Milieugids Vlaamse Gewest
BELGISCH INSTITUUT DER TRANSPORTORGANISATOREN vzw Archimedesstraat 5 ● 1000 BRUSSEL Tel : 02.230.30.43 E-mail :
[email protected] Fax : 02.230.30.53 Website : www.bito-ibot.be
D/2008/10.552/1 Uitgegeven in 2008 door het Belgisch Instituut der Transportorganisatoren
De auteur streeft steeds naar betrouwbaarheid van de gepubliceerde informatie waarvoor hij echter niet aansprakelijk gesteld kan worden.
Niets uit deze publicatie mag worden gereproduceerd of opgeslagen in een retrievalsysteem, en evenmin worden overgedragen in welke vorm of op welke wijze dan ook, elektronisch, mechanisch of door middel fotokopieën, zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming van de uitgever.
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Inhoudstafel
Inhoudstafel
WOORD VOORAF
7
DEEL 1 – DE MILIEUVERGUNNING
8
Hoofdstuk 1 – Milieuvergunning
10
1.
Omstandigheden die een milieuvergunning vereisen
10
2.
Tot welke klasse behoort een bedrijf ?
12
3.
De milieuvergunning (klasse 1 of 2)
12
4.
A.
Wanneer is een inrichting van klasse 1 of 2 onderhevig aan de vergunningsplicht ?
12
B.
Waar het aanvraagformulier voor een milieuvergunning vinden ?
13
C.
Hoe een aanvraagdossier opstellen ?
13
D.
Hoe het aanvraagdossier indienen ?
14
E.
Welke procedure volgt het aanvraagdossier ?
15
F.
De vergunningsprocedure voor klasse 2-inrichtingen
18
De meldingsplicht (klasse 3)
21
A.
Wanneer is een klasse 3-inrichting meldingsplicht ?
21
B.
Waar het aanvraagformulier voor een milieuvergunning vinden ?
21
C.
Hoe een aanvraagdossier indienen ?
21
D.
Welke procedure volgt de melding ?
21
Hoofdstuk 2 – De koppeling bouw- en milieuvergunning
22
Hoofdstuk 3 – De inspectie van de vergunning
23
1.
Welke zijn de plichten van de exploitant ?
23
2.
Wie kan komen controleren ?
23
3.
Wanneer kan er gecontroleerd worden ?
24
4.
Welke maatregelen kunnen genomen worden ?
24
A.
De administratieve sancties
24
B.
De strafsancties
25
Hoofdstuk 4 – De geldigheidsduur van de vergunning
26
1.
Wat is de duur van de geldigheid van de vergunning ?
26
2.
Hoe moet een vergunning hernieuwd worden ?
26
3.
Het verval, de schorsing en de opheffing van de vergunning
27
-3-
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Inhoudstafel
Hoofdstuk 5 – Bijlage : de rubrieklijst van de als hinderlijke ingedeelde inrichtingen voor de logistieke sector
28
DEEL 2 – EXPLOITATIEVOORWAARDEN
32
Hoofdstuk 1 – De algemene milieuvoorwaarden
34
1.
Algemeen inplantingsvoorschrift voor inrichtingen van derde klasse
34
2.
Best beschikbare technieken
34
3.
Hygiëne, risico – en hinderbeheersing
34
4.
Informatieplicht
35
5.
Het integraal milieujaarverslag
35
6.
Bedrijfsinterne milieuzorg
35
7.
A.
Milieucoördinator
B.
Milieuaudit
Voorkoming en bestrijding van geluidshinder
Hoofdstuk 2 – De sectorale milieuvoorwaarden toepassingstermijnen
35 36
36
38
1.
Garages, parkeerplaatsen en herstellingsplaatsen voor motorvoertuigen
38
2.
Opslag van gevaarlijke stoffen
40
3.
A.
Verplichting tot inkuiping
40
B.
Afstandsregels
41
C.
Het vullen van vaste houders (tanks)
41
D.
De bovengrondse en ondergrondse opslag van ontvlambare stoffen
Brandstoffenverdeelinstallaties voor motorvoertuigen
41
49
Hoofdstuk 3 – De specifieke milieuvoorwaarden
50
Hoofdstuk 4 – De integrale milieuvoorwaarden
51
Garages, parkeerplaatsen en herstellingsplaatsen voor motorvoertuigen
51
A.
Stap 1: wat is standaardinrichting ?
51
B.
Stap 2: welke plichten gelinkt aan de exploitatie van een standaardinrichting ?
54
C.
Stap 3: welke zijn de na te leven integrale milieuvoorwaarden ?
54
DEEL 3 – BODEMSANERING
56
Hoofdstuk 1 – De soorten bodemverontreiniging
57
1.
Nieuwe bodemverontreiniging
57
2.
Historische bodemverontreiniging
58
3.
Gemengde bodemverontreiniging
58
Hoofdstuk 2 – De voorzorgsmaatregelen
59
-4-
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Inhoudstafel
Hoofdstuk 3 – Wie moet saneren ?
60
1.
Nieuwe verontreiniging
60
2.
Historische verontreiniging
60
Hoofdstuk 4 – Hoe verloopt de sanering ?
61
1.
Bedrijvend bodemonderzoek
61
2.
Oriënterend bodemonderzoek
61
Hoofdstuk 5 – Overdracht van gronden
64
1.
Bepalingen voor alle gronden
64
2.
Bepalingen voor de gronden waarop een ingedeelde inrichting is gevestigd
64
Hoofdstuk 6 – Lijst van activiteiten die bodemonderzoekplichtig zijn
66
DEEL 4 – BEHEER EN VERVOER VAN AFVALSTOFFEN
70
Hoofdstuk 1 – De soorten van afvalstoffen
71
1.
Huishoudelijk afvalstoffen
71
2.
Bedrijfsafvalstoffen
71
3.
Gevaarlijke afvalstoffen
71
4.
Bijzondere afvalstoffen
72
Hoofdstuk 2 – Aanvaardingsplicht
73
Hoofdstuk 3 – Meldingsplicht
74
Hoofdstuk 4 – Beheer en verwijdering van afvalstoffen
75
1.
Bedrijfsafvalstoffen
75
2
Gevaarlijke afvalstoffen
75
3
Bijzondere afvalstoffen
76
A.
Afgedankte voertuigen
76
B.
Afvalbanden
77
C.
Afvalloodstartbatterijen
77
Hoofdstuk 5 – Erkende afvalcentra
78
-5-
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Inhoudstafel
DEEL 5 – MILIEUSUBSIDIES
79
Hoofdstuk 1 – Ecologiepremie
80
1.
Welke ondernemingen komen in aanmerking ?
80
2.
Welke investeringen komen in aanmerking ?
80
3.
Hoe wordt rangschikking opgemaakt en de subsidie berekend ?
81
4.
Ecologie-investeringen toepasselijk voor de sector
81
5.
Aanvraagprocedure
84
Hoofdstuk 2 – Budget voor economisch advies (BEA)
85
1.
Welke ondernemingen komen in aanmerking ?
85
2.
Welke investeringen komen in aanmerking ?
85
3.
Hoe wordt de subsidie berekend ?
86
4.
Aanvraagprocedure
86
Hoofdstuk 3 – Eco-efficientiescan
87
-6-
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST –
Woord vooraf
In het laatste decennium is de bezorgdheid rond „duurzaam‟ ondernemen sterk gegroeid. Met de uitgave van de milieugidsen wil vzw BITO bijdragen tot het verbeteren van het ecologisch beleid in de sector Transport en Logistiek. De gidsen zijn in de eerste plaats een bundeling van de geldende reglementering op het gebied van de milieuwetgeving. Ze kunnen ook beschouwd worden als een wezenlijk onderdeel van de bedrijfsinterne milieuzorg, waarbij gestreefd wordt om de milieu-impact van de bedrijfsprocessen te beheersen en om aan groen strategisch management te doen. Standaarden hiervoor zijn o.a. :
EMAS : Environnemental Management and Audit Scheme (EU-verordening 1836/93 – EMAS II - en EU-verordening 761/01 – EMAS II). Zie www.inem.org
Iso 14001 volgens de International Standaard Organisatie. Zie www.iso.ch
Milieucharters in uw provincie.
Het is de bedoeling van BITO om deze gidsen up-to-date te houden en verder uit te breiden met praktische en nuttige informatie. Suggesties van de lezer zijn dan ook welkom.
Luc Van Cappellen Directeur BITO
-7-
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 1 – De milieuvergunning
DEEL 1 DE MILIEUVERGUNNING
-8-
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 1 – De milieuvergunning
Een milieuvergunning is een voorafgaande schriftelijke toestemming om een als hinderlijk ingedeelde inrichting te mogen exploiteren. De wettelijke bepalingen rond de milieuvergunning zijn ingesteld door: het Decreet betreffende de milieuvergunning van 28 juni 1985 → het “milieuvergunningsdecreet”; het Besluit houdende vaststelling van het Vlaamse reglement betreffende de milieuvergunning van 6 februari 1991 → het “Vlarem I”. De milieuvergunning omvat de vroegere toelatingen inzake milieu, zoals de lozings- en afvalvergunning. Deze vergunningen die vroeger afzonderlijk door verschillende overheden werden verleend zijn nu samengebracht in één enkel administratief dossier dat in te dienen is bij één enkel instantie en dat éénzelfde procedure volgt. In dit deel wordt een overzicht gegeven van de na te leven administratieve verplichtingen om een milieuvergunning zowel te verkrijgen als te behouden. De link tussen de milieuvergunning en de stedebouwkundige vergunning komt hier tevens aan bod.
-9-
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 1 – De milieuvergunning
Hoofdstuk 1
Milieuvergunning
1. Omstandigheden die een milieuvergunning vereisen De lijst in bijlage van VLAREM I bevat een rubriekenlijst van alle hinderlijke inrichtingen die vergunningsplichtig zijn binnen het Vlaams Gewest. De bedrijven en hun activiteiten worden in 3 klassen ingedeeld volgens de graad van mogelijke hinder voor mens en milieu. Klasse 1: de inrichtingen en activiteiten die het als het meest hinderlijk beschouwd worden; Klasse 2: de inrichtingen en activiteiten die als hinderlijk beschouwd worden; Klasse 3: de inrichtingen en activiteiten die het als het minst hinderlijk beschouwd worden. De inrichtingen en activiteiten zijn volgens de klasse waartoe ze behoren onderhevig aan een verschillende administratieve procedure: Voor de activiteiten van klasse 1 of van klasse 2, moet een milieuvergunning aangevraagd worden. Voor de activiteiten van klasse 3, moet een melding verzonden worden. Voor iedere aanvraag van een milieuvergunning moet een milieueffectenrapport (MER) ingediend worden. Dit dossier stelt de bevoegde overheid in staat om de te verwachten gevolgen voor het milieu in beschouwing te nemen. Het MER-rapport bevat minstens de volgende elementen: een beschrijving en een verantwoording van het voorgestelde project en van de vestigingsplaats; een beschrijving van de bestaande toestand van de lucht, het water, het geluidsniveau, de flora en de fauna in de gebieden die door de inrichting of door de daarbij horende werken kunnen worden getroffen; de analyse van de weerslag van de voorgenomen activiteiten en de voorgestelde alternatieven op de buurt met betrekking tot de luchtverontreiniging, de geluidshinder, de trillingen, de afvalwaters, de afvalstoffen, stralingen en andere hinder of ongemakken voor de mens; een analyse van de gevolgen op het leefmilieu, meer in het bijzonder op de landschappen en dorpsgezichten, de fauna, de flora, de natuurgebieden en op het biologisch evenwicht; de maatregelen die de aanvrager en/of de bouwheer zal nemen om de schadelijke gevolgen van de voorgenomen activiteit op te heffen of te verminderen of op enige wijze te compenseren; een tewerkstellingsrapport, de voorziene investering, de aard en de hoeveelheid van de geproduceerde goederen; een niet-technische samenvatting van de gegevens.
- 10 -
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 1 – De milieuvergunning
! De lijst met de MER-plichtige activiteiten is opgenomen in de bijlagen van het Besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage. Bijlage 1 van het Besluit omvat 26 categorieën van activiteiten waarvoor een MER moet opgesteld worden terwijl bijlage 2 van hetzelfde Besluit bestaat uit 14 categorieën van activiteiten waarvoor tevens een MER moet opgesteld worden maar waarvoor via een gemotiveerd verzoek een vrijstelling tot de MER-plicht kan aangevraagd worden.
Schema: Inrichtingen
Klasse 1
Klasse 2
Klasse 3
Meest hinderlijk voor mens en milieu
Hinderlijk voor mens en milieu
Minst hinderlijk voor mens en milieu
Milieuvergunning + MER-rapport
Milieuvergunning + MER-rapport
Melding
- 11 -
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 1 – De milieuvergunning
2. Tot welke klasse behoort een bedrijf ? Om uit te maken tot welke klasse zijn bedrijf behoort, moet de aanvrager de rubriekenlijst in bijlage van VLAREM I raadplegen. Als het bedrijf verschillende activiteiten heeft die ieder van een verschillende klasse zijn, wordt het bedrijf beschouwd als behorend tot de klasse die het meest hinderend is voor mens en milieu. Met andere woorden de klasse waartoe het bedrijf behoort wordt als volgt bepaald: alle installaties en activiteiten zijn in klasse 3 → het bedrijf is in klasse 3 één of meerdere installaties en activiteiten zijn in klasse 2 en andere in klasse 3 → het bedrijf is in klasse 2 één of meerdere installaties en activiteiten zijn in klasse 1 en andere in klasse 2 → het bedrijf is in klasse 1 ! De rubriekenlijst met de activiteiten met betrekking tot de logistieke sector bevindt zich in bijlage van dit hoofdstuk. Een aantal andere rubrieken die niet in deze indelingslijst vermeld worden kunnen toch eventueel van toepassing zijn. Daarom is het steeds raadzaam de volledige indelingslijst van VLAREM I te consulteren.
3. De vergunningplicht (klasse 1 of 2) A.
Wanneer is een inrichting van klasse 1 of 2 onderhevig aan de vergunningsplicht ? De milieuvergunning is vereist in de volgende gevallen: voor de exploitatie van een nieuwe inrichting van klasse 1 of 2; voor de exploitatie van een inrichting die na haar ingebruikname door wijziging of aanvulling van de rubriekenlijst door de overheid een inrichting wordt van klasse 1 of 2. Bij deze aanvraag moet men geen uittreksel van het kadastraal plan, noch een milieueffectenrapport voegen. Men moet ook geen dossiertaks betalen en er wordt geen openbaar onderzoek georganiseerd. De vergunning die men dan verkrijgt, is 5 jaar geldig. Na het verstrijken van deze termijn, moet men opnieuw een vergunning aanvragen, die 20 jaar geldig is. Voor deze nieuwe vergunning geldt echter wél de gewone procedure; bij een wijziging, uitbreiding of toevoeging van een inrichting: - wanneer deze de toepassing van een andere rubriek tot gevolg heeft die behoort tot een klasse 1 of 2; - waarbij de geplande verandering geen indeling van de inrichting in de hogere klasse tot gevolg heeft; maar waarbij de verandering een risico inhoudt voor mens en milieu of de bestaande risico vergroot.
Hieronder vallen o.a.:
een uitbreiding van een vergunde inrichting met meer dan 50 %
een uitbreiding van een vergunde inrichting die, of waardoor de inrichting, onderworpen wordt aan een milieueffectenrapport.
- 12 -
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 1 – De milieuvergunning
!
In
alle
andere
gevallen van verandering
(de “kleine” veranderingen),
volstaat
een
meldingsformulier in plaats van de volledige procedure. De mededeling van verandering gebeurt dan door dit meldingsformulier in vijfvoud in te dienen bij de overheid die bevoegd is voor uw vergunning. Hierbij moet o.a. een plan van minstens 1/200 gevoegd worden met een beschrijving van de toestand vóór de verandering en eentje van de toestand ná de verandering. Binnen 60 dagen na de mededeling van de verandering moet de overheid hiervan akte nemen. Zij kan bij gemotiveerd besluit wel een volledige milieuvergunningsaanvraag opleggen telkens ze van oordeel is: - dat de hinder door de verandering aanzienlijk zou toenemen - dat die verandering een bijkomend risico voor de mens of een aantasting voor het leefmilieu zou betekenen.
B.
Waar het aanvraagformulier voor een milieuvergunning vinden ? Het aanvraagformulier is beschikbaar: ofwel bij de gemeente; ofwel op de site van de Vlaamse overheid → www.mina.be/vlarem-formulieren.html ! Het formulier bevindt zich in het Bijlagendossier geannexeerd aan deze gids. ! De Vlaamse overheid heeft een gebruiksvriendelijke milieuvergunningenwegwijzer online geplaatst om de exploitant stap voor stap te leiden in zijn aanvraag. → http://wegwijzer.milieuinfo.be
C.
Hoe een aanvraagdossier opstellen ? Inhoud van het aanvraagdossier Het aanvraagdossier voor een inrichting van klasse 1 moet de volgende gegevens vermelden: het voorgeschreven aanvraagformulier; een situeringsplan; een uittreksel uit het kadastrale plan en de kadastrale legger van de percelen binnen een straal van 100 meter; het eventuele MER; eventuele andere stukken die de aanvraag kunnen verduidelijken; het bewijs van betaling van dossiertaks.
- 13 -
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 1 – De milieuvergunning
Het aanvraagdossier voor een inrichting van klasse 2 moet de volgende gegevens vermelden: het voorgeschreven aanvraagformulier; een situeringsplan; het eventuele MER; eventuele andere stukken die de aanvraag kunnen verduidelijken; het bewijs van betaling van dossiertaks. Dossierkosten De dossierkosten moeten gestort worden vóór het indienen van het dossier. De te storten bedragen zijn: € 123,95 voor een aanvraag voor een inrichting van klasse 1; € 61,97 voor een aanvraag voor een inrichting van klasse 2.
D.
Hoe het aanvraagdossier indienen ? Waar ? Het dossier voor een inrichting van klasse 1 moet ingediend worden bij de Bestendige Deputatie (BD) van de provincie waar de inrichting gelegen is. Indien de inrichting zich over het grondgebied van meer dan één provincie uitstrekt, moet de aanvraag ingediend worden bij de BD's van de verschillende provincies voor de respectieve gedeelten van de inrichting gelegen op hun ambtsgebied. Het dossier voor een inrichting van klasse 2 moet ingediend worden bij de College van burgemeester en schepenen (CBS) van de gemeente waar de inrichting gelegen is. Indien de inrichting zich over meerdere gemeenten uitstrekt, dient u uw aanvraag in bij elk CBS voor de betreffende gedeelten van de inrichting gelegen op hun grondgebied. Hoe ? Het dossier voor een inrichting van klasse 1 moet ingediend worden in 10 exemplaren. Het dossier voor een inrichting van klasse 2 moet ingediend worden in 7 exemplaren. Het dossier moet aangetekend ingediend worden of bij afgifte tegen ontvangstbewijs.
- 14 -
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 1 – De milieuvergunning
E.
Welk procedure volgt het aanvraagdossier ? De vergunningsprocedure voor klasse 1-inrichtingen De ontvankelijkheids - en de volledigheidsverklaring Bij onontvankelijkheid zal het BD binnen de 14 kalenderdagen de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis stellen en zal het hem meedelen welke de bevoegde instantie is waar de aanvraag of de mededeling moet ingediend worden. Bij onvolledigheid wordt de indiener van de aanvraag hiervan schriftelijk in kennis gesteld binnen de 14 dagen. De inlichtingen en de gegevens die ontbreken of nadere toelichting vereisen, worden hierin vermeld. Het niet bijvoegen van het bewijs van betaling van de dossiertaks heeft van rechtswege de onvolledigheid van de vergunningsaanvraag tot gevolg. Bij een volledig en ontvankelijk dossier, zendt de BD per aangetekende brief een kennisgeving hiervan naar de aanvrager. Dit gebeurt binnen een periode van 14 dagen na de indiening van de aanvraag of de het verstrekken van aanvullende gegevens. Indien de aanvrager binnen de 14 dagen geen bericht ontvangt en zijn dossiertaks heeft betaald, wordt het dossier als volledig en ontvankelijk beschouwd. Het openbaar onderzoek De BD stuurt een exemplaar van het vergunningsaanvraagformulier aan het CBS dat binnen de 10 dagen een openbaar onderzoek zal instellen. Dit onderzoek bevat de volgende elementen: 1)
ter inzage leggen van de vergunningsaanvraag gedurende 30 dagen,
2)
het aanplakken van een bekendmaking gedurende 30 dagen,
3)
het eventueel organiseren van een informatievergadering: voor klasse 1 inrichtingen waarvoor
een
milieueffectenrapport
wordt
vereist,
dient
ten
minste
één
informatievergadering gehouden worden. Voor andere klasse 1 – inrichtingen is dit niet verplicht, maar kan het CBS wel initiatief nemen. Bovendien zal voor inrichtingen van klasse 1 de Burgemeester schriftelijk kennis geven van de aanvraag - aan de gebruikers en de eigenaars van de gebouwen in een straal van 100 m vanaf de plaats van exploitatie en voor zover ze gelegen zijn in dezelfde gemeente. - aan het CBS van een andere gemeente, voor zover er gebruikers en eigenaars van gebouwen in die gemeente zijn, in een straal van 100 m vanaf de plaats van exploitatie. Deze personen worden hiervan door hun CBS in kennis gesteld; - aan de Technische Inspectie van de Administratie voor Arbeidsveiligheid van het Ministerie van Arbeid en Tewerkstelling, aan de openbare besturen die bevoegd zijn voor een verkeersweg, een waterloop of een instelling binnen dezelfde straal; - aan het Comité voor Veiligheid, Gezondheid en Verfraaiing van de werkplaats van elke onderneming in een straal van 100 m vanaf de plaats van exploitatie.
- 15 -
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 1 – De milieuvergunning
Tenslotte zal het openbaar onderzoek bekendgemaakt worden in minimum twee dag- en/of weekbladen, waarvan één met regionaal karakter. Bij het afsluiten van het openbaar onderzoek wordt door de Burgemeester een dossier van openbaar onderzoek samengesteld dat volgende elementen bevat: - het bewijs van de aanplakking; - het P.V. met de schriftelijke en mondelinge bezwaren en opmerkingen; - het verslag van de eventuele informatievergadering. De adviezen De
BD
zendt
5
exemplaren
van
het
volledige
dossier
aan
de
provinciale
milieuvergunningscommissie. De commissie verleent advies binnen 90 dagen na ontvangst van het dossier. De adviesverlenende overheidsinstanties brengen eveneens een advies uit. Dit gebeurt in de schoot van de provinciale milieuvergunningscommissie binnen een termijn van 60 dagen. Bij gebrek aan advies wordt het als gunstig beschouwd. De beslissing Binnen de 4 maanden na de verzending van de brief betreffende de kennisgeving van de ontvankelijk- en de volledigverklaring moet de BD een beslissing nemen. Bij gemotiveerd besluit kan de BD deze termijn met maximaal 2 maanden verlengen. In dat geval moet de beslissing over de verlenging binnen 5 dagen aan de aanvrager ter kennis worden gebracht. De BD kan beslissen om de vergunning toe te staan of om deze te weigeren. In beide gevallen doet de BD binnen de 10 dagen mededeling aan de aanvrager van de beslissing. De beslissing moet gemotiveerd zijn. Dit wil zeggen dat ze een samenvatting geeft van de argumenten waarvoor ze werd geweigerd of toegestaan. Ze moet ook verwijzen naar alle uitgebrachte adviezen en opmerkingen. Indien binnen deze termijnen geen beslissing werd getroffen, wordt de vergunning geacht te zijn geweigerd ("stilzwijgende weigering"). Binnen 10 dagen na het verstrijken van de termijn wordt de weigering aan de aanvrager meegedeeld, en men vermeldt hierbij de mogelijkheid om tegen de weigering in beroep te gaan.
- 16 -
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 1 – De milieuvergunning
De bekendmaking De BD zendt binnen een termijn van 10 dagen na de datum van de beslissing een voor eensluidend verklaard afschrift ervan per aangetekende brief aan de bevoegde Burgemeester met de opdracht tot bekendmaking ervan. Deze bekendmaking houdt in: een aanplakking van een bekendmaking op de plaats van de exploitatie en op de plaatsen voorbehouden voor de officiële berichten; het
ter
inzage
leggen
van
de
genomen
beslissing
bij
de
diensten
van
het
gemeentebestuur. Op dezelfde dag zendt de BD per aangetekende brief of per afgifte tegen ontvangstbewijs een voor eensluidend verklaard afschrift van de beslissing aan de exploitant en aan de betrokken (adviesverlenende) overheidsorganen. Beroep Tegen het verlenen of het weigeren (zelfs "stilzwijgend") van een milieuvergunning door de BD kan beroep worden ingediend bij de Vlaamse Regering (de Minister van Leefmilieu). De dossiertaks om beroep in te stellen bedraagt € 247,89. Dit beroep kan ingediend worden door: 1
de aanvrager van de vergunning of de exploitant;
2
de gouverneur van de provincie waar de percelen van de inrichting gelegen zijn;
3
het CBS van de gemeente waarin de inrichting is gelegen;
4
de adviesverlenende overheidsorganen;
5
elke natuurlijke of rechtspersoon die tengevolge van de vestiging en de exploitatie van de inrichting rechtstreeks hinder kan ondervinden;
6
elke rechtspersoon die zich de bescherming tot doel heeft gesteld van het leefmilieu dat door deze hinder kan getroffen worden.
Het beroep moet per aangetekende brief ingesteld worden binnen een termijn van 30 dagen na de dag van verzending of afgifte van het voor eensluidend verklaard afschrift van de beslissing (voor de personen onder 1° tot 3°), of binnen een termijn van 30 dagen na de aanplakking van de bekendmaking (personen onder 4° en 5°). Tegen een stilzwijgende weigering kan door de aanvrager beroep worden ingesteld binnen een termijn van 1 maand, te rekenen vanaf de dag volgend op het verstrijken van de vastgestelde termijn. ! Het beroep is enkel schorsend, wanneer het wordt ingediend door de gouverneur of de adviesverlenende overheidsorganen. In de anderen gevallen schorst het beroep de bestreden beslissing niet. Tijdens de beroepsprocedure worden opnieuw diverse adviezen ingewonnen. Binnen de 5 maanden neemt de Gemeenschapsminister een beslissing die ze aan de aanvrager betekent binnen de 10 dagen en die tevens aangeplakt wordt in de gemeente.
- 17 -
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 1 – De milieuvergunning
F.
De vergunningsprocedure voor klasse 2-inrichtingen De ontvankelijkheids - en de volledigheidsverklaring Bij onontvankelijkheid zal het CBS binnen de 14 kalenderdagen de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis stellen en zal het hem meedelen welke de bevoegde instantie is waar de aanvraag of de mededeling moet ingediend worden. Bij onvolledigheid wordt de indiener van de aanvraag hiervan schriftelijk in kennis gesteld binnen de 14 dagen. De inlichtingen en de gegevens die ontbreken of nadere toelichting vereisen, worden hierin vermeldt. Het niet bijvoegen van het bewijs van betaling van de dossiertaks heeft van rechtswege de onvolledigheid van de vergunningsaanvraag tot gevolg. Bij een volledig en ontvankelijk dossier, zendt het CBS per aangetekende brief een kennisgeving hiervan naar de aanvrager. Dit gebeurt binnen een periode van 14 dagen na de indiening van de aanvraag of de het verstrekken van aanvullende gegevens. Indien de aanvrager binnen de 14 dagen geen bericht ontvangt en zijn dossiertaks heeft betaald, wordt het dossier als volledig en ontvankelijk beschouwd. Het openbaar onderzoek Voor elk volledig en ontvankelijk dossier moet het CBS een openbaar onderzoek instellen, en dit binnen een termijn van 10 kalenderdagen na de datum van verklaring tot ontvankelijkheid en volledigheid van het aanvraagdossier. Dit onderzoek omvat volgende handelingen: 1)
het ter inzage leggen van de vergunningsaanvraag en zijn bijlagen gedurende 30 dagen bij de diensten van het gemeentebestuur;
2)
het aanplakken van een bekendmaking van gedurende 30 dagen op de plaats waar de exploitatie gebeurt of gepland is en op de plaatsen voorbehouden voor de officiële berichten; Deze bekendmaking vermeldt: - het onderwerp van de aanvraag, - de gegevens over de aanvragen en over de inrichting, - de diensten van het gemeentebestuur waar het dossier gedurende 30 dagen ter inzage ligt, - de mededeling dat gedurende 30 dagen opmerkingen en bezwaren kunnen worden gemaakt bij het CBS of de burgemeester, - de datum, uur en plaats van de eventuele informatievergadering;
3)
eventueel een informatievergadering, indien het CBS daartoe het initiatief neemt. Deze vergadering is openbaar.
- 18 -
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 1 – De milieuvergunning
Bij het afsluiten van het openbaar onderzoek stelt de Burgemeester een dossier van openbaar onderzoek samen met: - het bewijs van de aanplakking; - het P.V. met de schriftelijke en mondelinge bezwaren en opmerkingen; - het verslag van de eventuele informatievergadering. De adviezen De CBS stuurt een exemplaar van de vergunningsdossier naar de gemeentelijke milieudienst en naar de overheidsinstanties voor advies. Zij moeten allen advies uitbrengen binnen een termijn van 30 dagen na ontvangst van het dossier. Brengen zij binnen deze termijn geen advies uit, dan wordt het advies geacht gunstig te zijn. De beslissing Binnen de 3 maanden moet het CBS een beslissing nemen. Deze termijn vangt aan op de dag van het aangetekend verzenden van het ontvangstbewijs aan de exploitant. Slechts éénmaal kan het CBS besluiten om deze termijn te verlengen, en dit met maximaal 1,5 maand. Bij verlenging van de termijn wordt de beslissing per aangetekend schrijven aan de exploitant toegezonden binnen 5 dagen na de beslissing tot verlenging. De CBS kan beslissen om de vergunning toe te staan of om deze te weigeren. In beide gevallen deelt de Burgemeester binnen de 10 dagen de beslissing aan de aanvrager mee. De beslissing moet gemotiveerd zijn. Dit wil zeggen dat ze een samenvatting geeft van de argumenten waarvoor ze werd geweigerd of toegestaan. Ze moet ook verwijzen naar alle uitgebrachte adviezen en opmerkingen. Indien binnen voormelde termijn van 3 maanden (eventueel verlengd) geen beslissing wordt genomen, wordt de vergunning geacht te zijn geweigerd ("stilzwijgende weigering”). De Burgemeester meldt binnen 10 dagen na het verstrijken van de termijn deze weigering aan de aanvrager, en vermeldt hierbij de mogelijkheid om tegen de weigering in beroep te gaan. De bekendmaking Elke beslissing, zowel positief als negatief, over een milieuvergunningsaanvraag moet op bevel van de bevoegde Burgemeester gedurende 30 kalenderdagen bekendgemaakt worden. Deze bekendmaking houdt in: een aanplakking van een bekendmaking op de plaats van de exploitatie en op de plaatsen voorbehouden voor de officiële berichten; het
ter
inzage
leggen
van
de
genomen
beslissing
bij
de
diensten
van
het
gemeentebestuur.
- 19 -
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 1 – De milieuvergunning
Tot
voormelde
aanplakking
moet
worden
overgegaan
binnen
een
termijn
van
10 kalenderdagen vanaf de datum van de beslissing van het CBS. De termijn van 30 kalenderdagen vangt aan op de dag, die volgt op de dag van de aanplakking. Op de dag van de aanplakking bezorgt de Burgemeester per aangetekende brief of door afgifte tegen ontvangstbewijs een voor eensluidend verklaard afschrift van de beslissing aan de exploitant en, op verzoek, aan alle personen en instanties die gemachtigd zijn beroep aan te tekenen tegen de beslissing. Terzelfdertijd maakt hij een attest dat de aanplakking en de voormelde zending bevestigt. Beroep Tegen het verlenen of het weigeren (ook "stilzwijgend") van een milieuvergunning door het CBS kan beroep ingediend worden bij de Bestendige Deputatie van de provincieraad. De dossiertaks om beroep in te stellen bedraagt € 123,95. Dit beroep kan ingediend worden door: 1
de aanvrager van de vergunning of de exploitant;
2
de gouverneur van de provincie waar de percelen van de inrichting gelegen zijn;
3
de adviesverlenende overheidsorganen;
4
elke natuurlijke of rechtspersoon die tengevolge van de vestiging en de exploitatie van de inrichting rechtstreeks hinder kan ondervinden;
5
elke rechtspersoon die zich de bescherming tot doel heeft gesteld van het leefmilieu dat door deze hinder kan getroffen worden.
Het beroep moet per aangetekende brief ingesteld worden binnen een termijn van 30 dagen na de dag van verzending of afgifte van het voor eensluidend verklaard afschrift van de beslissing (voor de personen onder 1° tot 3°), of binnen een termijn van 30 dagen na de aanplakking van bekendmaking (personen onder 4° en 5°). Tegen een stilzwijgende weigering kan door de aanvrager beroep worden ingesteld binnen een termijn van 1 maand, te rekenen vanaf de dag volgend op het verstrijken van de vastgestelde termijn. ! Het beroep is enkel schorsend, wanneer het wordt ingediend door de gouverneur of de adviesverlenende overheidsorganen. In de anderen gevallen schorst het beroep de bestreden beslissing niet. Tijdens de beroepsprocedure worden opnieuw diverse adviezen ingewonnen. Binnen de 4 maanden neemt de BD een beslissing die ze aan de aanvrager betekend binnen de 10 dagen en die tevens aangeplakt wordt in de gemeente.
- 20 -
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 1 – De milieuvergunning
4. De meldingsplicht (klasse 3) De klasse 3-inrichtingen genieten een vereenvoudigde procedure daar er geen beslissing dient genomen te worden maar enkel een melding van de exploitatie volstaat. A.
Wanneer is een klasse 3-inrichting meldingsplichtig ? voor de exploitatie van een nieuwe inrichting van klasse 3; voor een inrichting die na haar ingebruikname door wijziging of aanvulling van de rubriekenlijst een inrichting van klasse 3 wordt; voor de overname van een vergunde inrichting; voor een bestaande klasse 3 -inrichting die na een verandering (wijziging, uitbreiding of toevoeging) in klasse 3 ingedeeld blijft en die geen deel uitmaakt van een eenheid vergund als klasse 2 of 1.
B.
Waar het aanvraagformulier voor een milieuvergunning vinden ? Het meldingsformulier is beschikbaar: ofwel bij de gemeente; ofwel op de site van de Vlaamse overheid → http://www.mina.be/vlarem-formulieren.html ! Het formulier bevindt zich in het Bijlagendossier geannexeerd aan deze gids.
c.
Hoe het aanvraagdossier indienen ? Waar ? De melding moet bezorgd worden aan het CBS van de gemeente waar de inrichting gelegen is. Hoe ? De melding moet aangetekend verzonden of tegen ontvangstbewijs bezorgd worden.
D.
Welk procedure volgt de melding ? Een melding kan niet worden geweigerd. De dag nadat de melding werd gedaan, mag de exploitatie worden aangevat. Dit houdt wel niet in dat de exploitant om het even wat mag doen. Op de inrichting zijn automatisch de algemene en sectorale bepalingen van Vlarem II van toepassing. Deze bepalingen komen in het volgend hoofdstuk aan bod.
- 21 -
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 1 – De milieuvergunning
Hoofdstuk 2
De koppeling bouw- en milieuvergunning
Bouwvergunning en milieuvergunning zijn beiden aan elkaar verbonden. De bouwvergunning wordt geschorst, zolang de milieuvergunning niet definitief is verleend of de melding niet is gebeurd. Indien de aangevraagde milieuvergunning definitief geweigerd wordt, vervalt de bouwvergunning van rechtswege. Indien de milieuvergunning toegekend wordt, wordt de bouwvergunning uitvoerbaar. Het omgekeerde geldt ook: de milieuvergunning is geschorst, zolang de bouwvergunning niet definitief werd toegekend. Wordt de bouwvergunning definitief geweigerd, vervalt ook de milieuvergunning van rechtswege. Wordt de bouwvergunning definitief toegekend, dan wordt ook de milieuvergunning uitvoerbaar. De milieuvergunning wordt beschouwd als definitief verleend: vanaf het verstrijken van de termijn voor het indienen van een beroep bij de vergunningsverlenende overheid of; indien
een
beroep
werd
ingesteld,
vanaf
het
verlenen
van
de
milieuvergunning
door
de
vergunningsverlenende overheid in beroep. De bouwvergunning wordt beschouwd als definitief verleend vanaf de dag waarop ze uitgevoerd mag worden.
- 22 -
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 1 – De milieuvergunning
Hoofdstuk 3
De inspectie van de vergunning
1. Welke zijn de plichten van de exploitant ? De exploitant moet de exploitatievoorwaarden vermeld in de milieuvergunning naleven (zie volgend hoofdstuk), alsook alle andere wettelijke, decretale of reglementaire bepalingen die van toepassing zijn op de exploitatie van een inrichting en die de bescherming van het leefmilieu beogen. Daarnaast moet de exploitant steeds de nodige maatregelen treffen om schade en hinder voor de mens en milieu te voorkomen.
2. Wie kan komen controleren ? Volgende personen mogen in de bedrijven controles uitvoeren: 1)
de Burgemeester;
2)
de officieren van de gerechtelijke politie;
3)
de door de gemeente aangewezen agenten van de gemeentelijke politie;
4)
de door de gemeente aangewezen technische ambtenaren, die een bekwaamheidsbewijs hebben;
5)
de leidend ambtenaar van het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie (DLNE);
6)
de toezichthoudende ambtenaren van de afdeling Milieu-inspectie van het DLNE;
7)
de toezichthoudende ambtenaren van de afdeling Toezicht volksgezondheid van het Agentschap Zorg en Gezondheid;
8)
de toezichthoudende ambtenaren van de dienst Natuurlijke Rijkdommen en Energie van de afdeling Land en Bodembescherming.
! Het is best een legitimatiebewijs te vragen aan de persoon die het bedrijf wil controleren en na te gaan of deze behoort tot de voornoemde categorieën. De Burgemeester heeft het toezicht op de naleving van de vergunningsplicht voor alle inrichtingen en op de naleving van de exploitatievoorwaarden voor inrichtingen van klasse 2 en klasse 3. In geval van dreigend of ernstig gevaar voor de mens en het leefmilieu kan hij ook in klasse 1 - inrichtingen optreden. De toezichthoudende ambtenaren hebben dezelfde bevoegdheden als de Burgemeester en oefenen bovendien toezicht uit op de naleving van de exploitatievoorwaarden voor inrichtingen van klasse 1. Zij kunnen steeds bijstand van de gemeentepolitie vorderen.
- 23 -
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 1 – De milieuvergunning
Voor de aangewezen technische ambtenaren van de gemeente en voor de aangewezen agenten van de gemeentelijke politie is dit toezicht beperkt tot klasse 2 en klasse 3 inrichtingen. In klasse 1 - inrichtingen mogen ze enkel technische controles uitvoeren. Deze kunnen betrekking hebben op de lozing van afvalwater, de luchtverontreiniging, de geluidshinder, de scheikundige samenstelling van de afvalstoffen en de grondwaterverontreiniging. De ambtenaren kunnen overgaan tot het nemen van monsters en het uitvoeren van metingen.
3. Wanneer kan er gecontroleerd worden ? De Burgemeester en de toezichthoudende ambtenaren, mogen bij de uitoefening van hun ambt op elk ogenblik van de dag of van de nacht, zonder voorafgaande verwittiging, vrij binnengaan in alle inrichtingen, onafgezien of er in de onderneming al dan niet gewerkt wordt op het ogenblik van het bezoek. Tot de ruimten die als woning dienen, hebben zij slechts toegang tussen 5 uur 's morgens en 21 uur 's avonds en mits machtiging van de onderzoeksrechter. De officieren van gerechtelijke politie hebben niet ten allen tijde toegang tot de vergunningplichtige bedrijven. Zij hebben slechts toegang wanneer er een vermoeden van misdrijf bestaat.
4. Welke maatregelen kunnen genomen worden ? A.
De administratieve sancties De Burgemeester en de
toezichthoudende ambtenaren kunnen mondelinge of schriftelijke
raadgevingen, aanmaningen en bevelen geven. Andere maatregelen zijn de stopzetting van de activiteiten, de verzegeling van de toestellen en de onmiddellijke sluiting van de inrichting. Deze kunnen worden toegepast: indien er zonder vergunning wordt geëxploiteerd (door de Burgemeester ambtshalve of op voorstel van de toezichthoudende ambtenaren); indien de klasse 3- inrichting geëxploiteerd wordt in strijd met de algemene sectoriële exploitatievoorwaarden en de exploitant weigert gevolg te geven aan de schriftelijke onderrichtingen (door de Burgemeester op advies van de toezichthoudende ambtenaren); in geval van dreigend of ernstig gevaar voor de mens of het leefmilieu (door de Burgemeester op advies van de toezichthoudende ambtenaren); indien een klasse 2- inrichting wordt geëxploiteerd in strijd met de vergunningsvoorwaarden en wanneer
de
exploitant
geen
gevolg
geeft
aan
de
gegeven
onderrichtingen
(door
toezichthoudende ambtenaren).
- 24 -
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 1 – De milieuvergunning
Wanneer de vergunningsvoorwaarden ontoereikend blijken te zijn en in afwachting dat zij worden gewijzigd, kunnen de toezichthoudende ambtenaren alle maatregelen treffen die zij nodig achten om een einde te stellen aan de vastgestelde tekortkomingen, zoals: - het gebruik van een machine, een product of enig materieel tijdelijk verbieden; - de toegang tot een bepaalde ruimte tijdelijk verbieden; - de tijdelijke stopzetting bevelen van elke activiteit, wanneer de exploitant weigert gevolg te geven aan de gegeven onderrichtingen. Alle processen-verbaal van de vaststelling der inbreuken, alle beslissingen tot stopzetting, verzegeling of sluiting alsmede de beslissingen vermeld in de vorige paragraaf moeten binnen 5 werkdagen per aangetekend schrijven ter kennis worden gebracht aan de exploitant. Al de hierboven opgesomde maatregelen moeten gemotiveerd zijn. Indien de exploitant er binnen de gestelde termijn geen gevolg aan geeft, kunnen de ambtenaren ze ambtshalve uitvoeren of doen uitvoeren op kosten en risico van de exploitant. Tegen deze maatregelen kan de exploitant per aangetekend schrijven bij de Vlaamse Minister beroep aantekenen, behalve indien de inrichting zonder vergunning wordt geëxploiteerd. Dit beroep moet ingesteld worden binnen een termijn van 10 dagen na de dag van verzending van het proces-verbaal en de beslissing tot dwangmaatregelen. Het beroep schorst de bestreden beslissingen niet.
B.
De strafsancties Volgende gedragingen worden als een misdrijf beschouwd: - zonder vergunning een vergunningsplichtige inrichting exploiteren of veranderen; - de
bepalingen
van
het
milieuvergunningsdecreet
of
de
uitvoeringsbesluiten
en
de
vergunningsvoorwaarden niet naleven; - het toezicht op de inrichting verhinderen; - geen gevolg geven aan de opgelegde administratieve sancties. De rechter kan een gevangenisstraf van 8 dagen tot 1 jaar opleggen en/of een geldboete van € 100 tot € 100.000. De rechter kan ook, bij wijze van veiligheidsmaatregel, het verbod uitspreken om de inrichtingen die aan de oorsprong liggen van de inbreuk, gedurende een bepaalde termijn te exploiteren.
- 25 -
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 1 – De milieuvergunning
Hoofdstuk 4
De geldigheidsduur van de vergunning
1. Wat is de duur van de geldigheid van de vergunning ? Voor de klasse 2 - en klasse 1 - inrichtingen kan een milieuvergunning voor ten hoogste 20 jaar worden toegekend. De vergunning voor de verandering van een inrichting wordt verleend voor een bepaalde duur die de einddatum van de lopende basisvergunning niet mag overschrijden. In geval een vergunde inrichting door een andere exploitant wordt overgenomen, blijven de vergunningen geldig voor de duur dat zij werden toegestaan. De overnemer moet de overname wel melden voor de datum van inwerkingtreding van de overname, en dit door middel van het meldingsformulier. De sanctie kan zwaar zijn: bij niet naleven van deze regels kan de bevoegde overheid bij gemotiveerde beslissing de milieuvergunning geheel of gedeeltelijk schorsen of opheffen. ! Vergunningen die verleend werden vóór 01/09/91 blijven geldig voor de vastgestelde termijn, maar slechts voor maximum 20 jaar, te rekenen vanaf 01/09/91 (dus tot 01/09/2011). Daarna vervallen alle vergunningen, ook diegene die nog langer geldig waren.
2. Hoe moet een vergunning hernieuwd worden ? De hernieuwing van de milieuvergunning moet aangevraagd worden tussen de 18de en de 12de maand voor het verstrijken van de lopende vergunning. Indien de hernieuwing binnen deze periode wordt aangevraagd, mag de exploitatie van de inrichting worden voortgezet (ook na het aflopen van de lopende vergunning) tot een definitieve beslissing, al of niet stilzwijgend, wordt genomen. Vraagt men de hernieuwing niet tijdig aan, dan moet de exploitatie bij het verstrijken van de lopende vergunning stopgezet worden, indien op dit tijdstip nog geen vergunning zou zijn verleend.
- 26 -
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 1 – De milieuvergunning
3. Het verval, de schorsing en de opheffing van de vergunning In bepaalde gevallen kan de milieuvergunning van rechtswege vervallen, namelijk: wanneer de inrichting niet tijdig wordt geëxploiteerd (termijn wordt in vergunningsbesluit vermeld); wanneer de inrichting vernield is wegens brand of ontploffing die het gevolg is van de exploitatie van de inrichting; wanneer de inrichting gedurende 2 opeenvolgende jaren niet werd geëxploiteerd; wanneer de vergunningstermijn is verstreken. In deze gevallen zal een nieuwe vergunning moeten aangevraagd worden. Wanneer de exploitant de milieuvergunningsvoorwaarden, de decretale en reglementaire bepalingen niet naleeft, kan de overheid die de laatst lopende vergunning heeft verleend, de vergunning gedeeltelijk of volledig schorsen of zelfs opheffen. Tegen deze beslissing kan beroep worden aangetekend bij de Vlaamse Minister binnen de 10 kalenderdagen.
- 27 -
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 1 – De milieuvergunning
Hoofdstuk 5
Bijlage : de rubrieklijst van de als hinderlijke ingedeelde inrichtingen voor de transport en logistieke sector
In deze lijst zijn enkel de rubrieken opgenomen die het meest voorkomen bij de bedrijven uit de logistieke sector. Het is evenwel aangeraden om bij een aanvraag van een vergunning of bij een melding de volledige lijst van VLAREM I te raadplegen.
Rubriek
2.
Inrichting of activiteit
Klasse
Afvalstoffen: inrichtingen voor de verwerking van afvalstoffen overeenkomstig het decreet van 2 juli 1981 betreffende de voorkoming en het beheer van afvalstoffen en zijn uitvoeringsbesluiten. Opslag en mechanische behandeling van: Mechanisch behandelen is het behandelen van de afvalstoffen met werktuigen zonder de chemische eigenschappen van de afvalstoffen te veranderen. Het is o.m. het breken, demonteren, klieven, knippen, kuisen, persen, pletten, scheiden, shredderen, snijbranden stralen, wassen, zagen, zeven. a) schroot, met een opslagcapaciteit van:
2.2.2.
1) 2) 3)
Maximaal 10 ton Meer dan 10 ton tot en met 100 ton Meer dan 100 ton
3 2 1
d) voertuigwrakken, met een opslagcapaciteit van: 1) 2) 3)
Meer dan 2 t.e.m. 10 wrakken of 10 ton Meer dan 10 wrakken of 10 ton t.e.m. 100 wrakken of 100 ton Meer dan 100 wrakken of 100 ton
3 2 1
Opslag en fysisch-chemische behandeling al of niet in combinatie met mechanische behandeling, van:
2.3.2.
Fysisch-chemisch behandelen van afvalstoffen is de chemische eigenschappen, de chemische samenstelling of de aggregatietoestand van de afvalstoffen wijzigen. Het is o.m. het decanteren, distilleren, extraheren, mengen, neerslaan, neutraliseren, ontwateren, oxyderen, raffineren, reduceren, regenereren, smelten, solidifiëren. c) afgewerkte olie
2.3.4.
1
Opslag en verbranding, met of zonder energiewinning en met of zonder terugwinning van stoffen van: c) afgewerkte olie
1
- 28 -
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 1 – De milieuvergunning
Rubriek
Inrichting of activiteit
Klasse
4.
Bedekkingsmiddelen (verven, vernissen, inkten, emails, metaalpoeders en analoge produkten, afbijt en beitsmiddelen):
4.1.
Inrichtingen voor de productie van lak, verf, drukinkten en/of pigmenten alsmede voor het bereiden van bedekkingsmiddelen, met een geïnstalleerde totale drijfkracht van: 2) meer dan 10kW tot en met 200kW 3) meer dan 200 KW
2 1
Inrichtingen voor het mechanisch, pneumatisch of elektrostatisch aanbrengen van bedekkingsmiddelen (uitgezonderd het aanbrengen van bedekkingsmiddelen met behulp van een kwast of borstel, het aanbrengen van bedekkingsmiddelen aan een gebouw of enige andere vaste constructie en het aanbrengen van wegmarkeringen): a) inrichtingen voorzien van een filterinstallatie met gebruik van actieve kool voor de absorptie van afvalgassen of een gelijkwaardige installatie, alsmede inrichtingen waar uitsluitend wateroplosbare verven worden aangebracht met een geïnstalleerde totale drijfkracht van: 4.3.
1) 2) 3)
5kW tot en met 25 kW meer dan 25 kW tot en met 200 kW meer dan 200 kW
3 2 1
b) andere dan sub a) bedoelde inrichtingen, met een geïnstalleerde totale drijfkracht van: 1) 2) 3)
4.4.
5kW tot en met 10 kW meer dan 10 kW tot en met 200 kW meer dan 200 kW
3 2 1
Inrichtingen voor het thermisch behandelen van voorwerpen bedekt met bedekkingsmiddelen, wanneer het inwendig volume van de ovens groter is dan 0,25 m³
2
Opmerking: Dit zijn de droogovens. 4.5.
Opslagplaatsen voor meer dan 10 ton bedekkingsmiddelen
15.
Garages, parkeerplaatsen motorvoertuigen
en
herstellingswerkplaatsen
2 voor
Al dan niet overdekte ruimte waarin gestald worden: 15.1.
1) 2)
3 tot en met 25 autovoertuigen en/of aanhangwagens, andere dan personenwagens meer dan 25 autovoertuigen en/of aanhangwagens, andere dan personenwagens
3 2
15.2.
Werkplaatsen voor het herstellen van motorvoertuigen (met inbegrip van carrosseriewerkzaamheden) andere dan bedoeld in rubriek 15.3.
3
15.3.
Werkplaatsen voor het nazicht, het herstellen en het onderhouden van motorvoertuigen met gebruik van meer dan één schouwput of brug (met inbegrip van carrosseriewerkzaamheden)
2
Niet-houshoudelijke inrichtingen voor het wassen van voertuigen en hun aanhangwagens waarin: 15.4
1) 2)
minder dan 10 voertuigen en hun aanhangwagens per dag worden gewassen 10 en meer voertuigen en hun aanhangwagens per dag worden gewassen
3 2
- 29 -
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 1 – De milieuvergunning
Rubriek
17.
17.3.2.
Inrichting of activiteit
Klasse
Gevaarlijke producten: Inrichtingen voor de opslag van zeer giftige, giftige en ontplofbare stoffen met een opslagcapaciteit van: 2) 3)
meer dan 100 kg tot en met 1 ton meer dan 1 ton
2 1
Opslagplaatsen voor oxyderende, schadelijke, corrosieve en irriterende stoffen met een totaal inhoudsvermogen van: 17.3.3.
2) 3)
meer dan 1000 kg tot en met 50.000 kg meer dan 50.000 kg
2 1
Opmerking: met corrosieve stoffen wordt onder meer batterijzuur bedoeld. Opslagplaatsen voor zeer licht en licht ontvlambare vloeistoffen met een totaal inhoudsvermogen van: 17.3.4
2) 3)
meer dan 500 l t.e.m. 30.000 l meer dan 30.000 l
2 1
Opmerking: licht ontvlambare vloeistoffen zijn o.a. brandspiritus, ethanol, propanol, ether, petroleumether Opslagplaatsen voor inhoudsvermogen van: 17.3.5.
2) 3)
ontvlambare
vloeistoffen
benzine,
met
een
aceton, totaal
meer dan 5.000 l tot en met 100.000 l meer dan 100.000 l
2 1
Opmerking: met ontvlambare vloeistoffen wordt bedoeld o.a. white spirit, lamppetroleum. Opslagplaatsen voor vloeistoffen met een ontvlammingspunt hoger dan 55° C, maar dat 100° C niet overtreft, met een totaal inhoudsvermogen van: 17.3.6.
2) 3)
meer dan 20.000 l tot en met 500.000 l meer dan 500.000 l
2 1
Opmerking: onder deze rubriek vallen volgende vloeistoffen: stookolie, gasolie (diesel), huisbrandolie. Opslagplaatsen voor vloeistoffen met een ontvlammingspunt hoger dan 100° C met een totaal inhoudsvermogen van: 17.3.7.
2) 3)
meer dan 50.000 l tot en met 5.000.000 l meer dan 5.000.000 l
2 1
Opmerking: hieronder vallen o.a.: smeerolie, paraffineolie, zeer zware fuel, glycerol Opslagplaatsen voor milieugevaarlijke stoffen met een opslagcapaciteit van: 17.3.8.
2) 3)
meer dan 1 ton tot en met 100 ton meer dan 100 ton
2 1
Brandstofverdeelinstallaties voor motorvoertuigen, d.w.z. installaties voor het vullen van brandstoftanks van motorvoertuigen met vloeibare koolwaterstoffen bedoeld voor de voeding van de erop geïnstalleerde motor(en): 17.3.9
1) 2) 3)
de in rubriek 17.3.6.2 van de indelingslijst van VLAREM I bedoelde vloeistoffen met maximaal 1 verdeelslang de in rubriek 17.3.4.1° en 2° van de indelingslijst van VLAREM I bedoelde vloeistoffen met maximaal 1 verdeelslang waarmee uitsluitend eigen bedrijfsvoertuigen worden bevoorraad overige inrichtingen
2 1
- 30 -
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 1 – De milieuvergunning
Rubriek
29.
29.5.2.
Inrichting of activiteit
Klasse
Metalen Smederijen en inrichtingen voor het mechanisch behandelen van metalen en het vervaardigen van voorwerpen uit metaal met een geïnstalleerde totale drijfkracht van: 2) 3)
meer dan 10 kW tot en met 200 kW meer dan 200 kW
2 1
Inrichtingen voor het fysisch behandelen van metalen of voorwerpen uit metaal of stralen met zand of andere producten (uitgezonderd het stralen van een gebouw of enige andere vaste constructie) met een geïnstalleerde totale drijfkracht van: 29.5.4.
2) 3)
meer dan 10 kW tot en met 200 kW meer dan 200 kW
2 1
Opmerking: deze rubriek kan van toepassing zijn in de herstellingsplaatsen waar men zandstraalt. Ontvetten van metalen of voorwerpen uit metaal door middel van: a) gehalogeneerde oplosmiddelen ontvlammingspunt tot en met inhoudsvermogen van:
29.5.7
1) 2) 3)
of 55 °
een totaal
10 tot 300 l meer dan 300 l tot en met 5.000 l meer dan 5.000 l
b) andere organische oplosmiddelen inhoudsvermogen van: 2) 3)
oplosmiddelen met in baden met een
3 2 1 in
baden
met
een
totaal
meer dan 300 l tot 5.000 l meer dan 5.000 l
2 1
Opmerking: deze rubriek is van toepassing als u gebruik maakt van ontvettingsbaden. Coating van voertuigen Alle activiteiten waarbij een of meer ononderbroken lagen van een coating worden aangebracht op de volgende voertuigen: 59.5.1.
4) bussen, in artikel 1, §1, van het KB van 15 maart 1968 gedefinieerd als voertuigen van de categorieën M2 en M3; 1) met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van minder dan 15 ton 2) met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer dan 15 ton
2 1
- 31 -
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 2 – Exploitatievoorwaarden
DEEL 2 EXPLOITATIEVOORWAARDEN
- 32 -
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 2 – Exploitatievoorwaarden
De inrichtingen van het Vlaams Gewest moeten, nadat ze hun milieuvergunnning hebben verkregen of nadat ze hun activiteiten hebben gemeld, aan een aantal exploitatievoorwaarden voldoen die door de overheid worden bepaald. De toepasselijke exploitatievoorwaarden zijn samengebundeld in het Besluit van de Vlaamse Regering houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne van 24 maart 1998, VLAREM II genoemd. VLAREM II is van toepassing op alle inrichtingen die krachtens VLAREM I als hinderlijk worden beschouwd en als dusdanig voorkomen op de indelingslijst en dit ongeacht de klasse waarin ze ingedeeld zijn. Dit betekent dat een klasse 3- inrichting aan dezelfde voorwaarden onderworpen is als een klasse 2- of alle klasse 1- inrichting, tenzij expliciet anders vermeld. VLAREM II is eveneens in bepaalde gevallen toepasselijk op niet als hinderlijk ingedeelde inrichtingen. Op de milieuvoorwaarden voor niet –ingedeelde inrichtingen wordt in deze cursus evenwel niet ingegaan.
- 33 -
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 2 – Exploitatievoorwaarden
Hoofdstuk 1
De algemene milieuvoorwaarden
! Hier worden de milieuvoorwaarden beschreven die gelden voor alle hinderlijke inrichtingen ongeacht hun klasse. Ze beogen het voorkomen van iedere vorm van milieuhinder.
1. Algemeen inplantingsvoorschrift voor inrichtingen van derde klasse De exploitatie van een klasse 3-inrichting is slechts toegestaan in zoverre de inplantingsplaats verenigbaar is met de stedenbouwkundige voorschriften. Opgelet! Deze bepaling is niet van toepassing op klasse 3-inrichtingen die deel uitmaken van een inrichting van klasse 2 of 1.
2. Best beschikbare technieken Elke exploitant moet als een normaal zorgvuldig persoon steeds de beste beschikbare technieken (BBT) toepassen ter bescherming van mens en leefmilieu. Daar waar VLAREM II geen specifieke normen oplegt dient men dus altijd het principe van de BBT te gebruiken.
3. Hygiëne, risico – en hinderbeheersing De exploitant treft de vereiste maatregelen om de buurt in voldoende mate te beschermen tegen de hinder, schade, of dreigend gevaar die eigen zijn aan de aanwezigheid of de uitbating van zijn inrichting. Tevens moeten een aantal voorzorgen getroffen worden om de buurt niet te hinderen door geur, rook, stof, geluid en trillingen. De inrichting moet daarbij zindelijk gehouden worden en in goede staat van onderhoud verkeren. Er moeten maatregelen genomen worden tegen ongedierte. Bij hinder of schade, of dreigend gevaar hiertoe voor de omgeving, moet de exploitant onmiddellijk de nodige maatregelen treffen om deze toestand te verhelpen of te doen ophouden.
- 34 -
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 2 – Exploitatievoorwaarden
4. Informatieplicht Telkens een toezichthoudend ambtenaar hierom verzoekt, moet de exploitant hem gegevens verschaffen i.v.m. de gebruikte en voortgebrachte grondstoffen, afvalstromen of emissies. Indien de ambtenaar ernstige redenen heeft om te twijfelen aan de juistheid van deze gegevens, kan hij een milieudeskundige op deze grondstoffen, afvalstromen en emissies metingen en analyses laten uitvoeren. Dit gebeurt dan op kosten van de exploitant.
5. Het integraal milieujaarverslag Het
integraal
milieujaarverslag
(IMJV)
bundelt
volgende
voordien
afzonderlijk
bestaande
verplichtingen: het milieujaarverslag; de afvalstoffenmelding; de aangifte met betrekking tot grondwaterwinning en –statistiek. Exploitanten zijn verplicht voor volgende categorieën een milieujaarverslag op te stellen: de inrichtingen die in de indelingslijst van VLAREM I aangeduid zijn met een symbool "J"; alle inrichtingen van klasse 1 of 2 waarvan de totale emissie voor ten minste één relevante verontreinigende stof in het beschouwde jaar groter is dan de drempelwaarden. Op de website van het IMJV kunnen de deelformulieren gedownload worden. Verschillende documenten kunnen tevens gedownload worden om het dossier te helpen vervolledigen. → http://milieujaarverslag.milieuinfo.be
6. Bedrijfsinterne milieuzorg A.
Milieucoördinator De exploitant van een inrichting die is ingedeeld in klasse 1 moet een milieucoördinator aanstellen. Voor inrichtingen die in de indelingslijst van VLAREM I met een symbool "N" zijn aangeduid dient geen milieucoördinator aangesteld te worden.
- 35 -
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 2 – Exploitatievoorwaarden
B.
Milieuaudit Een decretale milieuaudit wordt door de Vlaamse Overheid opgelegd aan inrichtingen die in de indelingslijst met het symbool "P" of "E" zijn aangeduid (P wijst op een periodieke audit, E wijst op een éénmalige doorlichting). De milieuaudit houdt een evaluatie van het beheer, de organisatie en de uitrusting van de betrokken inrichting op het gebied van milieu in.
7. Voorkoming en bestrijding van geluidshinder In VLAREM II zijn een aantal algemene richtwaarden opgenomen voor het omgevingsgeluid. Het omgevingsgeluid is het totaal geluid veroorzaakt door alle geluidsbronnen op een gegeven plaats en op een gegeven ogenblik. De richtwaarde duidt de waarde aan die niet mag overschreden worden. De richtwaarden voor het omgevingsgeluid zijn functie van de omgeving (industriegebied, woongebied, ...) en het tijdstip van de meting (overdag, 's avonds, 's nachts). VLAREM II maakt een onderscheid tussen richtwaarden voor geluid in open lucht en binnenshuis.
Richtwaarden in dB(A) in Gebied
OPEN LUCHT
Overdag (7-19 uur)
's Avonds (19-22 uur)
's nachts (22-7 uur)
40
35
30
50
45
45
50
45
40
4. Woongebieden
45
40
35
5. Industriegebieden, dienstverlenings-gebieden, gebieden voor gemeenschaps-voorzieningen en openbare nutsvoor-zieningen en ontginningsgebieden tijdens de ontginning
60
55
55
6. Recreatiegebieden, uitgezonderd gebieden voor verblijfsrecreatie.
50
45
40
7. Alle andere gebieden, uitgezonderd: bufferzones, militaire domeinen en deze waarvoor in bijzondere besluiten richtwaarden worden vastgesteld
45
40
35
8. Bufferzones
55
50
50
9. Gebieden of delen van gebieden op minder dan 500 m gelegen van voor grindwinning bestemde ontginningsgebieden tijdens de ontginning.
55
50
1. Landelijke gebieden verblijfsrecreatie
en
gebieden
voor
2. Gebieden of delen van een gebied op minder dan 500 m gelegen van industriegebieden niet vermeld sub 3° of van gebieden voor gemeenschaps-voorzieningen en openbare nutsvoorzieningen. 3. Gebieden of delen van gebieden op minder dan 500 m gelegen van gebieden voor ambachtelijke bedrijven en kleine en middelgrote ondernemingen, van dienstverleningsgebieden of van ontginningsgebieden tijdens de ontginning
45
- 36 -
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 2 – Exploitatievoorwaarden
Richtwaarden in dB(A) Gebied
BINNENSHUIS
Overdag (7-19 uur)
's Avonds (19-22 uur)
's nachts (22-7 uur)
1. Landelijke gebieden en gebieden voor verblijfsrecreatie
30
25
25
2. Industriegebieden,dienstverleningsgebieden, gebieden voor gemeenschaps-voorzieningen en openbare nutsvoor-zieningen en ontginningsgebieden tijdens de ontginning
36
31
31
3. Woongebieden en alle andere gebieden uitgezonderd deze sub 1° en 2°
33
28
28
De meetperiode wordt bepaald in functie van de verschillende relevante parameters; meer bepaald de aard en de duur van de werkomstandigheden van de betrokken inrichting, de atmosferische omstandigheden en de aanwezigheid van andere storende geluidsbronnen.
- 37 -
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 2 – Exploitatievoorwaarden
Hoofdstuk 2
De sectorale milieuvoorwaarden toepassingstermijnen
Deze specifieke milieuvoorwaarden zijn eigen aan een bepaalde sector en gelden dus voor bepaalde categorieën
van
de
ingedeelde
inrichtingen.
Deze
sectorale
voorwaarden
vullen
de
algemene
milieuvoorwaarden aan en kunnen er eventueel van afwijken.
1. Garages, parkeerplaatsen en herstellingsplaatsen voor motorvoertuigen De garages en herstellingswerkplaatsen voor motorvoertuigen zijn van alle bewoonde lokalen en hun toegangen afgescheiden door volle muren en vloeren in metselwerk of in beton. Deuren met automatische sluiting die aan het vuur weerstaan, mogen evenwel in de muren worden aangebracht. De vloer van de garages en herstellingswerkplaatsen is effen, ondoordringbaar en onbrandbaar. De bewoonde lokalen dienen over tenminste één van de garage onafhankelijke toegang te beschikken. De garages en herstellingswerkplaatsen worden voortdurend goed verlucht zodat de atmosfeer er nooit giftig of ontplofbaar kan worden. In de schouwputten moet derhalve een goede verluchtingsinstallatie geïnstalleerd zijn op het laagste niveau, die de verspreide gassen opzuigt. Het is verboden een motor werkingsklaar te maken of te herstellen, indien dit het langdurig draaien van deze motor vergt, tenzij er een opvanginrichting is voorzien die de afvalgassen rechtstreeks in de atmosfeer brengt. De verwarming van de parkeerruimten van de garages en de herstellingsplaatsen mag enkel gebeuren d.m.v. toestellen waarvan de plaatsing en het gebruik voldoende waarborgen bieden om elk brand- en ontploffingsgevaar te voorkomen. Met droog zand gevulde emmers of blustoestellen in goede staat moeten in de lokalen dicht bij de werkposten en de uitgangen geplaatst worden.
- 38 -
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 2 – Exploitatievoorwaarden
De vluchtdeuren moeten langs buiten opendraaien en de doorgangen moeten steeds vrijgehouden worden van elke hindernis. De toegang tot ondergrondse ruimten is verboden voor voertuigen aangedreven met gasvormige brandstof. Dit verbod wordt goed zichtbaar aangeduid aan de ingang. Het is verboden in de parkeerruimten, in de garages en herstellingswerkplaatsen gemakkelijk brandbare of ontvlambare stoffen of producten op te stapelen of bussen met benzine of waarin benzine geweest is, te plaatsen. De organisatie van de brandbestrijding(smiddelen) wordt vastgelegd in overleg met de bevoegde brandweer. De nodige maatregelen moeten getroffen worden om de buurt niet te hinderen door geluid en trillingen veroorzaakt door: het verkeer van voertuigen van, naar en op de parkeerplaatsen; de luchtconditioneringsapparaten, ventilatoren enz. aangewend om de parkeerruimten, garages en herstellingswerkplaatsen te ventileren of te verluchten; het warmdraaien van motoren of de werking van de airconditioning. Hiertoe moet tussen een niet in een gesloten lokaal ingerichte parkeerplaats en elke naburige woning een ruimtelijke scheiding bestaan van tenminste 50 m. Andere maatregelen die gelijkwaardige waarborgen bieden om de buurt te vrijwaren van geluid- en trillingshinder, zijn eveneens toegelaten. In de parkeerruimten, garages en herstellingswerkplaatsen is het verboden te roken. Dit rookverbod moet in goed leesbare letters aangeplakt zijn ofwel aangegeven zijn via duidelijk zichtbare reglementaire pictogrammen. Plaatsen waar geaccidenteerde voertuigen of andere niet rijklare voertuigen worden gestald zijn uitgerust met een vloeistofdichte vloer, aangesloten op een lekdicht afwateringssysteem dat voorzien is van een koolwaterstof-afscheider en slibvangput, zodanig dat gelekte vloeistoffen noch het grondnoch het oppervlaktewater kunnen verontreinigen.
- 39 -
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 2 – Exploitatievoorwaarden
2. Opslag van gevaarlijke stoffen De opslag van gevaarlijke stoffen zoals benzine, diesel, stookolie, smeeroliën, afvalolie, en koelvloeistoffen is verbonden aan een aantal exploitatievoorwaarden. Onder gevaarlijke stoffen wordt begrepen alle stoffen die de één van de volgende eigenschappen vertoont: ontplofbaar; oxiderend; (zeer) (licht) ontvlambaar; (zeer) giftig; schadelijk; irriterend; corrosief. Bij de ontvlambare stoffen moet een onderscheid gemaakt worden tussen:
zeer licht ontvlambare stoffen: stoffen en preparaten die in vloeibare toestand een vlampunt beneden 0° C en een kookpunt van 35° C of lager hebben; P1 product: licht ontvlambare vloeistof, met name vloeistoffen met een ontvlammingspunt beneden 21° C (ether, aceton, brandspiritus, ethanol, propanol, petroleum-ether, benzine, ...); P2-product: ontvlambare vloeistof, met name vloeistof met een ontvlammingspunt tussen 21° C en 55° C (white spirit, petroleum, kerosine, ...); P3-product: brandbare vloeistoffen met een ontvlammingspunt hoger dan 55° C, maar lager dan 100° C (gasolie (diesel), stookolie, huisbrandolie, ...); P4-product: brandbare vloeistoffen met een ontvlammingspunt hoger dan 100° C (smeerolie, afvalolie, paraffine-olie, zeer zware fuel, glycerol, ...).
A.
Verplichting tot inkuiping Voor de bovengrondse opslag van gevaarlijke producten geldt de verplichting van het aanbrengen van een inkuiping: een bak of opstaande rand die vermijdt dat lekkende producten zich verspreiden en zo bodem of water kunnen verontreinigen. De voorziene inkuiping moet bestand zijn tegen de inwerking van de opgeslagen vloeistoffen en dient vloeistofdicht te zijn. Ze moet groot genoeg zijn om de inhoud van de grootste in de inkuiping geplaatste tank of 25 % van de inhoud van de in de inkuiping geplaatste vaten te kunnen opvangen. In overleg met de brandweer kan deze laatste capaciteit tot 10 % worden teruggebracht.
- 40 -
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 2 – Exploitatievoorwaarden
B.
Afstandsregels Licht ontvlambare en ontvlambare vloeistoffen moeten in een aparte brandvrije ruimte bewaard worden. Stoffen met verschillende hoofdeigenschappen moeten bovendien in deze ruimte opgeslagen worden in aparte compartimenten.
C.
Het vullen van vaste houders (tanks) Het morsen van vloeistoffen en het vervuilen van bodem, grond- en oppervlaktewater moet zoveel mogelijk vermeden worden. De soepele slang die dient voor het bevoorraden moet dan ook door een toestel met schroefkoppeling of een gelijkwaardig systeem met de opening van de houder of van de kanalisatie verbonden worden. Elke vulverrichting moet gebeuren onder toezicht van de exploitant of zijn aangestelde, zodat de vuloperatie kan gecontroleerd worden en dat direct kan ingegrepen worden in geval van een incident. Om overvulling te voorkomen moet bij de vaste houders een waarschuwings- en beveiligingssysteem worden voorzien: waarschuwingssysteem: een fluitsignaal, dat steeds hoorbaar moet zijn voor de leverancier, stopt, zodra de tank voor maximum 95 % is gevuld. beveiligingssysteem: de vloeistoftoevoer wordt automatisch afgesloten, zodra de houder voor 98 % gevuld is. De plaats waar de vuloperatie gebeurd moet voorzien zijn van de nodige hellingen en eventueel opstaande randen, zodat gemorste vloeistof kan opgevangen en verwijderd worden. Het is verboden een tank te vullen met andere vloeistof dan deze waarvoor ze is ontworpen, tenzij een bevoegd deskundige onderzocht en aanvaard heeft dat ze hiervoor geschikt is.
D.
De bovengrondse en ondergrondse opslag van ontvlambare stoffen Bij de opslag in tanks van ontvlambare stoffen wordt een belangrijk onderscheid gemaakt tussen bestaande en nieuwe tanks: bestaande: - tank was vóór 1 januari 1993 reeds vergund, of de aanvraag tot hernieuwing was reeds in behandeling op die datum; - tank was vóór 1 september 1991 in gebruik, en was voorheen volgens het ARAB niet als hinderlijk ingedeeld (inhoud <3000 l); - tanks waarvoor vóór 1 juli 1993 de melding is geschied; → Deze tanks blijven “bestaande tanks”, ook na de hernieuwing van de vergunning! nieuwe: - alle andere tanks.
- 41 -
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 2 – Exploitatievoorwaarden
Naast het onderscheid “bestaande” en “nieuwe tanks” wordt ook een onderscheid gemaakt tussen “bovengrondse” en “ondergrondse” tanks. Tanks geplaatst in groeven worden gerekend bij de ondergrondse tanks. a)
Nieuwe – ondergrondse – tanks
→
Toegelaten tanks: De opslag in rechtstreeks in de grond ingegraven tanks of tanks geplaatst in een groeve is enkel toegelaten in: enkelwandige metalen tanks (enkel toegelaten in groeve); dubbelwandige metalen tanks; tanks van gewapende thermohardende kunststoffen; tanks uit roestvrij staal, aanvaard door een milieudeskundige; een alternatief erkend door een milieudeskundige.
→
Afstandsregels tanks: onder een gebouw: verboden voor P1/P2; tot perceelgrens: minimum 3m (1m voor P3/P4 zonder verdeelinstallatie; afstand tot muur: minimum 0.75 m; afstand tot kelder: minimum 2 m; afstand tussen tanks: minimum 0.50 m; ontluchting min. 3 m hoog en min. 3 m van perceelgrens/openingen in gebouwen.
→
Identificatie: Tenzij de tank dient voor de opslag van P3 of P4 producten, nodig voor de verwarming van het gebouw, moeten naast een kenplaat op de houder, nabij de vulopening en het mangat een aantal gegevens over de tank worden aangebracht: nummer van de tank; code of type van het product; inhoudsvermogen; gevaarsymbolen.
→
Lekdetectie: tank gelegen in waterwingebied of beschermingszone: verplicht voor alle houders , behalve voor tanks met een individueel inhoudsvermogen van minder dan 5000 l voor P3/P4; tank gelegen in andere gebieden: niet verplicht voor tanks met een individueel inhoudsvermogen van minder dan 5000 l voor P1/P2, of minder dan 10 000 l voor P3/P4.
- 42 -
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 2 – Exploitatievoorwaarden
→
Kathodische bescherming Voor metalen tanks vanaf 5.000 liter (en voor P3 of P4 producten vanaf 10.000 liter) binnen een waterwingebied of een beschermingszone moet vooraf een onderzoek naar de corrosiviteit van de bodem en de opvulgrond worden gevoerd. Afhankelijk van het resultaat van dit onderzoek (sterk "corrosief of "corrosief") moet in een kathodische bescherming worden voorzien.
→
Periodieke controles: Gelegen in waterwingebied of beschermingszone: beperkt onderzoek: jaarlijks algemeen onderzoek: 10-jaarlijks (niet voor houders uit kunststof) Gelegen in andere gebieden: beperkt onderzoek: 2-jaarlijks algemeen onderzoek: 15-jaarlijks (niet voor houders uit kunststof) Voor tanks gelegen buiten een waterwingebied of een beschermingszone kan van deze termijn worden afgeweken indien een controlemethode wordt gebruikt die toelaat kwaliteit en levensduur van de tank in te schatten. Deze methode moet erkend worden door de Afdeling Milieuvergunningen van de bevoegde overheid. Naar aanleiding van de plaatsing of de periodieke onderzoeken stelt een deskundige of een erkend technicus een attest op van conformiteit. Op de vulleiding moet de deskundige een klever of plaat bevestigen met daarop zijn herkenningsnummer en de datum (jaar + maand) van hetzij de controle bij plaatsing, hetzij van de laatst uitgevoerde en volgende uit te voeren periodieke controle. Deze klever of plaat heeft een bepaalde kleur: groen: in geval van conformiteit aan de regelgeving (de tank mag gevuld, bijgevuld en geëxploiteerd worden); oranje: bij vaststelling van gebreken die geen aanleiding kunnen geven tot verontreiniging buiten de tank (de tank mag gevuld of bijgevuld worden maar moet binnen 6 maanden opnieuw gecontroleerd worden); rood:
bij
vaststelling
verontreiniging
buiten
van de
gebreken
tank
(de
die tank
aanleiding mag
niet
kunnen gevuld,
geven
tot
bijgevuld
of
geëxploiteerd worden).
- 43 -
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 2 – Exploitatievoorwaarden
b)
Bestaande – ondergrondse – tanks
→
Afstandsregels De afstands- en verbodsregels, alsook de bepalingen betreffende de constructie en de installatiewijze zijn niet van toepassing op volgende bestaande tanks: Voor de oplag van P1, P2, P3 of P4 - producten: deze waarvoor de exploitatie is vergund op 1/1/93, of waarvoor de aanvraag tot
hernieuwing van de exploitatievergunning op deze datum in behandeling is; deze die op 1/9/91 reeds in gebruik waren genomen en niet onder het ARAB vielen
(tanks < 3000 l). tanks waarvoor vóór 01/07/93 de melding is geschied overeenkomstig de
bepalingen van VLAREM I. Voor de opslag van andere dan P1, P2, P3 of P4 - producten: deze waarvan de exploitatie is vergund op 01/05/99 of waarvoor de aanvraag tot
hernieuwing van de milieuvergunning op voornoemde datum in behandeling was bij de bevoegde overheid. Deze tanks blijven "bestaande" tanks, ook bij vernieuwing van de milieuvergunning.
→
Algemeen onderzoek Afhankelijk van de ligging, aard van opgeslagen goederen en klasse moest een algemeen onderzoek uiterlijk voor de eerste maal uitgevoerd worden op volgende data:
Ligging t.o.v. waterwingebied of beschermingszone
→
Product
Klasse
P1, P2
Binnen
Buiten
1, 2, 3
1 augustus 1997
1 augustus 1999
P3, P4
1, 2
1 augustus 1997
1 augustus 1999
P3, P4
3
1 augustus 1998
1 augustus 2000
Andere
1, 2, 3
1 januari 2002
1 januari 2003
Corrosiviteitsonderzoek Vóór dezelfde data diende een corrosiviteitsonderzoek gehouden te worden op ingegraven metalen tanks met een individueel waterinhoudsvermogen vanaf 5.000 liter (of voor P3 en P4 - producten vanaf 10.000 liter) voor: enkelwandige tanks; dubbelwandige tanks binnen een waterwingebied of beschermingszone of nabij zwerfstromen.
- 44 -
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 2 – Exploitatievoorwaarden
→
Overvulbeveiliging, lekdetectie, kathodische bescherming Afhankelijk van de ligging, aard van opgeslagen goederen en klasse moeten tanks verplicht een waarschuwings- of beveiligingssysteem tegen overbevulling en een lekdetectie hebben. Naargelang de corrosiviteit van de grond moet ook aan de verplichting van een kathodische bescherming voldaan zijn.
Ligging t.o.v. waterwingebied of beschermingszone
→
Product
Klasse
P1, P2
Binnen
Buiten
1, 2, 3
1 augustus 1998
1 augustus 2000
P3, P4
1, 2
1 augustus 1998
1 augustus 2000
P3, P4
3
1 augustus 1999
1 augustus 2001
Andere
1, 2, 3
1 januari 2003
1 januari 2005
Vaststelling van lekken en buitengebruikstelling Indien lekken worden vastgesteld treft de exploitant alle nodige maatregelen om explosiegevaar te voorkomen en verdere bodem- en grondwaterverontreiniging zoveel mogelijk te beperken. Na vakkundige herstelling mag de tank slechts terug in gebruik worden genomen mits deze een geslaagde dichtheidsbeproeving heeft ondergaan. Vloeistoflekken die aanleiding hebben gegeven tot bodemverontreiniging, verspreiding in riolering, oppervlaktewater, grondwater of naburige eigendom moeten onmiddellijk door de exploitant worden aangegeven aan de afdeling Milieuinspectie, de Gouverneur van de provincie en de Burgemeester. Bij definitieve buitengebruikstelling van tanks, al dan niet omwille van lekken, dient de tank geledigd, gereinigd en binnen een termijn van 36 maanden verwijderd te worden. Indien
dergelijke
verwijdering
materieel
onmogelijk
blijkt
(hetgeen
door
een
milieudeskundige erkend moet worden), moet de tank binnen dezelfde termijn geledigd, gereinigd en gevuld worden met zand of met schuim. c)
Nieuwe – bovengrondse – tanks
→
Plaatsingsregels Voor bovengrondse tanks of vaten is een lekdetectiesysteem niet verplicht, maar ze moeten wel
boven
een
inkuiping
worden
geplaatst
om
brandverspreiding,
bodem-
en/of
grondwaterverontreiniging te voorkomen. (Dubbelwandige tanks, die gewoonlijk reeds met een lekdetectiesysteem zijn uitgerust, moeten dan weer niet boven een inkuiping geplaatst worden.) Op de tank en naast de vulopening, op een goed zichtbare plaats, moeten een aantal gegevens worden aangebracht, zoals de naam en de gevaarsymbolen van de opgeslagen vloeistof.
- 45 -
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 2 – Exploitatievoorwaarden
→
Inkuipingscapaciteit Afhankelijk van de ligging van de tanks gelden volgende minimumcapaciteiten voor de inkuiping: Voor opslag in tanks binnen een watergebied en/of beschermingszone, dan moet de minimale capaciteit van de inkuiping gelijk te zijn aan het totale waterinhoudsvermogen van alle erin geplaatste tanks. Voor opslag in tanks buiten een waterwingebied en/of beschermingszone gelden volgende minimumcapaciteit van de inkuiping: voor P1 -, P2 -, zeer giftige, giftige en explosieve producten; de grootste van volgende waarde: - het waterinhoudsvermogen van de grootste houder, vermeerderd met 25 % van het totale waterinhoudsvermogen van de andere in de inkuiping geplaatste tanks - de helft van het totale waterinhoudsvermogen van de erin geplaatste tanks. voor P3-, schadelijke, irriterende, oxiderende, corrosieve en milieugevaarlijke producten: het waterinhoudsvermogen van de grootste houder voor P4- producten en extra zware stookolie, ongeacht het vlampunt: enkel de aanwezigheid van een opstaande rand is vereist. voor P1 en/of P2 producten in bovengrondse lokalen en kelders (indien toegelaten in de milieuvergunning): het totale waterinhoudsvermogen van alle erin geplaatste tanks. Voor opslag in vaten buiten een waterwingebied en/of beschermingszone gelden volgende minimumcapaciteit van de inkuiping: voor andere dan P1 en/of P2- producten mag de capaciteit van de inkuiping worden beperkt tot
10 % van het totale waterinhoudsvermogen van de erin geplaatste
vaten. In ieder geval moet de capaciteit gelijk zijn aan de inhoud van het grootste vat. voor P1 en/of P2- producten moet de capaciteit van de inkuiping 25 % van het totale inhoudsvermogen van de erin geplaatste vaten bedragen. De capaciteit mag tot 10 % worden teruggebracht in overleg met de brandweer indien een aangepaste brandinstallatie is aangebracht. In ieder geval moet de capaciteit gelijk zijn aan de inhoud van het grootste vat.
→
Afstandsregels tussen tanks onderling: minimum 0.5 meter tussen tank en binnenwand inkuiping: minimum helft van hoogte van tank (deze regels gelden niet voor tanks met dubbelmantelhouders of ringmantels)
- 46 -
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 2 – Exploitatievoorwaarden
→
Controles Ten minste om de 3 jaar, en zonder dat de periode tussen twee opeenvolgende onderzoeken 40 maanden mag overschrijden, moeten de installaties aan een beperkt onderzoek worden onderworpen. Dit onderzoek omvat: controle van de overvulbeveiliging onderzoek naar de waarneembare verontreiniging aan de oppervlakte buiten de tank onderzoek naar de algemene staat van de installatie (lekken, verbindingen, leidingen, drukbeveiligings- en alarmtoestellen, buitenbekleding, fundering, inkuiping, andere toebehoren) bij verticale tanks: onderzoek op mantel en dakplaat, plaatdikte en eventuele corrosie, … Ten minste om de 20 jaar moeten de installaties aan een algemeen onderzoek worden onderworpen. Voorafgaand aan dit onderzoek moet de tank worden gereinigd. Dit onderzoek omvat: het beperkt onderzoek zoals hierboven beschreven onderzoek op de staat van de binnenwand voor verticale tanks: de staat van het vakwerk en de inwendige toebehoren, onderzoek naar eventuele corrosie en bodemvervorming, opmeting van het profiel, … een drukproef op eventuele verwarmingspijpen. De onderzoeken worden uitgevoerd door een milieudeskundigen of een erkend technicus, naargelang de hoedanigheid van het product. Naar aanleiding van het onderzoek wordt een conformiteitsattest opgesteld, waaruit moet blijken of de tank en de installatie voldoet aan de voorschriften. Ook bevestigt de milieudeskundige of de technicus op de vulleiding een duidelijk zichtbare en leesbare klever of plaat waarop is vermeld: zijn erkenningsnummer, het jaartal en de maand van het laatste uitgevoerde beperkt onderzoek. De kleur van de klever of het plaatje kan zijn: Groen: de tank werd in regel bevonden; Oranje: er werd geen verontreiniging buiten de tank vastgesteld, maar er worden wel bepaalde herstellingen nodig geacht; Rood: er werd verontreiniging buiten de tank vastgesteld en de tank werd niet in regel bevonden. De erkende technicus stelt naar aanleiding van de controles een verslag op dat samen met het conformiteitsattest ter beschikking moet gehouden worden voor de toezichthoudende ambtenaar en dit op de plaats van exploitatie. Alleen houders die in regel zijn bevonden mogen worden gevuld, bijgevuld en geëxploiteerd. Houders waarvan de vulleiding voorzien is van een oranje klever of plaatje mogen nog worden gevuld of bijgevuld tijdens een overgangsperiode van maximum 6 maanden, die ingaat op de 1ste van de maand volgend op de maand vermeld op de oranje klever of plaatje. Houders die niet in regel werden bevonden, mogen in geen geval nog gevuld op bijgevuld worden.
- 47 -
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 2 – Exploitatievoorwaarden
d)
Bestaande – bovengrondse – tanks
→
Plaatsingsregels De afstands- en verbodsregels, alsook de bepalingen betreffende de constructie en de installatiewijze zijn niet van toepassing op "bestaande" tanks.
→
Controles Het algemeen onderzoek dient een eerste maal uitgevoerd worden, afhankelijk van de ligging, de aard, de opgeslagen vloeistof en de klasse, uiterlijk op de volgende data:
Ligging t.o.v. waterwingebied of beschermingszone Product
Klasse
P1, P2, P3, P4 Andere
Binnen
Buiten
1, 2, 3
1 augustus 1998
1 augustus 2000
1, 2, 3
1 januari 2003
1 januari 2005
Vanaf de datum van dit algemeen onderzoek dienen de periodieke onderzoeken uitgevoerd te worden: beperkt onderzoek: 3 jaarlijks; algemeen onderzoek: elke 20 jaar. Naar aanleiding van de plaatsing of de periodieke onderzoeken stelt een deskundige of een erkend technicus een attest op van conformiteit. Op de vulleiding moet hij bovendien een klever of plaat bevestigen met daarop zijn erkenningsnummer en de datum (jaar + maand) van hetzij de controle bij plaatsing, hetzij van de laatst uitgevoerde en volgende uit te voeren periodieke controle. Deze klever of plaat heeft een bepaalde kleur: groen: in geval van conformiteit aan de regelgeving (de tank mag gevuld, bijgevuld en geëxploiteerd worden); oranje: bij vaststelling van gebreken die geen aanleiding kunnen geven tot verontreiniging buiten de tank (de tank mag gevuld of bijgevuld worden maar moet binnen 6 maanden opnieuw gecontroleerd worden); rood:
bij
vaststelling
verontreiniging
buiten
van de
gebreken
tank
(de
die tank
aanleiding mag
niet
kunnen gevuld,
geven
tot
bijgevuld
of
geëxploiteerd worden).
- 48 -
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 2 – Exploitatievoorwaarden
Overvulbeveiliging, lekdetectie, kathodische bescherming
→
Indien lekken worden vastgesteld treft de exploitant alle nodige maatregelen om explosiegevaar te voorkomen en verdere bodem- en grondwaterverontreiniging zoveel mogelijk te beperken. Na vakkundige herstelling mag de tank slechts terug in gebruik worden genomen mits een milieudeskundige een attest heeft afgeleverd waaruit blijkt dat de tank en de installatie terug voldoen aan de vereiste milieureglementen. Vloeistoflekken die aanleiding hebben gegeven tot bodemverontreiniging, verspreiding in riolering, oppervlaktewater, grondwater of naburige eigendom moeten onmiddellijk door de exploitant worden aangegeven aan de afdeling Milieuinspectie, de Gouverneur van de provincie en de Burgemeester. Bij definitieve buitengebruikstelling van tanks, al dan niet omwille van lekken, dient de tank geledigd, gereinigd en binnen een termijn van 36 maanden verwijderd te worden. Indien dergelijke verwijdering materieel onmogelijk blijkt (hetgeen door een milieudeskundige erkend moet worden), moet de tank binnen dezelfde termijn geledigd, gereinigd en gevuld worden met zand of met schuim.
3. Brandstoffenverdeelinstallies voor motorvoertuigen →
Plaatsingsregels Ook
voor
dergelijke
installaties
gelden
plaatsingsregels.
Zo
is
het
verboden
een
brandstofverdeelinstallatie rechtstreeks onder een gebouw te plaatsen of onder de verticale projectie ervan.
De installatie moet zo ingericht worden dat morsen van brandstof zoveel mogelijk moet
worden vermeden, teneinde verontreiniging van bodem-, grond- en oppervlaktewater te voorkomen Het bevoorraden van een voertuig gebeurt enkel nadat de
motor
is
stilgelegd, en de
bevoorradingsplaats bevindt zich steeds in open lucht en op het terrein van het bedrijf. De vloer van de bevoorradingsplaats is vloeistofdicht en voldoende draagkrachtig. Hij moet voorzien zijn van de nodige hellingen en opstaande randen om gemorste vloeibare brandstoffen te recupereren. Elke tank die deel uitmaakt van een verdeelinstallatie voor de bevoorrading van motorvoertuigen moet worden voorzien van een eigen vulleiding, waarbij het vulpunt: zich op 2 meter van de tank bevindt; zich buiten een gebouw bevindt; 3 meter van elke kelderruimte en van percelen van derden bevindt.
→
Rookverbod Uiteraard geldt in de nabijheid van de verdeelpompen een rookverbod en mag er geen open vuur gemaakt
worden.
De
nodige
pictogrammen
dienen
aangebracht
te
worden,
alsook
brandblusmiddelen. Een brandverslag moet worden opgemaakt door de brandweer.
- 49 -
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 2 – Exploitatievoorwaarden
Hoofdstuk 3
De specifieke milieuvoorwaarden
De bevoegde overheid kan, indien nodig, bij het verlenen van de milieuvergunning specifieke voorwaarden opleggen die de algemene en sectorale voorwaarden aanvullen. Deze kunnen evenwel achteraf gewijzigd of aangevuld worden, en dit op de volgende manieren: ambtshalve; op verzoek van de adviesorganen; op verzoek van de exploitant; op verzoek van elke natuurlijke of rechtspersoon die tengevolge van de vestiging en de exploitatie van de inrichting rechtstreeks hinder kan ondervinden; op verzoek van elke rechtspersoon die het leefmilieu beschermt dat door de hinder kan worden getroffen. Het verzoek moet aangetekend worden verstuurd aan de overheid die de laatst lopende definitieve vergunning heeft verleend of de milieuvergunningsvoorwaarden ervan heeft gewijzigd. Binnen de 10 dagen moet de exploitant van het verzoek per aangetekend schrijven op de hoogte worden gebracht, tenzij het verzoek van wijziging of aanvulling van hemzelf uitgaat. De procedure die wordt gevolgd, is dezelfde als die bij toekenning van een vergunning, met uitzondering van het openbaar onderzoek. Het is mogelijk dat de bevoegde overheid weigert de voorwaarden te wijzigen. In dat geval kan de Vlaamse Minister optreden, indien: de overheid ondanks aanmaning niet optreedt; er ernstig gevaar voor de mens en het leefmilieu dreigt. Tegen de beslissing waarbij de specifieke vergunningsvoorwaarden werden gewijzigd, kan beroep worden aangetekend overeenkomstig de bepalingen die gelden voor het beroep bij het verlenen van een milieuvergunning. Dit beroep schorst de bestreden beslissing, maar moet worden ingesteld binnen de 10 dagen en niet binnen de 30 dagen.
- 50 -
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 2 – Exploitatievoorwaarden
Hoofdstuk 4
De integrale milieuvoorwaarden
Integrale milieuvoorwaarden zijn een pakket standaardvoorwaarden die van toepassing zijn voor een welbepaalde type inrichting of activiteit uitzonderlijk van klasse 3. De Vlaamse overheid heeft, in haar Besluit van 15 september 2006 (B.S 28 december 2006), dergelijke integrale milieuvoorwaarden ingevoerd voor de garages en carrosseriebedrijven.
Garages en carrosseriebedrijven Voor de garages en carrosseriebedrijven worden welomschreven standaardinrichtingen vastgesteld waardoor voor hen een volledig afzonderlijk pakket voorzien wordt die alle toepasselijke algemene en sectorale milieuvoorwaarden bundelt en vereenvoudigt.
A.
Stap 1: wat is een standaardinrichting ? Deze standaardinrichtingen worden omschreven onder de rubriek 15.5 van de lijst van de als hinderlijke
ingedeelde
inrichtingen
(zie
rubriekenlijst
opgenomen
in
hoofdstuk
1
–
milieuvergunningen). Aan de hand van de aankruislijst hieronder kan nagegaan worden of een garage of een carrosseriebedrijf kan beschouwd worden als een standaardinrichting. De lijst is telkens onderverdeeld in 2 punten en wordt als volgt gebruikt: 1. de inrichting moet minstens 1 van de onderdelen omvatten vermeld onder het eerste punt; 2. en bijkomend mag de inrichting nog uitsluitend 1 of meer onderdelen bevatten vermeld onder het tweede punt. Dit dient zeer strikt toegepast te worden. Vanaf het moment dat één van de vermelde drempels overschreden wordt of vanaf het moment dat de inrichting een ander ingedeelde activiteit, die niet vervat is onder de rubriek 15.5, omvat, kan de rubriek 15.5 en haar toepasselijke integrale milieuvoorwaarden niet meer van toepassing zijn !
- 51 -
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 2 – Exploitatievoorwaarden
CHECKLIST RUBRIEK 15.5 GARAGE EN CARROSSERIEBEDRIJF
15.5.
Standaardgarages en -carrosseriebedrijven
OK?
Garages en/of carrosseriebedrijven die: 1° ten minste 1 of meer van de volgende onderdelen bevatten: a) werkplaatsen voor het nazicht, het herstellen en het onderhouden van motorvoertuigen (al of niet met inbegrip van carrosseriewerkzaamheden) met gebruik van: - maximum 4 schouwputten of hefbruggen, wanneer volledig of gedeeltelijk gelegen in een gebied ander dan industriegebied, - respectievelijk industriegebied
maximum
10
schouwputten
of
hefbruggen
wanneer
volledig
gelegen
in
Raadpleeg de technische dienst van uw gemeente om zekerheid te hebben over de ligging van uw bedrijf. b) installaties voor het mechanisch, pneumatisch of elektrostatisch aanbrengen van bedekkingsmiddelen waarmee enkel producten voor het overspuiten van voertuigen worden aangebracht met een maximaal gehalte aan VOS zoals conform de EG-Richtlijn 2004/42/EG bepaald in bijlage 2B van het KB van 7/10/2005, met een geïnstalleerde totale drijfkracht van: - 5 kW tot en met 25 kW wanneer volledig of gedeeltelijk gelegen in gebied ander dan industriegebied, - respectievelijk van 5 kW tot en met 60 kW wanneer volledig gelegen in industriegebied. Raadpleeg de technische dienst van uw gemeente om zekerheid te hebben over de ligging van uw bedrijf. 2° en verder, benevens de niet-ingedeelde aanhorigheden, uitsluitend bijkomend één of meer van de volgende onderdelen omvatten: a) afvalwater: 1) het lozen van bedrijfsafvalwater met een maximum debiet van 2 m³/uur 2) het lozen van huishoudelijk afvalwater in oppervlaktewater 3) het lozen van huishoudelijk afvalwater in de openbare riolering 4) afvalwaterzuiveringsinstallaties, met inbegrip van het lozen van het effluentwater en het ontwateren van de bijhorende slibproductie, voor de behandeling: - van huishoudelijk afvalwater - van bedrijfsafvalwater dat geen van de in bijlage 2C bij titel I van het VLAREM bedoelde gevaarlijke stoffen bevat in concentraties hoger dan de geldende milieukwaliteitsnormen voor het uiteindelijk ontvangende oppervlaktewater met een effluent tot en met 5 m³/uur b) elektrische noodgroep met een geïnstalleerd totaal elektrisch vermogen van maximum 1.000 kW, aangedreven door gas- of dieselmotor met een totaal nominaal vermogen van 100 kW tot en met 300 kW wanneer volledig gelegen in industriegebied c) elektrische transformatoren met een individueel nominaal vermogen van 100 kVA tot en met 1.000 kVA d) vaste inrichtingen voor het laden van elektrische accumulatoren door middel van toestellen met een geïnstalleerd totaal vermogen van meer dan 10 kW e) al dan niet overdekte ruimten waarin 3 tot en met 25 autovoertuigen en/of aanhangwagens worden gesteld, andere dan personenwagens
- 52 -
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 2 – Exploitatievoorwaarden
CHECKLIST RUBRIEK 15.5 GARAGE EN CARROSSERIEBEDRIJF
f) Niet-huishoudelijke inrichtingen voor het wassen van voertuigen en hun aanhangwagens, beperkt tot: - minder dan 10 voertuigen/aanhangwagens per dag wanneer volledig of gedeeltelijk gelegen in gebied ander dan industriegebied, - respectievelijk zonder beperking wanneer volledig gelegen in industriegebied g) al dan niet overdekte ruimte waarin maximaal 25 ton of 25 voertuigwrakken of afgedankte voertuigen die noch vloeistoffen, noch andere gevaarlijke onderdelen bevatten, gestald worden h) luchtcompressoren en airconditioning-installaties met een koelmiddelinhoud < 30 kg met een totale geïnstalleerde drijfkracht van 5 kW tot en met 200 kW i) opslagplaatsen voor samengeperste, vloeibaar gemaakte of in oplossing gehouden gassen in vaste reservoirs met een gezamenlijk waterinhoudsvermogen tot en met 3.000 liter j) opslagplaatsen voor corrosieve, irriterende, schadelijke of oxiderende stoffen met een totaal inhoudsvermogen van: - 200 tot en met 1 000 kg wanneer volledig of gedeeltelijk gelegen in gebied ander dan industriegebied, - respectievelijk 200 tot en met 10.000 kg wanneer volledig gelegen in industriegebied k) opslagplaatsen voor P1-producten in andere recipiënten dan vaste houders, inhoudsvermogen van:
met een totaal
- 50 liter tot en met 500 liter wanneer volledig of gedeeltelijk gelegen in gebied ander dan industriegebied, - respectievelijk van 50 liter tot en met 1000 liter wanneer volledig gelegen in industriegebied l) opslagplaatsen voor P2-producten in andere recipiënten dan vaste houders, met een totaal inhoudsvermogen van 100 liter tot en met 5.000 liter m) opslagplaatsen voor P3-producten met een totaal inhoudsvermogen van 100 liter tot en met 20.000 liter n) opslagplaatsen voor P4-producten met een totaal inhoudsvermogen van 200 liter tot en met 50.000 liter o) opslagplaatsen voor milieugevaarlijke stoffen met een opslagcapaciteit van meer dan 100 kg tot en met 1 000 kg p) brandstofverdeelinstallaties voor motorvoertuigen voor de verdeling van P3-producten waarmee uitsluitend eigen voertuigen worden bevoorraad met maximaal 1 verdeelslang q) opslagplaatsen voor gevaarlijke stoffen in kleine verpakkingen van maximaal 25 liter of 25 kg voor zover de maximale opslag begrepen is tussen 50 kg of 50 liter en 5.000 kg of 5.000 liter r) installaties voor het mechanisch behandelen van metalen, met een geïnstalleerde totale drijfkracht van: - 5 kW tot en met 10 kW wanneer volledig of gedeeltelijk gelegen in gebied ander dan industriegebied, - respectievelijk van 5 kW tot en met 200 kW wanneer volledig gelegen in industriegebied s) installaties voor het ontvetten van metalen of voorwerpen uit metaal met organische oplosmiddelen met een totaal inhoudsvermogen van de baden en spoelbaden: - van 10 liter tot en met 300 liter wanneer volledig of gedeeltelijk gelegen in gebied ander dan industriegebied, - respectievelijk van 10 liter tot en met 1.000 liter wanneer volledig gelegen in industriegebied
- 53 -
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 2 – Exploitatievoorwaarden
CHECKLIST RUBRIEK 15.5 GARAGE EN CARROSSERIEBEDRIJF
t) vast opgestelde motoren met een totaal nominaal vermogen van: - 10 kW tot en met 300 kW wanneer de inrichting volledig gelegen is in een industriegebied, - respectievelijk 10 kW tot en met 100 kW wanneer de inrichting volledig of gedeeltelijk gelegen is in een gebied ander dan industriegebied u) stookinstallaties zonder elektriciteitsproductie, met een totaal warmtevermogen van: 1) 300 kW tot en met 2000 kW wanneer de inrichting volledig gelegen is in een industriegebied en gestookt wordt met vloeibare brandstoffen, aardgas of vloeibaar gemaakt gas 2) 300 kW tot en met 500 kW in de gevallen andere dan vermeld sub 1) v) opslagplaatsen voor samengeperste vloeibaar gemaakte of in oplossing gehouden gassen in verplaatsbare recipiënten met een gezamenlijk waterinhoudsvermogen van 300 l tot en met 1.000 liter w) vast opgestelde batterijen, waarvan het product van het vermogen, uitgedrukt in Ah, met de klemspanning, uitgedrukt in V, meer bedraagt dan 10.000
B.
Stap 2: welke plichten zijn gelinkt aan de exploitatie van een standaardinriching ? Nieuwe standaardinrichtingen de inrichtingen die in bedrijf worden gesteld na 1 februari 2007: deze dienen gemeld te worden aan de overheid overeenkomstig de procedure voor klasse 3-inrichtingen. Bestaande inrichtingen de inrichtingen die op 1 februari 2007 al reeds in bedrijf waren gesteld: deze worden voortaan als standaardinrichtingen beschouwd waarvoor evenwel geen melding dient gedaan te worden. De reeds gedane melding of vergunningsaanvraag blijft geldig. De exploitanten dienen echter een situeringsplan met de aard en de ligging van de inrichting ter beschikking van de toezichthoudende ambtenaren te houden.
C.
Stap 3: welke zijn de na te leven integrale milieuvoorwaarden ? De standaardinrichtingen dienen te voldoen aan de milieuvoorwaarden samengebundeld in Titel II van het VLAREM - deel 5BIS – hoofdstuk 5BIS 15.5. De algemene en sectorale milieuvoorwaarden opgelegd door de lopende vergunningen worden van rechtswege opgeheven vanaf 1 februari 2007.
- 54 -
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 2 – Exploitatievoorwaarden
De toe te passen milieuvoorwaarden worden als volgt ingedeeld:
ALGEMENE MILIEUVOORWAARDEN 1.
Beste Beschikbare Technieken (BBT)
2.
Hygiëne, risico- en hinderbeheersing
3.
Informatieplicht
4.
Beheer van afvalstoffen en van buiten bedrijf gestelde installaties
5.
Opslag van gevaarlijke stoffen
6.
Beheersing van hinder door geluid
7.
Beheersing van hinder door licht
SECTORALE MILIEUVOORWAARDEN 1.
Keuringen, meet-, monstername- en registratievoorzieningen
2.
Brandveiligheid
3.
Afvalstoffen
AANVULLENDE SECTORALE MILIEUVOORWAARDEN 1.
Werkplaatsen voor het nazicht, het herstellen en het onderhouden van motorvoertuigen
2.
Installaties
voor
het
mechanisch,
pneumatisch
of
elektrostatisch
aanbrengen
van
bedekkingsmiddelen 3.
Het lozen van afvalwater
4.
Parkeerruimten voor motorvoertuigen
5.
Luchtcompressoren, koel- en airconditioningsinstallaties
6.
Opslag van gassen
7.
Opslag van gevaarlijke vloeistoffen in verplaatsbare recipiënten
8.
Opslag van gevaarlijke vloeistoffen in vaste houders
9.
Dieselverdeelinstallatie voor motorvoertuigen
10. Stookinstallaties 11. Motoren met inwendige verbranding behorende bij elektrische noodgroep 12. Elektrische installatie behorende bij elektrische noodgroep
! De integrale tekst van de toepasselijke milieuvoorwaarden kan geraadpleegd worden op de website van MINA (Vlaamse MilieuAdministratie) http://www.mina.be/vlarem-teksten.html
- 55 -
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 3 - Bodemsanering
DEEL 3 BODEMSANERING
- 56 -
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 3 - Bodemsanering
Het Vlaams reglement inzake bodemsanering (VLAREBO) werd door de Vlaamse overheid grondig herzien en zal op termijn integraal vervangen worden door het nieuw decreet van 27 oktober 2006 betreffende de bodemsanering en bodembescherming gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad op 22 januari 2007. Het nieuw bodemsaneringsdecreet is nog niet in werking getreden. Daarvoor moeten de uitvoeringsbesluiten nog gepubliceerd worden. Op 20 juli 2007 heeft de Vlaamse Regering het “Vlaams Reglement betreffende de bodemsanering en de bodembescherming” principieel goedgekeurd. De Vlaamse Regering streeft ernaar om dit nieuwe VLAREBO in werking te laten treden. Tot zolang blijft het oude bodemsaneringsdecreet van 22 februari 1995 en haar uitvoeringsbesluit van 5 maart 1996 van kracht!
Hoofdstuk 1
De soorten bodemverontreiniging
nieuwe bodemverontreiniging: bodemverontreiniging tot stand gekomen na 29/10/95; historische bodemverontreiniging: bodemverontreiniging tot stand gekomen vóór 29/10/95; gemengde bodemverontreiniging: verontreiniging die gedeeltelijk tot stand is gekomen vóór 29/10/95 en gedeeltelijk na 29/10/95.
1. Nieuwe bodemverontreiniging Nieuwe bodemverontreiniging is verontreiniging ontstaan na 29 oktober 1995. Indien er ernstige aanwijzingen zijn dat de bodemverontreiniging de bodemsaneringsnormen overschrijdt of dreigt te overschrijden, wordt een beschrijvend bodemonderzoek uitgevoerd. Indien dit onderzoek aantoont dat de normen overschreden werden, wordt een bodemsaneringsproject opgesteld en worden bodemsaneringswerken uitgevoerd.
- 57 -
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 3 - Bodemsanering
2. Historische bodemverontreiniging Er wordt een bodemsanering uitgevoerd, indien de bodemverontreiniging een ernstige bedreiging vormt. Er bestaat een ernstige bedreiging, wanneer er contact is of kan zijn tussen de verontreinigende stoffen en mensen, planten of dieren en waarbij dit contact zeker of waarschijnlijk schadelijke gevolgen zal hebben voor hun gezondheid. Het betreft hier eveneens bodemverontreiniging die waterwinning nadelig kan beïnvloeden. Dit is natuurlijk een zeer ruime omschrijving van het begrip "ernstige bedreiging", die heel wat appreciatiebevoegdheid verleent aan de overheid. Om aan te tonen dat de bodem historisch verontreinigd is, zijn er verschillende bewijsmiddelen. een correct uitgevoerd bodemonderzoek dat de historiciteit van de vervuiling om onweerlegbare wijze bewijst. het gaat om een bodem die verontreinigd werden door een activiteit die thans niet meer uitgeoefend wordt, en waarbij daarenboven geen enkele activiteit meer op die bodem plaatsvindt. het gaat om een bodem die verontreinigd werd door een activiteit die thans niet meer uitgeoefend wordt, en waarbij een andere activiteit die nog wel op de bodem wordt uitgeoefend soortgelijke verontreiniging niet kan veroorzaken.
3. Gemengde bodemverontreiniging Men spreekt van gemengde verontreiniging, wanneer de verontreiniging zowel vóór 29/10/95 als na 28/10/95 werd veroorzaakt. Indien de 2 soorten verontreiniging kunnen worden onderscheiden, zijn zowel de bepalingen van de nieuwe als de historische verontreiniging van toepassing. Kan er geen onderscheid worden gemaakt, dan gelden enkel de bepalingen van de nieuwe verontreiniging.
- 58 -
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 3 - Bodemsanering
Hoofdstuk 2
De voorzorgsmaatregelen
Indien
de
Vlaamse
regering
van
oordeel
is
dat
bodemverontreiniging
het
gebruik
van
verontreinigde gronden overeenkomstig hun bestemming verhindert, legt ze op voorstel van OVAM, en nadat de eigenaar en de gebruiker van de verontreinigde gronden zijn gehoord, de nodige gebruiksbeperkingen op. Indien OVAM van oordeel is dat ándere maatregelen dan gebruiksbeperkingen noodzakelijk zijn om de mens of het milieu te beschermen (tegen de gevaren van bodemverontreiniging), en dit in afwachting van de uitvoering van bodemsaneringswerken, legt de regering, nadat de eigenaar en de gebruiker van de verontreinigde gronden zijn gehoord, de nodige voorzorgsmaatregelen op. ! De gebruiksbeperkingen of voorzorgsmaatregelen gelden voor bepaalde duur. Ze worden aangepast of opgeheven nadat een bodemsanering is uitgevoerd of wanneer ze niet langer nodig zijn. Belanghebbenden kunnen aan de Vlaamse regering bij een met redenen omkleed verzoekschrift de wijziging of opheffing van de gebruiksbeperkingen of voorzorgsmaatregelen vragen. De Vlaamse regering doet dan een uitspraak na raadpleging van OVAM. Besluiten waarin gebruiksbeperkingen of voorzorgsmaatregelen worden opgelegd, aangepast of opgeheven, worden overgeschreven in de registers van de hypotheekbewaarder.
- 59 -
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 3 - Bodemsanering
Hoofdstuk 3
Wie moet saneren ?
1. Nieuwe verontreiniging In geval van nieuwe verontreiniging zijn volgende personen verplicht om op eigen kosten tot bodemsanering over te gaan: de exploitant, indien op de grond waar de verontreiniging tot stand kwam een inrichting is gevestigd of een activiteit word uitgeoefend die volgens de wetgeving van VLAREM I meldingsplichtig of vergunningsplichtig is; de eigenaar van de grond waar de verontreiniging tot stand kwam, en dit in de andere gevallen, tenzij hij bewijst dat een andere persoon voor eigen rekening de feitelijke controle over de grond heeft. In dat geval rust de verplichting op die andere persoon. De bovengenoemde personen moeten echter niet tot sanering overgaan, indien zij gelijktijdig de volgende voorwaarden vervullen: zij hebben de verontreiniging niet zelf veroorzaakt; op het ogenblik dat ze exploitant, eigenaar of feitelijk gebruiker werden, waren ze niet op de hoogte van de verontreiniging of behoorden ze het niet te zijn; sinds 1/1/93 wordt er op de grond geen activiteit meer uitgeoefend, die voorkomt op de lijst van activiteiten die bodemverontreiniging kunnen veroorzaken. Deze lijst stemt nagenoeg overeen met de indelingslijst van VLAREM I. Als aan al deze voorwaarden is voldaan zal de sanering door OVAM uitgevoerd worden. Opgelet! Wie de exploitatie van een inrichting of activiteit overneemt, in eigendom of in feitelijke controle, van een verbonden onderneming die op de hoogte was of behoorde te zijn van de verontreiniging, wordt zelf geacht op de hoogte geweest te zijn van de verontreiniging. Het zal dus bijna onmogelijk zijn om gelijktijdig aan deze 3 voorwaarden te voldoen.
2. Historische verontreiniging De saneringsplicht rust hier op dezelfde personen als voor de nieuwe verontreiniging. Indien zij echter vóór 1/1/93 een grond aankochten of in gebruik namen, waarvan ze wisten dat die vervuild was, moeten zij toch niet saneren, indien zij hem niet gebruiken voor hun beroep of bedrijf én indien zij aantonen dat zij de verontreiniging niet zelf veroorzaakten.
- 60 -
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 3 - Bodemsanering
Hoofdstuk 4
Hoe verloopt de sanering ?
1. Beschrijvend bodemonderzoek Wanneer verontreiniging werd vastgesteld, en alvorens tot bodemsanering over te gaan, wordt eerst een beschrijvend bodemonderzoek uitgevoerd.
Dit onderzoek wordt ingesteld om de ernst van de
bodemverontreiniging vast te stellen, om o.a. een beeld te krijgen van de aard, hoeveelheid, concentratie en oorsprong van de vervuiling, de verspreiding ervan, het gevaar op blootstelling eraan voor mens en dier, de evolutie naar de toekomst toe … Voor men zo'n onderzoek uitvoert, wordt o.l.v. een bodemsaneringsdeskundige een voorstel van onderzoek opgesteld, dat moet goedgekeurd worden door OVAM d.m.v. een conformiteitsattest. Er worden tussentijdse verslagen en een eindverslag aan OVAM overgemaakt. Na het onderzoek wordt een bodemsaneringsproject opgesteld, dat bepaalt hoe de bodemsanering moet uitgevoerd worden. Dit project moet eveneens door OVAM goedgekeurd worden d.m.v. een conformiteitsattest. Daarna kunnen de bodemsaneringswerken aanvatten.
2. Oriënterend bodemonderzoek Naast het beschrijvend onderzoek, bestaat eveneens het oriënterend bodemonderzoek. Dit onderzoek heeft tot doel uit te maken of er ernstige aanwijzingen van bodemverontreiniging bestaan op bepaalde gronden. Het oriënterend bodemonderzoek hangt dus niet af, in tegenstelling van het beschrijvend bodemonderzoek, van het bestaan van verontreiniging, maar vindt gewoon plaats op bepaalde tijdstippen. Het onderzoek vindt plaats op de volgende tijdstippen: a)
Overdracht van gronden: telkens wanneer een grond waarop een inrichting of een activiteit gevestigd is of was, die is opgenomen in de lijst, wordt overgedragen, moet een oriënterend bodemonderzoek worden uitgevoerd. Opgelet ! Wanneer echter 2 jaar vóór de overdracht reeds een dergelijk onderzoek werd uitgevoerd en er sindsdien geen activiteiten hebben plaatsgevonden die tot bijkomende verontreiniging kunnen leiden, moet er geen nieuw onderzoek uitgevoerd worden.
- 61 -
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 3 - Bodemsanering
b)
Sluiting op stopzetting van inrichting of activiteit: bij de sluiting of stopzetting van een inrichting of activiteit die is opgenomen in de lijst, moet een oriënterend bodemonderzoek worden uitgevoerd;
c)
Periodieke onderzoeken: OVAM kan ten allen tijde ambtshalve overgaan tot een oriënterend bodemonderzoek; inrichtingen of activiteiten die in de lijst met de letter “A” zijn aangeduid: - is de stelplaats vóór 29/10/95 in exploitatie dan moet het oriënterend bodemonderzoek een eerste maal vóór 31/12/2003 uitgevoerd worden; - werd de exploitatie van de stelplaats na 28/10/95 aangevat, dan moet men nagaan of reeds een oriënterend bodemonderzoek werd uitgevoerd binnen de 5 jaar vóór de datum van de milieuvergunning. Is dit het geval, dan moet het eerste oriënterend bodemonderzoek worden uitgevoerd, binnen de 20 jaar na de datum van de milieuvergunning. Is dit niet het geval, dan moet het eerste bodemonderzoek worden uitgevoerd binnen een periode van 10 jaar na de datum van de milieuvergunning; - vervolgens moet periodiek om de 20 jaar een onderzoek worden uitgevoerd; inrichtingen of activiteiten die in de lijst met de letter “B” zijn aangeduid (bv. opslag van meer dan 20.000 tot 500.000 l mazout): - is de tank vóór 29/10/95 in exploitatie, dan moet het oriënterend bodemonderzoek een eerste maal vóór 31/12/2001 uitgevoerd geweest zijn; - werd de exploitatie van de tank na 28/10/95 aangevat, dan moet men nagaan of reeds een oriënterend bodemonderzoek werd uitgevoerd binnen de 5 jaar vóór de datum van de milieuvergunning. Is dit het geval, dan moet het eerste oriënterend bodemonderzoek worden uitgevoerd, binnen de 10 jaar na de datum van de milieuvergunning. Is dit niet het geval, dan moet het bodemonderzoek worden uitgevoerd binnen een periode van 8 jaar na de datum van de milieuvergunning; - vervolgens moet periodiek om de 10 jaar een onderzoek worden uitgevoerd. inrichtingen of activiteiten die in de lijst met de letter “C” zijn aangeduid (bv. opslag van meer dan 500.000 l mazout): - is de tank vóór 29/10/95 in exploitatie, dan moet het oriënterend bodemonderzoek een eerste maal vóór 31/12/1999 uitgevoerd geweest zijn; - werd de exploitatie van de tank na 28/10/95 aangevat, dan moet het eerste oriënterend bodemonderzoek worden uitgevoerd, binnen de 5 jaar na de datum van de milieuvergunning; - vervolgens moet periodiek om de 5 jaar een onderzoek worden uitgevoerd.
- 62 -
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 3 - Bodemsanering
Eerste onderzoek Exploitatie gestart na 29/10/1995 Categorie
A
B
C
WEL Oriënterend bodemonderzoek binnen 5 jaar voorafgaand aan definitieve milieuvergunning
GEEN Oriënterend bodemonderzoek binnen 5 jaar voorafgaand aan definitieve milieuvergunning
voor 31/12/2003
binnen 20 jaar na definitieve milieuvergunning
binnen 10 jaar na definitieve milieuvergunning
20 jaar
voor 31/12/2001
binnen 10 jaar na definitieve milieuvergunning
binnen 8 jaar na definitieve milieu-vergunning
10 jaar
voor 31/12/1999
binnen 5 jaar na definitieve milieuvergunning
binnen 5 jaar na definitieve milieu-vergunning
5 jaar
Exploitatie gestart vóór 29/10/1995
Periodiek
- 63 -
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 3 - Bodemsanering
Hoofdstuk 5
Overdracht van gronden
Het bodemsaneringsdecreet heeft eveneens tot doel om de nieuwe eigenaar of gebruiker van een perceel zekerheid te geven omtrent de toestand van de bodem.
1. Bepalingen voor alle gronden In geval van overdracht moet de overdrager bij OVAM eerst een bodemattest aanvragen en de inhoud ervan meedelen aan de overnemer. Dit attest is een uittreksel uit het bodemregister, en vermeldt de informatie die bij de overheid bekend is omtrent het betrokken perceel. Het attest zal uiterlijk 2 maanden na de aanvraag worden afgeleverd. De inhoud van het bodemattest moet in alle akten van overdracht worden opgenomen, evenals de verklaring van de overdrager dat de verwerver op de hoogte is gebracht van de inhoud van het bodemattest. ! Indien dit niet gebeurt, kan de verwerver van de gronden of OVAM de nietigheid van de overdracht vorderen.
2. Bepalingen voor de gronden waarop een ingedeelde inrichting is gevestigd Vóór elke overdracht moet een oriënterend bodemonderzoek plaatsvinden. Vervolgens meldt de overdrager aan OVAM zijn bedoeling de grond over te dragen. Bij die melding moet het verslag van het oriënterend onderzoek gevoegd worden. Wanneer OVAM meent dat er ernstige aanwijzingen zijn van nieuwe of historische bodemverontreiniging, maant zij de overdrager binnen de 60 dagen na de melding van de overdracht aan om een beschrijvend bodemonderzoek uit te voeren. Wanneer deze aanmaning niet binnen de 60 dagen gebeurt, kan de overdracht plaatsvinden.
- 64 -
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 3 - Bodemsanering
Wanneer blijkt dat de bodemsaneringsnormen overschreden zijn, kan de overdracht niet plaatsvinden vooraleer de overdrager: een bodemsaneringsproject heeft opgesteld; jegens OVAM de verbintenis heeft aangegaan de bodemsaneringswerken uit te voeren; financiële zekerheden heeft gesteld. Dit alles moet niet gebeuren, wanneer de overdrager de bodemverontreiniging niet zelf heeft veroorzaakt, hij niet op de hoogte was of behoorde te zijn van de verontreiniging en er sinds 01/01/93 geen inrichting of activiteit uit de lijst in bijlage, werd uitgeoefend. De overdrager moet hieromtrent wel zijn gemotiveerd standpunt schriftelijk overmaken aan OVAM binnen 30 dagen na de ontvangst van de aanmaning. Al deze verplichtingen kunnen wel door de verwerver worden vervuld, wanneer hierover een akkoord bestaat tussen overdrager en verwerver. Zij moeten dit dan wel melden aan OVAM, en voegen aan die melding een kopie van het akkoord toe.
- 65 -
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 3 - Bodemsanering
Hoofdstuk 6
Lijst van activiteiten die bodemonderzoekplichtig zijn
Categorie
orienterend bodemonderzoek verplicht :
O
Bij overdracht, sluiting van de inrichting of stopzetting van de activiteiten
A
Bij overdracht, sluiting van de inrichting of stopzetting van de activiteiten en om de 20 jaar
B
Bij overdracht, sluiting van de inrichting of stopzetting van de activiteiten en om de 10 jaar
C
Bij overdracht, sluiting van de inrichting of stopzetting van de activiteiten en om de 5 jaar
Rubriek
2.
Inrichting of activiteit
Categorie
Afvalstoffen: inrichtingen voor de verwerking van afvalstoffen overeenkomstig het decreet van 2 juli 1981 betreffende de voorkoming en het beheer van afvalstoffen en zijn uitvoeringsbesluiten. Opslag en mechanische behandeling van: Mechanisch behandelen is het behandelen van de afvalstoffen met werktuigen zonder de chemische eigenschappen van de afvalstoffen te veranderen. Het is o.m. het breken, demonteren, klieven, knippen, kuisen, persen, pletten, scheiden, shredderen, snijbranden stralen, wassen, zagen, zeven. b) schroot, met een opslagcapaciteit van:
2.2.2.
4) 5) 6)
Maximaal 10 ton Meer dan 10 ton tot en met 100 ton Meer dan 100 ton
O B C
d) voertuigwrakken, met een opslagcapaciteit van: 1) 2) 3)
Meer dan 2 t.e.m. 10 wrakken of 10 ton Meer dan 10 wrakken of 10 ton t.e.m. 100 wrakken of 100 ton Meer dan 100 wrakken of 100 ton
O B C
Opslag en fysisch-chemische behandeling al of niet in combinatie met mechanische behandeling, van:
2.3.2.
Fysisch-chemisch behandelen van afvalstoffen is de chemische eigenschappen, de chemische samenstelling of de aggregatietoestand van de afvalstoffen wijzigen. Het is o.m. het decanteren, distilleren, extraheren, mengen, neerslaan, neutraliseren, ontwateren, oxyderen, raffineren, reduceren, regenereren, smelten, solidifiëren. c) afgewerkte olie
2.3.4.
C
Opslag en verbranding, met of zonder energiewinning en met of zonder terugwinning van stoffen van: c) afgewerkte olie
C
- 66 -
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 3 - Bodemsanering
Rubriek
4.
4.1.
Inrichting of activiteit
Categorie
Bedekkingsmiddelen (verven, vernissen, inkten, emails, metaalpoeders en analoge produkten, afbijt en beitsmiddelen): Inrichtingen voor de productie van lak, verf, drukinkten en/of pigmenten alsmede voor het bereiden van bedekkingsmiddelen, met een geïnstalleerde totale drijfkracht van: 4) 5)
meer dan 10kW tot en met 200kW meer dan 200 KW
B C
Inrichtingen voor het mechanisch, pneumatisch of elektrostatisch aanbrengen van bedekkingsmiddelen (uitgezonderd het aanbrengen van bedekkingsmiddelen met behulp van een kwast of borstel, het aanbrengen van bedekkingsmiddelen aan een gebouw of enige andere vaste constructie en het aanbrengen van wegmarkeringen): a) inrichtingen voorzien van een filterinstallatie met gebruik van actieve kool voor de absorptie van afvalgassen of een gelijkwaardige installatie, alsmede inrichtingen waar uitsluitend wateroplosbare verven worden aangebracht met een geïnstalleerde totale drijfkracht van: 4.3. 4) 5) 6)
A B C
5kW tot en met 25 kW meer dan 25 kW tot en met 200 kW meer dan 200 kW
b) andere dan sub a) bedoelde inrichtingen, met een geïnstalleerde totale drijfkracht van : 4) 5) 6)
5kW tot en met 10 kW meer dan 10 kW tot en met 200 kW meer dan 200 kW
A B C
4.4.
Inrichtingen voor het thermisch behandelen van voorwerpen bedekt met bedekkingsmiddelen, wanneer het inwendig volume van de ovens groter is dan 0,25 m³ Opmerking: Dit zijn de droogovens.
B
4.5.
Opslagplaatsen voor meer dan 10 ton bedekkingsmiddelen
O
15.
Garages, parkeerplaatsen motorvoertuigen
15.2.
Werkplaatsen voor het herstellen van motorvoertuigen (met inbegrip van carrosseriewerkzaamheden) andere dan bedoeld in rubriek 15.3.
A
15.3.
Werkplaatsen voor het nazicht, het herstellen en het onderhouden van motorvoertuigen met gebruik van meer dan één schouwput of brug (met inbegrip van carrosseriewerkzaamheden)
A
17.
Gevaarlijke producten:
en
herstellingswerkplaatsen
voor
Inrichtingen voor de opslag van zeer giftige, giftige en ontplofbare stoffen met een opslagcapaciteit van: 17.3.2. 4) 5)
meer dan 100 kg tot en met 1 ton meer dan 1 ton
B C
- 67 -
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 3 - Bodemsanering
Rubriek
Inrichting of activiteit
Categorie
Opslagplaatsen voor oxyderende, schadelijke, corrosieve en irriterende stoffen met een totaal inhoudsvermogen van: 17.3.3.
4) meer dan 1000 kg tot en met 50.000 kg 5) meer dan 50.000 kg Opmerking: met corrosieve stoffen wordt onder meer batterijzuur bedoeld.
B C
Opslagplaatsen voor zeer licht en licht ontvlambare vloeistoffen met een totaal inhoudsvermogen van: 17.3.4
4) meer dan 500 l t.e.m. 30.000 l 5) meer dan 30.000 l Opmerking: licht ontvlambare vloeistoffen zijn o.a. brandspiritus, ethanol, propanol, ether, petroleumether Opslagplaatsen voor inhoudsvermogen van:
17.3.5.
ontvlambare
vloeistoffen
O B benzine,
met
een
aceton,
totaal
4) meer dan 5.000 l tot en met 100.000 l 5) meer dan 100.000 l Opmerking: met ontvlambare vloeistoffen wordt bedoeld o.a. white spirit, lamppetroleum.
A C
Opslagplaatsen voor vloeistoffen met een ontvlammingspunt hoger dan 55° C, maar dat 100° C niet overtreft, met een totaal inhoudsvermogen van: 17.3.6.
4) meer dan 20.000 l tot en met 500.000 l 5) meer dan 500.000 l Opmerking: onder deze rubriek vallen volgende vloeistoffen: stookolie, gasolie (diesel), huisbrandolie.
A C
Opslagplaatsen voor vloeistoffen met een ontvlammingspunt hoger dan 100° C met een totaal inhoudsvermogen van: 17.3.7.
4) meer dan 50.000 l tot en met 5.000.000 l 5) meer dan 5.000.000 l Opmerking: hieronder vallen o.a.: smeerolie, paraffineolie, zeer zware fuel, glycerol
A C
Opslagplaatsen voor milieugevaarlijke stoffen met een opslagcapaciteit van: 17.3.8.
4) 5)
meer dan 1 ton tot en met 100 ton meer dan 100 ton
B C
Brandstofverdeelinstallaties voor motorvoertuigen, d.w.z. installaties voor het vullen van brandstoftanks van motorvoertuigen met vloeibare koolwaterstoffen bedoeld voor de voeding van de erop geïnstalleerde motor(en): 17.3.9
4) 5) 6)
29.
29.5.2.
de in rubriek 17.3.6.2 van de indelingslijst van VLAREM I bedoelde vloeistoffen met maximaal 1 verdeelslang de in rubriek 17.3.4.1° en 2° van de indelingslijst van VLAREM I bedoelde vloeistoffen met maximaal 1 verdeelslang waarmee uitsluitend eigen bedrijfsvoertuigen worden bevoorraad overige inrichtingen
O A B
Metalen: Smederijen en inrichtingen voor het mechanisch behandelen van metalen en het vervaardigen van voorwerpen uit metaal met een geïnstalleerde totale drijfkracht van: 4) 5)
meer dan 10 kW tot en met 200 kW meer dan 200 kW
O A
- 68 -
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 3 - Bodemsanering
Rubriek
Inrichting of activiteit
Categorie
Inrichtingen voor het fysisch behandelen van metalen of voorwerpen uit metaal of stralen met zand of andere producten (uitgezonderd het stralen van een gebouw of enige andere vaste constructie) met een geïnstalleerde totale drijfkracht van: 29.5.4.
4) meer dan 10 kW tot en met 200 kW 5) meer dan 200 kW Opmerking: deze rubriek kan van toepassing zijn in de herstellingsplaatsen waar men zandstraalt.
O A
Ontvetten van metalen of voorwerpen uit metaal door middel van: a) gehalogeneerde oplosmiddelen ontvlammingspunt tot en met inhoudsvermogen van:
29.5.7
j) k) l)
of 55 °
oplosmiddelen met in baden met een
een totaal
10 tot 300 l meer dan 300 l tot en met 5.000 l meer dan 5.000 l
b) andere organische oplosmiddelen inhoudsvermogen van:
in
baden
O A C met
een
totaal
4) meer dan 300 l tot 5.000 l 5) meer dan 5.000 l Opmerking: deze rubriek is van toepassing als u gebruik maakt van ontvettingsbaden.
O B
Coating van voertuigen Alle activiteiten waarbij een of meer ononderbroken lagen van een coating worden aangebracht op de volgende voertuigen: 59.5.1.
4) bussen, in artikel 1, §1, van het KB van 15 maart 1968 gedefinieerd als voertuigen van de categorieën M2 en M3; 3) met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van minder dan 15 ton 4) met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer dan 15 ton
B C
- 69 -
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 4 – Beheer en vervoer van afvalstoffen
DEEL 4 BEHEER EN VERVOER VAN AFVALSTOFFEN
- 70 -
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 4 – Beheer en vervoer van afvalstoffen
Dit deel geeft een overzicht van de belangrijkste verplichtingen betreffende de geproduceerde afvalstoffen voorzien
in
het
Vlaams
Besluit
inzake
afvalvoorkoming
en
-beheer
(VLAREA)
van
5 december 2003 zoals gewijzigd door het Besluit van 9 februari 2007.
Hoofdstuk 1
De soorten van afvalstoffen
1. Huishoudelijk afvalstoffen Dit zijn afvalstoffen die ontstaan door de normale werking van een particulier huishouden en afvalstoffen die hiermee gelijkgesteld worden. Onder die laatste worden o.a. begrepen: straat- en veegvuil en papierafval.
2. Bedrijfsafvalstoffen Dit zijn afvalstoffen die ontstaan ten gevolge van een industriële, ambachtelijke of wetenschappelijke activiteit en de afvalstoffen die daarmee gelijkgesteld worden. De invulling van dit laatste begrip is eenvoudig: alles wat geen huishoudelijke afvalstoffen zijn wordt beschouwd als bedrijfsafval.
3. Gevaarlijke afvalstoffen Dit zijn afvalstoffen die een bijzonder gevaar voor de gezondheid van de mens of voor het milieu opleveren of afvalstoffen die in een speciale inrichting moeten verwerkt worden.
- 71 -
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 4 – Beheer en vervoer van afvalstoffen
Deze afvalstoffen worden geacht minstens één van de volgende gevaarlijke eigenschappen te bezitten: -
ontplofbaar
-
licht ontvlambaar
-
irriterend
-
schadelijk
-
giftig
-
bijtend
-
kankerverwekkend
De gevaarlijke afvalstoffen die door de sector geproduceerd worden zijn o.m. gemorste olie, afval van verf en lak, slib van verf- en lakverwijdering, afval van hydraulische olie, remvloeistof, afval van motor-, transmissie- en smeerolie, afval van olie en andere vloeistoffen voor isolatie en warmteoverdracht, inhoud van olie/waterafscheiders, afgedankt materiaal en shredderafval, batterijen en accu's, vet/oliemengsel van olie/waterafscheiding, gescheiden ingezamelde fracties van verf, inkt, lijm, hars, oplosmiddelen en van Tlbuizen, verpakkingen die gevaarlijke afvalstoffen hebben bevat.
4. Bijzondere afvalstoffen Dit zijn afvalstoffen (zowel huishoudelijke, gevaarlijke, bedrijfsafvalstoffen of andere afvalstoffen) die wegens hun aard, samenstelling, herkomst of verwijdering een bijzondere regeling behoeven. Enkele voorbeelden van bijzondere afvalstoffen: -
afgewerkte olie;
-
voertuigwrakken;
-
rubberbanden;
-
vervuilde of onbruikbare brandstoffen;
-
remschijven, remplaten, remblokken en koppelingsplaten die asbest bevatten;
-
remvloeistof;
-
startbatterijen.
- 72 -
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 4 – Beheer en vervoer van afvalstoffen
Hoofdstuk 2
Aanvaardingsplicht
De Vlaamse regering kan afvalstoffen aanduiden waarvoor een aanvaardingsplicht geldt voor de eindverkoper, tussenhandelaar en de producent of invoerder. De aanvaardingsplicht of terugnameplicht voor de eindverkoper houdt in dat hij, wanneer een consument een product aanschaft, verplicht is het overeenstemmende product, waarvan de consument zich ontdoet, gratis in ontvangst te nemen. De tussenhandelaars en de producenten of invoerders zijn dan op hun beurt verplicht de afvalstoffen van de eindverkoper te aanvaarden. Het zijn uiteindelijk de producenten of invoerders die instaan en verantwoordelijk zijn voor de nuttige toepassing of verwijdering van de afvalstoffen. De eindverkoper, tussenhandelaar en invoerder/producent moeten de volgende afvalstoffen gratis in ontvangst nemen, zelfs wanneer de consument geen vervangende producten aanschaft: afvalloodstartbatterijen; afgedankte voertuigen; afgewerkte olie; afvalbanden. ! De terugname voor afgedankte voertuigen is gratis onder volgende voorwaarden: a)
het bevat alle onderdelen die noodzakelijk zijn voor het functioneren van het voertuig;
b)
het bevat geen afvalstoffen die vreemd zijn aan het afgedankte voertuig;
c)
het is vergezeld van het inschrijvingsbewijs D.I.V., het gelijkvormigheidsattest, en het keuringsbewijs;
d)
het moet aangeleverd worden op de door de eindverkoper aangeduide plaats. Het betreft voldoende en geografisch evenwichtig gespreide plaatsen;
- 73 -
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 4 – Beheer en vervoer van afvalstoffen
Hoofdstuk 3
Meldingsplicht
Elke producent van afvalstoffen, huishoudelijke afvalstoffen uitgezonderd, is verplicht dit vóór 10 februari van elk jaar te melden aan de Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor het Vlaamse Gewest (OVAM). De melding heeft telkens betrekking op de gegevens van het vorige jaar. Ze gebeurt schriftelijk en bevat inlichtingen aangaande de aard, de oorsprong, de samenstelling en de hoeveelheid van de voortgebrachte afvalstoffen. De melding moet gebeuren d.m.v. speciaal daartoe ontworpen formulieren. Deze formulieren worden u toegestuurd door OVAM. Indien dit niet het geval is, kan dit formulier op eenvoudige aanvraag gratis bekomen worden bij OVAM of het kan gedownload worden van de website van OVAM (www.ovam.be). Het formulier kan vervangen worden door een eigen ontwikkeld model, op voorwaarde dat dit wordt toegestaan door de bevoegde ambtenaar van OVAM. Hiertoe moet u bij aangetekend schrijven een modeldocument, dat dezelfde informatie bevat als het formulier, insturen bij OVAM. De ambtenaar moet binnen de 30 dagen beslissen. In principe moet u per soort afvalstof die in uw bedrijf vrijkomt een meldingsformulier invullen. Indien verschillende afvalstoffen in 1 container gegooid worden, mogen deze samen op 1 formulier gemeld worden. Bijvoorbeeld: afvalhout, papier, karton, bouw- en sloopafval, lampen en glasafval. Deze stoffen worden gemeld onder de benaming ambachtelijk afval. Het meldingsformulier moet in 2 exemplaren ingevuld worden. Eén exemplaar moet u overmaken aan OVAM, het andere moet u bewaren.
- 74 -
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 4 – Beheer en vervoer van afvalstoffen
Hoofdstuk 4
Beheer en verwijdering van afvalstoffen
1. Bedrijfsafvalstoffen In verband met bedrijfsafvalstoffen gelden de volgende verplichtingen: het bijhouden van een afvalstoffenregister met vermelding van aard, samenstelling, oorsprong, hoeveelheid, bestemming en wijze van nuttige toepassing of verwijdering van de afvalstoffen. Het register moet ter beschikking gehouden worden op het bedrijf en moet gedurende 5 jaar bijgehouden worden. de producenten van bedrijfsafvalstoffen moeten deze afvalstoffen op hun kosten verwijderen of een nuttige toepassing geven. Dit kan ofwel binnen de onderneming, indien men daartoe de nodige milieuvergunningen heeft. Indien dit niet het geval is, kan men de afvalstoffen afgeven aan een derde, die wel de nodige vergunningen bezit.
2. Gevaarlijke afvalstoffen De bovenvermelde plichten ( afvalstofregister en verwijderingsplicht) gelden ook voor de gevaarlijke afvalstoffen. Gevaarlijke afvalstoffen moeten bovendien bij de tijdelijke opslag, de inzameling en het vervoer deugdelijk zijn verpakt en/of opgeslagen en overeenkomstig de geldende internationale en Europese voorschriften zijn gekenmerkt. Tijdens het vervoer moeten zij bovendien vergezeld zijn van een identificatieformulier. De verschillende gevaarlijke afvalstoffen moeten bij de inzameling, verwijdering of nuttige toepassing van elkaar en van de andere afvalstoffen gescheiden worden gehouden. Enkel indien het vereist is voor de veiligheid bij de verwijdering of om de nuttige toepassing te verbeteren kunnen de gevaarlijke afvalstoffen met elkaar of met andere afvalstoffen worden vermengd.
- 75 -
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 4 – Beheer en vervoer van afvalstoffen
3. Bijzondere afvalstoffen uit de sector A.
Afgedankte voertuigen Alle afgedankte voertuigen moeten worden ingeleverd bij een erkend centrum voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen. De houder moet zich ontdoen van een voertuig: dat niet is voorzien van de volgende boorddocumenten of waarvan de eigenaar die niet binnen een maand kan voorleggen: a) het inschrijvingsbewijs DIV; b) het gelijkvormigheidsattest; c) het keuringsbewijs; waarvan de geldigheidsduur van het laatste reglementair keuringsbewijs meer dan 1 jaar verstreken is; vanaf 1 jaar na datum waarop het voertuig voor de eerste keer had gekeurd moeten zijn als het in gebruik was gebleven; waarvan het chassisnummer geblokkeerd is in het repertorium van de motorvoertuigen en de aanhangwagens op basis van een melding van totaal verlies. De termijnen waarbinnen de afgedankte voertuigen moeten worden ingeleverd bij een erkend centrum, bedragen: 1 maand vanaf het verstrijken van de termijn waarbinnen de ontbrekende documenten moeten worden voorgelegd; 2 jaar vanaf het verlopen van de geldigheidsdatum van het keuringsbewijs; 2 jaar vanaf de datum waarop de wagen voor de eerste keer gekeurd had moeten zijn als hij in gebruik was gebleven; 2 jaar vanaf de datum van blokkering in het repertorium van de motorvoertuigen en de aanhangwagens op basis van een melding van totaal verlies. Met het oog op de nakoming van deze verplichtingen moet in het register het chassisnummer vermeld worden. ! Het is verboden afgedankte voertuigen te vernietigen, met inbegrip van indrukken, behalve door de erkende centra.
- 76 -
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 4 – Beheer en vervoer van afvalstoffen
B.
Afvalbanden Het is verboden afvalbanden en versnipperde rubberbanden te storten. Het is tevens verboden afvalbanden te verwerken zonder dat voorafgaandelijk enige bewerking plaatsvond, die gericht is op de gehele of gedeeltelijke nuttige toepassing van deze afvalbanden.
C.
Afvalloodstartbatterijen Het is verboden afvalloodstartbatterijen te verwerken zonder dat voorafgaandelijk enige bewerking
plaatsvond,
die
gericht
is
op
de
gehele
of
gedeeltelijke
recycling
van
de
afvalloodstartbatterijen. Het is verboden het zuur uit afvalloodstartbatterijen te verwijderen buiten een inrichting, vergund voor de verwerking ervan.
- 77 -
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 4 – Beheer en vervoer van afvalstoffen
Hoofdstuk 5
Erkende afvalcentra
AFVALBANDEN: RECYTYRE Jules Bordetlaan 164 bus 7 1140 Brussel Tel. +32 (0)2 778 62 00
[email protected]
AFGEDANKTE VOERTUIGEN: FEBELAUTO Woluwelaan 46 bus 13 1200 Brussel Tel. +32 (0)2 778 64 62
[email protected]
GEBRUIKTE OLIE: VALORLUB Koninging Astridlaan 59 bus 8 1780 Wemmel Tel. +32 (0)2 456 84 52
[email protected]
LOODSTARTBATTERIJEN: RECYBAT Woluwelaan 46 bus9 1200 Brussel Tel. +32 (0)2 778 62 78
[email protected]
- 78 -
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 5 - Milieusubsidies
DEEL 5 MILIEUSUBSIDIES
- 79 -
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 5 - Milieusubsidies
De Vlaamse overheid kent subsidies toe om milieuvriendelijke investeringen aan te moedigen. De ondernemer kan genieten van een financiële steun in de vorm van een:
ecologiepremie; budget voor economisch advies (BEA); eco-efficiëntiescan.
Hoofdstuk 1
Ecologiepremie
1. Welke ondernemingen komen in aanmerking ? De subsidie wordt toegekend volgens een wedstrijdformule, een zogenaamde “call systeem” waarbij maximaal 3 keer per jaar een oproep wordt gedaan aan de ondernemingen die een investering wensen uit te voeren en hiervoor een subsidie aanvragen. Vervolgens worden alle ingediende projecten gerangschikt volgens een scoresysteem waarbij een vooraf bepaalde subsidie-enveloppe verdeeld wordt over de best gerangschikte aanvragen tot het budget opgebruikt is.
2. Welke investeringen komen in aanmerking ? Alleen de ecologie-investeringen die voorkomen op de limitatieve technologieënlijst (LTL) komen in aanmerking. ! De volledige limitatieve technologieënlijst is te raadplegen op http://ewbl-publicatie.vlaanderen.be
- 80 -
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 5 - Milieusubsidies
3. Hoe wordt rangschikking opgemaakt en de subsidie berekend ? De subsidieaanvragen worden individueel getoetst aan vooropgestelde vaste criteria. Enkel de meerkost van de technologie waarin de ondernemer wil investeren komt in aanmerking voor de berekening. De meerkost houdt de extra-investeringen in verminderd met de besparingen en bijkomende opbrengsten behaald gedurende de 5 eerste jaren van gebruik. Deze ecologische meerkost wordt in de LTL gestandardiseerd in een percentage. Hiernaast vermeld de LTL tevens een milieuperformantiefactor die een beoordeling is van de mate waarin de technologie een positieve impact heeft op het milieu. Hoe hoger dit factor ligt hoe hoger het subsidiebedrag zal zijn. De subsidie bedraagt voor KMO‟s maximum 20 % en voor grote ondernemingen maximum 10 %. De totale toegereikte subsidie wordt beperkt tot € 1.500.000. Om de rangschikking verder te bepalen worden er andere criteria gehanteerd die betrekking hebben op de onderneming zelf. De onderneming scoort bij ieder criteria die behaald wordt: 1.
de economische leefbaarheid van de onderneming beoordeeld ahv de cashflowratio1;
2.
de toetreding tot een energiebeleidsovereenkomst gesloten met het Vlaams Gewest;
3.
het beschikken over een milieucertificaat (ISO-14001, EMAS, ...). Het bezit van één van deze leidt tot een verhoging van het subsidiepercentage.
4. Ecologie-investeringen toepasselijk voor de sector Op de LTL vindt men de volgende technologieën toepasselijk voor de sector: EURO V motor; roetfilter voor bestaande voertuigen met EURO I, II of III.
1
Cashflowratio = (winst of verlies voor belastingen + afschrijvingen) / totale activa.
- 81 -
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 5 - Milieusubsidies
- 82 -
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 5 - Milieusubsidies
- 83 -
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 5 - Milieusubsidies
5. Aanvraagprocedure De eerste call voor 2008 loopt van 4 januari 2008 tot 30 april 2008 en heeft een budgettaire enveloppe van 25.000.000 €. De aanvraag wordt elektronisch gedaan op www.vlaanderen.be/ecologiepremie ! De investering mag ten vroegste gestart worden na het indienen van de subsidieaanvraag en moet ten laatste beëindigd worden binnen de 3 jaar na toekenning van de subsidie. Agentschap Economie Cel ecologiepremie Koning Albert II-laan 35 1030 Brussel
[email protected]
- 84 -
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 5 - Milieusubsidies
Hoofdstuk 2
Budget voor economisch advies (BEA)
1. Welke ondernemingen komen in aanmerking ? De Vlaamse overheid heeft een subsidiemaatregel ontwikkeld om de KMO‟s te steunen die willen investeren
in
ondernemerschapsbevorderende
diensten
zoals
advies,
opleiding,
kennis
en
mentorschap. Aan de hand van een ondernemerschapsportefeuille zal de ondernemer b.v. een energieaudit kunnen bekostigen.
2. Welke investeringen komen in aanmerking ? Het professioneel advies waarin de ondernemer, in het kader van zijn milieubeleid, wenst te investeren moet een schriftelijke, specifieke en waardevolle raadgeving zijn, die bestaat uit: een analyse van de probleemstelling; een eigenlijk advies; een implementatiegedeelte, eventueel gevolgd door een begeleiding bij de implementatie ervan; en die uitsluitend of hoofdzakelijk gericht is op het verbeteren van het huidige of toekomstige bedrijfsfunctioneren van de onderneming. ! Komen niet in aanmerking voor de subsidie: de wettelijke verplichte adviezen; adviezen van permanente of periodieke aard; adviezen die behoren tot de gewone bedrijfsuitgaven; niet-gespecialiseerde adviezen.
- 85 -
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 5 - Milieusubsidies
3. Hoe wordt de subsidie berekend ? De ondernemer financieert 2/3 (65
%) van de ondernemerschapsbevorderende dienst en de
overheid neemt 1/3 (35 %) voor zijn rekening. Een elektronische ondernemerschapsportefeuille wordt geopend die 2 jaar lang geldig blijft. Na aanvaarding van het project kan de ondernemer het bedrag storten waarna de overheid op zijn beurt de subsidie uitbetaald.
4. Aanvraagprocedure ! De subsidieaanvraag moet ingediend worden vóór de uitvoering van de dienst en kan enkel elektronisch aangevraagd worden via de website www.beaweb.be. Klantendienst BEA Sodexho-Pass Belgium NV Charles Lemairestraat 1 1160 Brussel Tel. +32 (0)2 547 55 65 Fax: +32 (0)2 547 54 71
[email protected]
- 86 -
MILIEUGIDS – VLAAMSE GEWEST – Deel 5 - Milieusubsidies
Hoofdstuk 3
Eco-efficientiescan
Met dit subsidieprogramma wordt aan de KMO‟s een scan GRATIS aangeboden waarmee de ecoefficiëntiemaatregelen in beeld worden gebracht. Het gaat om maatregelen die tegelijkertijd milieu- en economische winst genereren. Het doel is om de ondernemingen te stimuleren om te investeren in in een eco-efficiënt bedrijfsbeleid. De scan wordt uitgevoerd door een adviesbureau geselecteerd en erkend door de OVAM (Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij). Deze adviesbureaus voeren niet enkel de scan uit, maar krijgen ook de opdracht de KMO's verder op te volgen. ESHER BVBA
Belconsulting NV
[email protected]
[email protected]
Sint-Annaplein 33
Oude Stationsstraat 144
9000 GENT
8700 TIELT
Tel. +32 (0)9 265 86 86
Tel. +32 (0)51 40 36 71
Fax: +32 (0)9 265 86 87
Fax: +32 (0)51 40 43 35
De “Eco-efficiëntiewijzer” (met 6 modules inzake eco-efficiënte bedrijfsvoering) is downloadbaar op http://www.ovam.be/jahia/Jahia/cache/offonce/pid/176?actionReq=actionPubDetail&fileItem=973 Meer informatie op www.eco-efficientie.be.
- 87 -