C-^) Iwww.vromjili
inisterie van VROM Staat voor ruimte, wonen, milieu en rijKsgeoouwen. Beleid maken, uitvoeren %B;.h^o4.t]iaven. rlarfimis klein. uenK f X
1 D6''2
X
«
VROM Directoraat-Generaal Ruimte Directie Visievorming en Ontwerp Sturing, Beleidsinstrumentarium en Signalering Rijnstraat 8 Postbus 30940
Transnationale stedelijke netwerken DG Ruimte in samenwerking met Nethur
2500 GX Den Haag Inteme postcode 351 Drs. A.J. van der Burg Telefoon 070 339 3315 Fax 070 339 3056 www.vrom.nl
Den Haag/Utrecht Onderzoeksinstituut Technische Bestuurskunde, TU Delft In opdracht van Directoraat-Generaal Ruimte
Ministerie van VROM Afdeling Kenniscentrum Bibliotheel^, ipc 840 Postbus 20951 2500 EZ Den Haag Exemplaarnummer:
- >
Voorwoord
Dit onderzoek richt zich op het transnationaal schaalniveau van verstedelijking dat tot nu toe nog weinig is onderzocht. De probleemstelling luidt hoe en in hoeverre zich een samenhangend stedelijk netwerk ontwikkelt in de 'Urban Delta' tussen Rijn-Ruhrgebied, Vlaamse Ruit en Deltametropool. Om praktische redenen is het antwoord op deze vraag gezocht in Brabantstad. Drie typen interacties zijn onder de loep genomen: verhuismobiliteit en grensoverschrijdende migratie door personen, migratie van bedrijven en instellingen, en verplaatsingsgedrag door personen vanuit de eigen woning. De geanalyseerde kwantitatieve data wijzen nauwelijks op de ontwikkeling van een samenhangend stedelijk netwerk 'Urban Delta' en vormen met name de landsgrenzen nog steeds een forse barrière. De reikwijdte van dit onderzoek is echter zodanig beperkt dat dit geen harde conclusie kan zijn. Het verkrijgen van een vollediger beeld, inclusief interacties via de electronic space, dient onderdeel te zijn van de onderzoeksagenda voor de komendejaren. Het onderzoek is uitgevoerd door ir. A. Romein van het Onderzoeksinstituut Technische bestuurskunde, TU Delft in opdracht van het Directoraat-Generaal Ruimte in samenwerking met Nethur en begeleid door drs. A.J. van der Burg van het Ministerie van VROM en dr. F. van Oort van het Ruimtelijk Planbureau.
Inhoudsopgave 1 Inkadering van het onderzoek 1.1 1.2 1.3 1.4
Het stedelijk netwerk Urban Delta als onderzoeksobject Probleemstelling en onderzoeksgebied Operationalisering van de probleemstelling Onderzoeksvragen en data
2 Verhuizen en migreren in Urban Delta perspectief 2.1 2.2 2.3
Inleiding Ruimtelijk patroon van demografische groei in BrabantStad Migratiestromen van, naar en binnen BrabantStad
3 Economische dynamiek in Urban Delta perspectef 3.1 3.2 3.3 3.4
Inleiding Ruimtelijk patroon van economische groei Fimctionele specialisatie binnen BrabantStad Bedrijfsmigraties
4 Verplaaisinsgedrag in Urban Delta perspectief 4.1 4.2 4.3
Inleiding Verplaatsingen op Urban Delta schaal Intra-regionale verplaatsingen
3 3 4 6 8
11 11 11 13
19 19 20 21 25
31 31 32 38
5 Samenvatting en conclusie
39
^ Annex
43
7 Literatuurverwijzingen
45
INKADERING VAN HET ONDERZOEK
1.1
Het stedelijk netwerk Urban Delta als onderzoeksobject
Stedelijlce netwerken zijn in essentie systemen van afzonderlijke stedelijke kemen waartussen zich intensieve en veelzijdige interrelaties ontwikkelen. Dergelijke polycentrische of meerkemige netwerken ontwikkelen zich op diverse ruimtelijke schaalniveaus. Zij mogen zich in een toenemende belangstelling verheugen van zowel wetenschappelijk onderzoekers als ruimteUjk planners en beleidsmakers. Empirisch onderzoek lijkt zich met name te richten op de lagere schaalniveaus van stadsgewest en polycentrische stedelijke regio, terwijl de hogere schaalniveaus van Noordwest Europa of zelfs de gehele Europese Unie het domein vormen van (visionaire) planologen en mimtelijk beleidsmakers (Europese Commissie, 1999a; Spatial Vision Group, 2000). Onderhavig onderzoek richt zich op een intermediair schaalniveau dat tot op heden nog weinig aandacht heeft gekregen. Op regionaal niveau is inmiddels overduidelijk aangetoond dat de stedelijke configuraties Randstad/Deltametropool, Vlaamse Ruit en Rijn-Ruhrgebied zich ontwikkelen tot polycentrisch netwerken'. Recent is het vermoeden uitgesproken dat ook het gebied dat wordt omsloten door deze drie regio's, en waarin tevens zich enkele kleinere stedelijke netwerken^ bevinden, zich ontwikkelt tot een samenhangend stedelijk netwerk op hoger, grensoverschrijdend schaahiiveau. Zo suggereren Dieleman en Faiudi (1998a) dat dit gebied een "polynucleated macro region in the making" is. Zij vinden hun argumenten in de kaart van de bevolkingspreiding in van Noordwest-Europa, die een aaneengesloten verstedelijkt gebied laat zien in de zone waar de drie genoemde polycentrische agglomeraties deel van uitmaken, en in de snelle verstedelijking van de corridors die deze agglomeraties verbindenden. De vraag of dit grensoverschrijdend stedelijk systeem, ook wel aangeduid als Urban Delta (D'Hondt, 2001; Zonneveld, 2001), zich daadwerkelijk tot een polycentrisch netwerk met
' Uitvoerig onderzoek naar de ontwikkeling van deze drie polycentrische stedelijke netwerken, plus Centraal Schotland (Glasgow-Edinburgh), is verricht in het kader van eind 2001 afgeronde Interreg II-C project Eurbanet. Rapporten zijn te vinden op www.urbannetworks.org ^ Voorbeelden zijn BrabantStad, ANKE (Arnhem, Nijmegen, Kleef, Enmierich) en MHAL (Maastricht, Heerlen, Aken, Luik).
een toenemende mate van inteme samenhang ontwikkelt, is echter nog nauwelijks beantwoord. Dit onderzoek poogt daar een eerste aanzet toe te geven^ Meer inzicht in de ontwikkeling van een samenhangende Urban Delta, als voorbeeld van een groot, transnationaal stedelijk netwerk met hoge dichtheden en afstanden tot meer dan 200 km., is zowel vanuit wetenschappelijke als beleidsmatige optiek relevant. Wetenschappelijk onderzoek is met name geïnteresseerd in de vraag hoe de netwerksamenleving en netwerkeconomie op de diverse schaalniveaus van verstedelijking functioneren. Het is duidelijk dat veel sociale, economische, functionele en mimtelijke relaties van mensen en bedrijven de niveaus van stad en stadsgewest beginnen te overstijgen, maar in hoeverre die relaties in het Europa van de verdwijnende binnengrenzen zich inmiddels ook uitstrekken over grensoverschrijdende verstedelijkte regio's van grotere omvang, is nauwelijks bekend. Beleidsmakers en planners verbinden aan het concept 'polycentrisch stedelijk netwerk' vaak de doelstelling de (inter)nationale concurrentiepositie van stedelijke regio's in de hedendaagse tendens richting netwerkeconomie te versterken. JVIet betrekking tot het schaalniveau van de Urban Delta spreekt de Vijfde Nota Ruimtelijk Ordening de intentie uit, overigens zonder de term Urban Delta te gebmiken, dat verdergaande samenwerking in het mimtelijk beleid tussen de stedelijke regio's Deltametropool, Vlaamse Ruit, Rijn-Ruhrmetropool en de Waalse steden wenselijk is, onder andere om ook op dit hogere schaalniveau de intemationale concurrentiepositie te versterken (Ministerie van VROM/RPD, 2002: 45). Deze intentie wordt verder niet uitgewerkt. Meer inzicht in de recente ontwikkeling van dit verstedelijkt gebied als functioneel-mimtelijk netwerk kan van nut zijn voor deze uitwerking. 1.2
Probleemstelling en onderzoeksgebied
De probleemstelling van dit onderzoek luidt hoe, en in hoeverre zich een samenhangend stedelijk netwerk ontwikkelt op het transnationaal schaahiiveau van de Urban Delta. Dit is een complexe onderzoeksopgave die een brede variatie aan databestanden, kwalitatieve informatie, geavanceerde statistische methoden en theoretische gezichtspunten behoeft. Gegeven de beperkte beschikbare middelen is dit onderzoek beschrijvend van aard en gebaseerd op een beperkte hoeveelheid data. Het beoogt een eerste indicatie en zeker geen volledig antwoord te geven op de probleemstelling. In plaats van de volledige Urban Delta, inclusief de drie grootstedelijke agglomeraties, wordt gekozen voor één deelgebied daarbinnen als onderzoeksgebied. Als eerste stap in deze geografische inperking richt het onderzoek zich uitsluitend op de provincie Noord-Brabant. Met deze keuze wordt enerzijds het vaak voorkomende probleem van onderling slecht vergelijkbare statistische data in verschillende landen vermeden, terwijl anderzijds met Noord-Brabant, gelegen in het middengebied tussen de Deltametropool, de Vlaamse Ruit en het Rijn-Ruhrgebied, wordt gekozen voor een gebied met een evident transnationale positionering en een sterke ruimtelijk-economische en stedelijke dynamiek. Die dynamiek concentreert zich in het bijzonder in de verbindingscorridor tussen de Deltametropool en de Vlaamse Ruit (vgl. Dieleman en Faiudi, 1998a en 1998b; de Vries et al. 2001, Romein et al. 2001) en in de Brabantse stedenrij (vgl. Priemus, 1998; Saris en Kolpron Consultants, 1998). Deze stedenrij bestaat uit de knooppunten Breda, Tilburg, 'sEr is binnen het kader van het Interreg II-C project G(S)N wel onderzoek gedaan naar SaarLorLirx, een kleiner maar vooral veel minder verstedelijkt grensoverschrijdende netwerk tussen drie landen, te weten Duitsland (Saar), Frankrijk (Lorraine) en Luxemburg. 4,
Hertogenbosch, Eindhoven en Helmond, afgewisseld door minder stedelijke en landelijke gemeenten, en figureert onder de naam BrabantStad inmiddels als stedelijk netwerk in het nationaal en provinciaal mimtelijk beleid (Ministerie van VROM/RPD, 2002; Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant, 2001; www.eindhoven.nl/brabantstad ). hidien zich inderdaad een transnationaal stedelijk netwerk op Urban Delta schaal ontwikkelt, is dat vooral meetbaar in de grensoverschrijdende eurocorridor en in BrabantStad, in de vorm van toenemende functionele interrelaties en mobiliteit met de diverse grootstedelijke agglomeraties. Het ligt daarom voor de hand het onderzoeksgebied binnen Noord-Brabant verder in te perken tot hetzij de eurocorridor hetzij BrabantStad. Om diverse redenen wordt hier gekozen voor BrabantStad. Figuur 1.1 - De locatie van BrabantStad in intemationaal perspectief
^0
Bron: Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant, v^ww.brabant.nl/ruimte BrabantStad ligt temidden van drie grootstedelijke 'hoekpunten' (Figuur 1.1) van verstedelijking in Noordwest Europa. Het bevindt zich daarmee in het centrum van een markt van naar schatting 25 miljoen consumenten binnen een straal van maximaal 150 kilometer en heeft, behoudens enkele knelpimten'*, een dicht en kwalitatief goed net van verkeersverbindingen met de meeste delen van die markt. Daamaast biedt BrabantStad een brede verscheidenheid aan kwalitatief hoogwaardige vestigingsmilieus voor bedrijven en woonmilieus. De regio heeft een sterke economische basis^ dankzij de aanwezigheid van enkele kennisintensieve economische clusters, inclusief geschoold personeel, beschikt over gevarieerde stedelijke culturen, populaire niet-stedelijke woonomgevingen, en aantrekkelijke natuur- en cultuurlandschappen (Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant, 2001; Post, 2001; Saris en Kolpron Consultants, 1998). Deze potenties als vestigingsgebied voor huishoudens en bedrijven De grootste knelpunten in de snelwegverbindingen met de Deltametropool, het Rijn-Ruhrgebied en de Vlaamse Ruit bevinden zich op de A2 ('s Hertogenbosch en Eindhoven), de Al 6 en de A58/A67. ' BrabantStad levert een bovengemiddelde bijdrage aan de toegevoegde waarde van de Nederlandse economie. Aan het eind van de jaren 90 van de vorige eeuw was die bijdrage, 15 miljard gulden, groter dan van Schiphol (10) en de mainport Rotterdam (12,5) (Post, 2001: 54).
die opereren in grotere marktgebieden en grotere economische netwerken biedt kansen voor de ontwikkeling van functionele interrelaties met de Randstad, de Vlaamse Ruit en het RijnRuhrgebied (NEI - Kolpron Groep, 2001). Teneinde deze potenties te versterken, dus inclusief het accommoderen van de nu reeds merkbare toename van druk op de open mimte en de bestaande verkeersinfi-astmctuur, heeft het bestuurlijk samenwerkingsverband BrabantStad een strategie geformuleerd waarin complementaire stedelijke economieën en verbeterde inteme en exteme bereikbaarheid belangrijke programmapimten zijn (Adviesbureau De Stad, 2001; www,eindhoven.nl/brabantstad). De mimtelijk-economische dynamiek in eurocorridors is in het algemeen eenzijdiger gebaseerd op doorgaande transportstromen en daaraan gerelateerde sectoren als verwerkende industrie, transport, logistiek en distributie^. De dynamiek in eurocorridors is daamaast eerder grensoverschrijdend tussen twee grootstedelijke hoekpunten van de Urban Delta dan werkelijk transnationaal van karakter, en geeft ook om die reden een minder volledige indicatie van de ontwikkeling van een stedelijk netwerk op de schaal van de Urban Delta. Refererend aan de wetenschappelijke relevantie van dit onderzoek, is het dus te verwachten dat de internationaliserende netwerksamenleving en netwerkeconomie zich duidelijker en breder manifesteren in BrabantStad dan in de eurocorridor. Daamaast heeft de keuze voor BrabantStad ook een hogere beleidsrelevantie. Volgend op de benoeming van BrabantStad als een nationaal stedelijke netwerk in de Vijfde Nota, werken de vijf steden en de provincie NoordBrabant werken inmiddels samen in het 'bestuurlijk perspectief BrabantStad om concrete invulling aan de ontwikkeling van dit stedelijk netwerk te geven. De versterking van haar concurrentiepositie in transnationaal perspectief is één van de belangrijke doelstellingen daarvan (www.eindhoven.nl/brabantstad; Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant, 2001). In tegenstelling tot het stedelijk netwerk is de eurocorridor geen concept van mimtelijk beleid in Nederland. Het beleid voor de komende jaren lijkt dus het meest gebaat bij empirische bevindingen hoe en in hoeverre een transnationaal stedelijk netwerk Urban Delta neerslaat in BrabantStad.
1.3
Operationalisering van de probleemstelling
De huidige tendens richting netwerksamenleving gaat gepaard met een toenemende variatie aan voorkeuren voor woon- en werkmilieus. Nabijheid (van andere stedelijke functies) verliest haar dominantie als leidend principe bij locatiebeslissingen aan bereikbaarheid of connectiviteit (van Uum, 2001). Centrifugale krachten in steden en stedelijke regio's worden sterker, hetgeen leidt tot verdere mimtelijke uitwaaiering en een toenemend polycentrisch karakter. Dit toenemend polycentrisch karakter impUceert het ontstaan van een bredere verscheidenheid aan typen kemen en centra naast de 'oude' centrale steden en suburbane woonkemen. Op toenemende afstand van de centrale steden ontstaan nieuwe woon en werkcentra, leisure centra en vervoersknooppunten. Aanvankelijk waren deze nieuwe centra tamelijk monofunctioneel, maar inmiddels ontwikkelen zich met name in centra op grotere afstanden van centrale steden ook combinaties van wonen, werken, kantoren en recreatie. In * Dit is een van de conclusies van het recent afgesloten Interreg II-C project CORRIDESIGN. In CORRIDESIGN zijn afzonderlijke studies gewijd aan de eurocorridors Randstad - Vlaamse Ruit, Randstad - RijnRuhrgebied, Rijn-Ruhrgebeid - Vlaamse Ruit, Vlaamse Ruit - Agglomeratie Lille, Agglomeratie Lille Parijs, Agglomeratie Lille - Londen, Londen - West Midlands.
Nederland zijn voormaUge groeikemen van 'overloopkemen' voor de bevolking van de grote steden in de jaren '70 steeds belangrijker werk- en voorzieningencentra geworden (NRC, 15/02/2000) en in de Airport City Schiphol ontbreekt alleen nog het wonen. De netwerksamenleving is een mobiele samenleving: verkeersstromen binnen dergelijke stedeUjke netwerken in the making nemen toe in omvang, vinden plaats over toenemende afstanden, en vertonen in toenemende mate een 'kriskras' patroon. De probleemstelling hoe, en in hoeverre, zich een stedelijk netwerk ontwikkelt kan worden afgemeten aan (1) de aard en omvang van interactiepatronen in samenhang met (2) de patronen van demografische, economische en mimtelijke dynamiek in betreffend stedelijk systeem. Op het transnationaal schaahiiveau van de Urban Delta zullen deze beide aspecten worden geanalyseerd vanuit het perspectief van BrabantStad. De relatie en interactiepatronen worden geoperationaliseerd via migratie en mobiUteit, dat wil zeggen migratie van huishoudens, bedrijven en instituties, en verplaatsingsgedrag van personen. Interrelaties en interacties via de 'electronic space' blijven in dit onderzoek buiten beschouwing. Deze interacties zijn van groeiend belang in de netwerksamenleving en vertonen een zekere correlatie met verstedelijking, maar analyse is vanwege de afwezigheid van publiek toegankelijke data vrijwel mogelijk (Graham & Marvin, 1996). Interactiepatronen van een stedelijke configuratie als BrabantStad vinden op allerlei schaalniveaus tegelijkertijd plaats. Deze kunnen variëren van stadsgewestelijk, via regionaal en transnationaal op Urban Delta schaal, tot transnationaal met een nog wijdere geografische scope. Migratie en mobiliteit op de twee laagste van deze schaalniveaus, binnen de stadsgewesten of tussen de stadsgewesten van BrabantStad, vormen geen indicatie van een zich ontwikkelend stedelijk netwerk op transnationaal niveau, althans niet vanuit het perspectief van BrabantStad. Daarvan is wel sprake in geval van exteme interrelaties van centra in BrabantStad met centra buiten de eigen regio, in en rond de drie grootstedelijke netwerken Deltametropool, Vlaamse Ruit en Rijn-Ruhrgebied. Ofschoon omvangrijke mobiliteit- en migratiestiomen ook in grote stedelijke netwerken over korte afstanden plaatsvinden, ligt het, gegeven de verdwijnende birmengrenzen in de EU en de reductie van de Mctiewerking van afstand door de snelle ontwikkeling van informatie, communicatie en transport technologie, toch in de lijn der verwachting dat de relatieve omvang van die stromen op laatstgenoemd hoger schaalniveau toeneemt. Verdwijnende binnengrenzen en technologische ontwikkelingen maken het ook mogelijk dat terminals en logistieke centra die de mainports Rotterdam en Antwerpen verbinden met him achterland in zuidelijker delen van de Blue Banana of in Centraal Europa om reden van netwerkoptimalisatie (Kleijn, 1997), landinwaarts worden verplaatst naar locaties in BrabantStad. Het gaat dan de facto om verplaatsingen op de schaal van de Urban Delta, maar de overwegingen daartoe worden op hoger schaalniveau geformuleerd. De relatieve omvang van de interactiepatronen van BrabantStad met het gebied dat wordt omsloten door die drie grootstedelijke netwerken dient als indicator voor de mate waarin zich een stedelijk netwerk Urban Delta ontwikkelt. Helaas zijn eenduidige interpretaties van die relatieve omvang op basis van vastgestelde drempelwaarden niet mogelijk. Hoewel dat gebied ook kleinere steden en stedelijke netwerken omvat, richt dit onderzoek de meest expliciete aandacht op interrelaties met de drie genoemde stedelijke agglomeraties in hun hoedanigheid van dominante stedelijke concentraties van werkgelegenheid, geavanceerde dienstverlening en culturele voorzieningen in Noordwest-Europa.
De probleemstelling van dit onderzoek omvat naast de vraag naar de omvang van interrelaties van BrabantStad op het niveau van de Urban Delta, tevens de vraag hoe die zich binnen BrabantStad ruimtelijk manifesteren. Wat is de impact van migratie en mobiliteit op Urban Delta niveau op de dynamiek demografische ontwikkeling, de economische stmctuur en de werkgelegenheid in stedelijke en niet-stedelijke milieus in BrabantStad? Voor deze analyses wordt een onderzoeksgebied afgebakend dat bestaat uit 30 geselecteerde gemeenten: de vijf grootste stedelijke knooppunten van Brabant (Breda, 's Hertogenbosch, Tilburg, Eindhoven en Helmond) als hoekpunten, plus de vijfentwintig minder stedelijke en niet-stedelijke randgemeenten in het gebied daartussen.
1.4
Onderzoeksvragen en data
Op basis van bovenstaande worden drie onderzoeksvragen geformuleerd: 1. Hoe ziet de recente ruimtelijke dynamiek van demografische groei in BrabantStad emit en wat is daarin de betekenis van migratie op het schaalniveau van de Urban Delta, in het bijzonder de grootstedelijke hoekpunten? 2. Hoe ziet de recente mimtelijk-economische djmamiek van BrabantStad eruit en in hoeverre is deze het gevolg van bedrijfsmigratie op de schaal van de Urban Delta? 3. Welke mimtelijke dynamiek vertoont het verplaatsingsgedrag van en naar BrabantStad op het schaalniveau van de Urban Delta? De eerste onderzoeksvraag poogt zicht te krijgen op de dynamiek van bevolking en verstedelijking in BrabantStad. Hoofdstuk 2 beschrijft de mimtelijke dynamiek van de demografische ontwikkeling in de regio en koppelt dat aan extra-regionale migratie op de schaal van de Urban Delta. Hoofdstuk 3 voegt hier een beeld aan toe van de mimtelijk differentiatie van de economische ontwikkeling (omvang van de werkgelegenheid) en sectorale structuur (specialisaties). Hoofdstuk 4 geeft antwoord op de vraag of het verplaatsingsgedrag van personen een 'schaalsprong naar boven' heeft gemaakt. Omdat dat hogere niveau de schaal van de meeste daily activity patterns van individuen en huishoudens overstijgt (Dieleman en Faiudi 1998a, 1998b), zal de analyse zich niet te beperken tot dagelijkse mobiliteit. Om de analyses in de hoofdstukken 2, 3 en 4 te 'sturen', starten zij met de formulering van enkele indicatoren op basis van verwachtingen betreffende migratie en mobiliteit op Urban Delta schaal en de mimtelijke effecten daarvan birmen BrabantStad. Deze indicatoren worden vervolgens 'gemeten' op basis van kwantitatieve statistische data. De exercitie als geheel is daarmee sterk cijfermatig, ofschoon dat hier en daar aangevuld met kwalitatieve informatie uit literatuur en telefonische gesprekken met enkele sleutelpersonen. De analyse van de kwantitatieve data vindt zoveel mogelijk plaats op gemeentelijk schaalniveau. Omwille van de interpretatie worden de dertig geselecteerde gemeenten biimen BrabantStad samengevoegd tot drie categorieën: de vijf grote Brabantse steden ('B5') als stedelijk knooppunten van BrabantStad; de zeventien kleinste gemeenten met minder dan 25.000 inwoners (per 1-1-1990) die ook in 2000 nog niet of nauwelijks stedelijk' waren, en de tus' Voor de mate van stedelijkheid wordt hier gebruik gemaakt van de CBS definitie, gebaseerd op adressendichtheid (zie ANNEX I). Juist in het polycentrisch stedelijk netwerk is 'stedelijkheid' een complexer begrip, waarin niet bebouwingsdichtheid essentieel is, maar de bereikbaarheidskwaliteit en visuele ervaringskwaliteit van 'plekken' (vgl. van Uirni, 2001; Hajer & Reindorp, 2001).
8
sencategorie van acht middelgrote gemeenten met meer dan 25.000 inwoners (Annex I). Vanwege de beperkt beschikbare tijd om data op te sporen, aan te schaffen en te bewerken, is het niet mogelijk gebleken alle onderzoeksvragen op directe wijze te beantwoorden zodat voor een aantal deelvragen genoegen moet worden genomen met een meer indicatieve beantwoording. De tijdsperiode tenslotte, die zal worden bekeken om een beeld van recente dynamiek te schetsen verschilt per variabele, afhankelijk van beschikbare data. Het streven om de analyse over de volledige jaren '90 uit te voeren, is vanwege ontbrekende data niet altijd uitvoerbaar gebleken.
VERHUIZEN EN MIGREREN IN URBAN DELTA PERSPECTIEF
2.1
Inleiding
Uitgaande van stadsgewesten gaat de ontwikkeling van stedelijke netwerken, met een toenemende mate van polycentrisme, gepaard met veranderende patronen van verhuismobiliteit en migratie. Wat betreft wonen zijn deze veranderende pationen een weerspiegeling van een toenemende diversiteit aan gewenste woonmilieus die in de netwerksamenleving opgeld doet. Sterk generaliserend kan men stellen dat de 'ééntoppige vraagcurve' naar eengezinswoningen met tuin, in de jaren '60 en '70 verantwoordelijk voor een omvangrijke demografische herverdeling van grote en middelgrote centrumsteden naar groeikemen, plaats heeft gemaakt voor een curve met twee vraagtoppen, resp. 'mim wonen in het groen' en hoogstedeUjk wonen. Een samenhangend stedelijk netwerk Urban Delta kan zich qua verhuismobiliteit en migratie om te beginnen dus manifesteren in de vorm van (blijven) werken in de grote stedelijke agglomeraties Deltametropool, Vlaamse Ruit of Rijn-Ruhrgebied, en verhuizen naar één van de weinig tot niet verstedelijkte gemeenten in BrabantStad, in het hart van het middengebied tussen deze drie grootstedelijke agglomeraties, met hun ruime aanbod aan landelijke woonmilieus. De toegenomen populariteit van hoogstedelijke woonmilieus zou in een stedelijk netwerk Urban Delta zichtbaar kuimen worden in migratie uit BrabantStad naar de grootstedelijke agglomeraties, in het bijzonder de grootste centrale steden daarvan. Equivalente verhuisbewegingen kunnen ook optreden binnen BrabantStad, maar duiden dan veeleer op de ontwikkeling van dit nationaal stedelijk netwerk dan op de ontwikkeling van het tiansnationaal netwerk Urban Delta. Voor deze voorspellingen worden getoetst, zal eerst aandacht worden geschonken aan het mimtelijk patroon van demografische groei binnen BrabantStad. In het licht van bovenstaande, is de verwachting dat de kleinste gemeenten de hoogste demografische groeicijfers kennen, tegen middelgrote gemeenten, die het minst zijn bedeeld met de twee meest populaire typen woonmilieus, de laagste groeicijfers.
2.2
Ruimtelijk patroon van demografische groei in BrabantStad
Interviews met tientallen stakeholders uit de publieke en private sector in de provincie Noord-Brabant, gehouden ter voorbereiding van het nieuwe provinciale streekplan, la-
11
ten een tamelijk unanieme opinie zien dat 'wildgroei' van nieuwe woonwijken, maar ook bedrijventerreinen, aan de randen van dorpen en kleine stedelijke kemen leidt tot toenemende 'verstening' en 'versnippering' van de open mimte (Provincie NoordBrabant / Kemteam Streekplan, 1998). Wat betieft wonen wordt deze ontwikkeling niet alleen geweten aan suburbanisatie uit de grotere steden binnen BrabantStad, maar ook uit de grootstedelijke agglomeraties op de hoekpunten van de Urban Delta. Tabel 2.1 laat echter zien dat de verwachting dat de kleine, minst stedelijke gemeenten van BrabantStad de hoogste demografische groeicijfers vertonen voor de jaren '90 niet wordt bevestigd door beschikbaar statistisch materiaal. Integendeel, de demografische groei in de kleinste, meest landelijke gemeenten was zowel in relatieve als absolute zin het geringst van de drie type gemeenten die worden onderscheiden. De grootste demografische groei vond plaats in de vijf grote steden van BrabantStad. Zelfs de bevolkingsomvang van Eindhoven, die tussen 1975 en 1990 stagneerde, vertoont sinds 1990 weer enige groei (zie Annex II). Tabel 2.1: Bevolkingsgroei per type gemeente (absoluut en relatief), 1990-2000* Absoluut 64.036 19.726 19.365
Vij f grote steden Middelgrote gemeenten Kleinste gemeenten
Procentueel 9,1 7,0 6,0
*: Deze tabel is een samenvatting van de Tabel in Armex III
Bron: ABF, 2000 Het beeld van de jaren '90 zoals in Tabel 2.1 weergegeven vertoont een duidelijk andere tendens dan de jaren daarvoor. Dit wordt vooral zichtbaar indien we de netto demografische groei, zoals weergegeven in tabel 2.1, uitsplitsen naar verhuis- of migratie-effect en natuurlijke bevolkingsaanwas (Tabel 2.2). Tabel 2.2: Migratiesaldi en geboorteoverschotten (absoluut), 1975-99
1975-79 1980-84 1985-89 1990-94 1995-99
Vijf grote steden -7.605 -1.833 8.542 21.661 23.858
Migratiesaldo Middelgrote gemeenten 12.623 924 1.281 1.443 1.816
Geboorteoverschot Kleinste Kleinste Vijf grote ste- Middelgrote Gemeenten Gemeenten gemeenten den 12.002 10.260 9.910 13.490 4.164 10.166 8.905 10.916 9.857 10.508 5.797 11.225 10.075 -355 10.173 12.865 7.240 2.774 8.353 11.949
Bron: ABF, 2000 Tabel 2.2 toont aan dat de vijf grootste steden van BrabantStad tot middenjaren 80 nog een netto verhuistekort kenden. In de jaren 1975-85 bedroeg dit saldo -9.438, tegen een netto verhuisoverschot van 27.621 in de overige gemeenten, min of meer gelijk verdeeld over de groepen van middelgrote en kleinste gemeenten. Maar deze verschillen nemen in de eerste helft van de jaren '80 af, verdwijnen vrijwel in de tweede helft van de jaren '80, en draaien om vanaf het begin van de jaren '90. De grote steden scoorden tussen 1990 en 1999 een verhuisoverschot van 45.519 personen, bijna tweemaal zo groot als hun geboorteoverschot, tegen veel lagere saldi in de middelgrote (3.259) en kleinste 12
gemeenten (2.419). De waarden van deze laatste saldi zijn positief, maar aanzienlijk geringer dan de geboorteoverschotten in die twee groepen gemeenten. Het relatieve belang van migratie in de demografische groei is in de jaren '90 dus veel groter in de vijf grote Brabantse steden dan in de overige, kleinere gemeenten van BrabantStad. Die steden lopen hiermee in de pas met de meer algemene trend van demografisch 'herstel' van steden na de tamelijk suburbanisatie tijdens de jaren '70 en '80. Ook in de vier grote steden van Nederland (Bontje en Ostendorf, 1999: 79), en in steden elders, is de leegloop tot staan gebracht of zelfs omgebogen naar een hemieuwde demografische groei. De bevindingen tot nu toe sluiten de ontwikkeling van een stedeUjk netwerk op het niveau van de Urban Delta niet uit, maar maken wel aannemelijk dat dit in ieder geval niet (meer) gepaard gaat met een omvangrijke suburbanisatie vanuit de grootstedelijke agglomeraties Deltametropool, Vlaamse Ruit en Rijn-Ruhrgebied naar de landelijke en dorpse woonmilieus in BrabantStad. Het feit echter dat de migratiesaldi in alle drie groepen gemeenten positief waren in de jaren '90, duidt niettemin op een netto instroom vanuit herkomstlocaties buiten de regio. Of andere verhuis- en migratiestiomen dan suburbanisatie toch wijzen in de richting van een transnationaal stedelijk netwerk Urban Delta, zal hieronder nader worden bekeken.
2.3
Migratiestromen van, naar en binnen BrabantStad
De tabellen 2.4 tot en met 2.6 tonen de verhuis- en migratiestiomen van, naar en binnen BrabantStad in de drie peiljaren 1990, 1995 en 2000. De samenvatting van deze tabellen, tabel 2.3, laat zien dat er in 1990 sprake was van dominantie van verhuis- en migratierelaties binnen BrabantStad, dus over korte afstanden. Dit komt overeen met een meer algemeen beeld van verhuismobiliteit in stedelijke regio's (Burg, van der en van Oort, 2001). Tabel 2.3: Vestiging en verteek in BrabantStad naar herkomst- en bestemmingsgebied op gemeentelijk niveau*, 1990-2000 BrabantStad 1990 1995 2000
Vertrek Vestiging Vertrek Vestiging Vertrek Vestiging
39,7 38,9 44,5 46,0 47,5 40,4
Middengebied Urban Delta 21,5 19,6 20,7 20,2 18,9 19,0
België Duitsland Overig buiDeltaOverig tenland metroNederpool land 6,9 1,8 15,7 13,1 1,0 12,0 1,4 15,6 1,0 11,1 7,7 14,2 9,5 1,0 2,1 10,8 10,6 '13,8 1,5 1,2 7,7 0,7 9,9 2,6 14,7 14,9 0,9 9,9 13,5 1,4
*: Dit zijn percentages van de aantallen vestigers in en vertrekkers, gesommeerd voor de 30 geselecteerde gemeenten van BrabantStad in betreffende jaren.
Bron: CBS 2002 Ongeveer twee-vij fde van de totale verhuismobiliteit vond plaats binnen BrabantStad: 39,7% van het totaal aantal vertrekkers uit en 38,9% van het totaal aantal vestigers in de 30 gemeenten verhuisden binnen de regio. Hiermee vergeleken waren de verhuisrelaties met de Deltametiopool veel minder omvangrijk: iets minder dan een-zesde van de ver13
trekkers (15,7%) en de vestigers (15,6%). Minder dan de helft van deze personen had een van de vier grootste steden (G4) van de Deltametiopool als nieuwe (6,5%) of vorige (5,7%) woonplaats. De migratierelaties' met de grootstedelijke agglomeraties Vlaamse Ruit en Rijn-Ruhrgebied waren nog aanzienlijk geringer van omvang. CBS gegevens over migratie van en naar het buitenland zijn slechts gespecificeerd zoals weergegeven in de tabellen 2.3 tot en met 2.6, namelijk België, Duitsland, en overig buitenland. Maar zelfs als we er van uitgaan dat alle migratierelaties met België en Duitsland afkomstig waren uit, of gaan naar de grootste steden van de Vlaamse Ruit en het Rijn-Ruhrgebied, dan nog omvatten deze minder dan twee procent van de totaal aantallen verhuisde personen. Opvallend is dat de migratierelaties van BrabantStad met 'overig buitenland' omvangrijker zijn dan met België en Duitsland, met name waar het immigratie betieft. Op basis van data over de geboortelanden van vestigers en vertrekkers met een nietNederlandse nationaliteit, rijst het vermoeden dat dit vooral migratie vanuit, en naar, de Nederlandse Antillen, Marokko, Suriname en Turkije betreft (ABF, 2000). Wat betreft meer specifieke verhuis- en migratiepatronen, laat tabel 2.4 zien dat er in 1990 zeker sprake was van suburbanisatie vanuit de G4 van de Deltametiopool naar de kleinste, minst verstedelijkte gemeenten in BrabantStad. Het beteof in totaal 458 personen. Er bestaat geen exteme referentiewaarde om te bepalen of dit duidt op een ontwikkeling van het stedelijk netwerk Urban DeUa. Een drietal relatieve gegevens maakt deze conclusie echter weinig aannemelijk: deze verhuisstroom vormde minder dan een procent van de totale instroom van verhuisden en migranten in BrabantStad van raim 51.000 personen, het vormde minder dan vier procent (3,8%) van het totale aantal vestigers in de groep van kleine, weinig verstedelijkte gemeenten, en het was in absolute zin minder omvangrijk dan de regionale variant van suburbanisatie, vanuit de vijf Brabantse steden naar deze kleinste gemeenten (3.606 personen). De tweede verwachte verhuisstroom, van BrabantStad naar de G4 met hun hoogstedelijke woonmilieus, was ook relatief gering: met 3.362 personen minder dan zeven procent van de totale verhuisstroom uit de gemeenten van de regio. Het grootste aantal van deze verhuizers naar de G4 (2.389) woonde overigens al stedelijk, in een van de vijf grootste Brabantse steden. De omvang van de verwachte migratierelaties van BrabantStad met de andere twee, buitenlandse grootstedelijke gebieden was nog geringer dan met de Deltametropool: gezamenlijk maximaal 2,5% (303 personen) van het totaal aantal nieuw gevestigden in de groep van minst stedelijke gemeenten van BrabantStad. Het aandeel van de twee buitenlandse meteopolitane regio's, met hoogstedelijke woonmilieus, in de migratiestiomen vanuit BrabantStad was eveneens gering: de 913 persoonmigraties naar België en 528 naar Duitsland vormden tezamen minder dan drie procent van het totaal aantal vertrekkers uit gemeenten in BrabantStad.
' De term 'migratie' wordt gereserveerd voor woonplaatsverandering over de landsgrenzen. Binnen Nederland spreken we van 'verhuizen'. 14
.r
Tabel 2.4:
Verhuismobiliteit en migratie van, naar en binnen BrabantStad, 1990, absolute aantallen en percentages
Totaal: 51.08,1 Naar Van
Middelgrote gemeenten
Kleinste gemeenten
Middengebied Urban Delta
G4
Overig Deltametro pool
Overig Nederland
België
Duitsland
Overig buitenland
3931 7.7 1409 2,8 4840 9.5
2305 4.5 536 1.0 938 1,8
3606 7,1 311 0,7 2355 4,6
5932 11.6 4072 7.8 1084 2.1
2347 4.6 462 0.9 553 1.0
2389 4,7 607 1.2 1680 3.3
2825 5.5 754 1,5 3117 6.1
567 1,1 142 0.3 204 0.4
280 0,5 81 0,2 167 0,3
2348 4,6 572 1.1 601 1.2
Vijf grote steden
Middelgrote gemeenten
Kleinste gemeenten
Middengebied Urban Delta
G4
Overig Deltametro pool
Overig Nederland
België
Duitsland
3931 7.5 2305 4.4 3606 6.9
1409 2.7 536 1.0 889 1.7
4840 9.2 380 0.7 2355 4.5
7033 13.4 1828 3.5 1429 2.7
2110 4,0 403 0.8 458 0,9
3612 6.9 809 1,5 803 1.5
3930 7,5 725 1.4 1144 2.2
452 0,9 94 0,2 165 0,3
Vijf grote steden Middelgrote gemeenten. Kleinste gemeenten
Totaal: ;52.381 Naar A'
Vij f grote steden
Van -r'
Vijf grote steden . Middelgrote gemeenten Kleinste gemeeótèh
Overig buitenland
273 0.5 109 0.2 138 0.3
4683 8.9 1009 1.9 923 1.8
Bron: CBS 2002b Middengebied Urban Delta G4 Overig Deltametropool
Overig Nederland
Provincies Limburg, Zeeland, en Noord-Brabant buiten BrabantStad. Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht Provincie Zuid-Holland, Utrecht minus 10 gemeenten ten oosten van de stad Utrecht, Noord-Holland minus de COROP gebieden 18 en 19, en de gemeente Almere in de provincie Flevoland. Landsdelen Noord, Oost en West minus de Deltametropool.
15
Tabel 2.5:
Verhuismobiliteit en migratie van, naar en binnen BrabantStad, 1995, absolute aantallen en percentages
Totaal: 51.862 Naar
Vij f grote steden
Middelgrote gemeenten
Kleinste gemeenten
Middengebied Urban Delta
G4
Overige Deltametro pool
Overig Nederland
België
Duitsland
Overig buitenland
4657 9.0 2860 5.5 3635 7.0
2991 5.8 613 1.1 578 1.2
4467 8.6 647 1,2 2656 5,1
6979 13,5 2139 4,1 1617 3,1
2648 5,1 443 0,8 481 0.9
2613 5,0 734 1,4 513 1,0
3292 6,3 736 1,4 959 1,8
658 1,3 171 0,3 267 0.5
292 0,6 78 0,2 95 0.2
2768 5,3 593 1,1 682 1.3
Vijf grote steden
Middelgrote gemeenten
Kleinste gemeenten
Middengebied Urban Delta
GA
Overige Deltametro pool
Overig Nederland
België
Duitsland
Overig buitenland
4657 8.5 2991 5.4 4467 8,1
2860 5,2 613 /,/ 647 1,2
3635 6,6 578
7934 14,4 2052 3,7 1165 2,1
2296 4,2 371 0,7 All 0.8
2816 5,1 876 1,6 786 1,4
4065 7,4 669 1,2 1091 2.0
401 0.8 89 0.2 127 0.2
622 1,1 108 0.2 89 0.2
3999 7,3 910 1,7 972 1,8
Van Vijf grote steden Middelgrote gemeenten Kleinste gemeenten
Totaal: 54.969 Van Naar Vijf grote steden Middelgrote gemeenten Kleinste gemeenten
Bron: CBS 2002
16
2656 4,8
Tabtl 2.6:
Ve'.tuismobiliteit en migratie van, naar en binnen BrabantStad, 2000, absolute aantallen en percentages
Totaal: 55.565 Naar
Vijf grote - steden
Middelgrote gemeenten
Kleinste gemeenten
Middengebied Urban Delta
G4
Overige Deltametro pool
Overig Nederland
België
Duitsland
Overig buitenland
3752 6.8 3493 6,3 4710 8.5
2657 4,8 724 1,3 461 2,6
5446 9,8 1563 2,8 2509 4,5
6717 12.1 2008 3,6 1112 3.2
2919 5.3 535 1,0 604 1,1
2707 4,9 714 1,3 622 1,1
3591 6,5 815 1,5 1041 1,9
848 1,5 263 0,5 342 0,6
278 0.5 60 0.1 41 0.1
3047 5.5 634 l.l 692 1.1
Vij f grote steden
Middelgrote gemeenten
Kleinste gemeenten
Middengebied Urban Delta
G4
Overige Deltametro pool
Overig Nederland
België
Duitsland
Overig buitenland
3752 6.0 2657 4.2 5466 8.7
3493 5.6 724 1,2 1563 2,5
4710 7.5 461 0.7 2509 4,0
8239 13.1 1161 2.8 1939 3.1
2395 3.8 394 0,6 541 0.9
3377 5,4 918 1,5 806 1.3
4479 7.1 700 1.1 1096 1,7
558 0.9 127 0.2 162 0,3
360 0.6 114 0,2 89 0.1
6699 70,7 1189 1.9 1415 2.3
Van Vijfgrotestedeti Middelgrott {..aiieenten Kleinste gen-.,?enten
Totaal: 61 699 Van Naar Vijf grot?'iteden Middelgrote geir sinten Kleinrfj gemeerten
BKm: CBS 200?
17
Hoewel nogmaals moet worden benadmkt dat er geen drempelwaarden bestaan om eenduidig te kunnen bepalen of verhuis- en migratiestromen van bepaalde omvang wel of niet duiden op een samenhangend stedelijk netwerk, zijn de boven nader bekeken stromen zodanig klein van omvang dat ze nauwelijks een indicatie vormen van het bestaan van het transnationaal netwerk Urban Delta in 1990. Het is wel mogelijk dat de absolute en relatieve omvang van die stiomen gedurende de jaren '90 zodanig zijn toegenomen, dat we toch van de ontwikkeling van dat netwerk kuimen spreken. De cijfers voor de jaren 1990, 1995 en 2000 (Tabel 2.4 tot en met 2.6) wijzen echter op een opvallend stabiel beeld gedurende de jaren '90. De dominantie van verhuismobiliteit over korte afstand, dat wil zeggen binnen BrabantStad, is in 1995 en 2000 zelfs iets toegenomen ten opzichte van 1990 (Tabel 2.3). Relatiefis dat ten koste gegaan van de omvang van verhuisrelaties met de Deltzmietiopool en 'overig Nederland', hoewel het zeer kleine verschuivingen betreft. De relatieve omvang van de verhuis- en migratierelaties met de grootstedelijke agglomeraties Deltametropool, Vlaamse Ruit en Rijn-Ruhrgebied, is vrijwel ongewijzigd gebleven. De relatieve omvang van de migratie naar en uit de twee buitenlandse agglomeraties blijft minder dan twee procent van de totaal aantallen vertrekkers uit en vestigers in de gemeenten van BrabantStad. Hiermee vergeleken zijn de migratierelaties met 'overig buitenland', en in het bijzonder de immigratie in de vijf grote steden van BrabantStad, aanzienUjk omvangrijker gebleven gedurende de jaren '90. De omvang van suburbanisatie vanuit de vier grote steden van de Deltametiopool is in zowel absolute (427 en 541 personen) als relatieve zin eveneens vrijwel gelijk, en dus onverminderd gering gebleven in 1995 en 2000. Ook in deze twee peiljaren beteof dit minder dan een procent (0,8 en 0,9) van het totale aantal vestigers in alle gemeenten van BrabantStad tezamen, en minder dan vier procent (3,5 en 3,6) van het totale aantal vestigers in haar kleinste, minst verstedelijkte gemeenten. Regionale suburbanisatie, vanuit de vijf Brabantse steden naar deze gemeenten was ook in 1995 en 2000 omvangrijker, resp. 2.296 en 2.395 personen. De suburbanisatie vanuit de buitenlandse grootstedelijke regio's was in 1995 en 2000 nog geringer in omvang dan in 1990. De verhuisstroom uit BrabantStad naar de G4, met hun hoogstedelijke woonmilieus, vertoont daarentegen een zeer licht stijgende tendens: naar 3.572 en 4.058 personen, resp. 6,8 en 7,4% van de totale uitstroom van de gezamenlijke gemeenten. Dezelfde licht stijgende tendens is waameembaar in de migratie uit BrabantStad naar België (Vlaamse Ruit) en Duitsland (Rijn-Ruhrgebied), waarbij het opvallend is dat de migratie naar België toeneemt en naar Duitsland afiieemt, ook in absolute zin. Voor beide tendensen geldt evenwel dat de cijfers slechts drie peildata betreffen, met intervals van vijfjaar, hetgeen noopt tot een zeer voorzichtige interpretatie van de conclusie dat het hier om een stijgende tendensen gaat. Het geheel overziend, luidt de eindconclusie van dit hoofdstuk dat er, waar het verhuismobiliteit en migratie betreft, nog nauwelijks sprake is van de vorming van een samenhangend transnationaal stedelijk netwerk waarin de interacties tussen BrabantStad en de drie grootstedelijke agglomeraties significant toenemen.
ECONOMISCHE DYNAMIEK IN URBAN DELTA PERSPECTEF
3.1
Inleiding
In de huidige netwerksamenleving neemt de diversiteit aan locatievoorkeuren van de bedrijvigheid toe. Op basis van zowel directe omgevingskwaliteiten als bereikbaarheidsen connectiviteitscriteria ontstaat een gevarieerder mozaïek van specifieke economische sectoren, activiteiten en clusters verdeeld over binnenstedelijke locaties, snelweglocaties en diverse typen suburbane centra en knooppunten. Gespecialiseerde detailhandel en strategische activiteiten in de kennisintensieve informational economy concentieren zich in binnensteden, distributie en logistieke sectoren hebben een voorkeur voor bedrijventerreinen langs bovenregionale infrastractuur buiten stedelijke knooppunten, hi-tech industries vestigen zich in centia met hoogwaardige omgevingskwaliteiten en routinematige, en op telematica gebaseerde back offices van zakeUjke en financiële dienstverlening maken gebmik van het aanbod aan middelbaar geschoold part-time personeel, met name vrouwen, in suburbane woonomgevingen. Deze groeiende diversiteit aan vestigingsmilieus voor bedrijven is een van de krachten achter de mimteUjke tendens richting polycentrische stedelijk stracturen. Een verzameling centra met eigen specialisaties vormt echter niet a-priori een functioneel samenhangend stedelijke netwerk. Het is een gangbare assumptie' dat daarvan pas kan worden gesproken indien er sprake is van een zekere complementariteit en synergie van economische functies binnen dat stedelijk systeem (Meijers, 2002). De complementariteit van de gespecialiseerde clusters van productie en dienstverlening in de afzonderlijke centra genereren interacties, waaronder markteelaties en bedrijfsmigraties, met grotere delen van het polycentrisch stedelijk systeem als geheel. Teneinde na te gaan hoe, en in hoeverre BrabantStad deel uitmaakt van een polycentrisch StedeUjk netwerk Urban Delta op hoger schaalniveau, worden in dit hoofdstuk enkele indicatoren nader bekeken. De eerste is het mimtelijk pateoon van economische groei in relatie tot bevolkingsgroei in BrabantStad. Indien de groei van het aantal arbeidsplaatsen in een stedelijke economie die van het inwonertal langdurig overstijgt, wijst dat in de richting van belangrijke stuwende activiteiten. Dit impliceert dat deze economie functioneert in een groter marktgebied. In het geval van een beteekkelijk klei-
' Er blijkt nog bijzonder weinig gericht onderzoek te zijn gedaan naar de vraagstukken van specialisatie, conqjlementariteit en synergie binnen stedelijke systemen die als netwerk worden aangeduid.
19
ne regio als BrabantStad betekent dit al snel bovenregionale markten. De tweede indicator is de mate van complementariteit van de stedelijke economieën. In de huidige postindustriële netwerkeconomie kan complementaire specialisatie van stedelijke economieën in hi-tech industries of advanced producer services worden opgevat als indicator van het functioneren in grotere, in het geval van BrabantStad bovenregionale economische netwerken. De redenering is als volgt: indien de economische profielen van de steden van BrabanStad, in intemationaal perspectief toch kleine steden, elkaar vooral dupliceren, betekent dit dat economische branches en activiteiten zich over meerdere steden van de regio verspreiden in plaats zich te concentreren. Dat kan er op duiden dat de steden relatief zwak staan in de intemationale interstedelijke concurrentie in de zin dat ze bedrijvigheid in specifieke sectoren van de informational economy die op zoek is naar vestigingsmilieus met specifieke hoogwaardige omgevings- en connectiviteitskwaliteiten weinig te bieden hebben. Zij zullen nauwelijks 'topfiincties' en geavanceerde clusters herbergen, en daarom veel minder regio overschrijdende functionele verbanden met stedelijke agglomeraties elders genereren dan steden met meer complementaire specialisaties in de modeme diensteneconomie. Indien op basis van deze twee indicatoren aannemelijk is dat BrabantStad functioneert in bovenregionale markten en economische netwerken, mag daaruit op voorhand nog niet worden geconcludeerd dat die het (volledige) stedelijk netwerk Urban DeUa omvatten. De derde indicator die zal worden onderzocht, bedrijfsmigratie, geeft daar wel meer uitsluitsel over. Een toenemende impact van bedrijfsmigraties op de economische dynamiek van BrabantStad en een geografisch patroon van vestiging en verteek dat versterking van de relaties met de grootstedelijke agglomeraties rond BrabantStad laat zien, duiden tezamen op een toenemende economische vervlechting op het hogere schaalniveau van de Urban Delta plaatsvindt. Bij de analyses in dit hoofdstuk moet wel worden aangetekend dat die een onvolledig beeld geven. Andere vormen van interacties tussen bedrijven, zoals sociaal-culturele netwerken (Kloosterman, 2001) en uitwisseling via digitaal verkeer van data, informatie, maar ook tussen- en eindproducten, blijven als gevolg van zowel een gebrek aan data als complexiteit van de analyse daarvan buiten beschouwing. Daamaast kunnen fysieke bedrijfsverplaatsingen uit bijvoorbeeld de Deltametropool naar BrabantStad zijn ingegeven door overwegingen op een nog hogere mimtelijke schaal dan de Urban Delta.
3.2
Ruimtelijk patroon van economische groei
Afgemeten naar het aantal arbeidsplaatsen in de diverse gemeenten vertoonde BrabantStad gedurende het grootste deel van de jaren '90 een zeer snelle economische groei. Tabel 3.1 vergelijkt deze economische groei met de demografische groei van BrabantStad. Ofschoon de groei van het aantal arbeidsplaatsen een periode van zes jaar omvat en die van de bevolkingsomvang tien jaar, is deze eerste in alle gemeenten, met uitzondering van Helmond, hoger. Maar ook in Helmond is het gemiddeld jaarlijks groeitempo van het aantal arbeidsplaatsen hoger dan van het inwonertal.
20
Tabel 3.1: Bevolkingsgroei versus groei van het aantal arbeidsplaatsen in BrabantStad (procenten), jaren '90. Bevolking (1990-2000) 'sHertogenbosch Eindhoven Breda
Arbeids- Verschil plaatsen (1993-99) 9,9 29,0 19,1 5,3 8,0
22,9 16,6
17,6 8,6
Tilburg Helmond
10,9 16,6
17,6 14,2
6,7 -2,4
Heusden St.Mich.gestel Waalwijk Veldhoven Boxtel Oosterhout Veghel Geldrop
7,9 2,9 5,0 8,1 3,2 7,9 12,1 7,1
126,6 81,4 18,9 19,6 14,1 17,3 18,2 10,2
118,8 78,5 13,9 11,5 10,9 9,4 6,1 3,0
Arbeids- Verschil plaatsen (1993-99) 130,4 134,3 3,9
Bevolking (1990-2000) Haaren Oirschot Son en Breugel Gilze Rijen Goirie Best St.Oedenrode Laarbeek Nuenen Loon op Zand Schijndel Oisterwijk Vught Dongen Mierio Waake Hilvarenbeek
9,3 1,3
83,9 39,4
74,6 38,1
6,4 4,6 7,2 3,6 2,7 13,0 5,3 7,1 3,0 5,8 6,0 5,4 7,1 6,3
40,4 31,0 42,4 24,8 16,7 26,9 18,9 19,8 12,0 12,4 12,2 10,2 8,7 7,2
33,9 26,4 25,2 21,2 14,0 13,9 13,6 12,7 9,0 6,6 6,1 4,8 1,6 0,9
Bronnen: ABF, 2000; CE5S, 2002a
Juist het feit dat de banengroei de bevolkingsgroei 'over de volle breedte' van de regio overschrijdt, maakt het aannemelijk dat de regio in toenemende mate functioneert in bovenregionale markten. Wel waren, in absolute zin, zowel het aantal nieuwe banen gedurende de jaren 1993^-1999 als het totaal aantal banen in 1999 aanmerkelijk groter in de stedelijke knooppunten dan in de middelgrote en kleine gemeenten (zie Tabellen 3.2, 3.3 en 3.4). De vijf grootste steden van BrabantStad lijken daarom de belangrijkste ankerpunten van de regio met die bovenregionale markten. Of deze conclusie wordt ondersteund door toenemende economische specialisaties in modeme dienstverlenende branches in juist deze steden, komt in de volgende paragraaf aan de orde. 3.3
Functionele specialisatie binnen BrabantStad
Van de ontwikkeling van functionele specialisaties tussen de verschillende gemeenten van BrabantStad blijkt over de gehele linie weinig sprake. Overeenkomstig de ambitie van het bestuurUjk samenwerkingsverband is Tilburg de enige van de vijf steden waar de omvang van de industriële sector, uitgedmkt in het aantal banen in 1993 en 1999, is toegenomen (Tabel 3.2). Netto is deze toename echter beperkt tot ongeveer 2.000 arbeidsplaatsen, terwijl de sector relatief, als percentage van de totale werkgelegenheid.
Eerdere jaren zijn niet in de analyse opgenomen vanwege een wijziging van de classificatie van bedrijfsectoren (SBI) in 1993.
21
Tabel 3.2:
Aantal arbeidsplaatsen in de vijf grootste steden van BrabantStad naar sector, 1993 en 1999
Breda Eindhoven Helmond 'sHertogenbosch Tilburg Totaal
1993 1999 1993 1999 1993 1999 1993 1999 1993 1999 1993 1999
Absoluut 1(X 1000)
Procenten
Totaal
Agrarisch Industrie
72,28 84,27 109,98 135,13 27,07 30,91 66,94 86,38 79,08 93,03 355,35 429,72
Agrarisch Industrie •Comm N--comm (Dverig (diensten diensten 0,59 11,71 31,27 23,77 4,92 0,56 27,56 10,91 39,95 5,29 0,04 30,04 43,84 30,51 5,55 0,22 27,89 37,06 63,89 6,06 0,13 7,74 9,71 7,43 2,06 0,28 7,89 12,71 8,11 1,93 20,71 0,15 9,97 30,66 5,45 0,07 9,8 24,28 7,17 45,05 0,29 14,83 31,09 28,79 4,08 0,46 16,85 40,15 31,72 3,84 111,21 22,08 74,29 146,57 1,2 128,73 73,34 201,75 24,31 1,59
Bron: CBS, 2002a Agrarisch Commerciële dienstverlening Niet-commerciële dienstverlening Overig
22
Landbouw en visserij Handel, horeca, vervoer en communicatie, fmanciële instellingen en zakelijke dienstverlening Openbaar bestuur, onderwijs, gezondheids- en welzijnszorg, cultuur en overige dienstverlening. Bouwnijverheid, delfstoffenwinning, energie en waterleidingbedrijven
0,82 0,66 0,04 0,16 0,48 0,91 0,22 0,08 0,37 0,49 0,34 0,37
'Comm N-•comm (Dverig 1densten diensten 16,20 43,26 32,89 6,81 12,95 47,41 32,70 6,28 27,31 39,86 27,74 5,05 20,64 47,28 27,43 4,48 28,59 35,87 27,45 7,61 25,53 41,12 26,24 6,24 14,89 45,80 30,94 8,14 11,35 52,15 28,11 8,30 18,75 36,41 39,31 5,16 43,16 34,10 18,11 4,13 41,25 31,30 20,91 6,21 29,96 17,07 46,95 5,66
Tabel 3.3:
Aantal arbeidsplaatsen in de middelgrote gemeenten van BrabantStad naar sector, 1993 en 1999 Absoluut (s: 1000) Totaal .A.grarisch Industrie
Boxtel Geldrop Heusden Oosterhout St.Michielsgestel Veghel Veldhoven Waalwijk Totaal
1993 1999 1993 1999 1993 1999 1993 1999 1993 1999 1993 1999 1993 1999 1993 1999 1993 1999
11,48 13,1 7,09 7,81 4,69 10,63 17,84 20,93 2,85 5,17 17,02 20,12 14,35 17,17 17,28 20,55 94,71 115,48
0,16 4,19 0,23 4,16 0,12 X 0,16 1,38 0,14 1,63 0,28 3,59 0,18 X 0,19 4,56 0,04 0,08 0,14 0,25 0,37 5,23 5,15 0,33 0,54 X 0,31 3,93 0,13 5,08 0,12 5,18 1,76 16,36+3x 1,76 28,2
Comm N-comm diensten diensten 3,22 3,52 4,31 3,86 2,41 2,12 2,86 2,95 0,55 1,8 4,23 1,43 3,67 8,27 4,71 10,06 1,16 1,13 1,59 1,94 6,47 3,5 3,74 9,28 5,81 4,53 5,06 6,89 3,93 7,2 4,07 9,8 23,41 37,15 27,41 49,37
Procenten Agrarisch Industrie
Overig 0,38 0,54 X
0,46 0,54 1,1 X
1,41 0,44 1,26 1,44 1,61 X
0,98 0,91 1,38 3,71+3x 8,74
1,39 1,76 1,69 2,05 2,99 2,63 1,01 0,91 1,40 2,71 2,17 1,64 3,76 1,81 0,75 0,58 1,86 1,52
36,50 31,76 X
17,67 34,75 33,77 X
21,79 2,80 4,84 30,73 25,60 X
22,89 29,40 25,21 X
24,42
Comm N-comm diensten diensten 28,05 30,66 32,90 29,47 33,99 29,90 36,62 37,77 38,38 11,73 39,79 13,45 46,36 20,57 48,06 22,50 39,64 40,70 37,52 30,75 38,01 20,56 46,12 18,59 40,49 31,57 40,13 29,47 41,67 22,74 47,69 19,81 39,23 24,72 23,74 42,75
Overig 3,31 4,12 X
5,89 11,51 10,35 X
6,74 15,44 24,37 8,46 8,00 X
5,71 5,27 6,72 X
7,57
x: onbekend Bron: CBS, 2002a
23
Tabel 3.4:
Aantal arbeidsplaatsen in de kleinste gemeenten van BrabantStad naar sector, 1993 en 1999 Absoluut (i[ 1000) Totaal Agrarisch Industrie
Best Dongen Gilze en Rijen Goirie Haaren Hilvarenbeek Laarbeek Loon op Zand Mierio Nuenen Oirschot Oisterwijk Schijndel St.Oedeiurode Son en Breugel Vught
24
1993 1999 1993 1999 1993 1999 1993 1999 1993 1999 1993 1999 1993 1999 1993 1999 1993 1999 1993 1999 1993 1999 1993 1999 1993 1999 1993 1999 1993 1999 1993
8,89 12,66 6,98 7,83 7,68 10,78 4,39 5,75 1,37 3,21 3,04 3,26 4,12 4,81 4,49 5,34 1,96 2,16 3,86 4,9 3,72 6,84 6,73 7,54 6,10 7,31 3,34 4,17 6,3 8,78 7,58
0,07 0,09 0,25 0,24 0,10 0,49 0,05 0,04 0,21 0,32 0,11 0,13 0,21 0,16 0,09 0,09 0,02 0,05 0,09 0,1 0,09 0,23 0,1 0,13 0,16 0,14 0,26 0,27 0,02 0 0,28
3,80 3,97 2,54 2,3 X
1,28 1,10 1,35 0,09 X
0,6 0,46 1,32 1,71 0,96 0,83 0,53 0,41 0,63 0,8 1,21 1,24 X
1,02 X
1,53 0,70 0,67 1,51 2,02 0,38
Couuii N-comm diensten Diensten 3,53 0,91 6,19 1,32 1,94 1,82 2,74 2 3,73 1,15 4,17 2,55 1,46 1,52 1,77 2,11 0,68 0,29 1,02 1,44 0,65 1,42 1,57 0,76 0,75 1,24 1,72 0,91 0,97 2,15 2,39 1,67 0,96 0,29 0,6 0,8 0,66 2,17 0,85 2,7 0,87 1,09 3,06 1,79 1,92 2,63 1,77 3,6 2,32 1,18 3,41 1,33 0,63 1,37 0,91 2 0,91 3,27 4,99 1 3,80 2,32
Procenten Agrarisch Industrie
Overig 0,58 1,09 0,43 0,55 X
2,29 0,27 0,48 0,09 X
0,26 0,34 0,51 0,3 0,33 0,36 0,16 0,29 0,31 0,45 0,45 0,51 X
1,02 X
0,91 0,38 0,33 0,58 0,75 0,79
0,79 0,71 3,58 3,07 1,30 4,55 1,14 0,70 15,33 9,97 3,62 3,99 5,10 3,33 2,00 1,69 1,02 2,31 2,33 2,04 2,42 3,36 1,49 1,72 2,62 1,92 7,78 6,47 0,32 0,00 3,69
42,74 31,36 36,39 29,37 X
11,87 25,06 23,48 6,57 X
19,74 14,11 32,04 35,55 21,38 15,54 27,04 18,98 16,32 16,33 32,53 18,13 X
13,53 X
20,93 20,96 16,07 23,97 23,01 5,01
Comm N-comm Overig Diensten dinsten 39,71 10,24 6,52 48,89 10,43 8,61 6,16 27,79 26,07 7,02 34,99 25,54 X 48,57 14,97 21,24 38,68 23,65 33,26 34,62 6,15 36,70 8,35 30,78 21,17 49,64 6,57 31,78 44,86 X 8,55 46,71 21,38 23,31 10,43 48,16 12,38 30,10 18,20 35,76 18,92 6,24 7,35 47,88 21,60 44,76 31,27 6,74 8,16 X 14,80 13,43 37,04 27,78 8,03 56,22 17,10 55,10 17,35 9,18 23,39 12,10 29,30 44,74 7,46 26,17 X 39,08 28,53 47,75 23,47 13,53 X 38,03 19,34 46,65 18,19 12,45 41,02 18,86 11,38 47,96 21,82 7,91 51,90 14,44 9,21 56,83 11,39 8,54 30,61 50,13 10,42
Tabel 3.4: vervolg Absoluut Totaal Agrarisch Industrie
Waahe Totaal
1999 1993 1999 1993 1999
8,52 3,22 3,5 83,77 107,36
0,21 0 0 2,11 2,69
0,35 0,73 0,5 16,l+3x 20,44+x
Comm N-comm diensten Diensten 2,96 1,20 1,65 32,13+x 45,81
4,35 1,17 1,2 19,88 27,49
Procenten Agrarisch Industrie
Overig 0,65 0,1 0,14 X X
2,46 0,00 0,00 2,52 2,51
Comm N-comm Diensten dinsten
4,11 22,67 14,29
34,74 37,27 47,14
X
X
X
42,67
51,06 36,34 34,29 23,73 25,61
Overig 7,63 3,11 4,00 X X
x: onbekend Bron: CBS, 2002a
25
ook in Tilburg niet is gegroeid. Uit de beschikbare data kan bovendien niet worden afgeleid welke industriële branches deze groei betieft. In de overige vier grootste Brabantse steden is de industriële sector gedurende de jaren 1993-1999 in omvang gestagneerd of gedaald. Deze 'de-industrialisatie' is meer dan gecompenseerd door een zeer omvangrijke groei van de commerciële dienstverlening. Met netto ruim 55.000 nieuwe banen in zes jaar tijd is deze sector de arbeidsmarkten van de vijf steden gaan domineren. Met name Eindhoven en 's Hertogenbosch zijn hierin succesvol geweest. In 's Hertogenbosch neemt deze sector inmiddels zelfs meer dan de helft van de totale werkgelegenheid voor haar rekening. De snelle ontwikkeling van commerciële dienstverlening blijkt in alle steden in sterke mate te worden gedomineerd door de zakelijke dienstverlening (CBS, 2002a): twee-derde van de groei van de commerciële dienstverlening in deze economieën komt op rekening van zakeUjke dienstverlening. De ambitie van het samenwerkingsverband BrabantStad dat Breda zich, bij wijze van voorbeeld, tot financieel centrum ontwikkelt, blijft met 600 nieuwe arbeidsplaatsen in deze sector in zes jaar vooralsnog achter bij de verwachtingen. Verder is de zakelijke dienstverlening in haar algemeenheid een sector met een dermate brede verscheidenheid aan branches, dat er weinig conclusies te trekken zijn ten aanzien van complementariteit. Er is meer, maar vooral meer gedetailleerder data nodig om te kunnen bepalen of het om advanced services gaat, en in hoeverre er sprake is van diversificatie van de verschillende stedelijke economieën. De niet-commerciële dienstverlening is in de vijf steden de op één na grootste sector van de arbeidsmarkt. Ook de werkgelegenheid in deze sector is vrijwel overal gegroeid in de jaren '90, zij het minder onstuimig dan in haar commerciële tegenhanger. Het gaat hier vooral om verzorgende diensten, m.n. in onderwijs, gezondheidszorg en cultuur, waarvan de groei meer gelijke teed houdt met de groei van de bevolking. De ambitie dat 'Future City' Helmond zich specialiseert in beroepsonderwijs blijkt op basis van deze data nog geen feit. Tot slot blijkt de functioneel-economische ontwikkeling van de kleinere gemeenten niet veel af te wijken van die van de vijf grotere. De fluctuaties in afzonderlijke gemeenten is vaak groter, de vestiging van een bedrijf van dezelfde omvang heeft nu eenmaal het meeste effect op een kleinere arbeidsmarkt, maar over de gehele linie is ook in deze kleinere gemeenten de werkgelegenheid in de industrie gekrompen en in de commerciële dienstverlening gegroeid. Ook hier is meer gedetailleerde data nodig om bijvoorbeeld uit te maken of het ook om front ojfices, of toch voomamelijk om back offices gaat. Het aantal arbeidsplaatsen in de branche 'vervoer en communicatie' is in veel kleinere gemeenten procentueel wel sneller gegroeid dan in de vijf grote steden, maar blijft, tegen de verwachting, in absolute groei en omvang aanzienlijk bij die steden achter: van 13.110 naar 21,970 in de steden, van 3,150 naar 5,590 in de middelgrote gemeenten en van 2,560 naar 5,170 in de kleinste gemeenten.
3.4
Bedrijfsmigraties
Het is dus wel aannemelijk dat de economie van BrabantStad in toenemende mate in bovenregionale markten opereert, maar dat beteeft niet noodzakelijkerwijs de gehele Urban Delta. Verder zijn er geen sterke aanwijzingen dat binnen BrabantStad een toe-
26
nemende mate van complementariteit van haar stedelijke (en minder stedelijke) economieën, met specialisaties in postindustriële branches, optreedt. Beide indicatoren tezamen wijzen dus niet duidelijk in derichtingvan economische incorporatie van BrabantStad in het stedelijke netwerk Urban Delta op hoger schaalniveau. Een nader antwoord op dat laatste vraagstuk zou kunnen worden gegeven aan de hand van data over bedrijfsmigraties van en naar BrabantStad. De Kamers van Koophandel beschikken over relevante data, maar de kwaliteit is matig. Volledigheid is geenszins gewaarborgd, niet alle bedrijven zijn ingeschreven bij de Kamers; er zijn geen gegevens beschikbaar over grensoverschrijdende bedrijfsmigratie; er zijn geen gegevens ouder dan 1997 verkrijgbaar; en gegevens over aantallen ingekomen en vertrokken bedrijven op gemeenteniveau en naar economische branche waren op de korte termijn van dit onderzoek niet leverbaar. Dit strookt met het algemeen erkende beeld dat statistische data over bedrijfsmigratie van geringere kwaliteit zijn dan van personenmigratie (Béneker, 2002). De data die wordt gepresenteerd in de tabellen 3.5 tot en met 3.9 dienen dus met de nodige voorzichtigheid te worden geïnterpreteerd. De eerste drie tabellen, 3.5 tot en met 3.7, geven een indicatie van het relatieve belang van bedrijfsmigraties in de economische dynamiek van BrabantStad. Deze drie tabellen tonen dat het aantal lokaal opgerichte bedrijven, waaronder starters, in alle economische sectoren en in alle gemeenten in zowel 1997 als 2000 aanzienlijk groter was, drie tot zes maal zo groot, als het aantal via migratie ingekomen bedrijven. Aan de 'min-kant' geldt evenzo dat het aantal opgeheven bedrijven steeds aanzienlijk groter was dan het aantal vertrokken bedrijven. De bmto-migratie, de som van het aantal ingekomen en vertrokken bedrijven, tenslotte, is gering (tot maximaal acht procent) ten opzichte van het totaal aantal bedrijfsvestigingen op 1 januari van beide jaren. Deze gegevens duiden op een beperkte relatieve invloed van bedrijfsmigraties op de economische dynamiek van BrabantStad. Tabel 3.5: Mutaties van het aantal bedrijfsvestigingen in de vijf grote steden van BrabantStad naar sector, 1997 en 2000
1997 Agrarisch Industrie Comm diensten N-comm diensten Overig 2000 Agrarisch Industrie Comm diensten N-comm diensten Overig
Aantal vest Gestart Totaal op- Opgeheven Ingekomen Vertrokken op 1 jan gericht 10 25 17 16 323 41 88 93 2.935 139 279 142 822 1.525 1.634 919 25.707 3.197 93 85 4.863 311 493 212 70 65 2.306 229 367 173 460 3.264 29.427 4.650
22 154 2.003 349 445
36 297 3.748 547 631
24 200 1.980 302 202
18 91 901 90 76
16 73 980 80 84
Bronnen: Kamers van Koophandel van West, Midden en Oost-Brabant, 2002a
27
Tabel 3.6: Mutaties van het aantal bedrijfsvestigingen in de middelgrote gemeenten van BrabantStad naar sector, 1997 en 2000
1997 Agrarisch Industrie Comm diensten N-comm diensten Overig 2000 Agrarisch Industrie Comm diensten N-comm diensten Overig
Aantal vest Gestart Totaal op- Opgeheven Ingekomen Vertrokken op 1 jan gericht 5 334 6 18 37 14 35 1450 50 100 47 39 340 366 9316 452 959 467 28 1899 66 132 40 54 28 1284 30 117 203 52 489 1669 11080 1726 1809
21 70 653 165 214
32 114 1157 226 299
8 68 673 123 102
1 44 394 37 50
9 52 380 50 46
Bronnen: Kamers van Koophandel van West, Midden en Oost-Brabant, 2002a Tabel 3.7: Mutaties van het aantal bedrijfsvestigingen in de kleinste gemeenten van BrabantStad naar sector, 1997 en 2000
1997 Agrarisch Industrie Comm diensten N-comm diensten Overig 2000 Agrarisch Industrie Comm diensten N-comm diensten Overig
Aantal vest Gestart Totaal op- Opgeheven Ingekomen Vertrokken op 1 jan gericht 14 554 19 46 12 5 51 1.797 59 54 122 69 432 439 11.306 544 1.118 518 35 2.213 131 192 72 38 35 1.558 176 61 35 105 845 2.018 12.676 1.987 2.071
21 83 613 147 272
39 154 1.199 215 344
21 70 683 118 95
13 56 543 53 63
9 55 449 46 51
Bronnen: Kamers van Koophandel van West, Midden en Oost-Brabant, 2002a Naast de geringe impact van bedrijfsmigratie op de economische dynamiek van BrabantStad, blijkt deze bovendien sterk te worden gedomineerd door verplaatsingen over korte tot zeer afstanden (tabel 3.8 en 3.9). De grootste aantallen verplaatsingen in beide richtingen en in beide jaren beteeffen zelfs geen migratie, maar vinden plaats binnen dezelfde gemeente. De percentages die dit betreft zijn zelfs 'ijzingwekkend' constant: tussen 58,2 en 59,3 procent van de totale aantallen verplaatsingen. Vermimen we de grens van de eigen gemeente tot het eigen Kamerdistrict, dan 'vangen' we zelfs ongeveer tachtig procent (minimaal 79,5% en maximaal 82,5) van de bedrijfsverplaatsingen in beide jaren. Het relatieve belang van bedrijfsmigratie op bovenprovinciaal schaalniveau is daarentegen beperkt tot tien a vijftien procent, waarvan bovendien weinig meer dan de helft vertrekt naar of komt uit de Deltameteopool. Bovenstaande bevinding steookt met andere onderzoeksresultaten die ook aantonen dat bedrijfsverplaatsingen over korte afstanden domineren. De arbeidsmarkt is een hoofdvariabele in de verklaring daarvan, in de zin dat de wens het personeel te behouden 'keep factof nummer één is voor be28
drijven. Wanneer in de praktijk toch wordt besloten tot bedrijfsverhuizing, zal de ondernemer altijd proberen de afstand zo kort mogelijk te houden zodat personeel niet behoeft te verhuizen (Kemper en Pellenbarg, 1997: 508). Zelfs nu de Deltametroppool inmiddels een 'hogedmkpan' is, waar veel bedrijven uit vertrekken, en Noord-Brabant een belangrijke ontvangstprovincie is geworden (Kemper en Pellenbarg, 1997), is het aantal bedrijfsmigraties vanuit de Deltametropool naar BrabantStad nog steeds gering, zeker in vergelijking met het totaal aantal bedrijven dat in dit ontvangstgebied is gevestigd (tabel 3.5 t/m 3.7). Tabel 3.8:
Bedrijfsmigratie van, naar en binnen BrabantStad, 1997, absolute aantallen^, totaal-percentages, en rij-percentages
Totaal: 7.552 Van Naar Vij f grote steden
Middelgrote gemeenten Kleinste gemeenten
Totaal: 7.438 Naar Van Vijf grote steden
Middelgrote gemeenten Kleinste gemeenten
Biimen gemeente 2.800 37.1 61,6 780 10.3 56,3 812 10.8 49,1
Binnen gemeente 2.800 37,6 63,5 780 10.4 54,2 812 10,9 51,4
Binnen Kamerdistrict 803 10.6 17,7 275 3,6 19,8 532 7.0 32,2
Binnen Kamerdistrict 761 10,2 17,3 7,11 5,1 26,2 537 7.2 34,0
Ov. Nederland
Beide andere Kamerdistricten in N-Br. 242 3,2 5,3 163 2.2 11,8 125 1.7 7,6
N-H, Z-H en Utrecht 466 6.2 10,3 87 1.2 6,3 105 1.4 6,3
232 3.1 5,1 80 1.1 5,8 80 1,1 4,8
Beide andere Kamerdistricten in N-Br. 228 3.1 5,2 84 1.1 5,8 94 1.3 5,9
N-H, Z-H en Utrecht
Ov. Nederland
387 5.2 8,8 117 1.6 8,1 IA 1.0 4,7
233 3.1 5,3 82 1.1 5,7 62 0.8 4,3
Bronnen: Kamers van Koophandel van West, Midden en Oost-Brabant, 2002b De rij-percentages in beide tabellen laten zien dat er een zekere verschuiving plaatsvindt tussen de drie typen gemeenten: de vijf steden onderhouden belangrijker relaties 'met zichzelf (verplaatsingen binnen de gemeenten) en in iets mindere mate met het bovenprovinciaal schaahiiveau, terwijl de kleinste gemeenten duidelijk sterkere relaties onderhouden met de overige locaties in het eigen kamerdistrict. Ook gezien de absolute aantallen verplaatsingen is dit is een tweede aanwijzing dat de vijf grootste steden van BrabantStad de belangrijkste economische ankerpunten van de regio zijn in bovenregio-
Deze aantallen zijn inclusief zogenaamde 'economisch niet-relevante' verplaatsingen; administratieve verplaatsingen waar geen arbeidsplaatsen en productievestigingen mee gemoeid zijn.
29
Tabel 3.9:
Bedrijfsmigratie van, naar en binnen BrabantStad, 2000, absolute aantallen, totaal-percentages en rij-percentages
Totaal: 6.714 Van Naar Vijf grote steden
Middelgrote gemeenten Kleinste gemeenten
Totaal: 6.657 Naar Van Vijf grote steden
Middelgrote gemeenten Kleinste gemeenten
Binnen gemeente 2.536 37,8 65,0 707 10,5 53,9 702 10,5 46,5
Binnen gemeente 2.536 38,1 63,9 707 10.6 54,4 702 10.6 50,5
Binnen Kamerdistrict 660 9.8 16,9 342 5.1 26,1 541 8.1 35,8
Birmen Kamerdistrict 734 11.0 18,5 332 5.0 25,5 480 7,2 34,5
Beide andere Kamerdistricten in N-Br. 233 3,5 6,0 125 1,9 9,5 130 1,9 8,7
N-H, Z-H en Utrecht 298 4.4 7,6 78 1.2 5,9 92 1.4 6,1
172 2,6 4,4 54 0,8 4,1 AA 0,7 2,9
Beide andere Kamerdistricten in N-Br. 239 3,6 6,0 127 1.9 9,8 105 1.6 7,6
N-H, Z-H en Utrecht
Ov. Nederland
269 4.0 6,8 67 1.0 5,2 52 0,8 3,7
Ov. Nederland
194 2,9 4,9 62 0,9 4,8 51 0.8 3,7
Bronnen: Kamers van Koophandel van West, Midden en Oost-Brabant, 2002b nale netwerken. Het geheel aan bevindingen, inclusief de geringe rol van bedrijfsmigratie in de economische dynamiek van BrabantStad, geeft slechts aanleiding tot de conclusie dat de economische incorporatie van BrabantStad in het stedelijke netwerk Urban Delta nog steeds beperkt is.
30
VERPLAATSINSGEDRAG IN URBAN DELTA PERSPECTIEF
4.1
Inleiding
De mimtelijke uitwaaiering van stedelijk fimcties over hoogstedelijke centra, mobiliteitsknooppunten en laagstedelijke locaties in een ontwikkelend stedelijk netwerk heeft doorgaans een toename van het aantal verplaatsingen binnen dat systeem tot gevolg. Bovendien neemt de gemiddelde afstand van verplaatsingen toe en krijgt hun mimtelijk patronen een duidelijker 'kris-kras' karakter. Het vroegere patroon van mobiliteit, geconcenteeerd binnen stadsgewesten en voomamelijk gericht op de stedelijke hoofdcentra daarvan, verliest in de meeste stedelijke regio's aan dominantie. Het nieuwe concept Streekplan van Noord-Brabant constateert dat ook binnen BrabantStad "veel sociale, economische, functionele en mimtelijke relaties van mensen en bedrijven de niveaus van stad en stadsgewest beginnen te overstijgen" (Gedeputeerde Staten van NoordBrabant, 2001). De vraag in dit onderzoek is in hoeverre inmiddels ook een volgende schaalsprong optreedt, te weten een toename van mobiliteit tussen BrabantStad en de grotere Urban Delta, in het bijzonder de grootstedelijke agglomeraties Deltameteopool, Vlaamse Ruit en Rijn-Ruhrgebied. Een eerste antwoord op deze vraag zal worden gezocht aan de hand van een nadere inspectie van dagelijkse pendel tussen BrabantStad en deze agglomeraties. Ten aanzien van de pendel vanuit de middelgrote en kleine gemeenten van BrabantStad is het bijvoorbeeld de vraag of die agglomeraties de rol van de Brabantse steden als werklocaties ovememen. De ontwikkeling van de Urban Delta tot een samenhangend stedelijk netwerk op basis van intensiverende interrelaties dient echter niet louter aan dagelijkse verplaatsingen te worden afgemeten (Dieleman en Faiudi, 1998a en 1998b; Burg van der en van Oort, 2001). Verondersteld mag worden dat dagelijkse verplaatsingen, in het bijzonder woonwerk verplaatsingen, een lagere 'gemiddeld acceptabele' reistijd kennen dan nietdagelijkse. De schaal van de stedelijke configuratie Urban Delta, is zodanig groot dat een analyse die zich tot dagelijkse verplaatsingen beperkt, waarschijnlijk biased zal zijn ten aanzien van verplaatsingen over langere afstanden'. Dat geldt primair voor verplaat' Vervoersinnovaties als de huidige uitbreiding van het HSL netwerk in Noordwest Europa kuimen deze bias in de nabije toekomst aanzienlijk doen verminderen. Het bestuurlijk samenwerkingsverband BrabantStad benadrukt de betekenis van aansluiting op dit netwerk voor de intemationale concurrentiepositie van haar stedelijke knooppunten, met positieve effecten voor de nationale economie als geheel, en brengt drie shuttle verbindingen (Antwerpen-Breda-'sHertogenbosch-Arnhem, Rotterdam-Breda-
31
singen tussen de grootstedelijke agglomeraties, maar ook voor verplaatsingen tussen BrabantStad en de afzonderlijke agglomeraties, bijv. tussen Eindhoven en Amsterdam of tussen Breda en Dortmund. Dit hoofdstuk beteekt daarom ook niet-dagelijkse verplaatsingen in de analyse. Een tweede argmnent daarvoor is de verbreding van woonwerk en woon-schoolverkeer, die de dagelijkse mobiliteit domineren, naar verplaatsingen om andere motieven, zoals winkelen, onderhoud van zakenrelaties, of bezoek aan musea en leisure attracties. Het beeld van verplaatsingsgedrag als indicator van de vorming van een stedelijk netwerk Urban Delta wordt daarmee completer.
4.2
Verplaatsingen op Urban Delta schaal
De basisdata voor de analyses worden geleverd door het Onderzoek Verplaatsingsgedrag (OVG) dat wordt uitgevoerd door het CBS op basis van steekproeven^ De resultaten voor 1990 en 1998 zijn samengevat in de tabeUen 4.1 en 4.2. Deze tabellen bevatten alle verplaatsingen die de woning als vertrekpimt hebben, en maakt geen onderscheid naar vervoerswijze: auto, openbaar vervoer en langzaam verkeer zijn samen genomen. OVG data bevat geen informatie over de frequentie, dagelijks versus niet-dagelijks, als zodanig van verplaatsingen, maar maakt wel onderscheid naar zeven verschillende verplaatsingsmotieven. Als indicator voor die frequentie worden de motieven 'werken' en 'onderwijs volgen' hier als dagelijks beschouwd, en de overige motieven als nietdagelijks. Die overige motieven zijn 'zakelijk bezoek in de werksfeer', 'winkelen', 'visite en logeren', 'sport en ontspanning', en 'toeren of wandelen'. De tabellen 4.1a en 4.2a laten zien dat de dagelijkse verplaatsing vanuit BrabantStad naar de grote stedelijke agglomeraties om redenen van werk of onderwijs zowel in 1990 als in 1998 minimale stiomen waren. Zelfs als we alle verplaatsingen vanuit de vijf Brabantse steden en de middelgrote en kleine gemeenten van BrabantStad naar de vier grote steden van de Deltametropool, overig Deltametropool en België en Duitsland^ bij elkaar optellen, bedraagt de relatieve omvang in beide jaren toch slechts maximaal vijf procent van het totaal aantal verplaatsingen. Een percentage dat bovendien in 1998 (3,6) lager was dan in 1990 (5,0). De overgrote meerderheid van deze dagelijkse verplaatsingen ging in beide jaren richting Deltameteopool. In beide jaren was minder dan de helft van die dagpendelaars naar de grote agglomeraties afkomstig uit de middelgrote en kleine gemeenten. Mede op basis van de bevindingen in hoofdstuk 2, kan daarom worden geconcludeerd dat een mobiliteitspateoon waarin huishoudens verhuizen uit de Deltameteopool, of uit een van beide buitenlandse metropolen, naar Brabantse dorpen en stadjes en de kostwinners vervolgens gaan pendelen naar die grootstedelijke agglomeraties, op de schaal van BrabantStad als geheel nauwelijks weinig gewicht heeft. De omvang van de pendel uit de middelgrote en kleinste gemeenten naar de steden van BraEindhoven-Keulen en Amsterdam-'sHertogenbosch -Eindhoven-Luik) onder de aandacht van de Rijksoverheid ^ Bij de interpretatie van die tabellen moet worden bedacht dat ontwerp en omvang van de steekproeven in 1990 en 1998 niet gelijk waren. Verdere informatie daarover ontbreekt, zodat wel geconcludeerd kan worden dat bijv. de statistische betrouwbaarheidsintervallen van de uitkomsten in beide jaren verschillen, maar niet hoe groot deze verschillen zijn. ^ Ook OVG data maakt waar het buitenland slechts onderscheid naar België, Duitsland en overig.
32
bantStad was in beide jaren aanzienlijk omvangrijker (13,6% in 1990 en 12,2% in 1998): er zijn dus geen tekenen dat de grootstedelijke agglomeraties de rol van de Brabantse steden als werk- (en onderwijs) locatie ovememen. De forse groei van de werkgelegenheid in de Brabantse steden in die jaren '90 (Tabel 3.1) in de commerciële dienstverlening, maakt pendel over grotere afstanden blijkbaar niet nodig. Al met al blijft de dagelijkse mobiliteit uit BrabantStad naar de G4 van de Deltametropool, de Vlaamse Ruit en het Rijn-Ruhrgebied gedurende de jaren '90 dermate klein dat vanuit het perspectief van BrabantStad niet kan worden gesproken van de ontwikkeling van een samenhangend stedelijk netwerk Urban Delta. De omgekeerde dagelijkse mobiliteitstromen zijn met maximaal twee procent van het totaal aantal verplaatsingen in beide jaren zelfs nihil, en vanuit België en Duitsland vrijwel non-existent. Niet-dagelijkse verplaatsingen betreffen vaak andere motieven dan werk en onderwijs. Dit maakt het beeld completer: ook toenamen van verplaatsingen tussen de verschillende stedelijke knooppunten en minder stedelijke locaties om redenen van winkelen, zakelijke besprekingen, of bezoeken aan culturele manifestaties en toeristische attracties wijzen op de ontwikkeling van een samenhangend netwerk. Het geschatte totaal aantal niet-dagelijkse verplaatsingen vanuit BrabantStad naar de drie grote agglomeraties was in 1990 en 1998 inderdaad aanzienlijk groter dan de dagelijkse. Dit aantal is echter niet gestegen, integendeel: in 1990 bedroeg dit 1.086 en in 1998 892 (maal tienduizend op jaarbasis)'*. Zetten we deze aantallen vervolgens af tegen de totale aantallen nietdagelijkse verplaatsingen, zowel die binnen als buiten BrabantStad, dan blijkt het aandeel dat zich richt op bestemmingen in de drie grote meteopolitane regio's bovendien laag: 3,6%) in 1990 en 2,5% in 1998. In omgekeerderichtingengaat het om nog kleinere percentages: 1,8 en 1,9. Daarvan waren de relatieve aantallen verplaatsingen naar en vanuit de buitenlandse meteopolen wederom verwaarloosbaar klein. De landsgrenzen blijken voor dagelijkse en niet-dagelijkse verplaatsingen vanuit de eigen woning een nog grotere barrière dan voor verhuismobiliteit. Indien de economisch-functionele profielen van de vijf grootste Brabantse steden in de jaren '90, in overeenstemming met de doelstellingen van beleid, inderdaad verder zijn gespecialiseerd en in toenemende mate functioneren in het groter stedelijk en economisch netwerk van de Urban Delta, ligt een stijging van de aantallen verplaatsingen, dagelijks en niet-dagelijks en in beiderichtingen,voor de hand. Een groeiend netwerk van gespecialiseerde, complementaire steden genereert immers zowel meer dagelijkse verplaatsingen om redenen van werk en onderwijs als niet-dagelijkse verplaatsingen voor Uet onderhoud van zakenrelaties of bezoeken aan culturele instellingen als musea en theaters. Van dergelijke stijgingen blijkt echter geen sprake, zodat een tendens richting complementaire stedelijke economieën van BrabantStad die functioneren in een groter stedelijk netwerk op Urban Delta schaal ook om deze reden niet aannemelijk is.
* Ook het absolute aantal dagelijkse verplaatsingen van BrabantStad naar deze grootstedelijke gebieden is afgenomen, zij het minder, van 528 naar 489. Het is dus mogelijk dat er sprake is van een steekproefeffect. 33
Tabel 4.1a:
Aantal dagelijkse verplaatsingen (in tienduizenden op jaarbasis) van, naar en binnen BrabantStad, 1990, absolute aantallen en percentages
Totaal: 18.338 Naar
Vijf grote steden
Middelgrote gemeenten
Kleinste gemeenten
Middengebied UD
GA
Overig Deltametro pool
Overig Nederland
België
Duitsland
Overig buitenland
7.729 42.1 1.031 5.6 1.465 8,0
433 2,4 2.039 11,2 357 1,9
568 3,1 lll 1,0 1.872 10,2
750 4,1 457 2.5 376 2.1
314 1.7 31 0.2 131 0,7
238 1,3 29 0,2 114 0.6
82 0.4 16 0.1 61 0.3
16 0.1 19 0.1 0
0
16 0.1 0
Vij f grote steden
Middelgrote gemeenten
Kleinste gemeenten
Middengebied UD
GA
Overig Deltametro pool
Overig Nederland
7.729 42.2 433 2.4 568 3.1
1.031 5.6 2.039 11.1 lll 1.0
1.465 8,0 357 2.0 1.872 10.2
1.313 7.2 729 4.0 97 0,5
128 0,7 0
116 0.6 46 0,3 31 0,2
133 0,7 32 0,2 1 0,0
Van Vij f grote steden Middelgrote gemeenten Kleinste gemeenten
Totaal: 18.297 Van Naar Vijf grote steden Middelgrote gemeenten Kleinste gemeenten
Bron: CBS, 2000a
34
0
0 17 0.1
0
België
Duitsland
Overig buitenland
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Tabel 4.1b: Aantal niet-dagelijkse verplaatsingen (in tienduizenden op jaarbasis) van, naar en binnen BrabantStad, 1990, absolute aantallen en percentages Totaal: 72.298 Naar
Vij f grote steden
Middelgrote gemeenten
Kleinste gemeenten
Middengebied UD
GA
Overig Deltametro pool
Overig Nederland
België
Duitsland
Overig buitenland
33.044 45,7 1.251 1.7 1.910 2.6
1.091 1.5 11.794 16,3 860 1,2
1.791 2,5 881 1,2 12.439 17,2
1.775 2,5 1.421 2,0 655 0,9
419 0,6 3A2 0,5 51 0,1
760 1,1 AAA 0.6 198 0,3
441 0.6 352 0.5 89 0.1
187 0,3 0
16 0.0 0
17 0.0
35 0.1 20 0.0 15 0,0
Vij f grote steden
Middelgrote gemeenten
Kleinste gemeenten
Middengebied UD
GA
Overig Deltametro pool
Overig Nederland
België
Duitsland
Overig buitenland
33.044 46.6 1.091 1.5 1.791 2.5
1.251 1.8 11.794 16.6 881 1.2
1.910 2.7 860 1.2 12.439 17.5
2.540 3,6 950 1,3 597 0,8
344 0.5 29 0,0 51 0,1
524 0,7 106 0,1 228 0,3
363 0,5 0
33 0.0 0
58 0.1 0
0
18 0.0
0
0
0
Van Vijf grote steden Middelgrote gemeenten Kleinste gemeenten
Totaal: 70.902 Van Naar Vijf grote steden Middelgrote gemeenten Kleinste gemeenten
0
0
Bron: CBS, 2000a
35
Tabel 4.2a: Aantal dagelijkse verplaatsingen (in tienduizenden op jaarbasis) van, naar en binnen BrabantStad, 1998, absolute aantallen en percentages Totaal: 24.636 Naar
Vijf grote steden
Middelgrote gemeenten
Kleinste gemeenten
Middengebied UD
GA
Overig Deltametro pool
Overig Nederland
België
Duitsland
Overig buitenland
10.255 41,6 1.216 5.0 1.765 7,2
520 2.1 3.236 13,1 A12 1,9
750 3.0 342 1.4 3.564 14,5
721 2,9 336 1,4 279 1,1
299 1.2 IA 0,3 63 0,3
215 0.9 90 0.4 71 0.3
196 0.8 71 0,3 Al 0,2
16 0,1 19 0,1 8 0,0
2 0,0 0
0
8 0.0
0
Vijf grote steden
Middelgrote gemeenten
Kleinste gemeenten
Middengebied UD
GA
Overig Deltametro pool
Overig Nederland
België
Duitsland
Overig buitenland
10.255 39.2 520 2.0 750 2,9
1.216 4,6 3.236 12,4 342 1,3
1.765 6,8 A13 1,8 3.564 13,6
2.041 7,8 633 2,4 349 1,3
168 0.6 33 0.1 26 0.1
181 0.7 85 0.3 54 0.2
292 1.1 54 0,2 85 0,3
15 0,1 0
0
0
3 0,0 0
0
Van Vijf grote steden Middelgrote gemeenten Kleinste gemeenten
Totaal: 26.140 Van Naar Vijf grote steden Middelgrote gemeenten Kleinste gemeenten
Bron: CBS, 2000a
36
0
0
0
Tabel 4.2b: Aantal niet-dagelijkse verplaatsingen (in tienduizenden op jaarbasis) van, naar en binnen BrabantStad, 1998, absolute aantallen en percentages Totaal: 67.897 Naar
Vijf grote steden
Middelgrote gemeenten
Kleinste gemeenten
Middengebied UD
GA
Overig Deltametro pool
Overig Nederland
België
Duitsland
Overig buitenland
30.142 44,4 1.575 2,3 2.631 3,9
1.242 1,8 10.229 14,7 837 1,3
2.131 3,1 765 1,1 12.321 18,1
1.693 2,5 861 1,3 ISl 1,2
345 0,5 88 0,1 85 0,1
402 0,6 190 0,3 220 0.3
541 0.8 258 0.4 132 0.2
193 0,3 57 0.1 61 0.1
30 0.0 17 0.0 16 0,0
17 0,0 11 0,0 20 0,0
Vij f grote steden
Middelgrote gemeenten
Kleinste gemeenten
Middengebied UD
GA
Overig Dehametro pool
Overig Nederland
België
Duitsland
Overig buitenland
30.142 43,7 1.242 1,8 2.131 3,1
1.575 2,3 10.229 14,8 765 1,1
2.631 3,8 837 1,2 12.321 17,9
2.387 3,5 898 1,3 1.534 2,2
307 0,4 96 0,1 51 0.1
515 0.7 132 0.2 221 0,3
498 0,7 164 0,2 157 0,2
82 0,1 10 0.0 0
29 0,0 0
0 0
0
0
Van Vijf grote steden Middelgrote gemeenten Kleinste gemeenten
Totaal: 68.954 Van Naar Vijf grote steden Middelgrote gemeenten Kleinste gemeenten BS
Bron: CBS, 2000a
37
4.3
Intra-regionale verplaatsingen
Volgens het samenwerkingsverband BrabantStad zijn de verkeersbewegingen vanuit BrabantStad naar buiten vooralsnog beperkt. Dit wordt geschat op ongeveer 12% van de totale verkeersbewegingen (www.eindhoven.nl/brabanststad). Boven is aangetoond dat verplaatsingen naar de drie grote metropolitane regio's daar nog weer slechts een klein deel van uitmaken. De meeste van die verplaatsingen naar buiten, tot 10% van de totale dagelijkse of niet-dagelijkse verplaatsingen in 1990 en 1998, worden gemaakt naar bestemmingen in het resterende deel van het middengebeid van de Urban Delta, in het bijzonder de rest van de provincie Noord-Brabant. Het algemene beeld van verplaatsingen vanuit de woning in BrabantStad laat een zeer sterke regionale oriëntatie zien. Volgens de verschillende tabellen op basis van OVG data vinden tussen de 86% en 92% van de totale aantallen verplaatsingen door inwoners van BrabantStad plaats binnen de eigen regio. De kleine marge tussen beide percentages impliceert dat de verschillen tussen 'dagelijks' en 'niet-dagelijks', en tussen '1990' en '1998', niUil zijn. Volgens Uet samenwerkingsverband BrabantStad blijft "het overgrote deel van de verkeersbewegingen" zelfs binnen de eigen stad of stadsregio (www.eindhoven.nl /brabantstad). De tabellen 4.1 en 4.2 bevatten geen informatie over de afzonderlijke steden en stadsregio's, maar laten wel zien dat de allergrootste aantallen verplaatsingen worden gemaakt tussen of binnen de vijf grootste steden. Met percentages die variëren tussen 40 en 46 is Uet beeld wederom tamelijk constant, met slecUts zeer geringe verscUillen tussen dagelijkse en niet-dagelijkse verplaatsingen en tussen beide jaren. De verplaatsingstiomen op de tweede en derde plaats van de rangorde naar omvang, zij het op aanzienlijke afstand, vinden plaats binnen of tussen middelgrote gemeenten en binnen of tussen de kleinste gemeenten in de regio. Zowel het dagelijks als niet-dagelijks verplaatsingsgedrag van inwoners van Brabantstad sterk wordt dus gedomineerd door korte tot zeer korte afstanden. Volgens de website van BrabantStad omvat "onderUng verkeer tussen de vijf steden slecUts 12%) van de totale verkeersbewegingen". Hoewel onbekend blijft of dit dagelijkse dan wel niet-dagelijkse verplaatsingen betreft, en weUc jaar dit cijfer betreft, kan er toch uit worden afgeleid dat de allergrootste enkelvoudige verkeerssteomen binnen BrabantStad plaats vinden binnen haar vijf grootste steden. Het samenwerkingsverband komt zelfs tot de conclusie dat de netwerkstad in Brabant eigenlijk nog geen reaUteit is: "Er is nog nauwelijks sprake van een daily urban system in BrabantStad en er is onvoldoende bewijs voor Uet bestaan van een regionale woningmarkt, of van sterke economische, sociale of culturele interacties" (www.eindhoven.nl/ brabantstadV Van een schaalsprong van dagelijkse en nietdagelijkse mobiliteit naar een bovenregionaal niveau dat de grootstedelijke agglomeraties Deltametropool, Vlaamse Ruit en Rijn-Ruhrgebied omvat, is in de loop van de jaren '90 in ieder geval geen sprake geweest.
38
SAMENVATTING EN CONCLUSIE
Polycentrische stedelijke netwerken mogen zicU in een toenemende belangstelling verheugen van onderzoekers en beleidsmakers. Op diverse schaalniveaus, variërend van het stadsgewest tot de gehele Europese Unie, worden dergelijke netwerken waargenomen of verondersteld. De belangstelling van stedelijk onderzoekers gaat met name uit naar de interrelaties tussen de dynamiek van netwerksamenleving en netwerkeconomie enerzijds en van stedeUjke mimteUjke configuraties anderzijds, terwijl beleidsmakers met name streven naar samenhangende netwerken van complementaire steden vanuit de optiek van versterking van de (inter)nationale concurrentiepositie. Dit onderzoek richt zich op het tiansnationaal schaalniveau van verstedelijking dat tot nu toe nog weinig is onderzocht. Als casus is gekozen voor de Urban Delta, de verstedelijkte zone die zich uitsteekt over Nederland, Vlaanderen en Duitsland en die wordt omsloten door de Deltametropool (Randstad), de Vlaamse Ruit en de Rijn-Ruhrmeteopool. De probleemstelling luidt hoe, en in hoeverre zich een samenhangend stedelijk netwerk ontwikkelt op dit transnationaal mimtelijk schaalniveau. Om praktische reden is het antwoord op deze vraag gezocht in BrabantStad, een verstedelijkte regio op lager schaalniveau met een hoge mate van centraliteit en connectiviteit ten opzichte van genoemde drie grootstedelijke agglomeraties. De vooronderstelling is dat de eventuele vorming van het stedelijk netwerk Urban Delta zich met name manifesteert in de vorm van toenemende interrelaties en interacties tussen BrabantStad en deze drie agglomeraties. Drie typen interacties zijn onder de loep genomen: verhuismobiliteit en grensoverschrijdende migratie door personen, migratie van bedrijven en instellingen, en verplaatsingsgedrag door personen vanuit de eigen woning. De verhuismobiliteit en migratie van personen tussen BrabantStad en de drie grootstedelijke agglomeraties waren in 1990 relatief gering in omvang en zijn in de tien jaar daama ook niet in omvang toegenomen. Grensoverschrijdende migraties vanuit en naar de Vlaamse Ruit en het RijnRuhrgebied zijn zelfs verwaarloosbaar klein. Verhuizingen over kortere afstand, binnen BrabantStad en tussen BrabantStad en het centrale middengebied van de Urban Delta, met name de rest van Noord-Brabant, domineren nog steeds. Wat betreft dit type interactie lijkt er dus nog weinig sprake van de vorming van een samenhangend teansnationaal stedelijk netwerk. De impact van suburbanisatie op het schaalniveau van de Urban Delta op de demografische ontwikkeling van BrabantStad is bijvoorbeeld veel geringer dan de impact van suburbanisatie binnen de regio, en
39
beeft er niet toe geleid dat de groep van minst stedelijke gemeenten in BrabantStad in de jaren '90 de grootste demografische groei vertoonden. De omvang en ontwikkeling van het tweede type interactie tussen BrabantStad en de drie grootstedelijke agglomeraties van de Urban Delta, bedrijfsmigraties, waren niet nauwkeurig vast te stellen vanwege de matige kwaliteit van de relevante data. De economische ontwikkeling van BrabantStad gedurende de jaren '90 wordt gekenmerkt door een snelle groei van het aantal banen in vrijwel alle gemeenten, hetgeen een indirecte indicatie is van toenemende incorporatie van de regio in bovenregionale markten. Dat betekent echter nog niet dat zij zich ook ontwikkelt tot een regio van complementaire stedelijke economieën met specifieke functionele specialisaties binnen het grotere, transnationaal stedelij k-economisch netwerk Urban Delta. De stedelijke economieën ontwikkelen zich tamelijk eenzijdig in de richting van een dominantie van commerciële dienstverlening en bedrijfsverplaatsingen van en naar BrabantStad op het schaalniveau van de Urban Delta zijn zeer bescheiden in aantal en leggen bovendien getalsmatig althans weinig gewicht in de schaal van de economische dynamiek van de regio. Ten aanzien van het derde en laatste type interactie, verplaatsingen door personen, laat de beschikbare data een beeld zien dat sterk overeenkomt met dat van de beide overige typen interacties. Verplaatsingen naar de grote metropolitane gebieden zijn zeer gering in omvang terwijl verplaatsingen over korte afstanden binnen BabanstStad, waarvan een niet gering deel binnen de eigen gemeenten, sterk dominant waren, en zijn gebleven, in de periode 1990-1998. Dit beeld geldt niet alleen dagelijkse verplaatsingen om redenen van werk en onderwijs, maar ook niet-dagelijkse verplaatsingen, voor zakelijke afspraken, winkelen, sport, recreatie en bezoeken aan culturele instellingen, die in stedelijk netwerken van grotere omvang kunnen worden opgevat als een relatief belangrijke indicator van samenhang. Kort samengevat wijzen de hier geanalyseerd kwantitatieve data nauwelijks op de ontwikkeling van een samenhangend stedelijk netwerk Urban Delta en vormen met name de landsgrenzen nog steeds een forse barrière, ondanks de tendens naar een Europese eenheidsmarkt. De feitelijke ontwikkeUng van stedelijke netwerken gaat gepaard met een grotere diversiteit aan vestigingsvoorkeuren van huishoudens en bedrijven, en een versterking van centrifugale krachten in het stedeUjk systeem, leidend tot een toenemend polycentriscU karakter en verdere mimtelijke uitdijing en uitwaaiering daarvan. Recent is in het Nederlands mimtelijke-ordeningsbeleid het concept 'stedelijk netwerk' in geïntroduceerd (Ministerie van VROM/RPD, 2002) om deze ontwikkeling van de netwerksamenleving op zodanige wijze te kunnen accommoderen dat ruimtelijke kwaliteiten en concurrentiekracht van betieffende stedelijke gebieden onder invloed van centrifugale krachten niet geschaad worden. Stedelijke netwerken ontwikkelen zich op diverse schaalniveaus tegelijk, waar onder Uet transnationale niveau, en uit literatuur kan een algemene tendens naar mimtelijke opschaling van die netwerken worden afgeleid. Die tendens geeft in eerste instantie aanleiding tot de Uypothese dat de Urban Deha als stedelijk netwerk vanuit beleidsoptiek aan relevantie wint. De bevindingen van dit onderzoek geven ecUter aan dat de dynamiek van netwerksamenleving en netwerkeconomie nog nauwelijks samengaan met de feitelijke ontwikkeling van een samenhangend stedelijk netwerk op beteeffend transnationaal schaalniveau. De reikwijdte van dit onderzoek is echter zodanig beperkt dat dit geen harde conclusie kan zijn. Om te beginnen ontbreekt één type interactie volledig in dit onderzoek: de uitwisseling van spraak, video, data en symbolen
40
via de electronic space. Dit type interactie wordt steeds belangrijker naarmate de ontwikkeling van netwerksamenleving en netwerkeconomie, inclusief de transformatie van StedeUjke economieën richting informational advanced service economies, voort gaat. Ofschoon de schijn bestaat dat intemet 'overal is' en geen mimtelijke beperkingen kent, volgt de bestaande fysieke infrastmctuur van intemet, en daarmee bet gebmik, in feite bestaande patronen van verstedelijking vrij strikt (Graham & Marvin, 1996; Kloosterman, 2001). Opschaling van die pateonen naar een stedelijk netwerk op Urban Delta schaal wordt daarom ook gereflecteerd in veranderingen in dit type interactie. Onderzoek naar die veranderingen zal echter zeker stuiten op een dataprobleem, niet in de laatste plaats vanwege het private karakter van de telematica sector. Met betrekking tot de typen interactie die wel in dit onderzoek zijn betrokken, vormt de geografische inperking tot BrabantStad een beperking. De vorming van een teansnationaal stedelijk netwerk op Urban Delta schaal slaat ook neer in de ontwikkeling van eurocorridors. Bovendien zijn zowel centrifugale processen binnen de drie grootstedelijke Uoekpunten en interacties daartussen, belangrijke motoren voor de ontwikkeling van stedelijk netwerken op transnationale schaal, buiten beschouwing gebleven. Ook indien was gebleken dat zich tussen BrabantStad en de grootstedelijk knoppunten in snel tempo Uechte interacties ontwikkelen, zou dat nog steeds niet meer zijn dan een deel van het beeld van de ontwikkeling van het transnationaal stedelijk netwerk Urban Delta. Het verkrijgen van een vollediger beeld, inclusief interacties via de electronic space, dient onderdeel te zijn van de onderzoeksagenda voor de komendejaren. In het toekomstig onderzoek naar stedelijke netwerken dient één gedachte die hier wordt toegepast, de meerschaUgheid van interacties via migratie en mobiliteit, verder te worden uitgewerkt. Bedrijven en buishoudens stellen binnen polycentrische systemen hun eigen netwerken in mimte en tijd samen: er is binnen een stedelijk systeem in feite geen sprake van één netwerk. De netwerksamenleving waaiert niet alleen mimtelijk, maar ook sociaal-cultureel verder uiteen. Er ontstaat een steeds breder palet aan huishoudtypen en lifestyle groups die er, bijvoorbeeld, dagelijks en niet-dagelijks verplaatsingspatronen op verschillende schaalniveaus op na houden. De deelnetwerken met de grootste geografische reikwijdte bepalen het schaalniveau van het netwerk in the making, maar de meest omvangrijke deelnetwerken spelen zich af op lager schaalniveau over kortere afstanden. Meer inzicht verkrijgen in die meerschaUgheid, bijvoorbeeld in Uet relatieve belang van de netwerken op de verschillende schaalniveaus en de 'bijbehorende' typen huishoudens en bedrijven met hun specifieke voorkeuren voor woon- en vestigingsmilieus, is van belang voor praktisch beleid om stedelijke netwerken vorm te geven en in te ricUten. Het ontwarren van de kluwens van vele deelnetwerken binnen polycentrische mimtelijke configuraties, beiden bovendien met een sterke dynamiek, maakt zulk onderzoek methodisch-technisch veel complexer dan de hier gepresenteerde eerste aanzet. Daamaast is de beschikbaarheid van adequate data, er is reeds verschillende malen aan gerefereerd, één van de grootste problemen waar dit toekomstig onderzoek mee te kampen zal krijgen.
41
ANNEX
I
Geselecteerde gemeenten in BrabantStad
De geselecteerde gemeenten in BrabantStad zijn op basis van inwonertal per 1-1-1990 ingedeeld in drie groepen (zie tabel). Tussen deze groepen bestaat een dalende mate van stedelijkUeid. De 'mate van stedelijkUeid' is gebaseerd op de adressendichtheid van de omgeving. Hiermee wordt beoogd de mate van concentratie van menselijke activiteiten (wonen, werken en voorzieningengebmik) weer te geven (CBS, 2000c: 9). CBS classificeert de mate van stedelijkheid van gemeenten met een vij^untschaal. Klasse 1 is 'zeer sterk verstedelijkt' met een adressendicUtUeid van 2.500 of meer per km2 en klasse 5 is 'niet verstedelijkt' met een dichtheid van minder dan 500 adressen per km2. Gemeente
Inwonertal 1-1-1990
Vijf grote steden Eindhoven Tilburg Breda 's Hertogenbosch Helmond Middelgrote gemeenten Oosterhout Waalwijk Heusden Veldhoven Veghel Boxtel St. Michielsgestel Geldrop
Stedelijheid 1-1-2000
191.680 174.102 148.669 117.429 68.676
2 2 2 2 3
48.450 43.180 39.651 38.839 32.234 28.337 26.903 25.727
3 3 4 3 4 4 4 3
Gemeente Kleine gemeenten Best Vught Oisterwijk Dongen Gilze-Rijen Nuenen Loon op Zand Schijndel Goirie Laarbeek Oirschot St. Oedenrode Waake Son en Breugel Hilvarenbeek Haaren Mierio
Inwonertal 1-1-1990 22.128 23.938 24.621 23.556 22.772 22.619 21.667 21.144 21.318 20.958 21.144 21.318 15.179 14.527 13.763 13.454 9.655
Stedelijkheid 1-1-2000 3 3 4 3 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 5 5 4
Bronnen: ABF, 2(300, CBS, 20 00b.
43
II
Demografische ontwikkeling in BrabantStad
Onderstaande tabel toont de bevolkingsgroei in BrabantStad per gemeente in de periode 1975 tot 2000. De indexwaarden zijn berekend op basis van de bevolkingsomvang per 1 januari van betreffende jaren. Het jaar 1990 heeft de indexwaarde 100.
Gemeente
Bevolking 1-1-2000
1975
1980
1985
1990
1995
2000
Eindhoven Tilburg Breda s Hertogenbosch Helmond
201.728 193.116 160.615 129.034 80.098
100,28 96,39 95,49 89,31 87,61
101,54 96,67 95,29 93,38 85,88
100,10 98,11 96,86 96,00 90,79
100,00 100,00 100,00 100,00 100,00
102,80 104,61 104,89 105,51 107,41
105,29 110,92 108,03 109,89 116,63
Oosterhout Waalwijk Heusden Veldhoven Veghel Boxtel St.Michielsgestel Geldrop
52.291 45.333 42.779 42.003 36.143 29.250 27.684 27.566
79,03 85,41 83,78 73,71 83,73 87,62 91,90 96,98
89,77 95,18 87,83 85,52 92,63 95,00 95,63 102,89
95,81 97,16 93,31 92,34 96,96 97,23 96,20 102,70
100,00 100,00 100,00 100,00 100,00 100,00 100,00 100,00
104,64 103,43 104,42 102,93 106,28 102,52 100,93 104,68
107,93 104,99 107,88 108,15 112,12 103,22 102,90 107,15
Oisterwijk Vught Dongen Gilze Rijen Nuenen Best Loon op Zand Goirie Schijndel Laarbeek St.Oedenrode Oirschot Waake Son en Breugel Hilvarenbeek Haaren Mierio
25.365 25.334 24.812 24.241 23.783 25.944 22.817 22.303 22.658 21.536 16.985 17.683 16.260 14.717 14.629 13.982 10.180
86,92 96,96 89,45 84,08 68,12 79,14 83,04 70,63 84,92 85,82 81,39 89,95 84,57 97,20 83,84 89,14 75,48
89,66 98,73 93,46 90,38 83,66 81,80 87,15 87,09 90,03 91,06 93,93 92,37 94,39 100,59 89,60 94,63 92,78
93,18 97,54 96,91 93,59 92,33 87,37 93,32 95,37 96,24 95,31 97,35 95,96 97,11 102,90 93,83 95,20 96,74
100,00 100,00 100,00 100,00 100,00 100,00 100,00 100,00 100,00 100,00 100,00 100,00 100,00 100,00 100,00 100,00 100,00
102,41 102,75 101,40 103,43 105,61 104,12 103,42 101,53 104,90 102,69 102,58 104,91 103,48 100,30 102,89 102,85 103,42
103,02 105,84 106,04 106,45 113,09 117,24 105,31 104,62 107,16 102,75 103,63 109,30 107,12 101,31 106,30 103,92 105,43
Bron: ABF, 2000
44
LITERATUURVERWIJZINGEN
ABF (2000), Gemeentelijk databestand (538 gem.) demografie Adviesbureau De Stad (2001), Position paper BrabantStad. Gezamelijke uitgave van de gemeenten Breda, Eindhoven, Helmond, 's Hertogenbosch, Tilburg en de provincie Noord-Brabant. Béneker, T. (2002), Interview met Cees-Jan Pen. Gegografie, april, p.17 Bontje, M. en W. Ostendorf (1999), Plan, feit en haalbaarheid: de succeskansen van een voortgezet compacte-stadbeleid. In: Dieleman, F.M. en S. Musterd. Voorbij de compacte stad? Assen, van Gorcum. BrabantStad: www, eindhoven, nl/brabantstad Burg, A. van der en F.G. van Oort (2001), Stedelijke Netwerken in de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening. In: F. Boekema en E. Kuijpers (red.). Nieuwe ideeën in Nederlands mimtelijk onderzoek. Stedelijke Netwerken; theoretische en empirische reflecties. Maastricht, Shaker PubUshing, pp.5-18 CBS (2002a), www.cbs.nl/statUne, Bestand der Nederlandse gemeenten. CBS (2002b), EXCEL bestanden Binnenlandse migratie voor een aantal Nederlandse gemeenten; 1990, 1995 en 2000. Voorburg/Heerlen CBS (2000a), EXCEL bestanden Onderzoek Verplaatsingsgedrag; 1990 en 1998. Voorburg/Heerlen CBS (2000b), Bevolking der Gemeenten van Nederland op 1 januari 2000. Voorburg/Heerlen. Dieleman, F. M en A. Faiudi (1998a), Randstad, Rhine-Ruhr and Flemish Diamond as one Polynucleated Macro-region. Tijdschrift voor Economische en Sociale Geografie, vol. 89, no.3, pp. 320-327
45
Dieleman, F. M en A. Faiudi (1998b), Polynucleated Metropolitan Regions in Northwest Europe: Theme of the Special Issue. European Planning tudies, vol.6, no. 4, pp. 365-377 Europese Conimissie (1999a), European Spatial Development Perspective. Luxembourg, Office for Official Pubhcations ofthe European Communities. Europese Commissie (1999b), Sixth periodic report on the social and economic situation and development of regions in the European Union. Luxembourg, Office for Official Publications ofthe European Communities. Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant (2002), Brabant in balans. Ontwerp Ontwikkelingsplan Ruimtelijke Ordening, www.brabant.nl/mimte. Graham, S en S. Marvin (1996), Telecommunications and the City. Electronic spaces, urban places. London, Routledge D'Hondt (2001), Transnational co-operation and decision-making in north west Europe. In: OTB reesearch Institute for Housing, Urban and Mobility Studies, Urban Networks in north West Europe: interregional cooperation and transnational perspectives (workshop report). Delft, OTB, EURBANET Rapport aan de Europese Commissie. Kamers van Koophandel van West, Midden en Oost-Brabant (2002a), EXCEL Bestanden: Mutaties van het aantal bedrijfsvestigingen naar 55 branches in 1997 en 2000. Breda, Tilburg en Eindhoven. Kamers van Koophandel van West, Midden en Oost-Brabant (2002b), Mutatiebalansen 1997 en 2000, tabellen 6, 7 en 10. Breda, Tilburg en Eindhoven. Kemper, N.J en P.H. Pellenbarg (1997), De Randstad een hoge drukpan. EconomischStatistische Berichten, jaargang 25, no. 6, pp. 508-512 Kleijn, W. (1997), De betekenis van corridors voor de regionaal-economische ontwikkeling. In: W. Zoimeveld en F. Evers, Van Delta naar Europees Achterland. Den Haag, NIROV, pp.37-49. Kloosterman, R.C (2001), Ruimte voor reflectie. Amsterdam, Vossiuspers UvA. Meijers, E. (2002), Stedelijke Netwerken: een ruimtelijke configuratie met meerwaarde? Delft, Onderzoeksinstituut OTB, Technische Universiteit Delft, niet gepubliceerd intem paper. Minister van VROM / RPD (2002), Ruimte maken, ruimte delen. Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening 2000/2020. PKB Deel 3, Kabinetsstandpunt; PKB Deel 2, Resultaten van inspraaak, bestuurlijk overleg en advies. Den Haag
46
NEI-Kolpron Groep (2001), Het Centraal Netwerk Gebied creëert kansen, 's Hertogenbosch, Provincie Brabant. Post, M. (2001), BrabantStad. In: F. Boekema en E. Kuijpers (red.). Nieuwe ideeën in Nederlands mimtelijk onderzoek. Stedelijke Netwerken; tUeoretiscUe en empiriscUe reflecties. Maastrictit, Shaker PubUshing, pp.53-64 Priemus, H. (1998), The Randstad and the Central Netherlands Urban Ring: Planners waver between two concepts. European Planning Studies, vol. 6, no. 4, pp. 443-455. Provincie Noord-Brabant / Kemteam Streekplan (1998), Brabant Onverbloemd. Uitgesproken meningen over het ruimtegebruik in Brabant. 's-Hertogensbosch Romein, A, J. de Vries, L. Albrechts en T. Coppens (2001), Policy Report on the Megacorridor Randstad - Flemish Diamond. Corridesign Action 11. Delft, Onderzoeksinstituut OTB, Rapport aan de Europese Commissie. Saris, J. en Kolpron Consultants (1998), Het Voorland. Memorandum van acht steden en twee provincies. Eindhoven Spatial Vision Group (2000), A Spatial Vision for Northwest Europe: Building Cooperation. Discussion document prepared by the University of the West of England in consultation with the NWMA Spatial Vision Group, September 2000. Uum, E. van (2001), Stedelijkheid op drift: essay over de stedelijkheid van de netwerkstad. In: In: F. Boekema en E. Kuijpers (red.). Nieuwe ideeën in Nederlands mimtelijk onderzoek. Stedelijke Netwerken; theoretische en empirische reflecties. Maastricht, Shaker PubUshing, pp. 19-42 Vries, J. de, A. Romein, S. Hiethaar, W. Zonnveld, L. Albrechts, T. Coppens en K. Verachtert (2001), Megacorridor Randstad - Flemish Diamond. Corridesign Action 4. Delft, Onderzoeksinstituut OTB, Rapport aan de Europese Commissie. Zonneveld, W. (2001), North West Europe as a networked space. Lambregts, B., E. Meijers, A. Romein and W. Zonneveld, Final Policy Report: Building Blocks for Transnational Co-operation in Spatial Planning in North West Europe. Eurbanet Action 12, Delft, Onderzoeksinstituut OTB, Rapport aan de Europese Commissie, pp.53-72.
47
Oit is eeo publicatie van. Ministerie van VHOM •-> Rjjnstraal 8 -> 0eft Haag -> w^w.vrom.ftl
tf'
, ^ .^"% - * •
^
;
• - - • ^ :
I