Archeologisch onderzoek OTB/MER A1 Knooppunt Beekbergen te Apeldoorn Bureauonderzoek
GRONTMIJ ARCHEOLOGISCHE RAPPORTEN 992 Definitief
ISSN 1573-5710
Opdrachtgever: Rijkswaterstaat Oost-Nederland
Grontmij Nederland B.V. Houten, 31 augustus 2011
13/99100913/JB, revisie D2
Verantwoording
Titel
:
Archeologisch onderzoek OTB/MER A1 Knooppunt Beekbergen te Apeldoorn Bureauonderzoek Grontmij Archeologische Rapporten 992
Projectnummer
:
297266
Referentienummer
:
13/99100913/JB
Revisie
:
D2
Datum
:
31 augustus 2011
Auteur(s)
:
dhr. drs. J. Bex
E-mail adres
:
[email protected]
Gecontroleerd door
:
mevr. drs. H. Jansen (concept en D1) (bij afwezigheid dhr. drs. J. van der Roest)
Paraaf gecontroleerd
:
Goedgekeurd door
:
Paraaf goedgekeurd
:
Contact
:
mevr. ir. M.J. van Dullemen
Grontmij Nederland B.V. De Molen 48 3994 DB Houten Postbus 119 3990 DC Houten T +31 30 634 47 00 F +31 30 637 94 15
[email protected] www.grontmij.nl
13/99100913/JB, revisie D2 Pagina 2 van 24
Administratieve gegevens
Datum opdracht
:
1 september 2010
”
concept
:
26 november 2010
”
definitief D1
:
5 april 2011 reactie Apeldoorn (15-2-11) en RCE (28-3-11) verwerkt
”
definitief D2
:
31 augustus 2011 afmelding onderzoek opgenomen
Opdrachtgever
:
Ministerie van Infrastructuur en Milieu Rijkswaterstaat (RWS Oost Nederland)
Uitvoerder
:
Grontmij Nederland B.V.
Bevoegde overheid
:
Ministerie van Infrastructuur en Milieu, de Minister van Infrastructuur en Milieu adviseur namens het Ministerie van Infrastructuur en Milieu: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, mevr. drs. B.P. Speleers
Aanleiding
:
geplande verbetering en verbreding wegen rond verkeersknooppunt
Locatie
:
provincie
: Gelderland
gemeente
: Apeldoorn
plaats
: Apeldoorn
toponiem
: Knooppunt Beekbergen (A1-A50)
kaartblad
: 33 B APELDOORN
RD-coördinaten
: N
X: 198.180 / Y: 467.830
O
X: 200.145 / Y: 467.930
Z
X: 198.780 / Y: 464.995
W
X: 195.565 / Y: 465.430
centrum
X: 198.455 / Y: 466.825
(afb. 1.1)
afm. plangebied
: ca. 6 km tracé A1: km 84.25 - 88.17 A50: km 202.28 - 204.52
Archeoregio
:
Utrechts-Gelderse zandgebied
Archis2
:
onderzoeksmelding
: 43021 (= CIS-code)
onderzoeksnummer
: 37627 (afmelding 31 augustus 2011)
beheer en plaats
: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
Documentatie
:
13/99100913/JB, revisie D2 Pagina 3 van 24
Samenvatting
In opdracht van Rijkswaterstaat heeft Grontmij een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd naar het plangebied Knooppunt Beekbergen. In het plangebied zullen ingrepen worden uitgevoerd die er voor moeten zorgen dat er een verbetering van de huidige verkeersituatie plaatsvindt. De diepte van de verstoringen is vooralsnog niet exact bekend, maar deze zal uitsluitend plaatsvinden binnen het bestaande baanlichaam (van bermsloot tot bermsloot) / grondlichaam van de snelwegen. De met dit project gepaardgaande grondwerkzaamheden kunnen mogelijk een directe bedreiging vormen voor de eventuele archeologische waarden binnen het plangebied. Het onderhavige archeologisch rapport bevat tevens een (beperkte) cultuurhistorische analyse van het onderzoeksgebied. Het plangebied ligt ter hoogte van de snelwegen rondom het knooppunt Beekbergen (A1-A50) ten zuidoosten van de bebouwde kom van Apeldoorn. Het plangebied is gelegen in het Utrechts-Gelderse zandgebied. Het reliëfrijke landschap waar het onderzoeksgebied deel van uitmaakt, heeft vorm gekregen vanaf de voorlaatste IJstijd (Saaliën). Op de flanken van de stuwwal, ter hoogte van het onderzoeksgebied, werden tijdens de laatste IJstijd (Weichselien), als gevolg van het periodiek smelten van de gevallen sneeuw, sneeuwsmeltwatersedimenten afgezet. Dit is materiaal dat van hogerop de stuwwal is meegevoerd over de flauwe hellingen naar het dal. In het westelijk deel ligt nog een daluitspoelingswaaier. Binnen het onderzoeksgebied liggen verschillende soorten podzolgronden en vaaggronden (uit zand). De oudste bekende archeologische vondsten op de stuwwal van de Veluwe dateren uit de Oude Steentijd. In de Oude en Midden Steentijd bestond de menselijke aanwezigheid in het gebied uit rondtrekkende jager-verzamelaars. Pas in de loop van de Nieuwe Steentijd werd op de Veluwe overgegaan op een sedentaire leefwijze met landbouw als primaire voedselbron. In de Bronstijd nam de bevolkingsdichtheid op de Veluwe toe, maar vanaf de Late Bronstijd en de IJzertijd was het gebied vermoedelijk maar dunbevolkt aangezien er tot nog toe maar weinig nederzettingen uit deze periode zijn aangetroffen. In de buurt van Apeldoorn zijn ook nog maar weinig waarnemingen of sporen aangetroffen uit de Romeinse Tijd. In de Vroege Middeleeuwen neemt de ijzerwinning en -productie sterk toe op de oostelijke stuwwal. In de Late Middeleeuwen nam deze ijzerproductie juist weer sterk af en verarmde het gebied. Vanaf 1858 werd het Apeldoorns Kanaal aangelegd. Hierdoor ontstond een vaarroute van Apeldoorn naar de IJssel bij Dieren. In 1876 werd echter de spoorlijn tussen Apeldoorn en Zutphen in gebruik genomen, waardoor het vervoer over het kanaal verminderde. Tussen 1869 en 1871 werd het laatste stukje oerbos Beekbergerwoud (ter hoogte van verzorgingsplaats de Brink) ontgonnen en in cultuur gebracht. In 1972 werden het nieuwe verkeersknooppunt Beekbergen en de snelwegen geopend waarvoor de werkzaamheden zo’n 5 jaar eerder begonnen. Volgens de Archeologische beleidsadvieskaart Apeldoorn heeft het onderzoeksgebied afwisselend een middelmatige of lage trefkans. Bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen een zone met een middelmatige trefkans is archeologisch bureauonderzoek verplicht, daarin voorziet dit document. Volgens die beleidsadvieskaart dienen bij ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied gestreefd te worden naar behoud van de archeologische waarden. Er liggen geen archeologische monumenten binnen het plangebied. Volgens de gemeentelijke Cultuurhistorische Waardekaart ligt het merendeel van het plangebied binnen een zone met een lage attentiewaarde. Bij ruimtelijke ontwikkelingen is een cultuurhistorische quickscan naar objecten verplicht. Er bevinden zich echter geen cultuurhistorische bouwwerken of objecten binnen het plangebied. Het Apeldoorns Kanaal heeft wel een hoge attentiewaarde en dient bij ontwikkelingen behouden,
13/99100913/JB, revisie D2 Pagina 4 van 24
hersteld of versterkt te worden volgens de gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaart. Omdat de geplande ingrepen geen afbreuk doen aan de cultuurhistorische waarde of aanzicht van het kanaal, anders dan dat al tijdens de aanleg van de overbrugging en snelweg in het verleden al heeft plaatsgevonden, worden de geplande ingrepen niet als bezwaarlijk of als een verslechtering gezien in cultuurhistorisch opzicht. Omdat de ingrepen van het onderhavig project vrijwel uitsluitend plaatsvinden aan of in het bestaande baanlichaam van de snelwegen, is de verwachting dat tijdens de ingrepen er geen sprake zal zijn van directe verstoring van eventuele archeologische waarden. Indien er toch buiten het bestaande baanlichaam bodemingrepen worden gepland, dan kunnen daarbij wel degelijk archeologische sporen worden verstoord. Uit het bureauonderzoek is gebleken dat er binnen (de ondergrond van) het plangebied Knooppunt Beekbergen een lage kans bestaat op het aantreffen van archeologische waarden. Binnen het (ruimere) onderzoeksgebied zijn meerdere locaties / zones aan te wijzen die een middelhoge tot hoge archeologische verwachting hebben. Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek wordt geadviseerd geen vervolgonderzoek te laten plaatsvinden indien de bodemingrepen binnen de grondlichamen en nabij het bestaande asfaltdek worden uitgevoerd. De plaatsing van de staanders in de middenberm voor het kunstwerk over de A50, hoeft niet voorafgegaan te worden door (vervolg)onderzoek vanwege de beperkte omvang, locatie in de middenberm en de lage verwachtingswaarde ter plaatse. Indien er toch nieuwe watergangen moeten worden aangelegd of diepe ontgravingen (> 30 cm) gaan plaatsvinden buiten het bestaande baanlichaam, dan zullen de werkzaamheden, mede op basis van advies van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, moeten plaatsvinden onder archeologische begeleiding. Op basis daarvan kunnen de eventuele vervolgstappen worden bepaald. Mochten tijdens de grondwerkzaamheden echter toch archeologische of cultuurhistorische waarden, vondsten en/of sporen worden aangetroffen, dan dient direct contact te worden opgenomen met het bevoegd gezag in het kader van de wettelijke meldingsplicht (Monumentenwet 1988, artikel 53 en 54). Dit rapport is zoals gebruikelijk in concept voorgelegd aan de bevoegde overheid en aan de lokale overheid. Beide hadden wat kleine opmerkingen, die ook onderling zijn afgestemd en die vervolgens zijn verwerkt. De bevoegde overheid heeft het rapport beoordeeld en aangegeven in te stemmen met de inhoud van het rapport en de gegeven adviezen over te nemen. De bevoegde overheid heeft hiermee een selectiebesluit genomen.
13/99100913/JB, revisie D2 Pagina 5 van 24
Inhoudsopgave
Samenvatting................................................................................................................................. 4 1 1.1 1.2 1.3
Inleiding......................................................................................................................... 7 Algemeen ...................................................................................................................... 7 Beleidskader ................................................................................................................. 8 Doelstelling.................................................................................................................... 8
2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 2.8 2.9
Bureauonderzoek.......................................................................................................... 9 Werkwijze...................................................................................................................... 9 Geologie........................................................................................................................ 9 Bodem......................................................................................................................... 10 Geomorfologie ............................................................................................................ 11 AHN............................................................................................................................. 11 Landschappelijke omgeving en bewoningsgeschiedenis ........................................... 12 Archeologie ................................................................................................................. 14 Cultuurhistorie ............................................................................................................. 17 Archeologische verwachting ....................................................................................... 19
3 3.1 3.2
Conclusie en aanbevelingen....................................................................................... 21 Conclusie .................................................................................................................... 21 Aanbevelingen ............................................................................................................ 21
Literatuur en bronnen .................................................................................................................. 22 Verklarende woordenlijst en afkortingen ..................................................................................... 23
Bijlage 1: Archeologische basiskaart Archis Bijlage 2: Archeologische basiskaart Apeldoorn Bijlage 3: Cultuurhistorische Waardenkaart Apeldoorn Bijlage 4: Ontwerptekeningen A1 / A50
13/99100913/JB, revisie D2 Pagina 6 van 24
1
Inleiding
1.1 Algemeen Rijkswaterstaat is voornemens om de verkeerssituatie rond knooppunt Beekbergen in de gemeente Apeldoorn te verbeteren. Op de autosnelweg A1 tussen Apeldoorn-Zuid en knooppunt Beekbergen worden maatregelen genomen om op korte termijn de bereikbaarheid en doorstroming te verbeteren. Het betreft de volgende maatregelen: • aanleg van weefstroken op de A1 tussen Apeldoorn-Zuid en Beekbergen (beide rijbanen); • aanpassing van de verbindingsweg Deventer - Arnhem in knooppunt Beekbergen (tweestrooks met nieuw alignement); • aanpassing van de westbaan van de A50 tussen Beekbergen en verzorgingsplaats De Brink (uitbreiding rijbaan met extra strook). De werkzaamheden houden onder meer in dat er een nieuwe overbrugging komt om het verkeer uit het oosten (A1) naar het zuiden (A50) te leiden. Deze overbrugging zal bestaan uit een nieuw op te brengen grondlichaam naar het kunstwerk dat de A50 overspant. Dit kunstwerk zal gefundeerd worden op staanders die in de middenberm en in de tussenberm tussen de oostelijke hoofdrijbaan en parallelbaan geplaatst zullen worden. Wat de diepte van de onderkant van deze staanders zal zijn, is op het moment van het schrijven van dit rapport nog niet vastgesteld. Eén lus van het huidige klaverblad zal worden opgeheven. Tussen de verzorgingsplaats De Brink en het knooppunt ten noorden daarvan, zal aan de westzijde van de A50 een extra rijstrook worden aangelegd. Op de A1 tussen Beekbergen en afslag Apeldoorn-Zuid wordt aan beide zijden een rijstrook toegevoegd. Aan de zuidzijde van de A1 zal hiervoor het baanlichaam verbreed worden door aanberming. Er worden (vooralsnog) geen nieuwe sloten gegraven. De bestaande kunstwerken zullen niet worden aangepast. Alle bovengenoemde werkzaamheden vallen binnen het bestaande baanlichaam (van bermsloot tot bermsloot) van de huidige snelwegen.
Afbeelding 1.1
voorgenomen aanpassingen rond knooppunt Beekbergen
Bron: RWS.
13/99100913/JB, revisie D2 Pagina 7 van 24
Inleiding
De met dit project gepaardgaande grondwerkzaamheden kunnen een directe bedreiging vormen voor de eventuele archeologische waarden binnen het plangebied. Rijkswaterstaat OostNederland heeft hiertoe Grontmij Nederland B.V. onder meer de opdracht gegeven een archeologisch onderzoek uit te voeren. Het onderhavige archeologisch rapport bevat tevens een (beperkte) cultuurhistorische analyse van het onderzoeksgebied. Het plangebied (= het gebied waarbinnen de daadwerkelijke werkzaamheden plaatsvinden, zie afb. 1.1, in kleuren weergegeven) ligt ter hoogte van de snelwegen rondom het knooppunt Beekbergen (A1-A50) ten zuidoosten van de bebouwde kom van Apeldoorn. Het onderhavige plangebied ligt rond de wegen van het knooppunt Beekbergen en wordt in het zuiden begrensd door verzorgingsplaats De Brink langs de A50 en in het westen door knooppunt ApeldoornZuid (afslag 20). Het plangebied ligt binnen de bovengenoemde grenzen waarbij de feitelijke werkzaamheden en ingrepen een aanzienlijk minder ruimtebeslag zullen hebben dan bovengenoemde begrenzing. Voor het archeologisch onderzoek is een bandbreedte van circa 50 m vanaf de hartlijn van de snelwegen aangehouden. De mogelijke toekomstige werkzaamheden aan het baanlichaam (van bermsloot tot bermsloot) van de snelwegen zullen binnen deze zone blijven. De in dit document gebruikte term onderzoeksgebied omvat het gebied van circa een kilometer rondom het plangebied, hetgeen ongeveer overeenkomt met het gebied zoals weergeven op de luchtfoto van afb.1.1. 1.2 Beleidskader De Wet op de archeologische monumentenzorg is 1 september 2007 in werking getreden, waarmee de uitgangspunten van het Europese Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving zijn geïmplementeerd. Het belangrijkste uitgangspunt van de wet is om archeologische waarden in de ondergrond (ter plekke) te behouden, omdat de bodem nu eenmaal de beste conserveringsomgeving is (behoud in-situ). Door de herziening van de Monumentenwet hebben gemeenten een grotere verantwoordelijkheid gekregen op het terrein van het archeologisch erfgoed. Gemeenten zijn verplicht om een eigen archeologiebeleid op stellen. Gemeenten dienen daarbij in de ruimtelijke ordening rekening houden met archeologische waarden in de ondergrond. Als gemeentelijke beleid ontbreekt, moeten de ruimtelijke plannen getoetst worden aan het provinciale beleid. De gemeente Apeldoorn beschikt over een eigen vastgesteld cultuurhistorisch en archeologisch beleid 1. De gemeente wil hiermee meer dan ‘behoud door conserveren’ en richt zich daarom op ‘behoud door ontwikkeling’. Cultuurhistorie dient ingezet te worden als kennis- en inspiratiebron voor nieuwe ontwikkelingen. Aan het doen van archeologisch (bureau-)onderzoek naar een gebied binnen de gemeente Apeldoorn, zijn een aantal eisen gesteld. Deze worden nader toegelicht en behandeld in § 2.4. 1.3 Doelstelling Doel van het onderzoek is het in kaart brengen van de te verwachten archeologische waarden binnen het plangebied en het omliggende gebied (onderzoeksgebied) op basis van bestaande bronnen. Hiervoor wordt een bureauonderzoek uitgevoerd, waarbij een specifiek verwachtingsmodel wordt opgesteld. Dit archeologisch bureauonderzoek is conform KNA 3.2 uitgevoerd. Op basis van dit bureauonderzoek kunnen, met betrekking tot de archeologie, de mogelijke knelpunten van het ontwerp in kaart worden gebracht. Daarbij zal tevens een advies worden gegeven met betrekking tot de noodzaak van een eventueel archeologisch vervolgonderzoek en indien dit van toepassing is, uit welke stappen dit vervolgonderzoek zou kunnen bestaan.
1
Nota I-cultuur Een nieuw cultuurhistorisch beleid (www.apeldoorn.nl) en RAAP-rapport 1131 (Willemse 2006).
13/99100913/JB, revisie D2 Pagina 8 van 24
2
Bureauonderzoek
2.1 Werkwijze Bij het bureauonderzoek is gekeken naar voor het onderzoeksgebied relevante gegevens met betrekking tot de archeologie, cultuurhistorie, geologie en bodem. Hierbij zijn de volgende werkzaamheden verricht: • het bestuderen van bodemkaarten en van geologische, geomorfologische en topografische kaarten; • het raadplegen van de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) van de provincie Gelderland; • het raadplegen van het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) • het inventariseren van archeologische waarnemingen en in het verleden verrichte archeologische onderzoeken in het Archeologisch Informatie Systeem Archis2; • het raadplegen van de Archeologische Monumentenkaart (AMK); • het raadplegen van de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW); • het raadplegen van de Kennisinfrastructuur Cultuurhistorie (KICH); • het raadplegen van de gemeente Apeldoorn, sectie Archeologie; • het raadplegen van de gemeentelijke beleidsadvieskaart met bijbehorende rapportage 2; • het raadplegen van de Archeologische Werkgroep Apeldoorn; • het raadplegen van de CHA Beekbergen en Lieren; • het raadplegen van historisch kaartmateriaal; • het raadplegen van overige relevante literatuur en bronnen. In de navolgende paragrafen worden eerst de geologie en bodemopbouw van het onderzoeksgebied beschreven. Daarbij wordt het bijbehorende landschap beschreven en wat dit kan betekenen voor de archeologie. Daarna zullen de al bekende archeologische en cultuurhistorische waarden van het onderzoeksgebied worden besproken. Op basis van de gegevens van zowel de geologische en bodemkundige opbouw als van de bekende archeologische waarden wordt een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied opgesteld. Daarin wordt per archeologische periode aangegeven hoe groot de kans is op het aantreffen van archeologische waarden. 2.2 Geologie Het landschap heeft altijd een belangrijke rol gespeeld in het nederzettingspatroon en exploitatiemogelijkheden van de mens. Bij onderzoek naar archeologische sporen in een bepaald gebied is het van belang om te proberen te achterhalen hoe het landschap er in het verleden kan hebben uit gezien. Men kan meer te weten komen over dit landschap door de geologische opbouw en de bodem van een gebied te bestuderen. Het plangebied is gelegen in het Utrechts-Gelderse zandgebied. Het reliëfrijke landschap waar het onderzoeksgebied deel van uitmaakt heeft vorm gekregen vanaf de voorlaatste IJstijd, het Saaliën. Tijdens deze IJstijd bereikte het landijs vanuit Scandinavië het noordelijk deel van Nederland, tot ongeveer de lijn Haarlem - Utrecht - Nijmegen. De landijskappen verdrukte de ondergrond en stuwde een deel van de bevroren bovengrond voor zich uit en vormden zo stuwwallen. Deze stuwwallen bestaan hoofdzakelijk uit grove zanden, grind en (zwerf-)stenen. De 2
Willemse 2006 (RAAP-rapport 1131).
13/99100913/JB, revisie D2 Pagina 9 van 24
Bureauonderzoek
ijskappen en ijswaterstromen onder het landijs slepen ook diepe dalen en bekkens uit tijdens hun tocht over land. Het plangebied is gelegen op de overgang van een tijdens het Saaliën gevormde stuwwal van de Veluwe met een glaciaal bekken van het IJsseldal. Na het Saaliën is het bekken opgevuld met glaciofluviatiele en glaciolacustriene afzettingen (smelwaterafzettingen), welke behoren tot de Formatie van Drenthe. Tabel 2.1
indeling van het Pleistoceen en het Holoceen
Geologisch tijdvak
Chronostratigrafie
Laat-Holoceen Midden-Holoceen
Subatlanticum Subboreaal Atlanticum Boreaal Preboreaal
Vroeg-Holoceen
Laat-Pleistoceen Midden-Pleistoceen ↓
Weichselien Eemien Saalien Holsteinien Elsterien
Datering in jaren v.Chr.
glaciaal interglaciaal glaciaal interglaciaal glaciaal
1.100 3.800 7.000 8.000 9.000
– – – – –
heden 1.100 3.800 7.000 8.000
120.000 130.000 370.000 410.000 475.000
– – – – –
9.000 120.000 130.000 370.000 410.000
In de warmere periode van het interglaciaal Eemien steeg de zeespiegel tot ongeveer 8 m +NAP. De zee drong daardoor de laaggelegen bekkens binnen waarbij brakwaterklei werd afgezet behorend tot de Eem Formatie 3. Tijdens deze warmere periode kon vegetatie tot ontwikkeling komen waarbij vrijwel zeker ook bodemvorming optrad. Deze bodems zijn vermoedelijk in de opvolgende IJstijd van het Weichselien weer geërodeerd. In de laatste IJstijd (Weichselien) bereikte het landijs Nederland niet, maar zorgde hier wel voor een poolklimaat met koude en droge weersomstandigheden. De bovengrond was schaars begroeid en de wind kreeg vat op de dorre (zand-)vlakten. Hierbij werden grote hoeveelheden zand door de wind verplaatst, veelal afkomstig uit het droogliggende Noordzeebekken. Tijdens die periode werd het IJsselbekken verder opgevuld met fluvioperiglaciale afzettingen en eolische afzettingen (dekzand) behorend tot de Formatie van Boxtel. Op de flanken van de stuwwal ter hoogte van het onderzoeksgebied werden als gevolg van het periodiek smelten van de gevallen sneeuw zogenaamde sneeuwsmeltwatersedimenten afgezet. Dit is materiaal dat van hogerop de stuwwal is meegevoerd over de flauwe hellingen naar het dal. Door warmere klimatologische omstandigheden in het daarop volgende en thans nog voortdurende Holoceen, smolten de landijskappen en liep ook het Noordzeebekken weer geleidelijk vol water. Hierdoor steeg de relatieve grondwaterspiegel en trad een vernatting van de ondergrond van het onderzoeksgebied op. In combinatie met het warme klimaat ontstonden ook weer gunstige omstandigheden voor de ontwikkeling van vegetatie en bodemvorming. Langs de voet van de stuwwal ontsprongen beekjes door kwel van het bovenop de stuwwal gevallen regenwater. 2.3 Bodem Binnen het onderzoeksgebied liggen volgens de Bodemkaart 4 drie verschillende bodemtypes. Dit zijn Humuspodzolgronden, in dit geval een Veldpodzolgrond (Hn21) uit leemarm en zwak lemig fijn zand. Een podzolgrond is een overwegend oude grond waarin over langere tijd, bodemvorming tot stand is gekomen. Binnen het onderzoeksgebied liggen daarnaast ook Kalkloze Zandgronden behorende tot de eerdgronden. Dit zijn Gooreerdgronden (pZn23 en pZn 30) en Beekeerdgronden (pZg23) uit lemig fijn zand. Het fijne zand, maar ook het kalkloze, verwijst naar de herkomst uit dekzand. De wind kreeg namelijk beter vat op de lichte en kleinere fracties van het zand. Doordat dit dekzand relatief lange tijd aan het oppervlak heeft gelegen en daarmee blootgesteld aan de regen, is het zand ontkalkt. Een Beekeerdgrond bevat een humus- of plantenrijk pakket dat zich heeft kunnen vormen in een vochtig milieu. In overeenstemming met 3 4
Berendsen 2005, 47. Blad 33 West & Oost Apeldoorn, 1979.
13/99100913/JB, revisie D2 Pagina 10 van 24
Bureauonderzoek
de naam, komen deze gronden dikwijls voor in de nabijheid van een beek of andere waterbron zoals (dicht) aan het oppervlak komend grondwater.
Afbeelding 2.1
Bodemkaart uit Archis met in blauw kader het plangebied.
2.4 Geomorfologie De geomorfologische kaart van het gebied toont de landschapsvormen die als gevolg van geologische processen ontstaan zijn. Het westelijk deel van het plangebied bevindt zich in een daluitspoelingswaaier (code 4G3). Binnen deze zone is sediment afkomstig van de hoger gelegen gronden via dalen naar beneden gespoeld en neergeslagen. Het middendeel rond het knooppunt Beekbergen bevindt zich binnen een zone met welvingen in sneeuwsmeltwaterafzettingen (code 3L3). Het oostelijke en zuidelijke uiteinde van het plangebied bevinden zich in een zone met sneeuwsmeltafzettingen (code 2M7). Nabij het plangebied ligt een zone met dekzanden [+/- oud bouwlanddek] (code 3K14). 2.5 AHN Het Actueel Hoogtebestand Nederland vormt een aanvullende informatiebron voor de landschapsanalyse. Dit met behulp van laser-altimetrie verkregen digitale bestand vormt een goed beeld van het reliëf in het plangebied. Op onderstaande afbeeldingen is het reliëf rond het onderzoeksgebied in beeld gebracht.
Afbeelding 2.2 uitsnede AHN met links de hoog gelegen stuwwallen (oranje) en rechts het lager gelegen bekken van het IJsseldal met de meanderende rivier (blauw-groen) bron: AHN.
13/99100913/JB, revisie D2 Pagina 11 van 24
Bureauonderzoek
Afbeelding 2.3
uitsnede AHN rondom het plangebied.
legenda in m +NAP
bron: AHN.
Op afb. 2.2 is links de hoog gelegen stuwwal van de Veluwe te zien (oranje) en rechts het lager gelegen glaciale bekken van het IJsseldal (blauw). Deze landschapsvormen zijn voornamelijk tijdens de voorlaatste IJstijd gevormd. In de laatste IJstijd is over dit landschap, voornamelijk in het bekken, een dik pakket dekzand afgezet. Op de helling van de stuwwal met het IJsseldal zijn sneeuwsmeltwaterafzettingen afgezet gedurende de laatste IJstijd waardoor een relatief flauwe helling is ontstaan. Op afb. 2.3 zijn dekzandruggetjes of sneeuwsmeltwaterafzettingen te zien als lichtgroene zones binnen het overwegend blauwe gebied. Het baanlichaam van de A1 en delen van het knooppunt Beekbergen liggen duidelijk hoger in het landschap. Dit is het gevolg van het aanleggen van een kunstmatig talud / grondlichaam ten tijde van de aanleg van deze snelwegen. Het baanlichaam van het zuidelijk deel van de A50 binnen het plangebied, ligt nauwelijks hoger dan het omliggende gebied. Hier is vooral sprake van een ingegraven cunet voor het baanvak. 2.6
Landschappelijke omgeving en bewoningsgeschiedenis
2.6.1 Prehistorie De oudste bekende archeologische vondsten op de stuwwal van de Veluwe dateren uit de Oude Steentijd 5. Deze vondsten zijn afkomstig van Neanderthalers die in deze periode in het gebied leefden. Tijdens de IJstijd werd de omgeving vermoedelijk niet of nauwelijks betreden omdat de klimatologische omstandigheden niet of minder geschikt waren voor de mens en zijn voedselbronnen. Vanaf het aanbreken van het warme Holoceen, circa 10.000 jaar geleden, wordt de Veluwe vermoedelijk continue door de mens bezocht en bewoond. In de Oude en Midden Steentijd bestond de menselijke aanwezigheid uit rondtrekkende jager-verzamelaargroepen die de natuurlijke grondstoffen van het gebied exploiteerden. De sporen die zij in het landschap hebben achtergelaten zijn beperkt van omvang en dikwijls slecht geconserveerd. De sporen kunnen bestaan uit locaties van tijdelijke kampementen die tegenwoordig herkenbaar zijn aan bijvoorbeeld de restanten van vuurplaatsen of een vondstspreiding van vuursteenfragmenten. Deze sporen zijn in het gebied regelmatig aangetroffen langs fossiele beeklopen en meertjes en op dekzandruggen.
5
Tekst van § 2.6 is grotendeels overgenomen uit of ontleend aan Willemse 2006.
13/99100913/JB, revisie D2 Pagina 12 van 24
Bureauonderzoek
Tabel 2.2 overzicht van archeologische perioden
periode Nieuwe Tijd Late Middeleeuwen Vroege Middeleeuwen Romeinse Tijd IJzertijd Bronstijd Neolithicum (Nieuwe Steentijd) Mesolithicum (Midden Steentijd) Laat-Paleolithicum (Late Oude Steentijd)
datering
12 800 1.900 5.325 9.000
1500 1050 450 v. Chr. v. Chr. v. Chr. v. Chr. v. Chr.
- heden - 1500 n.Chr. - 1050 n.Chr. 450 n.Chr. 12 v. Chr. 800 v. Chr. - 1.900 v. Chr. - 4.900 v. Chr. tot 9.000 v. Chr.
In de Nieuwe Steentijd werd de landbouw geïntroduceerd als voornaamste voedselbron. Hierdoor moest men voor langere tijd op één locatie gaan wonen om de akkers te bewerken en te beheren. De overgang van een jager-verzamelaarsamenleving naar een boerensamenleving ging vermoedelijk geleidelijk. Pas in de loop van de Nieuwe Steentijd begon men op de Veluwe over te gaan op een sedentaire leefwijze met veeteelt en akkerbouw als primaire voedselbronnen. In de overgangsfase heeft mogelijk een combinatie van beide voedseleconomieën bestaan. Een landbouwsamenleving vereist meer gereedschappen voor de bewerking van het land en voorwerpen om het geoogste voedsel te kunnen bewaren. De plaatsgebonden samenlevingen hadden daarbij boerderijen als onderkomen voor have en goed. Aanvankelijk vond de landbouw nog plaats op de hogere gronden als dekzandruggen en stuwwalflanken, maar later werden ook de zandgronden bovenop de stuwwal in gebruik genomen. De materiële cultuur en de neerslag daarvan, is bij plaatsgebonden boerensamenlevingen groter dan de constant rondtrekkende groepen. Hierdoor is de kans op het vinden van die sporen tegenwoordig ook groter. In de Bronstijd nam de bevolkingsdichtheid op de Veluwe toe. Door het kappen van bos en de intensieve veeteelt en beweiding ontstonden vermoedelijk de eerste heidevelden en lokale zandverstuivingen. De (gemeentelijke) verwachting - zoals verwoord door Willemse 6 - is dat de nederzettingen vanaf de Midden Bronstijd voornamelijk op de flanken van de droogdalen en in het overgangsgebied tussen de stuwwal en het dekzandgebied voorkomen. Vanaf de Late Bronstijd en de IJzertijd werd het gebied mogelijk maar dunbevolkt aangezien tot nog toe maar weinig nederzettingen uit deze periode zijn aangetroffen. 2.6.2 Romeinse Tijd Tijdens het grootste deel van de Romeinse Tijd lag het onderzoeksgebied buiten de grenzen van het Romeinse Rijk, waarvan de Oude Rijn sinds 47 n.Chr. de noordgrens vormde. Het onderzoeksgebied viel waarschijnlijk wel binnen de invloedsfeer van de Romeinen en er zal vrijwel zeker een uitwisseling van contacten, gebruiksgoederen en diensten hebben plaatsgevonden tussen de twee gebieden. Er zal in deze periode net als in de IJzertijd vermoedelijk geen intensieve bewoning zijn geweest in het gebied van de Veluwe. De stuwwal vormde wel een goede doorgangsroute over land tussen het Romeinse Rijk in het zuiden en de noordelijke (Friese) kust- en veengebieden van het vrije Germanië. In de buurt van Apeldoorn zijn nog maar weinig waarnemingen of sporen aangetroffen uit de Romeinse Tijd. 2.6.3 Middeleeuwen In de Vroege Middeleeuwen nam het bevolkingsaantal op de Veluwe toe, getuige de vele grafvelden en nederzettingen uit de Merovingische periode van de 6e en 7e eeuw. In de opvolgende Karolingische periode neemt de ijzerwinning en -productie sterk toe op de oostelijke stuwwal. In de omgeving zijn talloze resten van deze ‘ijzerindustrie’ aangetroffen in de vorm van afvalhopen van slak. Voor de productie van ijzer was veel hout nodig voor in de smeltovens. Mede als ge6
Willemse 2006.
13/99100913/JB, revisie D2 Pagina 13 van 24
Bureauonderzoek
volg van de ijzerindustrie, is veel van het bosgebied in deze periode gekapt en daarmee getransformeerd in heidevelden of zandverstuiving. In de Late Middeleeuwen nam de ijzerproductie sterk af en verarmde het gebied. Op de heidevelden werden de schaapskudden geweid die het uitgestrekte heidegebied juist in stand hielden of zelfs nog verder verschraalden. Door het afplaggen van heide, overbeweiding of brand raakten de gronden uitgeput en verdween de schaarse vegetatie en kwam het onderliggende zand aan het oppervlak. Hierdoor ontstonden zandverstuivingen die konden uitgroeien tot grote duingebieden of terreinen afdekten. De bewoning en landbouw gingen zich in deze periode weer concentreren op de flanken van de stuwwallen. Rondom de nederzettingen werden complexen met bouwland ingericht waar de essen of enken werden gevormd. De laag gelegen vochtige gebieden werden benut als gras- of hooiland. 2.6.4 Nieuwe Tijd In de Nieuwe Tijd bestond het landschap uit kleinschalige nederzettingen op voornamelijk de flanken van de stuwwal. Nabij de dorpen lagen de essen met in de relatief lage gebieden de hooilanden. Op de stuwwal lagen de uitgestrekte heidevelden of stukken (aangeplant) bos. Tot in de 19e eeuw vonden er geen ingrijpende veranderingen plaats in het landgebruik. Mede door de introductie van kunstmest waren de schapen niet meer nodig. Hierdoor konden de heidevelden worden herbost en ook de lagere (natte) zandgebieden of hooilanden voor de akkerbouw in gebruik worden genomen. Vanaf 1858 werd het kanaal dat ter hoogte van het plangebied ligt, aangelegd. Hierdoor ontstond een vaarroute van Apeldoorn naar de IJssel bij Dieren. In 1876 werd echter de spoorlijn tussen Apeldoorn en Zutphen in gebruik genomen waardoor het vervoer over het kanaal verminderde. Tussen 1869 en 1871 werd het laatste stukje oerbos Beekbergerwoud (ter hoogte van verzorgingsplaats De Brink) ontgonnen en in cultuur gebracht. Eind jaren ’60 van de vorige eeuw werd begonnen met de voorbereidingen ten behoeve van de realisatie van de binnen het onderzoeksgebied gelegen deel van de snelwegen A1 en A50. Hierbij werd door het landelijke gebied een geheel nieuw traject gekozen en werden er viaducten, grondlichamen en watergangen aangelegd. Hiervoor hebben een aantal voormalige erven met bebouwing plaats moeten maken voor het baanlichaam (zie KICH). In 1972 was dit deel klaar en werden deze wegen in gebruik genomen. 2.7
Archeologie
2.7.1 Archis en AMK In het centrale informatiesysteem Archis2 staan in principe alle bekende archeologische waarden en waarnemingen aangegeven. In de nabijheid van het plangebied zijn echter geen waarnemingen bekend (bijlage 1). Dit betekent niet direct dat er in het verleden binnen het onderzoeksgebied geen archeologische sporen zijn aangetroffen. Ter hoogte van het plangebied wordt momenteel namelijk een archeologisch proefsleuvenonderzoek uitgevoerd op basis van eerder aangetroffen archeologische waarden of vindplaatsen tijdens een booronderzoek (zie § 2.7.5). Deze waarnemingen zijn alleen nog niet aangemeld in Archis omdat het onderzoek nog loopt. Terreinen waarvan de archeologische waarde bekend is, staan aangegeven op de Archeologische Monumentenkaart (AMK). De AMK wordt per provincie ontwikkeld in samenwerking met de RCE. De terreinen op de AMK zijn ingedeeld in drie categorieën: terreinen met archeologische waarde, hoge archeologische waarde en zeer hoge archeologische waarde. Onder deze laatste categorie vallen ook de terreinen die op grond van de Monumentenwet zijn beschermd. Statustoekenning vindt plaats nadat het terrein is getoetst op een aantal door de RCE gehanteerde criteria (kwaliteit, zeldzaamheid en contextwaarde). Binnen het plangebied zijn echter geen monumenten bekend.
13/99100913/JB, revisie D2 Pagina 14 van 24
Bureauonderzoek
2.7.2 IKAW De Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) geeft voor heel Nederland de kans op het aantreffen van archeologische sporen weer. Die trefkans is aangegeven in vier categorieën: hoog, middelhoog, laag en zeer laag. Deze kaart is onder andere gebaseerd op de relatie die er bestaat tussen de bodemsoort en de eerder aangetoonde aanwezigheid van archeologische vindplaatsen binnen dat soort landschappelijke zones. Een punt van aandacht daarbij is dat de IKAW grotendeels is gebaseerd op kaarten met een schaal van 1 : 50.000. Op lokaal schaalniveau is de kaart daarom minder betrouwbaar. Daarbij komt dat de IKAW voornamelijk gebaseerd is op de aanwezigheid van nederzettingen en niet op bijvoorbeeld grafvelden of geïsoleerde offerplaatsen. Volgens de IKAW ligt het plangebied voor het merendeel in een zone met een lage kans op het aantreffen van archeologische waarden (bijlage 1). Dit heeft te maken met de bodemsoort in relatie met de tot nog toe weinig aangetroffen archeologische sporen in dit gebied. In dit geval een relatief laaggelegen natte bodem in de nabijheid van hogere gronden. Het deel van het plangebied vanaf knooppunt Apeldoorn Zuid (afslag 20) tot aan het Kanaal Zuid ligt binnen een zone met een middelhoge kans op het aantreffen van archeologische sporen. In de beide zuidelijke oksels van het knooppunt Beekbergen liggen eveneens twee zones met een middelhoge verwachting. Bij het knooppunt Voorst (afslag 21) ligt aan de noordzijde, ter hoogte van de IJsseldijk, een kleine zone met een hoge kans op het aantreffen van archeologische sporen. Dit komt omdat ter plaatse enkele percelen liggen met een oud esdek. Hier is in de loop der tijd door toedoen van het regelmatig aanbrengen van potstalbemesting een dik cultuurdek ontstaan. In dat pakket kunnen archeologische waarden zitten, maar vooral de (natuurlijke) grond daaronder levert dikwijls goed geconserveerde bewoningssporen op uit de periode van voor het ontstaan van het esdek. Het esdek zelf geeft ook al aan dat daar nabij bewoning moet hebben plaatsgevonden. 2.7.3 CHW In aanvulling op de landelijke verwachtings- en kenmerkenkaarten hebben veel provincies eigen kaarten vervaardigd, waarin veel lokale gebiedskennis is opgenomen. Deze kaarten hebben over het algemeen een hoger detailniveau dan de landelijke kaarten. De Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) van de provincie Gelderland is digitaal beschikbaar.
Afbeelding 2.4 uitsnede CHW met links de historisch geografische kenmerken en rechts de historisch geografische waardering van de gemeente Apeldoorn.
Volgens de CHW Kenmerken Historische Geografie (afb. 2.4, links) ligt het plangebied in de zone van jonge nat-droge (kamp)ontginningen (lichtgroen) binnen het zandgebied van stuwwallen en dekzandruggen. Dit gebied heeft de waardering ‘van waarde’ toebedeeld gekregen. Volgens de CHW Waarden Historische Geografie (afb. 2.4, rechts) liggen binnen het onderzoeksgebied twee verschillende zones. Een (lichtgele) zone met een lage waardering en een (donkergele) zone met een middelhoge waardering. Aangezien de geplande werkzaamheden bin-
13/99100913/JB, revisie D2 Pagina 15 van 24
Bureauonderzoek
nen of nabij het bestaande baanlichaam van de snelwegen blijft en niet het gehele landelijke gebied daar omheen aantasten of veranderen, heeft de waardering volgens CHW geen directe gevolgen voor het onderhavige project. Verder komt de CHW niet met relevante aanvullende gegevens voor het plangebied. 2.7.4 Gemeente Apeldoorn Ten behoeve van dit archeologisch onderzoek is contact opgenomen met de Sectie Archeologie van de Gemeente Apeldoorn 7. De sectie archeologie heeft aangegeven welke bronnen ten minste geraadpleegd dienen te worden bij het doen van een archeologisch bureauonderzoek naar een gebied binnen de gemeente Apeldoorn. De vereiste te raadplegen bronnen zijn alle geraadpleegd (zie § 2.1) en indien de gegevens relevant of van toegevoegde waarde waren, zijn deze opgenomen in dit rapport. Tijdens het telefonisch overleg tussen mevr. drs. M. Parlevliet van de gemeente Apeldoorn (sectie archeologie) en de auteur is het onderzoeksgebied en het ter hoogte van het knooppunt Beekbergen lopende archeologisch veldonderzoek (onderzoeksmelding 30801 en 41792) kort besproken. Dit lopende onderzoek wordt in de volgende paragraaf nader omschreven. Ten behoeve van dit onderzoek is contact opgenomen met de Archeologische Werkgroep Apeldoorn 8. Zij kwamen met enkele aanvullende gegevens over het gebied. Zo schijnt uit mondelinge overlevering bekend te zijn dat tijdens de aanleg van de A50 rondom de verzorgingsplaats De Brink, complete boomstammen werden aangetroffen in de bodem. Deze zouden bij vorst zijn omgezaagd maar niet altijd voor het invallen van de dooi uit het natte moerasgebied zijn gehaald en dus in de ondergrond zijn weggezakt en achtergebleven. Tijdens werkzaamheden ten behoeve van de ontwikkeling van een nieuw natuurgebied op de oude locatie van het Beekbergerwoud, kwamen grote cirkels als grondsporen te voorschijn waaraan vooralsnog een vermoedelijke datering rond 1800 kan worden gegeven. Op de hogere delen van dit landschapstype werd jarenlang regelmatig vuursteen verzameld door de AWA. Bij Het Woudhuis (bosgebiedje ten noorden van het plangebied) werd door een boer een bronzen (koker)bijl gevonden. Bovengenoemde gebieden hebben een verhoogde cultuurhistorische waarde (attentiegebieden) hetgeen niet direct overeenkomt met de archeologische verwachtingswaarde. Volgens de Archeologische beleidsadvieskaart Apeldoorn, in dit geval de archeologische verwachtingskaart, heeft het plangebied een afwisselend middelmatige of lage trefkans (bijlage 2). Bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen een zone met een middelmatige trefkans is archeologisch bureauonderzoek verplicht, daarin voorziet dit document. Afhankelijk van de uitkomsten kan veldonderzoek verplicht worden gesteld. Binnen deze zones dient gestreefd te worden naar het behoud van archeologische waarden. Op een aantal locaties schampt het plangebied een zone met een hoge trefkans. In het oostelijk deel van het onderzoeksgebied, ter hoogte van de IJsseldijk, ligt volgens de archeologische verwachtingskaart een oud bouwlanddek of esdek waar de cultuurhistorische waardering en verwachting hoog is. Dit esdek zal bij de voorgenomen plannen niet worden aangetast. De hogere delen van het landschap (zie AHN, afb. 2.1 en 2.2) hebben een hoge archeologische trefkans en de laagten, een lage trefkans. Dit wordt enerzijds veroorzaakt doordat op deze hogere delen al dikwijls vuursteen of andere archeologische sporen werden aangetroffen en anderzijds omdat de hoge locaties in het verleden binnen dit vrij natte landschap goede bewoningscondities boden. Binnen het gebied van de daluitspoelingswaaiers ten oosten van de stuwwal, zijn echter minder dan 20 vindplaatsen bekend in Archis. De archeologische vondsten die in dit gebied werden aangetroffen, zijn voornamelijk gevonden binnen de historische context van het stedelijk gebied van Apeldoorn (middeleeuwse nederzettingen met hoven, kerken, middeleeuwse hoeven, watermolens etc.). Het overgrote deel van deze vindplaatsen ligt op relatief hooggelegen locaties in het omringende landschap.
7 8
Contact met mevr. drs. M. Parlevliet (archeoloog Apeldoorn). E-mailcontact tussen dhr. Nieuwenhuize (AWA) en de auteur, d.d. 11 oktober 2010.
13/99100913/JB, revisie D2 Pagina 16 van 24
Bureauonderzoek
Op basis van de bodemkundige eigenschappen in de zone van de daluitspoelingswaaierafzettingen wordt daaraan een lage dichtheid aan archeologische resten verwacht 9. Dit geldt ook voor de dalvormige laagten. Het zijn natte en laaggelegen gebieden die in het verleden ongeschikt of minder geschikt waren voor bewoning. Hierdoor wordt de kans op het voorkomen van archeologische resten gering geacht. Wat betreft de archeologische sporen ouder dan de Late Middeleeuwen zal het waarschijnlijk hoofdzakelijk om losse archeologische vondsten gaan. In de nabijheid van archeologische vindplaatsen kunnen resten van zogenaamde off-site activiteiten worden verwacht. 2.7.5 Overig onderzoek in de omgeving van het plangebied In het verleden zijn enkele archeologische onderzoeken nabij het plangebied uitgevoerd. Eén onderzoeksmelding heeft een grote overlap met het onderhavig plangebied. Het betreft een archeologisch onderzoek naar het terrein van het toekomstige Regionaal Bedrijventerrein Apeldoorn Zuid (onderzoeksmelding 30801 en 41792), dat zowel ten zuiden als ten noorden van het onderhavig plangebied ligt (zie bijlage 1). Vanaf oktober 2008 wordt archeologisch vooronderzoek uitgevoerd in dat plangebied om meer inzicht te krijgen in het landschap en de daarin aanwezige archeologische vindplaatsen 10. Op grond van de resultaten van de eerste fase van dit onderzoek (booronderzoek en veldkartering) zijn tenminste 14 vindplaatsen gelokaliseerd. Deze vindplaatsen dateren vooral uit de Steentijd. Het lijkt erop dat het gaat om plekken waar jagers/verzamelaars zijn geweest (herkenbaar aan bijvoorbeeld vuursteenvondsten). Op basis van de informatie van het booronderzoek en de veldkartering zijn 21 gebieden geselecteerd om nader te onderzoeken door middel van zogenaamde megaboringen. Het gaat om de gelokaliseerde vindplaatsen aangevuld met locaties die een hoge verwachting voor archeologie hebben, maar nog geen vondstmateriaal hebben opgeleverd. Niet alle vindplaatsen zijn d.m.v. booronderzoek op te sporen. Naast deze 21 gebieden zijn er nog andere locaties die (nader) onderzocht moeten worden (verkennend en karterend). Het gaat om de gebieden met een hoge verwachting op sites die niet door booronderzoek of veldkartering kunnen worden aangetoond, gebieden met kans op een speciale archeologische dataset of percelen die nog niet toegankelijk waren. In de zones met een hoge verwachting op mogelijke sites die niet door booronderzoek of veldkartering kunnen worden aangetoond, zullen proefsleuven gegraven worden. Dit zouden sites van bijvoorbeeld boerderijen van landbouwers uit de periode van de Nieuwe Steentijd tot en met de Middeleeuwen kunnen zijn. Voor landbouw was het gebied lange tijd mogelijk niet erg aantrekkelijk, want er zijn tot nog toe nauwelijks vondsten gedaan. De kans op het aantreffen van archeologische sporen uit voornoemde perioden is middels een proefsleuvenonderzoek groter. Dit onderzoek is momenteel in uitvoering, hierover zijn nog geen resultaten bekend ten tijde van het schrijven van dit rapport. Nabij het knooppunt Voorst (afslag 21) is een onderzoek (nr: 42480) aangemeld door RAAP. Het betreft een bureauonderzoek naar plangebied De Kar voor het Centre of Agricultural Excellence, waarover in Archis nog geen aanvullende gegevens bekend zijn.
2.8 Cultuurhistorie Volgens de gemeentelijke Cultuurhistorische Waardekaart (bijlage 3) ligt het merendeel van het plangebied binnen een zone met een lage attentiewaarde. Bij ruimtelijke ontwikkelingen is een cultuurhistorische quickscan naar objecten verplicht. Aanbevolen wordt om cultuurhistorische waarden te behouden, herstellen en te versterken. Binnen het plangebied liggen echter geen (cultuurhistorische) objecten als oude boerderijen of landhuizen, maar wel enkele infrastructurele werken als het kanaal en spoor. Op de Cultuurhistorische Waardekaart heeft het Apeldoorns Kanaal (zuidelijk deel vanaf 1856) met aan weerszijden een brede zone, een hoge attentiewaarde. Het gebied van het oude bouwlanddek of esdek nabij de IJsseldijk (oostelijke deel plangebied) heeft eveneens een hoge attentiewaarde. Binnen deze zones dienen bij ruimtelijke 9 10
Willemse 2006. Tekst overgenomen van mevr. drs. M. Parlevliet (archeoloog Apeldoorn).
13/99100913/JB, revisie D2 Pagina 17 van 24
Bureauonderzoek
ontwikkelingen verplicht een cultuurhistorisch onderzoek te worden uitgevoerd. Binnen deze zones geldt een streven naar behoud, herstel en versterking van cultuurhistorische waarden. Dit betekent dat het oude esdek bij voorkeur behouden dient te blijven in zijn huidige vorm en aanzicht in het landschap. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient gestreefd te worden naar in ieder geval behoud van het huidige aanzicht en vorm van het kanaal. De provinciale ambitie is volgens de CHW Gelderland om het kanaal in cultuur (geografisch)historisch opzicht te herstellen of zelfs te versterken. Er staan geen ingrepen aan de cultuurhistorisch verhoogde zone van het kanaal gepland anders dan aanberming tegen het bestaande baanlichaam ter verbreding van het wegvlak. Hierbij zal de doorgang en breedte van het kanaal of het aanzicht daarvan niet of nauwelijks worden verstoord. Bij raadpleging van de site van de Stichting Apeldoorns Kanaal 11 wordt duidelijk dat de brug over de A1 voldoende doorvaarthoogte heeft en daartoe voor die stichting en hun doelen geen problemen veroorzaakt. Het is zowel in cultuurhistorisch (CHW / St. Apeldoorns Kanaal) als toeristisch opzicht (St. Apeldoorns Kanaal) wenselijk dat deze vaarroute open gaat voor vaartuigen van enige hoogte. De voorgenomen ingrepen ten behoeve van het onderhavige project komen niet in conflict met dit streven. Voor het gebied is geen Cultuur Historische Analyse (CHA) voorhanden. Voor het buitengebied van Beekbergen en Lieren, ten zuidwesten van het plangebied, is echter wel een CHA opgesteld 12. Dit is een uitgebreide gebiedsbeschrijvende analyse met aanbevelingen voor toekomstige planontwikkelingen. Omdat de geplande werkzaamheden (verbreding/overbrugging) geen grote veranderingen, vernieuwingen aan het bestaande landschap of cultuurhistorische elementen teweeg zullen brengen, zijn de daarin gedane bevindingen en aanbevelingen niet direct toepasbaar op het onderhavige project. Er zijn geen cultuur (bouw)historische of historisch geografische waarden binnen het plangebied die bedreigd gaan worden. Het Apeldoorns Kanaal is een cultuur(bouw)historisch element dat behouden dient te blijven in ten minste zijn huidige vorm en aanzicht. In het Kennisinfrastructuur Cultuurhistorie (KICH) staan veel gegevens opgenomen betreffende cultuurhistorie. Hierin staan onder andere ook de zogenaamde MIP-monumenten weergegeven. Dit zijn waardevolle cultuurhistorische gebouwde objecten uit de periode 1850-1940 (Jongere bouwkunst). Deze gegevens zijn verzameld tijdens het Monumenten Inventarisatie Project (MIP). De MIP-monumenten hebben overigens geen beschermde status. Binnen het plangebied liggen echter geen zogenaamde MIP-monumenten of andersoortige bouwhistorische monumenten. Binnen het gebied van de snelwegen heeft in het verleden wel bebouwing gestaan volgens de kaarten in KICH, zie onder. Deze zijn vermoedelijk tijdens de aanleg van het knooppunt en de opritten, mits toen nog aanwezig, gesloopt en verwijderd.
Afb. 2.4 huidige snelwegen (afslag 20 en het knooppunt in paars) geprojecteerd op de situatie rond 1900 bron: KICH.
11 12
Website: www.apeldoornskanaal.com. Meijel et al. 2009, beschikbaar gesteld door mevr. Parlevliet (Apeldoorn).
13/99100913/JB, revisie D2 Pagina 18 van 24
Bureauonderzoek
2.9 Archeologische verwachting Op basis van de resultaten van het voorgaande kan voor het plangebied de volgende gespecificeerde archeologische verwachting worden geformuleerd. 2.9.1 Prehistorie De archeologische verwachting voor de prehistorie is voor het onderzoeksgebied in principe hoog maar omdat de geplande ingrepen tegen en in het grondlichaam staan gepland, is de gespecificeerde archeologische verwachting voor dit project laag. In het grondlichaam worden geen archeologische sporen verwacht. Vooralsnog staan er geen nieuwe sloten of diepe ontgravingen gepland, op de plaatsing van de staanders ten behoeve van de overbrugging over de A50 na. Indien er alsnog sloten of andere diepe ontgravingen worden gepland, kunnen deze een directe bedreiging vormen voor de eventuele archeologische waarden en daarmee verandert de archeologische verwachting voor de prehistorie van laag naar middelhoog tot hoog. Uit recent onderzoek door de gemeente Apeldoorn is namelijk vast komen te staan dat binnen het onderzoeksgebied prehistorische vindplaatsen zijn te verwachten, met name op de hogere delen in het landschap. Op de locatie waar de staanders gepland staan, geldt volgens de gemeentelijke verwachtings- en advieskaart een lage archeologische verwachting. Daarbij is de totale oppervlakte van de verstoring ten behoeve van de staanders beperkt. De eventuele sporen in het onderzoeksgebied zouden voor de periode Steentijd kunnen bestaan uit resten van tijdelijke kampementen. Het materiaal zou daarbij voornamelijk kunnen bestaan uit een spreiding van (fragmenten) vuursteen/natuursteen en haardkuilen. De conservering kan daarbij redelijk tot goed zijn voor het anorganische materiaal. Het organisch materiaal zal niet meer aanwezig zijn of (zeer) slecht zijn geconserveerd. Dit wordt veroorzaakt door de aard van de ondergrond (water- en zuurstofdoorlatendheid) en de lange tijd die sindsdien is verstreken. De sporen die uit de latere perioden van de prehistorie, ten tijde van de boerensamenlevingen (Nieuwe Steentijd - Bronstijd - IJzertijd), kunnen daarnaast bestaan uit resten van huisplattegronden, bouwwerken, cultuurlagen, afvalkuilen, waterputten en sporen van landbewerking naast een breed scala van materiaal uit de materiële cultuur. De conservering van deze sporen zou goed kunnen zijn, met name de anorganisch sporen als grondsporen en steen. Het organische materiaal, maar ook het metaal, zal vermoedelijk slechtere geconserveerd zijn. 2.9.2 Romeinse Tijd De archeologische verwachting voor sporen uit de Romeinse Tijd is laag. In het kunstmatige grondlichaam van de snelwegen worden geen sporen uit deze periode verwacht. Ook voor deze periode geldt dat wanneer er toch ontgravingen zullen zijn buiten het baanlichaam, de archeologische verwachting voor de periode van de Romeinse Tijd van laag naar middelhoog zal veranderen. Hoewel het plangebied niet binnen het Romeinse Rijk heeft gelegen, zal er in deze periode wel bewoning hebben plaatsgevonden in het gebied, die mogelijk sporen hebben nagelaten in de ondergrond van het plangebied. De eventuele sporen in het onderzoeksgebied uit de Romeinse Tijd kunnen bestaan uit nederzettingsgerelateerde sporen als huisplattegronden, bouwwerken, cultuurlagen, afvalkuilen, waterputten en sporen van landbewerking naast een breed scala van materiaal uit de materiële cultuur. De conservering van deze sporen zou goed kunnen zijn, met name de anorganisch sporen als grondsporen en steen. Het organische materiaal maar ook het metaal zal vermoedelijk van slechte tot redelijke conservering zijn. 2.9.3 Middeleeuwen De archeologische verwachting voor sporen uit de Middeleeuwen is laag. In het kunstmatig grondlichaam worden geen sporen uit de periode verwacht. Wederom geldt hier dat deze gespecificeerde verwachting verandert als er nieuwe sloten en diepe ontgravingen (>30 cm) worden gedaan.
13/99100913/JB, revisie D2 Pagina 19 van 24
Bureauonderzoek
De eventuele sporen in het onderzoeksgebied kunnen voor de Middeleeuwen bestaan uit nederzettingsgerelateerde sporen als huisplattegronden, bouwwerken, cultuurlagen, afvalkuilen, waterputten en sporen van landbewerking of ijzerwinning naast een breed scala van materiaal uit de materiële cultuur. De conservering van deze sporen zou goed kunnen zijn, met name de anorganisch sporen als grondsporen en steen. Het organische materiaal maar ook het metaal zal vermoedelijk van slechte tot redelijke conservering zijn. 2.9.4 Nieuwe Tijd De archeologische verwachting voor sporen uit de Nieuwe Tijd is laag. In het baanlichaam van de snelwegen worden geen sporen verwacht uit deze periode. Indien de bodemingrepen alsnog gaan plaatsvinden buiten de kunstmatige grondlichamen verandert de archeologische verwachting naar middelhoog tot hoog. De archeologische waarden zouden kunnen bestaan uit sporen van landgebruik als greppels, verkavelingpatronen, watergangen maar ook resten van houten of stenen bouwwerken naast een breed scala van resten van de materiële cultuur. Het Apeldoorns Kanaal is een cultuurhistorisch landschapselement dat nog steeds prominent aanwezig is binnen het plangebied. Gezien de geringe ouderdom van de eventuele waarden uit de Nieuwe Tijd, kan de conservering ervan goed zijn.
13/99100913/JB, revisie D2 Pagina 20 van 24
3
Conclusie en aanbevelingen
3.1 Conclusie Uit het bureauonderzoek is gebleken dat er binnen (de ondergrond van) het plangebied Knooppunt Beekbergen een lage kans bestaat op het aantreffen van archeologische waarden. Binnen het (ruimere) onderzoeksgebied zijn meerdere locaties / zones aan te wijzen die een middelhoge tot hoge archeologische verwachting hebben. Omdat de geplande ingrepen van het onderhavig project vrijwel uitsluitend plaatsvinden in het kunstmatig grondlichaam en het cunet van de snelwegen, is de verwachting dat tijdens de ingrepen er geen sprake zal zijn van directe verstoring van eventuele archeologische waarden. Indien er toch buiten het kunstmatig opgeworpen grondlichaam bodemingrepen worden gepland, dan kunnen daarbij wel degelijk archeologische sporen worden verstoord. Binnen het plangebied staan geen monumentale (steden)bouwkundige of cultuurhistorische objecten. Het Apeldoorns Kanaal is het enige historisch landschappelijke element dat het plangebied kruist en een hoge attentiewaarde kent. Volgens het provinciaal cultuurhistorisch beleid (CHW) dient bij ruimtelijke ontwikkeling gestreefd te worden naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarde van het Kanaal. Omdat de geplande ingrepen geen afbreuk doen aan de cultuurhistorische waarde of aanzicht van het kanaal, anders dan dat al tijdens de aanleg van de overbrugging en snelweg in het verleden al heeft plaatsgevonden, worden de geplande ingrepen niet als bezwaarlijk of als een verslechtering gezien. 3.2 Aanbevelingen Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek wordt geadviseerd geen vervolgonderzoek te laten plaatsvinden indien de bodemingrepen binnen de grondlichamen of baanlichaam worden uitgevoerd. De plaatsing van de staanders in de middenberm voor het kunstwerk over de A50, hoeven niet voorafgegaan te worden door vervolgonderzoek. Indien er toch nieuwe watergangen moeten worden aangelegd of diepe ontgravingen (> 30 cm) gaan plaatsvinden buiten het baanlichaam, dan zullen de werkzaamheden, mede op basis van advies van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, moeten plaatsvinden onder archeologische begeleiding. Op basis daarvan kunnen de eventuele vervolgstappen worden bepaald. Mochten tijdens de grondwerkzaamheden echter toch archeologische of cultuurhistorische waarden, vondsten en/of sporen worden aangetroffen, dan dient direct contact te worden opgenomen met het bevoegd gezag in het kader van de wettelijke meldingsplicht (Monumentenwet 1988, artikel 53 en 54). Dit rapport is zoals gebruikelijk in concept voorgelegd aan de bevoegde overheid, het Ministerie van I & M en aan de lokale overheid, de gemeente Apeldoorn. Deze hebben dan de mogelijkheid tot het maken van op- en aanmerkingen. Beide hadden wat kleine opmerkingen, die ook onderling zijn afgestemd en die vervolgens zijn verwerkt. De bevoegde overheid heeft aangegeven in te stemmen met de inhoud van het rapport en de gegeven adviezen over te nemen 13. De bevoegde overheid heeft hiermee een selectiebesluit genomen.
13
E-mail van mevr. drs. B.P. Speleers (RCE) aan dhr. R. Mes (Min. van I & M, RWS Oost Nederland), d.d. 28 maart 2011.
13/99100913/JB, revisie D2 Pagina 21 van 24
Literatuur en bronnen
Literatuur Berendsen, H.J.A., 2004. Fysische Geografie van Nederland. De vorming van het land. Inleiding in de geologie en de geomorfologie. Van Gorcum, Assen. Berendsen, H.J.A., 2005. Fysische Geografie van Nederland. Landschappelijk Nederland. Van Gorcum, Assen. Meijel, L. van, et al., 2009. Cultuurhistorische analyse Beekbergen en Lieren. Willemse, N.W., 2006. Gemeente Apeldoorn, een archeologische beleidsadvieskaart - RAAPrapport 1131. RAAP, Amsterdam.
Bronnen Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) - www.ahn.nl - november 2010. Archeologisch Informatiesysteem (Archis2). Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE), Amersfoort (IKAW, AMK, onderzoeksmeldingen, waarnemingen, bodem, geomorfologie). Archeologische Werkgroep Apeldoorn - contactpersoon dhr. C. Nieuwenhuize, waarvoor dank. Bodemkaart van Nederland, Blad 33 West & Oost Apeldoorn. Schaal 1:50.000, Stiboka, Wageningen 1979. Cultuur Historische Waardekaart Gelderland - geodata2.prv.gelderland.nl/apps/chw november 2010. Gemeente Apeldoorn - Archeologie: mevr. drs. M. Parlevliet (gemeente archeologe). Onder meer de voorlopige conceptstukken van het archeologisch onderzoek nabij het Knooppunt Beekbergen, waarvoor dank. Kennisinfrastructuur Cultuurhistorie (KICH) - www.kich.nl - november 2010. Nota I-cultuur Een nieuw cultuurhistorisch beleid - www.apeldoorn.nl - november 2010. Ontwerptekeningen OTB - november 2010. Stichting Apeldoorns Kanaal - www.apeldoornskanaal.com - november 2010. WatWasWaar - www.watwaswaar.nl - november 2010.
13/99100913/JB, revisie D2 Pagina 22 van 24
Verklarende woordenlijst en afkortingen
Verklarende woordenlijst afzetting
onderverdeling van een formatie, ook wel laagpakket genoemd.
formatie
fundamentele eenheid in de lithostratigrafische classificatie gebaseerd op gesteentekenmerken.
Holoceen
geologisch tijdvak, dat circa 10.000 jaar geleden begon en waarin we ons nu bevinden; jongste periode van het Kwartair.
in situ
achtergebleven op exact dezelfde plaats waar de laatste gebruiker het heeft gedeponeerd, weggegooid of verloren.
Pleistoceen
geologisch tijdvak, dat circa 2,5 miljoen jaar geleden begon tot aan het Holoceen; oudste tijdvak van het Kwartair.
prehistorie
dat deel van de geschiedenis waarvan geen geschreven bronnen bewaard zijn gebleven.
Saalien
voorlaatste glaciaal, waarin het landijs tot in Nederland doordrong (vorming stuwwallen), circa 200.000-130.000 jaar geleden.
vaaggronden
minerale gronden zonder duidelijke podzol B-horizont, zonder briklaag en zonder minerale eerdlaag.
Weichselien
geologische periode (laatste ijstijd, waarin het landijs Nederland niet bereikte), circa 120.000-10.000 jaar geleden.
13/99100913/JB, revisie D2 Pagina 23 van 24
Verklarende woordenlijst en afkortingen
Afkortingen AHN
Actueel Hoogtebestand Nederland.
AMK
Archeologische Monumentenkaart.
Archis2
geautomatiseerde archeologisch informatiesysteem voor Nederland; dit bestaat uit een databank waarin allerlei gegevens over archeologische vindplaatsen en terreinen in Nederland zijn opgeslagen, daterend van de prehistorie tot de Nieuwe Tijd.
v.Chr.
(jaren) voor Christus.
n.Chr.
(jaren) na Christus.
IKAW
Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden, de landelijke archeologische verwachtingskaart.
KICH
Kennisinfrastructuur Cultuurhistorie.
KNA
Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (versie 3.2, 2010).
-mv
onder maaiveld.
NAP
Normaal Amsterdams Peil.
RCE
Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed te Amersfoort.
13/99100913/JB, revisie D2 Pagina 24 van 24
Bijlage 1
Archeologische basiskaart Archis
13/99100913/JB, revisie D2
Archeologisch onderzoek OTB/MER A1 Knooppunt Beekbergen te Apeldoorn archeologische basiskaart
25-11-2010 J. Bex - Grontmij Nederland B.V.
201974 / 469603
42536 34864 12861
401507
Legenda
35645 11578 11617
WAARNEMINGEN ONDERZOEKSMELDINGEN TOP50_CBS ((c)CBS)
MONUMENTEN
418644417410 404710
archeologische waarde hoge archeologische waarde zeer hoge archeologische waarde
17888
zeer hoge arch waarde, beschermd
41697
IKAW zeer lage trefkans lage trefkans middelhoge trefkans hoge trefkans lage trefkans (water)
43021
middelhoge trefkans (water) hoge trefkans (water) water niet gekarteerd
3202
42615
27375 45453
0
1 km
34861 42297 48002
3201 3204 42617
42549
21327
193651 / 462804
N
Archis2
Archeologisch onderzoek OTB/MER A1 Knooppunt Beekbergen te Apeldoorn archeologische basiskaart
25-11-2010 J. Bex - Grontmij Nederland B.V.
201974 / 469603
42536 34864 12861
401507
Legenda
35645 11578 11617
WAARNEMINGEN
16519
5740
ONDERZOEKSMELDINGEN
41274
TOP50_CBS ((c)CBS)
35611
MONUMENTEN
35207 418644 15402 404710 417410 17142
32500
archeologische waarde hoge archeologische waarde
40021
zeer hoge archeologische waarde
42480
4789
zeer hoge arch waarde, beschermd
41792
41697
17888
IKAW zeer lage trefkans
42717
lage trefkans middelhoge trefkans hoge trefkans lage trefkans (water)
43021
middelhoge trefkans (water) hoge trefkans (water) water niet gekarteerd
30801
43761
25635 23439
32467
3202 42615
29314 28630 29312
41634 16269
43627
0
41626 27375 41627 15090 4545337591 34861 42297 41625 11105 48002 3328
1 km
3201 43429 41629
3204 42617
42549
2446 21327
193651 / 462804
N
Archis2
Bijlage 2
Archeologische basiskaart Apeldoorn
13/99100913/JB, revisie D2
Bijlage 3
Cultuurhistorische Waardenkaart Apeldoorn
13/99100913/JB, revisie D2
Bijlage 4
Ontwerptekeningen A1 A50
13/99100913/JB, revisie D2