HET JONGE KIND groep 1-2 Werken met de vertel-speeltafel (2) Auteur: Margot Wouterse-Schmitz
Met de kabouters op pad Werken met de vertelspeeltafel (2) In Praxi-bulletin, 17de jaargang, nummer 1 (september 1999) stond het spelen van een prentenboek op de vertel-speeltafel centraal. In dit tweede artikel beschrijf ik mogelijkheden om de seizoenstafel te gebruiken als vertel-speeltafel. Het beleven van de seizoenen doe je immers door te kijken, te voelen, te luisteren, te verwoorden... En natuurlijk door te spelen! Want spelen is de meest essentiële bezigheid van kinderen. Spelen met stapopjes op de seizoenstafel Geen specifieke bewegingsvaardigheden In het themanummer over spelen (Praxisbulletin, 16de jaargang, nummer 5, januari 1999) heb ik in het artikel Met de poppenkast het jaar rond beschreven hoe u door het spel met een poppenkastpop de kinderen van het ene thema naar het andere thema kunt leiden en hoe u via spel de kinderen natuurverschijnselen kunt laten ervaren. Poppenkastspel vergt echter specifieke bewegingsvaardigheden van zowel u als de kinderen. Sommige leerkrachten hebben er dan ook weinig affiniteit mee. Het spel met stapopjes op de vertelspeeltafel vergt geen specifieke bewegingsvaardigheden en is daarom wellicht een goed alternatief. Als u een vertelling op de vertelspeeltafel met stapopjes uitbeeldt, zien de kinderen hoe u dat doet. Ze zien dus ook meteen hoe ze het zélf kunnen doen. Dit in tegenstelling tot het spel in een poppenkast, waarbij je niet kunt zien hoe de speler de pop beweegt. Het werken met stapopjes is ook makkelijk als je een nieuwe pop op moet laten komen, terwijl de andere figuren ook nog nodig zijn. Je zet dan de andere poppen gewoon neer. En als de popjes iets moeten zeggen of even moeten lopen, dan pak je ze gewoon “in hun nekvel” en beweeg je ze even op en neer. Zo kan iemand in zijn eentje een spel spelen, waarbij meer dan twee poppen tegelijk in het decor aanwezig zijn. Seizoenstafel In plaats van een poppenkastpop gebruikt u dus een stapopje als klassenpop. U richt een vaste seizoenstafel in: een soort minibos, dat u bij het wisselen van de seizoenen steeds verandert. Met lappen in natuurlijke tinten maakt u een ondergrond, waarop u met natuurlijke materialen een bosje maakt. De tafel is niet alleen een kijktafel, maar de kinderen en u kunnen er met de klassenpop – een boskabouter – verhalen rondom een seizoen op spelen.
Aan het begin van het schooljaar introduceert u de boskabouter en installeert u hem op de seizoenstafel. Hij kan daar bijvoorbeeld in een huisje, een boomstronk, of een paddenstoel wonen. Maar hij kan ook een holletje onder de tafel krijgen, zodat hij onder de grond woont en zo nu en dan naar boven komt. Langzamerhand breidt u het minibos uit met andere kabouters, dieren, bloemenpopjes, dennenappelmannetjes, enzovoort. U speelt, zittend achter de tafel, regelmatig seizoensgebonden verhaaltjes, terwijl de kinderen toekijken. En verder kunnen de kinderen – geïnspireerd door uw voorbeeldspel – uiteraard tijdens de speelwerktijden zélf aan de tafel spelen. Spelsuggesties • In de herfst speelt en vertelt u verhalen rondom het verkleuren en het vallen van de bladeren, het verschijnen (en weer verdwijnen) van paddenstoelen, winterslaap, vogeltrek, de spin die een vlieg vangt, het aanleggen van een wintervoorraad, enzovoort. • In de winter maakt de boskabouter de slapende dieren soms even wakker voor een hapje. Hij voert de vogels die hier gebleven zijn en verzorgt gewonde vogels. Hij schaatst op het bevroren meertje en maakt een sneeuwpop. • In de lente wekt de boskabouter de dieren uit hun winterslaap. Hij geeft de pasgeboren egels de fles en observeert hoe verschillende, kleine dieren leven en zich voortplanten. Hij zaait en ziet de bloemen uit de knop komen. • In de zomer wordt de boskabouter gestoken door een wesp. Hij observeert de bezigheden van wespen, bijen, muggen, enzovoort. Hij helpt de vogels bij het nemen van een bad in het water (en bij gebrek aan water in het zand). • Verder kunnen alle kabouters natuurlijk het hele jaar door spelletjes spelen en feestvieren. Nota bene. Prentenboekjes, die als inspiratiebron kunnen dienen voor het uitbeelden van kabouterbezigheden, vindt u in de literatuurverwijzing achteraan in dit artikel. Met de kabouters op pad in de lente Inleiding op het thema Het spelen van natuurverschijnselen op de vertelspeeltafel heb ik in dit artikel uitgewerkt voor het seizoen dat nu aan de orde is: de lente. Benodigdheden U hebt twee kabouters nodig: een boskabouter (de klassenpop) en een stadskabouter. U kunt hiervoor natuurlijk kant-en-klare tuinkabouters gebruiken. Maar het is leuker om de kabouters zelf te maken. Geef ze dan armpjes, waarmee ze bepaalde handelingen kunnen verrichten. Om een kabouter te maken, hebt u nodig: een klein conservenblik, een beige kindersokje, vulmateriaal (bijvoorbeeld fiberfill), elastiek, lijm, lapjes vilt, tekenmateriaal, schapenwol, schaar, naald en draad.
• Werkwijze kabouter Vul het teengedeelte van de sok op met vulmateriaal en bind het af met een elastiekje. Vul vervolgens het blikje op met vulmateriaal. Laat het ongeveer twee centimeter boven het blikje uitsteken. Smeer het blikje in met lijm en trek de sok eroverheen. Bekleed het lijf met vilt en teken (of borduur) een gezicht op de kop. Maak een baard van schapenwol. Knip armpjes en naai er eenvoudige handjes aan. Naai de armpjes zo aan het lijf, dat u ze kunt bewegen. (Zie figuur 1.)
Figuur 1 Het spel Als inleiding op het thema speelt u dat een stadskabouter verdwaald is in het kabouterbos. Hij blijft een poosje logeren bij de boskabouter (de klassenpop) en ontdekt met behulp van hem een heleboel van de natuur. De stadskabouter heeft alleen verstand van stadse zaken. Hoe planten en beestjes leven, is hem totaal onbekend. (Het leuke van kabouters is dat ze niet veel groter zijn dan de kleine beestjes in het bos.)
Slakje, kom uit je huisje Benodigdheden U hebt nodig: de stadskabouter, de boskabouter, een zon (geknipt uit karton en bevestigd op een lang, dun stokje), een gietertje, een slakje. Om een slakje te maken, hebt u nodig: lucifersdoosje, ijslollystokje, lijm, tekenmateriaal, papier, chenilledraad, satéstokje, schaar, tangetje (om voelhoorntjes te knippen). • Werkwijze slakje Maak het slakje van een lucifersdoosje, beplakt met een dubbel uitgeknipt slakkenhuisje. Schuif een ijslollystokje door het lucifersdoosje. Wikkel chenilledraad om een satéstokje en maak daarvan vier voelhoorntjes (twee kleine en twee grote). Lijm die aan de voorkant van het slakje vast. (Zie figuur 2.)
Figuur 2 Het spel Het is nog heel vroeg in de ochtend. De stadskabouter wil de zon wel eens zien opkomen. Daarom is hij heel vroeg op pad gegaan. Terwijl hij door het bos loopt, zoekt hij de zon. Maar in plaats van naar boven te kijken, kijkt hij naar beneden. Hij zoekt de zon ergens op de grond. Opeens komt er een huisjesslak aan gekropen. De stadskabouter vraagt of hij de zon al heeft gezien. “O, gelukkig niet,” zegt de slak, “ik heb een hekel aan de zon.” “Maar waar is de zon dan?” vraagt de stadskabouter. “Nou, dan moet je naar boven kijken,” zegt de slak.
Opeens komt de zon (op een stokje) op en wordt in een hompje plasticine gestoken. De slak verdwijnt meteen in zijn huisje. (Dat doet u door het ijslollystokje voorzichtig naar achteren te schuiven.) “Hé, waar ben je nou?” vraagt de stadskabouter. “Kom uit je huisje!” Hij probeert op allerlei manieren de slak uit zijn huisje te lokken. Hij houdt hem een blaadje voor, klopt op het huisje, aait het huisje, rolt het slakje om... Maar de slak komt niet naar buiten. Als de stadskabouter heel hard “Kom nou!” begint te roepen, komt de boskabouter naar buiten en vraagt wat er aan de hand is. “O, wacht maar eens even,” zegt de boskabouter en hij gaat naar binnen om een gietertje te halen. Dan giet hij water op de slak. En ja hoor, de slak steekt zijn kopje uit het slakkenhuisje. (U schuift hiervoor het ijslollystokje weer naar voren.) “O, heerlijk,” zegt de slak. “Ik ben dol op nattigheid. Van de zon droog ik uit en daarom kruip ik dan in mijn huisje.” Tip. Echte slakken kunt u in een bak met potgrond en wat plantjes op een schaduwrijk plekje in de klas heel goed houden. Het lieveheersbeestje, de bladluis en de mier Benodigdheden U hebt nodig: de stadskabouter, een mier, een lieveheersbeestje, een bladluis. Om de diertjes te maken, hebt u nodig: reepjes schuimrubber, elastiekjes, stof (of dun papier), pijpenragers, satéstokjes, lijm, verf, schaar. • Werkwijze diertjes Maak de diertjes van reepjes afgebonden (en daarna geverfd) schuimrubber. Maak vleugeltjes (van stof, of dun papier) en pootjes (van pijpenragers) en bevestig die aan de lijfjes. Steek tot slot nog een satéstokje achter in de lijfjes. Dan kunt u gemakkelijk met de diertjes schuiven. (Zie figuur 3.)
Figuur 3 Het spel De stadskabouter loopt door het bos en komt een lieveheersbeestje tegen dat vreselijke honger heeft. “Wat wil je dan eten?” vraagt de stadskabouter. En vervolgens haalt hij een lekkere boterham, een lolly en nog meer snoepgoed tevoorschijn. “Nee,” zegt het lieveheersbeestje, “ik heb zin in een vette bladluis.” Hij heeft geluk, want er komt er net eentje aan. “Help!” roept de bladluis, “ik word opgevreten.” Maar precies op het moment dat het lieveheersbeestje wil aanvallen, komt mevrouw mier er aan. Ze spuit gif in de ogen van het lieveheersbeestje, dat er daarna snel vandoor gaat. “Dankjewel,” zegt de bladluis. “Als dank mag je me even melken.” De mier melkt de bladluis. En als ze klaar is, zegt ze: “Mmmm..., dat was lekker zoet.” De stadskabouter kijkt de bladluis na en roept het lieveheersbeestje te voorschijn: “Je moet naar de stad vliegen, joh. Daar woont een oude mevrouw, die heel veel planten heeft op haar balkon. Er zitten een heleboel bladluizen
op die planten en die eten allemaal gaatjes in de bladeren. Dat vindt die mevrouw niet leuk. Ga daar maar heen en eet lekker van de bladluizen. Die mevrouw zal dat heel fijn vinden, want dan is zij de bladluizen kwijt.” “Dankjewel voor de tip. Ik ga maar snel,” zegt het lieveheersbeestje en vliegt weg. De stadskabouter zwaait naar hem en gaat dan een eindje wandelen. Ga weg, dikke bromvlieg! Benodigdheden U heb nodig: de stadskabouter, de boskabouter, een vlieg (gemaakt van een stukje afgebonden schuimrubber en met een satéstokje achter in het lijfje gestoken), een gietertje, een tafelkleedje. konijnenkeutels (een paar bolletjes klei, of bruine steentjes), een taartje (gemaakt van plasticine), een plastic appeltje, een glaasje. Het spel De zon komt op. (Het stokje van de zon wordt in een hompje plasticine gestoken.) De stadskabouter en de boskabouter gaan picknicken. Ze leggen een tafelkleedje neer. En terwijl ze daar mee bezig zijn, komt er een bromvlieg hinderlijk om de kabouters heen zoemen. “Ga weg, vlieg!” roept de stadskabouter. De vlieg vliegt weg en gaat op een hoopje konijnenkeuteltjes zitten. “Bah, viezerd,” zeggen de kabouters en ze lopen weg om eten te gaan halen. Als ze weg zijn, gaat de vlieg rondjes vliegen en vertoont zijn acrobatische kunsten. Hij vliegt op zijn rug en loopt ondersteboven tegen uw handpalm (of die van een kind), om te laten zien dat hij tegen het plafond kan lopen. Vervolgens gaat hij weer op de konijnenkeutels zitten. De stadskabouter komt op, legt een appeltje op het kleed en gaat weer weg. De vlieg gaat op de appel zitten en eet ervan. Dan gaat hij weer op de konijnenkeutels zitten. De stadskabouter komt op, zet een glaasje limonade neer en gaat weer weg. De vlieg neemt een duik in het limonadeglas en gaat dan weer op het hoopje keutels zitten. Dan komen de kabouters op met een lekker taartje, zetten het op het kleed en willen gaan eten. Maar daar komt de vlieg weer aan. Hij wil op de taart gaan zitten. “Bah, viezerd!” roepen de kabouters. “Eerst op de poep gaan zitten en dan op de taart. Weg, jij!” Als de kabouters van de appel willen eten, zullen de kinderen waarschijnlijk zeggen dat de vlieg daar óók op gezeten heeft. De kabouters wassen de appel dan af met water uit hun gietertje. De limonade geven ze aan de vlieg. Want die hoeven ze niet meer, als de vlieg er in gezwommen heeft! Zaaien, groeien, bloeien Benodigdheden U hebt nodig: de stadskabouter, de boskabouter, een zon op een stokje, een wolk op een stokje (met regendruppels eraan), een gietertje, een uit karton geknipt vogeltje op een stokje, een bloem.
Om de bloem te maken, hebt u nodig: een oude handschoen (liefst een groene), lapjes stof, schaar, naald en draad. • Werkwijze bloem Naai het hart van de bloem tegen de binnenkant van de handpalm. Naai de bloemblaadjes tegen de vingers en verder onder langs het bloemenhart. (Zie figuur 4.)
Figuur 4: handschoenbloem Het spel Speel dat de boskabouter gaat zaaien. De wolk komt en het begint te regenen. Er komt een klein stukje groen uit de grond (vuist naar boven). Dan gaat de zon schijnen en het plantje groeit een stukje. De zon blijft maar schijnen en het plantje snakt naar water. De boskabouter pakt zijn gietertje en geeft het plantje water. Langzaam gaat de bloem open (hand openen). De stadskabouter komt de bloem bewonderen. Stripverhalen maken en naspelen Van ieder verhaal dat u gespeeld hebt, maakt u samen met enkele kinderen een stripverhaal. De kinderen tekenen de opeenvolgende gebeurtenissen en u schrijft bij ieder plaatje een eenvoudige zin. U kunt ook gebruikmaken van tekstballonnen, waarin lettertekens uitnodigen tot het verklanken van dierengeluiden of emoties bij het spel: – “aaa” is een vreugdekreet; – “iii” is een huilgeluid; – “rrr” is een boos geluid; – “oeh” is een bang geluid; – “ttt” is een eetgeluid; – “sss” is spugen; – “mmm” is lekker, enzovoort. Hang de stripverhalen achter de tafel, zodat kinderen een houvast hebben bij het naspelen.
Maar kinderen kunnen ook zélf (of in tweetallen) een verhaal bedenken en tekenen. Ze maken de spullen die ze nodig hebben en spelen het verhaal. Het “lezen” van stripverhalen en het zelf maken van verhalen stimuleert tevens de ontluikende geletterdheid. Ook prentenboeken kunnen uitgebeeld worden op de vertelspeeltafel. In de literatuurverwijzing hierna staan enkele geschikte titels. Literatuurverwijzing • Eric Carle, Een zaadje in de wind, Lemniscaat. • Eric Carle, Rupsje Nooitgenoeg, Lemniscaat. • Eric Carle, Het vervelende lieveheersbeestje, Lemniscaat. • Drie kartonboekjes van Rien Poortvliet (vormgeving en tekst: Francine Oomen): Kabouterspelletjes, Kaboutervriendjes en Wat kabouters doen, Kok, Kampen, 1996. • Ditte Merle, Kleine kriebelbeestjes (informatief boekje, geschreven op een manier dat kinderen het begrijpen en leuk vinden), Van Reemst, 1997. • Margot Wouterse-Schmitz, Met de poppenkast het jaar rond (artikel, verschenen in Praxis-bulletin, 16de jaargang, nummer 5, januari 1999).