21 7(3) 2005
65
Middelste groene kikker wordt bastaardkikker
Standaardlijst voor de Nederlandse namen van de Europese amfibieën en reptielen H. Strijbosch, A.H.P. Stumpel, R.C.M. Creemers, J.J.C.W. van Delft, A. Groenveld & D. Bauwens
In een samenwerkingsverband tussen enkele herpetologen uit Nederland en Vlaanderen zijn Nederlandse namen voor alle Europese amfibieën en reptielen vastgesteld. Daarbij zijn bestaande namen opnieuw tegen het licht gehouden en zijn nieuw beschreven soorten van een Nederlandse naam voorzien. In Europa1) worden momenteel 203 soorten amfibieën en reptielen onderscheiden (Arnold & Ovenden, 2002; inclusief 2 aanvullingen). Dit zijn er liefst 68 meer dan in een eerdere uitgave van dit standaardwerk (Arnold et al., 1978), waarin nog van 133 soorten werd uitgegaan. Deze groei van ruim 50% binnen een kwarteeuw is een gevolg van nieuwe taxonomische inzichten (42 extra soorten) en de uitbreiding van het gebied van deze gids (22 extra soorten). Daarnaast zijn er enkele nieuwe soorten beschreven en zijn twee vaak voorkomende exoten aan de Europese herpetofauna toegevoegd. De laatst gepubliceerde Nederlandse namenlijst voor de Europese herpetofauna (Stumpel-Rienks, 1992) is al weer bijna 15 jaar oud en was door al deze ontwikkelingen aan een herziening toe. Uitgangspunten • Voor de namenlijst zijn de door Arnold & Ovenden (2002) onderscheiden wetenschappelijke soortnamen als uitgangspunt gebruikt. Er zijn weliswaar andere publicaties met overzichten van de Europese amfibieën en/of reptielen (bijvoorbeeld Gasc et al. (1997) en Nöllert & Nöllert (2001) en databases (Amphibiaweb, 2005)), maar dit is een voor iedereen te verkrijgen standaardwerk dat de gehele Europese herpetofauna behandelt. Uitzonderingen op de lijst van Arnold & Ovenden (2002) zijn
gemaakt voor de smaragdhagedissen, die werden opgesplitst in de oostelijke (Lacerta viridis) en westelijke smaragdhagedis (L. bilineata) (Rykena, 1991) en voor de grottensalamanders, waaraan de Ligurische grottensalamander (Speleomantes strinatii) is toegevoegd (Lanza, 1999). Hierdoor bevat onze lijst 203 soorten in plaats van de 201 soorten van hun lijst. • De meeste soortnamen eindigen op salamander, kikker, pad, schildpad, hagedis, skink, gekko, kameleon en slang. Ook voor leken zijn deze soortnamen herkenbaar. • Veel door ons gebruikte soortnamen zeggen iets over een opvallend uiterlijk kenmerk of eigenschap (bijvoorbeeld geelbuikvuurpad en springkikker), een habitataanduiding (bijvoorbeeld heikikker) of bevatten een geografische verwijzing naar het verspreidingsgebied van de soort (bijvoorbeeld Milosadder). Ook combinaties komen veelvuldig voor, waarbij de geografische verwijzingen geplaatst worden voor kenmerken of habitataanduidingen (bijvoorbeeld Italiaanse kamsalamander of Spaanse muurhagedis). • Er zijn drie soorten waar de naamgeving geen betrekking heeft op kenmerken, habitats, de naam van een onderzoeker of geografie. Dit zijn de olm, de scheltopusik en de hardoen. Ook termen als tjitjak en zandloper zijn in eerste instantie niet erg duidelijk. Deze zijn overgeno-
1) Europa wordt gedefinieerd als het continent tot een lijn net ten oosten van Moskou, inclusief de Canarische eilanden, de Selvagens, Madeira en de Middellandse Zee-eilanden, maar exclusief Aziatisch Turkije en Cyprus.
21 7(3) 2005
stellingen, die in principe aan elkaar worden geschreven, wordt een koppelteken gebruikt wanneer die samenstelling hoofdletters bevat. Correct is dus Monte-Albogrottensalamander, GranCanariareuzenhagedis en Gran-Canariaskink. Apostrof s bij de tweede naamval wordt alleen gebruikt na een klinker: Lanza’s landsalamander, Ambrosi’s grottensalamander. De eigennaam en de s worden in alle andere gevallen aaneen geschreven: Grafs bastaardkikker, Kemps zeeschildpad, Boettgers hagedis, Boettgers gekko en Delalands gekko. Gangbare vervoegingen van eilanden (Siciliaanse, Corsicaanse, Kretenzische) worden gehandhaafd, maar namen waarvan de vervoeging niet algemeen bekend is zoals van Milos, Karpathos, Gyaros en Madeira, worden niet vervoegd. westelijke smaragdhagedis (Spanje) Foto: Pedro Janssen
men uit andere talen (tjitjak) of zijn een vertaling van de wetenschappelijke naam (in het Grieks betekent Psammodromus zandloper). Alle bovenstaande benamingen zijn gehandhaafd omdat ze reeds lang ingeburgerd zijn en die namen ook in andere talen gebruikt worden. • Het gebruik van de naam van de ontdekker of beschrijver wordt zoveel mogelijk vermeden. Uitzonderingen hierop zijn Lanza’s landsalamander, Ambrosi’s grottensalamander, Grafs bastaardkikker, Kemps zeeschildpad, Boettgers hagedis, Boettgers gekko en Delalands gekko. Voor deze soorten was geen voor de hand liggend alternatief. • De voorkeur is gegeven aan korte namen. De naam roodstaartfranjeteenhagedis is ingekort tot franjeteenhagedis. Het is de enige vertegenwoordiger van het geslacht Acanthodactylus (franjeteenhagedissen) in Europa waardoor een nadere aanduiding door middel van het voorvoegsel "roodstaart" niet nodig is. Het kenmerk van de rode staart is overigens vrijwel uitsluitend aanwezig bij juveniele dieren. • Taalkundige uitgangspunten Er is gekozen om aan te sluiten bij de richtlijnen met betrekking tot schrijfwijzen, die zijn opgesteld door de Nederlandse Taalunie, de autoriteit wat betreft de Nederlandse taal voor zowel Nederland, Vlaanderen als Suriname. Hoofdlettergebruik: diernamen zijn soortnamen en krijgen in de regel geen hoofdletter. Het maakt daarbij niet uit of het gaat om de naam van een familie (echte padden, schijftongkikkers, toornslangachtigen), een geslacht (pad, vuurpad, toornslang) of een soort (rugstreeppad, roodbuikvuurpad, geelgroene toornslang). Wanneer een eigennaam deel uitmaakt van een samenstelling en nog uitdrukkelijk naar de persoon, stad, streek e.d. verwijst, blijft de hoofdletter behouden: Lanza’s landsalamander, Ambrosi’s grottensalamander, Grafs bastaardkikker, Kemps zeeschildpad, Boettgers hagedis, Boettgers gekko en Delalands gekko. Er wordt geen hoofdletter gebruikt bij soortnamen die door een of meer bijvoeglijke naamwoorden worden voorafgegaan zoals oostelijke meerkikker en gewone kameleon. Soortnamen als Alpenwatersalamander, Griekse landschildpad en Europese tjitjak krijgen wél een hoofdletter, omdat Alpen, Griekse en Europese afleidingen van aardrijkskundige eigennamen zijn. Bij driedelige samen-
Naamgeving per soortgroep Vrijwel alle 23 inheemse soorten in Nederland en Vlaanderen hebben hun oorspronkelijke Nederlandse naam behouden. Probleemgevallen waren de kamsalamander en de benaming voor de groene kikkers. Per groep van soorten worden de meest relevante en opvallende naamswijzigingen en –handhavingen behandeld. Salamanders De kamsalamander-groep (voorheen Triturus superspecies cristatus; Gasc et al., 1997) is recent opgesplitst in vier soorten (T. cristatus, T. dobrogicus, T. carnifex en T. karelinii). Hiervan komen er twee in Nederland voor: de inheemse T. cristatus en een uitgezette populatie van T. carnifex (Bogaerts et al., 2001). In navolging van Griffiths (1996), Arntzen & Borkin (1997) en Thiesmeier & Kupfer (2000) stellen Bogaerts et al. (2001) voor om T. cristatus de naam noordelijke kamsalamander te geven en T. karelinii de naam zuidelijke kamsalamander. Voor de zuidelijke kamsalamander vormt de naam Balkankamsalamander echter een beter alternatief, omdat hiermee goed de kern van het eigenlijke verspreidingsgebied wordt beschreven. Daarmee vervalt in feite de noodzaak om T. cristatus van het voorvoegsel ‘noordelijke’ te voorzien. Bovendien is de term kamsalamander dusdanig ingeburgerd dat deze verkozen is boven noordelijke kamsalamander. Bij Triturus pygmaeus is gekozen voor de benaming dwergmarmersalamander, in aansluiting op de wetenschappelijke benaming. Bij de grottensalamanders (geslacht Speleomantes) is eveneens recent een herziening van de wetenschappelijke namen geweest, waarbij enkele soorten zijn opgesplitst. Bij hun Nederlandse naamgeving deden zich geen problemen voor. Padden en kikkers Het grootste discussiepunt was hier de benaming van de groene kikkers. Door te kiezen voor een groep van poelkikker-achtigen en meerkikker-achtigen is het gehele complex goed te omschrijven. De hybriden worden met bastaardkikker aangeduid. De noodzaak om de benamingen van de groene kikkers opnieuw kritisch te bekijken is vooral ingegeven door de recente beschrijving van een groot aantal nieuwe soorten binnen het groene kikkercomplex. Inmiddels zijn er in Europa 10 soorten en 3 hybriden beschreven, die alle tot het groene kikkercomplex worden gerekend. Met oude benamingen als kleine groene kikker komt men al snel in de problemen. Rana bergeri zou dan bijvoorbeeld Italiaanse kleine groene kikker gaan heten. Het gebruik
van maar liefst vier gescheiden woorden voor een soort is niet handig. Bovendien zijn termen als kleine groene kikker en grote groene kikker misleidend, omdat ze te vaak ook als determinatiekenmerk opgevat worden. De benamingen poelkikker en meerkikker zijn overzichtelijker, al kunnen ook deze termen mensen op het verkeerde been zetten. Zo is de term poelkikker een onjuiste vertaling van het Engelse ‘pool frog’. Het Engelse woord ‘pool’ slaat op veel meer watertypen dan alleen poelen; het Engelse woord ‘pond’ betekent poel. De poelkikker komt beslist niet alleen in poelen voor, de bastaardkikker is er mogelijk zelfs typischer voor. De meerkikker bewoont behalve meren ook tal van andere watertypen als sloten, vaarten, weteringen, plassen in zandafgravingen, beken etc. De termen poelkikker en meerkikker zijn weliswaar niet ideaal, maar zijn door ons verkozen boven de namen kleine en grote groene kikker. Met het vervallen van kleine en grote groene kikker is ook de benaming middelste groene kikker overbodig. De term bastaardkikker doet meer recht aan het intermediaire karakter van deze hybride. Momenteel worden er drie bastaardkikkers onderscheiden (bastaardkikker, Grafs bastaardkikker en Italiaanse bastaardkikker). Ook bij een soort als de heikikker is in eerste instantie naar alternatieven gezocht. Deze kikker komt immers niet alleen op de hei voor, maar ook in bijvoorbeeld laagveen, hoogveen, blauwgrasland en in het rivierengebied. De in sommige Europese talen gebezigde naam veenkikker zou een alternatief zijn, maar ook die dekt de lading niet helemaal. Daarom, en vanwege het feit dat de naam heikikker al heel lang is ingeburgerd, is er voor gekozen om de naam heikikker te handhaven.
Hagedissen Binnen het geslacht Podarcis is de term muurhagedis gereserveerd voor soorten die (overwegend) muren en andere verticale structuren bewonen. Wanneer ze samen met andere kleine hagedissen voorkomen zijn zij meestal op muren aan te treffen, maar bij het ontbreken van concurrentie nemen ze ook vaak bezit van andere habitats. Podarcis-soorten die voornamelijk op de grond leven worden niet met de term muurhagedis aangeduid. De naam Podarcis atra in Arnold & Ovenden (2002) is fout en moet zijn Podarcis atrata (Castilla et al., 1998). Dit heeft geen consequenties voor de Nederlandse naam Columbretenhagedis.
Schildpadden De in Nederland uitgezette soort Trachemys scripta is voorzien van de naam roodwangschildpad. Het soms gebezigde roodwangsierschildpad is een onnodige detaillering.
Literatuur
Slangen Het voornaamste discussiepunt was hier de benaming van een aantal addersoorten. In het verleden is Vipera seoanei aangeduid als Spaanse adder. De meest voorkomende en wijdst verbreide adder in Spanje is echter de wipneusadder Vipera latasti. Deze zou dus meer in aanmerking komen voor deze naam. Om verwarring te voorkomen is er voor gekozen om Vipera seoanei aan te duiden als Cantabrische adder. Op deze manier wordt verwezen naar een regio van Spanje die het grootste deel van het verspreidingsgebied van deze soort omvat. Vipera ursinii krijgt de benaming weideadder toebedeeld. We verwachten dat deze soort binnenkort wordt opgesplitst, waarbij de huidige ondersoorten (V. ursinii ursinii en V. ursinii rakosiensis) worden verheven tot aparte soorten. Wij stellen dan respectievelijk de benamingen bergweideadder en Hongaarse weideadder voor.
Amphibiaweb 2005: http://elib.cs.berkeley.edu/aw/ Arnold, E.N., J.A. Burton & D.W. Ovenden, 1978. A Field guide to the reptiles and amphibians of Britain and Europe. Eerste druk. Collins Publishers, London, U.K.
hagedisslang (Spanje) Foto: Pedro Janssen
21 7(3) 2005
Arnold, E.N. & D.W. Ovenden, 2002. A Field guide to the reptiles and amphibians of Britain and Europe. Tweede druk. Harper Collins Publishers, London, U.K. Arntzen, J.W. & L. Borkin, 1997. Triturus superspecies cristatus (Laurenti, 1768). In: Gasc, J.-P., A. Cabela, J. Crnobrnja-Isai-lovic, D. Dolmen, K. Grossenbacher, P. Haffner, J. Lescure, H. Martens, J.P. Martinez Rica, H. Maurin, M.E. Oliveira, T.S. Sofianidou, M. Veith & A. Zuiderwijk (eds.), 1997. Atlas of amphibians and reptiles in Europe. Societas Europaea Herpetologica & Museum National d’Histoire Naturelle (iegb/spn), Paris. Bogaerts, S., H. van Diepen & H. Karman, 2001. Italiaanse kamsalamanders op de Veluwe. Triturus carnifex, een nieuwe exoot in Nederland. ravon nr. 11, jg. 4(2): 25-30. Castilla, A.M., V. Fernandez-Pedrosa, D.J. Harris, A. Gonzalez, A. Latorre & A. Moya, 1998. Mitochondrial DNA divergence suggests that Podarcis hispanica atrata (Squamata: Lacertidae) from the Columbretes Islands merits specific distinction. Copeia 1998 (4): 1037-1040. Griffiths, R.A., 1996. Newts and salamanders of Europe. Poyser, London. Gasc, J.-P., A. Cabela, J. Crnobrnja-Isailovic, D. Dolmen, K. Grossenbacher, P. Haffner, J. Lescure, H. Martens, J.P. Martinez Rica, H. Maurin, M.E. Oliveira, T.S. Sofianidou, M. Veith & A. Zuiderwijk (eds.), 1997. Atlas of amphibians and reptiles in Europe. Societas Europaea Herpetologica & Museum National d’Histoire Naturelle (iegb/spn), Paris. Lanza, B., 1999. Speleomantes Dubois, 1984 - Europäische Höhlensalamander. In: K. Grossenbacher & B. Thiesmeier (eds.): Handbuch der Reptilien und Amphibien Europas. Band 4/I, Schwanzlurche (Urodela) I, pp. 81-204. Aula-Verlag, Wies-baden. Nöllert, A. & C. Nöllert, 2001. Amfibieëngids van Europa. Tirion uitgevers, Baarn. Rykena, S., 1991. Kreuzungsexperimente zur Prüfung der Artgrenzen im Genus Lacerta sensu stricto. Mitt. Zool. Mus. Berlin 67(1): 55-68. Stumpel-Rienks, S.E., 1992. Nomina Herpetofaunae Europaeae. Handbuch der Reptilien und Amphibien Europas: Ergänzungsband. Aula Verlag, Wiesbaden. Thiesmeier, B. & A. Kupfer, 2000. Der Kammmolch. Ein Wasserdrache im Gefahr. Beiheft der Zeitschrift für Feldherpetologie 1. Laurenti Verlag, Bochum.
Henk Strijbosch Heilige Stoel 52-50 6601 VH Wijchen Ton Stumpel Alterra Postbus 47 6700 AA Wageningen Raymond Creemers & Jeroen van Delft RAVON Postbus 1413 6501 BK Nijmegen olm (Slovenië) Foto: Bart Siebelink ribbensalamander (Portugal) Foto: Henk Strijbosch vroedmeesterpad (Frankrijk) Foto: Bart Siebelink
Axel Groenveld Kuinderstraat 33 hs 1079 DJ Amsterdam Dirk Bauwens Instituut voor Natuurbehoud Kliniekstraat 25 B-1070 Brussel, België
21 7(3) 2005
STANDAARDLIJST VOOR DE NEDERLANDSE NAMEN VAN DE EUROPESE AMFIBIEËN EN REPTIELEN Salamanders 1 Proteus anguinus 2 Chioglossa lusitanica 3 Euproctus asper 4 Euproctus montanus 5 Euproctus platycephalus 6 Mertensiella luschani 7 Pleurodeles waltl 8 Salamandra atra 9 Salamandra corsica 10 Salamandra lanzai 11 Salamandra salamandra 12 Salamandrina terdigitata 13 Triturus alpestris 14 Triturus boscai 15 Triturus carnifex 16 Triturus cristatus 17 Triturus dobrogicus 18 Triturus helveticus 19 Triturus italicus 20 Triturus karelinii 21 Triturus marmoratus 22 Triturus montandoni 23 Triturus pygmaeus 24 Triturus vulgaris 25 Speleomantes ambrosii 26 Speleomantes flavus 27 Speleomantes genei 28 Speleomantes imperialis 29 Speleomantes italicus 30 Speleomantes strinatii 31 Speleomantes supramontis
olm goudstreepsalamander Pyreneeënbeeksalamander Corsicaanse beeksalamander Sardijnse beeksalamander Egeïsche landsalamander ribbensalamander Alpenlandsalamander Corsicaanse vuursalamander Lanza's landsalamander vuursalamander brilsalamander Alpenwatersalamander Iberische watersalamander Italiaanse kamsalamander kamsalamander Donaukamsalamander vinpootsalamander Italiaanse watersalamander Balkankamsalamander marmersalamander Karpatensalamander dwergmarmersalamander kleine watersalamander Ambrosi's grottensalamander Monte-Albogrottensalamander Zuid-Sardijnse grottensalamander geurende grottensalamander Italiaanse grottensalamander Ligurische grottensalamander Supramontegrottensalamander
Kikkers en padden 32 Alytes cisternasii 33 Alytes dickhilleni 34 Alytes muletensis 35 Alytes obstetricans 36 Bombina bombina 37 Bombina variegata 38 Discoglossus galganoi 39 Discoglossus jeanneae 40 Discoglossus montalentii 41 Discoglossus pictus 42 Discoglossus sardus 43 Pelobates cultripes 44 Pelobates fuscus 45 Pelobates syriacus 46 Pelodytes ibericus 47 Pelodytes punctatus 48 Bufo bufo 49 Bufo calamita 50 Bufo viridis 51 Hyla arborea 52 Hyla intermedia 53 Hyla meridionalis 54 Hyla sarda 55 Rana arvalis 56 Rana balcanica 57 Rana bedriagae 58 Rana bergeri 59 Rana catesbeiana 60 Rana cerigensis 61 Rana cretensis
Iberische vroedmeesterpad Andalusische vroedmeesterpad Balearenvroedmeesterpad vroedmeesterpad roodbuikvuurpad geelbuikvuurpad West-Iberische schijftongkikker Oost-Iberische schijftongkikker Corsicaanse schijftongkikker schijftongkikker Tyrrheense schijftongkikker Iberische knoflookpad knoflookpad Syrische knoflookpad Iberische groengestipte kikker groengestipte kikker gewone pad rugstreeppad groene pad boomkikker Italiaanse boomkikker mediterrane boomkikker Tyrrheense boomkikker heikikker Balkanmeerkikker oostelijke meerkikker Italiaanse poelkikker Amerikaanse brulkikker Karpathosmeerkikker Kretenzische meerkikker
Syrische knoflookpad (Griekenland) Foto: Henk Strijbosch Grafs bastaardkikker (Frankrijk) Foto: Bart Siebelink Europese moerasschildpad (Griekenland) Foto: Bart Siebelink
21 7(3) 2005
62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76
klokschildpad (Griekenland) Foto: Henk Strijbosch muurgekko (Spanje) Foto: Pedro Janssen hardoen ( Griekenland) Foto: Henk Strijbosch
Rana dalmatina Rana epeirotica Rana graeca Rana iberica Rana italica Rana kl. esculenta Rana kl. grafi Rana kl. hispanica Rana latastei Rana lessonae Rana perezi Rana pyrenaica Rana ridibunda Rana shqiperica Rana temporaria
springkikker Griekse poelkikker Griekse beekkikker Iberische beekkikker Italiaanse beekkikker bastaardkikker Grafs bastaardkikker Italiaanse bastaardkikker Italiaanse springkikker poelkikker Iberische meerkikker Pyreneeënbeekkikker meerkikker Albanese poelkikker bruine kikker
Schildpadden 77 Caretta caretta 78 Chelonia mydas 79 Eretmochelys imbricata 80 Lepidochelys kempii 81 Dermochelys coriacea 82 Mauremys leprosa 83 Mauremys rivulata 84 Emys orbicularis 85 Trachemys scripta 86 Testudo graeca 87 Testudo hermanni 88 Testudo marginata
dikkopschildpad soepschildpad karetschildpad Kemps zeeschildpad lederschildpad Moorse beekschildpad Balkanbeekschildpad Europese moerasschildpad roodwangschildpad Moorse landschildpad Griekse landschildpad klokschildpad
Hagedissen 89 Cyrtopodion kotschyi 90 Euleptes europaea 91 Hemidactylus turcicus 92 Tarentola angustimentalis 93 Tarentola boettgeri 94 Tarentola delalandii 95 Tarentola gomerensis 96 Tarentola mauritanica 97 Laudakia stellio 98 Chamaeleo africanus 99 Chamaeleo chamaeleon 100 Anguis cephallonica 101 Anguis fragilis 102 Ophisaurus apodus 103 Acanthodactylus erythrurus 104 Algyroides fitzingeri 105 Algyroides marchi 106 Algyroides moreoticus 107 Algyroides nigropunctatus 108 Eremias arguta 109 Lacerta agilis 110 Lacerta anatolica 111 Lacerta aranica 112 Lacerta aurelioi 113 Lacerta bedriagae 114 Lacerta bilineata 115 Lacerta bonnali 116 Lacerta dugesii 117 Lacerta graeca 118 Lacerta horvathi 119 Lacerta lepida 120 Lacerta monticola 121 Lacerta mosorensis 122 Lacerta oxycephala 123 Lacerta perspicillata 124 Lacerta praticola
naaktvingergekko bladvingergekko Europese tjitjak Oost-Canarische gekko Boettgers gekko Delalands gekko Gomeragekko muurgekko hardoen Afrikaanse kameleon gewone kameleon Peloponnesoshazelworm hazelworm scheltopusik franjeteenhagedis Tyrrheense kielhagedis Andalusische kielhagedis Peloponnesoskielhagedis Dalmatische kielhagedis steppehagedis zandhagedis Kleinaziatische berghagedis Aranberghagedis Andorraberghagedis Tyrrheense berghagedis westelijke smaragdhagedis Pyreneeënberghagedis Madeirahagedis Griekse berghagedis Kroatische berghagedis parelhagedis Iberische berghagedis Mosorberghagedis spitskopberghagedis brilhagedis weidehagedis
21 7(3) 2005
125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150 151 152 153 154 155 156 157 158 159 160 161 162 163 164 165 166 167 168 169
Lacerta saxicola Lacerta schreiberi Lacerta trilineata Lacerta viridis Lacerta vivipara Ophisops elegans Podarcis atrata Podarcis bocagei Podarcis carbonelli Podarcis erhardii Podarcis filfolensis Podarcis gaigeae Podarcis hispanica Podarcis lilfordi Podarcis melisellensis Podarcis milensis Podarcis muralis Podarcis peloponnesiaca Podarcis pityusensis Podarcis raffonei Podarcis sicula Podarcis taurica Podarcis tiliguerta Podarcis wagleriana Psammodromus algirus Psammodromus hispanicus Gallotia atlantica Gallotia caesaris Gallotia galloti Gallotia gomerana Gallotia intermedia Gallotia simonyi Gallotia stehlini Ablepharus kitaibelii Chalcides bedriagai Chalcides chalcides Chalcides ocellatus Chalcides sexlineatus Chalcides simonyi Chalcides striatus Chalcides viridanus Mabuya aurata Ophiomorus punctatissimus Blanus cinereus Blanus strauchi
Slangen 170 Typhlops vermicularis 171 Eryx jaculus 172 Coluber algirus 173 Coluber caspius 174 Coluber collaris 175 Coluber gemonensis 176 Coluber gyarosensis 177 Coluber hippocrepis 178 Coluber najadum 179 Coluber nummifer 180 Coluber viridiflavus 181 Coronella austriaca 182 Coronella girondica 183 Eirenis modestus 184 Elaphe dione 185 Elaphe lineata 186 Elaphe longissima 187 Elaphe quatuorlineata 188 Elaphe scalaris 189 Elaphe situla 190 Macroprotodon cucullatus
rotshagedis Iberische smaragdhagedis reuzensmaragdhagedis oostelijke smaragdhagedis levendbarende hagedis slangenooghagedis Columbretenhagedis Noordwest-Iberische hagedis Zuidwest-Iberische hagedis Egeïsche muurhagedis Maltese muurhagedis Skyroshagedis Spaanse muurhagedis Balearenhagedis karsthagedis Miloshagedis muurhagedis Peloponnesoshagedis Pityusenhagedis Eolische hagedis ruïnehagedis Taurische hagedis Tyrrheense muurhagedis Siciliaanse hagedis Algerijnse zandloper Spaanse zandloper Oost-Canarische hagedis Boettgers hagedis Canarische hagedis Gomerareuzenhagedis Tenerifereuzenhagedis Hierroreuzenhagedis Gran-Canariareuzenhagedis slangenoogskink Iberische skink hazelskink parelskink Gran-Canariaskink Oost-Canarische skink gestreepte hazelskink West-Canarische skink gouden skink pootloze skink Moorse wormhagedis Klein-Aziatische wormhagedis
wormslang zandboa Algerijnse toornslang Kaspische toornslang roodkoptoornslang Balkantoornslang Gyarostoornslang hoefijzerslang slanke toornslang gevlekte toornslang geelgroene toornslang gladde slang Girondische gladde slang maskerdwergslang steppeslang Italiaanse esculaapslang esculaapslang vierstreepslang trapslang luipaardslang mutsslang
gewone kameleon (Spanje) Foto: Paul van Hoof Zuidwest-Iberische hagedis (Spanje) Foto: Paul van Hoof Algerijnse zandloper (Spanje) Foto: Paul van Hoof
21 7(3) 2005
191 192 193 194 195 196 197 198 199 200 201 202 203
adder (Nederland) Foto: Pedro Janssen aspisadder (Frankrijk) Foto: Pedro Janssen wipneusadder (Spanje) Foto: Pedro Janssen
Malpolon monspessulanus Natrix maura Natrix natrix Natrix tessellata Telescopus fallax Vipera ammodytes Vipera aspis Vipera berus Vipera latasti Vipera schweizeri Vipera seoanei Vipera ursinii Vipera xanthina
zandadder (Italië) Foto: Pedro Janssen
hagedisslang adderringslang ringslang dobbelsteenslang katslang zandadder aspisadder adder wipneusadder Milosadder Cantabrische adder weideadder Kleinaziatische adder
21 7(3) 2005
73
Heikikkers in Fryslân
De diversiteit van heikikker-biotopen in Friesland In 2001 werd binnen de Werk- en studiegroep Amfibieën en Reptielen Friesland (WARF) de heikikkerwerkgroep opgericht. Deze werkgroep heeft zich tot doel gesteld om de huidige verspreiding van deze soort zo volledig mogelijk in kaart te brengen en doet aanbevelingen voor het beheer van leefgebieden. Een enthousiaste groep vrijwilligers heeft in 2002 en 2003 alle hiervoor in aanmerking komende delen van Friesland op heikikkers geïnventariseerd. Door combinatie van de veldgegevens met gegevens uit het Archief Amfibieën en Reptielen Friesland 19821998 (van den Bogert) werd een zo compleet mogelijk beeld van de verspreiding van de heikikker gerealiseerd die in een uitvoerige rapportage is vastgelegd (van den Bogert, 2004). Daaruit komen enkele verrassende en unieke vindplaatsen naar voren. Naast voor de hand liggende biotopen als hoogveen, laagveen, schraalgraslanden, heidevelden en rond de Friese boezem(wateren) werden er ook kleine populaties aangetroffen in bijzondere biotopen als de buitendijkse gronden voor de Friese IJsselmeerkust, een stuwwal (Oude Mirdumerklif) en in de Mieden. Dit zijn zeer specifieke biotopen die vrijwel nergens anders in Nederland meer worden aangetroffen. Hoofdbiotooptypen Het Fochteloërveen (hoogveen) Op de grens van Friesland en Drenthe ligt het Fochteloërveen, één van de laatste hoogveengebieden in Nederland (met een oppervlakte van 3.000 ha, inclusief de bufferzones). Het meeste veen werd afgegraven en ontwaterd, alleen in het centrum is 50 ha levend hoogveen gespaard gebleven. Om de verdroging aan te pakken heeft men kaden om het hele gebied aangebracht en deze met dammen in afzonderlijke vakken verdeeld. Hierdoor is men in staat de waterstand nauwkeurig per vak te regelen.
Tussen 1991-2002 zijn in het Friese deel van het Fochteloërveen de amfibieën en reptielen ieder jaar geïnventariseerd. Uit deze gegevens blijkt dat de heikikker in alle kilometerhokken voorkomt. Het Fochteloërveen bezit dan ook een grote levensvatbare populatie, waarschijnlijk de grootste in Friesland met meer dan 1.000 volwassen dieren. Laagveenmoerasgebieden De moerassige laagveengebieden liggen in het laagste deel van de provincie dat het ‘Lage Midden’ genoemd wordt. Dit Lage Midden ligt ingeklemd tussen de hoge zandgronden van Oost- en Zuidoost-Friesland en de zeekleigebieden van Noord- en Noordwest-Friesland. Het is op te splitsen in het westelijk ‘merengebied’ en een oostelijk deel met de veenpolders en de laagveenmoerassen. De grootste en belangrijkste laagveenmoerassen in Friesland (met een totale oppervlakte van 5.776 ha) zijn weergegeven in tabel 1. In de genoemde volgorde liggen de laagveenmoerasgebieden van Zuid- naar Noord-Friesland en zijn het belangrijke schakels in de ecologische hoofdstructuur. De laagveenmoerassen, waarvan enkele met grote
Het Fochteloërveen
Foto: Kina / Natuurmonumenten
Hans van den Bogert
74
Foto: It Fryske Gea
Figuur 1. De verspreiding van heikikkers in Friesland. Zwarte rondjes: bezette kilometerhokken 2002-2003 Grijze vierkanten: bezette uurhokken 2002-2003 Grijs kruis: verdwenen sinds 1984 (zie Bergmans & Zuiderwijk, 1986)
21 7(3) 2005
populaties van naar schatting meer dan 1.000 volwassen dieren, zijn belangrijke kerngebieden voor de heikikker. De laagveenmoerassen vormen een landschappelijke eenheid. Ze zijn voldoende groot om zelfstandige populaties van de heikikker te herbergen en bezitten veelal meerdere voortplantingsplaatsen. Van hier uit is migratie en kolonisatie van nieuwe leefgebieden mogelijk, mits er voldoende aandacht wordt besteed aan aansluitende verbindingen. Eiklompen van de heikikker werden waargenomen in verlandende petgaten, in de plasjes in elzenmoerasbosjes en in ondiep water in het veenmosrietland. Overige biotooptypen
De Oude Venen (Alde Faenen)
Beekdallandschap I (natte of drogere schraalgraslanden) In de zuidoosthoek van de provincie Friesland liggen de stroomgebieden van de Boorne, de Tjonger en de Linde. De beddingen van deze riviertjes liggen op een uitloper van het Drents (keileem) Plateau, dat afloopt naar het
Lage Midden van Friesland. De riviertjes liggen in brede dalen die geflankeerd worden door lage zandruggen. Ze zijn gevormd in de voorlaatste ijstijd, door gletsjers die het land opstuwden en massa’s keileem achter lieten. Het smeltwater van de gletsjers zocht hier een weg naar de lagere delen. In de laatste ijstijd is op de keileem een laag dekzand afgezet. Dit dekzand was in koude en droge perioden door de wind aangevoerd. Het zand had de beddingen van de riviertjes verstopt met als gevolg dat het water zich hier, sterk kronkelend, een weg door moest banen. In deze periode zijn ook de rivierduinen ontstaan die we nu nog langs de Boorne en de Tjonger terugvinden. Later heeft zich in de dalen op grote schaal hoogveen gevormd. Hier werd vanaf de 17e eeuw veen gewonnen. Langs de boven- en middenloop waren toen moerasbos, broekbos, zeggenmoeras en rietmoeras aanwezig. Deze werden in de 17e en 18e eeuw ontgonnen en gemaaid. Hier ontstonden, mede door het kwelwater dat in de beekdalen aan de oppervlakte komt, de natte en drogere schraalgraslanden. Deze madenlanden worden in Zuidoost-Friesland ‘scharren’ of ‘marschen’ genoemd. De riviertjes werden over grote delen gekanaliseerd of genormaliseerd en door ontginning, ontwatering en bemesting zijn de schraalgraslanden schaars geworden. Gelukkig zijn in de natuurreservaten van de beekdalen, de verschillende typen bloemrijke hooilanden nog op kleine schaal terug te vinden. Goede voorbeelden van het zo kenmerkende beekdallandschap zijn te vinden in het Boornedal bij Van Oordt’s Mersken, langs de Tjonger bij de noordelijke en zuidelijke Tjongerdellen en het oeverland van de Barten bij Oldeberkoop aan de Linde. Eiklompen worden hier afgezet in oude afgesloten meanders, poelen, slootjes en in de lagere delen van de schraalgraslanden waar in het vroege voorjaar plasdrassituaties ontstaan. Voor populatiegroottes verwijzen we naar de volgende paragraaf. Beekdallandschap II (de heidevelden) Over heikikkers in het biotooptype heide is reeds veel gepubliceerd, daarom zal hier alleen aandacht geschonken worden aan een paar kenmerken van het heidelandschap in de Friese beekdalen. Deze heidevelden liggen op een golvend dekzandlandschap, met op verschillende diepten keileem in de ondergrond die in dikte varieert. Er is in de beekdalen ook een verdeling te maken tussen droge, vochtige en natte heiden. In de beekdalen was en is de natte heide dominant aanwezig. Helaas is in de eerste helft van de vorige eeuw veel ontgonnen en tot bouw- of grasland omgezet (ruim 20.000 ha). Gelukkig zijn enkele waardevolle restanten gespaard gebleven en tot natuurreservaten verklaard. In deze reservaten treffen we Atlantische heide aan met typisch noordelijke soorten zoals kraaiheide, rode bosbes en wolverlei en botanische zeldzaamheden als gaspeldoorn en zevenster. Voorbeelden van goed ontwikkelde heidevelden zijn: - de Duurswouder heide aan de bovenloop van de Boorne, - de Dellebuursterheide aan de middenloop van de Tjonger - de Schaopedobbe aan de bovenloop van de Linde. Eiafzet vindt plaats in vennen, oude veenputjes en in plasdras-situaties. Ook nieuw gegraven laagtes en venachtige wateren in de onmiddellijke omgeving van een natuurgebied worden snel geaccepteerd. In dertien grote natuurreservaten in de beschreven beekdallandschappen I en II zijn de heikikker-populaties onderzocht. In acht van de onderzochte reservaten waren
21 7(3) 2005
De boezemlanden van de Friese meren en plassen Het grootste deel van de meren en plassen ligt in het westelijk deel van het Lage Midden dat hoofdzakelijk uit kleiop-veen bestaat. In het oostelijk deel van het Lage Midden liggen de veenpolders met de laagveen-moerasgebieden. Dit deel grenst aan de oostelijke zandgronden en in het noordoosten hiervan liggen nog het Bergumermeer, het Zuidmeer en de Leijen. Al deze meren en plassen staan met elkaar in verbinding door middel van natuurlijke of gegraven waterwegen. Gezamenlijk vormen ze de Friese boezem, het overtollige water hierin wordt door gemalen afgevoerd naar de Waddenzee of het IJsselmeer. Tijdens droge perioden wordt IJsselmeerwater ingelaten. Langs deze meren en plassen lagen vroeger uitgestrekte boezemlanden (de Bûtlannen) en zomerpolders die in het winterseizoen voor een groot deel onder water stonden. Vroeger waren deze overstromingen een lichte vorm van bemesting. Al is er veel veranderd, het zijn nog steeds waardevolle gebieden met botanische betekenis. Ze worden, op enkele plaatsen na waar beschoeiing nodig is, omzoomd door smalle of brede rietkragen die soms uitgroeien tot goed ontwikkelde zoomvegetaties. Achter deze scheidslijn staat hier en daar een solitaire boom, maar ook rietmoeras met broekbos, rietvelden, petgaten, schrale graslanden en nu en dan een fraai veenmosrietland. Voorheen waren de boezemlanden en zomerpolder vroeg in het voorjaar goudgeel gekleurd door dotterbloemen, maar door een gewijzigde bedrijfsvoering, bemesting, verdroging en verzuring van de bodem zijn deze dotterbloemlanden achteruitgegaan. In de natuurreservaten van het meren-gebied
Oolde Stroomdal, meander van de Linde met Krabbescheer Tabel 1. Voorkomende biotopen en geschatte aantallen volwassen heikikkers in enkele van de onderzochte gebieden
•••• ••• •• • x
>1.000 >100 >10 1-10 0
volwassen heikikkers volwassen heikikkers volwassen heikikkers volwassen heikikkers heikikker afwezig
Biotoop
Gebied
Opp. (ha)
Hoogveen Laagveen
het Fochteloërveen de Lindevallei de Rottige Meenthe de Brandemeer het Oosterschar de Deelen de Kraanlanden de Oude Venen het Buitenveld het Rietveld 8 gebieden 5 gebieden 7 wateren 13 wateren de Makkumer Noordwaard de Makkumer Zuidwaard de Kooiwaard de Workumerwaard de Stoenckherne de Bocht van Molkwerum de Mokkebank de Steile Bank Oude Mirdumerklif ‘t Rode Klif het Mirnserklif Buitenposter Mieden IJzermieden Waldmieden Twijzelermieden Drogehamstermieden Surhuizumermieden
3.000 690 800 462 520 550 100 2.187 292 175 1.430 769 235 93 100 230 96 80 100 7 26 6 13 22 247 197 117 119
Heide+Schraalgraslanden Friese Boezem Buitendijks
Stuwwallen De Mieden
Populatie-grootte •••• ••• •••• ••• ••• ••• ••• •••• ••• ••• ••• •• ••• x • • x x x • • x • x x • • • • x x
Foto: It Fryske Gea
grote populaties aanwezig van meer dan 100 exemplaren; in vijf reservaten betreft het middelgrote populaties van 10 tot 100 dieren.
21 7(3) 2005
plekken waar het riet gemaaid was werden de 12-14 cm diepe trekkersporen gebruikt voor eiafzetting.
Foto’s: It Fryske Gea
Bijzondere vindplaatsen
Makkumer Noordwaard, schelpenbank Makkumer Zuidwaard, de IJsselmeerkust
(en elders) zijn gelukkig nog fraaie dotterbloemvegetaties te vinden, zoals bij de Grutte en Lytse Grienen aan het Sneekermeer, de Wyckelerhop bij het Slotermeer en de Ossekop liggend aan de Nieuwe Monniksgreppel. Voor de blauwgraslanden, een internationaal zeldzaam en waardevol vegetatietype, geldt hetzelfde. Deze worden aangetroffen op veenachtige vochtige bodems, o.a. oude legakkers, die niet bemest en jaarlijks gemaaid worden. De oppervlakte aan blauwgrasland is sterk verminderd. Een voorbeeld van een blauwgrasland in het merengebied is het reservaat bij Akmarijp, maar ook hier kampen de beheerders met verdroging en veraarding van de veengrond. Verder zijn er schraallandjes met blauwgraslandachtige vegetaties te bewonderen in de Alde Feanen, de Noarderkrite en in it Unlân van Jelsma. In de boezemlanden en zomerpolders zijn plaatselijk nog veel bloemrijke graslanden te vinden. Het onderzoek in dit veel voorkomende en lastig te inventariseren biotoop is beperkt tot tien natuurlijke meren en tien verveningsplassen. In de meren werd vijfmaal de aanwezigheid van heikikkers vastgesteld, bij de verveningsplassen tweemaal. Het betreft relatief kleine populaties. In de Fluessen werden tachtig volwassen dieren geteld, op ten minste tien plaatsen langs de gehele kade in opdrogende plassen in het grasland en in sloten. Hier werden ook eiklompen aangetroffen. Op andere plaatsen werden heikikkers gehoord en soms ook gezien in rietvelden. Op
De buitendijkse gronden voor de Friese IJsselmeerkust Voordat de Zuiderzee werd afgesloten lagen voor de Friese Zuiderzeekust ook buitendijkse gronden die men ‘waarden’ noemde. Ze bestonden uit zandplaten, zandbanken, schelpenbanken en slijkplaten. De slijkplaten groeiden aan tot kwelders. Na de afsluiting van de Zuiderzee in 1932 ontstond een geheel nieuwe situatie. De nu ontstane waterplas had zulke geringe afmetingen dat het buiten de invloed van eb en vloed viel. Door de aanvoer van rivier-, regen- en boezemwater kwam een ontziltingsproces op gang. Het waterpeil werd verlaagd en hierdoor kwamen veel buitendijkse gronden permanent droog te liggen. Pas na deze veranderingsprocessen, die vele tientallen jaren duurden, is hier een milieu ontstaan waarin ook de heikikker zich thuis voelt. Hier zijn gedeelten te vinden die aan de eisen van zijn natuurlijk leefgebied voldoen, zoals: rietvelden, riet- en biezenzomen, wilgenstruweel, zompige schrale graslanden, plassen en sloten. Voor de kust liggen de volgende waarden: de Makkumer Noord- en Zuidwaard, de Kooiwaard, de Workumerwaard, de Stoenckherne, de Bocht van Molkwerum, de Mokkebank en de Steile Bank. De Bocht van Molkwerum en de Mokkebank hebben beide een verhoogde buitenrand die uit een schelpenbank bestaat. In de winter slaat het IJsselmeerwater bij westenwind over deze rand heen. Het water verzamelt zich in het daarachter gelegen komvormige landschap, dikwijls nog aangevuld met regenwater, waardoor hier een plasdrassituatie ontstaat. De eiklompen werden aangetroffen in de 10-15 cm diepe sporen die de machines bij het maaien van riet veroorzaken. Bij de Makkumer Noord- en Zuidwaard bestaat de buitenrand eveneens uit schelpenbanken, maar deze zijn hoger waardoor er geen water overheen slaat. Hier ontstaan plasdras-situaties doordat men ten behoeve van de rietteelt water inpompt. Dit IJsselmeerwater, aangevuld met regenwater, wordt door het riet gezuiverd en komt uiteindelijk als schoon water in slootjes waarin onder andere blaasjeskruid groeit. Hierin vindt de eiafzet plaats. Tot nu toe werd het voorkomen van heikikkers vastgesteld op de Makkumer Noord- en Zuidwaard, de Bocht van Molkwerum en de Mokkebank. Bij de laatste twee valt te denken aan trekkende jonge dieren die vanuit Gaasterland het nieuwe gebied koloniseren. Beide zijn kleine lokale populaties met minder dan 10 roepende mannetjes die bovendien geïsoleerd van elkaar en het achterland liggen. Het voorkomen van de soort op de Makkumer Noorden Zuidwaard is vooralsnog een raadsel. Hier bestaat het achterland uit zeekleigronden en de dichtstbijzijnde heikikker-populatie langs de kust ligt op 10 km afstand. Stuwwallen Het Oude Mirdumerklif is een grondmorene afzetting van keileem en zand. Onder invloed van de toenmalige Zuiderzee is dit klif afgeslagen tot een steile wand van circa 5-6 meter hoogte. Overige Zuiderzeekliffen in Gaasterland zijn het Rode en het Mirnserklif. Buiten Gaasterland liggen nog Zuiderzeekliffen bij Voorst, Urk en Wieringen. Van het voormalige eiland Urk is een oude buitendijkse waarneming van heikikker bekend uit de jaren veertig (archief ravon). Na de afsluiting van de Zuiderzee in 1932 is dit afkalvingsproces gestopt en is de steile wand begroeid geraakt. Voor het klif ligt een oud strandgedeelte met
21 7(3) 2005
De Mieden De Mieden liggen oostelijk en zuidelijk van Buitenpost waarbij het Prinses-Margrietkanaal de onderbegrenzing vormt. Ten zuiden van dit kanaal liggen nog twee mieden. In de laag gelegen klei-op-veengronden komen gebiedjes voor waar veen, zand of leem aan de oppervlakte komt. Het betreft een kleinschalig landschap waarvoor Staatsbosbeheer een botanische dan wel weidevogel(neven) doelstelling hanteert. De in het gebied aanwezige petgaten zijn grotendeels geschoond. Het veen is ooit circa 4 meter dik geweest, maar door overstromingen van de voormalige Lauwerszee zijn grote delen van het veenpakket weggeslagen. Bij zeespiegelrijzing kon het zeewater via de oude riviertjes ’t Ouddiep, de Lauwers en het Oud Riet, diep landinwaarts komen en werden de beddingen en geulen zoutwaterkreken. Deze kreken werden in later tijden weer opgevuld met zand en klei. Door inklinking en landbouwkundig gebruik is het oppervlak van het veen diep gezakt en steken de opgevulde beddingen en geulen van het oude getijdenlandschap nu als ruggen boven het veen uit, een zogenaamd ‘omgekeerd’ landschap. De belangrijkste mieden zijn: de Buitenposter Mieden, de IJzermieden, de Waldmieden, de Twijzelermieden, de Drogehamstermieden en de Surhuizumermieden (in totaal 715 ha). In de eerste vier genoemde Mieden werd heikikkerdril gevonden op ondiepe plaatsen met of zonder vegetatie. De vele nieuwe gegraven, kleine en ondiepe petgaten (veenputten) ten noorden van de Tjoele en oostelijk van het Nonnepad (beide in polder Rohel) bevatten uitzonderlijk schoon water met Krabbenscheer. Hier vindt ook nieuwe veenvorming plaats. Er werden in gezelschap van bruine en groene kikkers veel subadulte heikikkers aangetroffen. De Mieden ten noorden van het Prinses-Margrietkanaal zijn een kerngebied van de heikikker met middelgrote populaties (10-100 dieren). De twee aan de zuidzijde van het Prinses-Margrietkanaal gelegen Mieden hebben te lijden gehad van verlandings- en verdrogingverschijnselen en liggen geïsoleerd. Hier werden geen heikikkers aangetroffen. Waarnemers van de eiafzettingen Laagveen T. Jager & J. Mulder De Mieden W. Andela & H. van den Bogert Buitendijkse gronden J. Hooijmeijer Stuwwal H.M.G. Uilhoorn & R.H.W. Griffioen Beekdallandschap H. van den Bogert Boezemlanden J. Hooijmeijer & J. Mulder A. Sytsma & J. Klein Literatuur Bakker, M. & S. Rintjema, 2002. Beheersplan Fluezen, periode 2002-2007. iwaco / It Fryske Gea, Groningen / Olterterp. Bogert, J.J. van den, 1982-1998. Archief Amfibieën en Reptielen in Fryslân. In eigen beheer. Bogert, J.J. van den, 2004. Op zoek naar Heikikkers in Fryslân in 2002 en 2003. Door de Heikikkerwerkgroep warf. Werk- en
studiegroep Amfibieën en Reptielen Friesland. Bergmans, W. & A. Zuiderwijk, 1986. Atlas van de Nederlandse Amfibieën en Reptielen en hun bedreiging. Vijfde herpetologische verslag. knnv Hoogwoud en Nederlandse Vereniging voor Herpetologie en Terrariumkunde, Lacerta. Constant, J.G. (red.), 1979. Spectrum Atlas van de Nederlandse Landschappen. Het Spectrum, Utrecht. Hendriksma, J.T., 2000. De Snitsermar (het Sneekermeer). fff-rapport nr. 62 / Fryske Marreprojekt meidieling nû 4. Nijland, F., 2002. ehs Trynwâlden-Bûtenfjild; rapportage over een gerealiseerd deel van de Ecologische Hoofdstructuur in Fryslân. Rapport Bureau N, publicatie nr. 8. Uitgave Wielenwerkgroep, Gytsjerk. Ploeg, D.T.E. van der, O. Hoekstra & F. Rudolphi, 1977. Atlas fan de floara van Fryslân. Fryske Akademy nr. 525, Leeuwarden. Ploeg, D.T.E. van der, 1999. Natuur in Fryslân / Natûr yn Fryslân. Fryske Akademy nr. 876, Leeuwarden. Westhoff, V., P.A. Bakker, C.G. van Leeuwen & E.E. van der Voo, 1981. Wilde Planten - Flora en vegetatie in onze natuurgebieden, drie delen. Vereniging tot behoud van Natuurmonumenten, ’s-Graveland. Wiersma, T. (red.) et al., 1999. Ontdek de Friese natuur. It Fryske Gea, Olterterp.
Dankwoord Mijn dank gaat uit naar Karin Uilhoorn, Raymond Creemers, Hans Boll, Sietske Rintjema en het ecologisch onderzoeks- en adviesbureau Altenburg & Wymenga voor de waardevolle hulp en prettige samenwerking die werd verleend bij het tot stand komen van dit artikel. Hans van den Bogert Hoofdweg 15 8424 PJ Elsloo tel. 0561-421398
De Bocht van Molkwerum Oude Mirdumerklif
Foto’s: It Fryske Gea
zandwallen, dat wordt afgeschermd met een dijkje. De heikikker-populatie is niet groot met minder dan tien roepende mannetjes. Tussen het dijkje en het klif liggen een paar oude bomkraters die bijna dichtgegroeid zijn. Verder ligt er in natte tijden een ondiepe plas voor het klif. Deze plas is erg gevoelig voor uitdroging, waardoor er niet elk jaar juvenielen de kant op zullen kruipen. In de ondiepe plas werden eiklompen van de heikikker aangetroffen. In de verlande bomkraters werden geen eiklompen gevonden.
78
21 7(3) 2005
Overwinterende amfibieën Wilbert Bosman & Frits van der Heijden
accepteren, zodat ze niet meer afhankelijk is van dat ene water. Om de wateren te ontdoen van vis zijn ze leeggepompt. Op de bodem zaten 30 middelste groene kikkers, zowel juvenielen als (sub)adulten, ongeveer 15 bruine kikkers en twee subadulte gewone padden. De meeste dieren zaten op 30-40 cm onder de waterlijn in de modder. Van middelste groene kikker en bruine kikker is bekend dat ze in wateren overwinteren (Stumpel, 1970; Stumpel, 1986). Van de gewone pad is dat minder bekend. Deze waarneming bevestigt opnieuw dat de gewone pad ook in het water overwintert.
Foto: Wilbert Bosman
In een particuliere tuin langs een dijk in de Ooijpolder (gemeente Ubbergen) overwinterden twee kleine watersalamanders onder een boomstronk. Het betreft een vrouwtje en een juveniel exemplaar. Tot in oktober zaten er ook kamsalamanders onder deze boomstronk. Deze waren daarna echter verdwenen en hebben vermoedelijk een andere overwinteringsplaats gezocht.
Onderzijde van een gewone kamsalamander
Over overwinteringsplaatsen van onze amfibieën is weinig bekend. Dit verbaast natuurlijk niemand omdat de dieren in deze periode soms ver weg kruipen om deze voor hun ongunstige periode door te komen. De waarnemingen die worden gedaan, zijn dan ook meestal toevallige waarnemingen. Zoals bijvoorbeeld de kamsalamanders en kleine watersalamanders die collega’s van Jan-Luc van Eijk in november 2001 vonden bij de sloop van een voetgangersbruggetje op een golfcomplex in de Gelderse vallei (van Eijk, 2001). Tijdens visonderzoek in sloten in de buurt van Hazerswoude en Koudekerk aan de Rijn werden in december uit een spoorsloot twee gewone padden onder het ijs vandaan gehaald (van der Lugt, 2001). De auteur ving zelfs in de periode oktober-februari, maart (begin van de voortplantingsperiode) regelmatig gewone padden in sloten en boezems van het Zuid-Hollandse laagveen gebied. Half januari 2005 zijn door het Brabants Landschap in een leefgebied van de knoflookpad in Heieind (gemeente Deurne) nabij het actuele voortplantingswater twee wateren visvrij gemaakt. We hopen dat de knoflookpad deze wateren op korte termijn als voortplantingswater zal
In februari 2005 zijn in Groeve ’t Rooth (gemeente Margraten) door het platform geelbuikvuurpad en vroedmeesterpad beheersmaatregelen uitgevoerd voor de geelbuikvuurpad. Op dat moment was er strenge vorst waardoor alle wateren waren dichtgevroren. In een karrenspoor dat is verdiept zaten zes bruine kikkers. Het waren vrouwtjes en subadulte exemplaren. In een speciaal voor de geelbuikvuurpad aangelegd basishabitat (zie Bosman & Crombaghs, 2000) werden tijdens de beheerswerkzaamheden negen kleine watersalamanders (mannen en vrouwen) 286 bruine kikkers (man, vrouw en subadult), vijf larven van de vroedmeesterpad en twee kamsalamanders, waaronder een neoteen exemplaar, aangetroffen. Beide dieren waren mannetjes. Het neotene exemplaar was 11,2 centimeter lang met een volledig ontwikkelde kam. De staart was volledig uitgekleurd. Opmerkelijk is een witte zone aan de buikzijde op de overgang van kop naar lijf (zie foto neotene kamsalamander). Bij een gewone kamsalamander gaat de wit gestippelde zwarte ondergrond op de onderzijde van de kop over in een zwarte gevlekte buik op een oranje ondergrond (zie foto). Daarnaast is bij het neotene exemplaar de onderzijde van de kop oranje met daarop een zwart vlekkenpatroon, dus niet witgestippeld op een zwarte ondergrond zoals bij een gemetamorfoseerde kamsalamander. Voor zover bekend is dit de eerste vondst van een neoteen exemplaar van Triturus cristatus in Nederland. Alle dieren zijn overgeplaatst naar een ander water.
Literatuur Bosman, W. & B. Crombaghs, 2000. De geelbuikvuurpad in Limburg. Een onderzoek naar populatieomvang en voortplantingssucces in de laatste leefgebieden. Bureau Groenlanden – Bureau Natuurbalans/Limes divergens. 39 p. Eijk, J-L. van, 2001. Betrapt: "Muursalamanders". ravon 10, jg. 4(1): 16-18. Lugt, A. van der, 2001. Gewone padden onder het ijs. ravon 10, jg. 4(1): 18. Stumpel, A.H.P., 1970. Najaarsactiviteit van amfibieën in het Ketelven. Zoölogisch Laboratorium Afdeling Dieroecologie, K.U. Nijmegen. Rapportnr. 20. 9 p. Stumpel, A.H.P., 1986. Können Froschpopulationen während des Winterschlafes durch Schlittschuhlaufen beeinträchtigt werden? Salamandra 22 1, 95-96.
Wilbert Bosman & Frits van der Heijden Correspondentie-adres: Stichting RAVON Postbus 1413 6501 BK Nijmegen
[email protected]
Foto: Wilbert Bosman
Onderzijde van de neotene kamsalamander uit groeve ’t Rooth. Let op de overgang van kop naar romp. Hier is een witte zone zichtbaar en de onderzijde van de kop is oranje met zwart
80
21 7(3) 2005
De Ringslang in Flevoland Jeroen Reinhold
Noordoostpolder, die in 1942 droogviel. Vervolgens ontstond geschikt leefgebied door het droogvallen van Oostelijk Flevoland en Zuidelijk Flevoland in respectievelijk 1957 en 1968. Versnippering door huizenbouw en de aanleg van infrastructuur zorgden ervoor dat de drie ringslangpopulaties op het oude land steeds meer van elkaar geïsoleerd raakten. De ontwikkeling van de polders in Flevoland bood volgens Smit & Zuiderwijk (1991) de ringslang de kans om via het nieuwe land de drie populaties weer bijeen te brengen. Heeft de ringslang deze kans gegrepen?
Figuur 1: Verspreiding van de ringslang
De ringslang is de enige reptielensoort die meerdere plaatsen in Flevoland heeft weten te bevolken. De kolonisatie van dit nieuwe land door deze soort is redelijk goed aan de hand van waarnemingen gedocumenteerd. In dit artikel wordt deze kolonisatiegeschiedenis uiteengezet. De Ringslang op het oude land Het verspreidingsgebied van de ringslang rondom Flevoland (‘het oude land’) besloeg in de periode 1940-1990 Friesland, de Kop van Overijssel, de Gelderse Vallei en de regio ten oosten van Amsterdam aan het Markermeer. Flevoland lag daarmee ingeklemd tussen drie ringslangrijke gebieden en bood de ringslang goede kansen voor kolonisatie. Deze kansen ontstonden het eerst in de
Kuinderbos In 1947-1956 werd het Kuinderbos in de Noordoostpolder aangeplant. Sloten werden gegraven en boomstekken gingen de grond in. Dit gebied, dat grenst aan de Tjongervallei van Friesland en dicht bij de Weerribben ligt, is voor de ringslang makkelijk te veroveren geweest. De dieren hoefden slechts enkele kilometers af te leggen om hier te komen. In de archieven van de Herpetogeografische Dienst wordt de eerste ringslang uit dit bosgebied al gemeld in 1948. In de jaren erna worden verschillende meldingen gedaan. Meestal door boswachters van het Kuinderbos. Dankzij deze waarnemingen weten we nu dat de ringslang al bijna 60 jaar in dit bos huist. Gezien deze lange periode en het aantal waarnemingen, mag aangenomen worden dat de ringslang in dit gebied zich ook al tientallen jaren voortplant. In 1996 startte Landschapsbeheer Flevoland een ringslangproject (Reinhold, 2000) en werden voor de ringslang speciale broeihopen aangelegd. Dit zijn plekken waar de ringslang haar eieren in kan deponeren en waar de warmte van het composteren de eieren uitbroedt. Jaarlijks worden deze broeihopen onderhouden waarbij nieuw maaisel wordt toegevoegd aan de bestaande hoop. Dit is meteen een goede gelegenheid om de broeihopen te controleren op uitgekomen eieren. In de periode 1997-2004 werden regelmatig eischalen in de broeihopen gevonden. Zo werd vastgesteld dat de ringslang in de zomer van 2003 in totaal 1000 eieren verspreid over drie broeihopen heeft gelegd (mond. med. G. ter Woord). De bekendheid van het Kuinderbos als ringslanggebied leidde op 22 juli 2002 tot het loslaten van een ringslang die waarschijnlijk afkomstig was uit Eesveen (Overijssel, ten noordoosten van de Weerribben). Tijdens het lossen van een vrachtwagen met graan in Emmeloord (circa 10 kilometer ten zuiden van het Kuinderbos) kwam het dier tevoorschijn. Gezocht werd naar een plek om het dier los te laten en het Kuinderbos was een voor de hand liggende keus. De al jaren bekende aanwezigheid van ringslangen in het Kuinderbos was tevens de reden om te starten met het monitoren van de aantalsontwikkelingen in het gebied in
21 7(3) 2005
Overig Flevoland Praambos In Oostelijk en Zuidelijk Flevoland speelt het Praambos (tegenwoordig ook Oostvaardersveld genoemd) een belangrijke rol. De eerste meldingen van ringslangen uit dit gebied zijn afkomstig van KNNV-leden. In 1988 worden plotseling twee slangen gezien. Een derde en vierde waarneming volgden in 1989 en 1990. Vanaf 1996, toen Landschapsbeheer Flevoland haar ringslangproject startte, zijn er jaarlijks enkele tientallen waarnemingen. Onduidelijk blijft hoe de ringslang op deze plek gekomen is. Niet uitgesloten wordt dat de dieren hier zijn uitgezet. Sinds 1996 is ook duidelijk dat er reproductie plaats vindt in het gebied. Rijkswaterstaat vergroef op 12 juni 1996 een speciaal voor de ringslangen gemaakte broeihoop en uit de graafbak vielen toen twee slangen. Waarschijnlijk waren het vrouwelijke dieren die eieren aan het afzetten waren. De broeihoop wordt sinds 1998 onderhouden door vrijwilligers van Landschapsbeheer Flevoland met jaarlijks een stijgend aantal eieren. In 2003 zijn in deze broeihoop maar liefst 1881 eieren gelegd: een record voor Nederland! Minstens 60 vrouwtjes moeten hier eieren hebben afgezet. Ook 2004 scoorde redelijk met 1200 eieren. Het monitoren van de populatie vindt plaats sinds 1999. Het aantal dieren per ronde stijgt: van 0,9 per ronde in 1999 tot 2,8 in 2004. Het Oostvaardersveld is het enige gebied in Oostelijk en Zuidelijk Flevoland waar reproductie van bekend is. Uitbreiding van het verspreidingsgebied is dan ook alleen
mogelijk als deze dieren een goed leefgebied behouden. De door Staatsbosbeheer gewenste recreatieve ontwikkeling van het Oostvaardersveld met een 35 meter hoog bezoekerscentrum, 600 parkeerplaatsen en dergelijke is daardoor niet alleen een bedreiging voor de ringslangpopulatie van het Oostvaardersveld maar ook voor de populatie van heel Oostelijk en Zuidelijk Flevoland. De rest van Oostelijk en Zuidelijk Flevoland In Oostelijk Flevoland is de ringslang alleen als eenling waargenomen. Meldingen van eieren zijn bekend uit het Bergbos (Lelystad) en uit een biologische volkstuin in Lelystad. Later zijn echter nooit meer ringslangeieren van deze locaties gemeld. De situatie in Zuidelijk Flevoland is moeilijker te doorgronden. Rond Almere zijn tal van waarnemingen bekend, maar een lijn valt er niet in te ontdekken. Eind jaren zeventig zagen twee sportvissers, die in de Loosdrechtse plassen aasvisjes voor het vissen kochten, in een kano enkele slangen liggen. Deze Loosdrechtse dieren hebben ze meegenomen naar de Pampusdijk om de dieren in de toenmalige rietlanden los te laten. Waarnemingen uit Pampushout verschijnen vanaf die tijd zeer onregelmatig. Uit de periode 1996-2003 zijn drie waarnemingen bekend. Ook elders rond de stad komt her en der een waarneming boven drijven. Alleen rond de wijk de Meenten in AlmereHaven lijkt de ringslang algemener voor te komen. In twee tuinen en in een volkstuincomplex zijn dieren gezien. Daarnaast zwom een slang in de gracht van Almere-Haven en twee dieren zijn gezien op een eilandje bij Almere-
Ringslang (Natrix natrix helvetica).
Zoeken naar eieren en omzetten van een broeihoop.
Foto: Jeroen Reinhold
Andere gebieden in de Noordoostpolder In de andere delen van de Noordoostpolder is de ringslang zeker niet algemeen. De waarneming van een ringslang op 17 juni 1958 op een akker aan het Vuurpad nabij Creil wist zelfs de krant te halen. De zoon van de man die deze ringslang op zijn land vond, is duidelijk onder de indruk geraakt van natuur. Evert de Boer meldt nu waarnemingen van ringslangen in het gebied van de Uiterdijkerweg-Blankenhammerweg waar hij nu woont. In combinatie met de waarnemingen uit het dorp Blankenham zijn in deze regio de laatste vier jaar tien slangen gemeld. De ringslang lijkt hier toe te nemen. Er zijn geen andere plekken in de Noordoostpolder waar regelmatig ringslangen gezien worden. Her en der zijn verspreid ringslangen gezien, maar nooit meer dan één. Een deel van deze losse waarnemingen heeft een minder natuurlijke achtergrond. Zo is de ringslang van Marknesse per ongeluk geïmporteerd vanuit de Weerribben via een bijenkast. Het dier zat in de lade van een bijenkast waar normaliter de dode bijen in terecht komen. De imker leegde in het voorjaar thuis deze lade, nadat de kast het voorgaande najaar in de Weerribben gestaan had. Op de lade lag een slang van 60 centimeter, die vervolgens de tuin in vluchtte. Waarschijnlijk heeft de ringslang deze bijenkast als overwinteringsplaats gebruikt en is zo Flevoland binnengekomen.
Foto: Pedro Janssen
het kader van het Meetnet reptielen van RAVON. Vanaf 1999 lopen Gré ter Woord en Rob Koole ieder zeven maal per jaar een monitoringsronde van ruim twee kilometer. Het aantal slangen dat zij op de route tegenkomen wordt genoteerd. Door de jaren heen haalt Gré een gemiddelde van zo’n 8 dieren per ronde; het hoogste aantal dieren per ronde van heel Nederland. Dat dit hoge aantal niet voor het hele gebied geldt, laat de telling van Rob Koole zien. Zijn telgebied grenst aan dat van Gré, maar zijn gemiddelde ligt gelijk met het landelijke gemiddelde: 1,2 dieren per ronde.
21 7(3) 2005
aandacht richting gemeenten, waterschap en Provincie is de laatste negen jaar veel veranderd.
Foto: Jeroen Reinhold
De ringslang is een soort geworden die aandacht krijgt. In beleidsdocumenten van de gemeente Lelystad, Almere en de Noordoostpolder wordt de ringslang nu genoemd. De gemeente Lelystad heeft zelfs eigenhandig broeihopen aangelegd langs de Oostervaart en Worthmantocht. Rijkswaterstaat heeft de afgelopen jaren tweemaal laten uitzoeken in hoeverre hun dijkverzwaringsprojecten een probleem kunnen vormen voor de ringslang. Gelukkig voor de ringslang (en voor Rijkswaterstaat) leek er geen probleem te zijn. Ook vrijwilligers van Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten zetten de laatste jaren steeds vaker broeihopen op om de trekkende vrouwtjes in elk geval een goede eilegplaats aan te bieden. De ringslang krijgt duidelijk de aandacht die hij verdient. Ook al heeft de ringslang misschien nog niet alle mogelijke gebieden in Flevoland veroverd en zijn de drie populaties op het oude land nog niet helemaal met elkaar verenigd; de ringslang is wel op de goede weg. In Flevoland is de soort in elk geval duidelijk aanwezig. Provinciale medewerkers maken een broeihoop voor de ringslang.
Haven (2002). Reden voor Sietse van de Wal om in 2003 te starten met een monitoringstraject langs de Gooimeerdijk. Helaas heeft hij (nog) geen dieren waargenomen. Ringslangen rond Almere kunnen goed op eigen kracht het nieuwe land bereikt hebben. Bij Muiden en Naarden (Noord-Holland) zijn ringslangen al jaren bekend. Door middel van de merk- en terugvangstmethode is ook duidelijk geworden dat twee kilometer zwemmen over het Markermeer tot de mogelijkheden van de ringslang behoort (Janssen, 2003). Waarnemingen van ringslangen aan het Zilverstrand en Almeerderstrand kunnen dan ook goed dergelijke trekkers betreffen. Het is echter ook duidelijk dat ringslangen vaak (illegaal) uitgezet worden of onopzettelijk getransporteerd worden. Zo zijn in 2000 elf jonge slangen uit Huizen (Noord-Holland) aan de rand van de Lepelaarplassen losgelaten. Ook nabij Zeewolde ter hoogte van de brug naar Nijkerk (Gelderland) zijn in het verleden ringslangen losgelaten. Een imker uit Bemmel (Gelderland) ruimde eind jaren tachtig een berg afval rond zijn huis op en vond zo een kist met resten van gesmolten bijenraten met daar bovenop een ringslang met een onbekend aantal eieren. Omdat de man toch zijn bijen in het toen nog koolzaadrijke Flevoland wilde zetten, is deze kist uiteindelijk in het moerasgebied bij het Nuldernauw gezet. Latere controle leerde dat de eieren uitgekomen waren. In 1995 is de laatste ringslang uit dit gebied gemeld. De twee broeihopen die later in dit gebied aangelegd zijn, zijn nooit gebruikt door ringslangen. Opvallend is overigens dat bij ravon Gelderland uit Bemmel en ruime omgeving (de Betuwe) geen enkele ringslangpopulatie of melding bekend is! Alle bekende introducties hebben betrekking op verplaatsingen van Nederlandse ringslangen. Introductie van buitenlandse dieren, zoals in Zuid-Holland en Limburg plaatsgevonden heeft (van der Lugt & Siebelink, 2003; van Buggenum, 1992), is in Flevoland onbekend. De ringslang als provinciale aandachtssoort In de periode 1996-2003 kreeg Landschapsbeheer Flevoland subsidie van de Provincie om de ringslang in Flevoland een helpende hand te bieden. Enerzijds door actief broeihopen te maken, anderzijds door de ringslang onder de aandacht te brengen bij burgers en bestuurders. Voor 1996 hadden weinig mensen door dat in Flevoland ringslangen leven. Middels persberichten, interviews en
Literatuur Buggenum, H.J.M. van, 1992. Ringslang: in J.E.M. van der Coelen (red). De verspreiding en ecologie van amfibieën en reptielen in Limburg. ravon/Natuurhistorisch Genootschap Limburg: 256-260. Van der Goes & Groot, 2002. Beschermde flora en fauna rond Almere: hoofdrapport. G&G rapport 2002-11 Janssen, I., 2003. De ringslang als zwerver. ravon 6(1): 1-3. Lugt, A. van der & B. Siebelink, 2003. Zuid-Hollandse ringslangen uiteindelijk allochtoon. ravon 5(3): 37-40. Reinhold, J., 2000. Nieuw land voor de Ringslang II. De Levende Natuur 101(3): 85-88. Smit, G. & A. Zuiderwijk, 1991. Nieuw land voor de Ringslang. De Levende Natuur 92(6): 212-223.
Landschapsbeheer Flevoland Jeroen Reinhold Botter 14-03 8232 JP Lelystad
21 7(3) 2005
83
KORTOM AGENDA 2006 DE NATUURAGENDA VOOR ACTIEVE VRIJWILLIGERS Bent u bijna ieder vrij moment buiten te vinden en actief deelnemer aan natuurexcursies, dan is deze nieuwe agenda speciaal voor U! Veel kleurenafbeeldingen van actieve vrijwilligers in de natuur, mooie kleuren foto’s van planten en dieren met af en toe een humo-
ristische noot. De speciale weekindeling geeft veel ruimte voor aantekeningen op zaterdag en zondag! Speciaal voor de mensen die waarnemingen opsturen en daarbij inventarisatieatlassen gebruiken zijn de meest voorkomende rasters opgenomen! Ook treft u informatie aan van alle twaalf pgo’s (Particuliere Gegevensbeherende Organisaties) zoals sovon Vogelonderzoek, De Vlinderstichting, knnv, Zoogdiervereniging vzz, ravon en floron.
De kosten van deze agenda (exclusief verzending) bedragen € 7 Formaat is A5, 96 pagina’s. Beschermhoes voor gebruik in het veld kan worden meegeleverd.
tijkgerichte samenstelling van de redactie en een korte productietijd garanderen dat het Vakblad inspeelt op actuele ontwikkelingen. Het Vakblad is qua schrijfstijl toegespitst op de praktijk. Het bevat een mix van praktische informatie, achtergrondartikelen, luchtige artikelen, opiniërende artikelen, actuele informatie, recensies, interviews, columns en rubrieken. Het blad is geen wetenschappelijk forum, maar biedt wel ruimte voor artikelen uit wetenschap, onderzoeken onderwijs waarbij relatie wordt gelegd met uitvoering en beleid in Nederland. Voorbeelden van artikelen zijn: gedragscode flora- en faunawet, aardkundig beheer van rivierduinen, de grutto gemolken en de miljoenen verdwenen, een onverwacht floris-
tisch eldorado, bos- en natuuronderwijs anno 2003, van bomen naar bossen, tellingen wildviaduct Terlet, soortbeschermingsplan sprinkhanen en krekels, landschapswacht, van de Veluwe naar de Rijn en de rubrieken agenda/reactie/personalia/boeken. Surf naar www.vakbladnatuurboslandschap.nl
U kunt de agenda bestellen door een email te zenden aan
[email protected] of een briefkaart te sturen aan de Vereniging Onderzoek Flora en Fauna (voff), T.a.v. Kris Joosten, Postbus 9010, 6500 GL Nijmegen o.v.v. uw naam, verzendadres en het aantal gewenste agenda’s en beschermhoezen.
BOEKEN VAKBLAD NATUUR BOS LANDSCHAP Vakblad Natuur Bos Landschap is hét Nederlandstalige vakblad voor professionals en liefhebbers van natuur, bos en landschap. Het onafhankelijke Vakblad verschijnt tien maal per jaar in een oplage van zo’n 2.000 exemplaren. Een professionele eindredacteur en een vakkundige redactie staan garant voor prettig leesbare en vakkundig geschreven artikelen over de dagelijkse praktijk, wetenschap en beleid van bos, natuur en landschap. De inspirerende artikelen worden ondersteund door een prachtige vormgeving in fullcolour. De gevarieerde en prak-
Stichting Vakblad Natuur Bos Landschap Postbus 253 6700 AG Wageningen tel: 0317-466569 www.vakbladnatuurboslandschap.nl
UIT HET VELD In Estland houden drie herpetologen zich professioneel met amfibieën bezig. Het aantal vrijwilligers is op één hand te tellen. Verder is een stagiaire bezig met inventarisaties van amfibieën. Om een groot gebied in korte tijd te kunnen inventariseren is een workshop georganiseerd door het ministerie van milieu, Haanja landschapspark en Matsala nationaal park. Hierbij waren experts uit verschillende landen aanwezig. De workshop vond plaats van 11 tot en met 18 juni in het kader van het life project (Protection of Triturus cristatus in Eastern baltic Region). Doel van het kamp was het in kaart brengen van locaties met voor Estland bedreigde amfibieën zoals de kamsalamander, knoflookpad en groene pad, en herintroductie van de rugstreeppad. Wouter de
Vries en Jöran Janse hebben als excursieleiders deelgenomen aan deze workshop. Amfibieën in Estland In Estland komen 11 soorten voor maar het voorkomen van de meerkikker is niet zeker. Algemene soorten zijn: bruine kikker, heikikker, gewone pad en kleine watersalamander. Poelkikker en bastaardkikker komen nauwelijks voor in het noordwestelijke deel van het land. Meer zeldzame soorten zijn kamsalamander, knoflookpad en de rugstreeppad. De groene pad lijkt recent uitgestorven. Zuidoost Estland Het zuidoosten van Estland is een erg bosrijk gebied met veel kleine heuvels en hoofdzakelijk kleinschalige landbouw. De boeren in dit gebied leven voor het merendeel geïsoleerd en zijn bijna geheel zelfvoorzienend. In dit zuidoostelijk deel is het kamp begonnen. Per dag hebben in kleine groepjes inventarisaties plaatsgevonden naar
Bestudering van de vangst
Foto: Wouter de Vries
VERSLAG AMFIBIEËN WORKSHOP ESTLAND 2005
84
21 7(3) 2005
Foto: Wouter de Vries
workshops zijn rugstreeppad larven verzameld in enkele zandafgravingen en uitgezet in nieuw gegraven wateren. De herintroductie is in 2000 begonnen op twee plaatsen. Vorig jaar zijn roepende beesten gehoord en dit jaar zijn eistrengen en larven gevonden. Het lijkt erop dat het tij gekeerd is voor de rugstreeppad en dat de maatregelen net op tijd zijn getroffen.
Herintroductie van rugstreeppadden
kamsalamander en knoflookpad in Karula national park en in de landschapsparken Haanja, Ootepää en Sadrametsa. Hiernaast is er een groep naar het wat verder weg gelegen Piirissaare eiland gegaan. Elke dag zijn er 8 groepen het veld in gegaan, elke groep bemonsterde ongeveer vijftien poelen per dag. In drie dagen zijn er ongeveer 360 poelen bemonsterd. De knoflookpad is in totaal op zo´n tien locaties aangetroffen, de kamsalamander op ongeveer vijftig. Het aantal kamsalamander locaties lijkt vrij hoog maar in een groot deel van deze wateren is (waarschijnlijk recent) kroeskarper uitgezet. Er zijn dus maar weinig geschikte voortplantingswateren. De kamsalamander was ook aanwezig in beverinundaties, saunapoelen en veenafgravingen. Om een goed beeld te krijgen van de verspreiding van de knoflookpad werden ook nachttranssecten uitgevoerd. Waar deze soort aangetroffen werd op de weg, zijn overdag groepen naar deze gebieden gegaan om te proberen de voortplantingswateren vast te stellen. Helaas bleek in de meeste gevallen alleen kroeskarper in nabijgelegen poelen aanwezig. Een erg slechte combinatie voor succesvolle voortplanting van de knoflookpad. De knoflookpad is aangetroffen in visloze wateren. Ook voor de knoflookpad geldt dat uitzetting van kroeskarper het aantal geschikte voortplantingswateren verminderd. Overige in het verleden door knoflookpad gebruikte poelen dreigen nu te overgroeien. In het kader van een life project zullen in de toekomst poelen gegraven worden voor de kamsalamander en knoflookpad. Tijdens de workshop is er ook gericht
onderzoek gedaan naar de groene pad. Deze soort kwam dertig jaar geleden algemeen voor in de omgeving van het Peipsi meer, in het oosten van Estland op de grens met Rusland. Het biotoop van deze soort bestond uit vochtige graslanden, begraasde weiden en akkers op zandgrond, vaak in de omgeving van bebouwing. Drie jaar geleden werd de soort alleen nog aangetroffen op Piirissaare eiland in het meer. Er zijn maatregelen getroffen. Door het graven van poelen werd gehoopt deze soort te behouden. Tijdens de workshop is het eiland opnieuw bezocht maar de groene pad is niet meer aangetroffen. Het lijkt er op dat de soort in Estland uitgestorven is. De belangrijkste oorzaak voor het verdwijnen is verruiging door het wegvallen van gebruik van het land. Herintroductie van de groene pad wordt overwogen op een aantal geschikte locaties. West Estland Het tweede deel van het kamp vond plaats in het westen van Estland in het kustweiden gebied. Dit deel van het kamp was gericht op herintroductie van de rugstreeppad. De rugstreeppad kwam in Estland met name voor langs de Oostzeekust op de boreale kustweiden. In 2000 heeft een inventarisatie van de rugstreeppad plaatsgevonden. Duidelijk werd dat de soort (inderdaad) nog maar op een enkele locatie voorkwam. Door verruiging was de soort hier bijna geheel verdwenen. De soort heeft zich weten te handhaven in enkele nabijgelegen zandafgravingen, twee visvijvercomplexen en enkele nog begraasde kustweiden. In het kader van het life nature project ‘boreal baltic coastal meadow preservation’ is opnieuw beheer ingesteld op een groot aantal kustweiden langs het vaste land en nabijgelegen eilanden. Tijdens de workshop en eerdere
De workshop heeft belangrijke informatie opgeleverd over de verspreiding en bedreigingen van een aantal soorten. Op basis van de gegevens zullen gericht maatregelen worden getroffen om populaties van kamsalamander en knoflookpad te behouden. Door het grote aantal handen was het mogelijk om de rugstreeppad in meer dan twintig verschillende gebieden te herintroduceren. Voor de Esten zelf was het een bijzonder waardevolle week. Ze konden veel leren van de ervaringen van de internationale experts (Denemarken, Duitsland, Wit-Rusland, Ukraine, Nederland en Engeland). De locale bevolking was bijzonder verrast van het enthousiasme dat er was voor hun saunapoelen en van de belangstelling voor de salamanders. Via een folder zijn ze op de hoogte gebracht van de bijzonderheid van de bewoners van hun poel. Wij hebben genoten van de lezingen, de excursies, de rijke natuur, de zeer vele sauna´s en sauna poelen en het kampvuur. Over twee jaar is er weer een workshop! Jöran Janse & Wouter de Vries
[email protected] [email protected]
NIEUWE VONDST ITALIAANSE KAMSALAMANDER (TRITURUS CARNIFEX) Als vrijwilligers van de afdeling monitoring amfibieën van ravon, brachten wij 26 maart een bezoek aan ons onderzoeksgebied, de Noorderheide. De Noorderheide ligt tussen Vierhouten en Elspeet in Gelderland. Tot 1983 was het terrein in privé bezit; dhr.Daniël George van Beuningen kocht in 1920 het landgoed. Op het landgoed legde hij waterwerken aan. De waterwerken bestonden uit een gemetselde beek die het hele landgoed over liep, onderweg stroomde de beek door diverse aangelegde betonnen vijvers. Om de beek en vijvers van water te voorzien werd een geavanceerd pompsysteem aangelegd, er werden daarvoor 2 pomphuizen gebouwd. In 1984 werd het verkocht aan Staatsbosbeheer, die het sinds kort open gesteld heeft.
21 7(3) 2005
85
Het is niet zo’n groot gebied, maar omdat er zoveel water is het een ideaal leefgebied voor amfibieën, buiten de aangelegde vijvertjes is er ook nog een groot ven, de Tonnetjes Delle.
Mede door een artikel eerder in het ravon blad nr. 11, wisten wij dat het de Italiaanse kamsalamander (Triturus carnifex) moest zijn. Het opvallende vinden wij dat ze in het zelfde voortplanting water voorkomen samen met Triturus cristatus. Het zal belangrijk zijn om verder onderzoek te doen, zeker om na te gaan om ze naast elkaar blijven voortbestaan, en of er versmelting (hybridisatie) tussen de twee soorten zal plaatsvinden. Zijn het nazaten van de eerder gevonden exemplaren die in de omgeving van Vaassen gevonden zijn, mogelijk losgelaten in de vijvers aan de Gortelse weg in Vaasen, voormalig vijvercentrum van Ada Hofman. Het gebied waar ze nu gevonden zijn is veel westelijker dan de eerdere vondsten. Mogelijk is dit een andere populatie (?). Waarschijnlijker is echter dat de dieren zich al verder verbreid hebben vanuit Vaasen dan eerder werd gedacht. Staatsbosbeheer heeft een grote houtkap uitgevoerd het afgelopen jaar, daardoor is de vijver nu geheel open komen te liggen, wat voor invloed dat heeft zal in de toekomst moeten blijken. De aankomende jaren zullen wij zeker onderzoek blijven doen naar de Italiaanse kamsalamander in en rondom de Noorderheide.
dier op deze manier wordt aangevoerd. Afgelopen juli stuurde Wouter Schuitema iemand naar mij door, die in zijn dierenopvang in Oost-Brabant een ringslang had binnengekregen. Deze slang was door de dierenambulance bij hem gebracht. Het dier was gevonden op het terrein van de energiecentrale van Essent langs de Maas in Cuijk. Daar zouden recent al vaker ringslangen zijn aangetroffen. Dit is nogal bijzonder omdat er in NoordBrabant geen enkele ringslangpopulatie bekend is en bij de centrale in Cuijk nu dus zelfs vaker ringslangen gezien zouden zijn. Aan de overkant van de Maas komt rondom Groesbeek een geïntroduceerde ringslangpopulatie voor, waarvan de indruk bestaat dat deze zich uitbreidt. De afstand naar Cuijk bedraagt slechts circa vijf kilometer. Er
Italiaanse kamsalamander
werd dus al snel gedacht aan een mogelijke uitbreiding richting Noord-Brabant. Navraag bij de energiecentrale leerde echter dat het hier om onopzettelijk transport gaat. Twee jaar geleden had men direct na het storten van een vracht beukenhout uit de Ardennen een slang zien wegschieten (waarschijnlijk ook ringslang). Die is nooit meer teruggevonden. Het huidige exemplaar lag ‘te kronkelen’ tegen een hoop gestort hout met een onbekende oorsprong. Dit hout kwam van een overslagplaats in Haps (Oost-Brabant) waar men vrachten hout uit diverse gebieden verzameld, voordat het verder wordt verspreid. De nu aangetroffen ringslang is ruim een meter lang, wat aangeeft dat niet enkel
Foto: Henk Flaes
In één van de genoemde vijvers (20 x 2,5 m) troffen wij kamsalamanders aan. Toen we bij nader onderzoek een stuk schors optilden dat half in het water lag, zagen wij een groep van 8 salamanders. Wat meteen opviel was de grote felgele rugstreep, ook uitzonderlijk was de grootte van ongeveer 17 centimeter. Dit was een reden om de salamanders van dichtbij te bekijken; met één schep hadden wij drie vrouwtjes en twee mannetjes te pakken. Hiervan hebben wij foto’s genomen van zowel de onder als de bovenkant, we hebben ze ook gemeten. Het mannetje was 15 centimeter en het vrouwtje 17 centimeter. Verder een felgele rugstreep en een onregelmatig vlekken patroon op de onderzijde.
RINGSLANGEN OP TRANSPORT Wanneer diersoorten op een vreemde locatie worden gevonden, wordt nogal eens geopperd dat ze mogelijk zijn aangevoerd met bouwmaterialen, compost, plantmateriaal en dergelijke uit verre oorden. Slechts zelden wordt daadwerkelijk gezien dat een
Foto: Paul van Hoof
Henk & Rita Flaes
86
21 7(3) 2005
eieren of juveniele, maar ook volwassen ringslangen in een houttransport vervoerd kunnen worden over aanzienlijke afstanden. Toevallig had de dierenopvang diezelfde dag nog een slang binnengekregen. Deze was uit een auto gekropen nadat de eigenaren terug waren gekomen van hun vakantie in Italië. Het bleek om een dobbelsteenslang (Natrix tessellata) te gaan. Deze soort is verwant aan de Nederlandse ringslang en kan in ZuidEuropa plaatselijk zeer algemeen voorkomen. Zo zie je dat slangen op de vreemdste manieren terecht kunnen komen op plaatsen waar je ze beslist niet verwacht! Beide slangen worden naar een gespecialiseerde reptielenopvang (in het bezit van alle benodigde ontheffingen van het ministerie van lnv) gebracht.
Foto’s: Jelle Hofstra
Jeroen van Delft
De leeggepompte vijver
Gemeente laat vervuilde vijver leeglopen:
SLACHTING ONDER DE GROTE MODDERKRUIPER
De Algemene Inspectiedienst (aid) heeft op 15 september 2005 baggerwerkzaamheden in een vijver aan de Stokerij te Gorredijk (Fryslân) stil laten leggen. De firma Oosterhof-Holman was daar in opdracht van de gemeente Opsterland bezig een vijver leeg te pompen met de bedoeling om daarna het door zware metalen vervuilde bagger af te voeren. Mijn plaatsgenoot Johan Loots bracht mij een emmertje met daarin, een voor hem onbekend, palingachtig dier. Het ging om een fraaie, volgroeide Grote modderkruiper Misgurnus fossilis. Johan had al 25 dieren weten te redden uit het modderige water, voor ze hardhandig in aanraking kwamen met het cylindervormige filter aan de afzuigpomp. Aangezien het filter bestond uit een bus met tal van gaten van ongeveer een centimeter doorsnee, zullen de meeste modderkruipers van deze dikte door de pomp zijn gegaan en het niet hebben overleefd. Later op de avond werd nogmaals een tiental dieren door Johan gered. Aangezien de verontreinigde bagger direct in grote containers werd gekieperd, zullen ook vele dieren zijn afgevoerd. Overigens werden ook vissen als zeelt en snoek het slachtoffer. De gewaarschuwde politie, die ter plekke de zaak in ogenschouw nam, lichtte daarop de aid in. Hoewel de klus toen al voor een groot deel geklaard was, werden de volgende ochtend de werkzaamheden voor enkele uren volledig stopgezet. Dit om mij alsnog de gelegenheid te geven de laatste dieren met een schepnet te verwijderen. Vijf Grote modderkruipers werden op deze manier nog gevangen, waardoor het aantal geredde
Dode modderkruiper
dieren op 40 stuks kwam te staan. Commentaar van de gemeente Opsterland: ‘Het geval is uiterst triest, maar we hebben niets verkeerd gedaan. Er is zorgvuldig gehandeld’. Volgens de gemeentevoorlichter was het niet bekend dat de beschermde vis zich in de vijver ophield. ‘In het kader van de Flora en Faunawet hebben wij een extern adviesbureau ter plaatse een onderzoek laten verrichten. Het rapport sloot de aanwezigheid van beschermde dieren uit. Op basis daarvan is vervolgens de vergunning verstrekt’. De gemeente zal de zaak binnenkort opnemen met het desbetreffende onderzoeksbureau. Vooralsnog wordt aangenomen dat er ten tijde van het onderzoek geen modderkruipers aanwezig waren, maar dat die zich pas daarna in de vijver hebben gevestigd. ‘De vijver is namelijk geen gesloten systeem, maar staat in open verbinding met een stelsel van sloten’, aldus de voorlichter. Toch had de gemeente Opsterland heel goed kunnen weten dat de Grote modderkruiper hier in de buurt voorkomt. Enkele jaren terug werden er door mij al drie exemplaren gevonden, waarvan de gegevens naar de ravon zijn gestuurd. Toen ik hen daar op attendeerde, vroegen ze ’waar die club dan wel zetelde’ en of ik de naam ravon wilde spellen. Tot mijn stomme verbazing hadden ze noch bij de aid noch bij de gemeente ooit van de naam ravon gehoord. Jelle Hofstra
HET BUREAU 6 DOORSTART ‘ATLAS REPTIELEN EN AMFIBIEËN VAN NEDERLAND’ Door het aantrekken van een projectleider, secretaresse en directeur eind vorig jaar is er ruimte gekomen om weer structureel aan de
Atlas te werken. De beide redacteuren, Raymond Creemers en Jeroen van Delft, zijn in samenspraak met het Dagelijks Bestuur voor een groot deel vrijgesteld van andere werkzaamheden om weer aan de Atlas te werken. Er is een nieuwe planning gemaakt en in het najaar van 2006 is het manuscript klaar. Het kan overigens dan nog wel ruim een jaar duren voordat de Atlas daadwerkelijk gedrukt is. Dit hangt er ondermeer van
af hoe snel de uitgever en de drukker te werk gaan.
SOORTBESCHERMING Ook dit jaar is er weer veel aandacht besteed aan soortbescherming. Knoflookpad, kamsalamander en boomkikker zijn met vrijwilligers en met betaalde krachten weer op veel
21 7(3) 2005
plaatsen geïnventariseerd en herstelmaatregelen in het leefgebied zijn uitgevoerd. Ook is er aandacht gevraagd om het uitzetten van zonnebaars tegen te gaan. Plaatselijk bedreigt de zonnebaars populaties van amfibieën. In het Rauwven is aangetoond, dat na het uitzetten van deze exoot de populatie knoflookpadden is uitgestorven. En de boomkikker breidt zich in het Haeselaerbroek (L) niet uit vanwege de aanwezigheid van zonnebaars in vele wateren. Andere soorten als vroedmeesterpad en geelbuikvuurpad (inventarisatie en biotoopverbetering) en muurhagedis (volgen planologische ontwikkelingen) kregen volop aandacht.
RAVON DOORGEGROEID NAAR 21 BETAALDE MEDEWERKERS Waren er op 1 januari 2005 elf medewerkers in dienst op het RAVON-kantoor in Nijmegen en 4 in Amsterdam, in de loop van dit jaar is dit opgelopen tot 16 respectievelijk 5. In Nijmegen zijn erbij gekomen: • Erik Jan Hofmeyer, systeembeheerder; hij
87
werkt ook voor de voff, vzz en Het Natuurloket • Peter Frigge, databankbeheerder • Jöran Janse, veldmedewerker en algemeen medewerker (tijdelijk) • Wouter de Vries, veldmedewerker (tijdelijk) • Pieter de Wijer, veldmedewerker (tijdelijk) In Amsterdam is Hielke Praagman als (tijdelijk) veldmedewerker erbij gekomen. Verder is recent Piet Spaans als vrijwilliger het kantoor in Nijmegen komen versterken. Hij gaat zich toeleggen op de bibliotheek, het invoeren van waarnemingen en het opzetten van een fotoarchief. Wouter Moerland heeft aangeboden een groot aantal gegevens uit Rotterdam voor ravon en voor het Bureau Stadsnatuur Rotterdam in te voeren.
INHAALSLAG Het zal de meesten niet zijn ontgaan dat er dit jaar en vorig jaar een ‘inhaalslag’ reptielen en amfibieën is uitgevoerd. In dit project gaat het om het actualiseren van oude waarnemingen van beleidsrelevante soorten, bijvoorbeeld heikikker, hazelworm en zandhagedis. Dit veldseizoen zijn meer dan 200 mensen enthousiast het veld ingegaan om
maar liefst 1200 (!) kilometerhokken te inventariseren. Op dit moment komen de ingevulde formulieren met tientallen tegelijk binnen. Het blijkt dat in sommige hokken soorten daadwerkelijk zijn verdwenen (in het voorgeschreven aantal bezoeken werd de soort niet meer aangetroffen), maar ook konden in veel hokken nieuwe waarnemingen genoteerd worden. Een enkele enthousiasteling nam wel heel veel hokken voor zijn rekening. Zo heeft Harm Hofman op zijn tandem heel Terschelling op rugstreeppadden geïnventariseerd!
LIFE-PROJECT In 2003 heeft ravon het project ambition (Amphibian Biotope Improvement in the Netherlands; begroting ca. 1,3 miljoen ravon) ontwikkeld samen met vele partners. Het project is in 2004 goedgekeurd door de Europese Commissie. Het doel van het project is de leefomstandigheden van 5 bedreigde amfibieën (geelbuikvuurpad, vroedmeesterpad, knoflookpad, kamsalamander en boomkikker) in samenwerking met de beheerders te verbeteren. Dit jaar is begonnen met de start van veel uitvoeringsprojecten.
RAVON NIEUWS PERSBERICHT: BEDREIGDE KNOFLOOKPAD UITGESTORVEN DOOR EXOTISCHE ZONNEBAARS ‘t Hurkske in de gemeente Veghel is een van de vier overgebleven leefgebieden van de knoflookpad in de provincie Noord-Brabant. Naast knoflookpad komen in dit gebied nog acht andere soorten amfibieën voor, waaronder de eveneens zeldzame kamsalamander. Ooit waren er in deze provincie 19 leefgebieden van de knoflookpad. Vanwege een algehele achteruitgang van het aantal leefgebieden in Nederland verscheen in 2001, in opdracht van het toenmalige Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, het beschermingsplan knoflookpad. Dit plan heeft als belangrijkste doel de nog aanwezige leefgebieden van de knoflookpad duurzaam te beschermen. In de jaren negentig werd in het Rauwven, het voortplantingswater van de knoflookpad in het Hurkske, de zonnebaars aangetroffen. In het voorjaar van 2002 bleek dat er een schrikbarend hoog aantal zonnebaarzen
aanwezig waren. Dit was reden voor de gemeente Veghel, Waterschap de Aa en Maas en Stichting ravon om de zonnebaars uit het ven te verwijderen. Naast handmatige visacties is in 2002 en 2003 het ven leeggepompt en alle vis verwijderd. Uiteindelijk zijn er in beide jaren minstens 4000 zonnebaarzen uit het maximaal 60 meter brede ven gehaald. In totaal dus meer dan 8000 vissen! De kosten die hiermee gepaard gingen bedroegen ongeveer € 15.000,00. In 2003 en 2005 is in opdracht van de Provincie Noord-Brabant onderzoek gedaan naar het voorkomen van de knoflookpad in het Rauwven. Ondanks intensief onderzoek is de knoflookpad niet aangetroffen. Na drie jaar moet dan ook worden geconcludeerd dat de knoflookpad is uitgestorven en de visactie voor deze soort dus te laat kwam. Er is er wel één larve van de eveneens zeldzame kamsalamander gevonden en gelukkig zijn er geen zonnebaarzen meer gevonden! De zonnebaars is een exoot in Nederland. De vis komt oorspronkelijk uit NoordAmerika en heeft hier nauwelijks natuurlijke vijanden, met als gevolg dat ze in geïsoleerde wateren hoge dichtheden kan bereiken. Het zijn rovers met een uitgebreid voedselpakket die zo ongeveer alles eten wat in een water aanwezig is en niet te groot voor hun
bek. Sinds een jaar of tien wordt deze vis in tuincentra en aquariumwinkels verkocht als aquarium- en/of vijvervis. Daar wordt de vis al snel een probleem omdat ze zich ongelooflijk snel voortplant, wat in korte tijd tot overbevolking van aquaria of vijvers leidt. Onbewust van het onheil dat deze vis kan aanrichten wordt steeds vaker het overschot vervolgens in natuurlijke wateren, zoals vennen uitgezet. Dit heeft tot een duidelijke toename geleid van het aantal vindplaatsen van de soort in Nederland, met name rondom woonkernen. Daar speelt zich hetzelfde af als in aquaria of tuinvijvers. In korte tijd groeien populaties naar enorme aantallen. Op vele plaatsen is al aangetoond dat de vis op die locaties een directe bedreiging vormt voor de inheemse fauna. Het rijk investeert veel geld in beschermingsplannen van bedreigde soorten en/of systemen. Het is dan ook niet acceptabel dat met uitsterven bedreigde inheemse soorten door toedoen van een exoot als de zonnebaars in hun voortbestaan worden bedreigd en zoals in het geval van de knoflookpad lokaal uitsterven. Net als men van plan is met de grote waternavel moet de zonnebaars opgenomen worden in de nog dit jaar op te stellen lijst van planten en dieren (beleidsnotitie invasieve soorten) die
88
21 7(3) 2005
schadelijk zijn voor de eigen planten en dieren waarmee de handel in deze vis een halt wordt toegeroepen. W. Bosman Landelijk coördinator beschermingsplan knoflookpad Stichting RAVON 024-3653298
[email protected]
ERRATUM In: Waarnemen en herkennen van Amfibieën en Reptielen in het veld In de sleutel tot de larven van amfibieën (1.3 Larven van amfibieën) is tijdens de lay-out een vergissing gemaakt. De tekeningen van vroedmeesterpad en geelbuikvuurpad zijn verwisseld. Verkeerde namen in ravon 20 Een opmerkzame lezer wees ons op twee vervelende fouten in ravon 20. Door een vergissing zijn in het waarnemingenoverzicht de verkeerde wetenschappelijke namen bij de brasem en snoekbaars afgedrukt. De wetenschappelijke naam van de brasem is Abramis brama, die van de snoekbaars Stizostedion lucioperca.
RAVON-DAG 2005: BEHEER IN DE PRAKTIJK
PROGRAMMA: 10.00 – 10.05 uur. Welkom door Rob van Westrienen en introductie door de dagvoorzitter (Bart Siebelink)
Foto: Paul van Hoof
10.05 – 10.25 uur. Natuurbeheer voor reptielen en amfibieën. Ton Stumpel (Alterra). Wat is de dagelijkse praktijk? Wat gaat er goed en wat niet?
Afwisselende heide, van groot belang voor herpetofauna
Wanneer: Waar:
Zaterdag 12 november 2005 Beta-Faculteit (collegezaal N2) van de Radboud Universiteit Nijmegen (Toernooiveld 1) Zaal open: 9.30u (voor standhouders is de zaal al vanaf 9.00u open) Entree: Gratis Let op: Op het universiteitsterrein is betaald parkeren ingevoerd (€ 4,- per dag). Neem dus kleingeld mee als u met de auto komt!
13.20 – 13.45 uur. De adder in de Meinweg. Peter Keijzers. Een film over een meer dan 25-jarig onderzoek naar gedrag en voorkomen van adders in Nationaal Park ‘De Meinweg’. 13.45 – 13.55 uur. Afscheid bestuursleden: Tim van den Broek, Sergé Bogaerts, Jan Verhoeven
10.25 – 10.55 uur. Reptielen en amfibieën in Programma Beheer. Tim van den Broek (Vereniging Natuurmonumenten). Welke plaats hebben de amfibieën en reptielen gekregen in de subsidieregeling Programma Beheer? Wat betekent dit voor de natuurbeheerder, de monitoring en mogelijke werkzaamheden voor vrijwilligers?
13.55 – 14.25 uur. Beheer van een geïsoleerd leefgebied van de zandhagedis in het Gooi. Poul Hulzink, Goois Natuurreservaat. Welke mogelijkheden zijn er beschikbaar om een klein en geïsoleerd leefgebied van de zandhagedis veilig te stellen.
10.55u – 11.30 uur. Koffiepauze
15.05 – 15.35 uur. Vismigratie. Peter Heuts (Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden). Hoe wordt er gewerkt aan het toegankelijk maken van het netwerk van grote en kleine watergangen in het beheergebied van het HR de Stichtse Rijnlanden
11.30 – 11.50 uur. De rugstreeppad in Almere. Jeroen Reinhold (Landschapsbeheer Flevoland/ravon Flevoland). Van vondst tot compensatie en monitoring. Hoe pakt de huidige regelgeving in de praktijk uit? 11.50 – 12.20 uur. Herstelbeheer in vennen. Wilco Verberk (Afdeling Dierecologie & ecofysiologie ru Nijmegen / Stichting Bargerveen). Wat zijn de successen, drempels en nare verrassingen voor aquatische ongewervelden bij herstelbeheer van vennen?
14.25u – 15.05 uur. Koffiepauze
15.35 – 16.00 uur. Vrijwilligers en beheer. Edo van Uchelen, ward. Welke rol kunnen vrijwilligers spelen bij de planning en uitvoering van beheer ten gunste van amfibieën en reptielen, en wat kun /moet je daarvoor doen? 16.00 uur. Afsluiting ravon-dag 2005
12.20u – 13.20 uur. Lunchpauze