TIST: Toetsbladen
Naam:
..............................................................................................................
Voornaam:
..............................................................................................................
School:
..............................................................................................................
Richting:
..............................................................................................................
Jongen/meisje:
..............................................................................................................
2
7 minuten
SURVIVAL OP ZEE Opdracht: Je maakt een reis op een schip en er breekt brand uit op het schip. Je moet zo snel mogelijk van het schip weg, in een reddingsboot of, in het ergste geval, door in zee te springen. En dan, wat doe je dan? Hoe zorg je dat je lang genoeg in leven blijft om gered te worden? Luister goed naar de tekst: hij geeft aan wat je wel en niet moet doen om in leven te blijven. Vraag 1 In de uitleg krijg je te horen wat je moet doen om van de boot weg te geraken. Welke houding moet je aannemen om veilig in het water terecht te komen als je van het schip springt? Hieronder vind je vier afbeeldingen. Slechts één ervan geeft de juiste houding weer. Duid deze aan met een kruisje in een vierkantje bij de tekening.
NAAM: ................................................................................................... KLAS: .................................................................................................... SCHOOL: ..............................................................................................
3
Vraag 2 De tekst vertelt ook iets over de houding die je moet aannemen als je in het water ligt. Luister goed en kijk aandachtig naar de afbeelding die je hieronder ziet. Schrijf daarna op wat de persoon op de afbeelding verkeerd doet.
De persoon op de afbeelding doet het volgende verkeerd: .................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................... ....................................................................................................................................................
Vraag 3 Er kan nog veel mislopen op het moment dat het reddingsvlot bij je komt. Luister goed en kruis aan wat volgens de tekst dan kan gebeuren. Het zou kunnen dat je meerdere antwoorden moet aanduiden:
De golven zijn zo hoog dat je steeds terugvalt. De boot van de redders vaart over je heen. Je armen hebben geen kracht meer om uit het water op het vlot te raken. Je haren raken vast in het net dat de redders uitgooien. Het vlot drijft steeds weer van je weg.
NAAM: ................................................................................................... KLAS: .................................................................................................... SCHOOL: ..............................................................................................
4
Vraag 4 Het is beter voor je veiligheid dat je niet in het water hoeft te springen. Probeer een plaatsje te vinden in de reddingsboot als dat kan. Hieronder vind je 2 afbeeldingen. De eerste toont iemand die van het schip in een reddingsboot springt en de tweede enkele personen in een reddingsboot. Luister goed en kijk aandachtig naar de afbeeldingen. Schrijf daarna op wat de personen op de afbeelding verkeerd doen.
De persoon op de afbeelding doet het volgende verkeerd: .................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................... ....................................................................................................................................................
De persoon/personen op de afbeelding doet/doen het volgende verkeerd: .................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................... ....................................................................................................................................................
NAAM: ................................................................................................... KLAS: .................................................................................................... SCHOOL: ..............................................................................................
5
12 minuten
SPINNEN EN DRUGS Opdracht: Spinnen en drugs, wat zouden die met elkaar te maken kunnen hebben? Je komt het te weten als je onderstaande tekst leest. Los nadien de vragen op die onder de tekst staan. 1 2 3 4 5 6 7 8
Spinnen maken webben met kleverige draden. Die draden maken ze zelf met speciaal daartoe bestemde klieren aan de onderkant van hun achterlijf. Wanneer muggen of vliegjes tegen een web vliegen, blijven ze erin plakken. De spin, die in het midden van haar web of op een verborgen plekje op de loer ligt, komt dan onmiddellijk in beweging. Als ze op het moment van de vangst geen honger heeft, spuit ze een verlammend gif in het lichaam van het insect en pakt het in draden in. De prooi blijft dus leven tot de spin besluit ze op te eten. Meestal eten spinnen niet meer dan één insect per dag. Vele spinnen maken bijna iedere dag een nieuw web.
9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36
Een normaal spinnenweb ziet eruit als een fietswiel. Maar als een spin drugs heeft gekregen, neemt het web dat ze weeft heel andere vormen aan. Dat stelden Amerikaanse onderzoekers vast toen ze een aantal proeven deden met stimulerende en verdovende middelen om het effect ervan te bepalen. Spinnen die onder invloed zijn van marihuana beginnen hun web te weven op de gewone manier, maar na een poosje verliezen ze hun concentratie en tenslotte raken de proefdieren echt verdoofd. Het web ziet er in het midden uit als een normaal web, maar zit aan de buitenkant vol gaten. Als spinnen amfetamines krijgen toegediend werken ze vlugger, net zoals sportmensen die amfetamines nemen beter presteren (sneller lopen, fietsen of zwemmen en daarbij minder gauw vermoeid raken). Het spinnenweb is dus op minder dan geen tijd klaar, maar zit vol gaten, zowel in het midden als aan de uiteinden. Als spinnen cafeïne krijgen, een drug die je ook in koffie of cola vindt, loopt het weven vanaf het begin helemaal mis. De ronde structuur van een normaal web is er niet meer in te herkennen. De draden lopen scheef en door elkaar en er zitten overal gaten, het ene gat al groter dan het andere. Krijgen spinnen een slaapmiddel toegediend, dan raken ze vrijwel onmiddellijk verdoofd. Ze slagen er enkel in de basisstructuur van het web te weven: de cirkel in het midden en de hoofddraden die vanuit die cirkel vertrekken. Hierdoor wordt het risico dat de spin zelf uit het net valt wel erg groot en insecten vangen lukt al helemaal niet. Uit de proeven met de spinnen konden de onderzoekers de nodige besluiten trekken over de effecten van drugs op het gedrag van de mens. Het onderzoek geeft aan dat bepaalde drugs schadelijker zijn dan andere. Cafeïne blijkt uiteindelijk de meest schadelijke invloed te hebben. Oppassen dus met koffie en cola! 6
Vraag 1 Welke van de onderstaande zinnen geeft de beste samenvatting van de regels 1431? Kruis die zin aan. Uit onderzoek blijkt dat amfetamines, marihuana, cafeïne en slaapmiddelen niet gezond zijn voor spinnen. Uit onderzoek blijkt dat de vorm van een spinnenweb afhankelijk is van het soort drug dat de spin krijgt toegediend. Uit onderzoek blijkt dat spinnenwebben gemaakt door spinnen die onder invloed zijn van drugs, vol gaten zitten. Uit onderzoek blijkt dat het nemen van drugs bij mensen en spinnen tot dezelfde resultaten leiden. Vraag 2 Op welke van de onderstaande vragen vind je het antwoord in de tekst? Kruis deze vragen aan en geef het nummer van de regel(s) waar je het antwoord op die vraag terugvindt. Bij vragen waarop de tekst geen antwoord geeft, zet je geen kruisje en schrijf je NIET op de stippellijn. Voorbeeld: Welke vorm heeft een normaal spinnenweb?
regel(s): ..........
Wat voor prooien vangt een spin?
regel(s): ..........
Hoe gaat een spin te werk als een prooi in haar web terechtkomt?
regel(s): ..........
Welke soorten spinnen zijn er?
regel(s): ..........
Op welk moment van de dag weeft een spin haar web?
regel(s): ..........
Is het gif van spinnen gevaarlijk voor de mens?
regel(s): ..........
In welke streken of in welke klimaten tref je spinnen aan?
regel(s): ..........
Vraag 3 Duid aan of de uitspraak waar is of niet waar. Leg ook kort uit waarom je dat denkt. Je hoeft geen volledige zinnen te schrijven. Voorbeeld: Een normaal spinnenweb heeft de vorm van een driehoek o WAAR; de tekst zegt: ……… x NIET WAAR; de tekst zegt: "een normaal spinnenweb heeft de vorm van een fietswiel"
NAAM: ................................................................................................... KLAS: .................................................................................................... SCHOOL: ...............................................................................................
7
3.1
Marihuana heeft een onmiddellijk effect op de spin WAAR, de tekst zegt: ................................................................................................................................. .................................................................................................................................
NIET WAAR, de tekst zegt: ................................................................................................................................. .................................................................................................................................
3.2
Een slaapmiddel begint pas na een tijdje te werken. WAAR, de tekst zegt: ................................................................................................................................. .................................................................................................................................
NIET WAAR, de tekst zegt: ................................................................................................................................. .................................................................................................................................
3.3
Spinnen eten meerdere maaltijden per dag. WAAR, de tekst zegt: ................................................................................................................................. .................................................................................................................................
NIET WAAR, de tekst zegt: ................................................................................................................................. .................................................................................................................................
Vraag 4 Welk van de volgende afbeeldingen stelt een web voor van een spin die onder invloed is van cafeïne? Zet een kruis in het vierkantje onder de juiste tekening.
NAAM: ................................................................................................... KLAS: .................................................................................................... SCHOOL: ...............................................................................................
8
15 minuten
VOOR DE SCHOOLKRANT Opdracht De schoolkrantredactie is op zoek naar nieuwe medewerkers en heeft aan jou gevraagd om een artikeltje te schrijven van ongeveer een halve bladzijde waarin je de lezers van de schoolkrant uitlegt hoe ze onderstaand proefje kunnen uitvoeren. Het verloop van het proefje is in prenten afgebeeld. Bekijk de afbeeldingen zeer aandachtig. Je taak bestaat erin een tekst te schrijven waarin de lezers precies te weten komen hoe ze het proefje moeten uitvoeren. De afbeeldingen worden niet mee afgedrukt. Wees dus heel duidelijk en volledig. Haal in je beschrijving zeker de volgende elementen aan: - de materialen die nodig zijn voor de proef - de handelingen die nodig zijn - de vaststelling aan het eind van de proef - je conclusie Zorg ervoor dat de lezer zin krijgt om het proefje uit te voeren en maak er een tekst van die aangenaam is om te lezen.
aluminiumfolie
chronometer
jampotjes
verfborstel
thermometer
zwarte verf
maatbeker
9
10
25 ° C 20 ° C 15 ° C
Voor dit proefje heb je het volgende materiaal nodig: .................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................... ....................................................................................................................................................
NAAM: ................................................................................................... KLAS: .................................................................................................... SCHOOL: ...............................................................................................
11
12 minuten
WAAROM ZWEMMEN VISSEN IN SCHOLEN? Opdracht: ‘Een school vissen’. Heb je die uitdrukking al eens gehoord? ‘School’ betekent hier hetzelfde als ‘groep’. Je spreekt van een school vissen zoals je spreekt van een vlucht vogels of een zwerm bijen. Niet alle soorten vissen leven in scholen, maar er zijn er heel wat die dat wel doen. In de onderstaande tekst kan je vinden waarom ze dat doen. Lees de tekst en los daarna de vragen op. Heel veel soorten vissen leven in scholen. Binnen de school is elke vis gelijk – er is dus geen leider. De bewegingen van de vissen in de school zijn zeer goed op elkaar afgestemd: ze zwemmen heel gelijkmatig, als een groep soldaten die marcheren in een optocht. Ze hebben voldoende ruimte om te zwemmen, maar niet om zich om te draaien. Om niet tegen elkaar op te botsen, hebben vissen een extra zintuig: een zijlijn die over hun flank loopt en waarmee ze kleine trillingen in het water kunnen detecteren. Hierdoor weten ze precies wat de vissen doen die naast hen zwemmen. Zonder die zijlijn zou het in een school vaak tot aanvaringen komen. Waarom doen vissen zoveel moeite om gelijkmatig in scholen te zwemmen? In groep zwemmen heeft blijkbaar een aantal voordelen. Voor kleine vissen is de meest voorkomende reden de veiligheid die schoolzwemmen biedt. Roofvissen gaan dan namelijk denken dat de school vissen eigenlijk één grote vis is. In vele gevallen is de roofvis niet echt een held en slaat hij op de vlucht of beseft hij dat hij die grote vis toch niet doorgeslikt krijgt. Jammer genoeg doorzien slimme roofvissen de truc: zij weten dat die grote vis een school kleine visjes is. Maar zelfs voor die slimme vis blijkt het moeilijk te zijn om in zo’n reusachtige school één visje te pakken te krijgen: in de wirwar van vissen kun je je immers moeilijk op een enkel visje concentreren. Overigens zwemmen kleine vissen niet altijd in groep. Vaak vormen ze pas een school als ze zich bedreigd voelen. Probeer dat maar eens uit met vissen in een aquarium. Zolang je ze met rust laat, hebben ze geen reden om bang te zijn en zwemmen ze kriskras door elkaar. Tik je echter tegen de ruit van het aquarium, dan schrikken ze en vormen ze prompt een school. Vissen die vooraan in de school zwemmen hebben geluk: zij krijgen het meeste voedsel van de hele school. Dat komt omdat vissen steeds met hun bek open zwemmen en op die manier voortdurend plankton opeten, d.i. de kleine voedseldeeltjes die in het water zitten. Voor de vissen die achter hen zwemmen blijft er dan natuurlijk niet veel lekkers meer over. Gelukkig heeft niet elke vis een vaste plaats in de school, en krijgen alle vissen op gepaste tijden de kans om een plaatsje vooraan te bemachtigen. Niet alleen kleine, bange vissen zwemmen in groep. Ook sommige grote roofvissen vormen een school, tonijnen bijvoorbeeld. Die doen dat niet uit schrik, maar om economische redenen. In gesloten formatie, d.w.z. dicht bij elkaar, kunnen ze immers 12
veel sneller zwemmen dan op hun eentje zonder daarom meer inspanningen te moeten doen. Er is nog een andere reden waarom roofvissen schoolzwemmen: samen kun je dingen doen die je in je eentje niet kunt, de prooi van verschillende kanten tegelijk aanvallen bijvoorbeeld. Dat kan met je soortgenoten, maar ook met vissen van een andere familie. Daarom hebben sommige vissen de ‘gemengde school’ uitgevonden, waarin verschillende vissoorten elkaar helpen. Zo gaan tonijnen soms samen met dolfijnen op ‘kleinevisjesjacht’. Niet alle vissen kunnen in scholen leven. Ook onder de vissen heb je van die moeilijke karakters die elkaar niet kunnen verdragen. Snoeken bijvoorbeeld vreten elkaar nog liever op dan samen te zwemmen.
13
Vraag 1 Waarom zwemmen vissen in scholen? Kruis alleen de redenen aan die je in de tekst terugvindt. Je mag dus meerdere antwoorden aankruisen. om elkaar te kunnen helpen bij het jagen. om niet tegen andere vissen aan te zwemmen. omdat vissen in groep beter de hindernissen in het water kunnen opsporen dan wanneer ze alleen zwemmen. om zonder extra moeite sneller te zwemmen. om minder kans te lopen om gedood te worden door andere vissen. om hun lichaamstemperatuur op peil te houden. Vraag 2 Schoolzwemmen heeft veel voordelen, maar er zijn altijd vissen in de school voor wie het een beetje nadelig is. Voor welke vissen is dit het geval en waarom? Schrijf je antwoord op de stippellijn. Je hoeft geen volledige zinnen te schrijven. 2.1
Welke vissen in de school hebben nadeel van het schoolzwemmen? ........................................................................................................................................
2.2
Waarom? ........................................................................................................................................
Vraag 3 Duid aan of de uitspraak waar is of niet waar. Leg ook kort uit waarom je dat denkt. Je hoeft geen volledige zinnen te schrijven. 3.1
Alle vissen leven in scholen. WAAR, de tekst zegt: ................................................................................................................................. .................................................................................................................................
NIET WAAR, de tekst zegt: ................................................................................................................................. .................................................................................................................................
NAAM: ................................................................................................... KLAS: .................................................................................................... SCHOOL: ...............................................................................................
14
3.2
Een school met twee soorten vissen, bijvoorbeeld haringen en kabeljauw, bestaat niet, omdat alleen vissen van dezelfde soort een school kunnen vormen. WAAR, de tekst zegt: ................................................................................................................................. .................................................................................................................................
NIET WAAR, de tekst zegt: ................................................................................................................................. .................................................................................................................................
NAAM: ................................................................................................... KLAS: .................................................................................................... SCHOOL: ...............................................................................................
15
7 minuten
LACHEN, GIEREN, BRULLEN Opdracht Gieren, grinniken, brullen, schateren, bulderen, hinniken, grijnzen en giechelen: je kunt op veel manieren lachen. Maar waarom lachen we eigenlijk? En is lachen goed of slecht voor je? De uitleg hierover krijg je zo dadelijk te horen. Luister aandachtig om op de onderstaande vragen een antwoord te kunnen geven. Vraag 1 Waarom lachen mensen? In de uitleg die je te horen krijgt, worden daarvoor een aantal verklaringen (theorieën) gegeven. Kruis de theorieën die je te horen krijgt aan in het rijtje hieronder. Wat niet in de tekst wordt gezegd, mag je niet aankruisen. Mensen lachen om duidelijk te maken dat ze gelukkig zijn. om hun angst te verbergen. uit opluchting. als er iets gebeurt dat ze niet hadden voorzien. om duidelijk te maken dat zij denken meer te weten en te kunnen dan andere mensen. om aan anderen duidelijk te maken dat ze hen aardig vinden. om duidelijk te maken dat ze iets fijn vinden. Vraag 2 Kruis aan of de volgende uitspraken volgens de tekst waar zijn of niet waar. 2.1
Door veel te lachen worden mensen minder vlug ziek. waar niet waar
2.2
Mensen die veel lachen hebben niet veel energie meer over om andere dingen te doen. waar niet waar
2.3
Vrolijke mensen sterven eerder dan ongelukkige mensen. waar niet waar
1 NAAM: ................................................................................................. KLAS: .................................................................................................... SCHOOL: ...............................................................................................
16
30 minuten
DIEREN IN HET WILD Opdracht Onderstaande artikeltjes komen uit een natuurtijdschrift. Ze geven informatie over enkele dieren die in het wild leven: de springbok, de schildpad, de gems, de steenvis en het stinkdier. Lees deze artikels aandachtig en probeer de informatie te begrijpen.
De springbok is een klein hert waar leeuwen graag op jagen. Je kunt springbokken vinden in de drogere streken van Afrika. Springbokken eten gras en ook jonge bladeren. Zowel mannetjes als vrouwtjes hebben horens, maar de horens van de vrouwtjes zijn kleiner, lichter en minder gebogen. Met deze horens kunnen springbokken zich uitstekend verweren tegen jagende leeuwen. Je vindt springbokken steeds in kuddes, die in grootte kunnen variëren van 2 dieren tot een paar honderd.
Schildpadden kwamen al 2000 miljoen jaar geleden op aarde voor; ze leefden dus al in de tijd van de dinosauriërs. Er zijn meer dan 250 soorten schildpadden. Sommige soorten leven in het water, andere op het land, nog andere zowel in het water als op het land. Landschildpadden kunnen 100 jaar of ouder worden. Kenmerkend voor de schildpad zijn zijn twee schilden: een rugschild en een buikschild. Samen vormen deze schilden een veilig pantser waarin de schildpad zich terug kan trekken als hij zich bedreigd voelt. Zijn kop, staart en zijn vier poten verdwijnen tussen het buikschild en het rugschild, zodat deze kwetsbare lichaamsdelen goed beschermd zijn. Het schild van een schildpad is opgebouwd uit twee stevige lagen. De buitenste laag van het schild bestaat uit hele sterke hoornplaatjes. De binnenste laag van het schild is gemaakt van bot.
Gemzen leven in de Alpen en andere hooggebergten van Zuid-Europa en hebben ongeveer het formaat van een tamme geit. Ze hebben achterwaarts gebogen horens, die zo’n 30 cm lang kunnen worden. In noodgevallen zijn gemzen in staat om in zeer nauwe rotskloven snel te vluchten: gemzen zijn immers uitstekende klimmers, die langs de steilste rotswanden razendsnel omhoog kunnen galopperen. Met gemak springen zij over kloven van vijf tot zes meter, om daarna te landen op een stukje rots met een oppervlakte zo groot als een vloertegel. In de zomer, als ze in de alpenweides en tussen de rotsen leven, is de kleur van hun pels rossig bruin. In de winter zoeken ze de bescherming van lagergelegen wouden op en verandert de kleur van hun pels naar zwartbruin. Gemzen leven in kudden die bestaan uit geiten met hun jongen en uit jonge bokken. Oudere bokken leven op hun eentje, maar sluiten zich in de paartijd bij de kudde aan. De steenvis leeft in het warme, ondiepe water van de Indische Oceaan. Hij heeft een ruwe, wrattige en gerimpelde gevlekte huid die precies de grijsbruine kleur heeft van de koraalriffen waarop hij leeft. Wordt hij toch ontdekt door een roofvis, dan beschikt de steenvis over een heel efficiënt verdedigingsmiddel: op zijn rug zit namelijk een harde en stekelige vin die hij kan opzetten om zijn aanvaller giftige steken toe te brengen. De steek is erg pijnlijk, dat weten we van zwemmers die de pech hadden op een steenvis te trappen. Onmiddellijke behandeling van de wonde is noodzakelijk, want het gif is snel en dodelijk. Stinkdieren komen voor in Noord- en Zuid-Amerika. Hun maaltijd bestaat uit kleine zoogdieren, vogels, eieren en vruchten. Ze zijn berucht omwille van het slecht ruikend vocht dat ze produceren en opslaan in klieren onder de staart. In gevaarlijke situaties draait het dier zich om, doet zijn staart omhoog en spuit een straal bijtende en verschrikkelijk stinkende vloeistof naar zijn aanvaller. Als deze vloeistof in de ogen terechtkomt, kan het de aanvaller tijdelijk blind maken. Een stinkdier kan zijn doel bereiken over een afstand van 3,5 meter. 17
OVERLEVEN IN HET WILD klauwen, en gaan daarmee in de tegenaanval. Denk aan de hoorns van de antiloop, het hert of de bizon of aan de stevige poten van de zebra. Opdracht: Hieronder vind je een tekst uit een schoolboek. De tekst geeft een overzicht van de verschillende manieren waarop dieren proberen te voorkomen dat zij door andere dieren worden gedood en opgegeten. Voor elke manier vind je in de tekst ook een of meer voorbeelden. Lees de tekst aandachtig. Voor veel dieren in het wild is het leven heel zwaar. Planteneters (zebra’s, giraffen, konijnen) worden opgegeten door vleeseters (leeuwen, luipaarden, vossen). Maar er zijn ook vleeseters die op hun beurt worden opgegeten door grotere dieren. Dieren die als voedsel dienen voor andere dieren worden prooidieren genoemd. Om te voorkomen dat ze door hun vijanden worden opgegeten, hebben prooidieren in de loop van de tijd allerlei vaardigheden en eigenschappen ontwikkeld. DEEL 1 Sommige prooidieren hebben geleerd heel snel en handig te lopen, vliegen of zwemmen en slagen er dus vaak in aan hun vijand te ontsnappen als die hen achterna zit. Zo kunnen bijvoorbeeld herten en wilde paarden in minder dan geen tijd een hoge snelheid ontwikkelen; konijnen kunnen grote sprongen maken en brengen hun achtervolger in verwarring door snelle zigzagbewegingen; ook duiven weten door snel zigzaggen te ontkomen aan roofvogels als valken en haviken. DEEL 2 Andere prooidieren beschikken dan weer over speciale verdedigingsmiddelen zoals onder meer slagtanden, gif, hoorns, poten of
DEEL 3 Er zijn ook prooidieren die helemaal niet hoeven te vluchten of in de tegenaanval te gaan omdat ze voorzien zijn van een natuurlijke bescherming tegen tanden of klauwen: stekelvarkens en egels hebben harde stekels, gordeldieren zijn ingepakt in een soort van harnas en slakken zitten veilig in een huisje. DEEL 4 En dan heb je tenslotte nog de prooidieren die in staat zijn om te voorkomen dat hun vijanden hen in het oog krijgen. Bepaalde diersoorten hebben namelijk zo’n sterk ontwikkelde zintuigen dat ze de vijand kunnen horen, zien of ruiken voordat hij hen heeft opgemerkt. Denk bijvoorbeeld aan dolfijnen en bruinvissen: zij kunnen van op zeer grote afstand de kleinste geluiden onderscheiden en komen dus ruim op tijd te weten dat er gevaar dreigt. Andere diersoorten zijn niet zo’n goede hoorders, kijkers of ruikers, maar hebben het vermogen ontwikkeld om zich op één of andere manier onzichtbaar te maken voor de vijand. Zij hebben hun onzichtbaarheid te danken aan de kleur van hun huid of hun vacht. Doordat de ijsbeer en de sneeuwuil wit zijn, kan je hen moeilijk onderscheiden van de sneeuwvelden waar ze leven. Ook de kikker is onopvallend in zijn vijver: van boven is hij immers net zo groen als de planten en het kroos die op het water drijven, en zijn buik is even bleek als het licht dat door water schijnt. In de Afrikaanse vlakte, vol met schaduw- en kleurvlekken, vallen de gevlekte giraffen of de gestreepte zebra’s vaak helemaal niet op. Het vermogen om niet op te vallen in de omgeving noemt men camouflage. Een dier dat de technieken van camouflage het best beheerst is de kameleon. Hij is namelijk in staat van kleur te veranderen: als hij op een kale tak gaat zitten, wordt hij al heel gauw bruin van kleur; kruipt hij even later op een tak met bladeren, dan geeft hij zichzelf prompt een groen kleurtje.
18
Opdracht: Duid in de 5 artikeltjes van p. 17 aan op welke manier de schildpad, de gems, de steenvis, het stinkdier en de springbok erin slagen om aan tanden en klauwen van roofdieren te ontsnappen. Voer daarna de volgende opdrachten uit: Vraag 1 Welk dier hoort waar? Geef aan in welk DEEL van de tekst van p. 18 de vijf dieren van p. 17 goed zouden passen. Schrijf het nummer van het DEEL in de kolom. Voorbeeld: Hoort bij De springbok
DEEL ………….
Doe nu hetzelfde voor de schildpad, de gems, de steenvis en het stinkdier. Opgelet, het is ook mogelijk dat een dier past bij twee of drie DELEN. Als dat zo is, schrijf dan het nummer van ALLE DELEN waar het dier bij past, mee in de kolom. Hoort bij De schildpad De gems
DEEL …………. DEEL ………….
De steenvis
DEEL ………….
Het stinkdier
DEEL ………….
Vraag 2 Bepaalde diersoorten kunnen ervoor zorgen dat hun vijand hen niet opmerkt. Voor welke soorten zegt de tekst op p. 18 dat dit het geval is? Je mag meerdere antwoorden aankruisen.
dieren die heel snel kunnen lopen dieren met een scherp gehoor dieren die hun kleur kunnen aanpassen aan de plek waar ze zijn dieren met een ondergronds hol dieren met heel goede ogen dieren met een scherpe reukzin dieren met speciale poten
NAAM: ................................................................................................... KLAS: .................................................................................................... SCHOOL: ...............................................................................................
19
Vraag 3 Duid aan of de uitspraak waar is of niet waar. Leg ook kort uit waarom je dat denkt. Je hoeft geen volledige zinnen te schrijven. 3.1 Het schild van een schildpad bestaat uit twee verschillende soorten materialen WAAR, de tekst zegt: ............................................................................................................................. .............................................................................................................................
NIET WAAR, de tekst zegt: .......................................................................................................................... ..........................................................................................................................
3.2 Het stinkdier verdedigt zichzelf door speeksel in de richting van zijn tegenstander te spuwen. WAAR, de tekst zegt: .......................................................................................................................... ..........................................................................................................................
NIET WAAR, de tekst zegt: .......................................................................................................................... ..........................................................................................................................
3.3 Gemzen hebben niet veel plaats nodig om veilig neer te komen na het springen. WAAR, de tekst zegt: .......................................................................................................................... ..........................................................................................................................
NIET WAAR, de tekst zegt: .......................................................................................................................... ..........................................................................................................................
NAAM: ................................................................................................... KLAS: .................................................................................................... SCHOOL: ...............................................................................................
20