziekte minder onderscheidend is dan de claimbeoordeling in het kader van de WAO . Bij een beoordeling na 3 jaar kan dit ertoe leiden dat to lang een situatie blijft bestaan waarin men minder scherp beoordeeld is, hetgeen ook averechts kan werken . Maatwerk is daarom op zijn plaats en kan gezien worden in het licht van hetgeen reeds in de Voortgangsnota is aangegeven ten aanzien van de mogelijkheid om de WAO claim-beoordeling op verzoek van de werkgever en
10
werknemer met een jaar uit to stellen . Ook kan dan de loondoorbetalingsplicht van een werkgever die onvoldoende inspanningen heeft geleverd ten aanzien van reIntegratie, met maximaal een half jaar worden verlengd . Omgekeerd kan de werkgever het loon inhouden wanneer de werknemer weigert om mee to werken aan zijn werkhervatting . Op het punt van reintegratie stelt de WRR voor werkgevers to prikkelen om de werknemer eventueel buiten de eigen onderneming to plaatsen . Dit voorstel sluit aan bij het kabinetsbeleid. Met Suwi wordt de werkgever, conform zijn financiele prikkels uit hoofde van Wulbz en Pemba, verantwoordelijk gemaakt voor de reintegratie buiten de eigen onderneming . De Wet Rea wordt zodanig aangepast dat de werkgever hiervoor aanspraak zal kunnen maken op publieke reintegratiemiddelen . Dit zal ertoe moeten leiden dat de reintegratie vroegtijdiger en vaker wordt ingezet dan nu het geval is . In dit verband zal de reintegratiemarkt in het kader van SUWI geheel worden vrijgemaakt . Het kabinet zal de werking van de reintegratiemarkt actief blijven monitoren en zal maatregelen blijven nemen wanneer knelpunten aan het licht komen die goede en eerlijke concurrentie belemmeren . De WRR stelt, zoals opgemerkt, dat de WAO weer een "last resort" moet worden, waarin men niet al terecht komt na een `semi-automatisch' traject van een jaar Ziektewet . Daarbij moeten, aldus de Raad, zowel werkgevers als werknemers voldoende financieel geprikkeld worden om langdurig ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid to vermijden . In dat verband word t gewezen op CAO-afspraken die voorzien in bovenwettelijke uitkeringen in geval van ziekte en arbeidsongeschiktheid . Het kabinet wijst er op dat het maken van cao-afspraken de verantwoordelijkheid is van cao-partijen . Het verdient aanbeveling dat sociale partners in de diverse sectoren de bovenwettelijke uitkeringen tegen het licht houden. Thans gaat jaarlijks bijna 10 miljard gulden om in -bovenwettelijke loondoorbetaling, WAO-aanvullingen en herverzekering van het ziekteverzuim, terwijl slechts 1,3 miljard aan reintegratie-activiteiten wordt besteed . Het kabinet is dan ook van oordeel dat de sociale partners een belangrijke' bijdrage zouden kunnen leveren aan het terugdringen van ziekte en arbeidsongeschiktheid wanneer een deel van de private geldstroom zou worden aangewend voor preventie en reintegratie . Uit onderzoek van de Arbeidsinspectie blijkt dat op het punt van de bovenwettelijke uitkeringen een en ander in CAO's in gang is gezet .4 Zowel het aantal als de duur en hoogte van de bovenwettelijke aanvullingen zijn in de afgelopen jaren teruggebracht . Thans is in 85 procent van alle grotere CAO's een aanvulling op de WAO-uitkering gedurende het eerste WAO-jaar geregeld . Daarbij geldt voor 49 procent van alle grotere CAO's een aanvulling tot 100 procent van het loon en in 44 procent een aanvulling varierend tussen 80 en 90 procent . Voorts regelt ook nog 34 procent van alle CAO's een aanvulling van meer dan 70 procent van het loon gedurende het tweede,WAO jaar . De WRR pleit voor een bemiddelingsrecht dat de werknemer k an claimen . In het wetsvoorstel SUWI wordt geregeld dat iedereen die zich inschrijft bij het CWI recht heeft op basisbemiddeling . Daarnaast lopen nu experimenten met persoonsgebonden budge tten ten behoeve van reintegratie v an arbeidsgehandicapten . Afhankelijk van de uitkomsten zal dit al dan niet structureel worden ingevoerd .
I Arbeidsinspectie, Najaarsrapportage CAO-afspraken 2000, oktober 2000 .
11
De WRR pleit voor een uniform begeleidings- en keuringsregime . In de voortgangsrapportage is al een groot aantal maatregelen aangekondigd die moeten leiden tot een verbetering van het beoordelingsproces . Hiervoor zijn ook extra middelen vrijgemaakt . In uniformering wordt ook voorzien door het nieuwe Schattingsbesluit, waarbij een aantal professionele standaarden een expliciete wettelijke basis krijgen . Ook het bij de uvi's in gang gezette traject va n inventarisatie van `best practices' en interne benchmarking van de resultaten van de claimbeoordeling, draagt hieraan bij . De vorming van het UWV zal ook bijdragen aan meer uniformiteit in de uitvoering van de claimbeoordeling . Tot slot pleit de WWR op het punt van arbeidsongeschiktheid ervoor dat de Pemba-prikkel ook bij de (semi)overheidssector meer voelbaar wordt . In het kader van de voortgangsrapportage arbeidsongeschiktheidsregelingen wordt thans onderzocht hoe die prikkels precies uitwerken . Daarna zal worden bezien wat daarmee gedaan kan worden . 3 .8 Overige aspecte n Voor bevordering van de arbeidsparticipatie van allochtonen heeft het kabinet de afgelopen jaren verschillende maatregelen getroffen . Een belangrijk streven van het kabinet is gericht op halvering van het verschil in werkloosheid tussen etnische minderheden en autochtonen in de kabinetsperiode 1999-2002 .5 In de praktijk blijkt dat vergroting van de deelname va n allochtonen om uiteenlopende redenen niet eenvoudig is . Derhalve is het jammer dat de WRR weinig aandacht besteedt aan de arbeidsdeelname van allochtonen en de mogelijkheden deze to vergroten. Een tweede opvallend aspect betreft gesubsidieerde arbeid . Hieraan wordt in het WRR-rapport weinig aandacht besteed . Weliswaar worden de Melkertbanen gunstig beoordeeld, maar over alle andere regelingen op dit terrein wordt weinig gezegd . Hoewel de opvattingen over het effect van gesubsidieerde banen uiteenlopen, vooral als gevolg van uiteenlopende schattingseffecten van dead-weight costs- is het kabinet van mening dat deze banen tot dusverre een belangrijk element hebben gevormd in het actieve arbeidsmarktbeleid . Zij bieden mensen met een zwakke arbeidsmarktsituatie de gelegenheid om toe to treden tot de arbeidsmarkt . In verband met een gewijzigde situatie van de arbeidsmarkt wordt thans een interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) verricht . Doel van dit onderzoek is de sterke en zwakke punten in het huidige arbeidsmarktbeleid vast to stellen en na to Pan welke accentverschuivingen nodig zijn om zwakke elementen to verbeteren en in to spelen op toekomstige ontwikkelingen . Hiertoe wordt, in het licht van de zich wijzigende vraag/aanbod verhouding op de arbeidsmarkt, een groot aantal bestaande arbeidsmarktinstrumenten op hun doelmatigheid en doeltreffendheid beoordeeld . Gestreefd wordt het IBO, waarin de WRRbevindingen meegenomen zullen worden, of to ronden in het voorjaar van 2001 . De sluitende aanpak is een onderwerp dat in het WRR-rapport nauwelijks wordt belicht . Niettemin is deze in 1999 ingevoerde maatregel zeer belangrijk, omdat deze is gericht op het voorkomen van langdurige werkloosheid . De sluitende aanpak houdt in dat nieuwe werklozen die er zelf niet in slagen aan het werk to komen, binnen 12 maanden een aanbod krijgen dat hun kans op werk vergroot . Het ligt in de bedoeling de sluitende aanpak uit to breiden naar langdurig werklozen, zodat zij uiterlijk in 2002 op een bepaald traject zijn gezet . Dit traject 5 Kansen krijgen, kansen pakken-integratiebeleid van november 1998 .
12
kan bestaan uit een baan of scholing . Tot deze trajecten behoort ook sociale activering . Met sociale activering wordt bedoeld het verhogen van maatschappelijke participatie en het doorbreken en/of voorkomen .van het sociaal isolement, door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten, die eventueel een eerste stap op weg naar betaald werk kunnen betekenen . Sociale activering is van belang voor personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt, waarvoor deelname aan het arbeidsproces op korte termijn geen reele optie is . Met sociale activering kan worden voorkomen dat deze groep in een sociaal isolement raakt, waardoor op voorhand elk initiatief om hen naar de arbeidsmarkt to begeleiden, weinig kansrijk is . Een ander opvallend aspect betreft de sociale zekerheid . In de loop der jaren hebben verschillende hervormingen plaatsgevonden , waardoor meer marktelementen in het sociale zekerheidsstelsel zijn ingevoerd . Genoemd kunnen worden de privatisering v an de Ziektewet, de invoering van de WULBZ en de Pemba-regeling . Ook de omvorming v an de uitvoeringsinstellingen tot "een publiek orgaan, dat verantwoordelijk wordt voor uitvoering van de werknemersverzekeringen, is een bel angrijk onderdeel van de hervormingen . In het nieuwe sociale zekerheidsstelsel wordt het opdrachtgeverschap voor reintegratie v an zieke en arbeidsgehandicapte werknemers neergelegd bij werkgevers en werknemers samen . Dit maakt een geintegreerde a anpak in de hele keten v an ziektepreventie , verzuim-begeleiding en reintegratie mogelijk . Met de totstandkoming v an het Fonds Werk en Inkomen zijn meer financiele prikkels in de budgettering v an de Bij st an d gerealiseerd . De komende jaren kan op de ingeslagen weg worden voo rtgegaan waarbij in overleg met gemeenten een vergroting v an het gemeentelijk a andeel in de financiering en het gebruik van een volledig objectief verdeelmodel k an worden nagestreefd . De WRR pleit voor een inkomenssuppletie op de WW-uitkering voor ouderen die worden ontslagen . De gedachte hierbij is dat via deze inkomenssuppletie op de WW, het voor werkgevers duurder wordt om ouderen to ontslaan, zodat zij hiertoe minder snel zullen overgaan . Het kabinet echter, acht de introductie van een verplicht eigen risico voor de werkgever superieur aan een inkomenssuppletie . Dit eigen risico heeft betrekking op de WWlasten die voortvloeien uit de instroom van werknemers van 57'/2 jaar en ouder in de WW . Een voorstel tot invoering van dit eigen risico -waardoor de kosten van ontslag van ouderen bij de bron worden gelegd- heeft het kabinet bij de Tweede Kamer ingediend .6 4. Slo t Het WRR-rapport "doorgroei van arbeidsparticipatie" is een omvangrijk rapport met veel interessante analyses . De diverse WRR-voorstellen op uiteenlopende terreinen getuigen van een veelzijdige aanpak met oog voor maatschappelijke aspecten . Veel van de WRRaanbevelingen ondersteunen de beleidskeuzes van het kabinet . Gelijktij dig echter, laat het WRR-rapport zien dat nog veel ondersteunende beleidsmaatregelen nodig zijn om de arbeidsparticipatie verder to verhogen . Het kabinet onderschrijft dat de huidige arbeidsmarktsituatie volop mogelijkheden biedt om hiervan serieus werk to maken . Vooral bestrijding van de armoedeval, vermindering van arbeidsuitval door ziekte en arbeidsongeschiktheid en vergroting van de arbeidsdeelname van vrouwen, ouderen, laag opgeleiden en allochtonen, zijn belangrijke uitdagingen voor de komende jaren . Het kabinet wil deze uitdagingen voluit aangaan. 11 Kabinetsstandpunt premiedifferentiatie WW, Kamerstuk 27227, Vergaderjaar 1999-2000, nr . 1 .
13