Foto: Martine Sprangers
SCP-onderzoek naar opvoeding, sociaal netwerk, buurt en ontwikkeling van kinderen
Merendeel ouders voelt zich competent als opvoeder
| Kennis
03 | 2011
Door Simone de Roos en Freek Bucx
JeugdenCo |
8
In de hedendaagse berichtgeving over ouderschap en opvoeding zijn regelmatig bezorgde geluiden te horen: ouders worden steeds onzekerder, kampen met steeds meer opvoedingsvragen en schieten zelfs in een opvoedingskramp. Opvoeden zou vooral een prive ´aangelegenheid zijn waarbij ouders weinig steun krijgen vanuit hun sociale omgeving. De meeste ouders oordelen echter positief over het opvoeden van hun kinderen, blijkt uit het onderzoek Opvoeden in Nederland van het Sociaal en Cultureel Planbureau. Een ruime meerderheid van de ouders is te spreken over de hulp vanuit het sociale netwerk en de rol van de buurt als medeopvoeder.
De opvoeding van kinderen krijgt de laatste jaren weer volop politieke, wetenschappelijke en maatschappelijke aandacht. Die aandacht is niet onverdeeld positief. Zo zijn ouders zelf kritisch over elkaars opvoeding. In een enqueˆte onder ouders in 2007 blijkt maar liefst 78 procent zich te ergeren aan andermans kinderen en vindt een meerderheid van 64 procent dat er strenger opgevoed moet worden (J/M, 2007). Ook betwijfelen wetenschappers en politici soms of ouders tegenwoordig wel voldoende zijn toegerust om hun kinderen op te voeden (Hermanns, 2009; ministerie voor Jeugd en Gezin; 2008). Door allerlei veranderingen in en rondom gezinnen zijn veel oude vanzelfsprekendheden op losse schroeven komen te staan (Zeijl en Van Egten, 2008). Dat zou ouders onzeker maken. Bovendien wijzen sommigen er op dat hedendaagse ouders slechts in beperkte mate
BSL - JEC - 0000_JEC
008
Merendeel ouders voelt zich competent als opvoeder
BSL - JEC - 0000_JEC
| Kennis
In de opvoeding begeleiden ouders het kind bij zijn ontwikkeling tot een zelfstandig participerend lid van de samenleving. Dat doen ouders door het kind een verzorgende en beschermende omgeving en structuur te bieden en door eisen te stellen aan het gedrag van het kind en daarop controle uit te oefenen (Groenendaal en Dekovic´, 2000). Opvoeden in Nederland maakt daarom onderscheid naar drie aspecten, ondersteuning, controle en structuur, in lijn met eerder onderzoek (Rispens en anderen, 1996; Verhoeven en anderen, 2007). Ondersteuning verwijst naar de mate waarin ouders genegenheid aan hun kind laten zien en responsief zijn. Responsief zijn betekent dat ouders de behoeften van hun kind opmerken en daar adequaat op reageren, bijvoorbeeld door hun kind te troosten als het verdrietig is. Verreweg de meeste ouders – meer dan 90 procent – geven aan veel genegenheid aan hun kind te laten zien en goed te weten wat er in hun kind omgaat en wat het nodig heeft. Het uitoefenen van controle heeft te maken met het in goede banen leiden van het gedrag van het kind. Ouders kunnen bijvoorbeeld hun kind straffen wanneer het iets doet wat niet mag of het juist belonen bij gewenst gedrag. Wanneer ouders straffen, zondert 63 procent van de ouders het kind af, bijvoorbeeld door het naar zijn kamer te sturen. Ouders zijn veel minder geneigd hun kind fysiek te straffen; 15 procent deelt wel eens een ‘pedagogische tik’ uit. Nagenoeg alle
9 JeugdenCo |
Ondersteuning, controle en structuur
03 | 2011
kunnen terugvallen op steun uit hun persoonlijke netwerk en hun buurt (RMO/RVZ, 2009). De overheid gaat er dan ook van uit dat ouders van nu wel een steuntje in de rug kunnen gebruiken bij de opvoeding (Ministerie voor Jeugd en Gezin, 2008). Tegelijkertijd is er weinig bekend over hoe ouders daadwerkelijk de opvoeding van hun kinderen vormgeven en welke rol de sociale omgeving daarbij speelt. Het laatste grootschalige, representatieve onderzoek naar opvoeden in Nederland dateerde alweer van meer dan vijftien jaar geleden (Rispens en anderen, 1996). Daarom heeft het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) in 2010 een grootschalig onderzoek uitgevoerd, Opvoeden in Nederland, een enqueˆte onder bijna 2.700 ouders van thuiswonende kinderen van 0 tot en met 17 jaar. Per gezin is e´e´n ouder benaderd, de vader of de moeder. De ouders hebben informatie gegeven over de opvoeding van hun kinderen en de mate waarin zij daarbij steun krijgen vanuit hun sociale netwerk en hun buurt. Ook rapporteerden zij over de gezondheid en het gedrag van een van hun kinderen. De bevindingen uit dit onderzoek zijn beschreven in het Gezinsrapport 2011, dat in mei verscheen (Bucx, 2011).
009
| Kennis
03 | 2011
Simone de Roos en Freek Bucx
JeugdenCo |
10
ouders – 99 procent – geven hun kind een complimentje wanneer het iets goed heeft gedaan. Twee derde van de ouders gaat vaak iets leuks doen met hun kind als beloning voor gewenst gedrag. Een andere maatregel om controle uit te oefenen is het kind negeren. Ouders werpen hun kind bijvoorbeeld bij overtredingen een boze blik toe en kijken er vervolgens niet meer naar om of praten pas weer met het kind als het zich beter gedraagt. Een minderheid van de ouders – tussen de 19 en 40 procent – zegt deze dingen vaak te doen. Ouders kunnen het gedrag van hun kind ook reguleren door uitleg en informatie te geven over waarom iets moet of niet mag, en door zelfstandig gedrag te stimuleren. Uit het onderzoek komt naar voren dat de meeste ouders de regels liever uitleggen dan van bovenaf opleggen. Zo maakt 96 procent van de ouders hun kind duidelijk waarom zij straffen. Ruim driekwart van de ouders moedigt hun kind aan zich onafhankelijk op te stellen en zelf beslissingen te nemen. Structuur heeft betrekking op de mate waarin ouders een ordelijke omgeving scheppen, regelmaat in het dagritme aanbrengen en consequent zijn in hun gedrag tegenover het kind. Meer dan 90 procent van de ouders geeft aan veel aandacht te besteden aan regelmaat en een ordelijke omgeving; ze zorgen voor een schoon huis en vaste routines, bijvoorbeeld een vast tijdstip voor het avondeten. Wel is bijna een derde van de ouders naar eigen zeggen niet zo consistent in het handhaven van regels voor de kinderen. 32 procent van de ouders deelt bijvoorbeeld vaak een lichtere straf uit dan gepland. Uit eerder onderzoek is herhaaldelijk gebleken dat de ingredie¨nten voor een goede en effectieve opvoeding bestaan uit het bieden van veel ondersteuning, het veelvuldig gebruikmaken van uitleg om controle uit te oefenen, het veelvuldig stimuleren van zelfstandigheid, en het geven van voldoende structuur (Groenendaal en Dekovic´, 2000). Volgens deze maatstaven doen de meeste ouders het dus naar eigen zeggen goed. Het overgrote merendeel van de ouders – ruim 95 procent – is ook tevreden met hoe het thuis gaat en voelt zich competent als opvoeder. Dat betekent niet dat alles altijd vlekkeloos verloopt. Want 18 procent van de vaders en 22 procent van de moeders heeft soms het gevoel dat ze de opvoeding van hun kind niet goed in de hand hebben. Ook vindt ongeveer de helft van de ouders het ouderschap moeilijker dan zij van tevoren dachten.
Informele steun
Zijn ouders vooral op zichzelf aangewezen in de opvoeding van hun kinderen, of is er ook een helpende hand vanuit de omgeving? De
BSL - JEC - 0000_JEC
010
BSL - JEC - 0000_JEC
| Kennis
11 JeugdenCo |
meeste ouders blijken te beschikken over een praatpaal in de omgeving. Zo praat bijna 80 procent van de ouders minstens een paar keer per jaar met ouders of andere familieleden, vrienden, kennissen of buren over de opvoeding of krijgt advies van hen. De helft van alle ouders krijgt een paar keer per maand of vaker steun uit ten minste e´e´n hoek van dit informele sociale netwerk. Ook kunnen ouders vaak aankloppen bij hun netwerk voor een oppas of het halen en brengen van hun kinderen. Ouders krijgen deze vorm van ondersteuning vooral van hun eigen ouders. 62 procent van de ouders ontvangt deze praktische hulp minstens een paar keer per jaar van hun ouders, 41 procent minstens een paar keer per maand. Ook al hebben ouders in Nederland regelmatig contact met anderen over de opvoeding, zij lopen de deur beslist niet plat. Ongeveer 20 procent heeft zelden of nooit met iemand uit zijn netwerk contact over de opvoeding en nog eens 30 procent slechts enkele keren per jaar. Dat kan te maken hebben met de cultuur van het ‘zelf doen’ die in Nederland heerst ten aanzien van het opvoeden van kinderen. Ouders in Nederland hebben een duidelijke voorkeur om de opvoeding en verzorging van kinderen zoveel mogelijk zelf in de hand te houden, bleek uit eerder onderzoek (Portegijs en anderen, 2006). Ook willen ouders anderen niet tot last zijn. Het is dus zeker niet zo dat Nederlandse gezinnen geı¨soleerd zijn en zich op hun eigen eilandje terugtrekken. Wel zien ouders de opvoeding van kinderen vooral als een eigen gezinsverantwoordelijkheid en veel minder als een gezamenlijke verantwoordelijkheid van gezin en naaste omgeving. De naaste gezinsomgeving – het informele sociale netwerk van ouders en de buurt – is wel betrokken bij de opvoeding, maar staat tegelijkertijd op afstand. Het sociale netwerk van ouders wordt voornamelijk actief op momenten dat ouders zich onzeker voelen over hun pedagogische kwaliteiten of wanneer ze zich in een moeilijke situatie bevinden en om hulp verlegen zitten. Dat laatste is bijvoorbeeld het geval bij alleenstaande ouders: het gemis van een partner met wie zij de zorg voor de opvoeding kunnen delen, wordt deels gecompenseerd doordat zij kunnen terugvallen op steun uit hun persoonlijke netwerk. Twee derde van de ouders is tevreden met het luisterend oor en de tips die zij krijgen van mensen om hen heen. Slechts een klein deel van alle ouders – minder dan 10 procent – heeft behoefte aan meer steun. Dan gaat het met name om advies over de opvoeding of de gelegenheid om met anderen te praten over de opvoeding. Meer dan gemiddeld hebben ouders met jonge kinderen en alleenstaande ouders behoefte aan meer steun op dit gebied. Ook ouders die onzeker zijn over hun vaardigheden als opvoeder en
03 | 2011
Merendeel ouders voelt zich competent als opvoeder
011
Simone de Roos en Freek Bucx
ouders die minder effectieve opvoedingsstrategiee¨n hanteren, geven vaker aan behoefte te hebben aan meer informele steun.
| Kennis
03 | 2011
De buurt als ‘medeopvoeder’
JeugdenCo |
12
BSL - JEC - 0000_JEC
Niet alleen het informele sociale netwerk kan ouders helpen bij de opvoeding van hun kinderen. Ook de buurt kan ouders tot steun zijn: buurtgenoten kunnen een oogje in het zeil houden en kinderen corrigeren wanneer ze asociaal of ander ongewenst gedrag vertonen (Sampson en anderen, 1999). Uit Opvoeden in Nederland blijkt dat de meeste ouders hun buurt kind- en gezinsvriendelijk vinden. Meer dan twee derde van de ouders meldt dat ouders in de buurt met elkaar over de kinderen praten en elkaar helpen als er iets aan de hand is. Ze zijn iets minder positief over de interesse die ouders in de buurt tonen voor hoe andere ouders opvoeden – slechts iets meer dan de helft van de ouders ervaart die interesse. Buurtgenoten praten dus wel over de kinderen, maar vragen minder naar wat andere ouders bezighoudt bij het opvoeden. Ook dit kan samenhangen met de eerdergenoemde cultuur van het ‘zelf doen’ in de opvoeding. Interesse tonen in andermans opvoeding kan in een dergelijke cultuur snel als bemoeienis worden ervaren (Speetjens en anderen, 2009). Wat betreft sociale controle zegt een ruime meerderheid van de ouders – 70 tot 85 procent – dat mensen de kinderen in de buurt kennen en in de gaten houden. Buurtgenoten spreken kinderen erop aan als ze geen rekening houden met anderen. Veel minder ouders – 57 procent – vinden dat buurtgenoten optreden tegen rondhangende jongeren. Verder ervaren de meeste ouders het opgroeiklimaat in de buurt als positief. Zo beoordeelt 90 procent van de ouders hun buurt als een goede buurt voor kinderen om in op te groeien. Volgens 79 procent van de ouders komen kinderen in hun buurt ook vaak bij andere gezinnen over de vloer. Niet alle buurten worden echter als even kind- en gezinsvriendelijk ervaren. In buurten met meer sociale achterstand, dat wil zeggen met een laag gemiddeld inkomen en opleidingsniveau en met relatief veel werkloosheid, is de onderlinge betrokkenheid en sociale controle volgens ouders lager en is ook het opgroeiklimaat minder positief dan in andere buurten.
012
Merendeel ouders voelt zich competent als opvoeder
| Kennis
13 JeugdenCo |
Niet voor alle ouders geldt dat het goed gaat met de opvoeding en dat ze voldoende ondersteuning krijgen uit hun sociale netwerk en de buurt. Dan gaat het voornamelijk om ouders die leven in gezinsomstandigheden met een groter risico op problemen, zoals alleenstaande ouders, laagopgeleide ouders en ouders met een laag inkomen. Als ouders de zorg en opvoeding niet kunnen delen met een partner en in financie¨le nood verkeren, kan dat leiden tot spanningen en stress, wat weer een wissel kan trekken op de kwaliteit van de opvoeding. Ouders in dergelijke kwetsbare omstandigheden maken minder vaak gebruik van effectieve opvoedingsstrategiee¨n dan andere ouders, blijkt uit Opvoeden in Nederland. Deze ouders straffen en negeren hun kind vaker, stimuleren de autonomie van het kind minder vaak en zijn minder consistent en voorspelbaar in hun gedrag tegenover hun kind dan andere ouders. Bovendien ontvangen ouders die van weinig geld moeten rondkomen en laag opgeleid zijn relatief weinig informele steun en hebben ze vaak behoefte aan meer steun. Dat laatste geldt ook voor alleenstaande ouders. Hoewel alleenstaande ouders meer informele opvoedingsondersteuning van hun ouders en vrienden krijgen dan tweeoudergezinnen, kunnen ze naar eigen zeggen nog meer hulp gebruiken. Alleenstaande ouders ontberen natuurlijk de steun van een partner bij de opvoeding en hebben vaak te maken met complexe problemen rond een scheidingssituatie, waardoor ze waarschijnlijk meer behoefte aan steun hebben dan andere ouders en een groter beroep op hun omgeving doen. Verder ervaren al deze kwetsbare groepen ouders hun buurt als minder kind- en gezinsvriendelijk. Deze ouders hebben dus op verschillende terreinen van hun opvoedingssituatie minder positieve ervaringen. Ook blijken hun kinderen vergeleken met andere kinderen een groter risico te lopen op het ontwikkelen van probleemgedrag en een slechtere gezondheid.
03 | 2011
Kwetsbare gezinnen
De ontwikkeling van kinderen
De bevindingen uit Opvoeden in Nederland suggereren dat de steun van het sociale netwerk en de buurt de kwaliteit van het opvoedend handelen van ouders kan vergroten, en dat dit op zijn beurt weer een positieve weerslag kan hebben op het gedrag van kinderen. Zo vertonen ouders die tevreden zijn met de steun uit hun netwerk meer ondersteunend en zelfstandigheid bevorderend gedrag, leggen zij de
BSL - JEC - 0000_JEC
013
| Kennis
03 | 2011
Simone de Roos en Freek Bucx
JeugdenCo |
14
regels meer uit, zijn zij meer consistent en voelen zij zich meer competent dan ouders die ontevreden zijn met de steun. Ondersteunend en consequent gedrag van ouders en een positieve opvoedingsbeleving blijken op hun beurt weer samen te gaan met een gunstige ontwikkeling van het kind. Want ouders die tevreden zijn over de opvoeding van hun kind, hun kind veel genegenheid tonen en responsief en consequent zijn, hebben vaker kinderen die gezond zijn en weinig last hebben van probleemgedrag dan ouders die minder tevreden zijn en een kwalitatief minder goede opvoeding bieden. Vanzelfsprekend kunnen deze samenhangen twee kanten op werken. Een kwalitatief goede opvoeding door ouders en een positieve kijk op de opvoeding kan bijdragen aan een gunstige ontwikkeling van een kind, maar omgekeerd kunnen problemen van kinderen er ook toe leiden dat ouders minder effectief gaan opvoeden en minder tevreden zijn over die opvoeding. Het onderzoek Opvoeden in Nederland vond plaats op e´e´n moment, waardoor wel een samenhang is aangetoond tussen de opvoeding en de ontwikkeling van kinderen, maar geen uitspraken te doen zijn over oorzakelijke verbanden. Daarvoor is het noodzakelijk om ouders en kinderen over langere tijd te volgen. Overigens loopt de relatie tussen informele ondersteuning en het gedrag van kinderen niet alleen indirect, via de opvoeding die ouders geven. Uit het onderzoek blijkt dat steun vanuit het bredere sociale netwerk van ouders ook onafhankelijk van de opvoeding een directe, afzonderlijke bijdrage kan leveren aan het verkleinen van de kans op teruggetrokken en angstig gedrag, sombere gevoelens en psychosomatische klachten van kinderen. Deze directe rol van het sociale netwerk van ouders bij het gedrag van kinderen is echter kleiner dan de indirecte rol die het netwerk speelt via de opvoeding door ouders.
Kinderen in de buurt
Naast het sociale netwerk speelt ook de buurt een rol bij het gedrag en de gezondheid van kinderen. Los van de opvoeding door ouders kan de buurt een gunstig effect hebben op hun ontwikkeling. Zo zijn kinderen die volgens hun ouders wonen in een buurt met een gunstig opgroeiklimaat, waarin ze veilig buiten kunnen spelen en vaak bij andere gezinnen over de vloer komen, meestal gezonder en socialer en hebben ze minder problemen in de omgang met leeftijdgenoten dan kinderen uit een buurt met een minder gunstig opgroeiklimaat. Een buurt met een prettig opgroeiklimaat zorgt ervoor dat kinderen weinig last hebben van omgevingsstress en veel ervaring
BSL - JEC - 0000_JEC
014
Merendeel ouders voelt zich competent als opvoeder
| Kennis
15 JeugdenCo |
Kortom, het onderzoek suggereert dat het informele sociale netwerk van ouders en de buurt een belangrijke rol kunnen spelen in het opvoeden en opgroeien van kinderen, maar dat die rol vooral indirect van aard is. Advies en steun van mensen om je heen die je kent en vertrouwt, kan stress en onzekerheid bij ouders verminderen en hen helpen hun opvoedingsstrategiee¨n bij te schaven en te verfijnen. En dat kan weer een gunstige bijdrage leveren aan de ontwikkeling van kinderen. De meeste ouders vinden dat zij voldoende steun uit hun netwerk ontvangen en ervaren hun buurt als ondersteunend. Dat geldt echter niet voor alle ouders. Vooral ouders in een kwetsbare gezinssituatie – alleenstaande ouders, laag opgeleide ouders en ouders met een laag inkomen – en ouders in sociaal zwakkere buurten hebben behoefte aan meer steun. De Centra voor Jeugd en Gezin die de afgelopen jaren zijn ontstaan, zouden met name in deze situaties een belangrijke functie kunnen vervullen, door aan de ene kant ouders advies en raad te geven en aan de andere kant de informele netwerken van ouders te versterken door hen in contact te brengen met andere ouders.
03 | 2011
kunnen opdoen in het contact met andere kinderen. Dat komt hun sociale ontwikkeling ten goede. Deze directe rol van de buurt is overigens klein vergeleken met de rol van de ouders. De buurt speelt vooral een indirecte rol, via de opvoeding door ouders. In sociaal zwakkere buurten maken ouders vaker gebruik van minder effectieve opvoedingsstrategiee¨n zoals straffen en negeren, en dat kan een negatief effect hebben op de ontwikkeling van kinderen. In buurten waarin volgens ouders meer sociale controle is en het opgroeiklimaat ook gunstiger is, maken ouders zich minder zorgen over de opvoeding en zijn zij meer ondersteunend en consistent in hun gedrag tegenover hun kinderen. En een positieve opvoedingsbeleving en ondersteunend en consequent gedrag van ouders hangen op hun beurt weer samen met een gunstigere ontwikkeling van de kinderen.
Dit artikel is gebaseerd op het Gezinsrapport 2011. Het rapport is te downloaden en te bestellen via www.scp.nl.
Dit artikel is, net als de andere artikelen in dit nummer, gratis te downloaden via www.jeugdenco.nl > Kennis > Jaargang 2011 > No 3/2011.
BSL - JEC - 0000_JEC
015
Simone de Roos en Freek Bucx
Verder lezen Bucx, F. (red.) (2011). Gezinsrapport 2011. Een portret van het gezinsleven in Nederland. Den Haag, Sociaal en Cultureel Planbureau. Groenendaal, H. & Dekovic´, M. (2000). Risicofactoren voor de kwaliteit van de opvoeding. Pedagogiek, jaargang 20, nummer 1, pagina 3-22. Hashima, P. & Amato, P. (1994). Poverty, Social Support, and Parental Behaviour. Child Development, jaargang 65, nummer 2, pagina 394-403. Hermanns, J. (2009). Het opvoeden verleerd. Inaugurele rede Kohnstammleerstoel. Amsterdam, Universiteit van Amsterdam. J/M (2007). Ouderonderzoek. J/M, september 2007, pagina 44-58. Kesselring, M., Gemmeke, M. & Geschiere, M. (2010). CJG kan opvoedkundige kracht van de omgeving versterken. Jeugd en Co Kennis, jaargang 4, nummer 3, pagina 19-28. Leventhal, T. & Brooks-Gun, J. (2000). The neighborhoods they live in. The effects of neighborhood residence on child and adolescent outcomes. Psychological Bulletin, jaargang 126, nummer 2, pagina 309-337. Ministerie voor Jeugd en Gezin (2008). De kracht van het gezin. Nota gezinsbeleid 2008. Den
03 | 2011 | Kennis
Haag, Ministerie voor Jeugd en Gezin. Portegijs, W., Hermans, B. & Lalta, V. (red.) (2006). Emancipatiemonitor 2006. Veranderingen in
Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling/Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (2009).
JeugdenCo |
16
de leefsituatie en levensloop. Den Haag, Sociaal en Cultureel Planbureau. Rispens, J., Hermanns, J.M.A. & Meeus, W.H.J. (1996). Opvoeden in Nederland. Assen, Van Gorcum.
Investeren rondom kinderen. Den Haag, Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling/Raad voor de Volksgezondheid en Zorg. Sampson, R. J., Morenoff, J.D. & Earls, F. (1999). Beyond Social Capital. Spatial Dynamics of Collective Efficacy for Children. American Sociological Review, jaargang 64, nummer 5, pagina 633-660. Speetjens, P., Linden, D. van der & Goossens, F. (2009). Kennis over opvoeden. De vragen van ouders, het aanbod van de overheid en de mogelijkheden van de markt. Utrecht, Trimbos-instituut. Verhoeven, M., Junger, M., Aken, C. van, Dekovic´, M. & Aken, M.A.G. van (2007). Parenting During Toddlerhood. Contributions of Parental, Contextual, and Child Characteristics. Journal of Family Issues, jaargang 28, nummer 12, pagina 1663-1691. Zeijl, E. & Egten, C. van (2008). Over opvoeden gesproken... Jeugdbeleid, jaargang 2, nummer 1, pagina 25-35.
Simone de Roos (
[email protected]) is auteur van het Gezinsrapport 2011. Zij werkt als onderzoeker bij de onderzoeksgroep Emancipatie, Jeugd en Gezin van het Sociaal en Cultureel Planbureau. Freek Bucx (
[email protected]) is redacteur en auteur van het Gezinsrapport 2011. Hij werkt als onderzoeker bij de onderzoeksgroep Emancipatie, Jeugd en Gezin van het Sociaal en Cultureel Planbureau.
BSL - JEC - 0000_JEC
016