Meten en regelen van het vochtgehalte in compost en dekaarde in de champignonteelt
Gerben Straatsma
Praktijkonderzoek Plant & Omgeving B.V. Sector Paddestoelen Januari 2005
PPO nr. 2005-2
© 2005 Wageningen, Praktijkonderzoek Plant & Omgeving B.V. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Praktijkonderzoek Plant & Omgeving. Praktijkonderzoek Plant & Omgeving B.V. is niet aansprakelijk voor eventuele schadelijke gevolgen die kunnen ontstaan bij gebruik van gegevens uit deze uitgave.
Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van Productschap Tuinbouw, Louis Pasteurlaan 6, 2719 EE Zoetermeer. Tel. 079-3470707
PPO Projectnummer: 620189 PT Projectnummer: 11895
Praktijkonderzoek Plant & Omgeving B.V. Sector Paddestoelen Adres : Peelheideweg 1, America : Postbus 6042, 5960 AA Horst Tel. : 077 – 464 75 75 Fax : 077 – 464 15 67 E-mail :
[email protected] Internet : www.ppo.wur.nl
© Praktijkonderzoek Plant & Omgeving B.V.
2
Inhoudsopgave pagina
SAMENVATTING................................................................................................................................... 4 1
INLEIDING .................................................................................................................................... 5
2
MATERIAAL & METHODE ............................................................................................................... 6 2.1 Statistische analyse ............................................................................................................... 6
3
RESULTATEN ............................................................................................................................... 7
4
DISCUSSIE ................................................................................................................................. 11 4.1 Algemeen............................................................................................................................ 11 4.2 Percolatie ........................................................................................................................... 11 4.3 Gewichtsverlies ................................................................................................................... 11
5
CONCLUSIES ............................................................................................................................. 12
6
SUGGESTIES VOOR VERDER ONDERZOEK .................................................................................... 13
DANKWOORD .................................................................................................................................... 13 LITERATUUR...................................................................................................................................... 14 BIJLAGE 1......................................................................................................................................... 15
© Praktijkonderzoek Plant & Omgeving B.V.
3
Samenvatting Een belangrijke factor in compost en dekaarde is vocht. Tot op heden ontbreekt het aan effectieve meetinstrumenten om het verloop van het vochtgehalte van de compost en de dekaarde in de teelt in beeld te brengen. De bruikbaarheid van vochtsensoren in de champignonsector wordt ernstig betwijfeld. Een alternatief is denkbaar gebaseerd op continue weging van het substraat zoals dat in de glastuinbouw in ontwikkeling is. Het doel van dit project was dan ook om een effectief meet- en sturingssysteem voor het vochtgehalte in compost en dekaarde te ontwikkelen. Het project omvatte een oriënterend onderzoek naar het perspectief op een meet- en sturingssysteem door middel van continue weging van het substraat. In een teeltproef brachten gewichtsmetingen, aanvullende bepalingen en rekenregels het teeltverloop nauwkeurig in beeld. Door droge stof afbraak en verdamping beliep het gewichtsverlies in de periode tot de oogst ongeveer 350 gram per m2 per dag. In de dagen van de vluchtontwikkeling nam het gewichtsverlies toe tot ruim het dubbele. Dit weerspiegelt de groei van mycelium en champignons in de verschillende perioden. Het bleek moeilijk te zijn om het vochtgehalte van de compost op te peil te brengen met watergiften op basis van berekeningen. Gegeven water werd niet volledig opgenomen en ongecontroleerde percolatie trad op. Voor het instellen en handhaven van een optimaal vochtgehalte in de compost is meer kennis wenselijk over belemmeringen bij de opname van aangeboden water. Het lijkt wenselijk alternatieven en/of aanvullingen voor het watergeven bovenop de dekaarde te ontwikkelen. Het optimale vochtgehalte van compost tijdens de teelt is onbekend. Als voorlopige vuistregel zou gebruikt kunnen worden dat het vochtgehalte van de compost, uitgedrukt op de hoeveelheid organische stof, constant dient te blijven.
© Praktijkonderzoek Plant & Omgeving B.V.
4
1
Inleiding
Een belangrijke factor in compost en dekaarde is vocht. In de compost is vocht nodig voor een aantal verschillende processen. De belangrijkste processen zijn de groei van champignonmycelium, de werkzaamheid van enzymen die het mycelium afscheidt om compost af te breken, de opname van de voedingsstoffen die uit de compost worden vrijgemaakt en het transport van voedingsstoffen naar de uitgroeiende champignons. Compost kan bij aflevering een suboptimaal vochtgehalte hebben. Ondanks de inspanning die compostproducenten leveren om compost van optimale samenstelling te leveren komen suboptimale samenstellingen voor als voldongen feit. De teler kan een te droge compost eventueel bevochtigen tijdens het vullen (Derks 2004, Desrumaux et al. 2004, Hermans 2004). Handhaving van een gewenst vochtgehalte is onvermijdelijk een zaak van de teler. Tijdens de teelt verdwijnen droge stof en water in verschillende verhoudingen en neemt het vochtgehalte van de compost af. De dekaarde fungeert als waterbuffer en vanuit de dekaarde kan vochttransport naar de compost plaats vinden. Door tijdens de teelt de juiste hoeveelheden water te geven aan de dekaarde, op basis van teeltafhankelijke en empirisch vastgestelde vuistregels, kan de teler in beginsel voor het optimale vochtgehalte van de compost zorgen. Er is vrijwel geen kennis over het verloop van het vochtgehalte in compost en dekaarde tijdens de teelt. De werkelijke vochtgehalten zijn nog steeds onvoldoende beschreven. Daardoor is het onbekend wat de optimale vochtgehalten in compost en dekaarde zijn. Tot op heden ontbreekt het aan effectieve meetinstrumenten om het verloop van het vochtgehalte van de compost en de dekaarde in de teelt in beeld te brengen. De beschikking over een effectief meetinstrument is een eerste stap bij het verkrijgen van meer controle over de vochthuishouding van compost en dekaarde tijdens de teelt. De bruikbaarheid van vochtsensoren (Bellon-Maurel et al. 2003, Balascio & Lomax 1988, Beyer et al. 2000) wordt in de champignonsector ernstig betwijfeld. Een alternatief is denkbaar gebaseerd op continue weging van het substraat zoals dat in de glastuinbouw in ontwikkeling is (de Graaf et al. 2003). Het gewicht van het substraat bestaat uit het gezamenlijke gewicht van droge stof en water. Voor de schatting van het vochtgehalte is meer informatie nodig over het substraat dan alleen het gewicht. Uit bepalingen van de droge stof gehalten van de compost en dekaarde bij het begin van de teelt is de totale hoeveelheid droge stof in het substraat aan het begin te bepalen. Op basis van bestaande gegevens (Loeffen et al. 1998) zijn schattingen te maken van het droge stof verlies tijdens de teelt en kan voor bijna elk moment van de teelt de aanwezige hoeveelheid droge stof worden geschat. Uit de schatting van de hoeveelheid droge stof op een bepaald moment en uit het gewicht van het substraat op hetzelfde moment kan het vochtgehalte worden geschat. Tevens kan worden geschat hoeveel water toegevoegd dient te worden om, bij een lager vochtgehalte dan gewenst, het gewenste vochtgehalte te bereiken. Deze hoeveelheid kan daadwerkelijk gegeven worden. Uit de gegevens van Loeffen et al. (1998) werd afgeleid dat er, zonder de uitgroei van champignons, 20 kg droge stof per ton compost verdwijnt gedurende een teeltperiode van 40 dagen. Deze hoeveelheid kan als 'onderhoudsafbraak van droge stof' voor het mycelium beschouwd worden. De onderhoudsafbraak kan worden uitgedrukt als 0.5 kg droge stof per ton compost per dag. Inclusief de groei van champignons verdwijnt gemiddeld 70 kg droge stof per ton doorgroeide compost bij een gemiddelde champignon opbrengst van bijna 350 kg per ton compost. Exclusief onderhoudsafbraak verdwijnt 70 – 20 = 50 kg droge stof per 350 kg geoogst product. De afbraak voor uitsluitend champignonproductie bedraagt 0.14 kg droge stof per kg champignons (zie bijlage 1). Met de schattingen van de onderhoudsafbraak en de afbraak die samenhangt met de productie van champignons kan op bijna elk moment in de teelt de hoeveelheid afgebroken droge stof worden geschat. Het moment waarop de schatting moeilijk uit te voeren is, is het moment waarop champignons uitgroeien en nog niet geoogst en gewogen zijn. Het doel van dit project was de ontwikkeling van een effectief meet- en sturingssysteem voor het vochtgehalte in compost en dekaarde. Het project omvatte een oriënterend onderzoek naar het perspectief op een meet- en sturingssysteem door middel van continue weging van het substraat.
© Praktijkonderzoek Plant & Omgeving B.V.
5
2
Materiaal & Methode
In de proefkwekerij van PPO-Paddestoelen werd een teeltproef uitgevoerd in teeltkisten met een teeltoppervlakte van 0.2 m2. De kisten werden gevuld met 18 kg compost doorgroeid met het ras A15. Er werd afgedekt met 7.5 kg dekaarde en 0.1 kg ‘cac’-materiaal. De afdekdag werd als dag 0 genummerd. De dekaarde werd op vocht gesproeid met 2 l per m2 per dag op zes opeenvolgende dagen beginnend op dag 0. Op dag vier werd echter 3 l per m2 gegeven. De totale hoeveelheid gegeven water bedroeg 13 l per m2. Onder de kisten waren lage opvangkisten geplaatst om percolatiewater op te vangen en meting van de hoeveelheid percolaat mogelijk te maken. Op dag zes werd opgeruwd en op dag acht werd afgeventileerd. Op dag 15, bij het begin van de knopuitgroei, werden vier kisten uit de proef gehaald voor gewichts- en vochtbepalingen van dekaarde en compost. De proef omvatte vijf behandelingen in viervoud. De behandelingen werden toegepast vanaf dag 16. De controle behandeling kreeg water bij het begin van de vluchtuitgroei en na de oogst; beide keren ongeveer 8 l per m2. De andere behandelingen bestonden uit watergiften op basis van gewichtsbepalingen en aansluitende berekeningen. Voor de uitvoering van de behandelingen werd er vanuit gegaan dat het vochtgehalte van de compost bij de start van de uitgroei van de eerste vlucht, op dag 15, ongeveer 65 % diende te zijn, gelijk aan het optimale vochtgehalte voor doorgroeide compost bij het vullen. Aanvullend op de teeltproef werd in een andere teelt bij PPO-Paddestoelen één teeltkist continue gewogen. De weegdata werden automatisch geregistreerd (Mettler, Mertens). De teeltkist was gevuld met 16 kg compost doorgroeid met het ras A15. Afgedekt werd met 10 l dekaarde. De kist werd geplaatst op een lage vlakke kist om daarin percolatiewater uit de teeltkist op te vangen. De hoeveelheid percolaat werd gemeten. De teeltkist kreeg water bij het begin van de vluchtuitgroei op opeenvolgende dagen water en kreeg direct aansluitend op de oogst nogmaals water.
2.1
Statistische analyse
Gewichtsverliezen per tijdseenheid in de teeltproeven werden berekend met lineaire regressie.
© Praktijkonderzoek Plant & Omgeving B.V.
6
3
Resultaten
De gesommeerde hoeveelheid water die in de voorbereidingsfase van de teeltproef tot en met dag 15 gegeven werd bedroeg 2.6 l per teeltkist, gelijk aan 13 l per m2. Door percolatie verdween 0.52 l per teeltkist, gelijk aan 2.6 l per m2. Het gewenste vochtgehalte van 65 % lag 1.9 %-punt hoger dan het gehalte van de aangeleverde doorgroeide compost van 63.1 %. Om de gevulde hoeveelheid compost van 18 kg per teeltkist op het gewenste gehalte te krijgen had de compost bijna 1 l water moeten opnemen, een hoeveelheid van ongeveer 5 l per m2. Het gerealiseerde vochtgehalte op dag 15 was 64.3 %. Dit was lager dan het streefgehalte van 65 %. De gerealiseerde stijging van het vochtgehalte van 63.1 tot 64.3 % wees op een opname van 0.15 l, een hoeveelheid van 0.8 l per m2 (Tabel 1). Tabel 1. Verloop van watergiften, percolatiehoeveelheden en gezamenlijk gewicht van compost en dekaarde vanaf afdekken, dag 0, tot aan de knopvorming, dag 15. Tot aan dag 15 werden nog geen behandelingen aangebracht; het betreft de voorbereidingsfase van de teeltproef. Op dag 15 werden kisten uit de proef gehaald, waarvan dekaarde en compost werden gescheiden en geanalyseerd.
tijd, dagen na afdekken
0
2
6
9
12
15
watergift, l per kist (som)
0
1.2
2.6
2.6
2.6
2.6
0.46
0.49
27.1
26.9
percolaat, l per kist (som)
0.52
gewicht, kg compost + dekaarde
25.6
compost
18.0
26.0
26.6
26.4 17.9
dekaarde
7.6
8.1
vocht, % compost
63.1
64.3
dekaarde
78.4
78.9
De gewichten van het substraat, compost en dekaarde, tot twee dagen voor de oogst van de eerste vlucht, gecorrigeerd voor watergift en percolatie, worden weergegeven in Fig 1. De gewichten lieten verliezen zien van ongeveer 70 g per kist per dag. Deze verliezen kwamen overeen met ongeveer 350 g per m2 teeltoppervlak.
gewicht compost en dekaarde gezamenlijk (kg)
Fig 1. Gewichten van het substraat, compost en dekaarde, in de teeltproef vanaf afventileren tot twee dagen voor de eerste vlucht. De gewichten werden gecorrigeerd voor watergift en percolatie zodat alleen de effecten van compost afbraak en verdamping zichtbaar zijn.
26.0
beh 1 beh 2 beh 3
25.5
beh 4 beh 5
25.0
24.5 0
5
10
15
20
tijd (dagen na afdekken)
Het was de bedoeling om vanaf dag 16 de experimentele behandelingen toe te passen. Na de voorbereidingsfase werd echter aangenomen dat de opgetreden percolatie betekende dat de dekaarde en
© Praktijkonderzoek Plant & Omgeving B.V.
7
compost op dag 15 niet meer in staat waren om water op te nemen. In de proefopzet werd ervan uitgegaan dat met watergeven een vochtgehalte in de compost bereikt kon worden van 65 %. Het bereikte gehalte was echter 64.3 %. Volgens de proefopzet had water moeten worden gegeven. Om overmatige percolatie en het mogelijk uitspoelen van voedingsstoffen te vermijden werd van de proefopzet afgeweken. De behandelingen werden aangepast. Behandelingen twee tot en met vier werden gericht op het handhaven van het bereikte vochtgehalte door middel van weging, behandeling vijf kreeg ondanks de verwachte percolatie veel sproeiwater bij de uitgroei van de eerste vlucht. Watergiften en percolaties vanaf de uitgroei van de eerste vlucht en de opbrengsten aan champignons worden weergegeven in Tabel 2. Tabel 2. Gegevens over teeltverloop van vluchten 1 en 2: gesommeerde hoeveelheden gegeven water en hoeveelheden percolaat, uitgedrukt in liters per teeltkist, en champignonopbrengsten uitgedrukt in kg per ton doorgroeide compost. kbv: kleinst betrouwbare verschil tussen behandelingen bij overschrijdingskans p=0.05. behandeling tot oogst van vlucht 1
opbrengst
tot oogst van vlucht 2
opbrengst
watergift (l per kist)
percolaat (l per kist)
vlucht 1 (kg per ton)
watergift (l per kist)
percolaat (l per kist)
vlucht 2 (kg per ton)
vluchten 1 en 2 (kg per ton)
1
4.4
0.5
356
8.8
2.1
157
512
2
2.7
0.6
330
9.6
3.5
142
472
3
2.6
0.5
330
8.5
2.9
156
486
4
2.6
0.5
340
8.4
1.7
136
475
5
5.4
0.6
389
10.2
2.2
174
562
24
26
kbv
29
Voor de opbrengst was de watergift van belang. Behandeling 5 met de hoogste watergift liet de hoogste opbrengst zien in vlucht 1 en in het totaal van vluchten 1 en 2. Het opbrengstniveau lag hoog, samenhangend met de oogst van een snijkwaliteit, zwaar gevliesde tot open champignons. In een aanvulling op de teeltproef werd, in een andere teelt, een teeltkist continue gewogen. De gewichten werden gecorrigeerd voor verwijderd percolaat. De wegingen worden geïllustreerd in Fig 2. Tijdens de eerste dagen van de teelt traden enkele storingen op die herkenbaar zijn in Fig 2 in de leemten in het verloop op dagen drie en vier en op dagen acht en negen. Herkenbaar zijn de gewichtstoename door het op vocht sproeien in het begin van de teelt, en door het watergeven op de verschillende dagen voorafgaand aan de oogst. Herkenbaar is ook de gewichtsdaling door de oogst. Na de oogst werd direct water gegeven; in Fig 2 is alleen de netto gewichtsverandering door oogst èn watergift zichtbaar. De onregelmatigheid op dag 27 werd veroorzaakt door de oogst van een aantal voorlopers van de tweede vlucht.
© Praktijkonderzoek Plant & Omgeving B.V.
8
Fig 2. Gewichtsverloop van een teeltkist tijdens hele teeltperiode. Gewichtsverliezen door verdamping, droge stof afbraak en afvoer champignons. Op de stippellijn op het niveau van 20 kg is met rode punten aangegeven wanneer waarnemingen aan het percolaat zijn gedaan; het zwarte punt geeft het moment van afventileren aan.
gewicht teeltkist (kg)
30
25
20 0
10
20
30
40
tijd (dag na afdekken) Het gewichtsverlies in de periode van dekaarde kolonisatie van dag vijf tot dag 7.5 bedroeg 31 g per dag. In de periode na afventileren tot aan de knopvorming van dag 10 tot dag 18 bedroeg het verlies 64 g per dag. Het laatste getal kwam overeen met de gewichtsverliezen die in de eerste proef werden vastgesteld (zie Fig 1). De gewichtsverliezen in de periode van het watergeven aan uitgroeiende vluchten kan in Fig 3 in detail bekeken worden. De verliezen tussen de sproeibeurten op de opeenvolgende drie dagen voorafgaand aan de eerste vlucht bedroegen 126, 149, en 179 g per dag. De verliezen tussen de sproeibeurten op twee dagen voorafgaand aan de tweede vlucht bedroegen 123 en 165 g per dag. De verliezen tijdens de vluchtuitgroei werden telkens groter en weerspiegelen een stijgende ademhaling van de champignons en een stijgende verdamping. Opvallend is de herkenbaarheid van het patroon van gewichtsveranderingen. Dit is een afspiegeling van de nauwkeurigheid van de registratieapparatuur. Met het patroon is de teelt goed gekarakteriseerd. De champignonopbrengst bedroeg 584 kg per ton compost in 3 vluchten (snij kwaliteit; zwaar gevliesd tot open).
© Praktijkonderzoek Plant & Omgeving B.V.
9
gewicht teeltkist (kg)
Fig 3. Gewichtsverloop van een teeltkist tijdens de dagen voor de oogst van de eerste en tweede vluchten. Dagelijks werd een sproeibeurt uitgevoerd die tot sprongsgewijze gewichtsverhogingen van de kist leidden (dagen 20, 21 en 22 en dagen 31 en 32 respectievelijk).
27.85
27.20
28.80
27.80
27.15
28.75
27.75
27.10
28.70
27.70
27.05 20.0
20.5
28.65 21.0
21.5
tijd (dag na afdekken)
24.15
gewicht teeltkist (kg)
24.95 24.10 24.90 24.05 24.85 24.00 24.80 23.95 31.0
31.5
32.0
32.5
tijd (dag na afdekken)
© Praktijkonderzoek Plant & Omgeving B.V.
10
22.0
22.5
4
Discussie
4.1
Algemeen
Gewichtsverliezen in het substraat ontstonden door droge stof afbraak, verdamping, afvoer van geoogst product en het netto effect van watergift en percolatie uit het substraat. De verschillende posten werden in een teeltproef met wegingen, aanvullende bepalingen en rekenregels in kaart gebracht. In de teeltproef trad al bij betrekkelijk kleine watergiften percolatie op (Tabel 1). Het geplande vochtgehalte van de compost van 65 % tijdens de knopvorming bleek onbereikbaar. Het is niet aannemelijk dat het substraat zelf, onder de gegeven omstandigheden van samengedrukt zijn, vochtverzadigd was. Waarschijnlijk spelen waterafstotende eigenschappen van het mycelium in compost en dekaarde een rol. Het is onduidelijk welk vochtgehalte tijdens het teeltverloop optimaal is. De werkelijke vochtgehalten tijdens of na de teelt worden zelden gemeten. Gegevens van Loeffen et al. (1998) en van Amsing & Straatsma (2004) maken duidelijk dat tijdens de teelt het vochtgehalte van de compost daalt maar het asgehalte stijgt. Uitgedrukt op de hoeveelheid organische stof in de compost, compost zonder as, was de hoeveelheid vocht voor en na de teelt vrijwel gelijk. Het vochtgehalte in de organische stof lag rond 74 %. Uitgaande van de veronderstelling dat de teelten optimaal verliepen, kan als vuistregel worden geformuleerd dat het voor een optimale teelt nodig is om het vochtgehalte van de compost, uitgedrukt op de hoeveelheid organische stof, constant te houden.
4.2
Percolatie
Het optreden van percolatie stond een eenduidige interpretatie van de gewichtsbepalingen en tussentijdse berekeningen in de weg. Het percolatieproces is niet in detail bekend (zie ook Amsing 2003). Enerzijds kan men aannemen dat er boven een bepaald bereikt vochtgehalte geen vochtopname meer mogelijk is. Het water dat gegeven wordt na het bereiken van het maximale gehalte zou dan volledig percoleren. Anderzijds zou water dat gegeven wordt deels kunnen worden opgenomen en deels kunnen percoleren, waarbij de verhouding tussen opname en percolatie afhankelijk is van het vochtgehalte van de compost. De tweede mogelijkheid maakt het proces iets ingewikkelder dan de eerste. Onbekend is ook de ‘weg’ van percolatie: reageert de compost als een homogeen geheel waardoor teveel water daadwerkelijk percoleert of bestaan er lokaal spleetjes en scheurtjes in de compost waardoor water wegloopt of loopt water vooral weg langs de rand van het teeltbed?
4.3
Gewichtsverlies
De wegingen van de teeltkisten in de teeltproef lieten een gewichtsafname zien van ongeveer 70 g per dag per kist in de periode tot de uitgroei van de eerste vlucht. Dit kwam overeen met 350 g per dag per m2 (Fig 1). In de continu gewogen teeltkist werden vergelijkbare verliezen gemeten (Fig 2). De verliezen hebben een grootte orde die vergelijkbaar is met de verliezen die Gielen (2004) heeft vastgesteld door gegevens van de klimaatscomputer van een teeltcel te analyseren. Waarschijnlijk bevatten berekende verliezen op basis van wegingen minder variatie dan berekeningen op basis van klimaatsgegevens. Voor klimaatsgegevens worden meetwaarden van meerdere instrumenten gebruikt en in de berekening van de verliezen worden meetfouten opgehoopt (‘error propagation’). In de praktijk kan een teeltbed niet eenvoudigweg op een balans geplaatst worden. Wel zou een ‘load cell’ aan of onder een stelling geplaatst kunnen worden waarmee gewogen kan worden. Het hart van een ‘load cell’ bestaat uit een ‘strain gage’, een dun plaatje dat bij belasting een signaal afgeeft waaruit de gewichtsbelasting is af te leiden.
© Praktijkonderzoek Plant & Omgeving B.V.
11
5
Conclusies
Het bovenbeschreven onderzoek laat zien dat met continue weging een goed beeld van het teeltverloop verkregen kan worden. De belangrijkste conclusies zijn: • Gewichtsverliezen zijn een afspiegeling van de groei en ontwikkeling van mycelium en vluchten. Dit maakt continue weging tot een potentiële teeltmonitor. • Gewichtsverliezen zijn niet eenvoudig te corrigeren met watergiften door het vroeg optreden van percolatie en wellicht door een onregelmatige verdeling van gegeven water over dekaarde en compost. • Percolatie vormt een knelpunt bij de ontwikkeling van een voor de praktijk effectief meet- en sturingssysteem voor het vochtgehalte van compost en dekaarde tijdens de teelt. • Waterafstotende eigenschappen van het mycelium in compost en dekaarde staan vochtopname door het substraat in de weg. Over deze eigenschappen en hoe ze te beïnvloeden zijn is onvoldoende bekend.
© Praktijkonderzoek Plant & Omgeving B.V.
12
6
Suggesties voor verder onderzoek
Op grond van bovenstaande conclusies wordt voorgesteld om nieuwe methoden te ontwikkelen voor het bereiken van de gewenste vochtgehalten in de compost bij de start en tijdens het verloop van de teelt: • Alternatieven en/of aanvullingen voor watergeven bovenop de dekaarde kunnen mogelijkheden bieden om een optimum vochtgehalte, dat nog nader bepaald dient te worden, te realiseren. Te denken valt aan watergeven bij het vullen met doorgroeide compost en aan nieuwe manieren van watergeven aan het substraat op het moment dat groeiende champignons water uit het substraat onttrekken.
Aanvullende suggesties: • Optimale vochtgehalten in dekaarde en compost zijn vereist voor een goed teeltverloop. Een bijzonder aspect daarvan is het in stand houden van het contact tussen dekaarde en compost, in het bijzonder in de vorm van myceliumstrengen. Er mogen geen verstoringen optreden bij de uitgroei van champignons. Over dit aspect is weinig bekend; het optreden van ‘huilende’ champignons wordt er wel mee in verband gebracht. Praktijkbedrijven geven belangstelling aan voor dit onderwerp. • Voor het ontwikkelen van een sturingssysteem voor het vochtgehalte van compost en dekaarde is basiskennis nodig over het vochtopnemend en vochtvasthoudend vermogen van compost en dekaarde en over percolatie die optreedt bij overschrijding van deze vermogens. • In een praktijkteelt met een ‘load cell’ aan of onder een teeltstelling kan de mogelijkheid voor teeltbedrijven om substraat continue te wegen onderzocht worden. De effectiviteit en praktische bruikbaarheid van de metingen, als teeltmonitor, kan tegelijkertijd vastgesteld worden.
Dankwoord Bij de voorbereiding van het project waren de heren Wiel Clabbers en Gerrit van Leeuwen betrokken. De heren Twan Donkers, Jozef van den Elsen en Maarten van Heertum werden bereid gevonden voor de begeleidingscommissie. De gesprekken met de heren hebben wezenlijk bijgedragen aan de inhoud van het project.
© Praktijkonderzoek Plant & Omgeving B.V.
13
Literatuur Amsing JGM. 1988. Gesloten champignonbedden: effecten van water geven nader bekeken. De Champignoncultuur 32, 399-403. Amsing JGM. 1990. De waterhuishouding van een champignonbed. Invloed van watergeven en plastic folie onder de compost. De Champignoncultuur 34, 251-259. Amsing JGM. 1992. De invloed van water geven op bruinverkleuring van de champignon Agaricus bisporus. De Champignoncultuur 36, 449-459. Amsing JGM, Gerrits JPG. 1992. De invloed van de bodemstructuur van teeltbedden voor champignonteelt. De Champignoncultuur 36, 513-525. Amsing JGM. 1993. Invloed van lekwater in compost op de productie van champignons. De Champignoncultuur 37, 13-25. Amsing JGM 2003. Optimale watergift aan champignonsubstraat na het vullen. PPO-Paddestoelen 2003-7, 41 pp. Amsing JGM 2003. Optimale watergift na het vullen. Paddestoelen 3 april, 6-7. Amsing JGM en Straatsma G. 2004. Relatie tussen warmte- vocht- en CO2-afgifte tijdens de teelt van champignons met groei en kwaliteit. PPO-Paddestoelen 2004-17, 21 pp. Balascio CC, Lomax KM. 1988. Measurement of mushroom bed moisture content. Paper,-American-Societyof-Agricultural-Engineers. No. 88-2067, 13 pp. Bellon-Maurel V, Orliac O & Christen P. 2003. Sensors and measurements in solid state fermentation : a review. Process Biochemistry 38, 881-896. Beyer DM, Lomax KM & Beelman RB. 2000. The use of Time Domain Reflectometry to monitor water relations in mushroom substrate and casing. Mushroom Science 15, 341-348. de Graaf R, Blok C & Baas R. 2003. Weeggoot verklapt verdamping en groei: meten. Vakblad voor de Bloemisterij 58 29 p.34-35. Derks G 2004. Proef: watergeven tijdens vullen Samenspraak CNC 4, 5. Desrumaux B, Sedeyn P, Desmedt H, Eeckhout M & Lannoy P. 2004a. Watertoediening in doorgroeide compost. Champignonberichten 199. Desrumaux B, Sedeyn P, Lannoy P & Leenknegt L. 2004b. Druppelbevloeiing in de teelt van Agaricus bisporus. Champignonberichten 216. Gerrits JPG. 1989. Supplementation of Agaricus compost with organic materials with special attention to the uptake of minerals and amino acids. Mushroom Science 12 (1), 361-370. Gerrits JPG, Amsing JGM. 1991. Aspecten van water in indoor compost. De Champignoncultuur 35, 459467. Gerrits JPG, Amsing JGM. 1994. Bijvoeden en plastic in relatie tot het stikstof- en vochtgehalte van doorgroeide compost. De Champignoncultuur 38, 381-385. Gerrits JPG, Amsing JGM, Straatsma G & Van Griensven LJLD. 1995. Fase I in tunnels voor de productie van Agaricus bisporus met speciale aandacht voor het belang van water. De Champignoncultuur 39, 399-409.. Gerrits JPG, Amsing JGM & Straatsma G. 1997. Vochtgehalte en volumegewicht van indoor compost. De Champignoncultuur 41, 179-183. Gielen JH. 2004. Relatie warmte-, vocht- en CO2-afgifte champignonteelt met groei en kwaliteit. C point, Horst. Hermans C. 2004. Water geven op compost: rage of noodzaak? Paddestoelen 23 september, 4-5. Loeffen H, Bakker JC & Gerrits JPG. 1998. Meetmethode voor CO2-productie van compost: meetmethode voor het bepalen van de CO2-productie van compost als maat voor de opbrengst en opbrengstcapaciteit van compost. IMAG-DLO 97-13. 79pp. ISBN 90-5406-169-3. Lomax KM. 1987. Watering beds with porous pipes. In Wuest et al. Cultivating edible fungi. 487-492. Noble R, Rama T & Dobrovin-Pennington A. 2000. Continuous measurement of casing soil and compost water availability in relation to mushroom yield and quality. Mushroom Science 15, 433-440 Straatsma G. 2002. Achtergronden over groei, transport en verdamping. Paddestoelen 16 mei, 14-15.
© Praktijkonderzoek Plant & Omgeving B.V.
14
Bijlage 1 Afbraak droge stof tijdens teelt Primaire gegevens van Loeffen et al. (1998) werden gebruikt voor de analyse van de hoeveelheid droge stof tijdens de teelt. De gegevens hadden betrekking op enerzijds hoeveelheden en samenstelling van substraat voor en na de teelt en anderzijds op standaard teelten en op ‘teelten’ waarin compost niet werd afgedekt en waarop geen champignons ontstonden. Op niet-afgedekte compost waarop geen champignons ontstonden verdween ongeveer 20 kg droge stof per ton doorgroeide compost. Deze hoeveelheid kan als 'onderhoudsafbraak van droge stof' voor myceliumgroei tijdens de gehele teeltperiode van 40 dagen beschouwd worden. De onderhoudsafbraak kan worden uitgedrukt als 0.5 kg droge stof per ton compost per dag. In de standaard teelten verdween gemiddeld 70 kg droge stof per ton doorgroeide compost en werd een gemiddelde champignon opbrengst behaald van bijna 350 kg per ton compost (Fig 4). Per kg champignons verdween ongeveer 200 g droge stof, een waarde vergelijkbaar met die van Gerrits (1989). Als echter uitgegaan wordt van een onderhoudsafbraak zonder champignonproductie van 20 kg droge stof dan zou in de standaard teelten slechts 70 – 20 = 50 kg worden afgebroken voor uitsluitend de champignonvorming. Met deze kennis is het droge stof verlies op elk moment in de teelt te schatten.
verlies droge stof uit compost, (kg per ton compost)
Fig 4. Droge stof verliezen in standaard teelten en in composten die niet zijn afgedekt en geen champignons produceren (gegevens uit proeven van Loeffen et al.1998). De rode lijn, verkregen door lineaire regressie, past het best bij de gegevens en heeft als formule y = 20.1 + 0.145 · x (R=0.98, p<0.0001).
75
50
25
0
0
100
200
300
400
opbrengst champignons, (kg per ton compost)
© Praktijkonderzoek Plant & Omgeving B.V.
15