Meldingen Ongebruikelijke Transacties JAAROVERZICHT
VOORUITBLIK
04 05
Jaaroverzicht Meldingen Ongebruikelijke Transacties 2004 en vooruitblik 2005
5 Inhoudsopgave
1
Het Meldpunt en Risicovolle Ontwikkelingen 1.1 Terreurfinanciering 1.2 Ondergronds bankieren 1.3 Antillenlijn 1.4 Geldkoeriers
11 12 15 19 24
2
Het Meldpunt en De Melders 2.1 Beroepsbeoefenaars 2.2 Handelaren in zaken van grote waarde 2.3 Banken 2.4 Douane
29 30 33 35 37
3
Het Meldpunt en Vernieuwing 3.1 Automatisering 3.2 Reorganisatie meldketen 3.3 Herziening indicatorenstelsel 3.4 Nieuwe wet MOT 3.5 Derde richtlijn
43 44 46 47 49 52
4
Het Meldpunt en Het Buitenland 4.1 FIU.NET 4.2 Egmont Groep
57 58 60
5
Bijlagen Het Meldpunt per 1 januari 2005 Samenstelling Begeleidingscommissie MOT
65 66 67
6
MOT in kengetallen
71
7 Voorwoord
Bijgaand treft u het jaaroverzicht van de werkzaamheden en de voornemens van het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties aan, zoals dat op grond van artikel 3h van de Wet MOT aan de Ministers van Justitie en Financiën wordt uitgebracht. Het Meldpunt ontving in 2004 ruim 174.000 meldingen, iets minder dan in 2003. In totaal werden 41.000 transacties doorgemeld met als oogmerk dat deze informatie betrokken wordt bij opsporingsonderzoek. Met het oog op de vergroting van de doelgerichtheid van de transactie-informatie heeft het Meldpunt ook andere activiteiten ondernomen. Zo zijn het Meldpunt en de Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond een intensieve samenwerking aangegaan. Hierbij krijgt en gebruikt het korps die informatie die het nodig heeft en kan het Meldpunt snel en doelgericht informatie verzamelen en aanbieden. Ook intensiveerde het Meldpunt zijn samenwerking met de AIVD om terrorisme en in het bijzonder de financiering ervan beter tegen te kunnen gaan. In het licht van het bovenstaande is het Meldpunt optimistisch voor 2005 en is de inzet gericht op de verdere uitbouw en versterking van projecten die bijdragen aan effectiever gebruik van de beschikbare informatie. Zo kan een belangrijke bijdrage worden geleverd aan de kabinetsvoornemens ter versterking van de aanpak van witwassen. Aan de ontvangende kant zal het Meldpunt, met hetzelfde doel voor ogen, verder investeren in zijn relatie met de melders en de toezichthouders. Het Meldpunt opereert in de wetenschap dat het kabinetsbeleid is gericht op de versterking van de aanpak van witwassen. In dat kader is ook een wijziging voorzien in de toekomstige eigen positionering van het Meldpunt. Het Meldpunt en zijn medewerkers vertrouwen erop dat deze verandering, waartoe op het moment van schrijven van dit voorwoord nog moet worden besloten, wordt doorgevoerd op een wijze die leidt tot een effectievere aanpak van de bestrijding van witwassen.
Klaas Werkhorst Waarnemend Hoofd Meldpunt Ongebruikelijke Transacties
1
11
Het Meldpunt en Risicovolle Ontwikkelingen De wereld waarin het Meldpunt zich beweegt is dynamisch: regelgeving verandert, het speelveld wordt steeds groter, (nieuwe) spelers die het veld betreden wisselen continu en invloeden van buitenaf doorkruisen gevestigde speltactieken. Flexibiliteit en kennis zijn meer dan ooit twee onmisbare pijlers waarop de effectiviteit van het Meldpunt is gefundeerd. Om de beschikbare capaciteit optimaal aan te wenden en steeds flexibel op ontwikkelingen in te kunnen springen, is het van levensbelang om goed op de hoogte te zijn van alle kansen en bedreigingen die uit de dynamiek van ‘het spel’ voortvloeien. Dit eerste hoofdstuk schetst daarom een beeld van de belangrijkste risicovolle ontwikkelingen die het Meldpunt op zijn pad vindt en de activiteiten die het heeft ontplooid om hierop adequaat in te kunnen spelen.
12 1.1
Terreurfinanciering
In het jaar 2004 heeft terrorisme een gezicht gekregen in Nederland. Was de angst voor terroristische aanslagen in Nederland voorheen slechts gebaseerd op een dreiging, na november 2004 werd deze angst tot grote hoogte gedreven door de harde realiteit. De roep om politieke en maatschappelijke hervormingen was en is nog steeds groot. Al deze ontwikkelingen zijn niet ongemerkt aan het Meldpunt voorbij gegaan. Al sinds 9/11 staat de bestrijding van terreurfinanciering bovenaan de prioriteitenlijst van het Meldpunt en diens partners. Eén en ander kreeg destijds vorm in de Nota Integriteit Financiële sector en Terrorismebestrijding, waarin de (toenmalige) Ministers van Financiën en Justitie integrale maatregelen formuleerden ter versterking van de integriteit van de financiële sector en bestrijding van terrorismefinanciering. Concreet heeft dit bij het Meldpunt onder andere geresulteerd in de MOT/BLOM-analyse unit (MBA-unit) en in de samenwerking met de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD). De gebeurtenissen in 2004 drukken ons andermaal stevig met de neus op de feiten en maken eens temeer duidelijk dat terreurdreiging vanaf nu een vast punt op de agenda zal zijn. Het is tastbaar aanwezig en zal niet meer verdwijnen. Tijd dus om de bestaande maatregelen aan een evaluatie te onderwerpen en verbeteringen aan te brengen daar waar nodig. De aandacht mag geen moment verslappen. Samenwerking met de AIVD In het kader van de bestrijding van financiering van terreur, heeft het Meldpunt sinds oktober 2002 een convenant met de AIVD, waarin is vastgelegd dat beide partijen op basis van intelligence informatie met elkaar kunnen uitwisselen. In cijfers uitgedrukt heeft deze samenwerking tot op heden de volgende resultaten opgeleverd: De AIVD heeft in 52 verzoeken aan het Meldpunt navraag gedaan naar bij hen bekende subjecten. Een verzoek kan betrekking hebben op meerdere subjecten. De helft van de verzoeken bleek positief, dat wil zeggen leverde ten minste één hit op in de MOT-database. Naar aanleiding van deze hits heeft het Meldpunt ruim 150 subjecten in de MOT-database gevonden waarvan het de gegevens (persoons- en transactiegegevens) heeft verstrekt aan de AIVD. Het aantal hierbij betrokken transacties bedraagt 274. Daarnaast geeft het convenant ruimte aan het Meldpunt om op eigen initiatief informatie te verstrekken aan de AIVD. In totaal heeft het Meldpunt op deze wijze informatie over ruim 600 subjecten ter beschikking gesteld van de AIVD. Hiermee waren zo’n 900 transacties gemoeid. Het Meldpunt wil toewerken naar een methodiek waarbij terugkoppeling over het gebruik van de informatie beter vorm kan krijgen. Alhoewel het Meldpunt niet op de hoogte is van AIVD-zaken waarin transactieinformatie is gebruikt, kan de wijze waaróp de AIVD de informatie gebruikt onderwerp van gesprek zijn om de uitwisseling te optimaliseren. Vragen als: verstrekken we de juiste soort informatie, verstrekken we deze op het juiste moment, gaan we bij het zoeken naar relaties ver genoeg de diepte in, is er meer behoefte aan verstrekking op eigen initiatief door het Meldpunt etcetera, kunnen hierbij aan de orde komen. Uiteraard zal deze methodiek in nauwe samenwerking met de AIVD ontwikkeld worden. Projectmatig onderzoek en analyse Een andere concrete manier om terreurfinanciering te bestrijden, is het doen van projectmatig onderzoek en analyse in de eigen database, naar aanleiding van terreurgerelateerde gebeurtenissen en berichten in de media. Hiermee beoogt het Meldpunt op meer pro-actieve wijze zijn informatiepositie te gebruiken. Na de aanslagen in
13
Madrid bijvoorbeeld, heeft het Meldpunt in eerste instantie namen van (mogelijke) betrokkenen nagetrokken in de MOT-database en geldstromen tussen Nederland en Spanje onder de loep genomen. Naast deze min of meer standaard — repressieve — onderzoeken, is een meer diepgaande analyse verricht naar Marokkaanse subjecten in de MOT-database die mogelijk banden hebben met de extremistische Salafistengroepering, die in verband werd gebracht met deze aanslag. Een ander voorbeeld is het onderzoeken van informatie die direct of indirect te relateren is aan subjecten die deel uitmaken van de Hofstadgroep. Het Meldpunt houdt de berichtgeving over deze groep nauwlettend in de gaten en onderwerpt regelmatig nieuw verworven inzichten aan een check in de MOT-database. Het mag duidelijk zijn dat de actualiteit een schat aan aanknopingspunten biedt voor het verrichten van terreurgerelateerde onderzoeken en analyses. Het Meldpunt realiseert zich echter dat het ondoenlijk is om alle beschikbare aanknopingspunten daadwerkelijk te onderzoeken. Het moet daarom selectief zijn en een juiste inschatting maken van de prioriteiten. Informatie van het BLOM speelt hierbij uiteraard een belangrijke rol. Ook is het belangrijk te beseffen dat het overgrote deel van de inspanningen geen concrete bijdrage zal leveren aan het detecteren van terreurfinanciering. Subjecten die zich bezighouden met (de financiering van) terreurdaden is er alles aan gelegen om anoniem te opereren. Zij zullen evenmin van plan zijn de aandacht te laten verslappen. Toch is het Meldpunt overtuigd van het nut en de noodzaak van dit soort onderzoek. Enerzijds is het niet ondenkbaar dat het resulteert in nieuwe, essentiële informatie. Bepaalde momenten in het proces van vergaren en verplaatsen van financiële middelen zijn zonder meer gevoelig voor exposure. Aan ons de taak om die momenten bloot te leggen. Anderzijds kan een analyse ook een hypothese verwerpen en aantonen dat er op dat betreffende moment geen transactie-informatie beschikbaar is om een bepaalde theorie te onderschrijven. Ook hiervan leert het Meldpunt. Het geeft onder andere aan dat de bestaande werkprocessen en methodieken op dit specifieke gebied vooralsnog geen hiaten vertonen. Participeren in FEC-projecten Een andere manier om zowel een concrete bijdrage te leveren aan de bestrijding van terreurfinanciering, als wel het kennisniveau aangaande dit onderwerp op peil te houden, is het participeren in projecten die vanuit het Financieel Expertise Centrum (FEC) geïnitieerd worden. Juist omdat in dergelijke projecten informatie vanuit diverse invalshoeken wordt gebundeld, kent het Meldpunt hieraan een bijzondere waarde toe. Zo neemt het Meldpunt onder andere deel aan de in maart 2002 ingestelde FEC-werkgroep ‘Terrorismefinanciering en terrorismebestrijding’ (T&T). Deze werkgroep heeft als opdracht: Het verwerven van inzicht in de financiële stromen van terroristische groeperingen en het inventariseren van de mogelijkheden om de risico’s van financiering van terrorisme te detecteren, te beheersen of te bestrijden. In juli 2003 heeft de werkgroep zijn eerste rapportage uitgebracht. Hierin beperkt de werkgroep zich tot het beschrijven van de activiteiten en kennispositie van de FEC-participanten op het gebied van bestrijding van terrorismefinanciering en tot het in kaart brengen van de financieringsproblematiek. Hiermee is de taak van de werkgroep nog niet voltooid. Het volgende doel is enerzijds te bepalen of en in welke mate terroristen bepaalde financieringsbronnen en verplaatsingsmethoden gebruiken en anderzijds of en op welke wijze deze gedetecteerd kunnen worden. Hiertoe onderzoekt de werkgroep legale en illegale financierings- en verplaatsingsmethoden en maakt een inschatting of deze een laag of een hoog risico met zich meebrengen. Geldtransactiekantoren bijvoorbeeld, zijn legaal. Echter, de karakteristieke eigenschap van de financiële dienst die zij verlenen, namelijk snel en laagdrempelig geld verplaatsen, creëert een reële mogelijk-
14
heid tot misbruik door terroristen. Het risico bij deze verplaatsingsmethode kan daarom als hoog worden geclassificeerd. Voorbeelden van illegale methoden zijn smokkel en dekmantelorganisaties. Datamining Een andere ontwikkeling die een bijdrage kan leveren aan de bestrijding van terreurfinanciering, is het scannen en monitoren van MOT-informatie met behulp van datamining. Eind 2004 heeft het Meldpunt een softwarepakket aangeschaft, waarmee het op dit moment de eerste tests uitvoert. Het principe is dat op basis van informatie over een bepaald soort verdachte transacties, het systeem patronen kan vaststellen en herkennen. Hoe meer informatie beschikbaar is, des te betrouwbaarder zijn de gevonden patronen. Door een patroon over de ongebruikelijke dataset heen te leggen, wordt het eenvoudiger om transacties met dezelfde kenmerken in de omvangrijke database van het Meldpunt te traceren en verdacht te verklaren. Het Meldpunt beschouwt datamining niet als een soort wondermiddel dat uit zichzelf alle terroristen of hun financiers uit de MOT-database filtert. Het systeem is zelfs niet primair aangeschaft voor het speuren naar terreurgerelateerde transacties. In de eerste plaats is de beschikbare informatie over het onderwerp nog relatief ondoorzichtig. In de tweede plaats is de hoeveelheid informatie in de MOT-database die concreet te linken is aan terreurfinanciering, op dit moment nog groeiende. Niet verwonderlijk, gezien het feit dat terreurfinanciering in vergelijking met andere criminaliteitsvormen als bijvoorbeeld drugshandel, nog niet zo heel lang in de aandacht staat. Het zal naar verwachting dus nog even duren voordat het Meldpunt met behulp van datamining betrouwbare patronen op het gebied van terreurfinanciering kan vaststellen en toepassen. Maar op langere termijn, naarmate de informatiepositie van het Meldpunt over het onderwerp groeit, kan het zeker een bijdrage gaan leveren aan de bestrijding ervan. FIU.NET FIU.NET, de internationale digitale snelweg tussen Meldpunten die uitwisseling van gegevens beter en sneller laat verlopen, zal een belangrijk wapen gaan vormen in de strijd tegen terreurfinanciering. Als initiatiefnemer van FIU.NET heeft het Meldpunt in 2004 veel progressie geboekt. Meer informatie over FIU.NET is te vinden in Hoofdstuk 4. Voor alle beschreven activiteiten op het gebied van terreurfinanciering geldt dat het absoluut noodzakelijk is om de interne kennis over dit onderwerp op peil te houden. Om die reden heeft het Meldpunt binnen zijn gelederen enkele medewerkers aangewezen die zich specifiek op dit onderwerp richten. Zij worden geacht kennis te nemen van alle relevante informatie over dit onderwerp, om deze vervolgens uit te dragen binnen het Meldpunt. Ook geven zij vanuit het Meldpunt inhoud aan de samenwerking met partners als de AIVD en de in het FECverband samenwerkende partners. Hoewel terreurfinanciering als aparte paragraaf in dit Jaaroverzicht is opgenomen, is het uiteraard geen op zichzelf staand fenomeen. Het is verweven in een groot deel van de werkzaamheden van het Meldpunt. Dit zal ook blijken uit het vervolg van dit Jaaroverzicht, waar terreurfinanciering steeds weer ter sprake komt en daarmee een rode draad vormt in het geheel.
15 1.2
Ondergronds bankieren
Ondergronds bankieren is reeds lang een erkend fenomeen. Vanwege het sterk etnisch bepaalde karakter — de oorsprong is gelegen in landen als India, Pakistan en China, alwaar het ongekend grote vormen heeft aangenomen — leek de opvatting dat het in Nederland niet echt een rol van betekenis speelt, lange tijd gegrond. Het verschijnsel speelde zich hoofdzakelijk af ver buiten onze landsgrenzen en vormde daarmee geen reële bedreiging voor het Nederlandse financiële stelsel. Terwijl ondergronds bankieren onderwerp was van vele buitenlandse onderzoeken, verschenen maar weinig publicaties die over de Nederlandse situatie berichtten. Sinds enige tijd echter, wordt men zich ook in ons land meer en meer bewust van de risico’s van ondergronds bankieren. Alleen al de vraag of ondergrondse financiële kanalen in Nederland een rol spelen bij de financiering van terrorisme, is de moeite van het onderzoeken waard. Het wereldwijd oplaaien van terrorisme is dan ook een duidelijke aanleiding geweest voor het verschijnen van steeds meer artikelen en onderzoeksrapporten die georiënteerd zijn op ondergronds bankieren in Nederland. De Ministers van Justitie en Financiën zullen rond het verschijnen van dit Jaaroverzicht eveneens een beleidsbrief over dit onderwerp aan de Kamer zenden. Het Meldpunt is zich bewust van de noodzaak het fenomeen op de voet te volgen. Niet alleen het opdoen van algemene kennis over de aard en omvang van ondergronds bankieren in ons land acht het Meldpunt van belang, juist het onderzoeken van de specifieke raakvlakken van het onderwerp met producten, aandachtsgebieden en activiteiten van het Meldpunt is noodzakelijk om een inschatting te kunnen maken van de risico’s. Om aan deze behoeften te voldoen, heeft het Meldpunt onderzoek gedaan, waarbij de volgende onderwerpen centraal stonden: a algemene informatie over ondergronds bankieren, toegespitst op de situatie in Nederland, zoals een begrippenkader, de oorsprong, de soorten die gebruikt worden, de (groepen) personen die er gebruik of misbruik van maken, de hoeveelheid geld die erin omgaat; b een beschrijving van kenmerken die het Meldpunt behulpzaam kunnen zijn bij het herkennen van ongebruikelijke transacties die te maken hebben met ondergronds bankieren; c de (on)waarschijnlijkheid en reden dat ondergronds bankieren dient als alternatief voor het gebruik van de gereguleerde geldtransactiekantoren; d de relatie tussen ondergronds bankieren en terreurfinanciering. Hieronder volgt een beschrijving van de belangrijkste resultaten van het onderzoek. a
De situatie in Nederland
Begrippenkader De literatuur voorziet in vele definities van het begrip ondergronds bankieren, ook bekend als de informele financiële sector of Informal Value Transfer Systems (IVTS). Het Meldpunt hanteert de praktische omschrijving zoals ook de FEC-werkgroep ‘Terrorismefinanciering en terrorismebestrijding’ gebruikt: financiële sectoren die zich (bewust) onttrekken aan toezicht, maar wel financiële diensten verrichten die zij alleen mogen verrichten als zij bij één van de toezichthouders geregistreerd zouden staan. Bij een informele geld- of waarde-overdracht maakt iemand een geldbedrag over naar het buitenland via een informeel netwerk, zonder dat er sprake is van een reële verplaatsing van geld. Grofweg bestaan IVTSactiviteiten uit twee onderdelen, namelijk: a) het in ontvangst nemen en uitbetalen van geld, volgens de methodiek van een money transfer (betreft de relatie tussen de bankier en de klant) en b) het proces van
16
vereffening van onderlinge schulden (betreft de relatie tussen de bankier en zijn tegenpartij in het buitenland). De vereffeningsfase is zeer ontvankelijk voor criminele praktijken en misbruik. Niet gehinderd door enige regelgeving kunnen IVTS-bankiers zich wenden tot illegale methoden om enerzijds buiten het zichtveld van toezichthouders en witwasbestrijders geld te verplaatsen ter aflossing van onderlinge schulden en anderzijds lucratieve zaken te verrichten met tijdelijke financiële overschotten. Voorbeelden hiervan zijn het smokkelen van geld, goud of diamanten via koeriers, het exporteren van goederen waarbij gebruik gemaakt wordt van over — of onderfacturering, het creëren van winsten door op de zwarte markt te speculeren met valutakoersen en het uitlenen van geld ter financiering van eigen of andermans commerciële activiteiten. Overigens maken IVTSbankiers in het vereffeningsproces ook vaak gebruik van reguliere banken. Het sturen van cheques en het gireren van geld naar een bankrekening zijn geëigende vereffeningstechnieken. Gebruikers Ondergronds bankieren bestaat wel degelijk in Nederland. Vanwege het kolonisatieverleden, het aantrekken van buitenlandse werknemers in de jaren ’60 en een voorheen laagdrempelig asielzoekersbeleid, zijn inmiddels vele verschillende etnische groepen woonachtig in ons land. Sommige daarvan maken traditioneel gebruik van de informele financiële sector. Er zijn aanwijzingen dat in Nederland aanbieders van informele financiële diensten actief zijn in de Chinese, Ghanese, Indiase, Libanese, Pakistaanse, Somalische, Filippijnse, Marokkaanse en Surinaamse gemeenschap. Met betrekking tot deze laatste groep bijvoorbeeld, rapporteert de Dienst Nationale Recherche Informatie (DNRI) dat kleine, informele wisselkantoortjes, gevestigd in levensmiddelenwinkels, juwelierszaken of andere kleine ondernemingen, de financiële dienst van een money transfer leveren. De ontvangende partij in Suriname krijgt het bedrag uitgekeerd in de locale valuta. Een groot deel van de transacties is op zichzelf bonafide en heeft tot doel het financieel onderhouden van familieleden in het thuisland. Volgens het DNRI-rapport maken echter ook criminelen dankbaar gebruik van dergelijke kantoortjes, die bovendien niet zelden in handen zijn van een criminele organisatie. Misbruik Het gegeven dat de informele bankier zich aan toezicht onttrekt doordat registratie bij de toezichthouder ontbreekt, maakt de informele financiële sector kwetsbaar voor misbruik voor criminele doeleinden. Immers, de ondergrondse bankier kan op deze wijze de meldplicht ontduiken, waardoor de overheid geen zicht heeft op transacties die zich in dit circuit afspelen. Dit is zeer aantrekkelijk voor criminelen die zo onopvallend mogelijk geld willen verplaatsen of witwassen. Het verplaatsen van criminele gelden levert de bewust malafide informele bankier flinke winsten op, omdat hij hiervoor — in verband met het afdekken van risico’s — een hogere commissie kan berekenen dan wanneer het een reguliere dienst betreft. Intermediairs spelen een belangrijke rol in de relatie tussen ‘cliënt’ en bankier. Zij zijn de contactpersoon tussen informele bankiers en criminelen die vanuit hun etnische achtergrond zelf niet bekend zijn met ondergrondse financiële kanalen. De intermediair speelt als het ware de rol van accountmanager in het informele financiële circuit. Omvang Aanvankelijk namen wetenschappers aan dat IVTS maar in geringe mate werden gebruikt voor illegale praktijken, omdat de capaciteit van het circuit te beperkt zou zijn voor het verplaatsen van grote hoeveelheden geld. Er zijn echter voorbeelden van zaken in Nederland die dit tegenspreken. Zo verstuurde een Turkse ondergrondse bankier in één jaar tijd een bedrag met een tegenwaarde van circa € 6.500.000 aan opbrengsten van drugshandel vanuit Nederland naar Turkije. In een andere zaak verwerkte een informeel wisselkantoor maandelijks zo’n 390.000 Engelse ponden aan opbrengsten van cocaïne- en XTC-handel voor een criminele organisatie.
17
Een concrete schatting van de totale hoeveelheid geld die omgaat in de informele financiële sector in Nederland is moeilijk te maken. Internationale experts op het vakgebied nemen aan dat het informele bedrag minstens even groot is als het bedrag dat omgaat in de formele sector. b Kenmerken Het Meldpunt is specifiek geïnteresseerd in kenmerken van ondergronds bankieren die ontdekking ervan mogelijk maken. Daar waar reguliere banken of douane stuiten op vereffeningsmechanismen, kan het Meldpunt hierover ongebruikelijke transacties ontvangen. Uit onderzoeken blijkt dat ondergrondse bankiers onder andere gebruik maken van smurftransacties om grote bedragen via formele banken te versturen. Aangezien de meldgrens voor giraal verkeer op € 4.000.000 ligt — in combinatie met twee subindicatoren — zal detectie op deze wijze niet vaak voorkomen. Ook vereffening middels goederenhandel zal niet snel leiden tot ontmaskering, omdat ondergrondse bankiers hierbij zorgvuldig de schijn van bonafide zakelijke transacties ophouden. De opvatting is wel dat deze vorm van vereffening in een handelsnatie als Nederland veelvuldig toegepast zal worden. Vereffening via het fysiek verplaatsen van geld, goud of diamanten met koeriers ten slotte, biedt wel enige mogelijkheden. Uitbreiding van het meldrecht voor de douane alsmede het instellen van een deviezenregeling voor de Europese unie, kunnen een bijdrage leveren aan het detecteren van informele financiële netwerken. Meer over deze onderwerpen is te lezen in paragraaf 4 van dit hoofdstuk en in Hoofdstuk 2 paragraaf 4. Vanuit de wetenschap is een lijst met indicatoren opgesteld waaraan IVTS te herkennen zijn. Onder andere koeriersactiviteiten en het onverklaarbaar fluctueren van valutakoersen op de lokale markt komen voor op deze lijst. Daarnaast zouden reguliere financiële instellingen extra alert moeten zijn in de volgende gevallen: • cliënt stort vaak contante bedragen (eventueel door middel van cheques) op rekening; • cliënt met laag inkomen heeft grote omzet op bankrekening; • cliënt gireert veel geld vanaf een bankrekening; • cliënt stuurt geld naar ondernemingen die in een geheel andere branche actief zijn. Met name wanneer zich een combinatie van deze kenmerken voordoet, is de kans groot dat hier sprake is van een informele financiële instelling. Voor een deel raken deze kenmerken aan de subjectieve indicatoren die momenteel in gebruik zijn bij financiële instellingen en andere meldplichtigen voor de uitvoer van de Wet MOT. Consciëntieus gebruik van deze indicatoren door financiële instellingen zou derhalve IVTS-gerelateerde transacties in de MOT-database moeten brengen. Het Meldpunt is voornemens om, als volgende stap in het IVTS-onderzoek, de eigen database te gaan scannen op transacties met subjecten die aan bovengenoemde criteria voldoen en daarmee mogelijk te maken hebben met informele financiële diensten. Wellicht dat onderzoek naar verschillen en overeenkomsten in dergelijke transacties leidt tot nieuwe inzichten, die meer licht kunnen werpen op dit fenomeen. c Alternatief voor de formele money transfer Voor het eerst sinds 1998, toen de money transfer onder de meldplicht kwam, signaleert het Meldpunt een daling in het aantal meldingen ervan. Daar waar het Meldpunt vorig jaar nog 123.495 ongebruikelijke money transfers ontving, noteert het in 2004 een aantal van 116.615, een daling van zo’n 6%. Opmerkelijk, gezien het feit dat het product money transfer nog steeds in de lift zit volgens cijfers van providers Western Union en Money Gram: zij constateren in 2004 een groei van de Nederlandse money transfer markt (inkomend en uitgaand) van een kleine 10% ten opzichte van vorig jaar. Waarom krijgt het Meldpunt dan toch minder ongebruikelijke money transfers gemeld?
18
Uitgaande van statistieken over money transfers afkomstig van de genoemde providers, kunnen we constateren dat ondanks de algehele stijging van zo’n 10%, het aantal money transfers boven de meldgrens licht is gedaald, namelijk met 2%. Dit strookt in ieder geval met het gegeven dat de daling in het aantal door het Meldpunt ontvangen ongebruikelijke money transfers, voornamelijk wordt veroorzaakt door een afname in het aantal T141 meldingen (money transfer boven de € 2.000). Er vinden bij de officiële financiële instellingen dus gewoon minder money transfers plaats boven het grensbedrag dan vorig jaar. Dit zou kunnen betekenen dat money transfer gebruikers bewust meer smurftransacties verrichten om melding te voorkomen. Het aantal smurftransacties dat financiële instellingen in 2004 hebben gedetecteerd en gemeld is weliswaar gestegen, maar compenseert de daling in T141 transacties niet. Het is mogelijk dat een deel van de smurftransacties niet gedetecteerd wordt door de financiële instellingen. Een andere denkbare verklaring is echter dat money transfer gebruikers die niet gemeld willen worden, zich steeds vaker de moeite van smurfen besparen door te kiezen voor IVTS. De eerder besproken intermediairs, die cliënten introduceren en begeleiden in het informele circuit, leveren hieraan wellicht een bijdrage. Het Meldpunt sluit niet uit dat IVTS in toenemende mate een alternatief vormen voor de formele money transfer. d) Relatie met terreurfinanciering In Europa zijn geen gevallen bekend waarin IVTS werden gebruikt bij terreurfinanciering. In Amerika, Azië en Afrika is dit wel enkele malen voorgekomen. De aanslagen op het World Trade Center en de Amerikaanse ambassades in Kenia en Tanzania bijvoorbeeld, zijn gefinancierd met geld dat is verstuurd via informele bankiers. In de literatuur wordt dit vooral toegeschreven aan het feit dat IVTS, met name in Afrika en Azië, sowieso een veel grotere rol spelen en alom geaccepteerd zijn als financieel systeem. IVTS zouden niet specifiek aantrekkelijk zijn voor terroristen. Toch sluit het Meldpunt niet uit dat terroristische groeperingen en netwerken op enig moment gebruik zullen maken van informele financiële diensten. Het komt tot deze aanname door de voordelen van IVTS ten opzichte van het formele circuit simpelweg op een rijtje te zetten: • goedkoop; • snel; • (uitgebreide) boekhouding ontbreekt; • geen identificatie; • versturen van geld naar geografisch moeilijk bereikbare gebieden mogelijk; • niet onder toezicht. Als de autoriteiten in de vereffeningsfase al lucht krijgen van de illegale financiële diensten, zal wel de aanbieder hiervan worden ontmaskerd, maar blijft de terroristische groepering die gebruik maakte van de dienst buiten schot. Theoretisch is deze combinatie van voordelen bijzonder interessant voor terroristen.
19 1.3
Antillenlijn
Een blijvend punt van zorg is de drugslijn tussen de Nederlandse Antillen en Nederland. Hoewel het aantal geregistreerde money transfers naar de Antillen in 2004 met 55% is afgenomen ten opzichte van vorig jaar, heeft het Meldpunt wel een groter aantal verdachte money transfers met deze bestemming doorgemeld. Ook het hiermee gemoeide geldbedrag is gestegen van € 39.400.000 vorig jaar naar € 42.750.000 in 2004. De ontwrichtende werking hiervan op de Antilliaanse maatschappij is enorm. Samen met het Antilliaanse meldpunt en andere partners, heeft het Meldpunt in 2004 intensief aandacht aan dit onderwerp besteed. Dit is onder andere tot uiting gekomen in een samenwerkingsverband met de Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond, dat medio vorig jaar tot stand kwam. Samenwerking Rotterdam-Rijnmond Uit onderzoek naar de verdachte geldstroom vanuit Nederland naar de Nederlandse Antillen bleek dat zo’n 50% van de transacties een relatie heeft met het werkgebied van de Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond. Medewerkers van het Meldpunt, het BLOM en de Regionale Recherche Dienst van het betreffende politiekorps kwamen tot het besef dat een integrale aanpak van deze problematiek vele voordelen met zich zou brengen. Dit resulteerde op 10 juni 2004 in de ondertekening van een convenant door genoemde partijen. In dit convenant stellen zij zich ten doel te komen tot een zo efficiënt mogelijke aanpak van de verdachte transacties vanuit en naar de regio Rotterdam-Rijnmond. Meer concreet beoogt het convenant het bevorderen van ontnemingsresultaten, het vaststellen van verplaatsingen van het witwastraject en het terugdringen van de overlast door Antillianen in het werkgebied van het politiekorps. De werkwijze De werkwijze is als volgt: het Meldpunt speelt, al dan niet op aanvraag, kleine netwerken met verdacht verklaarde transactie-informatie rondom één of enkele subjecten door aan de contactpersoon bij het korps Rotterdam-Rijnmond. Doordat het Meldpunt de informatie snel, geclusterd en in handelbare hoeveelheden aanlevert, boekt de politie veel efficiencywinst. Zo worden bijvoorbeeld lange periodes van tappen op telefoons om de identiteit en de rollen van subjecten te bepalen overbodig, aangezien deze informatie vaak al blijkt uit het financiële netwerk. Het onderzoek kan zo direct inhoudelijk de diepte in gaan. Een ander voordeel ligt in het feit dat de financiële informatie meteen inzichtelijk maakt hoeveel geld in aanmerking komt voor ontneming. Samengevat zorgt het juiste gebruik van transactie-informatie voor een aanzienlijke verkorting van de doorlooptijd van operationele onderzoeken, wat weer tot gevolg heeft dat de inzet van bijzondere opsporingsmethoden beperkt kan blijven. Bij voldoende bewijs komt op de Antillen of in Nederland een HARM-team (Hit And Run Money laundering) in actie om de verdachten aan te houden. Het mag duidelijk zijn dat snelheid een sleutelrol speelt in deze methodiek. Een vlotte informatie-uitwisseling met het Antilliaanse meldpunt is dan ook essentieel. De FIU.NET-verbinding tussen de beide meldpunten, onlangs in Willemstad officieel in gebruik genomen door Minister Donner en Minister De Lannooy, de Minister van Financiën van de Nederlandse Antillen, levert hieraan een essentiële bijdrage. Het succes Dat de methode een succes is, blijkt in de eerste plaats uit de cijfers: het Meldpunt zelf noteert naar aanleiding van dit project ruim 3.700 doormeldingen in 2004 sinds de inwerkingtreding van het convenant. Daarnaast bericht het korps Rotterdam-Rijnmond over 2004 de volgende resultaten: tien onderzoeken zijn opgepakt, waarbij zo’n 2.000 transacties — hoofdzakelijk money transfers — betrokken zijn ter waarde van ongeveer tien miljoen euro. Er zijn 50 aanhoudingen verricht en zo’n half miljoen euro is in beslag genomen, hoofdzakelijk op de Antillen. Nog eens een kleine 1.000 transacties zijn momenteel onderwerp in projectvoorbereidingen.
20
De samenwerking draagt hiermee in grote mate bij aan de doelstelling van het huidige kabinet om het rendement van financiële informatie voortvloeiend uit de MOT-keten, te verhogen door veelvuldiger en efficiënter gebruik ervan in opsporingsonderzoeken. De uitbouw Tevens weerspiegelt het succes van deze werkwijze, inmiddels ook wel het Rotterdamse model genoemd, zich in de vele mogelijkheden tot uitbouw. In de eerste plaats is het draagvlak binnen de Regiopolitie RotterdamRijnmond dusdanig groot, dat meer afzetgebieden binnen dit korps denkbaar en wenselijk zijn. Hierbij kan men denken aan het op kleinschaliger — lees: districts- — niveau ontsluiten van transactie-informatie die betrekking heeft op Antilliaanse subjecten, maar ook een uitbreiding op het Antillen thema behoort tot de mogelijkheden. Onderwerpen als huisjesmelkers, mensenhandel en criminele activiteiten in de Rotterdamse haven komen hiervoor in aanmerking. In de tweede plaats groeit met het succes ook de belangstelling van andere korpsen en opsporingsdiensten om het model te adopteren. Mede daarom heeft het Meldpunt begin maart 2005 een themadag georganiseerd waarop vertegenwoordigers van andere politiekorpsen en opsporingsdiensten kennis konden nemen van het Rotterdamse model, de successen en de valkuilen. Ruim 200 vertegenwoordigers van meer dan 60 verschillende (opsporings)diensten bezochten de themadag en waren over het algemeen zeer enthousiast over hetgeen hun gepresenteerd werd. Het Meldpunt vergaarde waardevolle contacten, mogelijke nieuwe afzetgebieden en thema’s waarop het Rotterdamse model toegepast zou kunnen worden. De consequenties De omvang van het succes is zowel afhankelijk van de mate waarin betrokken partijen zich aan het project committeren, als van de vertrouwensband die tussen de partners bestaat. Deze twee elementen zijn in de samenwerking met het korps Rotterdam-Rijnmond optimaal te noemen. Het Meldpunt realiseert zich terdege dat zonder de tomeloze inzet van en de professionele werkrelatie met het korps Rotterdam-Rijnmond, het resultaat beduidend minder was geweest. Opsporingsdiensten die overwegen met het Meldpunt een samenwerking volgens het Rotterdamse model aan te gaan, moet helder voor ogen staan dat het menskracht en commitment vereist om een dergelijk project te laten slagen. Met het tekenen van een convenant tekenen zij in principe voor een opsporingsverplichting ten aanzien van de afgenomen MOT-informatie. In het perspectief van de kabinetsvoorstellen tot effectiviteitsverbetering van de MOT-keten, ligt juist hierin de kracht van het Rotterdamse model: een gerichte afname van MOT-informatie. Het Meldpunt is van harte bereid hierin verder te investeren en zo nodig bewuste keuzes te maken in de aanwending van de beschikbare menskracht. Als uitbouw van het Rotterdamse model betekent dat het Meldpunt andere, minder actieve afnemers soms ‘nee’ moet verkopen, is dat een aanvaardbare consequentie. Medewerkers van het Meldpunt kunnen dan de vrijgekomen capaciteit besteden aan het ondersteunen van effectievere projecten, zoals, en voortvloeiend uit, het Rotterdamse model. Profielanalyse transacties Antillenlijn Zoals aangekondigd in het vorige jaaroverzicht, heeft het Meldpunt in 2004 een profielanalyse uitgevoerd naar de subjecten betrokken bij verdachte money transfers naar en afkomstig van de Nederlandse Antillen. Doel van deze analyse is het blootleggen van verbanden die karakteristiek zijn voor deze transacties en de personen die ze uitvoeren, om zo mogelijk een typologie vast te stellen die de verdachte transacties nog eenvoudiger uit de ongebruikelijke filtert.
21
De resultaten De analyse behelst alle doorgemelde transacties vanaf 1 januari 2002 tot en met 31 december 2004 van subjecten die op enig moment binnen deze periode één of meer keer via een money transfer geld hebben gestuurd naar of ontvangen vanuit de Nederlandse Antillen. Door alle doormeldingen van deze subjecten op te vragen, wil het Meldpunt zicht creëren op hun totale transactiepatroon, waarmee het ook vragen kan beantwoorden als: “Naar of van welke andere landen sturen of ontvangen deze subjecten geld?” en “Wat voor soort andere financiële handelingen verrichten deze subjecten?”. De zoekvraag leverde een totaal op van 33.147 transacties met 33.453 financiële handelingen. Bij de geanalyseerde transacties zijn ruim 3.800 unieke subjecten betrokken. Dit is exclusief de subjecten in het buitenland, omdat het Meldpunt over deze partij vaak nauwelijks bruikbare informatie ontvangt. Gemiddeld verricht een subject in de onderzoeksperiode negen transacties. Voortvloeiend uit de analyse-opzet verrichten de subjecten grotendeels money transfers naar de Nederlandse Antillen (72%). Daarnaast ontvangen of versturen zij money transfers van of naar andere landen (24%), wisselen zij vreemde valuta (3%), verrichten zij contante autoaankopen (0,1%) en overige financiële handelingen (1%) zoals girale overboekingen. In totaal is met de onderzochte transacties ruim 130 miljoen euro gemoeid, waarvan 83% Nederland verlaat, 8% Nederland binnenkomt en 9% betrokken is bij overige financiële handelingen. Van het uitgaande bedrag heeft 84% de Nederlandse Antillen als bestemmingsland. Opvallend is dat de subjecten ook relatief veel geld sturen naar andere landen die drugs produceren of doorvoeren. De Dominicaanse Republiek voert hiervan met 5% de boventoon, Colombia, Jamaica en Suriname zijn gezamenlijk goed voor eveneens 4% van het totale uitgaande bedrag. De overgebleven 7% is verdeeld over 82 verschillende bestemmingslanden. Het gros (44%) van de geanalyseerde transacties vindt plaats in Rotterdam. Dit is niet verwonderlijk, gezien de resultaten van de samenwerking met de Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond, zoals eerder beschreven in deze paragraaf. Daarnaast is Rotterdam de gemeente in Nederland waar veruit de meeste Antillianen gevestigd zijn en waar dus veel money transfers richting de Nederlandse Antillen verricht worden. Amsterdam en Den Haag nemen respectievelijk 28% en 9% van de transacties voor hun rekening. Ook in enkele zogeheten ‘Antillengemeenten’ Tilburg, Dordrecht, Heerlen, Den Helder, Schiedam en Arnhem vinden relatief veel transacties plaats. Een opvallende groep subjecten binnen de Antillentransacties betreft personen van Nigeriaanse afkomst. Met gemiddeld 60 transacties per subject stijgen zij ver uit boven het algemene gemiddelde (negen transacties per subject). Daarnaast zijn zij sterk vertegenwoordigd in de onderzochte geldstroom die Nederland inkomt: de ruim 10 miljoen euro die hiermee gemoeid is, is voor een groot deel toe te schrijven aan Nigerianen. Mogelijk zijn met transacties die in verband staan met fraude en oplichting — een bekend terrein van Nigeriaanse criminelen — gemiddeld hogere bedragen gemoeid dan met transacties die te maken hebben met de handel in verdovende middelen. Dit zou een verklaring kunnen zijn voor het feit dat het inkomende bedrag per subject hoger is dan het uitgaande bedrag per subject. Als we kijken naar een verdeling per leeftijdsklasse, zien we dat het grootste deel van de subjecten tussen de 20 en 35 jaar oud is op het moment dat zij een transactie verrichten. Het algemene beeld is dat de onderzochte subjecten gemiddeld wat jonger zijn dan de subjecten betrokken bij het totaal aan doorgemelde transacties in de MOT-database. Noemenswaardig is het gegeven dat in de onderzochte dataset de subjecten onder de 20 jaar
22
in de onderzoeksperiode per subject gemiddeld voor € 22.500 aan transacties verrichten. Niet veel jongeren zullen dergelijke bedragen tot hun beschikking hebben om te zenden of te ontvangen. Het Meldpunt acht het aannemelijk dat veel van deze subjecten hand- en spandiensten verlenen aan criminele organisaties dan wel er onderdeel van uitmaken. Deze aanname wordt versterkt door het gegeven dat meer dan de helft (55%) van de subjecten voorkomt in het CIE- en/of MRO-register. Dit percentage is hoger dan bij subjecten betrokken bij het totaal aantal doorgemelde transacties in de MOT-database (43%). Toch zijn lang niet alle transacties van de subjecten in de onderzochte dataset op basis van VROS-informatie doorgemeld. Het is namelijk mogelijk dat een subject in de registers wordt opgenomen naar aanleiding van de doorgemelde transacties. Wanneer het betreffende subject dus weer nieuwe transacties doet, gaan deze pas via het automatische proces bij het Meldpunt als CIE- en/of MRO-hit door naar de politie. De ervaring van het Meldpunt is dat veel subjecten aan elkaar te koppelen zijn, meestal via transacties of adressen. De transacties van één enkel subject hoeven dan op zich niet verdacht te zijn, maar in combinatie met de transacties van de andere subjecten, zijn ze wel verdacht te bepalen. Zo heeft het Meldpunt clusters van subjecten in Nederland gevonden die geld sturen naar dezelfde begunstigden op de Nederlandse Antillen. Vaak hebben deze begunstigden een zelfde achternaam en zijn dus vermoedelijk familie van elkaar. In sommige gevallen heeft de opdrachtgever in Nederland ook deze achternaam. De tweede reden van clustering is het gegeven dat de Nederlandse subjecten een zelfde adres opgeven. Deze subjecten hebben vaak verschillende achternamen en geven ook vaak verschillende adressen op, waar telkens weer andere subjecten op worden gevonden. Ten slotte kan het Meldpunt regelmatig subjecten clusteren op basis van de politie-informatie in een LOvJ-verzoek. Monitoren verplaatsingseffecten Zoals eerder vermeld is het aantal ongebruikelijke money transfers naar de Antillen in 2004 drastisch gedaald, van 28.000 vorig jaar naar 12.700 in 2004. Ook de ongebruikelijke geldstroom naar de Antillen is meer dan gehalveerd. Bestemmingsland Nederlandse Antillen 2004
2003
Money transfers geregistreerd
12.700
28.000
Money transfers doorgemeld
11.600
10.900
Bedrag geregistreerd
€ 42.600.000
€ 100.600.000
Bedrag doorgemeld
€ 42.750.000
€ 39.400.000
De daling is niet alleen zichtbaar in de informatie van het Meldpunt, maar blijkt eveneens uit cijfers van money transfer providers Western Union en Money Gram: het totaal aantal in Nederland verrichte money transfers met de Antillen als bestemmingsland daalt met 21% ten opzichte van vorig jaar. De ermee gemoeide geldstroom maakt zelfs een daling door van 45%. Deze cijfers staan in schril contrast met de gemiddelde stijging die de providers gezamenlijk noteren, zowel in het totaal aantal Nederland uitgaande money transfers (+11%) als in het betrokken geldbedrag (+5%) . Blijkbaar boet de money transfer in aan populariteit als het gaat om het versturen van geld van Nederland naar de Nederlandse Antillen. De stijging in het aantal doorgemelde money transfers naar de Antillen, veroorzaakt door de blijvend intensieve aandacht van het Meldpunt voor dit onderwerp, doet aan dit feit niets af.
23
Onmiddellijk dringt zich de vraag op welke oorzaken aan de geconstateerde daling ten grondslag liggen. Is de daadwerkelijke geldstroom allerminst aan het slinken, maar maken subjecten simpelweg meer gebruik van alternatieve, mogelijk zelfs ondergrondse financiële diensten waarop noch het Meldpunt, noch de providers zicht hebben? Kiezen drugsproducenten en –handelaren vaker voor alternatieve routes om hun waren in Europa te krijgen en de opbrengst in hun portemonnee? Immers, het is niet ondenkbaar dat alle maatregelen die zijn genomen om deze specifieke drugslijn in te dammen, nu vruchten beginnen af te werpen. Het Meldpunt acht de kans groot dat, onder invloed van 100% controles en een verhoogde pakkans als gevolg van een efficiënter gebruik van financiële informatie in opsporingsonderzoeken, het welbekende waterbed-effect optreedt. In 2004 heeft het Meldpunt diverse signalen opgevangen die deze hypothese ondersteunen. In de eerste plaats tonen de money transfer cijfers dat andere drugsgerelateerde bestemmingslanden in het Caribisch gebied en omstreken, in opkomst zijn. Vooral Suriname en de Dominicaanse Republiek zijn meer prominent aanwezig in aantallen transacties en betrokken bedragen. In de tweede plaats ontvangt het Meldpunt van andere bronnen berichten die de stelling lijken te bevestigen. Zo melden partners van het korps Rotterdam-Rijnmond dat de Dominicaanse Republiek steeds meer in beeld komt in hun onderzoeken. Subjecten die op de Nederlandse Antillen opereren, ontvangen geld vanuit de Dominicaanse Republiek. Dit geld lijkt weer grotendeels afkomstig te zijn uit Nederland. Zo komt het via een u-bocht constructie uiteindelijk terecht bij het subject op de Antillen. Ook wat betreft de tegengestelde goederenstroom zijn er indicaties dat subjecten alternatieve routes bedenken. Een voorbeeld hiervan betreft bolletjesslikkers die via andere eilanden in het Caribisch gebied vliegen op Europese bestemmingen met minder strenge controles. De toename van de geldstroom vanuit Nederland naar Suriname heeft de volle aandacht van de Surinaamse autoriteiten. Men deelt de opinie dat deze toename te maken heeft met het strikte controlebeleid van de Nederlandse Antillen. Met name de betrokkenheid van Nigerianen in drugs- en witwaszaken is actueel in Suriname. Zo heeft het Surinaamse meldpunt een zaak geïnitieerd waarbij met een HARM-actie drie personen van Nigeriaanse afkomst zijn aangehouden. Eén van hen is uiteindelijk veroordeeld tot zeven jaar gevangenisstraf wegens witwassen. Uit het onderzoek bleek tevens dat hij betrokken was bij het opzetten van een bolletjeslijn tussen Suriname en Nederland. Bij de huiszoeking werd vier kilogram cocaïne aangetroffen.
24 1.4
Geldkoeriers
Al eerder in dit hoofdstuk kwamen geldkoeriers aan de orde. Zij werden genoemd als schakel in het vereffeningsproces van ondergrondse bankiers. Geldkoeriers kan men het beste omschrijven als personen die in opdracht van een ander of voor zichzelf geld of snel in geld omzetbare goederen van punt A naar punt B vervoeren. De inzet van geldkoeriers maakt het mogelijk om geld te verplaatsen zonder een papieren spoor achter te laten. Dit is een belangrijke reden voor criminelen om gebruik te maken van deze personen. Uit rapportages van verschillende (internationale) samenwerkingsverbanden waaronder het FEC en de Financial Action Task Force on Money Laundering (FATF), blijkt dat ook terroristische organisaties geldkoeriers inzetten. De FATF noemt geldkoeriers zelfs principal means van terroristen om geld te verplaatsen. Om de financiering van terrorisme tegen te gaan, bepleit de FATF in de speciale aanbeveling nummer negen, dat landen moeten beschikken over een systeem, dat transport van geldkoeriers kan blootleggen door middel van een aangifteplicht of een soortgelijk systeem. De Nederlandse wetgeving bevat momenteel geen bepaling die grensoverschrijdend vervoer van contant geld beperkt of verbiedt. In geval van vrachtverkeer geldt een aangifteplicht, maar deze geldt niet bij in- en uitvoer van chartaal geld door passagiers. Wel kunnen de douane en de Koninklijke Marechaussee (KMar) meldingen doen van ongebruikelijke geldtransporten c.q. geld- of drugskoeriers. De douane meldt rechtstreeks aan het Meldpunt. In de situatiebeschrijvingen bij deze meldingen is informatie opgenomen met betrekking tot het subject én het geld of de goederen die op het subject zijn aangetroffen. Uit gegevens van het Meldpunt blijkt dat de douane in de periode begin 2001 tot en met eind 2004 iets meer dan 600 transacties heeft gemeld. Ongeveer één derde van deze transacties is doorgemeld, waarbij een bedrag van € 298.393.000 is betrokken. Een groot deel van dit bedrag, ongeveer 99%, heeft betrekking op één specifieke groep geldkoeriers. In een periode van ongeveer een half jaar, vervoerden zij grote bedragen contant geld vanuit Libanon naar Zwitserland. Op één uitzondering na zijn alle meldingen met betrekking tot deze groep verdacht verklaard en doorgemeld. De meldingen van de douane brengen in elk geval drie zaken onder de aandacht. Ten eerste dat ook Nederland te maken heeft met het fenomeen geldkoeriers. Ten tweede dat met de inzet van geldkoeriers grote hoeveelheden geld verplaatst kunnen worden. Ten slotte dat de douane en het Meldpunt een belangrijke rol spelen bij het krijgen van zicht op de geldkoeriers en geldstromen: douanemelding en daaropvolgende registratie door het Meldpunt, creëren een papieren spoor, waardoor niet alleen subjecten, maar ook geldstromen gevolgd kunnen worden. Van de KMar ontvangt het Meldpunt periodiek lijsten met namen van bolletjesslikkers en uitgaande geldkoeriers. Deze gegevens vergelijkt het Meldpunt met de MOT-database. Daarnaast vraagt de KMar-Schiphol de aangehouden geldkoeriers op bij het Meldpunt met een LOvJ-verzoek. Het BLOM ontvangt rechtstreeks meldingen van de KMar over geldkoeriers. Het gaat dan om gevallen waarin naar het oordeel van de KMar sprake is van een verdachte transactie. Indien naar aanleiding van deze meldingen een LOvJ-verzoek wordt ingediend, komen deze gegevens ook ter beschikking van het Meldpunt. Daarnaast ontvangt het Meldpunt van het BLOM statistische gegevens met betrekking tot deze geldkoeriers. Uit deze gegevens blijkt dat het BLOM in 2004 226 meldingen van geldkoeriers van de KMar heeft ontvangen, waarbij een bedrag van ruim acht miljoen euro betrokken is. Wel benadrukt het BLOM, dat de KMar niet van alle geldkoeriers die zij onderschept melding doet. Derhalve levert de informatie geen volledig beeld op van de uitgaande geldkoeriers. Het totaal aantal geldkoeriers dat de KMar aanhoudt, is bij het Meldpunt onbekend. Hetzelfde geldt voor de betrokken bedragen.
25
Het Meldpunt streeft ernaar in de toekomst rechtstreeks meldingen van de KMar te ontvangen om zo zijn informatiepositie te versterken. Europese Wetgeving Nieuwe wetgeving is op komst. In het kader van een versterking van de aanpak van witwassen en de strijd tegen het terrorisme, lanceerde de Europese Unie in juni 2002 een voorstel voor een Europese verordening, die tot doel heeft een deviezenregeling op communautair niveau te creëren. Een politiek akkoord over deze verordening kon in december 2004 onder Nederlands voorzitterschap worden bereikt. Vermoedelijk zal de nieuwe wetgeving niet eerder dan in 2006 werking treden. Een communautair beleid biedt mogelijkheden om criminele contante geldstromen gedeeltelijk bloot te leggen en te bestrijden. De kern van de verordening is dat iedere natuurlijke persoon die het douanegebied wil betreden of verlaten, aangifte moet doen indien hij contante bedragen bij zich draagt van € 10.000 of meer. Onder contanten wordt verstaan chartaal geld, reischeques of andere middelen die snel in contanten kunnen worden omgezet. De verordening is gericht op de buitengrenzen van het douanegebied van de Europese Unie. Aangezien Nederland hiertoe behoort, is een belangrijke taak weggelegd voor de Nederlandse douanediensten en de KMar. Zij zullen verantwoordelijk zijn voor de uitvoer van het aangifte systeem. Artikel 1 van de verordening luidt: ‘De relevante informatie die door de douane wordt ingewonnen zou in voorkomend geval worden medegedeeld aan het nationale financiële controleorgaan dat is belast met de bestrijding van witwassen van geld, enerzijds, en aan de douane van elke lidstaat die met de verdachte transacties te maken heeft.’ In het geval van Nederland zou dit betekenen dat het Meldpunt ontvanger is van deze meldingen. Niet duidelijk is of alle aangiftes van contant geld zullen moeten worden gemeld. Het Ministerie van Justitie en het Ministerie van Financiën stellen in de loop van 2005 een werkgroep in, waarmee zij met alle betrokken instellingen zullen nagaan welke consequenties de verordening heeft voor Nederland. Het Meldpunt zal een bijdrage leveren aan deze werkgroep. Naar alle waarschijnlijkheid zal de nieuwe wetgeving tot gevolg hebben dat het Meldpunt meer transacties zal ontvangen die te maken hebben met geldkoeriers. Het Meldpunt beschouwt dit als een kans zijn informatiepositie te versterken en bereidt zich zo goed mogelijk voor op de uitvoering van de verordening. Ook is het Meldpunt actief bezig met het uitbreiden van de samenwerking met de douanediensten. Hierover meer in het volgende hoofdstuk.
2
29
Het Meldpunt en De Melders Als dé bron van informatie in de MOT-keten, zijn de melders voor het Meldpunt zeer belangrijke spelers in het veld. Zij bepalen uiteindelijk welke gegevens de database van het Meldpunt vullen. Om de ontvangen data te kunnen begrijpen en interpreteren, is het noodzakelijk voor het Meldpunt om ontwikkelingen en veranderingen binnen deze spelersgroep op de voet te volgen. Een juiste dataanalyse vraagt om juiste achtergrondinformatie. Een oplopende gemiddelde meldtijd in een bepaalde sector bijvoorbeeld, kan veroorzaakt worden door problemen met de implementatie van een nieuw automatiseringssysteem bij een grote melder in die sector. Een kentering in indicatorengebruik kan te maken hebben met veranderde inzichten van melders. Immers, de Wet MOT en het indicatorenstelsel — met name het subjectieve deel hiervan — bieden melders de ruimte om, ingegeven door hun eigen beweegredenen, deze op uiteenlopende manieren uit te leggen. Dit zijn slechts enkele voorbeelden van ontwikkelingen in de data die inzicht in de activiteiten, de doelen en de beleidsvoering van melders vereisen teneinde conclusies te kunnen trekken. Zowel om die reden als uit hoofde van de wettelijke voorlichtingstaak die het Meldpunt heeft, treedt het regelmatig in contact met melders. In dit hoofdstuk gaan we in op diverse meldsectoren die het afgelopen jaar in het oog sprongen. Speciale aandacht is er uiteraard voor de nieuwste meldsector, die van de vrije beroepsbeoefenaars. Hoe beoordeelt het Meldpunt hun meldgedrag en wat valt er op in de meldingen die zij aan het Meldpunt hebben gedaan? Is er een profiel te creëren van de subjecten die deze sector heeft gemeld? Daarnaast gaan we nader in op de handelaren in zaken van grote waarde, die het afgelopen jaar minder hebben gemeld dan in 2003. Wat ligt hieraan ten grondslag? Welke activiteiten heeft het Meldpunt ontplooid om transacties in deze sector te onderzoeken? Welke merken voertuigen zijn het meest in trek bij subjecten betrokken bij verdachte transacties in de autobranche? Vervolgens komen de banken aan bod. Hoe hebben deze ‘oudgedienden’ zich ontwikkeld na de terugval in 2003? Hoe staan de banken tegenover het vorig jaar beschreven cash deposit system als risicoproduct en hoe heeft het aantal meldingen dat hierop betrekking heeft zich ontwikkeld? Ten slotte worden ook enkele kleinere meldsectoren besproken, zoals de creditcardmaatschappijen en de douane.
30 2.1
Beroepsbeoefenaars
Aantal meldingen In dit Jaaroverzicht blikt het Meldpunt terug op het eerste volledige meldjaar van de vrije beroepsbeoefenaars, die sinds 1 juni 2003 onder de meldplicht vallen. Wat betreft het aantal meldingen voeren de notarissen en de accountants de lijst aan. Zij zijn in 2004 verantwoordelijk voor respectievelijk 59 en 54 meldingen, gevolgd door de advocaten met 18 meldingen. De overige beroepsbeoefenaars doen wisselend nul tot vijf meldingen. Met in totaal 145 geregistreerde ongebruikelijke transacties in 2004 ontwikkelt het aantal meldingen in deze sector zich gestaag. De snelle groei die het Meldpunt in het vorige Jaaroverzicht voor mogelijk had gehouden is weliswaar uitgebleven, maar de trend op basis van de cijfers per maand, is licht stijgend. Statistisch gezien is de periode echter nog te kort om betrouwbare uitspraken te doen over de toekomstige ontwikkeling van het aantal meldingen. Het patroon — de spreiding rondom de trendlijn — is erg grillig en de kans op toeval te groot. 2005 zal voor de sector daarom het jaar van de waarheid worden. Hoewel het aantal meldingen niet per se teleurstelt, heeft het Meldpunt de sterke indruk dat zich in werkelijkheid een veelvoud aan ongebruikelijke transacties krachtens de Wet MOT in de sector voordoet. Dubieuze vastgoedtransacties, faillissementsfraude en andere vormen van belastingontduiking zijn slechts enkele voorbeelden van malversaties die veelvuldig voorkomen en binnen het werkgebied van de beroepsbeoefenaars niet onopgemerkt moeten blijven. Daarnaast blijkt dat in ruim anderhalf jaar slechts 133 beroepsbeoefenaars de weg naar het Meldpunt hebben weten te vinden. Dit aantal is gering, gelet op het feit dat ons land in deze sector zo’n 20.000 meldplichtige instellingen telt. Wellicht is er meer tijd voor nodig om de beroepsbeoefenaars over de streep te trekken en te doordringen van het belang van de meldplicht. Volgens toezichthouder Bureau Financieel Toezicht (BFT) valt er nog veel winst te behalen in het geven van voorlichting over de Wet MOT. In 2005 gaat het BFT daarom investeren in het vergroten van de awareness in de sector met als doel een verbetering van de naleving van de WID en de Wet MOT. Het is echter niet uitgesloten dat door het dark number van beroepsbeoefenaars dat passief meewerkt aan onoorbare praktijken, het aantal MOT meldingen in de sector voorlopig niet tot volle wasdom zal komen. Onafhankelijk, integraal toezicht op de gehele sector is daarom onontbeerlijk. Daarnaast is nieuwe of aanvullende regelgeving noodzakelijk ter bevordering van de transparantie in de sector. Ook de wetgever is hiervan doordrongen. Een voorbeeld hiervan is de Werkgroep ‘Betalingen aan advocaten’ die in opdracht van de Minister van Justitie onderzoek heeft verricht naar het functioneren van de in 1995 vastgestelde Bruyninckx-richtlijnen. Deze beogen de betrokkenheid van de advocaat bij criminele handelingen, als gevolg van het aannemen van ‘besmet’ geld, te voorkomen. Het onderzoek heeft eind 2004 geresulteerd in het rapport ‘De betaling verantwoord’, waarin de Werkgroep het advies uitbrengt de richtlijnen te actualiseren. In de huidige situatie ontbreekt het volgens de Werkgroep namelijk aan zicht op de mate waarin de richtlijnen worden nageleefd. “Tot nog toe is geen informatie openbaar waaruit blijkt dat de richtlijnen niet worden nageleefd. Toch kan niet worden uitgesloten dat dergelijke informatie wel voorhanden is, maar blijft binnen de vertrouwelijkheid van het advocatenkantoor (…)”, aldus de Werkgroep. Verdachte transacties Tot op heden heeft het Meldpunt alle ontvangen meldingen van beroepsbeoefenaars daadwerkelijk in onderzoek kunnen nemen. Bekijken we de cijfers vanaf de inwerkingtreding van de meldplicht tot aan de peildatum 1 januari 2005, dan blijkt grofweg één op de twee transacties verdacht (96 van de 196). Deze cijfers creëren een interessant verwachtingspatroon: als 133 melders in ruim anderhalf jaar 96 verdachte transacties genereren, dan rijst het vermoeden dat het (nog) niet meldende deel van de beroepsbeoefenaars over een schat aan transactie-
31
informatie beschikt, zowel in omvang als in waarde. Het Meldpunt is overtuigd van de belangrijke rol die deze ‘poortwachtersinformatie’ kan spelen in opsporingsonderzoeken en roept beroepsbeoefenaars op om de krachten te bundelen in de strijd tegen witwassen en terreurfinanciering en vóór een integer financieel stelsel. Het consciëntieus onderzoeken van de beroepsbeoefenarentransacties dient niet alleen een operationeel belang, maar is tevens van grote waarde gebleken voor het opdoen van kennis over en inzicht in het soort transacties dat beroepsbeoefenaren doen. Als we kijken naar de casuïstiek van de doorgemelde transacties dan kunnen we een aantal clusters onderscheiden: • A-B-C constructies, waarbij een onroerende zaak in korte tijd verschillende keren met aanzienlijke winst wordt verkocht, zonder dat daar een aanwijsbare reden voor is; • verkooptransacties waarbij sprake is van een (deels) contante betaling met vermoedelijk zwart geld; • het ruim onder de WOZ-waarde verkopen van een onroerend goed; • transacties waarbij de dienstverlener contante bedragen ontvangt om door te betalen aan derden, zonder dat duidelijk wordt waarom tussenkomst van de dienstverlener vereist was; • onverklaarbare contante transacties binnen een bedrijf. In een aantal gevallen zijn deze te relateren aan het uitbetalen van commissies. Met behulp van creatief boekhouden worden deze betalingen in de administratie verwerkt; • transacties die rechtstreeks te relateren zijn aan fraude; • transacties die te maken hebben met het gebruik van valse documenten of niet bestaande ondernemingen. Wat opvalt is het geringe aantal transacties dat te maken heeft met de inkeerregeling, waarbij de Belastingdienst privé-personen de gelegenheid geeft om alsnog aangifte te doen van hun zwarte vermogen in het buitenland (onroerend goed of kapitaal). Bij volledige medewerking van de betrokkene, legt de Belastingdienst geen boete op. In die gevallen waar het vermoeden van witwassen bestaat, zou een tussenkomende beroepsbeoefenaar hiervan melding moeten doen bij het Meldpunt. Mogelijk doen veel personen rechtstreeks aangifte bij de Belastingdienst, zonder tussenkomst van een beroepsbeoefenaar. Echter, ook het aantal meldingen van de Belastingdienst dat voortkomt uit de inkeerregeling, is zeer gering. Subjecten verdachte transacties Hoewel de meldplicht voor beroepsbeoefenaars nog jong is en de uitkomsten van analyses nog niet tot harde uitspraken zullen leiden, wil het Meldpunt toch alvast enig inzicht creëren in het profiel van subjecten betrokken bij verdachte transacties uit deze sector. Het heeft daarom enkele kenmerken van deze groep subjecten onderzocht en op een rij gezet. Bij de 96 verdachte transacties zijn 192 unieke subjecten betrokken, waarvan 120 natuurlijke personen en 72 rechtspersonen. Van de natuurlijke personen is 82% man en 18% vrouw, de subjecten zonder geslachtsvermelding (5) buiten beschouwing gelaten.
32
Een verdeling van de subjecten naar leeftijdscategorie geeft het volgende beeld: Leeftijdscategorie < 25
aantal
aandeel
2
2%
25 < 35
20
19%
35 < 45
34
31%
45 < 55
26
24%
55 < 65
21
19%
> = 65
5
5%
108
100%
Totaal
Meer dan de helft van de natuurlijke subjecten is tussen de 35 en de 55 jaar. Ongeveer éénvijfde is jonger dan 35 en bijna een kwart is 55 jaar of ouder. De subjecten van wie geen leeftijd bekend is, zijn hier niet meegenomen. Ongeveer een kwart van de natuurlijke personen is doorgemeld omdat zij voorkomen in het CIE-register van de politie, dan wel subject zijn in een politie-onderzoek (MRO- of LOvJ-subject). Bij de rechtspersonen is dit aandeel iets kleiner, namelijk 18%. Deze aandelen zijn laag te noemen in vergelijking met het aandeel berekend voor de unieke subjecten betrokken bij het totaal aantal van 41.003 in 2004 doorgemelde transacties, dat 43% bedraagt. Als we kijken naar de geografische spreiding van de subjecten — natuurlijke- én rechtspersonen — zien we dat van 33 subjecten de woon- of vestigingsplaats onbekend is. Voor de overige 159 subjecten geldt dat 43% woont of gevestigd is in de Randstedelijke provincies Noord- en Zuid-Holland en Utrecht. Het aandeel dat buiten de Randstad domicilie heeft, is met 40% maar een fractie kleiner. Nog eens 17% woont in het buitenland, waarbij Duitsland het meest voorkomende woonland is. Wat betreft de transactieplaats kan gesteld worden dat ongeveer een kwart van de natuurlijke subjecten uit de Randstad zijn verdachte transactie bij een beroepsbeoefenaar uit de provincie pleegt. Andersom komt het nauwelijks voor dat subjecten van buiten de Randstad naar stedelijke gebieden reizen om een verdachte transactie te verrichten. Dit zou kunnen betekenen dat subjecten de kans op ontdekking kleiner achten als zij hun duistere praktijken onderbrengen bij een ‘provinciale’ beroepsbeoefenaar, dan bij een — althans wellicht in hun ogen — meer door de wol geverfd Randstedelijk kantoor. Het is echter ook mogelijk dat de marktwerking hier een rol speelt en subjecten zich laten leiden door lagere tarieven in de provincie. Zoals gezegd, conclusies kunnen aan deze cijfers nog niet verbonden worden.
33 2.2
Handelaren in zaken van grote waarde
Het jaar 2003 is wat betreft het aantal handelarenmeldingen een voorlopig hoogtepunt gebleken. Ontving het Meldpunt dat jaar nog ruim 19.700 meldingen, in 2004 blijft de teller staan op zo’n 16.900. Een daling dus, van ongeveer 14%. Het grootste deel van de meldingen in 2004, zo’n 99%, heeft een objectieve indicator. Deze verhouding ligt dicht bij die van het jaar daarvoor. Het aantal verdachte transacties afkomstig van de handelaren is gestegen. Meer hierover is te lezen in het vervolg van deze paragraaf. Opvallende dalers Het grootste deel van de meldingen in 2004 is afkomstig van de autohandelaren, zo’n 98%. Dit is exact gelijk aan het percentage van het jaar daarvoor. De afname in het aantal meldingen in 2004 is dan ook gerelateerd aan een daling in meldingen vanuit deze branche. Autohandelaren melden in 2004 zo’n 15% minder transacties dan in 2003. De autobranche ziet de daling als een gevolg van het feit dat steeds minder autohandelaren contante transacties accepteren. Deze stelling lijkt te worden bevestigd door de cijfers: ten opzichte van 2003 zijn er zo’n 3.000 transacties minder gemeld onder de indicator voor contante handelarentransacties, de H141. Dit is echter geen goede graadmeter, omdat praktisch alle meldingen van de autohandelaren de H141-indicator hebben. Mogelijk spelen ook andere factoren een rol. Zo constateert de FIOD-ECD bij de uitvoering van haar taak als toezichthouder, dat de toepassing van bepaalde financieringsconstructies door sommige autohandelaren ongewenste gevolgen heeft met betrekking tot onder meer de meldplicht. Een casus: een klant koopt een auto op basis van een financieringsconstructie. De wagen wordt zo gezegd fysiek geleverd aan de klant, echter, juridisch levert de verkoper nog niet, omdat de betaling nog niet voltooid is. Al dan niet bewust, creëren de partijen hiermee de volgende situatie: de auto staat geheel ten dienste van de gebruiker, die nagenoeg in het geheel het economische risico draagt. Het voertuig staat echter niet op naam van de koper, waardoor de fiscus en Justitie niet op de hoogte zijn van dit zogenoemde vermogenselement. Het standpunt van de toezichthouder is, dat indien er sprake is van een financieringsconstructie er nog altijd gemeld moet worden. Dat wil zeggen, indien sprake is van betaling van een contant bedrag dat groter of gelijk is aan € 15.000 (ongeacht de periode waarover men de betaling spreidt en of het eigendom direct overgaat of niet) of indien de transactie voldoet aan een subjectieve indicator. De toezichthouder constateert echter, dat sommige handelaren bij gebruik van een financieringsconstructie verzuimen te melden, ondanks het feit dat sprake is van een transactie waarbij betaling van € 15.000 of meer in contanten plaatsvindt en dus voldoet aan de objectieve indicator. Hierdoor komen bepaalde transacties ten onrechte niet bekend te staan als ongebruikelijk. De exacte reden waarom de handelaren verzuimen te melden, is momenteel onderwerp van onderzoek. De FIOD-ECD besteedt momenteel bijzondere aandacht aan de financieringsconstructies. Het Meldpunt hoopt in de nabije toekomst — mede op basis van de samenwerkingsmogelijkheden die de nieuwe Wet MOT biedt — een bijdrage te kunnen leveren aan het onderzoek naar de desbetreffende melders. Een andere opvallende daler is te vinden in de edelmateriaalhandel. In 2004 constateert het Meldpunt nagenoeg een halvering van het aantal meldingen uit deze branche ten opzichte van het jaar daarvoor. De oorzaak hiervoor ligt bij twee specifieke melders, die in 2003 verantwoordelijk waren voor 72% van het aantal meldingen in de edelmetaalbranche. Zij melden in 2004 ruimschoots de helft minder transacties dan het jaar daarvoor. Opvallende stijger Naast twee opvallende dalers, is er in 2004 ook een groep die opvallend meer meldt dan in 2003. Het betreft hier de scheepshandelaren. Deze meldgroep heeft in 2004 ruimschoots twee maal zoveel transacties gemeld als het jaar daarvoor. De FIOD-ECD heeft verklaard dat mede naar aanleiding van de gegevens van het Meldpunt, het in
34
2004 verschillende onderzoeken heeft uitgevoerd naar de scheepshandelaren. Een reële veronderstelling is dat dit heeft geleid tot een toename van meldingen door deze branche. Stijging aantal verdachte transacties Het Meldpunt verklaarde het afgelopen jaar 253 meer handelarentransacties verdacht dan in 2003, ongeveer zo’n 38%. De belangrijkste reden voor de stijging is het grotere aantal transacties dat op grond van eigen onderzoek verdacht is verklaard. Dit is voor een belangrijk deel vanwege het feit dat het Meldpunt in 2004 een groot aantal transacties projectmatig onderzocht heeft. Zo is gekeken naar transacties waarbij personen van 25 jaar of jonger auto’s kochten met een contant bedrag van € 15.000 of meer, ofwel personen die een auto kochten en een contant bedrag betaalden van € 50.000 of meer. Daarnaast heeft het Meldpunt bij het eigen onderzoek extra aandacht besteed aan de handelarentransacties, niet afkomstig van de autohandelaren. Deze twee projecten hebben bijgedragen aan een groter aantal doormeldingen. Daarnaast heeft het Meldpunt in 2004 meer LOvJverzoeken ontvangen op basis waarvan het handelarentransacties verdacht heeft kunnen verklaren. Populaire auto’s De meeste verdachte handelarentransacties zijn afkomstig van de autohandelaren. Wat is nu de auto die het meest voorkomt bij de verdachte transacties? Om hiervan een beeld te krijgen, heeft het Meldpunt onderzoek verricht op alle autohandelarentransacties die het in de periode 2003-2004 verdacht heeft verklaard, waarbij het ging om de koop van één auto. In totaal betreft dit een aantal van 1.200 verdachte transacties. Het merk dat het meeste voorkomt bij verdachte transacties, is de Mercedes. Bijna 46% van de transacties heeft hierop betrekking. Het gemiddelde meldbedrag bedraagt ongeveer € 37.400. Desbetreffende transacties zijn voornamelijk verdacht verklaard op basis van eigen onderzoek (60%) en bestandsvergelijking met VROS (33%). Op de tweede plaats staat BMW met 164 transacties, bijna 14% op het totale aantal. Het gemiddelde meldbedrag bij dit merk auto bedraagt zo’n € 34.200. De twee belangrijkste doormeldredenen bij deze transacties zijn bestandsvergelijking met VROS (45%) en eigen onderzoek (41%). Andere noemenswaardige merken zijn Volkswagen (104 transacties) Audi (35 transacties), Volvo (23 transacties), Opel en Toyota (beide 21 transacties), Ford (19 transacties) en Porsche (16 transacties). In het licht van het marktaandeel dat de genoemde merken hadden in 2003 en 2004, zijn de bovenstaande uitkomsten interessant te noemen. Zo hadden Mercedes en BMW in de onderzochte periode gezamenlijk een marktaandeel van 5% (bron BOVAG), terwijl het aandeel in doormeldingen op respectievelijk 46% en 14% lag. Ter vergelijking: het marktaandeel van Opel en Ford bedroeg in deze periode respectievelijk 10% en 9%, terwijl het aandeel in doormeldingen voor beide merken op ongeveer 2% lag. Het aantal doormeldingen dat betrekking heeft op Mercedes en BMW kan daarmee als opvallend hoog worden gekwalificeerd.
35 2.3
Banken
Van alle sectoren die al vanaf de inwerkingtreding van de Wet MOT onder de meldplicht vallen, is de bankensector de meest toonaangevende. Gezien hun positie als financiële dienstverlener waar in principe particulieren noch instellingen — zoals medemeldplichtigen — omheen kunnen, vormen zij de spil van alle melders. De notaris, het casino en de autohandelaar, allemaal krijgen zij op enig moment bij hun bedrijfsvoering te maken met de banken. Veel financiële informatie, ook die over ongebruikelijke transacties, komt samen in het bankwezen. Met ruim tien jaar ervaring in het detecteren en melden van grote stromen ongebruikelijke transacties van een dergelijk grote diversiteit, weten de banken als geen ander wat er allemaal komt kijken bij het naleven van de meldplicht. Het Meldpunt erkent dat de Wet MOT, overigens niet alleen bij de banken, ontegenzeggelijk een grote impact heeft op factoren als capaciteit, automatisering en kosten. Voor commerciële instellingen vaak een reden niet onverdeeld blij te zijn met de meldplicht. Vooral de geroutineerde, goed georganiseerde banken hebben meer dan eens kritische vragen gesteld over de effectiviteit van het huidige meldsysteem. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de banken de overgang naar een meer subjectief indicatorenstelsel zeer positief ontvangen en daarop in hun meldgedrag reeds geanticipeerd hebben. Meer informatie over de op handen zijnde wijzigingen in het indicatorenstelsel is te vinden in Hoofdstuk 3 paragraaf 3. Het meldgedrag van de banken is de afgelopen jaren meer en meer afgestemd op een subjectieve meldplicht: in drie jaar tijd liep het aantal traditionele objectieve meldingen — exclusief money transfers — door deze sector terug van ongeveer 4.800 tot circa 2.200. Hier staat tegenover dat het aantal subjectieve meldingen steeg van zo’n 19.200 naar 31.100. Over de gehele linie is een stijgende trend waarneembaar in het aantal traditionele bankmeldingen. Na een korte stabilisatie in 2003, neemt het aantal in 2004 weer een vlucht en stijgt van bijna 24.000 naar ruim 33.000. Deze meldingen zijn afkomstig van 31 verschillende banken. Echter, de verhouding in aantal meldingen per bank is, evenals vorig jaar, zeer ongelijk. Zo is één grootbank verantwoordelijk voor bijna 25.000 meldingen. De banken die qua aantal meldingen hierop volgen, nemen respectievelijk 3.000 en 1.700 meldingen voor hun rekening. De overige 28 banken doen gezamenlijk zo’n 3.300 meldingen. Onder andere om te achterhalen en te begrijpen waardoor de grote verschillen in aantallen meldingen tussen de banken onderling kunnen ontstaan, is het Meldpunt vorig jaar met enkele banken om de tafel gaan zitten. Inzet van de gesprekken was tevens het uitwisselen van informatie die kan leiden tot de vaststelling van typologieën, waardoor zowel de bank als het Meldpunt eerder en eenvoudiger ongebruikelijke en verdachte transacties kunnen herkennen dan wel doormelden. Ook het verhogen van de kwaliteit van de meldingen stond op de agenda. Tijdens de besprekingen bleek al gauw dat enkele grootbanken sinds enige tijd bezig zijn met het opzetten van een nieuw automatiseringssysteem dat het proces van detectie en melding van ongebruikelijke transacties moet gaan bespoedigen en verbeteren. De banken zelf wijten het grote verschil in aantallen meldingen aan verschil in inzicht in meldbeleid. Het Meldpunt erkent dat het werken met subjectieve indicatoren tot op zekere hoogte ruimte laat voor interpretatieverschillen, maar vindt de scheve verhouding desondanks opmerkelijk. Wellicht is in het vinden van een nadere verklaring hiervoor een taak voor de toezichthouder weggelegd. Stortingsautomaten Ook in dit Jaaroverzicht besteedt het Meldpunt aandacht, zij het minder uitgebreid dan vorig jaar, aan de stortingsautomaat, ook wel cash deposit system (CDS) genoemd. Vorig jaar uitte het Meldpunt zijn bezorgdheid over de groei van deze financiële dienst vanwege de mogelijkheden die misbruik van het systeem biedt om grote hoeveelheden geld te verplaatsen met een minimale papertrail. De banken, georganiseerd in De Neder-
36
landse Vereniging van Banken, waren het niet eens met deze stelling en concludeerden dat het Meldpunt de stortingsautomaat ten onrechte als criminogeen product heeft bestempeld. Kern van hun betoog luidt dat de automaat in zichzelf geen additionele risico’s voortbrengt, aangezien: • de rekeninghouder altijd bekend is; • identificatie plaatsvindt via de bankpas met bijbehorende PIN-code; • alle stortingen, dus ook die via de stortingsautomaat, op eventuele ongebruikelijkheid beoordeeld worden; • opnames van de rekening in het buitenland gelimiteerd zijn tot maximaal € 750 per dag; • misbruik van bankpas en bijbehorende PIN-code altijd mogelijk is niet per se is gerelateerd aan het gebruik van de stortingsautomaat. De groei van het product in Nederland strookt volgens de banken met de stijgende populariteit in het buitenland en heeft alles te maken met gebruiksgemak. De stijging in het aantal meldingen van ongebruikelijke CDStransacties is reden om aan te nemen dat de banken het detecteren van dergelijke transacties onder controle hebben. Intussen heeft het Meldpunt de ontwikkeling van de CDS-stortingen gevolgd. Halverwege 2004 registreerde het Meldpunt ruim 1.000 ongebruikelijke CDS-meldingen. Met een eindstand van meer dan 2.400 zijn de verwachtingen overtroffen. Evenals vorig jaar is het merendeel (96%) van de CDS-transacties gemeld met de subjectieve indicator B232 (transacties boven de € 10.000 die voldoen aan ten minste twee subindicatoren). De meest voorkomende subindicator is K (opvallende omzet of wijziging saldo) gevolgd door J (doel of relatie (bedrijfs)activiteiten onduidelijk) en C (a-typisch voor cliënt). De banken geven hiermee aan dat CDS-transacties vaak opmerkelijk zijn in vergelijking met het gebruikelijke transactiepatroon van de cliënt. Hierin ziet het Meldpunt vooralsnog voldoende aanleiding om blijvend aandacht te schenken aan dit soort transacties.
37 2.4
Douane
De douane meldt sinds 2001 ongebruikelijke geldtransporten aan het Meldpunt. Eind 2000 is dit mogelijk gemaakt door de toenmalige staatssecretaris van Financiën. Hij verleende de douane in dit kader ontheffing van de geheimhoudingsplicht. Praktisch alle douanemeldingen die het Meldpunt ontvangt, zijn afkomstig van de douane Schiphol. Slechts twee van de ongeveer 600 douanemeldingen die het Meldpunt sinds 2001 heeft geregistreerd, zijn afkomstig van een andere douanedienst. De douane Schiphol gaat als volgt te werk: alle bevindingen van contant geld en hiermee gelijkgestelde goederen — zoals diamanten en sieraden — van € 15.000 of meer, legt zij vast in geldrapporten. Dit doet zij al sinds 1994. Indien er een witwasvermoeden bestaat, doet de douane in samenwerking met de FIOD Haarlem op basis van deze geldrapporten meldingen aan het Meldpunt. De douanerapporten hebben alleen betrekking op de binnenkomende passagiers. Het uitgaande personenverkeer staat onder controle van de Koninklijke Marechaussee (KMar). In Hoofdstuk 1 is hier reeds het één en ander over vermeld. Een belangrijk aandachtspunt daarbij was, dat de douane rechtstreeks meldt aan het Meldpunt en dat de KMar rechtstreeks meldt aan het BLOM. Ongebruikelijk en verdacht Van alle douanemeldingen die het Meldpunt sinds 2001 heeft geregistreerd, heeft het ongeveer éénderde deel doorgemeld. Dit is relatief veel in verhouding met andere meldsectoren. Ter vergelijking: in 2003 was van alle meldsectoren samen de verhouding van het aantal verdachte transacties op het aantal ongebruikelijke transacties, ongeveer één op vijf. Het merendeel van de verdachte douanetransacties heeft betrekking op contanten. Meestal gaat het dan om euro’s en Amerikaanse dollars. In sommige gevallen treft de douane cheques aan. De totale waarde van de verdachte douanetransacties in 2004 is afgerond zo’n € 4.000.000. In 2003 was dit bedrag ongeveer € 80.000.000. Een aantal verdachte transacties afkomstig van een kleine groep geldkoeriers uit Azië, is de voornaamste oorzaak van dit grote verschil. In een klein aantal gevallen ontdekt de douane geldkoeriers die proberen baar goud te verplaatsen. Zo trof de douane bij een controle op een reiziger uit Suriname een hoeveelheid van 17 goudstaven aan. De betrokkene verklaarde dat het goud niet zijn eigendom was. De daadwerkelijke eigenaar zou het edelmateriaal willen gebruiken voor zijn sieradenwinkel. De douane vertrouwde de zaak niet en maakte melding van dit transport aan het Meldpunt, dat de transactie verdacht verklaarde. In 2004 stuit de douane op een zaak waarbij een persoon van Zuid-Koreaanse afkomst grote sommen contant geld in verschillende valuta transporteert vanuit Nigeria naar Zuid-Korea. Het geld zou zijn verdiend met kledinghandel. De douane maakt melding van het geldtransport bij het Meldpunt, dat op zijn beurt de transactie doormeldt. Het BLOM neemt de zaak in onderzoek. Al snel blijkt dat de opsporingsdiensten in Engeland zich al langer met dit traject bezighouden. Het geeft aanleiding tot samenwerking met Engelse en Zuid-Koreaanse autoriteiten. Nieuwe wetgeving en initiatieven In Hoofdstuk 1 is de douane reeds aan de orde gekomen in het kader van de Europese verordening inzake douanesamenwerking. Op termijn moet deze verordening een communautaire deviezenregeling bewerkstelligen. Reizigers die via Nederland het Europese douanegebied willen betreden of verlaten, zullen dan aangifte moeten
38
doen als zij een contant bedrag van € 10.000 of meer bij zich dragen. Deze aangiften zullen waarschijnlijk voor een deel of zelfs allemaal worden gemeld aan het Meldpunt. In het algemeen stelt het Meldpunt zich ten doel om in 2005 door onderlinge samenwerking met de verschillende douanediensten het aantal douanemeldingen omhoog te brengen. Een concreet project dat het Meldpunt in 2005 start in samenwerking met de douane Schiphol, is een onderzoek naar mogelijke meldingen van de douane ten aanzien van het vrachtvervoer. Momenteel hebben meldingen vanuit de douane Schiphol betrekking op ongebruikelijke geldtransporten bij personenvervoer. De douane Schiphol constateert echter, dat via het vrachtverkeer regelmatig pakketten met onder andere contant geld, goud en andere snel in geld omzetbare goederen worden verstuurd. Niet alleen bestaat het risico dat dit soort vracht verband houdt met witwaspraktijken, het kan eveneens in verband staan met de financiering van terrorisme. Daardoor heeft dit soort vracht de bijzondere aandacht van het Meldpunt. Momenteel doet de douane melding van deze vracht bij de aangewezen diensten, zoals de FIOD-ECD, maar niet bij het Meldpunt. In de nabije toekomst hoopt het Meldpunt dit in samenwerking met de douane te kunnen veranderen. Door een verbreding van het meldterrein kan het Meldpunt zijn informatiepositie versterken en kan het transnationale geld- en goederenstromen (goederen met geld gelijk gesteld) nog beter blootleggen.
39
3
43
Het Meldpunt en Vernieuwing Vernieuwing is inherent aan de dynamische wereld van en rondom het Meldpunt. Reageren en anticiperen op veranderingen van buitenaf brengt een continue verbetering en verfijning van interne processen met zich mee. In dit hoofdstuk gaan we allereerst in op de vernieuwingen op automatiseringsgebied die het Meldpunt het afgelopen jaar intern heeft doorgevoerd om aan de veranderende eisen te kunnen blijven voldoen. Vervolgens nemen we in paragraaf 2 tot en met 5 enkele belangrijke aankomende veranderingen onder de loep die naar verwachting verstrekkende gevolgen zullen hebben voor het bestaan en functioneren van het Meldpunt.
44 3.1
Automatisering
MOTION In de MOT-database zijn per 1 januari 2005, ondanks de continue schoning, meer dan 630.000 transacties opgeslagen. Dit aantal zal naar verwachting blijven stijgen, aangezien de instroom van transacties de uitstroom van ongebruikelijke transacties die ouder zijn dan vijf jaar, nog altijd overtreft. Bovendien blijven eenmaal verdacht bepaalde transacties voor onbepaalde tijd in de database bewaard. Het bedrijfsprocessensysteem MOTION zal dus qua capaciteit en functionaliteit mee moeten groeien om een efficiënt werkproces te kunnen garanderen. Ook nieuwe wetgeving, zoals bijvoorbeeld de meldplicht voor handelaren in zaken van grote waarde en de vrije beroepsbeoefenaars, dwingt het Meldpunt tot vernieuwing op automatiseringsgebied. Reden genoeg voor het Meldpunt om in oktober 2004 wederom een nieuwe versie van MOTION in gebruik te nemen. De belangrijkste veranderingen ten opzichte van de vorige versie zijn: • een nieuwe querybuilder, waardoor het systeem sneller resultaat geeft op een zoekvraag; • aparte velden voor objecten, zoals bijvoorbeeld voertuigen en schepen, waardoor deze beter geregistreerd kunnen worden en het zoeken op objecten eenvoudiger wordt, en • een nieuwe schoningsmodule, die maandelijks automatisch ongebruikelijke transacties die ouder zijn dan vijf jaar uit de database verwijdert. Intranet Verdachte Transacties (IVT) Eveneens in oktober 2004 is de nieuwe versie van het IVT in gebruik genomen. Hierin zijn waar mogelijk de verbetervoorstellen van gebruikers verwerkt. De grootste winst is behaald in de verbeterde snelheid van het systeem, bewerkstelligd door een snellere browser voor de internetverbinding. Opsporingsdiensten hebben nu binnen enkele seconden de gevraagde informatie op het scherm, hetgeen zij als een absolute stimulans ervaren om het systeem te raadplegen. Ook de uitgebreidere zoekmogelijkheden, eigentijdsere navigatie en online helpfunctie leveren hieraan een bijdrage. Daarnaast is de autorisatie beter toegespitst op de functie van de gebruiker. Het systeem kent nu verschillende gradaties van autorisatie, waardoor een gebruiker alleen datgene te zien krijgt waartoe hij of zij gemachtigd is. Over het algemeen zijn de reacties op het nieuwe IVT zeer positief. Dit komt onder andere tot uiting in de toename in gebruik van IVT: in de eerste maanden van 2005 is het systeem 65% méér geraadpleegd dan in dezelfde periode in 2004. MOTexplorer In 2003 heeft het Meldpunt MOTexplorer geïntroduceerd, een nieuwe manier voor melders om digitaal hun ongebruikelijke transacties aan het Meldpunt te sturen. De verwachtingen rond MOTexplorer zijn in 2004 volledig bewaarheid: 30% van de in 2004 geregistreerde transacties is aangeleverd via dit medium, tegenover 12% in 2003. Daarnaast is het aantal papieren transacties tot een minimum gereduceerd. De efficiencywinst die het Meldpunt met MOTexplorer boekt, is moeilijk in cijfers uit te drukken, maar is duidelijk merkbaar in het primaire proces. Het inlezen van transacties via MOTexplorer verloopt vele malen sneller dan via andere digitale kanalen als het webformulier of diskette. Medewerkers van het Meldpunt kunnen daardoor meer tijd investeren in het onderzoeken en doormelden van transacties, hetgeen zich mede vertaalt in het recordaantal doormeldingen in 2004. En het einde is nog niet in zicht. In 2005 wil het Meldpunt onderzoeken of het mogelijk is om enkele (groot)melders die traditiegetrouw op diskette melden, over te laten stappen op MOTexplorer. Als deze opzet slaagt, slaat het Meldpunt, samen met de melders, weer een belangrijke slag in het optimaliseren van het inputproces.
45
Datamining en Business Intelligence Zoals vorig jaar aangekondigd, heeft het Meldpunt in 2004 twee nieuwe automatiseringstools aangeschaft die een belangrijke ondersteunende rol zullen spelen op strategisch niveau. Zoals ook één van de conclusies luidde van onderzoeksbureau Faber in het rapport ‘Uit onverdachte bron’, is met name de preventieve ofwel signaalfunctie van de meldketen nog niet voldoende ontwikkeld. Het Meldpunt hoopt onder andere met de aanschaf van een dataminings- en business intelligence tool hierop in te springen. Datamining moet het Meldpunt in staat stellen om in clusters van transacties eenvoudiger patronen te herkennen, die kunnen leiden tot nieuwe typologieën op basis waarvan transacties doorgemeld kunnen worden. Business intelligence is een instrument voor strategisch analisten om sneller en eenvoudiger complexe zoekvragen aan de MOT-database te stellen en de resultaten te rapporteren en te monitoren. Bij juist gebruik leiden beide hulpmiddelen tot een beter inzicht in de data alsmede tot het sneller oplossen van complexe vraagstukken. Behalve het uitdiepen van bestaande periodieke analyses en onderzoeken, wil het Meldpunt hiermee niet eerder ontdekte correlaties in de data blootleggen en nagaan hoe deze verband houden met witwassen en financiering van terreur.
46 3.2
Reorganisatie meldketen
De gevolgen van het al genoemde Faber rapport strekken verder dan alleen de interne bedrijfsvoering bij het Meldpunt. Mede naar aanleiding van dit rapport heeft het kabinet in 2004 een voorstel gedaan tot reorganisatie van de meldketen, met als doel een effectiever gebruik van transactie-informatie bij opsporingsonderzoeken. Het voorstel heeft betrekking op meerdere gebieden. Een aanwijzing door het Openbaar Ministerie (OM) inzake witwassen, waarin een beschrijving van de rol en het gebruik van MOT-informatie in onderzoeken opgenomen is, moet leiden tot een intensievere opsporing en vervolging van witwasdelicten. Ook zal de Raad van Hoofdcommissarissen met een voorstel komen dat hetzelfde doel moet dienen. Voor het Meldpunt is het meest in het oog springende veranderingsvoorstel echter het integreren van het Meldpunt en het BLOM in een nieuwe organisatie. Op dit moment onderzoekt Justitie of er mogelijkheden zijn de nieuwe organisatie onder te brengen bij het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD). Om er zeker van te zijn dat de voorgestelde verandering daadwerkelijk tot verbetering leidt, heeft Justitie samen met het Meldpunt in een nota enkele uitgangspunten geformuleerd waarlangs de reorganisatie plaats moet vinden. Deze nota bevat belangrijke aandachtspunten, zoals het voortbestaan van de bufferfunctie en het als herkenbare eenheid kunnen functioneren van het Meldpunt. Het KLPD bekijkt momenteel hoe het de nieuwe MOT-BLOM organisatie binnen zijn gelederen kan positioneren, met inachtneming van deze randvoorwaarden. Pas als beide partijen overeenstemming hebben bereikt over de wijze waarop de reorganisatie plaats kan vinden, zal het besluit tot integratie binnen het KLPD daadwerkelijk genomen worden. In afwachting van de beslissing blijft het Meldpunt niet stilzitten, maar werkt het op zijn eigen manier onverminderd voort aan een intensiever gebruik van financiële informatie in opsporingsonderzoeken. Een uitgesproken voorbeeld hiervan is het samenwerkingsverband met de Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond, zoals beschreven in Hoofdstuk 1 paragraaf 3. Het Meldpunt is ervan overtuigd dat het deze formule op veel meer onderwerpen en op veel meer afzetgebieden met succes kan toepassen. Het nut van financiële informatie vertaalt zich in dit project in praktische zaken als een kortere doorlooptijd van opsporingsonderzoeken en een afname in gebruik van bijzondere opsporingstechnieken. Opsporingsdiensten hebben hier direct baat bij, want met minder inspanningen kunnen zij meer zaken tot een goed einde brengen. Het enthousiasme over dit ‘Rotterdamse model’ is groeiende, weet het Meldpunt. Het is dan ook niet verwonderlijk dat zich inmiddels enkele nieuwe partners hebben aangediend die met het Meldpunt een dergelijk samenwerkingsverband willen aangaan. Zoals gezegd is het Meldpunt bereid om meer capaciteit te investeren in het samenwerken met partners die een opsporingsverplichting aan willen gaan, zo nodig ten koste van activiteiten die tot minder doeltreffend gebruik van MOT-informatie leiden.
47 3.3
Herziening indicatorenstelsel
In de nabije toekomst zal het indicatorenstelsel een herziening ondergaan. Het moet ertoe leiden dat het aantal ongebruikelijke transacties dat het Meldpunt jaarlijks ontvangt fors afneemt. Het huidige indicatorenstelsel omvat objectieve als wel subjectieve indicatoren. Dit betekent dat de overheid enerzijds kan sturen welke transacties de instellingen moeten melden, onder andere door middel van grensbedragen. Anderzijds hebben de melders een eigen verantwoordelijkheid en kunnen zij via de subjectieve indicatoren melding doen indien naar hun oordeel sprake is van een ongebruikelijke transactie. Een risk-based stelsel In het nieuwe stelsel verdwijnen veel objectieve indicatoren en zal de nadruk komen te liggen op subjectief melden. Het betekent een overgang naar een risk-based stelsel. Voor enkele melders zal het melden bijna volledig gesubjectiveerd worden. Dit geldt bijvoorbeeld voor de banken. Uitgangspunt van de overheid is dat deze meldergroep over voldoende aanknopingspunten beschikt om te kunnen beoordelen of een transactie verband houdt met witwascriminaliteit of de financiering van terrorisme. Voor veel andere melders ligt volledig subjectief melden minder in de rede vanwege het ontbreken van voldoende aanknopingspunten. Wat betreft de money transfer verandert waarschijnlijk niets. De indicatoren die voor deze financiële dienst gelden, wil de overheid — ongeacht de aanbieder — handhaven. Met de overgang naar een risk-based stelsel beoogt de overheid het aantal meldingen — exclusief money transfers — terug te brengen naar ongeveer 10.000 per jaar. Dit betekent een afname van maar liefst 48.000 meldingen (berekend op basis van de cijfers over 2004). Door het aantal meldingen te reduceren, wil de overheid de administratieve lasten van de Wet MOT voor het bedrijfsleven met de helft omlaag brengen. Een risk-based stelsel zou er ook toe moeten leiden dat de meldingen een hogere kwaliteit zullen hebben, dat wil zeggen dat het Meldpunt relatief meer transacties zou kunnen doormelden. Hierdoor zou een effectiever meldsysteem ontstaan. Het Meldpunt vindt het beoogde aantal meldingen waartoe de herziening moet leiden, zorgelijk laag. In 2004 registreerde het Meldpunt zo’n 32.000 ongebruikelijke transacties, die op basis van een subjectieve indicator werden gemeld. Indien het aantal meldingen naar 10.000 wordt teruggebracht, zullen melders ertoe moeten overgaan een groot deel van de door henzelf als ongebruikelijk gekwalificeerde transacties die voldoen aan een subjectieve indicator, niet langer te melden. Het betekent — wederom uitgaande van de cijfers over 2004 — dat het Meldpunt in totaal 22.000 ongebruikelijke transacties die voorheen op basis van een subjectieve indicatoren gemeld werden, niet langer zou ontvangen. Naast het bovenstaande zijn er nog een aantal andere aandachtspunten: • Een grote afname van het aantal meldingen zal de informatiepositie van het Meldpunt verzwakken. Hierdoor worden belangrijke activiteiten zoals het signaleren van trends, het ontdekken van patronen en het uitvoeren van profielanalyses moeilijk, zo niet onmogelijk gemaakt. Dit terwijl evaluatieonderzoek naar de meldketen uitwijst, dat vanuit preventief oogpunt juist meer behoefte bestaat aan analyses op de data van het Meldpunt. Uit hetzelfde onderzoek komt overigens naar voren, dat een overgang van rule-based naar risk-based op dit moment te vroeg komt. • De melders voor wie in het nieuwe stelsel veel verandert, wacht een zware taak. De overheid verwacht van hen dat zij minder, maar ook met name beter zullen gaan melden. Door het wegvallen van indicatoren, zullen zij meer dan voorheen moeten varen op eigen kennis en inzicht. Goed denkbaar is dat de noodzakelijke
48
•
aanpassingen die de melders moeten doen in hun eigen meldsysteem, extra financiële lasten met zich zullen meebrengen. Door het wegvallen van een aantal objectieve indicatoren komt een belangrijke taak die voorheen bij de overheid lag — welke transactie is meldenswaardig? — meer bij de melders te liggen. Hypothetisch gezien ontstaat hierbij het risico dat bepaalde transacties ten onrechte niet als ongebruikelijk te boek komen te staan. Aanleiding hierbij kan zijn een gebrekkige informatiepositie, of een onjuiste inschatting van de risico’s waardoor een melder bewust of onbewust een transactie ten onrechte niet als ongebruikelijk meldt. Door de nadruk nog meer op subjectief melden te leggen, kunnen de verschillen in meldbeleid mogelijk nog groter worden. Dit draagt onder andere het risico van ‘shopgedrag’ door witwassers en terreurfinanciers in zich.
Conclusie Het aandeel subjectief gemelde transacties is sinds de invoering van de meldplicht gestegen. Dit kan men opvatten als een verbetering van de kennis bij melders met betrekking tot witwascriminaliteit. De overheid acht deze kennis bij de meldende instellingen in elk geval afdoende om over te gaan op een risk-based meldsysteem. Het streven is om het aantal meldingen terug te brengen naar 10.000 per jaar. Bij een dergelijke afname voorziet het Meldpunt een aantal risico’s. In het algemeen zal het ten koste gaan van de informatiepositie van het Meldpunt. Daarbij zullen vanwege de vermindering van de hoeveelheid data, de mogelijkheden om bepaalde analyses uit voeren zeer beperkt worden. Daarnaast kleeft aan een risk-based meldsysteem een aantal gevaren. Zo legt het veel verantwoordelijkheid bij de melder, die materieel een deel van de taak van het Meldpunt over zal nemen. Er zal immers voor een belangrijk deel alleen gemeld worden indien sprake is van apert ongebruikelijke transacties. Dit creëert het risico dat bepaalde transacties ten onrechte niet als ongebruikelijk bekend komen te staan. Tot slot zou een afname van het aantal meldingen naar 10.000 per jaar, tot gevolg hebben dat transacties die voorheen op basis van een subjectieve indicator gemeld zouden zijn, niet langer gemeld worden. Het Meldpunt staat niet onwelwillend tegenover veranderingen in het indicatorenstelsel. Het kan zich goed verenigen met het doel van de overheid de administratieve lasten voor de melders te verminderen. Het is echter wel van mening dat het opsporingsbelang hierbij niet in het gedrang mag komen. De verwachting is dat de herziening van het indicatorenstelsel op korte termijn gerealiseerd zal worden. Het Meldpunt is daarom reeds begonnen met de voorbereidingen. Omdat de herziening veel consequenties zal hebben voor alle betrokkenen, wil het Meldpunt graag met zowel de toezichthouders als de melders samenwerken om zo de stelselwijziging in goede banen te leiden.
49 3.4
Nieuwe wet MOT
Een wijziging van de Wet MOT is op komst. Het onderhavige wetsvoorstel, dat een wijziging van de Wet MOT alsmede de WID beoogt, ligt momenteel ter goedkeuring bij de Tweede Kamer. Het heeft een drieledig doel: ten eerste beoogt het te expliciteren dat in Nederland de aanpak van terreurfinanciering verloopt onder meer via het stelsel van de Wet MOT. Hiertoe wordt onder andere artikel drie van de Wet MOT als volgt gewijzigd: • In de aanhef wordt na ‘heeft’ ingevoegd: met het oog op de voorkoming en opsporing van het witwassen van geld en het financieren van terrorisme. • In onderdeel a wordt ‘de voorkoming en opsporing van misdrijven’ vervangen door: de voorkoming en opsporing van bij algemene maatregel van bestuur aangewezen misdrijven. Ten tweede moet het wetsvoorstel bijdragen aan een vermindering van de uit de Wet MOT en WID voortvloeiende administratieve lasten voor het Nederlandse bedrijfsleven met 25%. Om dit te bereiken moeten de kosten voor het bedrijfsleven die voortvloeien uit de Wet MOT met 50% worden verminderd. Hiertoe vindt naast de wetswijziging een herziening van het indicatorenstelsel plaats, zoals reeds besproken in de vorige paragraaf. De overheid streeft met deze herziening naar een afname van het aantal meldingen (niet-money transfers) met 75%. Blijkens de memorie van toelichting hangt dit streven eveneens samen met de derde doelstelling van het wetsvoorstel, namelijk de verhoging van de effectiviteit van het meldsysteem. Drie ingrepen moeten deze verhoging mogelijk maken: een herziening van het indicatorenstelsel, een concretisering van de meldtermijn en een versterking van de handhaving en toezicht. De twee laatstgenoemde ingrepen komen in deze paragraaf nader aan de orde. Concretisering van de meldtermijn Hoe eerder een verdachte transactie bij de politie terecht komt, des te bruikbaarder deze informatie is. Dit gaat in elk geval op voor de HARM-zaken, waarbij de melder een transactie zo snel meldt dat de politie direct in actie kan komen en ter plekke de betrokkene kan aanhouden. Voor de overige meldingen geldt dat melders verplicht zijn een transactie binnen 14 dagen nadat het ongebruikelijke karakter van de transactie bekend is geworden te melden in geval van een objectieve indicator en binnen 28 dagen in geval van een subjectieve indicator. Dit is niet wettelijk vastgelegd, maar is op 1 oktober 2001 door de Begeleidingscommissie besloten. Onder het nieuwe wetsvoorstel, moet — zowel bij vaststelling van een ongebruikelijke transactie op basis van een objectieve indicator als wel bij een subjectieve indicator — melding plaatsvinden binnen 14 dagen. Spoedmeldingen vallen niet onder de wetswijziging. De termijn hiervoor blijft 48 uur, zoals eerder vastgesteld door de Begeleidingscommissie. Versterking handhaving en toezicht Het wetsvoorstel voorziet in uitgebreidere mogelijkheden voor handhaving van en toezicht op naleving van de Wet MOT en de WID. Zo krijgen de toezichthouders de bevoegdheid om aanwijzingen te geven indien zij constateren dat een meldende instelling niet voldoet aan de wettelijke verplichting met betrekking tot de kennis, de administratieve organisatie en interne controle. Aanwijzingen kunnen volgens artikel 17u van de nieuwe Wet MOT verband houden met: • de ontwikkeling van interne procedures en controles ter voorkoming van witwassen, en • de training van werknemers teneinde hen te informeren over witwassen en de daarbij gebruikte methodes. Daarnaast mogen toezichthouders in geval van wetsovertredingen een bestuurlijke boete of last onder dwangsom opleggen. In de huidige situatie kan overtreding van de door WID en Wet MOT gestelde voorschriften uitsluitend strafrechtelijk worden gesanctioneerd. De wetgever beschouwt het strafrecht in veel gevallen
50
— bijvoorbeeld bij onvolkomenheden bij de identificatie — als een te zwaar instrumentarium om overtreding van de Wet MOT of WID te bestraffen. Een dwangsom of een bestuurlijke boete kan dan wel passend zijn. Een voorbeeld van hoe de toezichthouder haar nieuwe bevoegdheden zou kunnen inzetten: Indien blijkt dat een verzekeraar verzuimt één of meerdere ongebruikelijke transacties te melden, kan De Nederlandsche Bank (DNB) op basis van de nieuwe Wet MOT een boete opleggen van maximaal € 32.670. Ook kan zij de instelling de verplichting opleggen haar meldgedrag op orde te brengen voor een bepaalde datum, op straffe van een dwangsom. De hoogte van het bedrag van de dwangsom moet volgens de Algemene Wet Bestuursrecht in verhouding staan tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging. Afhankelijk van de aard van de overtreding en de grootte van de instelling, kan een dwangsom daardoor tot een groot bedrag oplopen. Ten slotte krijgt het Meldpunt een nieuwe taak toebedeeld, namelijk het op melderniveau verschaffen van inlichtingen over meldgedrag aan de toezichthoudende personen en instellingen. Van deze bevoegdheid kan gebruik worden gemaakt indien bij het Meldpunt of de desbetreffende toezichthouder de indruk ontstaat dat een melder zijn meld- of identificatieplicht niet of onvoldoende naleeft. Het Meldpunt kan de naam van de melder in verzuim bij de toezichthouder aangeven alsmede gegevens met betrekking tot het meldgedrag. Na de zaak zelf onderzocht te hebben, kan de toezichthouder besluiten de melder te verplichten haar meldgedrag voor een bepaalde datum bij te stellen op straffe van een geldboete. Samenwerking Vooruitlopend op uitbreiding van de samenwerking tussen het Meldpunt en de toezichthouders, hebben partijen de handen ineengeslagen. Zo is het Meldpunt uitgenodigd voor het toezichthouderoverleg. Dit overleg is in het leven geroepen door de toezichthouders met als doel een optimale communicatie te bewerkstelligen over de toezichttaken met betrekking tot de Wet MOT en de WID. Teneinde een praktische invulling te geven aan de voorbereiding op de inwerkingtreding van de nieuwe Wet MOT heeft het Meldpunt in februari 2005 een seminar voor medewerkers van het Meldpunt en de toezichthouders georganiseerd. Het doel van dit seminar was om samen te kijken naar de mogelijkheden die de nieuwe wetgeving biedt en de acties die de organisaties kunnen ondernemen om direct na inwerkingtreding van de nieuwe Wet MOT tot concrete samenwerking te komen. Tijdens het seminar hebben de toezichthouders en het Meldpunt hun visie op de toekomstige samenwerking gegeven. Zo kunnen zowel de toezichthouders als het Meldpunt informatie van elkaar goed gebruiken als sturingsinformatie voor respectievelijk het toezicht en de onderzoekstaak. Daarnaast is ook de huidige samenwerking besproken. Zo zijn alle partijen het er over eens dat het Meldpunt in zijn voorlichtingstaak zich zo min mogelijk bezig houdt met de interpretatie van de wet. De interpretatie van de wet is een taak van de toezichthouders. Het Meldpunt verwijst alle vragen van melders over de interpretatie van de wet en de meldplicht door naar de toezichthouder. Tijdens het seminar is tevens gesproken over een structurele operationele relatie tussen het Meldpunt en de toezichthouders. In het kader van een project van het FEC, waarover later in dit overzicht gesproken zal worden, zal de toekomstige samenwerking verder worden uitgediept.
51
FEC-project ‘Optimaliseren van MOT-informatie voor fiscale doeleinden, opsporingsdoeleinden en voor financieel toezicht’ In juni 2004 heeft de FEC-Raad besloten om nogmaals nader te onderzoeken hoe MOT-informatie effectiever gebruikt kan worden door derden. Hiertoe is een projectgroep opgericht onder voorzitterschap van de Belastingdienst. Het Meldpunt is geen participant in het FEC, maar gezien het onderwerp van het project, is het Meldpunt nauw betrokken bij de implementatie en uitvoering van dit project. Zoals de titel doet vermoeden, is het doel van het project om te bezien hoe de informatie van het Meldpunt beter gebruikt kan worden. Het project is in april 2005 van start gegaan. Het eerste en belangrijkste onderdeel van het project heeft betrekking op het gebruik van MOT-informatie voor heffing en inning van belastingen. Gezien het doel van de Wet MOT — opsporen en voorkomen van misdrijven — heeft het FEC de toestemming van de ministers van Financiën en Justitie gevraagd om dit onderdeel uit te voeren. Om de buffer optimaal te beschermen, zal het onderzoek naar bruikbaarheid van MOT-informatie voor heffing en inning van belastingen geheel onder verantwoordelijkheid van het Meldpunt en in een laboratorium opstelling plaatsvinden. Enig resultaat kan derhalve niet gebruikt worden voor de heffing of inning van belastingen. In het tweede onderdeel van het project houdt men zich bezig met de vraag hoe het Meldpunt en de toezichthouders op de Wet MOT en de WID zodanig kunnen samenwerken dat beide partijen optimale toegevoegde waarde kunnen halen uit gebruik van elkaars informatie, voor en na het invoeren van de nieuwe Wet MOT. De werkgroep die zich bezighoudt met dit onderdeel zal onder andere onderzoeken wat de informatiebehoefte van de toezichthouders is met het oog op een goede vervulling van hun taken, alsmede wat de informatiebehoefte is van het Meldpunt met het oog op zijn taken. Daarnaast wordt bekeken wat de huidige en toekomstige wettelijke mogelijkheden van het Meldpunt en de toezichthouders zijn om informatie omtrent transacties en melders aan elkaar te verstrekken. Naar aanleiding van de werkzaamheden, zal de projectgroep naar verwachting een omschrijving van de wederzijdse informatiebehoeften van de toezichthouders en het Meldpunt maken. Tevens worden eventuele belemmeringen van partijen om elkaar van de gewenste informatie te voorzien, zowel onder de huidige wettelijke bepalingen als onder de voorgestelde bepaling, in kaart gebracht. Op basis hiervan kunnen de toezichthouders en het Meldpunt een convenant opstellen waarin de nadere werkafspraken worden gemaakt. Het derde onderdeel van het FEC-project heeft tot doel te onderzoeken hoe de samenwerking tussen het Meldpunt, het BLOM en de FIOD-ECD nu verloopt en waar optimalisering van de samenwerking en gegevensuitwisseling tot stand gebracht kan worden door het verbeteren van de werkprocessen.
52 3.5
Derde richtlijn
Een nieuwe witwasrichtlijn is op komst. De richtlijn, die in 2001 voor de eerste maal is herzien, zal wederom op een aantal punten gewijzigd worden. De oude eerste en tweede richtlijn worden geheel vervangen door een nieuwe ‘derde’ richtlijn; veel elementen van de eerste en tweede richtlijn blijven echter gehandhaafd. In belangrijke mate is deze wijziging het gevolg van de in 2003 herziene en aangescherpte aanbevelingen tegen witwassen en terrorisme financiering van de FATF. Onder het Nederlandse voorzitterschap heeft de Ecofin-Raad overeenstemming bereikt over een tekst die als uitgangspunt dient voor onderhandelingen met het Europees Parlement. Gezien het verloop hiervan kan de richtlijn nog dit jaar worden aangenomen. In het huidige concept is de implementatietermijn twee jaar na inwerkingtreding. Hoewel het op dit moment dus nog slechts gaat om een op Raadsniveau overeengekomen concept, kunnen al wel een aantal elementen genoemd worden die hierin een belangrijke plaats innemen. Eén van de belangrijkste voorgestelde wijzigingen ten opzichte van de vorige richtlijn is de uitbreiding van de werkingssfeer van de richtlijn met betrekking tot de bestrijding van de financiering van terrorisme. De herziening ziet erop toe dat het instrumentarium dat op dit moment alleen is voorgeschreven ter voorkoming van witwassen, ook voor de bestrijding van de financiering van terrorisme ingezet moet worden. Dit is in grote lijnen in Nederland reeds het geval en wordt verder aangescherpt in het voorstel voor wijziging van de Wet MOT. Daarbij is de overheid voornemens een subjectieve indicator op te nemen, die melders verplicht een transactie te melden indien het vermoeden bestaat dat een transactie in verband staat met de financiering van terrorisme. Een andere belangrijke voorgestelde wijziging betreft de uitbreiding van de werkingssfeer van de richtlijn tot alle personen en instellingen die in de uitoefening van hun beroep en bedrijf betalingen van meer dan € 15.000 in contanten aanvaarden. De richtlijn is nadrukkelijk niet van toepassing op diensten waarbij betaling in contanten van € 15.000 of meer plaatsvindt. Gezien de potentieel brede strekking van de bepaling is in een overweging opgenomen dat de lidstaten hun inspanningen kunnen richten op sectoren waarin de risico’s relatief hoog zijn. Een derde belangrijke concept-wijziging betreft de identificatie van de zogenoemde ultimate beneficial owner of uiteindelijk gerechtigde. Personen en instellingen die onder de werkingssfeer van de richtlijn komen te vallen, zijn bij invoering van de richtlijn in bepaalde gevallen verplicht om de uiteindelijke gerechtigde van een transactie of klant te identificeren. Hiermee moeten zij voorkomen dat personen zichzelf kunnen verbergen achter juridische entiteiten of door allerlei juridische kunstgrepen. Deze verplichting zal overigens — evenals de andere zogeheten ‘ken uw klant’-procedures in de concept-richtlijn — toegepast mogen worden volgens een risicogeoriënteerde benadering. Dit wil zeggen dat de mate waarin de procedures door de melders worden doorgevoerd afhankelijk mag zijn van de mate van risico verbonden aan bepaalde producten en klanten. Dit is een belangrijke vernieuwing ten opzichte van de vorige richtlijn. Een vierde belangrijk voorstel in de ontwerprichtlijn, is de verplichting voor lidstaten om effectief toezicht uit te oefenen op de naleving van de maatregelen door de onder de richtlijn vallende instellingen. In Nederland is dit toezicht reeds bij wet geregeld. Ten slotte krijgen personen die een prominente publieke functie bekleden of hebben bekleed, alsmede hun familieleden of relaties (political exposed persons) bijzondere aandacht in de nieuwe richtlijn. Bij het aangaan van een klantenrelatie met een dergelijk persoon worden instellingen geacht extra waakzaam te zijn. Alvorens een klantenrelatie met deze personen te mogen aangaan, moet bijvoorbeeld toestemming worden verleend door de bedrijfsleiding. Ook moet een instelling redelijke maatregelen nemen om de bron van de gelden vast te stellen die bij de transactie betrokken zijn.
53
4
57
Het Meldpunt en Het Buitenland Ook in 2004 heeft het Meldpunt zich met vele buitenlandse aangelegenheden beziggehouden. Op internationaal niveau heeft het Meldpunt dan ook een naam hoog te houden. Niet alleen als deelnemer aan overlegvormen, projecten en werkgroepen, maar zeker als initiatiefnemer, speelt het Meldpunt zowel binnen als buiten Europa een rol van betekenis. Ook uit de talrijke werkbezoeken van collega meldpunten aan de werkvloer in Zoetermeer blijkt, dat we over veel kennis en informatie beschikken die de moeite van het delen waard is. In dit hoofdstuk beschrijft het Meldpunt de belangrijkste ontwikkelingen alsmede de toekomstvisie op het internationale vlak.
58 4.1
FIU.NET
Meldpunten wereldwijd hebben of krijgen te maken met forse stijgingen in de aantallen meldingen van ongebruikelijke en verdachte transacties. De omvang en complexiteit van de financiële dienstverlening bieden steeds meer mogelijkheden om crimineel geld en terreurgeld te verbergen. Informatie en kennisoverdracht zullen daarom steeds belangrijker worden om witwassen en terreurfinanciering te kunnen ontdekken. Hierom is het noodzakelijk om instrumenten in te zetten die de internationale gegevensuitwisseling versnellen en vergemakkelijken. Het FIU.NET — een door Nederland bedacht en in EU-verband ontwikkeld, beveiligd computernetwerk voor meldpunten — is zo’n instrument. Via FIU.NET wisselen meldpunten snel, makkelijk en veilig hun gegevens uit. Via een gestandaardiseerd model leidt FIU.NET de onderzoeker in zijn vraagstelling, waardoor taaldrempels tot het verleden behoren. De na te leven procedures voor gegevensuitwisseling zijn in de software verwerkt en technische functies zorgen voor een zo groot mogelijke beperking van handmatig handelen. De Europese Commissie en het Nederlandse Ministerie van Justitie hebben in 2004 een contract gesloten om FIU.NET verder te professionaliseren en aansluitingen voor alle lidstaten van de Europese Unie te verzorgen. De Europese Commissie financiert dit en draagt het belang van FIU.NET tevens uit in haar officiële stukken. De ontwikkeling van FIU.NET In het komende jaar wordt FIU.NET verder ontwikkeld, hetgeen mede mogelijk is door de subsidie die de Europese Commissie hiervoor beschikbaar heeft gesteld. De belangrijkste innovatieve ontwikkeling binnen het FIU.NET is het ongevraagd geautomatiseerd geïnformeerd worden over transacties en personen in het buitenland, die relevant kunnen zijn voor onderzoeken in eigen land; oftewel de ‘signalendatabase’, met de daarmee samenhangende virtuele database. Dit werkt als volgt. Elk aangesloten meldpunt — internationaal aangeduid als Financial Intelligence Unit (FIU) — bevraagt systematisch de transacties van niet-onderdanen bij het andere betreffende meldpunt. Hiermee krijgt de FIU zicht op het ongebruikelijk dan wel verdacht handelen van zijn eigen onderdanen in het buitenland. Daarnaast weet elke FIU dat alle informatie over een persoon te halen is bij de FIU in het land waar hij onderdaan is. Concreet, een Nederlander koopt contant in Polen een auto en wordt daar volgens de geldende regelgeving gemeld bij de Poolse FIU. Automatisch geeft de Poolse FIU via FIU.NET een signaal aan af aan het Meldpunt over deze transactie en het daarbij horende subject. Het Meldpunt slaat het signaal vervolgens op in zijn signalendatabase. Op deze wijze kunnen vanuit geografisch de meest onverwachte hoeken signalen bij het Meldpunt binnenkomen. Komen er signalen over hetzelfde subject uit verschillende landen, dan kan dat een indicator zijn voor vormen van grensoverschrijdend witwasverkeer of financiers van terrorisme. De virtuele werelddatabase wordt ontwikkeld voor signalen over subjecten, die niet onderdaan zijn van een FIU.NET deelnemer. Het toekomstige FIU.NET geeft zicht op het gedrag van personen, transacties en gebeurtenissen met een internationaal profiel. Maar welke technische ontwikkeling FIU.NET ook zal ondergaan, twee principes blijven altijd van toepassing: 1) de verstrekkende FIU heeft altijd de controle over zijn eigen gegevens en 2) kan te allen tijde de beslissing nemen gegevens wel of niet te verstrekken. FIU.NET buiten Europa De aantrekkingskracht van het FIU.NET blijft niet beperkt tot Europa. FIU.NET is weliswaar een Europees initiatief, maar is geenszins exclusief voorbehouden aan de Europese landen. Het is als instrument wereldwijd
59
inzetbaar. Witwassen en terreurfinanciering beperken zich niet tot Europa, dus uitbreiding van FIU.NET naar andere continenten is essentieel. De koninkrijksverbinding tussen Nederland en Nederlandse Antillen is hierin koploper. Minister Donner en Minister De Lannooy, de Minister van Financiën van de Nederlandse Antillen, hebben op 7 januari 2005 officieel de FIU.NET verbinding tussen het Meldpunt en de FIU op de Nederlandse Antillen geopend. Een andere ontwikkeling vindt plaats binnen de Egmont Groep, de wereldwijde organisatie van meer dan 90 meldpunten. Tijdens het eerste FIU.NET Seminar sprak de voorzitter van de Egmont Committee van de Egmont Groep zijn voorkeur uit voor een samenwerking tussen Egmont Secure Web — de beveiligde webpagina van de Egmont Groep — en FIU.NET. Het FIU.NET Bureau en de IT Working Group van de Egmont Groep onderzoeken de mogelijkheden om beide instrumenten te integreren. De uitbreiding naar andere continenten en de onafgebroken technische ontwikkeling maken van FIU.NET een waardevol instrument in de bestrijding van witwassen en terreurfinanciering.
60 4.2
Egmont Groep
In 2005 bestaat de Egmont Groep tien jaar. De daarin verzamelde FIUs variëren in bestaansduur. Sommige zijn ouder dan tien jaar, de meeste zijn echter lid geworden na de oprichting van de Egmont Groep in 1995. Het aantal Egmontleden nadert de honderd. De balans opmakend van tien jaar kunnen we constateren dat FIUs niet meer weg te denken zijn uit de wereld van witwasbestrijdingsorganisaties. De naam is erkend, met name in de internationale regelgeving. Hetzelfde geldt voor hun taak en functie: een centrale instantie, die transacties ontvangt, registreert, onderzoekt en daarna al dan niet ter beschikking stelt van opsporingsorganisaties. De activiteiten van de Egmont Groep zijn in de laatste tien jaar vooral gericht op het versterken van de onderlinge contacten, de kwantitatieve uitbreiding en het trainen van jonge FIUs in de kernactiviteiten die volgen uit de Egmontdefinitie van een FIU. Deze Egmontmissie is zeer functioneel en politiek nuttig geweest om niet alleen de groep zelf maar ook de FIUs als spelers op de kaart te zetten. Maar het volstaat niet meer. Zeker na de komst van de bestrijding van terrorismefinanciering wordt er van FIUs een meer proactieve rol verwacht, ondersteund door een eveneens proactieve internationale gegevensuitwisseling. Deze ontwikkeling vormt de belangrijkste uitdaging voor de FIUs afzonderlijk en de Egmont Groep als geheel. Een wereldwijde benutting van FIU.NET via de Egmont Groep levert een proactieve internationale gegevensuitwisseling op. Hoe meer landen meedoen, des te krachtiger werkt de eerder beschreven signalendatabase. De door Nederland geïnitieerde Strategische Analyse Workshop versterkt eveneens de proactieve rol van de Egmont Groep. Strategische Analyse Workshop (SAW) Onder de vlag van de Egmont Groep heeft het Meldpunt in 2003, samen met het meldpunt in Groot-Brittannië (NCIS) en het Global Programme Against Money Laundering van de Verenigde Naties, de Strategische Analyse Workshop (SAW) in het leven geroepen. Het doel van de werkgroep is enerzijds het uitwisselen van strategische technieken die gebruikt kunnen worden bij het analyseren van FIU-data en anderzijds het opzetten en uitvoeren van internationale strategische projecten. Bij dit laatste gaat het niet om het operationele gebruik van FIUinformatie, maar om het signaleren van trends, patronen en opvallende verbanden in de data, waarbij het beantwoorden van beleidsvragen centraal staat. Na de pilot in november 2003, heeft het project in 2004 navolging gekregen. Onder voorzitterschap van het Meldpunt is de werkgroep twee maal bijeengekomen in het gebouw van de Verenigde Naties in Wenen. De werkgroep heeft de activiteiten die tijdens de pilot in gang waren gezet verder uitgebouwd. In de eerste plaats zijn er verbeteringen aangebracht in de wijze waarop deelnemers informatie verzamelen over geldstromen van en naar elkaars landen en over transacties verricht door ingezetenen van de overige deelnemende landen in het eigen land. Daarnaast hebben de deelnemers bij deze analyse ook informatie uit externe bronnen verzameld om de FIU-gegevens tegen af te zetten. Zo wordt het gemakkelijker om de cijfers van de verschillende FIUs te interpreteren en in te schatten welke relaties tussen landen op basis van FIU-informatie nadere uitdieping vergen. In de tweede plaats hebben in de SAW uitgevoerde geldstromenanalyse en trendonderzoek twee onderwerpen voortgebracht die de SAW-deelnemers aan een nadere strategische analyse gaan onderwerpen: 1 stored value cards — een manier om geld te verplaatsen door het op te slaan op een soort chipknip — en 2 geldstromen vanuit Oost Europa die in ander westerse landen worden geïnvesteerd in onroerend goed.
61
Voor deze onderwerpen heeft de werkgroep twee strategische analyse plannen geschreven, waarin onder andere uiteen gezet wordt wat het doel is van het project, welke onderzoeksvragen men wil beantwoorden, welke bronnen men naast FIU-bronnen wil raadplegen en op welke manier. Het meldpunt van Australië (AUSTRAC) heeft voor deze plannen een format aangeleverd. In de Egmont Groep heeft de SAW inmiddels een officiële status gekregen. Tijdens de laatste Egmont bijeenkomst op Curaçao, is de SAW besproken in de Egmont Committee. Het initiatief werd breed gesteund en officieel ondergebracht onder de Training Working Group. Besloten werd om tijdens de plenaire Egmont Vergadering in Washington een sessie te wijden aan de SAW, zodat ook andere FIUs kennis kunnen nemen van de werkgroep. Ook voor 2005 staan weer twee SAW-bijeenkomsten op de agenda.
5
65
Bijlagen
66 Telefoon en adres Meldpunt Ongebruikelijke Transacties
Telefoon: (079) 345 9681 Fax: (079) 345 8768 Email algemeen:
[email protected] Website: www.justitie.nl/mot Postadres: Postbus 3019, 2700 KL Zoetermeer Het Meldpunt per 1 januari 2005
Hoofd MOT
Financieel onderzoek senior financieel onderzoekers (4) financieel onderzoekers (5) assistent financieel onderzoekers (5)
Beleid & Analyse senior beleidsmedewerker beleidsmedewerker strategisch analisten (3)
Systeembeheer functioneel systeembeheerder (2) data-entry medewerker (2)
Secretariaat directiesecretaresse administratief medewerker
FIU.NET Bureau
67 Samenstelling Begeleidingscommissie MOT
Een vertegenwoordiger van de Minister van Justitie bekleedt het voorzitterschap. Thans is voorzitter de heer mr. D.W. Steenhuis, Procureur-generaal. Verder zijn lid: • de heer mr. H.P.F. von Aesch, Voorzitter Dutch Fiduciary Assocation, namens de Trustkantoren; • de heer drs. C.H. van Andel, Hoofd Afdeling Integriteit, Directie Financiele Markten, Ministerie van Financiën; • de heer drs. H.G.M. Blocks, Directeur van de Nederlandse Vereniging van Banken; • de heer drs. R.G. Bosman RA, van het Koninklijk Nederlands Instituut van Registeraccountants, namens de Accountants; • de heer F.J.A. Brouwer, Money Laundering Reporting Officer, GWK Travelex; • de heer mr. J.H. Brouwer, Deken van de Nederlandse Orde van Advocaten, namens de Advocatuur; • de heer drs. J.G.S.M. Burgman, Algemeen Directeur BOVAG, namens de Autohandelaren; • de heer mr. J.J.A.M. Crijns, Hoofd dienst Recherche-onderzoeken (DRO); • de heer mr. R. de Groot, Hoofd sector Handhaving en Integriteit Autoriteit Financiële Markten; • de heer drs. B.J. Haasdijk, Directeur Interpay Nederland B.V., namens de Creditcardmaatschappijen; • de heer drs. H.P. Hadewegg Scheffer RA, Algemeen Directeur Bureau Financieel Toezicht (BFT); • de heer mr. J.H. van den Heuvel, Directeur Opsporingsbeleid, Ministerie van Justitie; • de heer mr. H. Koller, Bestuurslid van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs, namens de Belastingadviseurs; • de heer mr. N.A. Mourits, Directeur Nederlandse Vereniging van assurantieadviseurs en financiële dienstverleners (NVA); • de heer mr. E.W. Noordhoek, Landelijk Officier van Justitie, Functioneel Parket; • de heer J. Paauw, Directeur Security & Risk Control, Holland Casino’s; • de heer mr. R.W.T. Salomons, Voorzitter Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB), namens het Notariaat; • de heer mr. W.T.A.M. Verheggen, lid van het managementteam FIOD/ECD; • de heer mr. C.M.H. Vlaanderen, Juridisch Beleidsadviseur van de Nederlandse Vereniging van Makelaars, namens de Makelaardij; • de heer mr. J.G.S. Warmerdam, van het Midden en Klein Bedrijf, namens de Handelaren in Grote Waarden; • de heer mr. R. Weurding, Directeur Verbond van Verzekeraars; • de heer drs. S. de Wilde, Divisiedirecteur De Nederlandsche Bank N.V. Het waarnemend Hoofd van het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties, de heer mr. drs. K. Werkhorst, woont de vergaderingen van de Begeleidingscommissie bij. Het secretariaat bestaat uit vertegenwoordigers van het Ministerie van Justitie en het Ministerie van Financiën, respectievelijk mevrouw mr. T. van Dijk en mevrouw dr. B.M.J. Slot.
6
71
MOT in kengetallen 1
Totaalcijfers Aantal ongebruikelijke transacties Aantal verdachte transacties Aantal per sector Aanlevermedium Doormeldreden verdachte transacties Bedrag in € gemoeid met verdachte transacties Verdachte transacties per opsporingsdienst
72 72 72 73 74 74 75 76
2
Cijfers per sector
77
2.1 Traditionele melders Banken Casino’s Creditcardmaatschappijen Wissel- en geldtransactiekantoren Overige traditionele melders
78 81 84 87 90
2.2 Money transfer aanbieders
91
2.3 Handelaren in zaken van grote waarde
94
2.4 Vrije beroepsbeoefenaars
97
2.5 Overheid
99
72 1
Totaalcijfers
Aantal ongebruikelijke transacties
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25
2004 174.835
2003 177.157
2002 137.339
2001 76.085
0
180.000
Voor het eerst sinds acht jaar tekent zich een daling af in het aantal geregistreerde ongebruikelijke transacties: ten opzichte van 2003 ontving het Meldpunt 1% minder meldingen. Deze trendbreuk wordt vooral veroorzaakt door een daling in het aantal ongebruikelijke money transfers. Aantal verdachte transacties
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25
2004 41.003
2003 37.748
2002 24.741
2001 20.233
0
50.000
73
Ondanks een daling in het aantal geregistreerde transacties, heeft het Meldpunt een recordaantal doorgemeld in 2004: meer dan 41.000 transacties zijn ter beschikking gesteld aan de politie. Ten opzichte van 2003 betekent dit een stijging van bijna 9%. Aantal per sector Aantallen ongebruikelijk Sector
aantal
2004 aandeel
aantal
2003 aandeel
Money transfer aanbieders
70%
116.615
67%
123.495
Banken
33.210
19%
23.908
13%
Handelaren
16.881
10%
19.725
11%
Wissel- en geldtransactiekantoren
4.978
3%
6.664
4%
Casino’s
1.585
1%
1.576
1%
Creditcardmaatschappijen
1.127
1%
1.527
1%
Overheid
286
0%
200
0%
Vrije beroepsbeoefenaars
145
0%
50
0%
Levensverzekeraars
8
0%
9
0%
Effectenbemiddelaars
0
0%
3
0%
Assurantietussenpersonen
0
0%
0
0%
174.835
100%
177.157
100%
aantal
2004 aandeel
aantal
2003 aandeel 72%
Totaal
Aantallen verdacht Sector Money transfer aanbieders
31.008
76%
27.301
Banken
5.006
12%
4.392
12%
Wissel- en geldtransactiekantoren
3.431
8%
4.760
13%
Handelaren
915
2%
662
2%
Casino’s
435
1%
509
1%
Creditcardmaatschappijen
81
0%
40
0%
Overheid
50
0%
62
0%
Vrije beroepsbeoefenaars
75
0%
21
0%
Effectenbemiddelaars
0
0%
1
0%
Levensverzekeraars
2
0%
0
0%
Assurantietussenpersonen
0
0%
0
0%
41.003
100%
37.748
100%
Totaal Door afronding tellen percentages niet altijd exact op tot 100%
74
Aanlevermedium
Aanlevermedium
aantal
2004 aandeel in totaal
aantal
Digitaal
172.157
98%
154.629
87%
2.678
2%
22.528
13%
174.835
100%
177.157
100%
Papier
Totaal
2003 aandeel in totaal
In 2004 geschiedt de meldstroom praktisch geheel elektronisch. Dit succes is vooral te danken aan de MOTexplorer, de vorm van digitaal melden die het Meldpunt in 2003 heeft geïntroduceerd.
Doormeldreden verdachte transacties
aantal
2004 aandeel in totaal
aantal
2003 aandeel in totaal
Eigen onderzoek
17.609
43%
16.648
44%
VROS
13.627
33%
12.990
34%
LOvJ
8.570
21%
7.668
20%
BOOM
713
2%
442
1%
CJIB
484
1%
0
0%
41.003
100%
37.748
100%
Doormeldreden
Totaal Door afronding tellen percentages niet altijd exact op tot 100%
De aandelen van de diverse doormeldredenen in het totaal aantal verdachte transacties zijn min of meer gelijk gebleven. De stijging tekent zich dus af over de gehele linie. In absolute aantallen vinden we de stijging met ruim 3.200 verdachte transacties vooral terug in de LOvJ-doormeldingen (+ 902) en de transacties die het Meldpunt op basis van eigen onderzoek verdacht heeft verklaard (+ 961). Ook de VROS-doormeldingen (+ 637) nemen een aanzienlijk deel voor hun rekening.
75
Bedrag in € gemoeid met verdachte transacties
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25
2004 3.238.000.000
2003 1.552.000.000
2002 861.000.000
2001 1.100.000.000
0
3.500.000.000
Het totaalbedrag aan verdachte, uitgevoerde transacties is meer dan verdubbeld ten opzichte van 2003. Dit komt door enkele transacties waarmee extreem hoge bedragen gemoeid zijn. Eén doorgemelde transactie, verricht in Amerikaanse dollars, vertegenwoordigt zelfs een waarde van ruim één miljard euro. Nog eens bijna één miljard euro is betrokken bij slechts negen transacties. Samengevat wordt 63% van het totaalbedrag gevormd door maar tien transacties. Ook in 2004 hebben de Amerikaanse valutasoorten het grootste aandeel in het doorgemelde bedrag: 71%. Dit aandeel wordt uiteraard opgeschroefd door de genoemde transactie met het monsterbedrag van – omgerekend – meer dan één miljard euro. Als we deze buiten beschouwing laten, bedraagt het aandeel van de Amerikaanse valutasoorten nog 57%, gevolgd door de Europese valutasoorten met 43%. De munteenheden uit overige werelddelen spelen geen rol van betekenis. Het gemiddelde bedrag per doorgemelde transactie stijgt, eveneens onder invloed van de uitbijter, van ruim € 41.000 vorig jaar naar € 79.000 in 2004. Exclusief de genoemde transactie komt het gemiddelde bedrag op € 52.600.
76
Verdachte transacties per opsporingsdienst
Opsporingsdienst
eigen automaondertische zoek match
LOvJverzoek
2004 totaal
eigen automaondertische zoek match
LOvJverzoek
2003 totaal
Rotterdam-Rijnmond
359
2.620
6.306
9.285
600
1.478
4.967
7.045
Amsterdam-Amstelland
684
1.020
1.740
3.444
436
2.517
2.335
5.288
Haaglanden
100
379
693
1.172
1.373
929
733
3.035
0
322
776
1.098
13
430
614
1.057
Midden- en West-Brabant Limburg-Zuid
159
400
432
991
0
80
558
638
Zuid-Holland-Zuid
86
71
438
595
0
185
644
829
Brabant-Zuid-Oost
11
216
347
574
7
405
479
891
9
293
225
527
5
210
297
512
Groningen
157
84
279
520
67
404
173
644
Utrecht
164
66
270
500
51
66
171
288
Flevoland
Brabant-Noord Hollands Midden
23
93
358
474
72
18
383
473
133
35
291
459
89
196
295
580
Noord-Holland-Noord
8
53
398
459
127
74
318
519
Zaanstreek-Waterland
33
29
295
357
28
320
180
528 418
Noord- en Oost-Gelderland Kennemerland Gelderland-Zuid Limburg-Noord
4
52
277
333
0
175
243
104
42
127
273
239
105
134
478
85
75
89
249
32
52
96
180
2
65
179
246
0
8
128
136
Zeeland
28
24
167
219
27
14
118
159
Friesland
55
56
91
202
33
144
65
242
IJsselland
30
20
141
191
60
51
165
276
Gelderland-Midden
0
80
104
184
0
15
81
96
Twente
21
6
154
181
60
10
72
142
Gooi en Vechtstreek
37
37
71
145
52
130
60
242
6
11
101
118
9
170
64
243
19.898
Drenthe
BLOM
7.481
15.575
523
23.579
4.837
14.515
546
Koninklijke Marechaussee
537
632
199
1.368
91
14
174
279
FIOD
303
389
663
1.355
294
529
293
1.116
Kernteams
314
78
347
739
322
460
474
1.256
KLPD
142
7
253
402
336
14
858
1.208
Overige BODen
24
0
113
137
21
189
111
321
Rijksrecherche
2
0
1
3
0
0
3
3
11.101
22.830
16.448
50.379
9.281
23.907
15.832
49.020
N.B. Eén verdachte transactie kan naar verschillende opsporingsdiensten gestuurd zijn.
77 2
Cijfers per sector
Totaalcijfers 2004 Cluster Money transfer aanbieders
aantal ongebruikelijk
aantal verdacht
116.615
31.008
Traditionele melders
40.908
8.955
Handelaren in zaken van grote waarde
16.881
915
Overheid (douane en belastingdienst)
286
50
Vrije beroepsbeoefenaars
145
75
174.835
41.003
Totaal
Hoewel het aandeel van de money transfer aanbieders nog steeds groot is (67%), hebben zij zo’n 6% minder meldingen gedaan dan vorig jaar. De traditionele melders daarentegen hebben in 2004 21% meer gemeld dan het jaar ervoor. Deze stijging komt geheel voor rekening van de banken. De overige traditionele melders blijven gelijk aan het niveau van vorig jaar of melden minder. De handelaren in zaken van grote waarde maken een daling door van 14% ten opzichte van 2003. Wat betreft de verdachte transacties zien we een stijging in het aandeel van de money transfer aanbieders van 72% naar 76%.
78 2.1
Traditionele melders
Banken Aantal ongebruikelijke transacties banksector (exclusief money transfers) 1
2
3
4
5
6
7
8
9
10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25
2004 33.210
2003 23.908
2002 23.758
2001 14.517
0
40.000
Na de stabilisatie van vorig jaar neemt het aantal ongebruikelijke banktransacties in 2004 weer een vlucht: het Meldpunt noteert in deze sector een stijging van 39%. Hiermee gepaard gaat een stijging in de gemiddelde meldtijd van 11 dagen naar 14 dagen, hetgeen nog net binnen de vastgestelde norm valt. Eén enkele grootbank is verantwoordelijk voor 75% van het aantal meldingen. Indicatorengebruik banksector (exclusief money transfers)
aantal Indicator
2004 aandeel in totaal
aantal
2003 aandeel in totaal 10%
objectief
2.200
7%
2.525
B133 valutawissel > 10.000
1.135
3%
1.721
7%
overig
1.065
3%
804
3%
subjectief
31.101
93%
22.312
90%
B232 gedrag cliënt / type transactie
25.625
77%
17.858
72%
B211 witwasvermoeden
4.000
12%
2.399
10%
B231 smurfen
997
3%
1.648
7%
overig
479
1%
407
1%
33.301
100%
24.837
100%
Totaal Door afronding tellen percentages niet altijd exact op tot 100%
79
In 2004 gaat de verschuiving van objectieve naar subjectieve indicatoren bij de banken onverminderd voort; slechts 7% van het aantal meldingen heeft een objectieve indicator. Vooral indicator B232 wint aan terrein. Daarnaast wordt witwasindicator B211 steeds vaker gebruikt, deels ten koste van de smurfindicator B231. Aantal verdachte transacties banksector (exclusief money transfers)
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25
2004 5.006
2003 4.392
2002 3.859
2001 2.568
0
6.000
Het aantal verdachte banktransacties toont een stijgende trend. In 2004 heeft het Meldpunt, net als het jaar ervoor, 14% méér transacties uit deze sector verdacht bepaald. Het zijn vooral witwastransacties en B232 transacties die de stijging veroorzaken. Wissel- en smurftransacties heeft het Meldpunt in 2004 juist minder vaak doorgemeld dan het jaar ervoor.
80
Doormeldreden verdachte transacties banksector (exclusief money transfers)
aantal
2004 aandeel in totaal
aantal
2003 aandeel in totaal
eigen onderzoek
2.789
56%
1.976
45%
VROS
1.616
32%
1.625
37%
471
9%
747
17%
BOOM
39
1%
44
1%
CJIB
91
2%
0
0%
5.006
100%
4.392
100%
Doormeldreden
LOvJ
Totaal
Ook nu constateert het Meldpunt de grootste stijging in het aantal doormeldingen op basis van eigen onderzoek. Bijna de helft hiervan betreft MBA-zaken. Daarnaast is ongeveer een kwart van deze doormeldingen afkomstig van de automatische onderzoeksmodule, die transacties van eerder doorgemelde subjecten meteen uit de nieuw binnengekomen transacties filtert.
81
Casino’s Aantal ongebruikelijke transacties casinosector
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25
2004 1.585
2003 1.576
2002 1.997
2001 1.341
0
2.400
Het aantal casinomeldingen is in 2004 praktisch gelijk gebleven aan dat in 2003. Bijna de helft van de meldingen wordt gedaan op basis van het vermoeden van witwassen. Depot-overboekingen boven de € 10.000 komen op de tweede plaats, gevolgd door depotstortingen boven de € 10.000. Verder hebben de casino’s de gemiddelde meldtijd van objectieve meldingen nog verder teruggebracht, van twaalf dagen vorig jaar naar tien dagen in 2004.
82
Indicatorengebruik casinosector
aantal Indicator
2004 aandeel in totaal
aantal
2003 aandeel in totaal
objectief
840
53%
1.073
67%
C161 depot-overboeking > € 10.000
444
28%
486
30%
C181 depotstorting > € 10.000
329
21%
452
28%
67
4%
135
8%
subjectief
752
47%
521
33%
C211 witwasvermoeden
738
46%
517
32%
14
1%
4
0%
1.592
100%
1.594
100%
Overig
C231 smurfen
Totaal Door afronding tellen percentages niet altijd exact op tot 100%
Ook bij de casino’s tekent zich dit jaar een verschuiving af van objectief naar subjectief. Vooral het aantal meldingen met de witwasindicator C211 wint aan terrein. De C181 meldingen nemen juist aanzienlijk af. De categorie ‘overig’ bevat ook 30 transacties die de casino’s gemeld hebben vanuit hun hoedanigheid als wisselkantoor. Aantal verdachte transacties casinosector
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25
2004 435
2003 509
2002 432
2001 337
0
800
83
Na enkele jaren een stijging te hebben waargenomen in het aantal verdachte casinotransacties, constateren we nu een daling van 15%. Deze afname betreft vooral de C133 doormeldingen, de aankoop van speelpenningen boven de € 10.000. Vorig jaar waren dit er nog 141, in 2004 zijn het er slechts 17. Doormeldreden verdachte transacties casinosector
aantal
2004 aandeel in totaal
aantal
2003 aandeel in totaal
eigen onderzoek
182
42%
270
53%
VROS
180
41%
198
39%
LOvJ
63
14%
38
7%
BOOM
9
2%
3
1%
CJIB
1
0%
0
0%
435
100%
509
100%
Doormeldreden
Totaal Door afronding tellen percentages niet altijd exact op tot 100%
Het Meldpunt heeft een kleine 90 transacties minder doorgemeld naar aanleiding van eigen onderzoek. Eénderde daarvan is te relateren aan een kleinere bijdrage van de MBA-doormeldingen. Daarnaast telde vorig jaar één dossier al bijna 100 transacties. In 2004 bestaat het grootste dossier uit nog geen 50 transacties.
84
Creditcardmaatschappijen Aantal ongebruikelijke transacties creditcardsector
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25
2004 1.127
2003 1.527
2002 2.643
2001 2.008
0
3.000
De daling die het Meldpunt vorig jaar constateerde in het aantal meldingen van de creditcardmaatschappijen, blijkt niet toevallig: in 2004 heeft het Meldpunt 26% minder transacties ontvangen van deze sector. De verklaring van de creditcardmaatschappijen luidt dat nieuwe spelers die de laatste jaren zijn toegetreden tot de markt van verwerking van creditcardtransacties, de Wet MOT niet naleven. Deze kwestie is al enige tijd onder de aandacht van de toezichthouder. Positief is het gegeven dat de creditcardmaatschappijen erin zijn geslaagd de gemiddelde meldtijd voor objectieve transacties terug te brengen van 40 dagen vorig jaar tot 26 dagen in 2004. Indicatorengebruik creditcardsector aantal Indicator
2004 aandeel in totaal
aantal
2003 aandeel in totaal
objectief
1.120
99%
1.517
98%
M134 gebruik creditcard > € 10.000
1.107
98%
1.517
98%
M137 storting op creditcardrekening
13
1%
0
0%
subjectief
13
1%
25
2%
M211 witwasvermoeden
13
1%
19
1%
0
0%
6
0%
1.133
100%
1.542
100%
M231 smurfen
Totaal Door afronding tellen percentages niet altijd exact op tot 100%
85
De creditcardmaatschappijen zijn in 2004 nog één procentpunt meer objectief gaan melden dan vorig jaar. De subjectieve meldingen zijn geheel afkomstig van één melder, die in 2003 ook het leeuwendeel hiervan voor zijn rekening nam. Aantal verdachte transacties creditcardsector
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25
2004 81
2003 40
2002 1.584
2001 27
0
2.000
Ten opzichte van 2003 is het aantal verdachte creditcardtransacties meer dan verdubbeld. Deze stijging is in zijn geheel toe te schrijven aan een toename in het aantal doormeldingen van transacties waarbij de creditcard wordt gebruikt voor een bedrag boven de € 10.000. De piek in 2002 werd veroorzaakt door twee zaken waarin het Meldpunt meer dan 1.500 creditcardtransacties verdacht verklaarde.
86
Doormeldreden verdachte transacties creditcardsector aantal Doormeldreden eigen onderzoek
2004 aandeel in totaal
aantal
2003 aandeel in totaal
7
9%
1
3%
VROS
57
70%
27
68%
LOvJ
17
21%
12
30%
Totaal
81
100%
40
100%
Door afronding tellen percentages niet altijd exact op tot 100%
Het grootste deel van de stijging in het aantal verdachte transacties komt voor rekening van de VROSdoormeldingen. Daarnaast heeft het Meldpunt ook meer creditcardtransacties doorgemeld op basis van eigen onderzoek. Vier van deze doormeldingen zijn behandeld in de MBA-unit. De overige drie transacties zijn een nasleep van een zaak die in 2003 heeft gespeeld.
87
Wissel- en geldtransactiekantoren Aantal ongebruikelijke transacties wissel- en geldtransactiesector (exclusief money transfers)
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25
2004 4.978
2003 6.664
2002 10.421
2001 15.245
0
21.000
Het aantal meldingen van de wissel- en geldtransactiekantoren vertoont, mede onder invloed van de euro-introductie in 2002, een dalende trend. In 2004 bedraagt de daling 25%. De grootwisselkantoren nemen 65% van de meldingen voor hun rekening. Vorig jaar was dit nog 61%. De gemiddelde meldtijd die de wisselkantoren nodig hebben om te melden loopt nog verder terug en bedraagt nu 18 dagen voor de groot- en zeven dagen voor de kleinwisselkantoren.
88
Indicatorengebruik wissel- en geldtransactiesector (exclusief money transfers)
aantal Indicator
2004 aandeel in totaal
aantal
2003 aandeel in totaal
objectief
4.030
79%
5.443
78%
B133 valutawissel > 10.000
3.532
69%
4.993
72%
overig
498
10%
450
6%
1.079
21%
1.513
22%
B211 witwasvermoeden
845
17%
989
14%
B231 smurfen
230
5%
516
7%
5
0%
8
1%
5.109
100%
6.956
100%
subjectief
overig
Totaal Door afronding tellen percentages niet altijd exact op tot 100%
De verhouding tussen objectieve en subjectieve indicatoren blijft min of meer gelijk. Het subjectieve aandeel van de kleinwisselkantoren stijgt weliswaar licht van 52% naar 54%; het effect hiervan is niet merkbaar door het grote aandeel van de grootwisselkantoren. Zij melden zoals bekend sinds jaren nauwelijks op subjectieve gronden. Het aantal van 65 subjectieve meldingen door deze sector in 2004 is dan ook hoog te noemen, hoewel het te klein is om invloed uit te oefenen. Aantal verdachte transacties wissel- en geldtransactiesector (exclusief money transfers)
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25
2004 3.431
2003 4.760
2002 5.035
2001 6.718
0
9.000
89
Het aantal verdachte transacties volgt de dalende trend van het aantal meldingen in deze sector. Het Meldpunt heeft ruim 1.300 minder transacties van wisselkantoren doorgemeld dan vorig jaar. Het grootste deel van deze afname vinden we terug in de objectieve wisseltransacties (B133), die terugvallen van 3.338 naar 2.525. Echter, ook de smurf- en witwasdoormeldingen dalen drastisch; beide met ongeveer éénderde. Doormeldreden verdachte transacties wissel- en geldtransactiesector (exclusief money transfers)
aantal
2004 aandeel in totaal
aantal
2003 aandeel in totaal
eigen onderzoek
1.526
44%
2.354
49%
VROS
1.013
30%
1.515
32%
817
24%
871
18%
BOOM
24
1%
20
0%
CJIB
51
1%
0
0%
3.431
100%
4.760
100%
Doormeldreden
LOvJ
Totaal Door afronding tellen percentages niet altijd exact op tot 100%
De doormeldingen op basis van eigen onderzoek en de VROS-match zijn grotendeels verantwoordelijk voor de genoteerde daling. Deze teruggang is niet verwonderlijk, gezien de algehele afname in het aantal meldingen.
90
Overige traditionele melders Aantal ongebruikelijke transacties levensverzekeraar-, effectenbemiddelaar- en assurantietussenpersoonsector
Sector
ongebruikelijk
2004 verdacht
ongebruikelijk
2003 verdacht
ongebruikelijk
2002 verdacht
Levensverzekeraars
8
2
9
0
2
1
Effectenbemiddelaars
0
0
3
1
0
0
Assurantietussenpersonen
0
0
0
0
0
0
Totaal
8
2
12
1
2
1
In het algemeen kunnen we stellen dat in het meldgedrag van deze drie meldergroepen niet veel beweging zit. Op het geheel aan meldingen dat het Meldpunt jaarlijks ontvangt, zijn deze aantallen te verwaarlozen. Opgemerkt moet worden dat de bankensector in 2004 wel 169 meldingen heeft gedaan met betrekking tot de levensverzekeringen. In 2003 waren dit er nog maar 15. Dit betekent in ieder geval dat zich meer meldenswaardige transacties in deze branche voordoen dan de cijfers in de tabel weerspiegelen.
91 2.2
Money transfer aanbieders
Aantal ongebruikelijke en verdachte money transfers Jaar
ongebruikelijk
verdacht
2004
116.615
31.008
2003
123.495
27.301
2002
94.899
13.420
2001
42.832
10.552
2000
25.087
4.553
1999
20.989
3.034
Voor het eerst sinds de invoering van de meldplicht voor money transfers – 1 augustus 1998 – treedt er een daling op in het aantal meldingen ervan: ten opzichte van 2003 kwam bijna 6% minder binnen bij het Meldpunt. Dit percentage is te hoog om te spreken van een stabilisatie. Het komende jaar zal moeten blijken of deze daling doorzet of niet. Het aantal verdachte money transfers vertoont evenwel een stijging van bijna 14%. De onverminderde aandacht van het Meldpunt voor dit financiële product ligt hieraan ten grondslag. De money transfer aanbieders zijn nog sneller gaan melden dan vorig jaar; de gemiddelde meldtijd voor objectieve meldingen is gedaald van zes dagen vorig jaar naar vijf dagen in 2004. Indicatorengebruik money transfer aanbieders
aantal
2004 aandeel in totaal
aantal
2003 aandeel in totaal
109.517
93%
117.775
95%
85
0%
59
0%
109.432
93%
117.716
95%
Indicator objectief T111 politiemelding T141 money transfer > € 2.000 subjectief
7.825
7%
6.133
5%
T211 witwasvermoeden
2.826
2%
2.470
2%
T231 smurfen
4.999
4%
3.663
3%
117.342
100%
123.908
100%
Totaal Door afronding tellen percentages niet altijd exact op tot 100%
Terwijl de objectieve indicator T141 een afname heeft ondergaan, zitten de witwas- en smurfindicator in de lift. Dit resulteert in een verschuiving van objectief naar subjectief met twee procentpunten. Toch is de verwachting dat het overgrote deel van de money transfer meldingen een objectief karakter houdt.
92
Bedrag in € gemoeid met verdachte money transfers Jaar
totaal
gemiddeld
2004
114.353.000
3.688
2003
99.100.000
3.613
2002
52.693.000
3.890
2001
33.400.000
3.134
2000
11.576.000
2.536
1999
6.895.000
2.254
Bij de berekening van het totaalbedrag voor 2004 is gebruik gemaakt van de middenkoers van het jaar waarin de transactie is verricht
De stijging in het totaalbedrag gemoeid met de verdachte money transfers gaat min of meer gelijk op met de stijging in het aantal doormeldingen. Dit blijkt ook uit het feit dat het gemiddelde bedrag per money transfer slechts een fractie hoger ligt dan vorig jaar. Het hoogste bedrag betrokken bij een money transfer bedraagt in 2004 € 597.000 en wordt verzonden naar Turkije. Het laagste – subjectief gemelde – bedrag is € 200 en heeft Ghana als bestemmingsland. Doormeldreden verdachte money transfers
aantal
2004 aandeel in totaal
aantal
2003 aandeel in totaal
eigen onderzoek
12.532
40%
11.622
43%
VROS
10.424
34%
9.318
34%
LOvJ
7.081
23%
5.991
22%
BOOM
632
2%
370
1%
CJIB
339
1%
0
0%
31.008
100%
27.301
100%
Doormeldreden
Totaal
Hoewel het aandeel iets is gezakt, verricht het Meldpunt ook in 2004 de meeste doormeldingen naar aanleiding van eigen onderzoek: ruim 12.500. Ongeveer 38% hiervan is verwerkt in MBA-sessies. De overige transacties heeft het Meldpunt grotendeels projectmatig onderzocht en verdacht verklaard. Voorbeelden van projecten die veel doormeldingen hebben gegenereerd zijn: de match met Schiphol lijsten die personalia van bolletjesslikkers bevatten, de samenwerking met de Regiopolitie RotterdamRijnmond op het gebied van de Antillenlijn en het onderzoek naar valse paspoorten.
93
Money transfers inkomend versus uitgaand 2004 ongebruikelijk vanuit Nederland
Bestemming top 4
naar Nederland
Herkomst top 4
verdacht
78%
84%
Turkije
Nederlandse Antillen
Nederlandse Antillen
Colombia
China
Turkije
Colombia
Suriname
22%
16%
Italië
Verenigde Staten
Verenigde Staten
Italië
Duitsland
Duitsland
Groot-Brittannië
Groot-Brittannië
De Nederlandse Antillen zijn een plaatsje gezakt in de Top 4 bestemmingslanden van ongebruikelijke money transfers. Het aantal geregistreerde money transfers naar dit land zakt dan ook van 28.000 vorig jaar naar 12.700 in 2004. China is een plaatsje gestegen en verdringt daarmee Colombia naar een vierde plaats. Bij de verdachte money transfers bezetten de Nederlandse Antillen met 11.600 doormeldingen nog wel de eerste plaats. Colombia en Turkije hebben van plaats gewisseld en Suriname is nieuwkomer, ten koste van de Dominicaanse Republiek. Als we kijken naar de herkomstlanden, dan zien we dat bij de ongebruikelijke money transfers de Top 4 identiek is aan die van vorig jaar. Bij de verdachte money transfers wisselen Italië en de Verenigde Staten van plaats, schuift Duitsland één plaats op en komt Groot-Brittannië nieuw binnen. Oostenrijk is uit de Top 4 verdwenen.
94 2.3
Handelaren in zaken van grote waarde
Aantal ongebruikelijke en verdachte transacties handelaarsector
Handel in
ongebruikelijk
Voertuigen
2004 verdacht ongebruikelijk
2003 verdacht
16.499
831
19.418
564
97
71
175
97
255
10
103
1
Antiek
15
0
16
0
Kunst
15
3
13
0
16.881
915
19.725
662
Edelmateriaal Schepen
Totaal
De handelaren in zaken van grote waarde hebben in 2004 zo’n 14% minder gemeld dan het jaar ervoor. Deze daling is vooral zichtbaar bij de voertuigenhandel en de edelmateriaalhandel. Opvallend is dat de schepenhandelaren bijna tweeëneenhalf keer zoveel meldingen hebben gedaan. De gemiddelde meldtijd van de objectieve meldingen is weer iets afgenomen ten opzichte van vorig jaar en bedraagt nu 50 dagen. Hiermee is de norm van 14 dagen nog steeds niet in zicht. Zoals verwacht is het aantal verdachte transacties opgelopen, mede als gevolg van het projectmatig onderzoeken van de autobranchemeldingen. Toch constateert het Meldpunt ook in 2004 dat het verrichten van onderzoek ter verdachtbepaling van dit soort transacties, een lastige klus is. De veelal op zichzelf staande transacties geven weinig aanknopingspunten voor onderzoek prijs. Hetzelfde geldt voor het gegeven dat praktisch alle transacties gemeld worden met een objectieve indicator. Indicatorengebruik handelaarsector
aantal
2004 aandeel
aantal
2003 aandeel
16.787
99%
19.672
100%
1
0%
3
0%
16.769
99%
19.624
99%
17
0%
9
0%
0
0%
34
0%
subjectief
95
1%
58
0%
H211 witwasvermoeden
31
0%
18
0%
H231 smurfen
64
0%
40
0%
16.882
100%
19.728
100%
Indicator objectief H111 politiemelding H141 contante aankopen > € 15.000 H142 niet wettige betaalmiddelen overig
Totaal Door afronding tellen percentages niet altijd exact op tot 100%
Het aandeel van de objectieve meldingen door de handelaarsector blijft zeer hoog. Het leeuwendeel van de subjectieve meldingen is afkomstig van de autobranche. De edelmateriaalhandel, kunsthandel en schepenhandel doen samen slechts zeven subjectieve meldingen.
95
Bedrag in € gemoeid met verdachte grote waarde transacties
Voertuigen Edelmateriaal Schepen Antiek Kunst
Totaal
2004
2003
55.744.000
18.291.500
2.441.000
2.382.500
322.500
405.000
0
0
1.046.500
0
59.554.000
21.079.000
Bij de berekening van het totaalbedrag voor 2004 is gebruik gemaakt van de middenkoers van het jaar waarin de transactie is verricht
Het bedrag dat gemoeid is met de verdachte handelarentransacties is fors gestegen. De stijging, die zich met name voordoet in de voertuigensector, wordt veroorzaakt door een autohandelaar die onder de politie-indicator melding maakt van grootschalige fraude gepleegd door een medewerker van het bedrijf. De transactie heeft dus niets te maken met de aankoop van een auto. Als we deze uitbijter buiten beschouwing laten, blijft voor de voertuigensector nog altijd een verdacht bedrag over van ruim 33 miljoen euro. Het gemiddelde bedrag per verdachte transactie uit de voertuigensector stijgt hiermee van € 32.430 in 2003 naar € 40.600 in 2004. Opvallend is verder de daling in het bedrag betrokken bij verdachte transacties bij scheepshandelaren, ondanks de stijging in het aantal doormeldingen van één in 2003 naar tien in 2004. De hoge waarde van de enkele transactie die in 2003 is doorgemeld, is blijkbaar niet representatief voor de overige doormeldingen.
96
Doormeldreden verdachte transacties handelaarsector
aantal
2004 aandeel in totaal
aantal
2003 aandeel in totaal
eigen onderzoek
498
54%
368
56%
VROS
291
32%
275
42%
LOvJ
117
13%
13
2%
BOOM
8
1%
6
1%
CJIB
1
0%
0
0%
915
100%
662
100%
Doormeldreden
Totaal Door afronding tellen percentages niet altijd exact op tot 100%
Vooral het aantal verdachtbepalingen op basis van een LOvJ-verzoek is in aandeel gestegen. Dit betekent dat de politie meer navraag doet naar subjecten die gemeld zijn vanwege een ongebruikelijke aanschaf van een grote waarde goed. Dit houdt mogelijk verband met de opkomst van ‘patser’- en aanverwante projecten de politie en andere opsporingsdiensten. De stijging in het aantal verdachte transacties naar aanleiding van eigen onderzoek heeft te maken met enkele projecten die het Meldpunt in 2004 heeft uitgevoerd.
97 2.4
Vrije beroepsbeoefenaars
Aantal ongebruikelijke en verdachte transacties beroepsbeoefenaarsector
Sector
ongebruikelijk
2004 verdacht
Accountants
54
28
Advocaten
18
11
Bedrijfseconomisch adviseurs
5
2
Belastingadviseurs
4
1
Bemiddelaars in onroerende zaken
0
1
Makelaars in onroerend goed
2
3
59
27
Notarissen Onafhankelijk juridisch adviseurs
1
0
Trustmaatschappijen
2
2
145
75
Totaal
Het aantal in 2004 doorgemelde transacties bevat ook enkele transacties die in 2003 als ongebruikelijk zijn geregistreerd
In het eerste volledige jaar waarin de meldplicht voor vrije beroepsbeoefenaars van kracht is, heeft het Meldpunt 145 meldingen uit deze sector ontvangen. Dit is meer dan verwacht op basis van de 50 meldingen die de sector deed in de laatste zeven maanden van 2003 (de meldplicht werd van kracht op 1 juni 2003). Hier tegenover echter staan de aanwijzingen die het vermoeden rechtvaardigen dat dit aantal te gering is om het daadwerkelijke aantal ongebruikelijke transacties in de sector te weerspiegelen. Van de 145 transacties is 83% uitgevoerd en 17% voorgenomen. In 2004 heeft het Meldpunt 75 transacties van beroepsbeoefenaars doorgemeld. Dit aantal is inclusief enkele transacties die in 2003 gemeld zijn.
98
Totaalbedrag in € gemoeid met verdachte transacties beroepsbeoefenaarsector 2004 uitgevoerd bedrag Accountants
6.665.400
Advocaten
163.300
Bedrijfseconomisch adviseurs
148.900
Belastingadviseurs
0
Bemiddelaars in onroerende zaken
70.000
Makelaars in onroerend goed
345.300
Notarissen
101.529.100
Onafhankelijk juridisch adviseurs
0
Trustmaatschappijen
0
Totaal
108.922.000
Bij de berekening van het totaalbedrag voor 2004 is gebruik gemaakt van de middenkoers van het jaar waarin de transactie is verricht
Het grote bedrag bij doorgemelde notaristransacties wordt met name veroorzaakt door één melding waarbij 90 miljoen euro betrokken is. Ook bij de accountants is bijna tweederde van het bedrag terug te voeren op één transactie. De belastingadviseurs en trustmaatschappijen staan in de tabel op nul, omdat van hen alleen voorgenomen transacties zijn doorgemeld. Indicatorengebruik beroepsbeoefenaarsector 2003
aantal
2004 aandeel in totaal
aantal
2003 aandeel in totaal
38
26%
19
37%
3
2%
1
2%
35
24%
18
35%
Indicator objectief V111 politiemelding V141 contante betalingen > € 15.000 subjectief
109
74%
33
63%
V211 witwasvermoeden
103
70%
33
63%
6
4%
0
0%
147
100%
52
100%
V231 smurfen
Totaal
In 2004 zijn de beroepsbeoefenaars nog meer subjectief gaan melden dan in 2003. Zij maken vooral meer gebruik van de smurfindicator. Het aandeel van de meldingen aangaande contante betalingen boven de € 15.000 wordt juist aanzienlijk kleiner.
99 2.5
Overheid
Aantal ongebruikelijke en verdachte transacties overheidssector
Sector
ongebruikelijk
2004 verdacht ongebruikelijk
2003 verdacht
Douane
120
14
165
58
Belastingdienst
166
36
35
4
286
50
200
62
Totaal
In 2003 heeft de Belastingdienst het recht gekregen om ongebruikelijke transacties aan het Meldpunt te melden. De Belastingdienst heeft ruim 4,5 keer zoveel meldingen gedaan als in 2003. Het aantal transacties van de douane neemt daarentegen af met 27%. Bedrag in € gemoeid met verdachte transacties overheidssector Sector
2004
2003
Douane
3.869.000
79.924.250
42.653.000
1.245.250
46.522.000
81.169.500
Belastingdienst
Totaal
Bij de berekening van het totaalbedrag is gebruik gemaakt van de middenkoersen van 2003.
Het hoge bedrag betrokken bij doorgemelde douanemeldingen in 2003 is bijna volledig te relateren aan één zaak. Het wegvallen hiervan in 2004 vertaalt zich duidelijk in het doorgemelde bedrag, dat vele malen lager ligt. Een omgekeerd beeld zien we bij het bedrag gemoeid met verdachte Belastingdienst transacties: het totaalbedrag in 2004 is juist aanzienlijk hoger dan vorig jaar. Ruim 70% van het bedrag in 2004 komt voor rekening van slechts één transactie. Doormeldreden verdachte transacties overheidssector
aantal
2004 aandeel in totaal
aantal
2003 aandeel in totaal
eigen onderzoek
12
24%
33
53%
VROS
34
68%
21
35%
LOvJ
3
6%
8
13%
BOOM
1
2%
0
0%
50
100%
62
100%
Doormeldreden
Totaal Door afronding tellen percentages niet altijd exact op tot 100%
Colofon Ontwerp Vorm Vijf Ontwerpteam, Den Haag Druk Koninklijke drukkerij Broese & Peereboom B.V., Breda Uitgave Juni 2005
Justitie werkt aan een veiliger samenleving
Justitie voorkomt en bestrijdt criminaliteit. Adequate opsporing, snelle berechting en consequente uitvoering van straffen en maatregelen zorgen dat Nederland veiliger wordt.
Ministerie van Justitie Meldpunt Ongebruikelijke Transacties Postbus 3019 2700 KL Zoetermeer Telefoon: (079) 345 9681 Fax: (079) 345 8768 E-mail algemeen:
[email protected] Website: www.justitie.nl/mot