Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen Bestuur Laboratoria
2015/I-MET-090/LAB/FLVVT
MICROSCOPISCHE IDENTIFICATIE VAN BESTANDDELEN VAN DIERLIJKE OORSPRONG IN DIERENVOEDERS
Versie
08
In toepassing vanaf
15/09/2015
Verantwoordelijke administratie
FLVVT
Verantwoordelijke dienst
FLVVT
Bestemmelingen
Medewerkers FLVVT
Naam – functie / dienst
Opmaak / revisie door:
Jeroen Vancutsem, Sectieverantwoordelijke
Nazicht door: Sophie De Volder, Kwaliteitsverantwoordelijke
Goedkeuring door:
1
Mandy Lekens, Laboratoriummanager
Elektronische goedkeuring
Datum
1
31/08/2015
07/09/2015
09/09/2015
MICROSCOPISCHE IDENTIFICATIE VAN BESTANDDELEN VAN DIERLIJKE OORSPRONG IN DIERENVOEDERS
Overzicht van de revisies Revisie
Van toepassing vanaf
Reden en omvang van de revisie
Versie 01 J. Vancutsem
11/2005
Opsteller initiële versie: I-MET229
Versie 01 J. Vancutsem
11/2007
Update documentbeheer nav herziening QS Opnieuw versie 01; Revisie volledige tekst
Versie 01 J. Vancutsem
15/03/2009
Interne audit 2008/03 dd 20/10/2008 Bij overschakelen van de methodes naar de nummering volgens FoodLIMS werd beslist voor de versienummers opnieuw te starten bij ‘01’; Revisie volledige tekst
Versie 02 J. Vancutsem
15/10/2010
Aanpassingen n.a.v. kleine wijzigingen in uitvoering; Revisie volledige tekst
Versie 03 J. Vancutsem
01/02/2011
Aanpassingen n.a.v. interne audit FLVVT 2010/05 van 17/12/2010; Revisie volledige tekst
Versie 04 J. Vancutsem
22/08/2011
Aanpassingen n.a.v. externe audit 014-T; Revisie H1, 10, 12.4
Versie 05 J. Vancutsem
20/09/2012
Aanpassingen n.a.v. interne audit DG LABO-2012010; Revisie H8, 10, 11, 12
Versie 06 J. Vancutsem
10/02/2015
Aanpassingen n.a.v. publicatie van Verordening 51/2013 tot wijziging van Verordening 152/2009 Omwille van de omvang van de wijzigingen, wordt de tekst door gebruik van markering van wijzigingen niet meer bruikbaar. Vandaar is besloten om de markering van wijzigingen weg te laten in versie 06. Revisie volledige tekst
Versie 07 J. Vancutsem
18/05/2015
Aanpassingen n.a.v. Belac audit dd 03/2015 (AO-1500512) + update documentbeheer door in voege gaan van 2014/818/LAB versie 01; Revisie H11
Versie 08 J. Vancutsem
15/09/2015
Gebruik permanent gegraveerde proefbuizen n.a.v. Belac audit dd 03/2015 (AO-15-00511); Revisie H10.4.1
Trefwoorden: Microscopie
2015/I-MET-090/LAB/FLVVT versie 08
Van toepassing vanaf: 15-09-2015
2/17
MICROSCOPISCHE IDENTIFICATIE VAN BESTANDDELEN VAN DIERLIJKE OORSPRONG IN DIERENVOEDERS
INHOUDSTABEL
1
DOEL...................................................................................................................................4
2
TOEPASSINGSGEBIED.....................................................................................................4
3
WETTELIJKE EN NORMATIEVE DOCUMENTEN ...........................................................4
4
DEFINITIES EN AFKORTINGEN .......................................................................................4
5
PRINCIPE ...........................................................................................................................4
6
PRESTATIEKENMERKEN .................................................................................................4
7
VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN EN BIJZONDERE MAATREGELEN ...........................5
8
REAGENTIA EN HULPSTOFFEN .....................................................................................5
9
TOESTELLEN .....................................................................................................................6
10 WERKWIJZE ......................................................................................................................7 11 KWALITEITSCONTROLE ................................................................................................15 12 BEREKENING EN RAPPORTERING ..............................................................................16 13 BIJLAGEN EN AANVERWANTE DOCUMENTEN ..........................................................17
2015/I-MET-090/LAB/FLVVT versie 08
Van toepassing vanaf: 15-09-2015
3/17
MICROSCOPISCHE IDENTIFICATIE VAN BESTANDDELEN VAN DIERLIJKE OORSPRONG IN DIERENVOEDERS
1
Doel
Het aantonen van bestanddelen van dierlijke oorsprong met behulp van lichtmicroscopie.
2
Toepassingsgebied
Met deze methode kunnen bestanddelen van dierlijke oorsprong in voedermiddelen en mengvoeders worden aangetoond. De methode heeft een aantoonbaarheidsgrens van minder dan 0,1% (m/m). Het gehalte aan die bestanddelen in voedermiddelen en mengvoeders kan met deze methode echter niet worden berekend.
3
Wettelijke en normatieve documenten
Een
overzicht
van
de
wettelijke
en
normatieve
documenten
wordt
gegeven
in
2015/L18/LAB/FLVVT/OVERZICHT WETGEVING.
4
Definities en afkortingen
NOA
Norland Optical Ahesive
TMB
3,3',5,5'-tetramethylbenzidine
5
Principe
De bestanddelen van dierlijke oorsprong die kunnen worden aangetroffen in voedermiddelen en
mengvoeders,
worden
geïdentificeerd
identificeerbare kenmerken zoals bijvoorbeeld
op
basis
van
typische
microscopisch
spierweefsel en andere vleesdeeltjes,
kraakbeen, bot, hoorn, haar, bloed, veren, eierschalen, visgraten en schubben.
6
Prestatiekenmerken
De relevante meetonzekerheden zijn terug te vinden in LAB 25- L22 Overzicht Meetonzekerheden FLVVT De
waarden
voor
de
reproduceerbaaheid
(RSDR%)
zijn
terug
te
vinden
in
M:\DOCUMENTEN\QAM\Tweedelijn\Beoordeling tweedelijn.xlsx
2015/I-MET-090/LAB/FLVVT versie 08
Van toepassing vanaf: 15-09-2015
4/17
MICROSCOPISCHE IDENTIFICATIE VAN BESTANDDELEN VAN DIERLIJKE OORSPRONG IN DIERENVOEDERS
7
Veiligheidsvoorschriften en bijzondere maatregelen
De scheikundige producten die bij deze analysemethode gebruikt worden, zijn ondergebracht bij de potentieel giftige en kankerverwekkende stoffen. Dit maakt het noodzakelijk de voorziene maatregelen in het laboratorium toe te passen om blootstelling aan of contact met deze producten tot een minimum te herleiden.
8
Reagentia en hulpstoffen
8.1
Reagentia
8.1.1 • 8.1.2 •
Sedimentatievloeistof Tetrachloorethyleen (dichtheid 1,62)
(R0262)
Kleurstof Alizarineroodoplossing (W0070) 1,25 ml HCl (2mol/l) (R0303) toevoegen aan 100 ml water (R1004). Hierin 0,20 g (± 0,05 g) alizarinerood (R0002) oplossen in een Schottfles. De houdbaarheid bedraagt 6 maanden.
8.1.3
Insluitmiddelen
•
Glycerol (R0020)
•
Norland Optical Adhesive (NOA) 65 (R2039)
8.1.4 •
Als insluitmiddel te gebruiken kleurstoffen Fehlingsreagens (W0904) Bereid vóór gebruik uit gelijke delen (1:1) van twee voorraadoplossingen A en B. Oplossing A (W0221) Los 6,9 g (± 0,7 g) koper(II)sulfaat-pentahydraat (R0171) op in 100 ml water (R1004) in een Schottfles Oplossing B (W0223) Los 34,6 g (± 1,0 g) kaliumnatriumtartraat-tetrahydraat (R0779) en 12 g (± 1,0 g) natriumhydroxide (R0206) op in 100 ml water (R1004) in een Schottfles
•
Tetramethylbenzidine/waterstofperoxide (W0224) Los 1 g (± 0,1g) 3,3',5,5'-tetramethylbenzidine (TMB) (R0179) op in 100 ml ijsazijn (R0403) en 150 ml water (W0222). Meng voor gebruik 4 delen van deze TMBoplossing met één deel 3%-ige waterstofperoxide (W0722)
2015/I-MET-090/LAB/FLVVT versie 08
Van toepassing vanaf: 15-09-2015
5/17
MICROSCOPISCHE IDENTIFICATIE VAN BESTANDDELEN VAN DIERLIJKE OORSPRONG IN DIERENVOEDERS
•
3%-ige waterstofperoxide (W0722) Verdun 10 ml waterstofperoxide 30% (R0182) met 90 ml water. Deze oplossing is 1 maand houdbaar. Bewaar deze oplossing in de koelkast bij 4±4°C
•
Cystinereagens (W1307) Los 2,0 g (± 0,2 g)
loodacetaat (R0833) en 10 g (± 1 g) natriumhydroxide
(R0206) op in 100 ml water (R1004) in een Schottfles. De houdbaarheid bedraagt 6 maanden. •
Lugoloplossing (W0225) Los 2,0 g (± 0,2 g) kaliumjodide (R0788) op in 100 ml water en voeg onder geregeld schudden 1g jood (R0819) toe in een Schottfles. De houdbaarheid bedraagt 6 maanden.
8.1.5
Wasvloeistoffen
•
Spuitfles ethanol ( R0125 )
•
Spuitfles aceton ( R0024 )
•
Spuitfles gedemineraliseerd water (R1004)
8.1.6 •
Bleekmiddel Spuitfles natriumhypochloriet 47-50° (R0640)
Om kruisverontreiniging in het laboratorium te vermijden moet alle herbruikbare uitrusting vóór gebruik zorgvuldig gereinigd worden. De scheitrechter moet voor het reinigen uit elkaar worden genomen. De onderdelen van de scheitrechter en het glaswerk worden eerst met de hand en vervolgens machinaal gewassen. De zeven moeten worden gereinigd met een borstel met harde, synthetische haren. Na het zeven van vettig materiaal zoals vismeel wordt aangeraden de zeven tot slot nog met aceton en perslucht te reinigen. De monsternummers worden genoteerd op LAB 25-F 26 ONDERHOUDSFICHE ZEVEN.
9
Toestellen
Een overzicht van gebruikte apparatuur wordt gegeven in 2015/L21/LAB/FLVVT/APPARATUUR GEBRUIKT VOOR ANALYSEN.
2015/I-MET-090/LAB/FLVVT versie 08
Van toepassing vanaf: 15-09-2015
6/17
MICROSCOPISCHE IDENTIFICATIE VAN BESTANDDELEN VAN DIERLIJKE OORSPRONG IN DIERENVOEDERS
10 Werkwijze Een schematisch overzicht van de werkwijze wordt gegeven in LAB 25-D 39 W ERKWIJZE DIERLIJK MEEL (MICROSCOPIE) I-MET-FLVVT-090. 10.1 Drogen Monsters met een hoger vochtgehalte dan 14% worden vóór behandeling gedroogd. 10.2 Voorzeven (optioneel) Diervoeder in pellets en pitten kan voorgezeefd worden met een zeef van 1 mm maaswijdte. Beide fracties worden dan als afzonderlijke monsters geanalyseerd. 10.3 Nemen van deelmonsters en malen Van het monster wordt een deelmonster voor analyse genomen van ten minste 50g, dat wordt gemalen. Om eventuele contaminatie door het malen te kunnen achterhalen, wordt aan de bereiders het formulier LAB 25–F 71 VOLGORDE MALEN MONSTERS meegegeven waarop zij opschrijven in welke volgorde zij de stalen malen. 10.4 Afscheiding en bereiding van het sediment 10.4.1 Afscheiding van het sediment •
Breng 10g van het gemalen deelmonster (tot op 0,01g nauwkeurig afgewogen) in de scheitrechter. In het geval van vismeel of andere puur dierlijke producten, minerale ingrediënten of voormengsels die meer dan 10% sediment opleveren, wordt maximaal 3g in de scheitrechter gebracht. Het gewicht wordt genoteerd op LAB 25-F 29 REGISTRATIEGEGEVENS MET-FLVVT-090.
•
Voeg 50 ml tetrachloorethyleen toe.
•
Sluit de scheitrechter af met een stop en schud krachtig gedurende ongeveer 30 seconden met de scheitrechter in horizontale positie tot homogene verdeling
•
Voeg daarna voorzichtig ten minste 50 ml tetrachloorethyleen toe langs de binnenwand van de trechter om de aangehechte deeltjes weg te spoelen.
•
Bevestig een darm met klem aan de uitloop van de scheitrechter en open de scheitrechter
•
Laat het resulterende mengsel 20 minuten staan
•
Er worden twee fracties bekomen : - één met een dichtheid kleiner dan 1,62 aan het oppervlak van het tetrachloorethyleen (hoofdzakelijk plantaardig materiaal) - één met een dichtheid groter dan 1,62 onderaan de darm (aangerijkt in eventuele botfragmenten)
2015/I-MET-090/LAB/FLVVT versie 08
Van toepassing vanaf: 15-09-2015
7/17
MICROSCOPISCHE IDENTIFICATIE VAN BESTANDDELEN VAN DIERLIJKE OORSPRONG IN DIERENVOEDERS
Sedimentatieschema – zie figuur •
Omsluit het sediment met een klem
•
Verwijder de bovenstaande vloeistof door de scheitrechter met open kraan om te keren en sluit de scheitrechterkraan na leegloop
•
Neem een vooraf afgewogen permanent gegraveerde proefbuis (tot op 0,001 g nauwkeurig)
•
Breng het ingeklemde sediment kwantitatief over in de proefbuis en spoel na met ethanol tot geen resten sediment meer aanwezig zijn in de darm
10.4.2 Kleuring van het sediment met alizarineroodoplossing •
Leng het mengsel tot ongeveer 10 ml aan met ethanol.
•
Vortex gedurende ongeveer 30 seconden, laat 2-3 minuten bezinken en schenk de bovenstaande vloeistof af.
•
Was het sediment nogmaals op deze manier met ongeveer 10 ml ethanol.
•
Bleek het sediment met 2 - 5 ml natriumhypochloriet (bedoeling: plantaardig materiaal afbreken)
•
Vortex gedurende ongeveer 30 seconden en plaats proefbuis ± 10 minuten in water op 55°C.
•
Leng het mengsel tot ongeveer 20 ml aan met water.
•
Vortex gedurende ongeveer 30 seconden, laat 2-3 minuten bezinken en giet de bovenstaande suspensie af (bevat het afgebroken plantaardig materiaal)
•
Was het sediment nog tweemaal op deze manier met ongeveer 20 ml water.
2015/I-MET-090/LAB/FLVVT versie 08
Van toepassing vanaf: 15-09-2015
8/17
MICROSCOPISCHE IDENTIFICATIE VAN BESTANDDELEN VAN DIERLIJKE OORSPRONG IN DIERENVOEDERS
•
Voeg 2 tot 20 druppels (naargelang de hoeveelheid residu) alizarineroodoplossing (W0070) toe. Hierdoor worden botfragmenten, visgraten en schubben rood gekleurd
•
Vortex en laat ongeveer 2 minuten reageren
•
Was de overtollige kleurstof weg met ongeveer 10 ml ethanol
•
Vortex gedurende ongeveer 30 seconden, laat 1-2 minuten bezinken en giet af
•
Herhaal deze wassing 1 x met ongeveer 5 ml aceton
•
Plaats de proefbuis in een droogoven (85°C) voor een half uur of langer indien nodig.
•
Laat de proefbuis afkoelen en weeg ze (tot op 0,001 g nauwkeurig). Het gewicht wordt genoteerd op LAB 25-F 29 REGISTRATIEGEGEVENS MET-FLVVT-090.
10.5 Afscheiding en bereiding van het flotaat (optioneel) Na afscheiding van het sediment zoals hierboven beschreven moeten in de scheitrechter 2 fasen achtergebleven zijn: een vloeibare fase bestaande uit tetrachloorethyleen en een vaste fase van drijvend materiaal. Deze vaste fase is het flotaat en wordt verkregen door de kraan van de scheitrechter te openen en het tetrachloorethyleen volledig te laten uitlopen. Vervolgens wordt de scheitrechter omgekeerd, waarna het flotaat in een grote petrischaal wordt gebracht en in een trekkast wordt gedroogd. 10.6 Bereiding van het ruwe materiaal Er wordt ten minste 5g van het gemalen deelmonster bereid. Het materiaal wordt het gezeefd met een maaswijdte van 0,25 mm en beide fracties worden onderzocht. 10.7 Voorbereiding van monsters van oliën en vetten Het volgende protocol moet worden gevolgd voor de voorbereiding van monsters van oliën en vetten: •
Verwarm vast vet in een oven tot het gesmolten is.
•
Pipetteer 40 ml vet of olie van het onderste gedeelte van het monster in een centrifugebuis.
•
Centrifugeer gedurende tien minuten bij 4 000 omwentelingen per minuut.
•
Als het vet na het centrifugeren gestold is, verwarm het dan in een oven tot het gesmolten is.
•
Centrifugeer nogmaals gedurende vijf minuten bij 4 000 omwentelingen per minuut.
•
Breng de helft van de gedecanteerde onzuiverheden met een lepel of spatel over op een objectglaasje voor microscopisch onderzoek. Als insluitmiddel wordt glycerol aanbevolen.
•
De resterende onzuiverheden worden gebruikt voor sedimentatie zoals beschreven in punt 10.4.
2015/I-MET-090/LAB/FLVVT versie 08
Van toepassing vanaf: 15-09-2015
9/17
MICROSCOPISCHE IDENTIFICATIE VAN BESTANDDELEN VAN DIERLIJKE OORSPRONG IN DIERENVOEDERS
10.8 Voorbereiding van vloeibare monsters (NB) Het volgende protocol moet worden gevolgd voor de voorbereiding van vloeibare monsters: •
40 ml van het monster wordt over een zeefdoek van +/- 100 µm gebracht
•
De zeef wordt gespoeld met water.
•
Spoel de zeef na met aceton en droog (bij voorkeur onder de trekkast).
•
Recupereer het materiaal dat achterblijft op de zeef.
•
Voer een alizarineroodkleuring uit op het materiaal zoals eerder beschreven.
10.9 Microscopisch onderzoek 10.9.1 Bereiding van de preparaten Er worden microscopische preparaten vervaardigd van het sediment, het ruwe materiaal en optioneel het flotaat. Indien het monster voorgezeefd (10.2) is, worden beide fracties gebruikt. Gebruik de klassieke draagglaasjes voor de fractie < 0,25 mm en holle draagglaasjes voor de fractie > 0,25 mm. De op de objectglaasjes aangebrachte analysemonsters moeten representatief zijn voor de hele fractie. 10.9.1.1 Bereiding van niet-permanente preparaten •
Breng een aantal druppels van het gewenste insluitmiddel op een schoon draagglaasje
•
Breng wat testmateriaal (bv ~ 10 mg sediment ruw materiaal of optioneel flotaat) op het insluitmiddel
•
Verdeel dit homogeen met een spatel,
•
Bedek het preparaat met een draagglaasje
•
Om
niet-permanente
preparaten
gedurende
langere
tijd
(enkele
dagen)
observeerbaar te houden, kunnen de randen van het dekglaasje toegemaakt worden met nagellak of valap (mengsel van vaseline, lanoline en paraffine was) 10.9.1.2 Bereiding van permanente preparaten •
Indien men het preparaat wenst te bewaren, brengt men enkele druppels NOA 65 op een draagglaasje (5 druppels voor gewone draagglaasjes, 7 druppels voor holle draagglaasjes),
•
Breng wat testmateriaal (bv ~ 10 mg sediment ruw materiaal of optioneel flotaat) op het NOA 65 reagens
•
Verdeel dit homogeen met een spatel
•
Bedek het preparaat met een dekglaasje
2015/I-MET-090/LAB/FLVVT versie 08
Van toepassing vanaf: 15-09-2015
10/17
MICROSCOPISCHE IDENTIFICATIE VAN BESTANDDELEN VAN DIERLIJKE OORSPRONG IN DIERENVOEDERS
•
zorg ervoor dat het materiaal verspreid is onder het hele dekglaasje (bij holle draagglaasjes mag voorzichtig op het dekglas gedrukt worden zodat het materiaal sneller verspreidt)
•
Leg het draagglaasje onder een UV-lamp (op ongeveer 3 cm van de lamp)
•
Laat het gedurende ten minste 2 minuten polymeriseren. Een langere tijd wordt aanbevolen, wetende dat volledige polymerisatie ongeveer 20 minuten duurt. Niettemin wordt bevredigende uitharding reeds na 30 seconden bekomen.
10.9.2 Gebruik van kleurstoffen Om de bestanddelen van dierlijke oorsprong gemakkelijker correct te kunnen identificeren worden bij de voorbereiding van de monsters kleurstoffen gebruikt volgens de richtsnoeren van het EURL-AP. De microscopische waarnemingen worden genoteerd op LAB 25-F 29 REGISTRATIEGEGEVENS MET-FLVVT-090. 10.9.2.1 Onderzoek van de zeeffractie/flotaat •
Fehlingreagens (W904): -
Voor de zeeffractie < 0,25 mm
-
Maak een prepraat in Fehling's reagens
-
Onderzoek het preparaat op rechthoekige, licht roze/violet gekleurde spiervezels. De spiervezels kunnen bovendien onderscheiden worden door een typische lengte- of dwarsstreping.
•
Cystinereagens (W1307) -
Voor de zeeffractie > 0,25 mm, maak gebruik van holle draagglaasjes
-
Maak een preparaat in cystinereagens (zonder dekglaasje)
-
Cystine bevattende bestanddelen (haar, veren) kleuren na een tijdje zwartbruin. De kleuring kan versneld worden door te verwarmen onder een vlam. Vermijd het koken van het reagens: de dampen zijn giftig
Optioneel : De onderstaande reagentia kunnen gebruikt worden indien er onduidelijkheid is over de identiteit van de waargenomen bestanddelen •
Lugol (W0225) -
Maak een preparaat in lugol.
-
Lugol wordt gebruikt als insluitmiddel voor de differentiatie van zetmeel en eiwit. Zetmeel zal diep violetblauw kleuren terwijl proteïnen geeloranje gekleurd worden. Indien nodig kan de oplossing verdund worden.
2015/I-MET-090/LAB/FLVVT versie 08
Van toepassing vanaf: 15-09-2015
11/17
MICROSCOPISCHE IDENTIFICATIE VAN BESTANDDELEN VAN DIERLIJKE OORSPRONG IN DIERENVOEDERS
•
Tetramehtylbenzidine /waterstofperoxide (W0224) -
Het insluitmiddel wordt gebruikt voor de detectie van bloed. Bloed kleurt onmiddellijk blauwgroen (turkoois) en zet O2-vrij. Het onmiddellijke karakter van de reactie is relevant voor de mogelijke aanwezigheid van bloed en plasmapoeders. Na 20 minuten kleurt het mengsel ook blauwgroen in afwezigheid van afgeleide bloedproducten. Plantaardig materiaal met peroxidase reageert positief (bv radijs, look, wortel, maïs, kool), maar de interfererende kleuring gebeurt niet onmiddellijk.
10.9.2.2 Onderzoek van het sediment •
Sediment na alizarinekleuring -
Maak een preparaat in glycerol of NOA 65.
-
Alizarinerood kleurt beenderen en visgraten en schubben helder roodroze. De kleuring is niet specifiek voor bot maar kleurt het belangrijkste bestanddeel van bot, nl hydroxyapatiet. Daarom moeten structurele eigenschappen typisch voor bot (lacunae, canaliculae) ook in beschouwing genomen worden om een gekleurd partikel als bot te identificeren. De alizarineroodkleuring vergemakkelijkt de screening van botfragmenten in een sediment.
10.9.3 Protocollen voor microscopische detectie van deeltjes van dierlijke oorsprong in mengvoeders en voedermiddelen De microscopische preparaten worden bekeken volgens het protocol in figuur 1 voor mengvoeders en voedermiddelen met uitzondering van puur vismeel of volgens het protocol in figuur 2 voor puur vismeel. Het sediment wordt echter niet gezeefd, het ruw materiaal wel. Vismeel en andere producten die de zeef kunnen contamineren, worden niet gezeefd indien ze zodanig fijn zijn dat er een microscopisch preparaat van kan gemaakt worden. Het microscopisch onderzoek wordt uitgevoerd met de samengestelde microscoop op het sediment, het ruwe materiaal en optioneel het flotaat. Voor de grove fracties kan optioneel behalve de samengestelde microscoop ook de stereomicroscoop worden gebruikt. Elk preparaat wordt in zijn geheel bij diverse vergrotingen onderzocht. Het minimumaantal preparaten dat in elke stap van het protocol moet worden onderzocht, moet strikt worden aangehouden, tenzij de fractie te klein is om het voorgeschreven aantal preparaten te maken. Maximaal worden zes preparaten per bepaling onderzocht.
2015/I-MET-090/LAB/FLVVT versie 08
Van toepassing vanaf: 15-09-2015
12/17
MICROSCOPISCHE IDENTIFICATIE VAN BESTANDDELEN VAN DIERLIJKE OORSPRONG IN DIERENVOEDERS
Om de aard en de oorsprong van de deeltjes gemakkelijker te kunnen vaststellen mag de analist gebruik maken van hulpmiddelen als beslissingsondersteunende systemen, beeldbanken en referentiemonsters.
Uitslag monster als in punt 12.1.3. voor vissen
Analyse herhalen
Uitslag monster als in punt 12.1.3. voor landdieren
Analyse herhalen
Uitslag monster als in punt 12.1.1.
Figuur 1: Protocol voor microscopische detectie van deeltjes van dierlijke oorsprong in mengvoeders en voedermiddelen met uitzondering van vismeel
2015/I-MET-090/LAB/FLVVT versie 08
Van toepassing vanaf: 15-09-2015
13/17
MICROSCOPISCHE IDENTIFICATIE VAN BESTANDDELEN VAN DIERLIJKE OORSPRONG IN DIERENVOEDERS
Uitslag monster als in punt 12.1.3. voor landdieren
Analyse herhalen
Uitslag monster als in punt 12.1.1.
Figuur 2: Protocol voor microscopische detectie van deeltjes van dierlijke oorsprong in vismeel 10.9.4 Aantal bepalingen Als in een eerste bepaling overeenkomstig het protocol van figuur 1 of figuur 2, al naar het geval, geen deeltjes van dierlijke oorsprong van een bepaald type (landdier of vis) worden aangetoond, is geen verdere bepaling nodig en wordt het analyseresultaat uitgedrukt zoals aangegeven in 12.1.1.
Als in een eerste bepaling overeenkomstig het protocol van figuur 1 of figuur 2, al naar het geval, het totale aantal aangetoonde deeltjes van dierlijke oorsprong van een bepaald type (landdier of vis) minimaal 1 en maximaal 5 is, wordt een tweede bepaling uitgevoerd met een nieuw deelmonster van 50 g. Als bij deze tweede bepaling het aantal aangetoonde deeltjes van dierlijke oorsprong van dit type maximaal 5 is, wordt het analyseresultaat uitgedrukt zoals aangegeven in punt 12.1.2; is dit niet het geval, dan wordt een derde bepaling uitgevoerd met een nieuw deelmonster van 50 g. Als echter na de eerste twee bepalingen de som van het aantal deeltjes van een bepaald type dat in beide bepalingen is aangetoond, groter is dan 15, is geen verdere bepaling nodig en wordt het analyseresultaat direct uitgedrukt zoals aangegeven in punt 12.1.3. Als na de derde bepaling het totale aantal deeltjes van dierlijke oorsprong van een bepaald type die in de drie bepalingen samen zijn aangetoond, groter is
2015/I-MET-090/LAB/FLVVT versie 08
Van toepassing vanaf: 15-09-2015
14/17
MICROSCOPISCHE IDENTIFICATIE VAN BESTANDDELEN VAN DIERLIJKE OORSPRONG IN DIERENVOEDERS
dan 15, wordt het analyseresultaat uitgedrukt zoals aangegeven in punt 12.1.3. Is dit niet het geval, dan wordt het analyseresultaat uitgedrukt zoals aangegeven in punt 12.1.2.
Als in een eerste bepaling overeenkomstig het protocol van figuur 1 of figuur 2, al naar het geval, meer dan 5 deeltjes van dierlijke oorsprong van een bepaald type (landdier of vis) worden aangetoond, wordt het analyseresultaat uitgedrukt zoals aangegeven in punt 12.1.3.
Schematisch: Bepaling
Resultaat (vis/landdier)
Actie/rapportering
Bepaling 1
0 partikels
rapportering 12.1.1
1-5 partikels
2 bepaling
> 5 partikels
rapportering 12.1.3
0-5 partikels
rapportering 12.1.2
Σ (# partikels bepaling 1 + 2) > 15
rapportering 12.1.3
anders
3 bepaling
Σ (# partikels bepaling 1 + 2 + 3) > 15
rapportering 12.1.3
anders
rapportering 12.1.2
Bepaling 2
Bepaling 3
de
de
10.10 Beeldanalyse Zowel van de zeeffractie als van het sediment wordt ten minste 1 representatief beeld vastgelegd en opgeslagen via het beeldverwerkingsprogramma ANALYSIS 3.1.
11
Kwaliteitscontrole
De juiste uitvoering van de methode wordt gecontroleerd op een praktijkvoeder, bijvoorbeeld rundveekorrel. Het sedimentgewicht van het monster wordt genoteerd op een controlekaart (LAB 25-F 62 REGISTRATIE KOLOMMEN & CONTROLEKAART) waarbij voldaan moet zijn aan LAB 25-I 22 CONTROLEKAARTEN. Indien niet voldaan is, wordt getracht een verklaring te vinden voor de storing. Gezien de analyse kwalitatief is (aanwezig/afwezig) kunnen de analyseresultaten wel doorgegeven worden indien afwezigheid in de monsters vastgesteld wordt en indien voldoende sediment beschikbaar is om 2 preparaten te maken. In de andere gevallen wordt de reeks verworpen. Het analyseresultaat van het controlemonster (zeeffractie + sedimentatie) wordt genoteerd op LAB 25-F 29 REGISTRATIEGEGEVENS MET-FLVVT-090. De proef wordt bij elke analysereeks uitgevoerd en geldt als controle op de uitvoering van de sedimentatie en controle op contaminatie. Tevens wordt als training dagelijks een monster
2015/I-MET-090/LAB/FLVVT versie 08
Van toepassing vanaf: 15-09-2015
15/17
MICROSCOPISCHE IDENTIFICATIE VAN BESTANDDELEN VAN DIERLIJKE OORSPRONG IN DIERENVOEDERS
met aanwezigheid van bestanddelen van dierlijke oorsprong (sediment) onder de microscoop bekeken (lijst LAB 25-F 31 REFERENTIESTALEN MICROSCOPIE). Dit wordt genoteerd op LAB 25F 29 REGISTRATIEGEGEVENS MET-FLVVT-090.
12
Berekening en rapportering
De microscopische waarnemingen worden genoteerd op LAB 25-F 29 REGISTRATIEGEGEVENS MET-FLVVT-090. De optionele en specifieke werkwijzen worden hierop ook aangeduid, namelijk indien volgende handelingen op het monster worden uitgevoerd: -
drogen
-
voorzeven
-
onderzoek van het flotaat
-
onderzoek van de grove fracties met de stereomicroscoop
-
indien het gaat om oliën en vetten
-
optionele kleuring: lugol, TMB
De analyseresultaten worden weergegeven op het uitvoeringsverslag. 12.1.1 Geen deeltjes van dierlijke oorsprong aangetoond: Voor zover met een lichtmicroscoop kon worden waargenomen, zijn in het onderzochte monster geen deeltjes afkomstig van landdieren en vissen aangetoond.
12.1.2 Gemiddeld minimaal 1 en maximaal 5 deeltjes van dierlijke oorsprong van een bepaald type aangetoond: Voor zover met een lichtmicroscoop kon worden waargenomen, zijn in het onderzochte monster gemiddeld per bepaling niet meer dan 5 deeltjes afkomstig van landdieren aangetoond. De deeltjes werden geïdentificeerd als … [bot, kraakbeen, spier, haar, hoorn…]. Deze geringe aanwezigheid, die onder de aantoonbaarheidsgrens van de microscopische methode ligt, betekent dat het risico op een fout-positief resultaat niet kan worden uitgesloten;
dan wel, al naar het geval: Voor zover met een lichtmicroscoop kon worden waargenomen, zijn in het onderzochte monster gemiddeld per bepaling niet meer dan 5 deeltjes afkomstig van vissen aangetoond. De deeltjes werden geïdentificeerd als … [graat, schub, kraakbeen, spier, otoliet, kieuw…]. Deze geringe aanwezigheid, die onder de aantoonbaarheidsgrens van de microscopische methode ligt, betekent dat het risico op een fout-positief resultaat niet kan worden uitgesloten.
2015/I-MET-090/LAB/FLVVT versie 08
Van toepassing vanaf: 15-09-2015
16/17
MICROSCOPISCHE IDENTIFICATIE VAN BESTANDDELEN VAN DIERLIJKE OORSPRONG IN DIERENVOEDERS
Als het monster voorgezeefd is, wordt in het laboratoriumverslag vermeld in welke fractie (gezeefde fractie, pellets of pitten) de deeltjes van dierlijke oorsprong zijn aangetoond; worden alleen in de gezeefde fractie deeltjes van dierlijke oorsprong aangetoond, dan kan dat duiden op milieuverontreiniging.
12.1.3 Gemiddeld meer dan 5 deeltjes van dierlijke oorsprong van een bepaald type aangetoond: Voor zover met een lichtmicroscoop kon worden waargenomen, zijn in het onderzochte monster gemiddeld per bepaling meer dan 5 deeltjes afkomstig van landdieren aangetoond. De deeltjes werden geïdentificeerd als … [bot, kraakbeen, spier, haar, hoorn…];
dan wel, al naar het geval: Voor zover met een lichtmicroscoop kon worden waargenomen, zijn in het onderzochte monster gemiddeld per bepaling meer dan 5 deeltjes afkomstig van vissen aangetoond. De deeltjes werden geïdentificeerd als … [graat, schub, kraakbeen, spier, otoliet, kieuw…]. Als het monster voorgezeefd is, wordt in het laboratoriumverslag vermeld in welke fractie (gezeefde fractie, pellets of pitten) de deeltjes van dierlijke oorsprong zijn aangetoond; worden alleen in de gezeefde fractie deeltjes van dierlijke oorsprong aangetoond, dan kan dat duiden op milieuverontreiniging.
13
Bijlagen en aanverwante documenten
LAB 25-I 22
CONTROLEKAARTEN
LAB 25-D 39
W ERKWIJZE DIERLIJK MEEL (MICROSCOPIE) I-MET-FLVVT-090
LAB 25-F 26
ONDERHOUDSFICHE ZEVEN
LAB 25-F 29
REGISTRATIEGEGEVENS MET-FLVVT-090
LAB 25-F 31
REFERENTIESTALEN MICROSCOPIE
LAB 25-F 62
REGISTRATIE KOLOMMEN & CONTROLEKAART
LAB 25-F 71
VOLGORDE MALEN MONSTERS
2015/L18/LAB/FLVVT/OVERZICHT WETGEVING 2015/L21/LAB/FLVVT/APPARATUUR GEBRUIKT VOOR ANALYSEN
2015/I-MET-090/LAB/FLVVT versie 08
Van toepassing vanaf: 15-09-2015
17/17