n
O' 1
T^
T"^
T A
D
D
J_^
J
fuC
x^ T
T nr^
ü
a
DE— JACHT dg MET DE CAMERA MET
20
^
1.
-^^^
X X
ILLUSTRATIÊN
Jl
NAAR
FOTO'S (NATUUR-OPNAMEN)
DOOR
RICHARD TEPE
EERSTE SERIE
UITGAVE: BOEK- EN KUNSTDRUKKERIJ d P. A. GEURTS NIJMEGEN
DRUK EN CLICHE-UITVOERING VAN DE BOEKEN KUNSTDRUKKERIJ P. A. GEURTS NIJMEGEN
v>
Onder Jen
^^UoOWCCiC
„De
titel
Jacht met Je
eene serie boekjes het
licht
te
Camera"
Jezer Jacht achtereenvolgens zullen worJen opgenomen.
sten
Het fotografeeren heb
van
Je meest intieme tafereeltjes
uit
het leven Jer vogels
„Jagen met Je Camera" genoemJ, omJat Jeze zoo genotvolle naluursport
ik
De
eene groote overeenkomst vertoont met het jagen met het geweer.
worJen
moet
kregen
verstaan het openen en sluiten van Jen sluiter,
enkel Jierenleven er aan behoeft
geen
te
zij
waaronJer
nooit JooJelijk
worJen opgeofferJ,
lang kan worJen bewaarJ, JoorJat
jaren
buit
Camerajacht
echter Jaarvan, JoorJat het afgeschoten projectiel,
zich
onJerscheiJt
en
mij voor
stel ik
Joen zien, waarin Je uitkom-
Jen jager
niet alleen
zelf een voortJurenJ genot schenkt. Joch ook anJeren in Je gelegenheiJ
voortJuring van Je verkregen natuurware uitkomsten
komt
Zij
waar
aantreffen,
het
Volgens
voor Jen Camerajager
veel grooter verscheiJenheiJ,
in
zaak ook onJer begrepen geheele jaar Joor
te
bij
is,
mag worJen
en struik zich
niet alleen
omJat
het te bejagen
Jan het jachtwilJ, Jat
er
tooit
ons voorkomt, niet alleen omJat Jeze jacht het
Joet
een
en
Jie het hart
in
alle
kanten
van eiken natuurminnenJen jager lokt,
om
viert.
in
Jen laatsten
tijJ
ook DuitschlanJ ons
uitgeven van met foto's geïllustreerJe natuurboekjes,
langer achterblijven. kenis
tijJ,
beoefe-
waarin boom
en Zomer, Jat zijn Je jaargetijJen, waarin een geoefenJ Camerajager
Waar EngelanJ het
tijj tot hei
herleeft,
wijJen aan het hoogste natuurgenot.
te
zijne schoonste triumfen
in
waarin Je natuur
kloppen en hem met onweerstaanbare kracht naar buiten
zich met hart en ziel
Lente
valt,
met een nieuw kleeJ, waarin vogelzang ons van in
Camera-
Jen aarJ Jer
uit
uitgeoefend en Je verkregen buil jaren lang kan
een jaargetijde
kortom
tegenklinkt, sneller
in
ver-
en zich lanp
is
poseeren.
WorJen bewaar J, maar vooral ook, omJat Je meest geschikte nen Jezer jacht
ril
Je
schenkt Je Camerajacht haren beoefenaar nog meer
ervaring
Jan Je jacht met het geweer,
genot.
wilJ
mijne
bij
huis komt en
te
CamerawilJ waaronJer moeten worJen
staan, alle in het wilJ voorkomenJe vogels en zoogJieren, erg niet altijJ bereiJ verklaart
stelt bij
genieten.
wel voorkomt. Jat Je jager platzak van Je jacht
kan
terreinen
kunnen
overeen met Je jacht met het geweer, omJat het ook
weer
Camerajacht
te
is
Je ver-
terwijl
Jit
Eene
boekje
is
korte beschrijving
zijn
voorgegaan
mag NeJerlanJ
van eiken vogel, wiens beelJ en
opgenomen, moge Jen
lezer
welkom
zijn
en Je waarJe
ervan nog verhoogen.
Bloemendaal, Mei 1909
niet
gelij-
R.
TEPE
Plaat
De
1
en 2.
Kievit (Vaneilus Vanellus)
(L.)
stil en eenzaam in den polder. Wel gierde de wind ook hier de lage met riet gedekte huizen en verkondigde aan de dorpsbewoners, dat het met de heerschappij van den winter ten einde liep, maar nog slechts langzaam en onhoorbaar verdween het ijs uit greppels en slooten en er tusschen in was alles nog gehuld in een somber winterachtig kleed. Niet lang echter duurde het meer of er kwam verandering in dezen desolaten toestand. Overal kwamen weldra groene sprieten en scheuten te voorschijn en nam de naderende lente bezit van bouw- en weilanden. Vele soorten watervogels kwamen er een kijkje nemen, om echter na een kort oponthoud hare reis weer verder te vervolgen. Steeds hooger werden sprieten en scheuten, steeds bonter werd het land en terwijl de natuur langzamerhand herleefde, het ook onze bestendige polderbewoner, de Kievit niet lang meer op zich wachten, verkondigde hij ons zijn aankomst met een lang gerekt „Kievitt Kievitt" en hielpen hem zijne wonderbare buitelingen in de lucht, die hem alleen eigen zijn, zijne vreugde uitdrukken over den terugkeer in het vaderland. Welkom hier, roepen wij hem toe. Moge de arglistige Maart hem die vreugde niet vergallen. Niet zelden toch gebeurt het dat de Kievit in zijne voorjaarsoverpeinzingen teleurgesteld wordt en hem bij ons in plaats van zoele lentelucht een alles verstijvenden winteradem te gemoet waait, want ook m Lentemaand, bij het afscheid nemen van den winter, kan deze ons zijne heerschappij soms nog geducht laten gevoelen. Toch schikt de Kievit zich in het onvermijdelijke, al klinkt zijn vroolijk geroep dan wel wat klagend en weemoedig. Hij denkt er dan ook niet aan ons weer te verlaten, om een milder klimaat te gaan opzoeken, wat andere vogels soms wel doen, maar blijft bij ons, vliegt en duikelt heen en weer door de lucht en trotseert moedig de winterkoude, in de stellige verwachting, dat het weer spoedig zal omslaan, en de wintervorst niet zoo lang meer za! aanhouden om hem noodlottig te kunnen worden. De zon staat in dezen tijd van het jaar reeds te hoog aan den hemel, om nog een langdurige wintervorst te verwachten en wanneer straks de eerste gele bloesems op onze weilanden te voorschijn treden en in de slooten de prachtige gele dotterbloemen zichtbaar worden, zoodat alles als het ware met een geel tapijt wordt overdekt, dan is ook de Kievit in zijn element, dan tuimelt hij in wonderbare zwenkingen door het luchtruim en ontspint zich uit zijn eentonig fluitend geroep door verscheidenheid van modulatie als het ware een liefdeslied en waar hij dit gewoon is ten gehoore te brengen, waar hij telkens en telkens weer naar boven en naar beneden in de lucht omduikelt, nu eens laag bij den grond, dan weer hoog in de lucht, daar zal ook stellig zijn nest te vinden zijn.
Het was nog
over
:
DE JACHT MET DE CAMERA
6
van den vogel zeil dient echter vooraf te gaan, broedplaatsen nader bespieden Ziet, hoe hij de roodbruine pooten haastig rept en met den zwarten bek ijverig werk verricht, want overal ontdekt het bruine oog wormen, larven, slakken en dergelijk gedierte in overvloed. De sierlijke kop draagt een mooie
Eene
korte
alvorens wij
beschrijving
hem op
zijne
kuif. Het heldere wit van kop en halszijden steekt prachtig af bij het donkere zwart der keel, evenals het witte onderlijf bij den staalgroenen, hier en daar in rooden weerschijn schitterenden rug. Aan het olijfbruine achterlijf sluit zich de witte staartwortel aan, wier vederspitsen evenals de vleugels wederom zwart zijn. Voorzeker een der mooiste vogels van onze uitgestrekte polders. Hem in al zijn kleurenpracht gade te slaan, gaat echter niet zoo gemakwant de Kievit is vrij schuw en uiterst als het ons wel toeschijnt kelijk,
lange
;
wantrouwend. Zijn nest maakt hij in een door hem jn den grond gekrabd kuiltje, dat hij met plantenvezels en grashalmen belegt. Zoowel in lage weilanden en daaraan grenzende bouwakkers, als ook in de duinen kan men dit vinden. Wanneer als uitzondering op den regel de meeste Kievitsnesten op hooger gelegen gronden gevonden worden, is zulks meestal een voorteeken eener naderende overstrooming.
Gewoonlijk reeds in het laatst van Maart worden de eerste Kievitseieren gevonden. In het begin van April kan men ze echter reeds overvloedig vinden en zeker wel het meest op de Wadden-eilanden en in de provincie Friesland, waar ze een handelsartikel van groote v/aarde vormen en voor menigeen eene niet te versmaden vermeerdering van inkomsten opleveren. Duizenden en duizenden worden er naar het buitenland uitgevoerd, doch ook in ons land vinden ze steeds goeden aftrek. Volgens wettelijk voorschrift mag na 30 April geen enkel Kievitsei meer geraapt of verhandeld worden. Met het oog op de vermenigvuldiging der Kievitten zou het sommigen misschien gewenscht voorkomen, dezen datum eenigszins te vervroegen. De ondervinding heeft echter geleerd, dat het rapen van
Kievitseieren
doch
veel
deze vermenigvuldiging hoegenaamd
niet in
den weg
staat,
eer gunstig er op inwerkt, daar vele jonge Kievitten door het ge-
nog in Maart heerschende gure weder van koude zouden omkomen de eerstgelegde Kievitseieren werden uitgebroed. Door het rapen der eieren wordt de Kievit als het ware gedwongen voor een tweede broedsel te zorgen, waardoor de jongen onder veel gunstiger omstandigheden, met het weer in zeer nauw verband staande, geboren worden en spoedig opgroeien. Zijn de Kievitseieren nu werkelijk zoo lekker, dat ze den pnjs, die er voor betaald wordt, waard zijn ? Deze vraag, indien ze gesteld werd, zou wellicht op zeer verschillende wijze beantwoord worden. Menigeen vindt een hoenderei veel smakelijker. Omdat het echter Kievitseieren zijn, worden ze voor eene lekkernij gehouden en zijn ze veel geld waard en omdat ze zoo duur zijn. moeten ze dus wel lekker smaken, ofschoon de eieren van vele andere steltloopers er m grootte en smaak niet voor onderdoen. De in grootte en kleur veel op Kievitseieren gelijkende eieren van den
woonlijk indien
DE JACHT MET DE CAMERA
7
Tureluur worden dan ook veelvuldig door de Kievitseieren gemengd en als zoodanig verkocht. De prijzen der Kievitseieren varieeren van één gulden voor de eerst gevondenen tot 5 cent per stuk in den tijd dat ze talrijk worden gevonden. De drie tot vier peervormige eieren, die men in een nest vindt, liggen gewoonlijk met de punten naar het midden van het nest, zoodat de punten elkander raken. Slechts bij uitzondering wordt van dezen regel afgeweken. Ze zijn olijigroen van kleur en bezet met enkele donker aschgrauwe streepjes en vlekjes, die zich aan het stompe einde dikwijls opeenhoopen. De Kievit is een trouwe verzorger van zijne eieren en jongen. Steeds poogt het mannetje een naderenden mensch op zeer verschillende wijze van het nest verwijderd te houden. Nu eens valt hij als het ware uit de lucht en houdt zich vleugellam, dan weer tuimelt hij op verren afstand van het nest door de lucht, als of daar het nest te vinden was. Het wijfje zal 1
men
nooit
op het nest
aantreffen,
want
bij
het minste gevaar sluipt het geluid-
door het mannetje te zijn gewaarschuwd. De moed, die de zwakke vogel daarbij aan den dag legt, is werkelijk bewonderenswaardig. Kleine sluipende roofdieren, waagt hij zonder aarzelen aan te vallen en weet hij die zoo in het nauw te brengen, dat zijn doel meestal bereikt wordt. Ook grootere roofdieren weet hij dikwijls met succes te verjagen, door herhaaldelijk naar hen te stooten en over hen heen te vliegen. Zelfs voor een naderenden mensch is hij niet bang en waagt hij het zoo van nabij over hem heen te vliegen, dat de daardoor veroorzaakte luchtdruk, duidelijk voelbaar is. Alleen Reintje de vos boezemt hem ontzag in, want deze slimme roover weet van zijne nadering zoo listig partij te trekken, dat de Kievit in de meeste gevallen het offer zijner kinderliefde wordt en aan den gluipert loos
van het
nest,
na reeds
bijtijds
ten prooi valt. In
zulk
een groot gevaar staan de Kievitten elkander ook wel
bij
en doen
zamen hun best, den gevreesden rustverstoorder te verjagen. Zoodra echter één der hunnen door den vos is buitgemaakt, nemen de anderen de vlucht en aanschouwen van uit de verte het wreede lot van hun makker. Een terrein, waar zulks heeft plaats gehad, wordt voortaan door hen gemeden, waarte
door zij ons een bewijs van een goed geheugen geven. Men kan gerust van den Kievit beweren, dat hij steeds, zoowel bij dag als gedurende den nacht, waakzaam is. Hij vertrouwdt eigenlijk niemand en toch kan men zeer goed aan zijn doen en laten gewaar worden, dat hij b. v. een niets kwaads in den zin hebbenden landbouwer zeer goed van een jager, die hem toch meestal ook goed gezind is, weet te onderscheiden. Voor den jager levert de Kievit niet alleen een moeilijk schot op, indien het al eens gebeurt, dat hij hem zou kunnen verrassen, maar zijn vleesch is bovendien weinig smakelijk en vrij taai. Wegens zijne onvermoeide waakzaamheid en oplettendheid is hij de waarschuwer van het gansche vogelenheir, dat zijne waarschuwingsgeluiden maar al te goed verstaat, zoodat het niet zelden voorkomt, dat de alarmkreten van één of meer Kievitten het door den jager gezochte vederwild te vroeg doet springen en dus oorzaak waren, dat de jacht daarop geheel mislukte. Menige
DE JACHT MET DE CAMERA
8
Kievit heeft dezen voor den jager ontijdigen waarschuwingskreet dan ook met den dood moeten boeten, doordat een welgemikt schot van den ontstemden
maar al te goed doel trof, al vorderen de vlugge vliegbewegingen van den Kievit ook een zeer geoefend schutter. Op door Kievitten bevolkte weilanden heeft hare voortdurende waakzaamheid ten gevolge, dat men hare geluiden steeds kan hooren. Zulks mag ons geenszins verwonderen want daar er steeds gevaar dreigt, bestaat er ooTc altijd aanleiding voor hen, om alarm te maken. Nu eens is het een Ooievaar of een Reiger, die het broed- en oponthoudsgebied der Kievitten komt verontrusten, dan weer eene voorbijvliegende Kraai, een Ekster of een roofvogel, die een der hunnen achtervolgt en dezen in behendigheid en vlugheid nabij komt. Gebeurt er zoo iets, dan komen de aanwezige Kievitten terstond bij elkaar en weten dan met vereende krachten den rustverstoorder vrij spoedig over de grens te jagen. Triomfeerend keeren ze dan weer terug naar die plaatsen, waar ze zich heer en meester voelen. Nadert hen echter een roofvogel, die hen in vliegensvlugheid overtreft, dan openbaart zich daarentegen bij hen eene bespottelijke angst en menigmaal zoeken ze zich dan, zelfs door in eene nabijgelegene sloot onder te duiken, het leven te redden. Overigens bederven de Kievitten ook dikwijls de jacht der roofvogels, op dezelfde wijze, als ze het bij den jager deden. Dit gezellige verkeer, deze nauwe aaneensluiting der Kievitsgelederen in lief en leed, verloochent de Kievit alleen gedurende den leg- en broedtijd. In de onmiddellijke nabijheid van zijn nest duldt de Kievit geen enkelen vogel, ook geen soortgenoot. Zijn nest is voor hem een heiligdom, dat zelfs voor de
jager
leden zijner uitgebreide familie, waarmede gankelijk
Onze Kievit.
hij
anders zoo druk verkeert, ontoe-
is.
laag
gelegen
Vandaar
dat
Hollandsche polders zijn de lievelingsplekjes van den ook behoort tot de stoffeering van een echt Hol-
hij
landsch landschap. Zijn
en
als
verbreidingsgebied trekvogel
ontelbare kleine
is
menigte.
slooten
is
hij
Water hij
Europa en Azië Daar overwintert hij in echter eene levensbehoefte voor hem, doch met
strekt zich
echter uit over geheel
zeker in Afrika niet onbekend. is
reeds best tevreden.
Op
groote plassen
is
hij
niet
eens
ook op groote rivieren en meren en aan het zeestrand slechts aangetroffen wordt, waar in de nabijheid daarvan drassig polderland te vinden is, of ook wel gedurende den trektijd, wanneer hij voor lief moet nemen met de omstandigheden en er niets voor hem te kiezen valt. Aan drassig kortgehouden weiland, omringd of doortrokken met greppels en slootjes geeft hij steeds de voorkeur, want, om zich bij naderend gevaar in het gras te verbergen, daar is hij niet van thuis. Hij houdt van een ruim en vrij uitzicht, opdat hij zijne waakzaamheid kan blijven beoefenen en aan den roep, die van hem uitgaat, een waarschuwer voor andere vogels te zijn, kan beantwoorden. Daar is hij dan steeds druk in de weer, niet alleen van den morgen tot den avond, maar ook gedurende het grootste deel van den nacht. Slapen doet hij alleen, wanneer het volkomen donker is. In heldere nachten erg gesteld.
Vandaar dat
hij
DE JACHT MET DE CAMERA
9 hoort
men immers evengoed
zijn „Kievitt Kievitt" als bij dag, zoodat het ons heelemaal niet slaapt. In ieder geval heeft hij slechts zeer weinig nachtrust noodig, om zijn bewegelijk leven te kunnen voortzetten, wat wel een bewijs is van zijne groote spierkracht.
voorkomt,
dat
hij
De
groote waakzaamheid van den Kievit heeft zich een andere vogel ten gemaakt met name de Tureluur. Diens nest is meestal in de buurt van het Kievitsnest te vinden, omdat hij zich daar volkomen veilig voelt en het geringste gevaar steeds bijtijds door den Kievit wordt ontdekt. Nadat de Kievit zijne eieren 16 tot 17 dagen, bij uitzondering ook nog wel langer, heeft bebroed, verlaten de jonge Kievitjes hare enge woning. Het zijn erg aardige en vlugge diertjes. Door kleine wormpjes, die hen door de zorgzame moeder worden voorgelegd op te pikken, leeren ze reeds spoedig, hoe ze zelf naar voedsel moeten zoeken. Slechts enkele uren oud zijnde verlaten ze reeds het nest, om zich geleid door de ouden bij het geringste gevaar tusschen gras en planten te verbergen. Dat de Kievit de hooge bescherming der wet geniet en daarin met de Nachtegaal, die nooit en nergens mag worden gedood of gevangen ook niet op geheel afgesloten terreinen, wordt gelijk gesteld, is wel een bewijs, dat hij gerekend mag worden een onzer nuttigste vogels te zijn. In September verlaten ons de meeste Kievitten en wordt de reis naar verre gewesten meestal bij dag afgelegd. Indien er echter wegens invallende ongunstige weersgesteldheid haast moet gemaakt worden, wordt de reis ook gedurende den nacht voortgezet. Het trekken der Kievitten is dan, ook wanneer het volkomen donker is, zeer goed waar te nemen aan het eigenaardige geruisch door den wiekslag veroorzaakt. Ze zijn steeds gewoon tot groote troepen vereenigd te trekken, waaraan echter enkele afzonderlijk voorafgaan, alsof die logies moesten bestellen voor de hen volgende groote troepen. Deze kwartiermakers zijn het vooral, die somtijds te vroeg bij ons aankomen en dan dikwijls door eene nog eens terugkeerende wintervorst worden verrast en bij aanhoudende vorst van honger en ellende omkomen, omdat ze alleen op den grond hun voedsel kunnen vinden. Indien ze dus ook maar door enkele dagen aanhoudende strenge vorst in het voedsel zoeken worden gehinderd, is het dikwijls onbegrijpelijk, hoe ze nog in het leven kunnen blijven. Daarom is het maar goed, dat een plotseling en onverwacht omslaan van het weer in dezen tot de uitzonderingen behoort. Gewoonlijk weten ook de Kievitten den tijd juisten tijd voor hun terugkeer wel te bepalen. Reeds in het Zuiden van Europa brengen vele Kievitten den winter door, wat zeer te betreuren is, want in Italië en Spanje is men veel minder kieskeurig, dan hier te lande en wordt de Kievit daar evengoed als andere vogels gevangen en voor de consumptie gedood. Vele echter en zeker wel de meeste trekken de Middellandsche Zee over nutte
en sluiten zich daar aan gedurende onzen winter
bij
ontelbare millioenen moeras- en watervogels, die
de wateren van Afrika bewonen. Alle deze keeren in het voorjaar naar hunne vaderlandsche haardsteden terug en wanneer in het begin van April de laatsten vertrokken zijn, heeft bij ons het broedingswerk
DE JACHT MET DE CAMERA de meeste vogels reeds een aanvang genomen. Te midden van met gele bij dotterbloemen begroeide weilanden, zit dan het Kievitswi]fje op het nest, terwijl het mannetje zich den tijd verdrijft door in v/onderbare zwenkingen door de lucht te duikelen onder begeleiding van den roep, waaraan hij zijn naam
danken
te
De
heeft.
is weer tot een nieuw leven ontwaakt. Onze vruchtbare weilanden tooien zich weder met het jonge, frissche groen, boomen en struiken met een nieuw kleed. Op vochtige hellingen vertoonen zich wederom de aardige knikkende sneeuwklokjes, die het voorjaar als het ware inluiden en de welriekende viooltjes verspreiden er een aangenamen geur. In het veld verdringen zich de vele Eereprijs-soorten en vele andere voorjaarsbloempjes en m het bosch de mooie anemoontjes en de helmbloemen. Onze standvogels, die den drang tot trekken niet gevoelen en ook gedurende het barre jaargetijde bij ons verblijven, hebben hare schuilplaatsen verlaten en hare zomerkwartieren in het groen en onder bloemen wederom be-
natuur
Overal
trokken.
in
bosch
en
veld klinkt het lied van onze vroolijke zangers
weer tegen. Het winterleed is vergeten en voorbij en ook wij verheugen in de herleving der heerlijke natuur, die ook ons kracht schenkt voor een nieuw leven.
ons ons
Plaat 3 en 4.
De
Scholekster (Haematopus ostralegus ostralegus)
(L).
Deze veel geziene Weide-, Duin- en Strandvogel is voor vogel-kenners en Hefhebbers eene zeer gewone alledaagsche verschijning, niet echter voor hen, die zich weinig of niet met de vogels bezig houden, zelden in de gelegenheid zijn in de vrije natuur rond te dwalen en dientengevolge wellicht nog nooit een Scholekster hebben gezien. Zeer zeker is onze Bonte Piet, zooals de Scholekster ook v/el genoemd wordt, eene nadere kennismaking ten volle waardig. De edele lichtbeeldkunst stelde mij in staat enkele intieme tafereeltjes uit het leven van dezen werkelijk
banden
te
leggen en zullen deze er zeker toe
belangstelling er voor op
te
wekken.
fraaien vogel in dit boekje aan
bijdragen
de
Laat
ik
u eerst vertellen,
dat de Scholekster in verschillende Nederlandsche provinciën ook verschillende
namen draagt. In Friesland noemt men hem Strandkievit en Bonte Lieuw, in Groningen en Zuid-Holland gewoonlijk Oestervisscher, op Terschelling Bonte Piet en Bonte Lieuwert en op Texel Lieuw, terwijl hij bij de Amsterdamsche poeliers bekend is als Zeekiewiet. Het is een zeer sterke vogel met krachtige pooten, die evenals de pluvieren slechts drie teenen hebben, welke met schubben bedekt zijn. De rechte zijdelings samengedrukte snavel is langer dan de kop en oranjerood van kleur, bij de jongen roodachtig bruin. De pooten zijn vleeschkleurig rood en de oogen karmijnrood. Borst,
buik,
De stuit
kleuren van zijn gevederte bestaan slechts
en
een breede band over de vleugels
uit
zijn
zwart en wit. wit,
terwijl
de
1
DE JACHT MET DE CAMERA
1
vederen der bovendeelen en de hab tot aan de borst zwart zijn. In het eerste kleed is het zwart min of meer bruinachtig en is de keel dikwijls van een smaile witte kraag voorzien, in het donskleed zijn kop, hals en rug donkergrijs, borst en buik wit, is de snavel hoorngeel en zijn de pooten roodachtig grijs. De Scholekster komt bijna over geheel Europa voor en wordt ook in Amerika en Azië aangetroffen. In ons land ontmoet men hem soms in ontelbare exemplaren langs de kust, doch ook in onze weilanden op eenigen afstand van de kust vindt men hem soms tot groote troepen vereenigd. Eenige jaren geleden zag ik in het begin van April in een weiland tusschen Hillegom en Vogelenzang talrijke Scholeksters bij elkaar, die daar eene soort van conferentie schenen te houden over de weldra op te zoeken nest- en broedplaatsen m de omgeving der duinen en in de duinen zelf. Het was een mooi gezicht, al die fraaie heldere bonte vogels op de frischgroene weide als het ware een parademarsch te zien uitvoeren. Dergelijke gezellige bijeenkomsten hebben elk jaar ook plaats bij het zoogenaamde Oranjemeer, behoorende tot de waterleidingskanalen der Amsterdamsche Waterleiding aan den voet der duinen onder Vogelenzang. Einde Maart, begin April zoeken de Scholeksters hare broedplaatsen weer op, om deze in September weder te verlaten. Vele exemplaren overwinteren echter ook bij ons. Geliefkoosde broedplaatsen van den Scholekster zijn behalve de duinen ook de woeste vlakten langs het zeestrand en onvruchtbare polders op de Waddeneilanden, waaronder het eiland Texel wel op de eerste plaats genoemd mag worden. Als men den plompen vogel gadeslaat, zou men waarlijk niet geneigd zijn
Van alle hij in staat is zich zoo vlug te bewegen. de Scholekster wel de vroolijkste en bewegelijkste en tevens ook de grappigste en opgeruimdste vogel. Als hij zijn buikje vol heeft en voldoende rust heeft genomen, is hij er dol op zijne broertjes en zusjes te plagen en krijgertje met hen te spelen, want lang stil zitten op één plek doet hij slechts bij uitzondering. Soms blijft het ook niet bij plagen en is hij spoedig geneigd met zijne soortgenooten te vechten. Een Duitsch Ornitholoog deed eene aardige waarneming die hij ons als „Tien Scholeksters hadden op één of op twee pooten staande volgt verhaalt vlak naast elkaar plaats genomen en waren zoo in slaap gevallen, toen ze plotseling door een andere troep Scholeksters, die hen rakelings voorbij vloog in hun slaap werden gestoord en één van het slapende tiental zijn kameraad bij ongeluk op den poot trapte. Dat werd hoogst kwalijk genomen en er ontstond dientengevolge eene hevige vechtpartij. Met naar voren gestrekten hals en snavel pakten ze elkander beet, sloegen elkander met de vleugels en pikten er Hink op los. Niet echter van langen duur was dit duel, want één der beide vechtersbazen gaf het weldra op en de andere stelde zich tevreden zijn tegenstander met een verachtelijken blik in den steek te laten." De Scholekster is ook een geoefend zwemmer en een uitstekende vlieger en overigens een zeer slimme vogel, die reeds spoedig bemerkt of een nem
van
hem
te
strandvogels
zeggen, dat
is
:
DE JACHT MET DE CAMERA
12
naderend mensc'n hem goed of kwalijk gezind is. Hij weet een jager zeer goed van een wandelaar te onderscheiden en beschouwt een vogelfotograaf eerder als een weldoener, dan als een belager. De in beeld gebrachte Vogelenzangsche Scholekster wist zeer goed, dat hem door de in zijne onmiddellijke nabijheid opgestelde Camera geen leed zou geschieden. Hij scheen er integendeel op gesteld te zijn in verschillende poses gefotografeerd te worden, daar zich telkens slechts even van het nest verwijderde, wanneer de Camera hij voor eene nieuwe opname in gereedheid werd gebracht. Slechts eenige oogenblikken daarna was hij weer bezig zijne eieren te keeren of nam hij direct op het nest plaats, blijkbaar zeer goed wetend dat hem zijne eieren niet ontnomen zouden worden. Deze werden dan ook trouw door hem bebroed en na eene drie weken kwamen uit twee der eieren de jongen te voorbroedtijd van schijn, terwijl het derde onbevrucht bleek te zijn. Nauwelijks zijn de Scholeksters weer op hare broedplaatsen gearriveerd, of ze verdeden zich paarsgewijze over de vlakte en terwijl de mannetjes aanhoudend hunne scherpe „ieuw geluiden" uitstooten, zoeken de wijfjes een geschikt plaatsje op, waar ze haar nest kunnen gereed maken. Zulk een nest bestaat uit een vrij groot ondiep kuiltje in den grond, dat soms met droog gras wordt bekleed, doch ook wel elke bekleedmg mist. Soms wordt dit nest ook wel met gebroken schelpen versierd die in de naaste omgeving van het nest te vinden waren en door den broedenden vogel evenals dit bij de nesten van Strand- en Bontbek-pluvieren en bij die der Zeezwaluwsoorten dikwijls te zien is, uit verveling in den snavel worden genomen en vlak bij het nest worden neergelegd. In dit nest worden dan einde April, begin Mei drie, ook wel eens vier vrij groote eieren gelegd, die veel overeenkomst met kievitseieren vertoonen. Zij zijn echter aanmerkelijk grooter, bruinachtig roestgeel van kleur en met bruinzwarte en grijze stippen en vlekken bezet. Deze mooie eieren worden ook gaarne door eierenzoekers verzameld, daar ze evenals kievitseieren uitstekend van smaak zijn. Zoodra de jonge Scholekstertjes het eerste levenslicht hebben aanschouwd, verlaten ze reeds vrij spoedig het nest. Ze vv'orden echter nog langen tijd door beide ouders trouw verzorgd en beschermd en meestal naar zulke plaatsen geleid, waar ze tusschen planten, steenen en oneffenheden van den bodem kunnen wegkruipen. Nadert hen gevaar, dan weten ze van zulke plekjes een uitstekend gebruik te maken. Een hen naderenden eierenzoeker of een wandelaar, die niets kwaads in den zin heeft, maar desniettemin door hen verdacht wordt, hunne eieren te willen rooven, weten ze met succes om den tuin te leiden en diens aandacht van het nest af te houden. Ze toonen zich daarbij volstrekt niet schuw en trotseeren alle gevaren, slechts één doel voor oogen hebbende, hun nest met eieren of hunne jongen te beschermen. Vandaar dan ook, dat het niet gemakkelijk is, wanneer men niet voldoende met het doen en laten van de Scholeksters bekend is, hun nest te vinden. Het dagelijksche voedsel van den Scholekster bestaat uit insecten, wormen, allerlei waterdiertjes, vischjes en garnalen. Oesterschelpen kan hij zeer behendig omkeeren, niet om den inhoud er van te verorberen, maar om te zien, of zich
±
DE JACHT MET DE CAMERA
13
aan de onderzijde daarvan soms ook slakjes en waterdiertjes hebben vastgezet, waarvan hij een groot liefhebber is. Deze eigenaardigheid heeft hem den naam „Oestervisscher" bezorgd.
Voor den
de Scholekster weinig aantrekkelijks, daar zijn vleesch zich de Scholeksters buiten den broedtijd, wanneer zij eieren en jongen tegen alle mogelijke aanvallen zoo goed mogelijk weten te beschermen, slechts zelden in de nabijheid der menschen en komen in den jachttijd slechts bij toeval onder schot. weinig
jager heeft
smakelijk
is.
Ook wagen
Plaat 5 en 6.
De
groote
Van de
Wulp (Numenius
arquata arquata)
(L).
voorkomende Wulpensoorten is de groote Wulp de meest bekende. Het is een fraaie, slanke vogel met een langen, afwaarts gekromden snavel die in ons land met verschillende benamingen wordt aangeduid, waarvan de namen „Heidetuter" en „Regenfluiter" wel het meest worden gehoord. Zijn vederkleed herinnert aan dat van den Leeuwerik. Het bovenlijf is bruinachtig roestgeel met zwartbrume vlekken, de kruin roestgeel met zwartbruine vederrandjes, de hals geelachtig met zwartbruine lengtevlekken. Krop en zijden van de borst zijn roestgeelachtig wit met smalle bruine schachtstrepen, de stuit wit met bruine lengtevlekken, de staart eveneens wit met smalle donkeris bruine dwarsbandjes. De snavel is roodachtig grijs, de oogen zijn bruin en de poolen loodkleurig grijs. Terwijl de Regenwulp (Numenius phaeopus phasopus) (L) het geheele jaar door bij ons vertoeft, doch niet bij ons broedt en de Dunbekwulp (Numenius tenuirostris (Vieill) hoogst zelden bij ons voorkomt en tot nu toe slechts enkele malen in ons land werd waargenomen, is de groote Wulp bij ons hoofdzakelijk zomervogel, alhoewel hij het geheele jaar aan de kust en aan rivieroevers in enkele exemplaren wordt aangetroffen. Reeds in Maart keert onze Wulp naar zijn broedplaatsen terug, om er het broedingswerk te verrichten. In September verlaten ons de meeste Wulpen weder. Aan de plaatsen, waar hij zich ophoudt, stelt hij hoegenaamd geen hooge eischen. Overal is hij te huis, aan het strand, zoowel als in de polders, op de vlakke heide, zoowel Overigens komt hij over geheel Europa voor en trekt hij als in de duinen. In de Toendra's van Lapland en in den herfst zuidelijk tot Noord-Afrika. de
drie in ons land
grootste
Siberië
is
hij
en
ook, evenals
bij
ons, broedvogel.
eene uitholling in den grond, welke met grashalmen en plantenwortels slordig belegd wordt en waarm hij de vier groote eieren die op een olijfgroenen, gelen of bruinachtigen grond met donkergrauwe legt, vlekken en stippen en met groenachtig zwartbruine vlekjes, puntjes, korte streepjes en lijntjes bezet zijn. Zijne eieren zijn nog grooter dan eendeneieren en liggen gewoonlijk met de punten naar het midden van het nest. Zijn
nest
bestaat
uit
DE JACHT MET DE CAMERA
14
dagelijksch voedsel bestaat uit wormen, insecten en de maskers van maar ook diverse soorten van bessen worden met door hem versmaad. In den broedtijd komt hij vooral veel in onze duinen voor, waar hij vrij Hij vliegt langzaam met ingetrokken hals en uitgestrekte pooten talrijk broedt. en kan zeer goed zwemmen. Het is een wantrouwende schuwe vogel, die het geringste gevaar direct bemerkt en een niet gevaarlijk mensch zeer goed van een jager v/eet te onderscheiden. Gezellig is hij alleen voor zijn eigen soort, doch met andere vogels zoekt hij geen omgang. Van alle moerasvogels is zijn stemgeluid het luidst en ook het aangenaamst. Het fluiten van den Wulp is meestal zoo krachtig, dat het op grooten afstand hoorbaar is. Den jager biedt hij wegens zijne groote schuwheid een moeilijk schot en gebeurt het maar zelden dat hij onder schot opvliegt, doch meestal reeds op een afstand van meer dan honderd pas, om vooreerst niet naar de plaats terug te keeren, vanwaar hij is opgevlogen. Een jager, die het verstaat het stemgeluid van den Wulp goed na te bootsen, kan hem echter wel eens tot zich trekken, als hij weet, waar de Wulpen gewoon zijn te gaan drinken. Daar in de buurt stelt hij zich dan verdekt op en wacht geduldig de komst der Wulpen af. Zeer merkwaardig mag het genoemd worden, dat een geweerschot een troep Wulpen niet doet schrikken, als ze maar geen menschelijke gedaante gewaar worden. Dientengevolge is het dan ook mogelijk van uit eene goede dekking twee- of driemaal op Wulpen te kunnen schieten, daar ze een geweerschot voor een donderslag schijnen te houden. Men doet dus goed na het schot nog niet direct voor den dag te komen, maar te wachten tot de Wulpen ver weggevlogen zijn, omdat ze soms nog wel eens willen terug keeren en dan naast hunne doode makkers plaats nemen. Sommige beweren dat de Wulpen in den herfst een smakelijk gebraad opleveren en over den smaak valt nu eenmaal niet te twisten. In onze duinen dragen de Wulpen veel bij tot de stoffeering van het landschap. Wij kunnen ons in het voorjaar haast geen duinen voorstellen zonder hun vroolijk gefluit. Voor een Jachtopziener is hun aanhoudend geroep een zeker teeken, dat er iets niet in den haak is en zal deze zich daardoor genoodzaakt gevoelen zijnen weg te vervolgen naar die richting, vanwaar het geroep zijn oor bereikte. De groote schuwheid van den Wulp in aanmerking nemende, mag het ons geenszins verwonderen, dat het moeilijk is dezen op of bij zijn nest te fotografeeren, want indien de naaste omgeving van zijn nest hem ook maar eenigzins verdacht voorkomt, zal hij dit nog eerder geheel in den steek laten, dan zich aan een vermeend gevaar bloot stellen. Om de opname van den broedenden Wulp te kunnen doen, was het noodig, dat de Camera op 50 a 75 cm. van het nest met de eieren werd geplaatst en men geduldig de komst van den Wulp naar zijn nest afwachte. Beide Wulpen, zoowel het mannetje als het wijfje, vlogen aanhoudend hoog over het nest heen om straks weer op een hoogen duintop plaats te nemen, om te zien wat er in hunne omgeving wel geschiedde.
Zijn
deze,
Het de
wijfje
fotograaf,
dacht er echter niet aan naar het nest terug te keeren, zoolang was het dan ook op vrij grooten afstand nog zichtbaar was.
ais
5
DE JACHT MET DE CAMERA
1
Niet zoodra had deze zich echter zoover van het nest verwijderd, dat hij door den Wulp nauwehjks meer v/as waar te nemen, of het wijfje keerde zonder oe minste vrees voor de bij het nest staande vrij groote statiefcamera, naar het nest terug. De eieren van den Wulp worden wat de smaak er van betreft,
volkomen met Kievitseieren gelijk gesteld en daarom dan ook in den voor het zoeken van kievitseieren aangewezen tijd door eierenzoekers gaarne gevonden en goeden buit verklaard. In streken waar veel Boschfazanten voorkomen gebeurt het wel dat een of meer fazanteneieren in een wulpennest worden gevonden. Of deze echter met een gunstigen of ongunstigen uitslag, door den Wulp of door den Fazant worden bebroed is nog niet vastgesteld kunnen worden.
Plaat
De
wilde
7-9.
Eend (Anas boschas boschas)
(L.)
De Wilde Eend is zeer zeker een mooie vogel, niet echter in den nazomer, wanneer alleen een kenner op het eerste gezicht het mannetje, of den woerd van het wijfje, of de eend kan onderscheiden. Eerst in November, dus midden in den trektijd draagt de woerd of winder zijn bruiloftskleed. Kop en nek zijn dan groenzwart met metaalglanzigen weerschijn, terwijl de hals met een
De
glanzend kastanjebruin, borst en schenkels doortrokken met talrijke uit kleine rechte streepjes bestaande golflijnen. Van af de witachtig grijze schouders, waarvan de vederen eveneens met kleine bruinzwarte golflijntjes doortrokken zijn, verloopt de donkerbruine wit gesprenkelde rug in de zwarte dekvederen van den witten ring zijn
is
lichtgrijs,
staart,
schijn
woerd
versierd. of
liever
krop
wit,
is
maar
v/aaruit de bruingrijze, Vv'itgerande staartvederen als het ware te voorkomen. Daarvan zijn bij een ouden woerd twee paar, en bij een jongen
dit is een zeer karakteristiek kenook evenals de mooie vederen van het prachtkleed in den zomer verdwijnt. De grijze vleugels dragen in het midden een metaalblauwen met wit en zwart omzoomden spiegel, schitterend in een groenachtig violetten metaalglans. De zeer beweeglijke eendensneb is geelachtig groen en de rechte van een s- vormigen hals voorziene romp staat op steenroode pooten. Dit bruiloftskleed trekt de woerd eerst in November aan, maar hij draagt het tot in Mei, dus gedurende heel den paartijd. Dan begint voor hem de ruitijd, en is hij weldra haast niet meer van de eend te onderscheiden, die zich met een sober, zeer eenvoudig vederkleed tevreden stelt. In den ruitijd, als hij zachtjes aan zijn vederen verHest, is hij aan velerlei gevaren blootgesteld. Reeds in de maand Juni zoekt hij het gezelschap op van oudere, meer ervaren woerden en verlaat slechts ongaarne het open water, totdat eindelijk in de laatste dagen van Juni ook de slag- en staartpennen uitvallen en hij dientengevolge niet meer vliegen in staat is. Dan zoekt hij de meest verborgen plekjes in het met tot en biezen begroeid moeras op, waar hij tegen de aanvallen van mensch riet en dier het best beveiligd is.
merk,
één
dat
paar sikkelvormig opgerold, en
echter
DE JACHT MET DE CAMERA
16
Langzamerhand, doch vrij vlug, ontw^ikkelen zich nu de vederen weder en is hij weer de oude kloeke vHeger. In streken, waar meren en rivieren 's winters geregeld dicht vriezen, is de waar zulks niet meer het geval is, daar is hij standwilde Eend trekvogel en zwerfvogel. Zij komt voor in geheel Europa, gedeeltelijk in Azië, in Noord-Afrika en ook in Noord-Amerika. In noordelijke streken komt zij in de tweede helft van Februari en ook nog in Maart weer terug, meestal tot groote troepen vereenigd, en meestal in den nacht, vliegend in eene schuine lijn, onder aanvoering van een ouden ervaren woerd. Nauwelijks is zij weer tot hare broedplaatsen teruggekeerd, of zij zoekt reeds naar een geschikte plaats voor haar nest, dat men in het hooge gras, onder wilgen- en elzenstruiken en aan begroeide rivieroevers vinden kan. Het bestaat uit droge grassprietjes, takjes, biezen en dorre bladeren, doch van nestbouw kan hier eigenlijk geen sprake zijn, want het daarvoor noodige materiaal wordt slechts slordig bij elkaar gepakt en het nest is klaar, als de Eend er een kuiltje in heeft gemaakt en dit met dons heeft belegd. In April, bij gunstig weer ook reeds in Maart kan men er acht, doch meestal meer, blauwachtig groene eieren in aantreffen, die door de Eend zes en twintig dagen worden bebroed. Zoodra ze haar nest ook maar even verlaat, worden de eieren zorgvuldig met droge bladeren toegedekt. Voor haar jongen, die getooid met een grijsgroen, op den rug met donkere strepen versierd donskleedje, achter haar aanzwemmen, is zij eene zorgzame moeder. Het is aandoenlijk om te zien met welk een groote waakzaamheid en overleg de Wilde Eend in alle behoeften harer jongen voorziet en de nauwgezette aanhankelijkheid en volgzaamheid harer jongen is gewis eene welverdiende belooning voor deze moederlijke zorg. Ook tamme eenden is de angst van één van het koppel afgedwaald eendenbij kuiken goed bemerkbaar en in nog grooter mate is dit het geval bij de wilde eenden. Het gebeurt ook, dat eene wilde eend zich een hollen wilgenboom tot nestplaats kiest en ook wel den kop eener knotwilg, waarop zij dan zonder vrees het broedingswerk verricht. Zulk een verheven nestplaats komt ons voor eene eend reeds minder geschikt voor, al is de afstand van den wilgenkop tot op den grond nu juist niet zoo groot. Wat echter te denken van eendennesten, die men in het bosch op een hoogen eik en op andere hooge boomen, ja zelfs in oude kraaien- en roofvogelnesten heeft gevonden? Op het eerste gezicht zou men zeggen, dat zulks en zich de vraag veroorloven Op welke wijze bereiken de niet mogelijk is jonge eenden, die immers terstond na het uitkomen het nest verlaten en het water opzoeken, van uit haar verheven geboorteplaats den beganen grond ? Zouden ze zich, zooals wel beweerd wordt, op goed geluk af over den nestrand laten vallen in het vertrouwen, dat ze zonder letsel den grond zullen bereiken ? Deze veronderstelling komt ons wel wat gewaagd voor, want zoo zou wel eens zeer noodlottig voor hen kunnen worden en in dit geval iets zou een eendennest, gevonden op zulk een hooge nestplaats, hoogst abnormaal en onnatuurlijk zijn. Ik meende dan ook als vaststaande te moeten aannemen. spoedig
;
:
7
DE JACHT MET DE CAMERA
1
dat eene op zulk eene hoogte broedende eend, haar jongen één voor één in den bek naar beneden draagt. Een kat, die om de een of andere reden haar jongen wil verplaatsen, pakt ze eenvoudig in den nek en draagt ze daarheen, waar zij ze hebben wil. Ook bij witte muizen heeft men waargenomen, dat ze, in eene kooi met meerdere étages zich bevindend, haar jongen van de eene étage naar de andere brachten, indien deze hen veiliger toescheen. Zou het dan zoo iets bijzonders zijn, als de Wilde Eend dit voorbeeld zou volgen? Dat is weer eene zaak, waarop ook in ons land nauwkeurig moet worden acht gegeven. Het zou de moeite wel waard zijn, dit eens met feiten te kunnen staven. In de „Nederlandsche Jager" van 18 Januari 908 wordt dienaangaande door een waarnemer het volgende medegedeeld, als een bewijs, dat, wat men niet 1
voor
mogelijk
achte,
toch mogelijk kan
zijn.
„Op
een verlaten ooievaarsnest,
8 meter boven den grond en omgeven van struikgewas, had eene eend zich tot broeden gezet. Op zekeren morgen hoorde ik de eend, op het naastliggend weiland staande, onophoudelijk roepen en zag ik de kopjes der jonge eendenkuikens zich herhaaldelijk vertoonen aan, en buigen over den rand van het ooievaarsnest. Eindelijk liet één zich vallen, kwam door de takken heen ongedeerd op den grond en liep naar de moeder. Successievelijk, maar niet zoo heel spoedig, volgden de andere. Een paar bleven even bewusteloos op den grond liggen, doch kwamen spoedig bij en spoedden zich daarop ook tot de steeds doorroepende moeder. Een bleef in de takken hangen en moest door mij worden verlost. Er waren er zeven. Onmiddellijk nadat de zevende zich bij de moeder gevoegd had, hield deze met lokken op en stapte gevolgd door haar kroost naar de nabijgelegen sloot." Dat de oude eend hare jongen terstond naar het water geleid en dat de jongen bij haar blijven, totdat ze vlug zijn, staat vast. Vreemd moet het ons daarom ook toeschijnen, dat er wel eendennesten gevonden worden op een hoogen duintop, verborgen tusschen zwenkgras en duindoorns, in welks naaste omgeving geen water te vinden is. Men staat er echter verbaasd over, hoe spoedig de Wilde Eend hare jongen het naastbijzijnde meertje of poeltje heeft aangewezen en daar met hen rondzwemt, niettegenstaande den soms vrij grooten afstand van het nest. Een gedeelte der jongen nog in het nest aan te treffen, nadat de oude Wilde Eend zich reeds met de overigen tot op eenigen afstand van het nest had verwijderd, behoort zeker wel tot de uitzonderingen. Dat zulks echter toch voorkomt bewijst ons de foto van het eendennest met de snoezige wilde eendjes. Hier kon de Camerajager dus van geluk spreken. In October verliezen de jonge eenden haar donskleed en tooien zich de woerden voor het eerst met het schitterend bruiloftskleed, terwijl de eenden ongeveer veertien dagen vroeger, dan hun broeders het eenvoudige vederpakje dragen. Dan begint ook voor haar een vroolijk eendenleventje in sloot en plas. Met haar makkers trekken ze van de ééne plaats naar de andere en zoeken dan eerst zuidelijker streken op, wanneer hare verblijfplaatsen met eene ijskorst geplaatst
bedekt
op
een
paal
van
dr
zijn.
Allerlei
zaden
en wortels van waterplanten maken het dagelijksch voedsel 2
DE JACHT MET DE CAMERA
18
der wilde eenden uit, maar ook boomknoppen, zachte bladeren, vliegen, inseclarven, v/ormen, slakken tot zelfs kikvorschen en kleine visschen worden niet door haar versmaad. Met haar sneb roomen ze de oppervlakte van het
ten,
af en nemen alleen het haar smakende aas op, terwijl ze het overige weer zijdelings uit den bek laten loopen. Ook gaan ze dikwijls in het water op haar kop staan, om op grootere diepte te kunnen zoeken en leggen soms
water
groote afstanden onder water af. Ze duiken echter niet om zoeken, maar alleen uit louter speelzucht, en ook wel, om zich aan een vermeend of werkelijk gevaar te onttrekken. Dit alles is immers ook bij tamme eenden waar te nemen en dat is wel een bewijs er voor, dat onze
al
duikende
naar
aas
vrij
te
tamme eenden afstammelingen der wilde zijn. Op plaatsen waar wilde eenden voldoende beschermd kunnen worden en tevens regelmatig gevoerd, verliezen ze eenigszins haar wilde natuur en indien ze onder zulke omstandigheden worden geboren, zien ze den mensch niet meer voor haar grootsten vijand aan,, maar zijn spoedig met hem vertrouwd. Het spreekt wel van zelf, dat men ze dit geval in den winter van ijsvrij water moet kunnen voorzien, omdat ze in anders toch nog zouden wegtrekken en wellicht niet meer terugkeeren. In sommige gunstig gelegen eendenkooien worden telken jare duizenden wilde eenden gevangen. Die vangst regelt zich geheel naar de weersgesteldheid. Bij strenge koude worden er in den regel meer eenden gevangen, dan bij zacht open weer en in strenge winters komen ook de wilde eenden uit noordelijker en oostelijker gelegen streken, de zoogenaamde Oosteenden tot ons, waarvan zeker wel de grootste helft in onze eendenkooien sneuvelt. Voor velen is het v/el interessant eene eendenkooi te gaan bezichtigen, voornamelijk dan, als de kooiker in de herfst- en wintermaanden zijn bedrijf uitoefent. Een jager vindt slechts genot in de eendenjacht. Voor hem bestaat er geen aangenamer muziek dan de luid fluitende vleugelslag van over hem heen trek-
kende wilde eendvogels.
Plaat
De
10 en
11.
(Turdus musicus musicus).
Zanglijster
(L).
in ons vaderland is, evenals zijn soortgenoot de Zwarte Merel, (Turdus meruia meruia) (L), zoo algemeen bekend en ook bemind als de Zanglijster, die ook wel, vooral in de omstreken van Haarlem, Grauwe Lijster en Grauwtje genoemd wordt. Dikwijls reeds in Februari onthaalt zij ons op haren afwisselenden en schoonen zang en verkondigt zij ons
Geen
Lijster
c!e
vogel
of
naderende
toeroept:
lente.
„Kom
toch.
Het
is
Kom
alsof
zij
ons op mooie zonnige Februari-dagen
toch naar buiten en geniet met mij van de her-
leving der natuur." In ons land is zij ook een overal en zeer talrijk voorkomende vogel, die vooral de duinstreek heeft uitgekozen voor het broedingswerk, zoodat zij zich
daar meer en meer uitbreidt.
DE JACHT MET DE CAMERA
19
Hare verbreiding over geheel ons land neemt echter ook van jaar tot jaar en al mogen wij ons daarover ook zeer zeker verbhjden, toch heeft deze groote toeneming ook weer haar schaduwzijde, omdat de hjsters in het algemeen en dus ook de Zanglijsters, die in de nabijheid van fruit- en moestuinen verblijven, daar broeden en hare jongen groot brengen, zich ook wel voeden met jonge groenten en fijne vruchten en daardoor soms vrij schadelijk worden. Dientengevolge worden op groote buitenplaatsen de lijsternesten ter voorkoming toe
van
schade wel eens vernietigd en
de eigenaars dier nesten genoodzaakt in bloembollenstreken kunnen de lijsters schadelijk worden door het omhoog werken en boven den grond halen der pas geplante bloembollen, bij het zoeken naar aardwormen. Het vederpakje van de Zanglijster, die nagenoeg zoo groot is als de Spreeuw, alleen haar staart is wat langer, is eenvoudig doch zeer in het oog vallend en komt veel overeen met dat van Koperwiek en Mistel- of Groote Lijster, twee lijstersoorten, waarvan de eerste bijna uitsluitend op den trek en de andere ook in meerdere paren broedend in ons land wordt aangetroffen. Hare bovendeelen zijn groenachtig bruingrijs, de vleugels en de staart meer bruinachtig met lichtere zoompjes, terwijl de dekvederen der vleugels aan het einde vuil, roestgele vlekjes vertoonen, waardoor op de vleugels twee rijen dezer vlekjes ontstaan. De keel en de buik zijn wit en de borst is licht roestgeel en evenals keel en buik bezet met zwarte vlekken, die echter op den buik minder talrijk zijn. De bek is van boven zwart, van onderen lichtgeel. De groote oogen zijn donkerbruin, de pooten vleeschkleurig. Mannetje en wijfje zijn haast niet van elkander te onderscheiden. Men zou zeggen, dat bij de wijfjes de vlekken op borst en buik iets kleiner zijn. Behalve in ons land komt de Zanglijster, met uitzondering alleen van het hooge Noorden, over geheel Europa voor. Overal in naald- en loofbosschen, als ook in parken en tuinen kan men haar aantreffen, ja zelfs in de kleinere tuinen van steden en dorpen. Bij ons is de Zanglijster stand-, broed-, zwerfen trekvogel. In den herfst, meestal reeds m September, trekken vele Zanglijsters, die bij ons het broedingswerk hebben verricht, zuidelijker, terwijl die uit noordelijker streken de bij ons overwinterende lijsters gezelschap komen houden. De reis der wegtrekkenden strekt zich niet verder uit dan tot Zuid-Europa. naar andere broedplaatsen
Vele overwinteren
bij
ons,
om
te
zijn
zien.
Ook
evenals vele zwarte
lijsters,
in
wier gezelschap
zij
dan gaarne ophouden. Reeds in Februari, op zijn laatst begin Maart, zijn de meeste reizigers weer terug. Bij goed en zacht weer bouwen ze haar nest dikwijls ook reeds in Februari, meestal echter in Maart en bij ongunstig weer eerst begin April, terwijl in Juni en ook nog wel in Juli een tweede broedsel verwacht kan worden. De Zanglijster bouwt dit op alle mogelijke zeer verschillende plaatsen in boomen struiken en heggen, bij voorkeur ook gaarne in dichte sparrenboompjes en in andere lage coniferen, soms zeer laag bij den grond, soms ook hooger. Het is komvormig, bestaat uit grassprietjes, mossen en dunne worteltjes en heeft zeer dunne wanden. Van binnen wordt het geheel aangesmeerd met een kleiachtige stof, die uit, met speeksel van den vogel aan elkaar gekleefde stukjes, vermolmd hout bestaat. Het bevat gewoonlijk zich
DE JACHT MET DE CAMERA
20
glanzende eieren, die, op bleek groenachhgen grond, met fijne zwartbrume en stipjes bezet zijn. Deze worden 14 tot 16 dagen bebroed en wordt het wijfje bij het broedingswerk, vooral in de middaguren, dikwijls door het mannetje afgelost. Waar het mannetje gewoon is te zingen, daar is gewoonook het nest te vinden. Als de jonge Zanglijsters het nest hebben verlijk laten, zijn ze moeilijk meer van de ouden te onderscheiden. Ze worden door beide ouden trouw verzorgd en groeien zeer snel. Het dagelijksch voedsel der Zanglijsters bestaat uit wormen, slakken en velerlei insecten, die zij op den grond vinden en tusschen afgevallen bladeren, welke zij met den bek omkeeren en naar alle kanten doen heenstuiven, te voorschijn halen. In den herfst zijn ook de vruchten van verschillende heesters voor hen eene ware lekkernij. Voornamelijk lijster- en jeneverbessen eten ze gaarne en bij voorkeur. Het hoofdvoedsel bestaat echter uit insecten, waardoor ze zeer nuttig worden voor landbouw en houtteeld en dientengevolge dan ook gedurende de eerste negen maanden des jaars door de wet worden
vijf
puntjes
beschermd. In herfst en winter, gedurende de maanden October, November en December, wanneer de vangst van alle lijstersoorten in ons land geoorloofd is, eindigen helaas ook vele Zanglijsters haar nuttig leven in de verraderlijke lijsterstrikken. Vooral de bij ons doortrekkende lijsters worden dan veel gevangen, daar haar vleesch zeer smakelijk is. Onder den naam van „Kramsvogels" of van „Trekdan in de meeste poelierswinkels te koop. lijsters" zijn ze Het is zeer interessant eene Zanglijster in haar doen en laten te bespieden. In al haar bewegingen toont zij kracht en behendigheid, zoowel in de boomen, als op den grond is zij in voortdurende beweging en is haar voorkomen slank
doordat hare vederen steeds glad tegen het lichaam sluiten. zich twee mannetjes in elkander's nabijheid ophouden, ontstaat dikwijls een gevecht tusschen hen, hetwelk niet eindigt, voordat één der mannetjes het opgeeft en de streek voor goed verlaat. Schuwheid schijnen de meeste Zanglijsters niet te kennen ofschoon zulks niet van alle exemplaren beweerd kan worden. Hare vlucht is snel en licht, dikwijls zwevend, als ze van plan is neer te strijken. Overdag legt ze zelden groote afstanden af. Haar zang is vol afwisseling en zeer aangenaam om te hooren. Dikwijls laat zij dezen van uit den top der hoogste boomen hooren, wanneer alle andere
en
sierlijk,
Wanneer
gaat daarmede, regen- en windvlagen trotseerende, haar zang een bijzonder genot, omdat hij weet, dat Zanglijster in het voorjaar begint te zingen, ook de Houtsnip, de voor haren schoonen zang zoo aantrekkelijke langsnavel in aantocht is.
vogels
zwijgen
Voor den
jager
en is
Om
de
Zanglijster
ook zeer veel
in
kooien gehouden en kan
verzorging en doelmatige huisvesting vele jaren oud worden.
zij
bij
voort. als
de
jagers
wordt eene goede
DE JACHT MET DE CAMERA
21
Plaat
De Koekoek
12 en
13.
(Cuculus canorus canorus)
Een vogel, zonder welken haast geen voorjaar denkbaar is, Einde April hoort men hem gewoonlijk voor 't eerst roepen. De bijgeloovige boer neemt, zoodra hij den Koekoeksroep beurs
zijne
roeren, opdat
houden.
Hoe
waar zijn? Dat de
hand,
ter
om
als
er
tenminste geld in
is,
dit
(L).
is
de Koekoek.
hoort,
eens
terstond
flink
om
te
steeds het geheele jaar door eene goed gevulde beurs moge harder hij roert, des te meer geld zal er in komen. Zou het
hij
Koekoek
nooit „In April
"
roept doch steeds „Koekoek",
is
zeer
waar. Als ik alle sprookjes, waarin van den Koekoek sprake is, wilde aanhalen, zou ik daarmede dit boekje wel kunnen vullen. Een der meest
zeker
bekende en
is
ook dat de Koekoek in den winter in een Sperwer zou veranderen van een zeer nuttigen in een zeer schadelijken vogel zou
dientengevolge
worden omgezet. Alle deze zotte verhalen hebben haar ontstaan te danken aan het feit, dat de natuurlijke historie van een Koekoek aan de meeste menschen totaal onbekend is. De Koekoek is nog al schuw uitgevallen en laat ongaarne naar zich kijken. Hem van zeer nabij te kunnen beschouwen is alleen den gelukkige beschoren. Zijne van andere vogels geheel afwijkende levenswijze heeft al die sprookjes in de wereld gebracht. Ze deren hem echter volstrekt niet. Zijne gestalte, ter grootte eener duif, zijn kop, de fonkelende oogen, de gele gebogen snavel, de sterke lichtgele tot aan den voetwortel bevederde pooten, ja zelfs de vederteekening, van boven grijsachtig blauw in verschillende schakeeringen, van onderen wit met bruinachtige golfiijnen, dit alles doet aan een roofvogel denken en vooral aan den Sperwer. Een eenigszms m kleur en teekening van andere Koekoeken afwijkend exemplaar gelijkt soms meer op een Torenvalk. Zoo meende men vroeger, dat er twee soorten Koekoeken bestonden, een gewone en een roodbruine, totdat men tot de overtuiging kwam, dat de roodbruine een jong wijfje was, dat voor het eerst door de rui was gekomen. Flet mooie roestkleurige bovenlijf, het witachtige van vele zwarte dwarsbandjes voorziene onderlijf, de bek en de pooten zouden werkelijk doen vermoeden, dat er twee soorten Koekoeken bestonden. Wanneer wij echter een gedoode of gevangen Koekoek van zeer nabij bezien, het zeer duidelijk, dat de Koekoek noch met den Sperwer noch met blijkt den Torenvalk eenige gelijkenis vertoont. Geen klimvogel zijnde, heeft de Koekoek toch de klimpooten van den Specht, want ook bij hem zijn twee teenen naar voren en twee naar achteren gericht. Daarbij komt nog de lange, sterk afgeronde staart, welks zwarte vederen, witte dwarsvlekken en witte punten hebben. Op een roofvogel gelijkt hij dus geenszins, hij de lentebode, de wekker van alle andere gevederde woud-
DE JACHT MET DE CAMERA bewoners,
22
de gezelschapper van den eenzamen wandelaar. AI3 de dorpsklok
nauwelijks het middernachtelijk uur heeft aangekondigd en overal en alorn nog
de diepste duisternis heerscht, is hij al wakker en wekt met zijn vroolijken roep de andere bewoners van het bosch. Koekoek, Koekoek, en nogmaals Koekoek, Koekoek, steeds luider en duidelijker, dan wacht hij even, om voor de derde maal nogmaals te roepen en zoo gaat hij voort, als het ware aan iedereen verkondigende, dat de dag weldra zal aanbreken. Als het zoover is, houdt hij haast niet op, steeds luider te roepen uit louter vreugde, dat hij de wekker der andere vogels geweest is. Daarop volgt dan eene lange pauze, want nu gaat hij aan den arbeid. Zijn maag jeukt hem en verlangt naar voedsel en dientengevolge doorkruist hij de bosschen om naar geschikt voedsel te zoeken, doch eerst nadat hij zich ter dege heeft opgeknapt. Zijn dagelijksch werk is zoo vermoeiend, dat hij haast geen tijd meer heeft, oolc nu nog den bekenden roep te laten hooren. Toch hoort men hem ook gedurende den arbeid nu en dan
nog roepen.
Koekoek hoe oud word
eene vraag, die dikwijls gesteld wordt, als deze vraag een bevredigend antwoord verlangt, moet in den nacht, of als het nauwelijks dag is geworden, den Koekoek raadplegen. Hij zal U dan meestal den leeftijd van iVlethusalem voorspellen. Als hij in Bloeimaand naar een wijfje uitkijkt, roept hij dikwijls Koekoekoek en knjgt hij van het wijfje tot antwoord een luid klinkend Koekoekoekoekoekoe. Hem of haar bij het roepen van nabij te bespieden is alleen mogelijk met een goeden kijker of van uit eene dekking, die voor een vogelfotograaf in orde is gebracht. iMet neerhangende vleugels en wippenden staart kunt ge hem dan bij eiken roep eene buiging zien maken. Nadert ge hem nog meer, dan verdwijnt
men den Koekoek
hij
terstond,
plaats bij
weer
ik,
hoort roepen.
want uitkiest,
is
Wie op
niettegenstaande is
hij
het toch een erg
meestal
elk jaar als verblijf dezelfde
schuwe en bange
vogel, die zich reeds
het geringste verdachte geluid in veiligheid brengt.
In de tweede helft van April tot ons teruggekeerd zijnde, zoekt hij, evenals de Ooijevaars en de Zwaluwen niet hetzelfde nest, want hij heeft geen nest, maar toch hetzelfde terrein weer op, waar hij een vorig jaar vertoefd heeft. Zulks heeft men met zekerheid kunnen vaststellen aan zulke vogels, in dit geval koekoeken, wier roep duidelijk van het geroep van andere koekoeken te onderscheiden was. Toch is en blijft hij erg schuw. Heeft hij dan soms een slecht geweten ? Zeker is het vreemd in het leven van den Koekoek, dat terwijl andere vogels in den paar en broedtijd het hoogste genot smaken, hij daarvan niet weten wil. Hij is de eenigste vogel, die geen nest maakt en zich weinig of niet om zijn nakomelingschap bekommert, de zorg daarvoor aan andere meestal kleinere
vogels overlatend. Slechts enkele zijner naaste bloedverwanten in overzeesche gewesten
hebben met hem gemeen. De 5 a 6 eieren, die hij gewoon is te leggen, legt of brengt hij, dat is nog niet uitgemaakt, in de nesten van kleine zangvogels, die dan verder de dit
DE JACHT MET DE CAMERA
23
zorg er voor op zich nemen, het Koekoeksei uitbroeden en met opoffering van
hun eigen jongen, den jongen Koekoek groot brengen. Een groote zeldzaamheid mag het genoemd worden, wanneer de Koekoek 2 eieren in één nest legt of brengt. Zoovele eieren, als hij legt zoovele verschillende nesten heeft hij ook
om
noodig
ze
te
laten uitbroeden.
Het Koekoeksei
is weinig grooter dan een musschenei. In kleur, vorm en teekenmg verschilt het ééne soms zeer van het andere, zoodat men nauwelijks twee eendere Koekoekseieren zal kunnen vmden.
Ronde en langwerpige
eieren komen voor, wier grondkleur wit, grijs, groen, rood en bruinachtig zijn kan met donkere streepjes en vlekjes bezet, meestal in overeenstemming met de eieren dier vogels, in welker nest ze gevonden worden. Zelf insecteneter zijnde legt de Koekoek zijne eieren ook meestal alleen in de nesten van insecten-etende vogels. Slechts bij hooge uitzondering wordt een Koekoeksei in het nest van een zaadetenden vogel gevonden. Hij weet met volkomen zekerheid de nesten der insecten-etende vogels te onderscheiden en in het zoeken er van toont hij eene buitengewone schranderheid, doch ook tevens groote schuwheid. Dat de kleinere zangvogels het alles behalve prettig vinden zoo'n rustvergeel,
hunne nesten te zien naderen en soms gedeeltelijk te zien vernielen, weet onze Koekoek zeer goed en, als hij het soms niet weet, merkt hij het wel aan het angstig geschreeuw dier vogels, wier nest hij eenigen tijd in beslag heeft genomen. Merkwaardig is het echter, dat ze den indringer niet trachten te verjagen, maar hem rustig zijn gang laten gaan en het door hem gelegde ei ook aannemen. Zouden ze het Koekoeksei van hun eigen eieren niet kunnen onderscheiden? Voorzeker wel, evenzoo goed, als de gedeeltelijke verstoring van nest en eieren, die de Koekoek ter wille van zijn ei heeft verricht. Dikwijls gebeurt het immers, dat er voor dit ei geen plaats meer in het nest is. In dit geval ziet hij er niets in één of meer der reeds in het nest liggende eieren over boord te werpen. Desniettegenstaande beschouwen de kleinere vogels het Koekoeksei als hun
stoorder
eigen
ei
Ook gebeurt in
dit
en zorgen er trouw voor. de Koekoek wel eens met moeilijkheden te kampen. Dikwijls Ook het, dat hij op zijne verblijfplaatsen geen open nesten aantreft. heeft
geval weet
hij
zich echter te helpen.
een winterkcninkjesnest legt hij zijn ei op den rand ervan en schuift het er dan met den bek in, indien het er niet al van zelf in mocht rollen. Nog moeilijker wordt zijne taak, als zijne door hem uitverkoren pleegouders In
Hij verdwijnt dan zijn. Ook in dit geval weet hij er raad op. de nestholte en legt zijn ei er in, of als de opening der nestholte te klein was, neemt hij het ei misschien wel in den bek en laat het in de neslholte vallen. Zulks vereischt echter nog nadere bevestiging, daar het nog nimmer werd waargenomen. Wel zijn er Koekoekseieren en jonge Koekoeken in enge nestholten gevonden,
holenbroeders in
DE JACHT MET DE CAMERA
24
waarin een Koekoek met geen mogelijkheid kon binnendringen en zoo is het gebeurd, dat een volwassen jonge Koekoek van honger moest omkomen, omdat de opening der nestholte te eng voor hem was en hij deze dus niet kon vedaten. Het leven van den Koekoek is zoo geheimzinnig, dat het volstrekt geen wonder is, dat er zooveel sprookjes en fabels van hem verteld worden. beide foto's die op den Koekoek betrekking hebben werden opgenomen 1905. De ééne toont ons een nestje van den Witten Kwikstaart met vier eitjes van dezen vogel en één ei, het middelste, van den Koekoek, terwijl de andere foto ons een jonge bijna volwassen Koekoek doet zien, die het nestje, eveneens een nestje van den Witten Kwikstaart, reeds
De
in
het voorjaar
geheel vult en weldra zal uitvliegen. In datzelfde voorjaar 1905 vond ik in verschillende riethoopen op twee aan elkaar grenzende bloemboUenvelden aan den voet der duinen drie nesten van
den Witten Kwikstaart, waarin zich een Koekoeksei, of een jonge Koekoek bevond, zoodat wellicht hetzelfde Koekoekswijfje in elk dezer nesten een ei heeft gelegd. Het derde nest vond ik eerst toen de jonge Kwikstaartjes, 4 in aantal en de jonge Koekoek nauwelijks het ei hadden verlaten en was de jonge Koekoek reeds toen door zijn veel dikkeren kop van de Kwikstaartjes te
onderscheiden.
Wegens Koekoek staarten
verschillende omstandigheden gelukte het mij later niet dezen jongen te
fotografeeren,
hem kwamen
op het oogenblik dat
zijne
pleegouders, de Kwik-
voederen.
Stemde mij deze herhaaldelijk mislukte poging eenigzins droevig, ik genoot des te meer door de nauwkeurige waarnemingen, die ik kon doen van de verzorging van den jongen Koekoek door zijne pleegouders. Het was verrukkelijk om te zien, hoe beide Kwikstaarten, mannetje en wijfje onophoudelijk en aanvlogen, om beurtelings hun bijna niet te verzadigen pleegkind met afweldaden
te
overladen.
zoodra had de jonge Koekoek aan eene natuurlijke behoefte voldaan, of één van beiden kwam aanvliegen, om de nog met een vlies omgeven excrementen uit het nest te verwijderen. Reeds op den derden dag van hunne geboorte, waren de vier jonge Kwikstaartjes door den jongen Koekoek over den rand van het nest geworpen, want toen waren hunne lijkjes onder het nest te vinden. Ook zou het mogelijk kunnen zijn, dat deze, omdat de jonge Koekoek de grootste hoeveelheid voedsel vereischte, van honger omgekomen en door de oude Kwikstaarten uit het nest verwijderd waren. Nauwkeurige v/aarnemingen hebben echter aangetoond, dat een jonge Koekoek zijne mede nestbewoners zeer handig uit het nest weet te wippen. De vogels aan welke de Koekoek zijne eieren het meest en het liefst toevertrouwdt zijn de Kwikstaarten, de Piepers, de Grasmusch, het Roodborstje en het Gekraagde-Roodstaartje en in het rietmoeras ook de verschillende Niet
Rietzangers. In de Bloemendaalsche dumen vond ik in het voorjaar 906 een Koekoeksei en later ook het jong in een nestje van het Roodborstje en eenigen tijd later eveneens in een nestje van een Gekraagd-Roodstaartje, welke nesten beide 1
DE JACHT MET DE CAMERA
25 onder
een afdak van dorre bladeren op den grond waren in orde gebracht. beweert echter, dat de Koekoek zijn ei ook wel ter uitbroeding toevertrouwd aan grootere vogels en wel aan Lijsters en Klauwieren. Heeft de jonge Koekoek het nest verlaten en is hij dus in staat zelf naar voedsel te zoeken, dan bekommert hij zich niet meer om zijne pleegouders. Dat zijne werkelijke ouders nog voor hem zouden zorgen en naar hem zouden omzien, zooals wel beweerd wordt, komt mij zeer twijfelachtig voor. In het begin van Juli wordt de Koekoeksroep maar zelden meer gehoord,
Men
midden Juli bijna in 't geheel niet meer. In Augustus verlaten ons de meeste Koekoeken om in Noord-Afrika te overwinteren. Slechts enkele blijven tot September en bij uitzondering tot half October. Hun vertrek regelt zich naar de grootere of kleinere hoeveelheid voedsel, die er nog voor hen voorhanden is, want de Koekoek voedt zich met alle mogelijke insecten, het liefst echter met harige rupsen, die door andere vogels versmaad worden. Hij is dus voorzeker ook een onzer nuttigste vogels.
Plaat
De
14-17.
grauwe Klauwier (Lanius
collurio)
(L).
De grauwe Klauwier is voor velen een vrij wel onbekende vogel. Er bestaan dus gegronde redenen, hem eens wat nader te beschouwen, want onbekend, maakt onbemind. Ofschoon al te ijverige vogelbeschermers ook dezen Klauwier evenals alle andere Klauwieren-soorten den oorlog hebben verklaard, wegens de ook hem aangeboren zucht, de nesten van kleinere vogels te plunderen en haar eieren en jongen te rooven, heeft hij toch ook recht op eenige bescherming. Geen
enkele
wegvangen
vogel
toch
is
uitsluitend
schadelijk of uitsluitend nuttig.
Het
van massa's voor landbouw en houtteeld schadelijke insecten is toch ook eene eigenschap van den grauwen Klauwier. Overigens is het een zeer levendige, aardige en interessante vogel, die helaas nog door betrekkelijk weinig wereldbewoners in al zijn doen en laten nauwkeurig is waargenomen. Ook is het een mooie vogel, al kan zijn vederpakje nu ook juist niet schitterend en in het oog vallend genoemd worden. Het mannetje onderscheidt zich in grootte en ook in de kleur zijner vederen, zeer van het wijfje. De bovenkop, de nek en de stuit zijn aschgrauw, de rug en de dekveeren der vleugels mooi roodbruin, de onderdeelen wit, de zijden van de borst rooskleurig lichtrood. Van af de neusgaten loopt een breede zwarte streep door de oogen. De slagpennen zijn zwartachtig en de afgeronde vrij lange staart is bruinzwart, terwijl alle staartveeren, de twee middelste alleen uitgezonderd, smalle witte eindpunten en lengtevlekken hebben. De zwarte bek, die aan weerszijden van een tandvormig uitsteeksel is voorzien, is sterk en van voren roofvogelachtig omgebogen. De oogen zijn bruin, de pooten grauwzwart. Het wijfje is veel kleiner dan het mannetje en zeer gemakkelijk er van
DE JACHT MET DE CAMERA te
26
onderscheiden. Het heeft geen aschgrauwe kop, maar alle bovendeelen zijn roestbruin. De onderdeelen zijn geelwit, terwijl de meeste veeren smalle
vuil
Kalvemaanvormige donkerbruine dwarsvlekken en golflijntjes vertoonen. De keel is wit, een streep door de oogen en op de wangen bruin en een streep boven de oogen vuilwit. De slagpennen zijn donkerbruin, de staartveeren roestbruin met minder wit, dan die van het mannetje. Ook de bek is lichter gekleurd. Het mannetje heeft ongeveer de grootte van eene Lijster, het wijfje is niet veel grooter dan een Leeuwerik. De grauwe Klauwier komt in Afrika, Azië, Noord-Amerika en Europa algemeen voor en is ook in ons land volstrekt geen zeldzame vogel. Hij houdt zich gaarne op in droge streken, vooral ook in de duinen. De bloembollenvelden aan den voet en in de nabijheid der duinen, die dikwijls omringd zijn met boomen en heggen, zijn voor hem een geliefkoosde woonplaats, vooral als er tevens weiland in de buurt ligt, waarop hij veel voedsel kan vinden. De reis hierheen maakt hij meestal gedurende den nacht. In het laatst van April, begin Mei, komt hij gewoonlijk bij ons aan en hij verlaat ons weer einde Augustus, begin September en dan dikwijls tot kleine vluchten vereenigd. Zijn nest kan men in en bij de duinen gemakkelijk vinden in duindoorns, vooral daar, waar deze eene groote oppervlakte beslaan, vrij laag bij den grond, doch ook in struiken en boomen op manshoogte en hooger, soms echter ook wel in de ruigte, vlak bij den grond. Het is half kogelvormig, vervaardigd uit mos, plantenwortels en kruiden en van binnen gevoerd met haar, wol en veeren. Ook welriekende plantjes worden door de Klauwieren gaarne als bouwstof voor hun nest gebruikt. De 5 tot 6 eieren zijn groenachtig wit en besprenkeld met aschgrauwe en bruine stipjes en vlekjes, die zich aan het dikke einde tot een krans opeenhoopen. Men vindt echter ook wel eieren, waarop de besprenkeling regelmatig over het geheele ei voorkomt. Sommige legsels zijn rossig van kleur met roodbruine stippen. Deze zijn, zooals beweerd wordt, afkomstig van oude vogels, terwijl de groenachtig witte eieren door jonge vogels worden gelegd. Het zijn buitengewoon fraaie eieren, die mede tot de mooiste onzer Avifauna gerekend mogen worden en een sieraad zijn voor elke eierenverzameling. Na eene broedtijd van 14, hoogstens 18 dagen komen de jongen uit, die zeer snel groeien. Het zijn aardige diertjes, die door beide ouders trouw verzorgd en afwisselend gevoerd worden. Het vederkleed der jonge grauwe Klauwieren toont veel overeenkomst met dat van het wijfje. De bovendeelen zijn vuil roestbruin met zwartachtige golflijnen en roestgele randen. Boven de oogen loopt een onduidelijke roestgele streep de wangen zijn bruin, de onderdeelen vuilwit met zwartachtige golflijnen op de borst, de vleugels zijn donkerbruin met roestgele randen, die door eee zwartbruine streep van de grondkleur gescheiden zijn, de staartveeren zijn donkerbruin met lichte roestbruine randjes, de eerste, tweede en derde veer met een wit randje, van de grondkleur door een zwartachtige streep gescheiden. De bek is vleeschkleurig met een zv/arte punt, de pooten zijn rcsaig, leikleung en de oogen lichtbruin. ;
DE JACHT MET DE CAMERA
27
Zoodra wijfje,
insecten,
voeden
de
jongen
onophoudelijk
uitgekomen, blijven belde ouders doch vooral het en aan vliegen met voedsel, dat bestaat uit allerlei
zijn af-
doch ook wel uit vogel- en muizenvleesch. Ook de oude vogels daarmede en men zegt dat deze de gewoonte hebben voorraad-
zich
schuren aan te leggen, doordat ze insecten, muizen, ja zelfs jonge vogels en kikvorschen op de scherpe doorns van de in de nabijheid van hun nest gelegen doornstruiken spietsen. Vandaar ook de naam „Bruine Dorendraaier"
waarmede de grauwe Klauwier ook wordt aangeduid. Deze eigenschap moet ook worden toegeschreven aan een andere Klauwieren-soort met name aan den Klapekster (Lanius excubitor excubitor) (L), dien men dientengevolge ook den „Grauwe Dorendraaier" heeft gegeven. Ook schijnt de naam „Negendooder" zooals de grauwe Klauwier ook veel genoemd wordt, daarop te wijzen,
naam
omdat in
men
voorraad
zijne
jongen
Schuw
is
beweert, dat
moet te
hij
hebben,
eerst
eer
negen buitgemaakte prooien op deze wijze er aan begint deze te verorberen of aan
hij
brengen.
hij
volstrekt
niet,
doch veeleer erg tam en vertrouwelijk en op
korten afstand gemakkelijk waar te nemen.
Zeer langen tijd kan hij soms op één en dezelfde plaats zitten turen steeds op buit loerend en heeft hij de eigenaardigheid met zijn staart alle mogelijke bewegingen uit te voeren. Bij naderend gevaar vliegt hij op, roept eenige malen „tak, tak, tak" en neemt niet ver van de plaats, waar wij hem zagen opvliegen, weer plaats in boom of struik. Hij is vroolijk van aard en weet zich tegen aanvallen van kraaien, Vlaamsche gaaien en eksters, ja zelfs van roofvogels uitstekend te verdedigen.
Dat draagt,
hij is
zich zoo onverdraagzaam en roofachtig tegenover kleinere vogels ge-
zeker eene slechte eigenschap.
Menig
zangvogeltje zal daarvan helaas
voorkomen en het broedingswerk verrichten, is eene vermindering der nuttige zangvogels zeer goed merkbaar aan den vernietigenden invloed der daar gespaarde insecten op boomen, struiken en andere gewassen. Waren het alleen muizen en insecten waaraan hij zich te goed deed en waarvan hij ook een groot liefhebber is, zou hij zeker niet aan vervolgingen bloot staan, maar veeleer overal beschermd worden. Een zijner vroolijke eigenschappen is het nabootsen van andere vogelgeluiden. Hij weet een heel concert samen te stellen uit den zang van Nachtegaal, Leeuwerik, Grasmusch, Vink en Merel en het geroep van den Patrijs en van vele andere vogels en men beweert, dat hij het zoo ver m de kunst heeft gebracht, dat hij het gezang en den roep van wel dertig verschillende vogels nauwkeurig kan nabootsen. Ook zijn eigen gezang is lang niet onverdienstelijk. Door velen wordt hij onder de beste zangvogels gerangschikt. In ons land is de Grauwe Klauwier nog lang niet genoeg in zijn doen en laten bestudeerd en zal de edele lichtbeeldkunst, waardoor het mogelijk is geworden het familieleven van dezen en van zoo vele andere vogels in beeld te brengen, er zeker toe bijdragen, dat men nog meer van dezen waarlijk zeer interessanten vogel te weten komt. Dan zal men ook niet meer twijfelen aan het slachtoffer worden, en in streken waar veel Klauwieren
DE JACHT MET DE CAMERA
28
de eigenschap van dezen vogel om zijn prooi op doorns te spietsen en zich daardoor eene voorraadschuur te verschaffen, die hem, vooral waanneer hij jongen te verzorgen heeft, zoo uitstekend te pas komt. Eene natuurware afbeelding dezer voorraadschuur ontbreekt nog aan de Serie „Klauwierenfoto's" die dit boekje versieren. Moge de tijd niet meer verre zijn, dat ook deze door den Camerajager goeden buit wordt verklaard.
Plaat
De
Tapuit (Saxicola oenanthe oenanthe)
De Alpenbewoners v/ordt
hij
in
18-20.
in
Zwitserland noemen
(L.)
hem „Bergnachtegaal".
Bij
ons
verschillende streken van ons land ook met verschillende volks-
benamingen aangeduid, waarvan „Stag" wel de meest bekende en „Wit-staart" de meest passende is. Rug, nek en bovenkop van dezen kleinen sierlijken zangvogel zijn lichtgrijs, de vleugels zwart met bruinachtige witte randen. Het onderlijf is wit in roestgeel overgaande, het achterlijf helder wit, evenals de staart, die alleen aan het einde zwart is. Door het donkerbruine oog loopt een zwarte streep en ook de bek en de vrij stevige pooten zijn zwart. Het gezang van den Tapuit is zeer weinig betcekenend. Dat men hem dan ook in Zwitserland den poëtischen naam „Bergnachtegaal" gegeven heeft, is Avellicht daardoor te verklaren, dat hij ook nog op de kale steenachtige heuvels, waar geen plantengroei meer voorkomt, wordt aangetroffen en ook daar zijn eenvoudig liedje afdraait. Dit teeken van vroolijke opgeruimdheid, te van besneeuwde rotswoestijnen maakt wel eenigszins aanspraak op zulk eene benaming. Wij gunnen hem deze van harte. In April, in Limburg zelfs reeds in de tweede helft van Maart, komt de Tapuit bij ons aan en in September vertrekt hij weer. Daar hij bij ons geen rotsen kan vinden, moet hij zich tevreden stellen met steenhoopen, bouwvallen, oude muren en aarden wallen. Steenen trekken hem bijzonder aan, vandaar dat men hem ook wel „Steensluiper" en „Steentikker" noemt. In droge streken is hij overal te huis en toch is hij voor velen een tamelijk onbekende vogel, daar hij nooit lang op één plaats blijft zitten en onrustig en beweeglijk is, zoodat hij een hem naderenden mensch reeds spoedig ontvlucht. Een natuur minnenden wandelaar zal hij echter spoedig genoeg in het oog vallen, want zijn schuwe aard doet hem steeds de hoogste plekjes opzoeken, vanwaar hij den omtrek geheel kan overzien. Vooral op de heide en in de duinen is hij zeer gemakkelijk waar te nemen. Men kan hem daar eensklaps cp een heuveltje zien plaats nemen, waar hij dan eenige malen met den staart heen en weer wipt en zonderlinge buigingen maakt. Hij draait zich naar alle kanten, zit geen oogenblik stil en is bij het geringste gevaar ook geheel plotseling verdwenen. Op- of wegvliegen ziet rnen hem maar kort
en
midden
zelden,
want
hij
laat
zich meestal als het ware, naar
beneden
vallen,
strijkt
29
DE JACHT MET DE CAMERA
•
den grond verder en neemt dan weer plaats op een ander ook wel in den top van een op dien heuvel staanden lagen dan weer allerlei buigingen maakt. Dat gaat alles zoo vlug struik, waar hij werk en met zulk eene energie, dat het ons duidelijk wordt, dat de in zijn Tapuit een sterke vogel is. Niet minder vlug is hij ook in het loopen. Hij rolt als het ware over den grond, zoolang hem geen steen in den weg komt. Voor een steen maakt hij echter steeds halt en plaatst zich er even op om den omtrek te verkennen, dan rolt hij weer verder. Alleen in den paartijd wordt er verandering gebracht in zijn doen en laten. Dan is hij veel minder schuw en beweegt hij zich meer in de lucht, zelfs tot tien meter hoogte. Onder het vliegen laat hij dan ook zijnen min of meer krassenden zang hooren, zoodoende een nabootser wordend van den Leeuwerik. De vleugels snel heen en weer bewegend, stijgt hij in schuine richting met langzamen wiekslag omhoog en blijft dan even op de wijze eens roofvogels in de lucht staan. Is hij op het hoogste punt zijner vlucht gekomen, dan daalt plotseling weer in tegenovergestelde schuine richting tot zijn zitplaats af, hij om daar even uit te rusten en een deuntje te zingen, waarna hij op nieuw rakelings
langs
heuveltje
of
omhoog
stijgt.
Ook
bij
dezen kleinen vogel
is
het de alles overweldigende liefde, die
hem
eigene natuur zoo geheel doet verloochenen, dezelfde aandoening, die de schuwste vogels blind en doof maakt voor iedere vervolging, die ook onder zijne
woedenden strijd doet ontstaan om het bezit van een meest zonderlinge bewegingen laat uitvoeren en aan de meesten het liefelijkste gezang ten gehoore laat brengen. In dezen tijd wil ook de Tapuit niet achterblijven zijne bijdrage te leveren voor het groote Vogelconcert en het gelukt hem volkomen. Ook zijn liedje klinkt dan wel aardig. Hevige gevechten tusschen twee mannetjes komen dan ook dikwijls voor, want de Tapuit is een norsche tot twist en strijd geneigde vogel, eens met zijn eigen soort, veel minder nog met andere niet die zich vogels, verdraagt. Hij bekommert zich dus weinig of niet om zijne soortgenooten. Alleen op den trek en op hare winterverblijfplaatsen vereenigen zich de Tapuiten tot groote gezelschappen en blijven dan bij elkaar. Toegenegenheid of vriendschap is hen echter ook dan nog vreemd en zoodra ze op hare broedplaatsen teruggekeerd zijn, verlaten ze elkander weer en leven weer ieder voor zich in vreesachtige eenzaamheid. Alleen de gepaarde blijven bij elkander de
goedaardigste
wijfje,
die
vele
een
de
en zoeken meestal hare oude nestplaatsen weer op. De Tapuit behoort wel niet tot de eigenlijke holenbroeders maar plaatst zijn nest toch steeds in eene soort van hol. Ieder verborgen hoekje kan als nestplaats voor hem dienen. In ons land nestelt hij hoofdzakelijk in konijnenholen, in afgegraven zandheuvels, in steenhoopen en in aarden wallen, zooals die ter afrastering van
schapenweiden, vooral op het eiland „Texel" veelvuldig worden aangetroffen. Het angstgeschreeuw der beide Tapuiten doet ons reeds spoedig de plaats kennen, waar wij naar het nest moeten zoeken. Toch is dit moeilijk te vinden
DE JACHT MET DE CAMERA men het ook al gevonden komen, omdat de toegang
30
men
zoo gemak" is en het nest zelf ver naar achteren ligt. Het wordt steeds zoo geplaatst, dat het van boven volkomen gedekt is. Het is weinig kunstvol, zelfs zeer ordeloos in elkaar gezet en bestaat uit een verward allegaartje van grasjes, worteltjes, stengeltjes en plantenvezels, haar en wol, op het eiland Texel in de omgeving van talrijke schapen, uit schapenwol en in de duinen uit konijnenwol. Midden Mei kan men er 5 tot 7 eenkleurige bleekgroene eitjes in vinden, die meestal alleen door het wijfje worden bebroed, daar het mannetje slechts bij uitzondering aan het broedingswerk deelneemt. Daarentegen is het de trouwe bewaker van het broedende wijfje, vliegt iederen naderenden werkelijken of vermeenden vijand te gemoed en omzweeft hem met zijn angstgeschrei. Daardoor meent hij een hem dreigend gevaar te kunnen afwenden, doch wordt geregeld de verrader van zijn eigen huis. Het vederkleed der jongen is van boven bruin met roestkleurige vlekken, van onderen roestgeel met donkerbruine schubachtige vlekjes. Eerst na den tweeden rui vertoonen ze zich in het kleed der ouden. Door beide ouden worden ze met groote toewijding groot gebracht. Het dagelijksch voedsel van den Tapuit bestaat uit vliegen, muggen, vlinders, kleine kevers en de maskers van deze. Van uit zijn verheven uitzichtsplaats weet hij deze gemakkelijk buit te maken en ook wel in de vlucht te vangen, want niets van wat er kruipt en vliegt ontgaat zijn scherpziend oog. De lekkerste en zachtste beetjes brengt hij aan zijne jongen, die spoedig opgroeien en ook nog na het verlaten van het nest geruimen tijd aan de zorg der ouden blijven en
indien
kehjk
bij
toevertrouwd.
heeft,
tot
kan
er
nog
het nest meestal erg
niet
nauw
.
Volgorde der Platen.
Plaat
Kievit (Vanellus Vanellus) (L.) naar zijn nest met eieren loopend.
1
1
1
2.
Kievit (Vanellus Vanellus) (L.)
3.
Scholekster (Haematopus ostralegus ostralegus) (L). zijne eieren keerend.
4.
Scholekster (Haematopus ostralegus ostralegus) {L.) met jong.
zijne
jongen.
5.
Groote
Wulp (Numenius
arquata arquata) (L.) broedend.
6.
Groote
Wulp (Numenius
arquata arquata) (L.) naar zijn nest loopend.
7.
Nest en eieren van de Wilde Eend (Anas boschas boschas) (L.)
8.
Broedende Wilde Eend (Anas boschas boschas) (L.)
9.
Nest en jongen van de Wilde Eend (Anas boschas boschas) (L.)
0.
Zanglijster (Turdus musicus musicus) (L.)
I
.
12.
3.
bij
Zanglijster (Turdus musicus musicus) (L.)
haar nest waarin enkele dagen oude jongen.
bij
haar nest waarin bijna volwassen jongen.
Nest en eieren van den Witten Kwikstaart (Motacilla alba alba) (L.) en één middelste) van den
1
bij
Koekoek (Cuculus canorus canorus)
Jonge bijna volwassen Koekoek (Cuculus canorus canorus) (L.)
in
het nest.
Nest en eieren van den Grauwen Klauwier (Lanius
collurio) (L).
5.
Grauwe Klauwier (Lanius
collurio) (L.) (wijfje) hare
jongen koesterend.
16.
Grauwe Klauwier (Lanius
collurio) (L.) (wijfje) bij het nest.
Grauwe Klauwier (Lanius
collurio) (L.) (mannetje) zijne
14. 1
1
7.
jongen voederend.
18.
Nest en eieren van den Tapuit (Saxicola oenanthe oenanthe) (L.)
19.
Tapuit (Saxicola oenanthe oenanthe) (L.)
20.
Tapuit (Saxicola oenanthe oenanthe) (L.) boven
bij
ei (het
(L.)
zijne nestholte
in
in
een konijnenhol.
een konijnenhol.
zijne nestholte zittend.
i-'
PLAAT
14
DE [AC [ir MET DE CAMERA
Nest en eieren van:den Grauwen Klauwier (Laniu: collurio) (L.) Jachtduinen
te
Bloernendaal 22
A'.ei
1905.
PLAAT
15
Grauwe Klauwier
DL JACHT MET DE CAMERA
(Laniiis cc!U:ric) (L.) (wijfje) hare jongen koesterend.
Jachtduinen
te
Bloemendaal 6 Juni
1905.
PLAAT
Grauwe
DE JACHT MET DE CAMERA
16
Klauvvier {Lanius collurio) (L.) (wijfje)
bij
het nest.
Jachtduinen
te
Bioemendaal
6 Juni 1905