^ww
open ofoekiex/
I Ken uitkomst voor ^eplaagrde raders Fan muzikale «lochfers: een geluidsdichte planocel t
Aspirant-tooneelspeler: nMeneer, n verwoest mijn toekomst. Ik heb altijd met de planken gedweept!" Theaterdirecteur: „Probeert n het dan eens by een timmerman."
„Haak voort. Tader. Er komt Iemand aan!"
hi
De regissenr: „Bij deze woorden gaat u heel zacht weg". „Dat kan niet, ft draag schoenen roet honten zolen". (Teeltening W. de Mooy)
iS>
HOMMERSOM EN TOSCANI
oo
brengen U in
BROADWAY PALACE (REMBRANDTPLEIN, AMSTERDAM) De vreugdebron van Amsterdam"
J»3-
^
POHL
1 speelt met zijn solisten m. m. van de chansonière
//
P "■
Revue van RENS VAN DORTH TWEE ORKESTEN 1. 2.
HARRY
Revue- an Amuiemanliorke«! o.l.v. C. VAN DISSELDORP Attr.ctie-orkeit van GRAZIOSO
56 Medewerkenden: o.a. Elly Rexon en Rens van Dorth Mallni« dag van 1 45 — 4.4S uur
HENNY HEfTMAN bij
ïacoHteUa Vijzelstraat 45 - tegenover Carlton - Amsterdam
f 6.50 per jaar; losse nummers / 0.15. Volledige gegevens op blz. 23. P. lOS3/i. CINEMA &• THEATER »3ste Jaargang — No. 8 19 Februari 1943
I
MEINE SCHWESTER UND ICH
Conferentie over het vaderschap: Deppo Brehm, Georg Vogelsang, Theodor Dannegger en Hans Stüwe.
„HET MEISJE MET DE DRIE VADERS" EEN UFA*FILM ONDER REGIE VAN CARL BOESE
•
!■
dat de Indische zon hiermede iets van doen heeft. Die bescheen haar jeugd lang genoeg om een onweerstaanbaren drang naar het leven in haar op te wekken. Toen kwam ze naar Europa. Men zegt wel eens, dat zonnewarmte permanent bewaard wordt in een mensch en Ilse Werner kreeg er de juiste dosis van .... \ Dank zij haar en iAxk. zij een troepje oudere collega's is er van Carl Boese's film „liet meisje met de drie Vaders" nog iets met aardige kanten geworden. Immers: van het scenario moeten wij het niet hebben. ... Ik althans vind het onsmakelijk als drie mannen, die tijdens den eersten wereldoorlog verliefd waren op een en dezelfde vrouw, elkander aan de stamtafel het vaderschap van een inmiddels opgegroeide dochter in de schoenen willen Rechts: De landbouwer Fenzl heeft een regiment van schuiven. goed gedrilde zoons, Anna (Ilse Werner) zet de jongens aan Daarom draait het verhaal, het werk. Naast haar Tonio Riedl als haar stille vereerder maar u kunt zich direct troosMarti. — Linksonder: De mogelijkheden van het grafietten : aan het slot van de film bedrijf worden bekeken. V.l.n.r. Theodor Dannegger, George Vogelsang, Hans Sluwe en Toni Riedl. (Foto's Uja-Klüzke) Ilse Werner is in Batavia geboren. Indien het niet uitgesloten is, dat naieve veronderstellingen ook wel eens waarheid bevatten, ligt hierin misschien bet geheim van haar charme. Want Ilse Werner — die in Weenen op het tooneel debuteerdi in een stuk met den symbolischen titel „Das Glück" — hééft charme, die in alle situaties ontwapent en iedereen voor haar inneemt. Een spontane charme, die warmte verspreidt en vitaliteit. Ze is misschien niet mooi in den geijkten zin. Maar ze is een persoonlijkheid, een typisch vrouwelijke persoonlijkheid: veroverend door frissche jeugd, gracieus door het ranke en de natuurlijke bewegingen van haar gestalte. Ik maak mij sterk,
komt de vader uit de bus onder het motto: „Beter laat dan nooit." Het is de in zijn huwelijk kinderloos gebleven postmeester van een Beiersch do-pje. waarvan Theoodor Dannegger een kostelijk type maakt. Een cholerisch, schelmsch, boersch-slim ventje met een goedig en week hart. Zijn fout is alleen, dat hij wat erg onder den plak heeft gezeten van zijn ronde, dikke Afra, waarmede Josephine Dora herinneringen oproept aan Adèle Sandro-k. Overigens heeft Anna geen vader meer noodig, . hoe goed ook de postmeester vader belooft te zijn en hoe verrassend manhaftig hij Afra het pleegmoederschap op de schouders legt. Anna vindt evenwel de beste bescherming bij den man, van wien zij is gann houden : den scheepsarts Fogg (Hans Stüwe). Hij bracht haar, na den dood van haar moeder, naar het Beiersche plaatsje. Hier stond zijn wiegen hier wonen nog zijn drie oude oorlogsmakkers' (de postmeester, de herbergier en de landbouwer Fenzl). Een daarvan hoopt hij tot een bekentenis van bloedverwantschap met Anna te brengen-en wqweten reeds, dat de postmeester met de kaarten op tafel moet komen. Verder onderneemt hij een poging de welvaart van het dorpje te vergrooten door een coöperatieve, grafietgraverij te stichten op een door hem van een gravin gekocht stuk land. Achterdocht, conservatisme, laster, gevoed door intrigues van den, zich bedrogen voelenden rentmeester der gravin (Karl Stepanek) moeten overwonnen worden, voordat het dorp-hem. Anna als ziin vrouw en zijn grafietrdenkbeelden aanvaardt. Maar dan is de idylle ook volkomen. Ik zei het al: de spelers maken de film. Ilse Werner met haar charme', Danegger, Stüwe, Stepanek, Georg Vogelsang (de herbergier), Bpppo. Brehm (de landbouwer Fenzl), Josephine Dora met hun routine en hun vaardigheid in het spreken van het grappige dialect. Verder spreekt de natuur een woordje mee. Carl Boese trok met zijn staf naar het in de omgeving van Neurenberg en Passau liggende dorpje Germannsdorf. Hier wordt inderdaad grafiet gewonnen, terwijl het vergeten plaatsje één is met het romantische landschap. Het'verhaal wil. dat de bezoekers van Germannsdorf de menschen van de film aanvankelijk voor verschrikkelijke, doortastende spionnen hielden. Boese was inderdaad een spion: met succes heeft hij het onaangetaste dorpsche leven bespionneerd en van de vergaarde kennis, niet het minst bij het nabouwén dei1 interieurs, een dankbaar gebruik gemaakt. Voor overtuigende buitenopnamen leverde de boschrijke streek voldoende wasch-echt decor. En om nog eens met de zon te eindigen: men zou
EEN SPEL MET MUZIEK VAN RALPH BENATZKY
Boven: „En nu neem je haar als dochter aan", beveelt de postmeester (Theodor Dannegger) zijn Alfra (Josephine Dora), Anna (Use Werner) vindt het best. — Onder: De vrouw van den postmeester (Josefine Dora) geeft zich gewonnen en opent haar hart voor de moederlooze Anna (Ilse Werner),
niet zeggen, dat het licht in vele dezer buitenopnamen slechts van. . . schijnwerpers afkomstig is. Schijnwerpers, die de cameraman Werner Bohne moest laten opstellen, omdat de zon niet de geschikte schaduwen produceerde. Wat de Indische zon en Ilse Werner betreft, blijf ik echter bij het beweerde. P. BEISHUIZEN
HET MEISJE MET DE DRIE VADERS (Drei Väter um Anna) Productieleidin^: Dietrich v. Theobald. ■— Camera: Werner Bohne. — Draaiboek: Werner Eplinius en Gustav Kampendonk. — Muziek: Hans Ebert. — Architectuur; Herbert Frohberg. — Geluid: Heinz Martin. Regie: CARL BOESE Anna Stansky Use Werner Dr. Fogg Hans Stüwe Ameiser Theodor Danegger Afra Josephine Dora Gsodmair Georg Vogelsang Frenzl Beppo Brehm Matschek 'Karl Stepanek Donka Stansky Käthe Haack Marti Tonio Riedl Mevrouw Frenzl Irmgard Hoffmann Gravin Anneliese v. Eschtruth Een UFA-film
Ralph Benatzky's reeds jaren lang repertoire houdend tooneelspel met muziek, „Meine Schwester und ich", wordt thans ook door het Deutsches Theater in den Niederlanden op de planken gebracht. Zooals overal is het stuk ook hier een aanwinst voor het luchtige deel der voorstellingen en de lach welt gul op bij dit vlotte spel van komieke situaties en spitse dialogen. Daar doorheen weeft Benatzky een aantal van zijn aanvalligste melodieën, die alle reeds genoegzaam bekend zijn, maar die bij vertrouwdheid haar opwekkende aansprekendheid niet inboeten. Ik denk daarbij vooral aan de waarlijke „Schlager" Afein Mädel ist nur eine Verkäuferin in einem Schuhgeschäft of aan het melodieuse Um ein Bischen Liebe dreht sich die Welt. De inhoud van dit spel berust op de liefde van Prinses Dolly St. Labiche voor haar bibliothecaris dr. Roger Fleuriot, die deze sympathie niet durft te beantwoorden en daarom de vlucht neemt. De prinses houdt echter niet van halve maatregelen: zij verlaat haar landgoed en reist den vluchtenden doctor vooruit om zich vervolgens uit te geven voor haar eigen zuster. Bij deze gedaanteverwisseling koopt zij den eigenaar van een schoenenzaak om en treedt bij hem in dienst als verkoopster. Fleuriot maakt kennis met de „zuster", die evenzeer naar zijn smaak blijkt te zijn en komt er slechts na zijn huwelijk met het „schoenenverkoopstertje" achter, dat zij
..___
eigenlijk prinses Dolly is. Dit is voor hem reden voor echtscheiding, doch de rechter vindt het geen geldig motief en brengt een verzoening tot stand. Een mager gegeven, dat slechts onder handen als die van Benatzky tot een onderhoudend stuk kon worden. Cissie Henckel van het Hannoversche tooneel gasteerde in de rol van de prinses en zonder overdrijving: zij was de ziel van de voorstelling. Haar rappe actie en geroutineerde belevenis van haar dialoog was een lust voor den liefhebber van het theater. Tegenover haar verloor Joachim Ernst als Fleuriot iets van zijn schittering als voornaamste tegenspeler, maar Herbert Bach als een voor de geestige dialogen onontbeerlijke nevenfiguur. Graaf Nagysaludi, bereikte hierin een onmiskenbare hoogte. Kurt Groszkurth was een grappige, zich versprekende schoenenwinkelier. Conform de traditie van het Deutsches Theater was de ensceneering weer af en de aankleeding vol smaak; hiervoor past erkentelijkheid aan dr. Karl Peter Biltz. Het orkest onder Karl Borgmann voldeed aan de niet zware muzikale eischen. W. H. A. v. STEENSEL v. d. AA Boven: Graaf Lacy en het ontslagen verkoopstertje vinden elkaar heel aardig en de schoenwinkelier heeft er ook flezier in. — Onder: De bibliothecaris betuigt dat het hem spijt, maar dat hij haar werkelijk moet verlaten (Cissie Henckel en Joachim Ernst). (Foto's Staff)
„VROUWENZAND" EEN BELOFTE VOOR DE TOEKOMST Ben van Eysselsteijn is de uitzondering op den regel, dat tnoneelcritici, die zoo plezierig-onplezierig hun inktvinger kunnen leggen op de zwakke plek van andermans werk, zoo erbarmelijk te kort schieten in eigen creativiteit. Hij is de misschien >iog grootere uitzondering op den tufg grooteren regel, dat oorspronkelijk Nederlandsch tooneelwerk weliswaar opgevoerd kan worden, maar daarom nog geen repertoire houdt. Want terwijl buiten den schouwburg nog telkens opnieuw de affiches hangen van zijn stuk ,,De Dubbelganger", dat toch al in een vorig seizoen ten doop werd gehouden, ging op een vroolijken Zaterdagmiddag temidden van benarde dagen zijn nieuw „romantisch zangspel" over de aloude legende van het Vrouwtje van Stavoren. En aan het slot stond een geestdriftig publiek overeind en riep — ongeacht het feit, dat spelers en regisseur en componist maar stonden te buigen en te buigen — om ..den auteur" : voorwaar een ongewone roep in \ederlandsche schouwburgen! Schoon hij afwezig heette, zat al deze vijf-bedrijven-met-voor-en-naspel een bleeke, maar daarom niet minder welgedane man met bolronde, goedige oogen en naar zijn gewoonte binnensmonds humeuren uitvechtend, op de achterste rij en ver-
1 1
; /Ï':' l i RJT m mw:: FC' til ft
'lm '\ **Mkmm 'mW 1 v-t- immm
HM
IHBK
. "::
f|
m " w" ^1
fy-
1
lm
•>*.^v% r*-V-v ^r! ».t :
dween telkens door de zijdeur: laat ons aannemen zijn „dubbelganger"! Kort en goed: „Vrouwenzand" werd eengroot en verdiend succes. Ik zelf zou echter niet een normaal criticus zijn, indien ik bij zooveel goeds een aanmerking voor mij hield. Laat mij haar daarom aan het begin mogen plaatsen. Er is iets zoo groots en schoons, iets van zoo diepen ernst ook, in die prachtige, strenge legende van het Vrouwtje van Stavoren — nergens aan ontleend en nergens naverteld, meen ik, en geheel van eigen. Frieschen bodem — dat ik haar op zichzelf een weinig te edel acht voor den vorm van het oud-Hollandsche „zang- en dansspel" dat de auteur gekozen heeft en waarin soms verhaal en zin der sage tusschen boert en kwinkslag verdrinkt. Ef was een rijke vrouw in de stad Stavoren, die begeerde dat haar schepen, die zij met een trotsch bevel naar Noord en Zuid, naar West en Oost uitzond, haar iets schooners zouden thuisbrengen dan goud. Het schip, dat naar het Oosten voer door den Sent, had op de thuisreis barnsteen en smaragd en wit goud uit Rusland aan boord. Maar toen het strandde en de schipper en zijn maats dagenlang in 't want verkleumden van koude en honger, beseften zij, dat Zwedens gouden graan meer waard was dan de stccnen in het ruim. Men ruilde zijn goud voor graan en voer op een nieuw schip huiswaarts. Maar een diep beleedigde vrouw beval den schipper, dat wat hij aan stuurboord had ingeladen, aan bakboord voor de haven diende te worden uitgegooid, schoon de menschen in de stad stierven van den honger. Toen een oude man haar wees op de misdaad die zij beging, wierp zij haar kostbaren ring in zee en sprak: „Zoo waar als de zee mij nimmer dezen ring zal kunnen teruggeven, zal het mij, vrouwe van Stavoren, nimmer slecht vergaan." Doch op het banket, dat zij aanrichtte, werd
■ÜPPPipilipP^WI^l^^^^^^^^W
-^^-^_^—.^
——
de visch opgediend en met dien visch gaf de zee haar den ring terug. Boden brachten de jobstijdingen van den ondergang van haar schepen, het een na het andere. En voor de haven van de stad kiemde het uitgestorte koren op den zeebodem en groeide en groeide, tot men de aren onder het water kon zien wuiven en de haven van Stavoren verzandde. En sinds heet die plaats, die de schippers mijden, het „Vrouwenzand". Totdat — voegt de hedendaagsche schrijver met gemotiveerde symboliek aan dit aloude verhaal toe — eens de vloek zal zijn geboet, wanneer de heele zee voor Stavoren één enkele nieuwe akker van mischend graan zal zijn. Ik weet heel goed, dat ik, zoovaak ik vroeger als kind met de veerboot van Stavoren naar huis ging, over de railing hing en mij verbeeldde, onder het brakke water van de Zuiderzee de halmen te zien deinen. Ik weet ook heel goed, dat er dan op zoo'n boot welhaast geen vader was, die het zijn kinderen niet vertelde. Want de legende van het Vrouwenzand is een der diepst levende in ons volk. En in later jaren is zij het schoonste voorbeeld geworden van onze volkskracht, waar de bijna mystieke levensnoodzaak van het koren en het brood het won van de plat-materialistische zucht naar bezit. Deze legende, die meer zinnebeeldig dan dramatisch is en langzaam en logisch uit de levenswijsheid van het Friesche volk moet zijn ontstaan, is voor Van Eijsselsteijn meer aanleiding dan hoofdmotief geworden voor een groot, feestelijk zangspel. Mede omdat het eigenlijke „Vrouwtje van Stavoren" pas vrij laat en over het algemeen vrij weinig optreedt (terwijl zij toch, als in alle ongekunstelde volkslegenden, de beheerschende top van de pyramide dient te zijn) en mede omdat de aandacht van deze figuur nog afgeleid wordt door twee even groote vrouwenrollen van moeder en dochter (welke bovendien eerder geïntroduceerd wordt) ontstaan er in den bouw van het stuk mijns inziens gebreken, die de schrijver echter ruimschoots goed maakt door een rij k-geschakeerd en daarbij oer-Ned«rlandsch „bijwerk", met een fantasie en een bravour, die niemand hem zou verbeteren. Geschreven in prachtig, eenvoudig proza en nog schoonere verzen — want dit stuk verraadt, meer dan welk ander tooneelwerk ook, welk een goed en zuiver balladendichter in Van Eijsselsteijn steekt! — roept het rechtstreeks het beeld van ons middeleeuwsch, zeevarend volk op: de tijden van Hanze en Bourgondië, toen zeevaren een nóg grootere kunst met nog geringere middelen en een nóg grootere levensnoodzaak was, dan later toen onze Oostinjevaarders de Kaap omgingen om schatten te vergaren. De schrijv«r heeft echter in geen geval „historie" willen schrijven en heeft bewust vele stijlen dooreengemengd. Maar als allesbeheerschend motief staat daar thans, terecht, de zee, die voor den Nederlander (om een kwalijk passend beeld
te gebruiken) altijd het groote „achterland" van zijn leven en gedachten, zijn taal en zijn levensstijl gebleven is. Naar de. zee ruikt dit stuk, het heeft er den wijden adem en de zilte beeldspraak van. Er ontstaat gelukkig in onze tijden een eerherstel van de oude scheepstaal met zijn eigen wereld van ruim en wind-doorwaaid leven. Het blijkt uit het werk en de taal van schrijvers als de beide Werumeus Bunings, van Jan de Hartog en van Van Eijsselsteijn, wiens scheepsroman „Tusschen Zuiderkruis en Poolster" terecht in binnen- en buitenland daarom vermaard werd. Het is de taal, die op de campanje eerst der oude koggen, later der Oostinjevaarders gesproken werd en vandaar uit onder ons volk werd uitgedragen. Van Eijsselsteijn maakt daarvan in dit nieuwe stuk een waarlijk voortreffelijk gebruik en het is wel daarom, dat zijn gezongen ballades van het Schip de Almacht, van Dood en Hel en zulke liederen meer, diep in het hart raken. Dat komt dan mede, omdat hij in plaats van het Vrouwtje van Stavoren en haar dochter eigenlijk de ruwe, kleurige bootsman Sjoerd tot hoofdpersoon maakte en in den uiterst begaafden volksacteur Jan Retel, die hiermee een kans uit duizenden kreeg, een ongeëvenaarden vertolker vond. Als een lied als dat, waarin bootsman Sjoerd zijn gezellige, ronde vrijster de angsten van de schipbreuk zal bijbrengen, op de première niet alleen gebisseerd, maar zelfs getripleerd moest worden, dan komt dat ook vooral, omdat hier Jan Retel op de planken — zoo van het tooneel als van zijn schip — stond, met Coba Keiling als een even onvervalschte volksactrice! Dergelijke acteurs en actrices had men voor de richtige bezetting van dit 9tuk méér gewenscht, vooral omdat dan inderdaad het er niet zooveel toe doet of men goed of kwaad zingt, mits men maar de juiste kleur en het warme leven meebrengt. Daar heeft het bij de anderen nog wel eens aan gemankeerd, ofschoon Mimi Boesnach de juiste allure had als het hooghartige Vrouwtje van Stavoren en menige kleine rol in aardige 'momenten de zwier van het geheel kwam aanvullen. Johan de Meester, die zoozeer van feest, kleur en fantasie op het tooneel houdt, kon zich hier uitleven aan een tooneel-opstelling, waarvoor hij — met de beperkte ruimte en de niet minder beperkte middelen van den huidigen tijd — de „Bühne", als in zijn Vlaamschen tijd, niet alleen in de breedte en de diepte maar ook in de hoogte bespeelde: kostelijke dekken van schepen en suggestieve scheepsinterieurs liet maken door Willem Deering, en in de scènes te land in Stavoren zijn aloude voorliefde voor gobelins en derzelver fraaie tusschentinten ruim baan kon geven. Van Eijsselsteijn's prachtige balladen waren getoonzet door Charles Heijnen, zeer verdienstelijk en in den juisten stijl, ofschoon iets minder tot het hart doordringend dan de tekst zelf. Bovendien kan men van dit stuk nog eens zooveel genieten wanneer de spelers, en vooral eenige onwennige actrices in soubrette-rollen, gelegenheid krijgen om zich in te spelen: iets wat stellig het geval zal zijn. Want zoo één Nederlandsch stuk verdient repertoire te houden, is het dit! Het is frisch, vaak groot, het is raszuiver en oereigen, het doet afstand van alle litteratuur om uit de taal- en levensschat van het volk te putten, het is nieuw, . zooals nog weinige stukken van eigen bodem nieuw geweest zijn. En van hieruit leidt misschien de weg om volk en tooneel, tot een zuiverder besef van beiden, in dezen tijd van geestelijke herwaardeering te vereenigen. HENRIK SCHÖLTE.
„Opgedragen aan mij/elf"
Boven: Tijdens de repetities: De schrijver Ben van Eijsselsteijn (rechts) in gesprek met Mimi Boesnach en Jan Retel; op den achtergrond Paul Steenbergen en Rini Otle, tweede van rechts de componist Charles Heynen. — Links: Coba Keiling, Mimi Boesnach en Rini Oite in een der scènes. — Rechts: Paul Steenbergen en Jan Retel. (Foto's PolygoonlMeyer (2), Schimmet-penninck)
Toen Pietro Mascagni zijn opera ,,De maskers" had voltooid, maakte een vriend hem duidelijk, dat zijn werk een opdracht moest hebben. „Dat begrijp ik," zei Mascagni glimlachend. En hij schreef op het titelblad: „Opgedragen aan mijzelf, uit diepgevoelde hoogachting en met groote voldoening". - . -(D. Ztg. t. d. N.) CINEMA
THEATER
(nr. 9)
4
5
(nr. 9)
CINEMA &> THEATER
COBA KELLING 25 /aar aan rief tooneel (F amiliefoto } Zeldzamer dan een jubileum in de tooneelwereld, is een tooneeljubileum dat onopgemerkt voorbijging. Coba Keiling, de komische kamenier in het zangspel van Ben van Eysselsteijn „Vrouwenzand", vervaardigd in samenwerking met Charles Heynen, was onlangs 25 jaar tooneelspeelster en heeft desondanks geen feestcommissie, geen toespraken, geen kransen en geen envelop met inhoud gehad. „Het kwam er niet toe; het werk is belangrijker," zegt de vergeten jubilaresse, maar natuurlijk is ze niet zoo onbeleefd ons de deur te wijzen als we iets van haar werk in al die jaren willen weten. Enkele oogenblikken later zitten we gebogen over een enorme lade, volgepropt met foto's uit dezen tijd en uit het verleden; bruin-uitgeslagen foto's, waarvan de fixeer niet gehouden heeft, voorstellende Coba Kelling met Louis Chrispijn Jr. in het stuk „Chompie en de 100.000", vergeelde portretten van het gezelschap, dat in 1928 met Jan Musch naar Nederlandsch-Indië ging om daar o.a. „De Vrek" en „De Spooktrein" te spelen ; foto's van „Mooi Juultje", een vroolijk stuk, dat in 1920 negentig achtereenvolgende dagen in Scala te 's-Gravenhage werd opgevoerd. „Juultje was een van mijn grootste successen," zegt Coba Kelling. „Er was destijds een echtpaar, dat eiken Zondag „Mooi Juultje" kwam zien, weer of geen weer. Dat heb ik een paar maanden geleden eerst gehoord. „Bent u Juultje, of bent u het niet?", vroeg me onlangs een gerimpeld heertje en een gerimpeld dametje keek me vol verwachting aan. „Ja, die ben ik," heb ik geantwoord en toen hebben ze me verteld, hoe ze eiken Zondag naar Scala gingen om me te zien. ..." De vergeten jubilaresse heeft een waschlijst van herinneringen en tooneelfeiten. Ze begon in 191 7 bij Royaards, figureeren en leeren. Daarna in de Plantage Schouwburg en vervolgens een engagement bij Nap de Ia Mar. „Dat was een geweldige regisseur," zegt Coba Kelling. „Van hem heb ik het meeste geleerd." Een korte poos speelde ze bij Herman Bouber, „Oranje Hein", „Bleeke Bet", groote .successtukken. In 1920 ging ze naar Den Haag, naar het gezelschap van Octave van Aerschot, bij wien ze dan vorengenoemde Juultje creëerde. In 1921 begon een tournee met Henri Brondgeest. Coba Kelling was inmiddels getrouwd met Jan Kelling en Jack, toen drie weken, thans een boom van een zoon, (aangenaam kennis te maken, zegt hij met een veroverenden glimlach!) baby Jack ging mee op reis, naar allerlei plaatsen in ons vaderland, zelfs naar België. Gespeeld werd „Dolle Hans", „Taptoe" en wat Brondgeest meer op zijn programma had. Na een periode vyi revue en operette bij Van Bijleveldt en Van Aerschot en gastvoorstellingen bij Cor Ruys en Nap de la Mar, vertrok Coba Kelling in 1928 met Jan Musch, Anton Ruys, Lilly Bouwmeester, Mary Smitshuysen en vele anderen naar den Oost, een reis die goed beviel, want in 1936 volgde een herhaling, nu met Anton Ruys, Vera Bondam, Rie Gilhuys en Joan Remmelts. Tusschentijds werkte Coba Kelling zes jaar lang met een eigen gezelschap „Het Speeltooneel" in Odeon. Jonge krachten, die sindsdien vooruitschoten in de tooneelwereld, zooals Henk van Buuren, Myra Ward en Annie van Duyn, waren de directe medewerkenden van Coba Kelling.
Zij speelde bij Cruys Voorbergh, bij Van der Lugt Melsert, in „Het Hofstadtooneel", bij „Het Masker", totdat zij in 1938 opnieuw een groote reis begon, ditmaal naar West-Indië. In hetzelfde jaar nog werd zij geëngageerd door Dirk Verbeek voor „Het Residentie Tooneel". Coba Kelling is bij het groote tooneel niet op den voorgrond geschoven, maar desondanks heeft zij tal van bijzondere prestaties verricht. Wie herinnert zich uit den jongsten tijd niet haar prachtige „voedster" uit „Romeo en Julia", haar Frau Wolff in „De Beverpels", de Frau Sacher uit „Reunie in Weenen" en haar Hedwig in de „Willem Teil"? De vergeten jubilaresse behoort tot de categorie der ouderen, die niet de neus ophaalt als er een bijrol te vervullen is, doch die dadelijk probeert uit zoo'n rol te halen wat er inzit, daarbij bereid, het succes aan anderen te laten. Coba Kelling vecht niet om de eerste plaats, maar vervult haar plicht ook op de tweede met volledige overgave en met talent. Een talent, waaraan de jongeren zich dikwijls opgeheschen hebben. Wanneer men de uitbundige kamenier in „Vrouwenzand" ziet en plezier heeft over de wijze waarop Coba Kelling, ook hierin weer, haar kunst brengt, denke men dan even aan haar jubileum, zonder speeches, zonder commissie en bloemen. THEO RAMAKER. Cofea Kelling, zooals vele Nederlanders haar in haar glanscreatie „Mooi Juultje van Volendam" gezien hebben. (Fcio Archief)
wmmmmmmi^mm^mmfm^mmmm Oswald Alving, uit Parij» teruggekeerd, heejt ook Regine Engstrand, beschermelinge en hulp in de huishouding van zyn moeder, tot mevrouw Alving's ontzetting mee uitgenoodigd een glas champagne te drinken. Het „spook" van Oswald's vader keert terug.... (Johan Schmitz, Magda Janssens, Josephine van Gasteren),
IBSEN'S „SPOKEN
99
BIJ HET AMSTERDAMSCH GEMEENTELIJK THEATERBEDRIJF Van de vele sombere stukken, die Ibsen heeft geschreven, is zijn „Spoken" wel het somberste. De sterke, strijdbare geest, die geen rust kon vinden in de rustige rust van zijn vaderland, daalde hier af naar de gevaarlijke diepten van het moeras, aangelokt door duistere machten, waarmede hij wilde worstelen. Het is de doolage van den vereenzaamden enkeling, die zich wanhopig afwendt van burgelijke sleur in een land, dat sinds eeuwen door voorzichtigheid en zelfgenoegzaamheid buiten lederen strijd wist te blijven. Zoekend naar machten, waarmede hij zich kon meten, vond Ibsen toen als „waardigen" tegenstander slechts de afschuwelijkste ziekte, die de erfgenamen van zulk een leven in lichtlooze overdaad kunnen treffen: erfelijke krankzinnigheid als gevolg van de uitspattingen van het voorgeslacht. In een saai Noorsch provinciestadje vond kapitein Alving, zooals zijn weduwe in dit stuk vertelt, „geen levensdoel, alleen maar een betrekking; geen werk waaraan hij zich kon wijden, alleen maar bezigheden ; geen enkelen kameraad, die in staat was te voelen wat levensblijheid is, alleen maar boemelaars en drinkebroers ...." Het jonge meisje, dat zijn vrouw werd, had een ander lief, maar die arme dominee was geen partij voor haar. Ze werd door
haar familie aan den rijken kapitein Alving uitgehuwelijkt en ze bracht weinig vreugde in zijn leven. Zij kwam weldra tot de ontdekking, dat haar man een losbandig leven leidde en vluchtte naar de stad, naar dominee Manders, die haar echter op „het pad der deugd" terugbracht. Dat alles is vóórgeschiedenis. Bij het begin van het stuk is ^apitein Alving al tien jaar dood. Dominee Manders, die zich al die jaren niet meer heeft laten zien, is overgekomen om de stichting in te wijden, welke den naam vän den overledene zal dragen, en Oswald, de eenige zoon uit het rampzalige huwelijk, is voor die gelegenheid uit Parijs teruggekeerd. Hij, de jonge schilder, is, omdat zijn moeder hem niet bij zijn vader thuis wilde laten, van zijn schooljaren af in het buitenland opgegroeid; zijn moeder heeft hem in den waan gelaten, dat zijn vader een voorbeeldig man was, en Oswald gelooft nu, dat hij de ziekte, die zijn lichaam sloopt en zijn geestvermogens bedreigt, aan zijn eigen lichtzinnigheid heeft te wijten. In zijn vertwijfeling zoekt hij troost bij Regine, het dienstmeisje, dat door zijn moeder Jnjna als huisgenoote wordt behandeld, niet wetend, dat dit meisje het kind is*van een ander dienstmeisje, dat vroeger door zijn vader werd verleid.
Oswald's moeder, getergd door de zalving van dominee Manders, onthult dezen op den vooravond van het inwijdingsfeest der stichting de geheimen van haar huwelijksleven. Zij vertelt den dominee, hoe haar man zelfs het dienstmeisje in haar eigen huis niet met rust kon laten, en als zij kort daarop haar zoon met Regine betrapt, is het haar of het verleden in spookgestalten terugkeert. , En als sfoken ziet zij ook al dat conventioneele, allerlei oud en dood geloof, dat haar zelf en de menseben in haar omgeving weerhoudt om zich van den benauwenden sleur te bevrijden. Zij verlangt er naar met alles te breken, niets meer te verbloemen en de waarheid eerlijk onder de oogen te zien. Desnoods moet Oswald dan maar met Regine trouwen, of met haar samen gaan leven. Als hij maar geen heimelijklosbandige, geen gepleisterd graf wordt zooals zijn vader. Maar nog heeft de ongelukkige moeder haar twijfel niet overwonnen, of zij wordt voor een nieuw conflict gesteld. Oswald licht haar in over zijn toestand en nu acht zij zich verplicht ook hem in te lichten en te zeggen, dat hij zijn ziekte niet aan zich zelf, maar aan zijn vader heeft te wijten. Ook Regine krijgt de waarheid te hooren en het zelfzuchtige, levenslustige meisje bedankt er voor als ziekenzuster van haar half-broer te fungeeren. Zij vertrekt en Oswald verwijt zijn moeder, dat zij hem Regine heeft ontnomen, die hem, als hij werkelijk krankzinnig zou worden, stellig
^
^
Ziek, erfelijk ziek, te gronde gegaan, krankzinnig geworden, met slechts één verlangen: de zon te zien ;— dat is de harde waarheid over haar zoon, die de haar geheele leven reeds zoo zwaar beproefde moeder aanvaarden moet.... (Magda Janssens en Johan Schmitz). (Foto's Folygoon^oan Büsen (2), V.N.P-de Haan (1), Architf).
Henrik Ibsen (1828—1906) schreef in 1881 met „Spoken" het klassiek geworden voorbeeld van een naturalistisch drama.
het vergif zou willen toedienen, dat hij voor dat doel heeft meegebracht. Hij verlangt nu, dat zijn moeder dit zal doen, en na veel strijd belooft zij dit tenslotte. Dan volgt, na hevige emoties — waarbij de brand, die het Alving-Tehuis in de asch legt, een bijna symbolische beteekenis krijgt — de instorting:.Oswald blijkt plotseling zwakzinnig te zijn geworden. Razend van wanhoop zoekt zijn moeder, die deze erende niet langer kan aanzien, het vergif, dat hij bij zich draagt. Maar haar moedergevoel verzet zich tegen het volvoeren van de daad. In ontzetting deinst zij terug en het doek valt over Oswald, die slechts sta- melend zijn eenige verlangen uit: „de zon, de zon . .. .".
Alving Tehuis de. „vrome" leugen over kapitein Alving's voorbeeldig leven en sterven voor het nageslacht zal bestendigen, komen de „spoken" opdagen. „Gengangere" noemde Ibsen zijn stuk en dat woord beteekent, evenals het Fransche „revenants" zoowel spoken als „terugkeerenden". Met den terugkeer van Heiene's jeugdliefde, dominee Manders, begint de tragedie. Dan verschijnt Oswald, het evenbeeld van zijn vader en dan blijkt ook hoezeer de lichtzinnige Regine aardt naar haar moeder, die een verhouding met kapitein Alving had. Mevrouw Alving weert zich tegen al die spoken. Zij wil niet langer afhankelijk zijn van het trieste verleden. Zij wil ook niet bukken voor de eischen van plicht en moraal, die het verleden haar oplegt. Zij bindt den strijd aan, maar telkens als ze één spook op de vlucht meent te hebben gejaagd, staat er weer een ander dat haar aangrijnst. Ten slotte blijft de strijd onbeslist. Dat vooral maakt dit stuk zoo somber. Ibsen schreef het in zijn meest vertwijfelde periode en men kan zich afvragen, waarom de leiding van het Amsterdamsche Theaterbedrijf juist dit stuk van den grooten Noor op zijn repertoire heeft genomen. Waarschijnlijk heeft de intendant van het gezelschap, Cor van der Lugt Melsert, die zelf de regie voerde, zich bij zijn keuze vooral laten leiden (of als men wil: verleiden) door de pathetiek van de situatie: een moeder, die tevergeefs tracht den ondergang van haar zoon te voorkomen en die, wanneer Oswald ongeneeslijk krankzinnig is geworden, aarzelt hem vergif toe te dienen, ofschoon zij beloofd had hem
dien dienst te bewijzen als het noodig mocht zijn. Voor Magda Janssens bood deze hoofdrol vele spel-mogelijkheden, waarvan zij een goed gebruik heeft gemaakt. Zij beheerschte het stuk. Zij gaf er echter een karakter aan dat,-naar mijn smaak, weinig in overeenstemming is met Ibsens bedoelingen, al bleek haar opvatting op het hedendaagsche schouwburgpubliek wel indruk te maken. Ibsen moet zich dit alles veel harder en scherper, veel minder gevoelig en vooral veel minder romantisch (om niet te zeggen: minder „drakerig") hebben voorgesteld. Aanvaardt men eenmaal de thans gekozen opvatting, dan moet worden gezegd dat het vijftal begaafde vertolkers in deze opvoering van het Amsterdamsche Theaterbedrijf uitstekend voldeed. Na Magda Janssens moet allereerst Johan Schmitz worden genoemd. Hij speelde de rol van Oswald zeer naturalistisch en wel wat al te griezelig: een onevenwichtige jongeman die na iedere scène vreemder ging doen en wiens krankzinnigworden langzaam werd voorbereid. Prachtig was Johan Elsensohn als de zwendelaar Engstrand, de sluwe timmerman, die er in slaagt den braven dominee Manders telkens weer om den tuin te leiden. Ook Josephine van Gasteren, als Regine, was zeer overtuigend: een goedgetypeerd tweeslachtig karakter, half eerzuchtig en half canailleus. Van Henri Eerens kan eveneens veel goeds worden gezegd, al heb ik die moeilijke rol van dominee Manders wel eens met overtuigender „zalving" zien spelen. CHR. DE GRAAFF
Niet de ongelukkige Oswald maar zijn moeder. Helene Alving, is de hoofdpersoon van dit drama, de vrouw die van de eene ontstellende „bevrijding" naar de andere wordt gedreven. Steeds heeft zij op conventioneele wijze, maar zonder innerlijke overtuiging, haar plicht gedaan. Eindelijk, tien jaar na den dood van haar man, als zij .schijnbaar rustig op haar buitengoed leeft, en als de inwijding van het Ds. Manders (Henri Eerens) vraagt mevrouw Alving (Magda Janssens), hoe zij, ondanks alles wat gebeurde, haar man wil eeren door de stichting van een weldadi'gheidsinrichting.
CINEMA & THEATER
(nr. 9)
iadÉÊ
6
7
(nr. 9)
CINEMA &• THEATER
--
nil
I
.
•
OVER FILMDICHTERS EN REGISSEURS Een fumfilosofie
(Teekening Eline v. Eykern)
Er zijn zoo van die momenten in het leven, waarop je plotseling denkt aan dingen, die aan je voorbij plachten te gaan, eenvoudig omdat er niets was, dat je aandacht er op vestigde. Zulke momenten kunnen plotseling komen, tijdens gewichtige gebeurtenissen, maar ook tijdens het plegen van wel zeer eenvoudige en alledaagsche handelingen, bijvoorbeeld het aantrekken van de jas of het nemen van een hap uit de sobere boterham. Zóó overkwam het mij dat tusschen de eerste en tweede hap van het twaalfuurtje een wereldprobleem voor me werd geopend, en wel door den beminnelijken overbuurman, die het lot mij op dien bewusten dag had toegedacht. Wij waren zoo aan het keuvelen over het toen, het nu en het straks. Dat kun je zoo hebben. En daar kwam dan plotseling die bliksemstraal uit het blijkbaar electrisch geladen brein van mijn buur en zette de wereld een oogenblik in een licht, dat ik nog niet kende. Tusschen de eerste en de tweede hap van mijn boterham. Hij zei: „Wordt het straks niet een dooie boel hier?" Ik klikte mes en vork tegelijk op tafel neer, sloeg mijn armen kruislings voor de borst en had Zoodoende de houding aangenomen van iemand, die verbaasd is en het naadje van de kous wil weten. ,,Wat bedoel je ?" „Ik bedoel dit," legde hij uit, zorgeloos om beurten een hap nemend en een woord sprekend. „In de toekomst zullen de sociale nooden van de menschen opgeheven worden ; de arbeiders van hoofd en hand zullen geen financieele of andere stoffelijke zorgen meer hebben, en ook de kunstenaars zullen het goed hebben en niet door geldnood of andere materieele nooden gekweld worden." Ik knikte. „Maar kerel!" riep hij uit, en voor het eerst —- waarschijnlijk wegens zijn verwarring —nam hij een hap en zei hij een woord tegelijkertijd. „Maar kerel, om alleen nog maar bij je geliefde film te blijven, dan komt er toch geen kip meer naar de bioscoop?" „Hoezoo?" vroeg ik, wederom mes en vork vattend in het klare besef dat mijn geest toevoer van kracht noodig had. „Welnu, menschen, die het goed hebben en die
wat je noemt niets meer te wenschen hebben, gaan toch niet naar de bioscoop. Ik tenminste ga alleen naar de bioscoop wanneer ik in zak en asch zit, wanneer ik genoeg heb van al dat alledaagsche geduvel aan mijn hoofd. Dan zeg ik: kom vrouw, we gaan naar de bioscoop, daar zien we eens wat anders dan de beroerdigheid, die we in werkelijkheid beleven; daar zit meer spanning in dan in dat saaie gangetje van je eigen leven. Nou, maar als het mij goed gaat en ik heb geen zorgen meer aan mijn hoofd, ik vind voldoening in mijn dagelijksche werk, ik verdien genoeg, ik heb een mooi huis met een aardigen tuin, ik kan mijn vrouw maandelijks een nieuwe japon geven en mijn kinderen behoorlijk opvoeden ; maar man, waarvoor zou ik dan nog een bioscoop binnen wandelen om een film te gaan zien ?" „Oh," zei ik, zonder de minste opzet om plagiaat van Leonard Huizinga te plegen. „Ja," zei hij heftiger nog dan tevoren. „En een kunstenaar, die geen zorgen kent, die zal toch nooit meer een pen op papier zetten. Inspiratie komt uit strijd, en strijd uit nood. Zonder nood geen inspiratie, zonder inspiratie geen scenario, zonder scenario geen film. Let op mijn woorden, wanneer het den menschen allemaal naar den zin gaat, wordt het een dooie boel hier op aarde!" „Zoover zijn we nog niet," klonk het uit mijn mond en in den toon van deze paar woorden was iets, dat mij de zwakte van mijn verzet deed beseffen. „Neen, maar dien kant zal het toch moeten opgaan. Ik druk je op het hart: bezint, eer je begint." Ik vatte het plan op om mijn pessimistischen overbuurman aan het verstand te brengen dat geloof, overtuiging, ontroering en het ervaren van schoonheid evenzeer diepe bronnen van inspiratie kunnen zijn en dat er een hemelsbreed verschil is tusschen de inspiratie, die als een vlam uit den giftigen krater der beroerdigheid omhoogschiet en de omgeving in gloed zet, en de inspiratie, die als een vlam aan een flambouw ontstijgt, een flambouw, hoog tegen den hemel gedragen door een menschenhand, een hand van dien mensch, die gelooft in de schoonheid en den dieperen zin van dit leven. Maar ach, dat zijn van die dingen, die — wanneer je ze kent ■— eigenlijk niet gezegd behoeven te worden. En daarom slikte ik ze tegelijk met de laatste hap van mijn sobere twaalfuurtje in.
officieele tijdschrift „De Schouw" geïnspireerd. En nu breit Edgar Kahn dan weer verder aan de door Liebeneiner opgeworpen problemenkous. Het gaat over de moeilijke positie van den filmdichter, den man dus, die de idee voor een film oppert, het scenario en tenslotte het draaiboek schrijft. Het is met de acteurs van films tot nog toe dikwijls zoo "geweest, dat zij hun geesteskind, wanneer het op het witte doek kant en klaar geprojecteerd werd, heelemaal niet meer als hun kind herkenden. De regisseur, die het geesteskind van den auteur geadopteerd had, voedde het in zijn geest op. En een kind met twee vaders is nu eenmaal een zonderling iets. Liebeneiner pleit ervoor dat de filmdichter verantwoordelijk blijft voor het uiteindelijke resultaat, dat wil zeggen, voor de beelden, die tenslotte op het witte doek uit zijn paperassen zijn verrezen. Dit moet bereikt worden door een. zuivere verhouding tot stand te brengen tusschen den dichter en den regisseur, niet de verhoudiiig zooals die bestaat tuschen twee evenwaardige vaders, die elkaar het geesteskind op leven en dood betwisten, maar meer een verhouding naar het model van een gelukkig huwelijk, waarin de taken, onderling verdeeld, tenslotte een harmonieus resultaat opleveren. Deze taakverdeeling zou te verwezenlijken zijn, aangezien de filmdichter meer een naar binnen gericht, in stilte met zijn stof strijdend mensch is, en de regisseur een naar buiten gekeerd, in lawaai bevelende persoonlijkheid dient te zijn! Deze twee figuren zouden dan systematisch op elkaar afgestemd moeten worden, zoodat men een dichter krijgt, die den regisseur begrijpt, en een regisseur, die begrip heeft voor den dichter. Beide personen kunnen zich van A tot Z voor de film verantwoordelijk voelen en gezamenlijk het kunstwerk signeeren. Indien deze toestand niet bereikt wordt, zal de filmdichter zich niet verantwoordelijk kunnen voelen voor de schepping van zijn geest, hij zal niet bevredigd zijn en zich van de film afwenden. Edgar Kahn schrijft dat er eerder een verloop van filmdichters ten gunste van het theater en het boek valt waar te nemen dan omgekeerd. De bekende regisseur Wolfgang Liebeneiner. (Cliché Archief)
Dien avond thuis gekomen zou ik in het trouw door Tante Pos bezorgde Duitsche filmtijdschrift „Der Deutsche Film" echter nog het vervolg beleven van het door mijn overigens zeer gewaardeerden overbuurman bij het twaalfuurtje, aangesneden probleem. Want in dat tijdschrift stond een artikel van de hand van Edgar Kahn. Wie is Edgar Kahn? De chef-dramaturg van de Tobis! Dus één van die memchen uit het filmbedrijf, die met scenario's, draaiboeken en dergelijke te maken hebben. Scenario's? Daar had mijn overbuurman het immers over gehad! Die zouden niet meer geschreven worden, wegens gebrek aan inspiratie .... En wat schrijft nu deze man-uit-de-practijk, Edgar Kahn, er over ? Hij heeft het in het begin over het befaamde artikel, dat Wolfgang Liebeneiner indertijd in „Das Reich" gepubliceerd heeft en dat veel stof heeft doen opwaaien; o.m. werd de filmpublicist Mr. J. Huyts er door tot eenige zeer lezenswaardige beschouwingen in het
Auteurs, die de stof voor films leverden, wenden zich af van de droomfabriek en wenden zich tot het theater en tot het boek. Omgekeerd komt het minder voor dat auteurs, die boeken schreven en tooneelstukken, tot het schrijven van filmstof overgaan. Dat geeft te denken! Hier bemerken wij dat de filmindustrie kampt met de moeilijkheid om auteurs voor zich te interesseeren. Tenslotte noemt Edgar Kahn van deze moeilijkheid nog een oorzaak, welke ons in gedachten rechtstreeks verplaatst naar het uitgangspunt van deze filmfilosofie, namelijk het twaalfuurtje, dat ik met een overbuurman deelde. Edgar Kahn schrijft naar aanleiding van de moeilijkheid om de auteurs ertoe te zetten filmstof te schrijven letterlijk: „Het gaat den Duitschen dichters goed! Wanneer men hen, zooals ik het in mijn functie van chef-dramaturg van de Tobis dikwijls doe, om hun medewerking verzoekt — en dan nog wel op zeer respectabele voorwaarden, want de filmbedrijven zijn indirecte staatsbedrijven — dan weigeren zij verbluffend dikwijls. En niet steeds omdat de film hen heeft afgestooten, doch omdat zij zich voor het verkrijgen van opdrachten nauwelijks druk behoeven te maken. Het komt niet zelden voor dat zij termijnen van eenige jaren voor hun werk stellen !" Kijk eens aan, zou mijn buurman dus gelijk krijgen? De dichters hebben het goed, ze hebben zich niet meer druk te maken voor het verkrijgen van opdrachten, zij worden uitstekend betaald, met het prompte gevolg, dat ze aan inspiratie en schrijflust inboeten. Men zou zoo zeggen .... Maar vergist u niet, geachte overbuurman ! Ik ben blij, dat u mij, tusschen de twee onvergetelijke happen door, uw wereld hebt geopenbaard, maar ik verheug me er nog meer over, dat hier een man-uit-de-filmpractijk, gelijk Edgar Kahn dat is, u den weg wijst. Edgar Kahn schrijft tenslotte: „Hoe winnen wij den dichter tóch voor de film ? Ik geloof dat hiertoe een weg te vinden is, die zeker tot het doel voert; wij winnen den dichter namelijk door de goeie film. De goede film is de kroongetuige van de leidende mannen in het filmbedrijf, die de bedoeling hebben den definitieven kunstvorm „film" te bereiken." Hier raakt Edgar Kahn de kern van het probleem, waarmede mijn buurman en ik, en met ons ook u, geachte lezers, ons bezig hebben gehouden. De oplossing van dit probleem is in één woord neer te schrijven: kwaliteit. Indien de dichter weet dat achter de poort van filmland het domein ligt, waar hij, gelijk hij dat in het boek en op de planken door de eeuwen heen, trots tegenwerkingen en inzinkingen, heeft vermogen te doen, kunst scheppen kan, dan zal die dichter de poort binnen gaan, gedreven door een innerlijk geloof aan den zin van den geest en de schoonheid van den vorm. Wanneer echter die dichter weet, dat in filmland slechts van hem gevraagd wordt droomvisioenen te schrijven om den geestelijken honger van in het dagelij ksche leven onbevredigde men' sehen te stillen, dan zal hij die poort slechts binnengaan, zoolang hij zelf daartoe door uiterlijke noodzaak gedwongen wordt. Mijn buurman heeft dus gelijk wanneer hij zegt, dat In de toekomst de menschen niet meer alle avonden j zich in de bioscopen aan wenschdroomen zullen zitten te vergapen, omdat zij alle dagen in de beroerdigheid zitten. Ik heb wellicht gelijk wanneer ik zeg, dat in de toekomst de menschen zoo nu en dan naar de bioscoop zullen gaan om daar de kunstzinnige bekroning te beleven van het bevredigende dagelij ksche leven. Het is zoover nog niet! Neen, geachte buurman, het is zoo ver nog lang niet. Maar ge hebt me zelf toch op hét hart gedrukt: „Bezint eer ge begint". En dit doe ik graag . . . KAREL VAN HEUSDEN.
9 CINEMA & THEATER — (nr. 9)
8
(nr. 9) —
CINEMA
6* THEATER
mm \mim introduceerde een nieuw JSederlandsch vioolconcert Is een trambalcon de juiste plaats om een interview if te nemen ?. . . . De interviewer vraagt het zich eenigszins bezorgd af, als hij met zijn charmant slachtoffer op het overvolle balcon van een wagen van de Amsterdamsche lijn 16 staat. Maar voor de kleine, bruin-oogige Mile. Andrade, die als vertegenwoordigster van Frankrijk's jongste muziekgeneratie naar ons land is gekomen om enkele concerten te geven, is het geen bezwaar, dat het onderhoud moet beginnen achter de ruggen van de trampassagiers. En zij vertelt, dat zij nu voor de tweede maal in Nederland is. Verleden jaar was zij er slechts, om een recital voor de radio te geven. Nu treedt zij ook op het podium op. -Zij is blij, dat haar concert in Rotterdam voorbij is. Men had haar verteld, dat het publiek er koud is, en daarover had zij zich bezorgd gemaakt. Maar na afloop hebben de Rotterdammers haar gehuldigd met een uitbundigheid, die haar wel bijzonder verrast heeft. Het heeft haar moed gegeven voor de drie — door een samenloop van omstandigheden achtereenvolgende — dagen, waarop zij de overige concerten moet geven.... De jeugdige violiste heeft haar hart verpand aan ons land. Zij is enthousiast over de vriendelijkheid, waarmee men haar overal heeft ontvangen. De interviewer informeert naar het muziekleven in de Fransche Hoofdstad.... Hoe het daarmee staat?.... Bloeiend als bijna nooit tevoren. Alle concerten worden druk bezocht. Er is beslist meer belangstelling dan voor den oorlog, en dit geldt zoowel voor de „Concerts du Conservatoire" als voor de Concerts Pierné (de vroegere Concerts Colonne, thans onder leiding van Gaston Foulet), de Concerts Lamoureux en alle andere instituten op dit gebied. Nieuw is het kamerorkest, dat door Maurice Hewitt is gevormd. Dan — als lijn i6 het Concertgebouw heeft bereikt, en het onderhoud weldra in een rustiger omgeving kan worden voortgezet — komt het gesprek op de jongere generatie van componisten in Frankrijk. Er is veel waardeering voor hun werken. Ongetwijfeld zou zij echter nog veel grooter kunnen zijn. Ofschoon er wel iets is veranderd in dit opzicht, is het helaas nog een feit. dat zelfs „bekende" jongeren herhaaldelijk moeten „vechten" om hun composities gespeeld te krijgen. En als het daarna komt tot het noemen van namen, spreekt Janine Andrade in de eerste plaats met grooten eerbied van Claude Delvincourt, den componist, wiens „Danceries" zij verleden jaar voor onzen omroep speelde. Als zij in Parijs terug is, zal zij dit werk voor de zwarte schijf spelen. Zij zoekt een woord, dat de muziek van dezen meester karakteriseert, en is verheugd, als zij het gevonden heeft.... oui, il est si masculin.... Vervolgens Jean Franceix. Men kende zijn naam in ons land al voor den oorlog. Er zijn in zijn werk paralellen met dat van Poulenc te vinden. Lichte syncopen doorzweven het. Verleden jaar heeft Mile. Andrade in ons land voor de microfoon een Sonatine van hem gespeeld. Nog heel jong is Jean Hubeau, de „Prix de Rome"-winnaar, die thans directeur is van het Conservatorium te Versailles. Deze veelbelovende componist won zijn eersten „prix" al op zijn dertiende jaar. Of men in Nederland het oeuvre van Tony Aubin kent?. . . Janine Andrade vraagt het met
(Familiefoto)
belangstelling, want zij kan het zeer apprecleeren. „Il est un peu romantique ; hij doet denken aan César Franck".... Verscheidene Fransche componisten droegen haar — zooals ook Daniël Ruyneman deed — werken op. Daar is Henri Martelli, die haar een „Introduction et finale" opd oeg; daar zijn Jean Rivier en Suzanne Demarquès. De laatste droeg haar een Rhapsodie Lyrique en een Petite Suite op. Henri Bozza, de dirigent van de Opéra Comique, voltooide zoo juist een „Rhapsodie Niqoise" ook al te harer eere. Ditmaal speelt zij in ons land niets van de hedendaagsche Franschen. Dat is jammer, want veel werken verdienen in den vreemde uitgevoerd te worden. Het was echter niet mogelijk. Zij introduceerde echter hier — en met succes! — het nieuwe vioolconcert van den Ntderlander Daniël Ruyneman ! Nadat zij zooveel over anderen heeft verteld, vraagt de interviewer iets over Mile. Andrade zelf. Nu wordt zij 'bescheiden, en vertelt in beslist te weinig woorden iets over een onlangs met veel succes gegeven concert in de Salie Gaveau. De interviewer realiseert zich, dat deze Franqaise, die ondanks haar jeugd al een beroemdheid in haar vaderland is en haar leermeester, Jacques Thibaud, alle eer aandoet, geen interesse heeft voor „het rumoer van den roem". ... Zij volgt haar roeping en werkt hard : „eh bien, e'est tout." ...„Een laatste vraag; uw toekomstplannen?" „O, als ik terugkeer, zal ik vermoedelijk enkele concerten geven, met de Société des Concerts du Conservatoire, en met Lamoureux. Er is sprake van een tournee door Zwitserland. Een aantal concerten, dat ik in Afrika zou geven, moest natuurlijk afgelascht worden. Maar in April' hoop ik nog eens naar Nederland te komen ..." 15ij het afscheid nemen, spreekt de interviewer de hoop uit van een spoedig weerzien, en hij stelt de kleine stoutmoedige, maar dan ook buitengewoon begaafde violiste dan een hartelijke ontvangst door het Nederlandsche concertpubliek, dat haar nu reeds heeft leeren waardeeren, in het vooruitzicht! J. VAN RHIJN.
immmmmmmmmmwmmm W^mm
WIJ SPRAKEN MET
WERNER HINZ Niet iedereen is even geschikt voor een interview. De sfeer in de studio —■ en zelfs in de cantine — kan vaak zoo zijn, dat de meest ervaren acteur nog wat schichtig doet. Er zullen personen zijn, die een interview opvatten als het maken van een praatje, een gezellig min of meer zakelijk babbeltje. Diegenen zullen er zich niet om bekommeren, wat de interviewer er van „maakt". Er zullen er echter ook zijn, die een vraaggesprek als geen haarbreed meer dan als een vraaggesprek zien. Zij zullen op een gereserveerde manier slechts datgene prijsgeven, wat zij weten veilig te kunnen loslaten. Tot de laatste categorie bleek Werner Hinz te behooren. Hetzij, dat zijn stoffelijke masker — wat hebben sommige filmkunstenaars toch ongelooflijk véél schmink noodig! — een geestelijk masker min of meer stimuleerde, hetzij, dat Werner Hinz in zijn leven de ervaring heeft opgedaan, beter altijd voorzichtig en gematigd te kunnen zijn dan te ver te gaan, het is in elk geval een feit, dat hij zijn antwoorden stuk voor stuk afwoog, zonder dat wij den indruk kregen, dat het hem daarbij in de eerste plaats ging om het in acht nemen van den noodigen ernst. Wij willen niet onhoffelijk zijn, doch de vra^g is gewettigd, of Werner Hinz een tikje blase doet of een tikje blasé is. Het eerste zou onschuldig zijn — hoewel toch weinig te waardeeren — doch het tweede lijkt ons dichter bij de waarheid. Nooit mag vergeten worden, dat film nog altijd een tak van kunst is. Een kunstenaar werkt niet in de eerste plaats om den broode. Hij vindt vóór alles in zijn kunst de gelegenheid zijn innerlijke hartstochten en roeping te bevredigen. Liefde voor zijn vak, voor welk vak dan ook, behoort nu eenmaal ieder werkend lid der maatschappij te bezitten om gelukkig te kunnen zijn. Wij weten het: een interview pleegt meestal den persoon in kwestie zoo mooi — en daarom meestal zoo onwaarfieidsgetrouw —- mogelijk voor te stellen. Van dien regel, van die ongeschreven wet als hel ware, willen wij afwijken. Een tijdschriftartikel mag een moraal bezitten, zeker, wanneer het op biografische grondslagen rust. De moraal luidf in dit geval: wie van zijn werk een sleur, een jiutomatiek maakt, zal nooit bevredigd worden. Werner Hinz is ongetwijfeld een acteur van
formaat, doch hij wake er voor in het dagelijksche leven te zij n als in een rol! Op onze vraag, welke rollen hij het liefste speelt, luidde het antwoord, geheel in overeenstemming met het bovenstaande: „Alle! De rollen, welke ik krijg, speel ik.". Zou hij dus geen aspiraties in een bepaalde richting hebben ? Maar goed: wij kennen in elk geval eenige voortreffelijke rollen van Werner Hinz in evenzoovele^ voortreffelijke films. Wij noemen in de eerste plaats: luitenant Kosta Wasileff in ,,De eed van Stephan Rakitin" (Schicksal), door Hinz eenvoudig en geloofwaardig gespeeld. Het probleem van 'den rechter, die koelbloedig ter dood veroordeelt, en later uit wraakzucht van nabestaanden van het Iwen beroofd wordt. Goed of Boven: Werner Hinz met Marte Harell in de film „Trnnmmusik" en Unkg met Kristina Söderbaum in „Jeugd", welke film vervaardigd werd naar het bekende tooneehpel van Max llnlhe. (Fatt/s Toüa-Cinema} 11 (nr. 9) —
kwaad? Zooveel hoofden, zooveel meeningen I Wij noemen voorts de rol van den cure in „Jugend" van Max Halbe, zijn medewerking aan „Groszstadtmelodie", de film, welke zulk een uitstekend beeld geeft van het stadsleven van Berlijn. (In ons land is deze film nog niet vertoond.) Ook speelde hij in de film „Traummusik", welke gedeeltelijk in Italië is opgenomen. Werner Hinz filmt reeds sedert 1934. Hoeveel films hij in dien tijd gedraaid heeft, kan hij niet precies, zelfs niet bij eenige benadering zeggen. Tot dusver had nog geen enkele filmkunstenaar ons, wat dit getal betreft, in den steek gelaten .... Werner Hinz heeit tooneel gespeeld sedert zijn zestiende jaar. Achtereenvolgens tn Berlijn, in Oldenburg, Zürich, Darmstadt en Hamburg. En met deze herinnering aan vroeger tijden eindigt het interview. Werner Hinz' belangstelling gaat nu trouwens uitsluitend uit naar den maaltijd, die hem nog wacht en wq willen hem daarin niet storen E. J. HOLLMANN
CINEMA &> THEATER -iitirVii- '11 ^-^"^-^^-
v ..--:■ '-.^ ^ ^^T,..-J.^^^j^^-.A^i^~-^^^-aaMiM
,.->„
■
, ■
^^S^SMM^«-^- i
—-^^———^——
■
WIE DEED ZIJNE MAJESTEIT
DE MUILKORF
Koven: Sta op. Officier van Justitie, in deze stad is een vreeselijkc schanddaad hegaan. Hilde Weissner wekt Ralph Arthur Roberls, die het onderzoek moet beginnen. — Linksonder: De dochter van den officier (Charlotte Schellhorn) rn haar toekomstige bruidegom (Will Quadflieg). — Daarnaast: De politiehond moet aan de bij het standbeeld gevonden muilkorf ruiken.
Ralph Arthur Roberts is al weer ruim een jaar dood. Het wonder valt de film laat zijn schaduw herleven. Erich Engel maakte ..De Muilkorf", naar den gelijknamigen roman van den Rijulandschen dichter Heinrich Spoerl (die ook ,,Twee meisjes en één man" schreef"). Het Tobisproduct vormt een waardige hulde aan de nagedachtenis van een inderdaad knap acteur! Roberts creëerde nwrkante types op het witte Joek (en ook op hel tooneel). Hoofdzakelijk grappige types van met vaardig vakmanschap uitgewerkt karakter. Hij zocht het in het kleine gebaar, de een tikje schèeve, kommervolle gestalte, het verbeten gezicht, Waarvan één oog, beschut door een virtuoos vastgehouden monocle, afwisselend wantrouwend en verbaasd-naief een meestal weinig rooskleurige wereld inkeek. Jaren lang hebben wij hem kunnen bewonderen als heer van aristocratische allures. Heer tegen de klippen op! De klippen waren dan de geldzorgen van een boemelbaron, de tyrannie van een echtgenoote, de vrijheidslust van een te weinig conventioneele dochter en dergelijke struikelblokken voor een man van tradities. Gelijk het den aristocraat betaamt, bleef hij in manieren en beheersching altijd boven de moeilijkheden staan. Hoe groot de kommer ook, hij behield zijn stramme houding. In deze tegenstelling tusschen de vulgaire lasten, die de maatschappij een mensch op de schouders kan leggen, en het tot het uiterste handhaven van decorum, lag de intrinsieke waarde van Roberts' humor. Er zat iets tragisch in en dikwijls iets verfijnds. Vreemd, dat deze hardwerkende kunstenaar, die reeds tijdens de periode der zwijgende film pen reputatie had. zelden
AAN? hoofdrollen "kreeg. Voor .,De Muilkorf" speelde hij de hoofdrol. Vermoedelijk maar weinigen zullen weten in hoeverre dit voor hem een bekroning beteekende van zijn door toewijding voorbeeldige loopbaan. De film is een humoreske, waarvan de kracht in den dialoog ligt en in haar origineele uitgangspunt : een stipt, plichtsgetrouw rechtsambtenaar die bijna verplicht is een vervolging tegen zichzelf in te stellen. Een kolfje naar Roberts .... aard dus. Het geval is niet boven verfilmd tooneel uitgekomen. Maar er zit sfeer in ! Het verhaal verplaatst ons naar de residentie van een klein Duitsch staatje. Daar is de officier van Justitie een godheid, met nog slechts één god boven zich: de procureur-generaal. Als officier heeft Roberts aan zware eischen te voldoen. Van de wet, de onverbiddelijke wet, is hij de op één na hoogste gezagsdrager. Die wet omschrijft en begrenst zijn levensruimte, schenkt hem de kracht om fier te zijn, doet zijn immer mooi gepoetste schoenen deftig kraken bij eiken stap. De officier is dus een ambtenaar met een hooge moreele opvatting. Een man, die de bureaucratie zinrijk maakt, verheft tot een bovenpersoonlijk instituut van absolute onaantastbaarheid. Eilacie, zelfs een absoluut onkreukbaar ambtenaar heeft soms een duiveltje in zich. Na een ongewoon laat geworden societeitsavond waarvan de officier van Justitie, vergezeld door zijn .hond, wankelend huiswaarts keert, beleeft het stadje een groot schandaal. 's Morgens blijkt, dat ^n onverlaat het gewaagd heeft het standbeeld van Zijne Majesteit den Vorst, midden op het stadsplein, van een muilkorf te voorzien. De sensatie is enorm! Men beseft allerwege welk een vreeselijke daad hier om wettelijk gestelde wraak roept: Majesttitsschennis! De officier van Justitie, lang in bed om van zijn kleine dronkenschap te genezen, wordt ijlings op zijn post geroepen. De kater verhindert hem niet onmiddellijk tot in het diepste van zijn wezen geschokt te raken. Ofschoon iedereen weet, dat Zijne bemoeizuchtige Majesteit anderen gaarne muilkorven laat voordoen, is dit muilkorven van
CINEMA &* THEATER — (nr. 0) 12
;
-
»-
■"-■ —
Rechts: Deze sociëteitsavond zal fatale gevolgen hebben voor het stadje en zijn officier van Justitie, Tweede van links Ralph Arthur Roberts. — Daaronder: In deze woning zou het geld vcor de uitgeloofde belooning zeer zeker welkom zijn. Paul Henckels (rechts op de ton) bepeinst een plan om met zijn vriend Ludwig Schmitz de Justitie tot betaling te bewegen. , ; Zijne Majesteits standbeeld een complete aanslag op de maatschappelijke orde. Streng gestraft moet de dader worden. Vooralsnog echter blijft hij onbekend. De officier van Justitie, dag en nacht in touw met zijn politiemannen, zwoegt als een karrepaard. Het bespottelijke resultaat wordt telkens, dat de aanwijzingen bezwarend zijn voor... hemzelf! Zou hij zóóiets gedaan hebben ? Zijn vrouw weet het allang, er wordt veel gekletst om haar heen. Zijn chef, de procureurgeneraal (weer Theodor Eoos op zijn best), weet het ook. Geen van beiden durven het den armen echtgenoot en ondergeschikte duidelijk te maken. Het zou het einde van den gestrengen, ook voor zichzelf geen pardon kennenden gezagsdrager beteekenen. Er worden pogingen ondernomen hem na zekeren tijd te bewegen het onderzoek te staken. Hij weigert. Hij krijgt van degenen, die het goed met hem meenen, zachte wenken. Denk eraan : sedert de daad ontbreekt de muilkorf van je hond ; van je overjas is een knoop af, die bij het standbeeld werd gevonden; je hebt de sociëteit het laatste verlaten. . . . De schoten schieten haast doel. De twijfel aan zichzelf stijgt. Zou het dan toch waar zijn? Deksels. ... hij kan zich van dien societeitsavond niets meer herinneren. Doch de aanwijzingen zijn eigenlijk voldoende voor de wet. Langzaam dringt het ontzettende tot den officier van Justitie door. Hij moet zichzelf beschuldigen. Uitvoerig treft hij voorbereidingen voor zijn hieraan voorafgaand ontslag nemen. Hij praat er over met zijn chef, die er beroerd van wordt. Dan, op het toppunt der vertwijfeling, zorgen twee zwervers voor de' redding. De een beschuldigt den ander van het muilkorfgebaar, opdat beiden de in uitzicht gestelde belooning kunnen deelen (Paul Henckels en Ludwig Schmitz zijn voortreffelijk in deze rollen). Hun verhaal is komisch en stuntelig, maar toch nog overtuigend genoeg om den storm in de ziel van een hoogstaand ambtenaar te doen luwen. Gered is de officier van Justitie, gered van zijn eigen onverbiddelijke gerechtigheid. In een van ironie sprankelende rechtszitting ziet de officier van Justitie aanleiding om op grond van verzachtende omstandigheden, doch weer strikt volgens de wet, een uiterst milde straf te eischen tegen den eenen zwerver.
13 (nr. 9) —
CINEMA & THEATER
De procureur-generaal, de echtgenoote, de inmiddels eveneens op de hoogte geraakte dochter, halen verlicht adem. Een consequent man is teruggehouden van den afgrond, waarin hij, indien van eigen schuld overtuigd, zonder aarzelen zou zijn gesprongen. ..De Muilkorf" werd een film van ougewonen inhoud. Een vederlichte satire, die de moeilijke taak volbrengt een grimas te trekken tegen bepaalde aspecten der samenleving zonder deze te laten verstarren tot een bitteren grijns. Haar geest is even zeldzaam voor de film als wijlen Ralph Arthur Roberts een unieke verschijning was! P. BEISHUIZEN.
DE MUILKORF I.L)er Maulkorb) Ken rOB/S-füm Draaiboek van Heinrich Spoerl xiaar /ijn yelijknamigen roman. — Muziek: Peter Kreuder. ■— Camera: Reimar Kuntze. — Geluid: Adolf Jansen. — Montage; Alice Ludwig. — Productieleiding: Fritz Klotzsch. — Regie: ERICH ENGEL. Rolverdeeting Ralph Arthur Roberts Officier van Justitie . Hilde Weissner Zijn vrouw Elisabeth Charlotte Srhellliorn Hun dochter Trude Will Quadflieg Rabanus, schilder Renée Stobrawa f'illa, dienstm^isie , Theodor Loos Procureur-generaal .... Paul Henckels Wim Ludwig Schmitz Bates .... Elisabeth Flickenschiidt Een getuige
Linksonder: Getuigen melden zich genoeg. Elisabeth Flickenschild, die in de Rembrandtfilm van Steinhoff Geertje speelde, zorgt hier voor een even treffende typeering eener als getuige niet onbaatzuchtige ,,dame". — Rechtsonder : De officier van Justitie is gered. Twee wonderlijke kerels komen een van hun tweeen als den lang gezochten dader aangeven . . . V.l.n.r. Theodoor Loos, Ludwig Schmitz, Paul Henckels en Ralph Roberts. ( F of o's Tobh'Cifiema)
■'■■'''
iMPW^^
„Alice, dat je dit hebt kunnen doen" (Teekening E line vax Eykern)
Waarom een teerhartige kastelein bijna vermoord werd Een
kort verhaal door Manja
Als ge ooit den dikken, zachtaardigen kastelein van het f eestzaaltje in Lutjekerk mocht ontmoeten, dan zoudt ge stellig nimmer op de gedachte komen, dat eens iemand de vingers gejeukt hebben om. hem te vermoorden! Ook zal men zich waarschijnlijk dengene, die bijna den moord beging, niet voorstellen als een buitengewoon ernstig, knap jongmensch met zooveel charme, dat hij de vergelijking met welken filmheld dan ook glansrijk kon doorstaan. En tóch is het waar gebeurd. Toch heeft eens op een avond, een paar jaren geleden nu, de knappe Boudewijn Vriezeveen, die 2elfs nog nooit een vlieg gedood had, zijn handen stijf om den strot van den teerharrtigen kastelein van het feestzaaltje in Lutjekeric gedrukt, steeds stijver, steeds stijver, tot deze al een beetje blauw in het bolle, goedige gelaat begon te worden, en hem daarbij de vreeselijke woorden in het oor gesist: „Ik zal je vermoorden, ellendeling, ik zal je wurgen, je gaat er aan, je gaat er aan!" Ja, er gebeuren nog altijd vreemde dingen in dit aardsche tranendal, vreemde, onverwachte, sensatievolle dingen — zelfs in Lutjekerk, waar het leven over het algemeen toch zoo zoetjes en onnoozel voortkabbelt, althans een paar jaar geleden voortkabbelde. Toen Boudewijn Vriezeveen dien avond niet de andere leden van het Amster-
Beukman
damsche tooneelgezelschap in het feestzaaltje arriveerde en aan het buffet van den kastelein een borreltje dronk, begon zijn gezicht reeds te betrekken. Niet omdat hij van nature melancholisch was, verre van dat, maar hij was pas geslaagd voor het eindexamen van de tooneelschool, hij had zich stellig voorgenomen zoo gauw mogelijk beroemd te worden en het menschdom door zijn kunst schoonheid en ontroering te brengen, hij . . kortom hij was een idealist en het Lutjekerksche feestzaaltje leek hem een onwaardige omlijsting voor zijn kunst. Zijn collega's mochten dan nog zoo smakelijk lachen, hij vond het ellendig, dat hij in een doodgewone suite zou moeten spelen, waarvan de kleinste kamer als „tooneel" zou dienst doen en de grootste als „zaal", hij voelde zich pijnlijk getroffen door de kleurige slingers en lampions, die duidden op een voorstelling „met bal na", en hij ergerde zich aan de aankleeding van het tooneel, die bestond uit een stelletje hard-groene bordpapieren boomen, vier ouwe keukenstoelen en een divan. En hij stelde den kastelein op somberen toon allerlei vragen: of hij werkelijk zijn groote rol, zijn zware scène op het slot van de derde acte zou moeten spelen temidden van een stelletje hard-groene boomen, vier ouwe keukenstoelen en een divan ? En waar was het doek? Waar waren de gordijnen? Nu was het ongetwijfeld kenschetsend
voor het goedige karakter van den kastelein, dat hij, terwijl met dit sombere gevraag tenslotte toch zijn Lutjekerksche eer aangetast werd, vriendelijk bleef glimlachen en kalme, geruststellende antwoorden gaf. „Bij ons doen altijd die schuifdeuren dienst als doek, mijnheer. Als u mij even de laatste zinnen opgeeft van elk bedrijf, zorg ik ervoor, dat ze precies op tijd dichtgaan. Dat is altijd mijn werk en het gaat prima. Ik heb er zelfs nog iets bij uitgedacht, een eigen vinding, zal ik maar zeggen, om ze onzichtbaar dicht te doen voor het publiek. Ik loop door den gang naar het tooneel, schuif de eene helft van de schuifdeuren dicht en trek gelijktijdig met een touw aan de andere belft. Geen mensch in de zaal, die me dan ziet, mijnheer!" „Een ingenieuze vinding," zei smalend Boudewijn Vriezeveen. En nóg somberder werden zijn mooie, fluweelige bruine oogen, hoewel zelfs de meest oplettende toeschouwer toch nog niet vermoed zou hebben, dat hij enkele uren later bijna een móórd zou begaan! De artisten namen hun zware koffers met costuums en schmink ter hand en gingen naar hun primitieve kleedgelegenheden en de kastelein keek nog eens, of alle stoelen wel netjes in de rij stonden, verschikte hier en daar een kleurige slinger of een der lampions, die als groote exotische bloemen aan het plafond hingen en verdween toen weer achter zijn buffet om de glazen nog eens op te poetsen en de zinnen uit zijn hoofd te leeren, waarop hij zich via den gang naar de schuifdeuren moest begeven, om deze, onzichtbaar voor het publiek, te sluiten. Na een poosje kwamen reeds de eerste Lutjekerksche schoonen binnen, fraai uitgedost in baltoilet en vergezeld van jongelingen in hun beste pak en ouderen, die niet zoozeer van het dansen dan wel van de voorafgaande tooneelspelkunst kwamen genieten. Het ging alles, zooals het daar in dat kleine, aardige dorpje gaan móést en het lag werkelijk enkel en alleen aan de overdreven fijngevoeligheid van Boudewijn Vriezeveen, den idealist, dat deze gedurende dien avond hoe langer hoe meer uit zijn humeur raakte. Zijn oudere collega's namen alles vroolijk op en konden steeds smakelijk lachen, maar zijn wangen kleurden zich bijvoorbeeld donkerrood onder zijn sdhmink, toen onder een bijzonder mooie scène de kastelein met een lange vork het laatste restje advocaat uit een flesch begon te schrapen. Maar was het nu werkelijk zoo erg, dat men ook tijdens het spel graag een borreltje wou drinken? En hij trok even vreemd en pijnlijk met zijn mond, toen hij in het hard-groene bosch met de vier keukenstoelen moest
I
1
zeggen: „Ik ben heelemaal uit de rimboe gekomen, om in dit heerlijke luxehotel te kunnen zijn, om deze verfijnde weelde om mij heen te voelen.... o, deze hall met dat dikke tapijt, deze diepe fauteuils, deze sfeer, waarnaar ik zoo lang verlangd heb, waarin ik eindelijk weer mènsch word"... . Maar heusch, het publiek zag daarin niets vreemds en het lachte op tijd en het huilde op tijd en het kraakte niet eens zoo héél erg met de diverse zakken bij het presenteeren van een balletje en een bonbonnetje en aan het einde van het eerste en het tweede bedrijf holde de kastelein precies op tijd door den gang naar de schuifdeuren, om die, al duwende en trekkende aan het touw, te sluiten. Het ging alles zooals het daar in dat kleine, aardige dorpje gaan moest en stellig was het wat overdreven, dat Boudewijn Vriezeveen in de pauze den kastelein bij zich ontbood, om hem op het hart te drukken tijdens de derde en laatste acte het schrapen in de advocaatflesch achterwege te laten^ „Begrijp je, man, op het einde van het derde bedrijf komt mijn gróóte scène, de scène van het stuk, de vergiffenis-scène en daarbij moet je niet schrapen met die lange vork, versta je en je mag niet met je serveerblad heen en weer loopen en geen ciderfleschjes laten openknallen. Dat zou alles bederven, alles, alles, alles. Ik kän er niet tegen op, dat op die manier de kunst vermoord wordt. . . . Beloof het me dus, man, niet te schrapen. . . ." „Het komt in orde, mijnheer", zei geruststellend de goedige kastelein. , Zoo kwam dan het derde bedrijf en de kastelein stond, volgens afspraak, roerloos achter zijn buffet en heel de zaal beleefde vol spanning het gebeuren op het tooneel. „Alice, dat je dit hebt kunnen doen", zei Boudewijn Vriezeveen op de wankele divan onder de hardgroene boomen. „Dat je me hebt kunnen bedriegen met dien .. . met dien schoft. .. Alice, al die jaren heb ik naar je verlangd, heb ik van je gedroomd . .. Als ik daar eenzaam op mijn voorgallerij zat, was het jouw beeld, dat ik voor oogen had ... jouw lieve gezicht, jouw glimlach, jouw zachte donkere krullen ... En dan kreeg ik weer moed, om door te werken, altijd maar verder te zwoegen in dat moordende klimaat, tot ik eens een nieuw leven met jou zou kunnen beginnen, tot je mijn vrouw zou worden. . . Zeg, dat je nog van me houdt, Alice, toe zeg het me, zeg het me... . toe.... " Boudewijn Vriezeveen knielde voor den divan neer en keek zijn tegenspeelster smekend aan met zijn donkere, fluweelige oogen en in de zaal werd hier en daar voorzichtig een neus gesnoten en ook de dikke kastelein, die nog steeds roerloos temidden van zijn flesschen en glazen stond, kon zich niet heelemaal gpedhouden en wreef eens met zijn vleezige hand over zijn goedige gezicht. 15 (nr. 9) —
CINEMA &• THEATER
CINEMA & THEATER — (nr. 9)" 14
-;-^—-- -
:
.
„Het kän niet meer....", zei dan Alice, vreemd koel. „Het kan niet meer. . . ik... . eh. . . . mijn omgang met dien ander is. . . . niet zonder gevolgen gebleven .... Ik heb een kind van hem... ." En ja, toen is het gebeurd, het vreeselijke, waarom de teerhartige kastelein van het feestzaaltje in Lutjekerk bijna werd vermoord door den ernstigen, charmanten Boudewijn Vriezeveen. Want opeens rende deze wonderlijke dikke man als razend door den gang naar de schuifdeuren, die hij op zijn eigen ingenieuze wijze sloot, zoo maar pardoes, midden in de laatste scène. „Wat heb je gedaan, krankzinnige?", riep de nog voor den divan geknielde acteur. „Het stuk is nog niet uit! Je bent te vroeg! O, mijn hemfel, nou zijn ze dicht, nou zijn die vervloekte deuren dicht en het mooiste moest nog komen. ... Mijn groote slotklaus, het gedeelte, waarin ik haar haar zonde vergeef en haar zeg, dat ik me over haar en het kind zal ontfermen. M'n mooiste gedeelte naar de haaien. . . ." „Ik kón het niet langer aanzien, mijnheer," zei de kastelein daarop. „Ik kón het eenvoudig niet langer aanzien, het werd me te machtig. . . . Het idee, mijnheer, dat u zich na al die jaren in de tropen zou gaan verslingeren aan die ontrouwe meid, aan die adder. . . . Het werd me te machtig. Ik kón er niet meer tegen op...." En terwijl het dansorkest begon te spelen en Boudewijn Vriezeveen de Lutjekerkers over den vloer hoorde schuiven, alsof ze slechts daarop den ganschen avond hadden gewacht, stond hij langzaam op, als ontwaakte hij eindelijk uit een soort trance en klemde hij zijn handen stijver, steeds stijver om den strot van den teerhartigen kastelein, tot deze al een beetje blauw in het bolle, goedige gelaat begon te worden. Daarbij siste hij hem de vreeselijke woorden in het oor: „Ik zal je vermoorden, ellendeling, ik zal je wurgen, je gaat eraan!" Maar toen riepen er een paar stemmen achter die ongeluksschuifdeuren: „We willen advocaat!" en toen begreep Boudewijn Vriezeveen, dat het kven toch maar liever weer gewoon verder moest gaan en dat deze dikke kastelein weer advocaatflesschen moest gaan openen, waaruit onvermijdelijk op het einde met een lange vork de restjes geschraapt werden. En het was Alice op den divan onder de hard-groene boomen, die, scherpzinnig als slechts een vrouw kan zijn, opmerkte: „Maar eigenlijk is het toch een compliment voor je, jongen, dat je zóó goed gespeeld hebt, dat deze man een oogenblik volkomen vergeten was, dat het maar spel was en geen werkelijkheid. . . . Dat belooft wat voor de toekomst. . . ." Boudewijn Vriezeveen is toch nog een bekend acteur geworden, een van de gróóten, hoewel hij dien eenen keer in Lutjekerk zijn mooiste scène miste.
(Foto 1. van Rkijn)
EEN CURIEUS JUBILEUM In enkele regels moge eve« herinnerd worden aan een niet-alledaagsch jubileum. Het ongewone er van is, dat niet het zooveel-jarig ter wereld zijn van iets concreets als een groot man, een instelling, een gebouw of een kunstwerk te bejubelen valt, doch dat het in dit geval een zoo abstract feit als een oud gebruik betreft. Het was namelijk op 20 Februari twee eeuwen geleden, dat voor het eerst in de geschiedenis van het tooneel, de auteur van een stuk na afloop van de eerste voorstelling door het enthousiaste publiek op de Bühne werd geroepen. Dat enthousiaste publiek was het Parijsche, het stuk, dat het enthousiasme te weeg bracht, heette „Mérope", en de auteur er van was Francois Marie Arouet (Voltaire). Voor hen, die dien avond aanwezig waren in het Theatre Frangais in de rue des Fosses, St. Germain—Des Prés, waarin de Comédie Frangaise destijds haar voorstellingen gaf, was het voorval een onvergetelijk gebeuren. De door een ieder „zeer boeiend" gevonden handeling en de als „bewonderenswaardig vlot" geprezen dialogen brachten de toeschouwers al tijdens de vertooning in een dusdanige vervoering, dat zij met luid applaus van hun goedkeuring getuigden, toen de temperamentvolle Mile. Dumesnil in een der bedrijven, waarin ze „haar zoon van den dood moest terughouden", hard over het tooneel liep, hoewel dit geheel en al in strijd was met de geldende etiquette op het gebied van het tooneelspel, die waardigheid en statigheid gebood. Nadat de tragedie (waarvan het hoofdthema de moederliefde is) tot een einde was gekomen, kende het enthousiasme geen einde meer. Het publiek was „niet meer te houden". Het riep, neen schreeuwde om den man, die het stuk had gewrocht, om Voltaire. Hij verscheen niet. Maar het applaus hield aan en aan, en toen trad de schrijver, die juist op dien dag zijn negen-en-veertigsten verjaardag vierde, naar voren in de loge van den Maarschalk De Villars. De toeschouwers riepen de jeugdige hertogin De Villars toe, den auteur met een kus voor zijn kunstwerk te danken. Zonder dralen bracht zij dien wensch tot uitvoering, en enkele minuten lang bleef Voltaire daarna glimlachend staan, met vele buigingen bedankend voor het eindeloos schijnende applaus. . . . „Mérope" heeft haar tijd niet overleefd. Latere generaties stelden geen belang meer in de overdreven verwikkelingen van deze tragedie. Maar het goede gebruik om den auteur na afloop eener première van zijn stuk te huldigen bleef — rij het dan zonder de kus — gehandhaafd tot in onze dagen... J. VAN RHIJN,
7
^¥#pi*ip»
;■!,■_:,-!-■■,.■<><"
5!^^^ü?^z=^S^
CULTUREELE ONTSPANNING ac hter de sch ermen
(adv.)
ha
„VREUGDE EN ARBEID"
Meermalen heeft men ook in dit blad besprekingen kunnen lezen van voorstellingen, die door en voor de Gemeenschap ,,Vreugde en Arbeid", Hoofdafdeeling van het Nederlandsche Arbeidsfront, gegeven werden, en reeds dat is een bewijs, dat ,,Vreugde en Arbeid" een factoor in ons amusementsleven is geworden. Dit treft ons eens te meer, als wij op het Centraal Bureau te Amsterdam, waar de landelijke leiding gevestigd is, eens een aantal oude programma's doorkijken (programma's, waarin de namen van vele bekende Nederlandsche artisten voorkomen) en daarbij bemerken, hoe dit werk in den loop van ruim twee jaar geregeld is gegroeid. Een factor van betcekenis in de eerste plaats voor het publiek — van zeer bijzonder belang voor het publiek in de kleinere plaatsen (tot nu toe zijn het niet uitsluitend leden van het Nederlandsche Arbeidsfront, die tot de voorstellingen van ,,V. en A." toegang hebben) — maar daarnaast ook voor de artisten zelf, die in de tournee's en voorstellingen van „Vreugde en Arbeid" een belangrijke arbeidsmogelijkheid vinden. Een organisatie, die elke maand bijna 200 voorstellingen in alle hoeken van het land in elkaar zet, zit, dat spreekt vanzelf, niet stil. Daarom was het reeds lang ons plan ons eens nader te laten informeeren over de werkzaamheden achter de schermen bij ,,V. en A." en zoo brachten wij dezer dagen een bezoek aan den leider van de afdeeling „Cultureele Ontspanning" in het Centraal Bureau te Amsterdam. De afdeelingsleider en zijn medewerkers zijn geen menschen, die nu eens op hun zeven gemakken achter hun bureaux gaan zitten. Herhaaldelijk wordt er getelefoneerd, worden zij weggeroepen, dienen zij artisten te ontvangen en nog een heeleboel andere dingen meer. Het is dan ook een gesprek met veel variatie geworden, hetgeen echter het voordeel heeft dat er allerlei onderwerjUn in behandeld werden. In de eerste plaats dan vertelde de heer H. J. Rus, leider van de afdeeling „Cultureele Ontspanning", ons het een en ander omtrent de interne organisatie. ,,De Gemeenschap „Vreugde en Arbeid" is, zogtls u weet, een hoofdafdeeling van het Nederlandsche Arbeidsfront en daarvan is „Cultureele Ontspanning" een afdeeling. Behalve deze zijn er nog andere afdeelingen, als „Volksontwikkeling", „Lichamelijke Opvoeding", „Reizen
en Vacantie", „Schoonheid in den Arbeid", enz., .maar uiteraard doet natuurlijk „Cultureele Ontspanning" het meest van zich spreken, aangezien de andere afdeelingen in meer of mindere mate in haar taak belemmerd worden door de huidige oorlogsomstandigheden. Behalve het Amsterdamsche Hoofdkantoor Boven: De. heer H. J. Rus, leider van de afdeeling „Cultureele Ontspanning" van Vreugde en Arbeid, met u>ien tcy ons vraaggesprek hielden. — Het lichte, zonnige kantoor in het Centraal Bureau te Amsterdam, velen kleinkunstartisten ivelbekend. — Onder: De kaart wordt voortdurend by ge-, houden met talrijke veelkleurige vlaggetjes, die betrekking hebben op de verschillende in ons land voor „Vreugde en Arbeid" loopende tournee's. (Foto's Cor Dokter)
^
VILLA d'ESTE
hebben wij de provinciale bureaux en de plaatselijke kantoren met de provinciale en plaatselijke dienstleiders, welke laatsten op hun beurt nog over vrijwillige medewerkers kunnen beschikken. Zoo kunnen wij tot in de kleinste plaatsen van ons land doordringen, al moet hierbij opgerterkt worden, dat dit thans met vele moeilijkheden gepaard gaat. Een uitgebreide organisatie is noodig om de verschillende tournee's te doen kloppen, om steeds goede aansluiting te krijgen, geschikte zalen te huren, het propagandamateriaal op tijd te distribueeren, waarbij alles van het centrale punt uit, dat hier in de hoofdstad gevestigd is, geregeld wordt." „Hoeveel tournee's heeft ,,V. en A." nu gemiddeld loopen per maand en waar? En wat voo1" soort voorstellingen worden er doorgaans gegeven ?" „Gemiddeld loopen er per maand acht verschillende provinciale tournee's, terwijl wij bovendien eens per maand de groote en de middelgroote steden bezoeken. Wij organiseeren per maand zoo tusschen de 150 en 200 voorstellingen. Daarbij hebben wij dan nog onze avonden in samenwerking met den Nederlandschen Omroep (op Woensdag), de kameraadschapsavonden en de bedrijfsfeesten. Voornamelijk brengen wy variété-, cabaret- en filmvoorstellingen. Langzamerhand evenwel gaan wij het peil der voorstellingen verhoogen en ook de kunst „met een groote K" inlasschen: concert, goed tooneel, opera enz. Hadden wij in den aanvang te hoog gegrepen, dan hadden wij de menschen eerder afgestooten dan tot ons getrokken. Nu trachten wij zooveel mogelijk in een lichter programma reeds een ernstiger onderdeel te verwerken, om een geleidelijken overgang te verkrijgen. Natuurlijk zullen wij ook onze lichtere programma's handhaven." „Dat is dus de opvoedende taak van „Vreugde en Arbeid". Heeft men anders het in den aanvang gestelde doel reeds eenigermate kunnen verwerkelijken?" „Ongetwijfeld! In het begin hadden wij met veel wanbegrip te kampen, weinig bezoek en weinig succes. Doch wij hebben de menschen voor ons gewonnen en dat gaat nog steeds in stijgende lijn. In kleine plaatsjes bijvoorbeeld, waar wij nog nooit geweest zijn, is het slechte bezoek den eersten keer nog merkbaar — komen wy evenwel voor den tweeden keer, dan zijn we steevast uitverkocht. Soms kunnen wij dan zelfs het bezoek niet verwerken: wij gaan daardoor al aardig er naar toe, dat wij onze voorstellingen in de toekomst uitsluitend voor leden van het N.A.P". toegankelijk moeten stellen. In de meeste gevallen heeft hu nog iedereen toegang; de Amsterdamsche opera-uitvoeringen echter worden reeds uitsluitend voor leden gegeven, om een voorbeeld te noemen. Als u nu nog weet, dat voorstellingen met bestaande gezelschappen tot de uitzonderingen behooren en wij als regel de gezelschappen zelf vormen en met de artisten onze directe verbindingen hebben — wij krijgen dan ook enorm veel aanbiedingen — dan kunt u zich wel een oordeel vormen van de niet geringe organisatie, die daar achter moet staan!" Wij kunnen dat inderdaad ten volle beamen. „Vreugde en Arbeid" is een jonge organisatie, waar enthousiast gewerkt wordt, ten dienste van de werkers van ons land. COR DOKTER.
CINEMA &f THEATER
(nr. 9)
-
. ^-;
K.
Het bekende RestaurantBar-Cabarel
Korte Leidschedwarsstraat 7 I Amsteruam
MARIA ROSÉ In de komende maand zal de zangeres Maria Rosé zoowel bij het cabaret als voor de microfoon ongetwijfeld de noodige belangstelling voor zich opeischen: gedurende die geheele maand treedt zij n.1. met een algemeen en gemengd repertoire op in het Tivoli-cabaret te Amsterdam, terwijl zij voor den Nederlandschen Omroep medewerkt aan niet minder dan vier speciale uitzendingen, waarvan twee gewijd aan het Roemeensch-Hongaarsche land van Zevenburgen aan den voet der Karpathen gelegen, een ander aan het Spaansche Kastilië en tenslotte een gewijd aan het chanson van den beroemden chanson-componist Daniderf. Dr. H. M. Merkelbach, dien onze lezers zeker kennen als den man, die reeds jarenlang de uitzending van speciale programma's rondom het chanson bij den omroep verzorgt en wiens oordeel in deze derhalve wel als competent mag beschouwd worden, schrijft over „zijn beste medewerkster" zooals hij haar noemt, als volgt: „De beoordeeling van chanson-werk is zoozeer een kwestie van persoonlijken smaak, dat ik mijn meening, dat Maria Rosé mijn eerste medewerkster is uit een groep, die in Nederland aan den kop staat, behoorlijk dien te staven. Want wat is een perfecte chansonnière ? Eene met de grootste routine, met de grootste maatvastheid, met de mooiste stem of mét een voordracht, waarin u het lied het duidelijkst verstaat? Ik geloof van niet. Zij is de beste chansonnière, die — bij overigens goede kwaliteiten —• het lied zooveel van haar persoonlijke bezieling weet mee te geven, dat dan in dat lied het karakter van de zangeres voor u gaat leven. Aldus wordt een uitstekende maatstaf van beoordeeling verkregen. Men kan het geproduceerde karakter aanvaarden of verwerpen, maar de aanvaarding zal des te guller zijn, naarmate -de. zangeres in haar zingen de perfecte harmonie weet te vinden tusschen stijl en wezen van het lied en haar eigen persoonlijkheid. Wel-
16
.■,.,J-
■
17
:
■■..,
.;....-;«
nu, dezen maatstaf aanleggend, mag ik zeggen, dat Maria Rosé van mijn medewerksters in den Omroep het meest typisch het lied weet te beelden. Het sterkste zijn haar vertolkingen van het Spaansche, Roemeensche en Hongaarsche chanson en van het Duitsche matrozen-lied. Hierin is haar voordracht niet, als dikwijls bij zoovele andere chansonnières, een reproduceeren van een voor de gelegenheid aangemeten, van buiten geleerden tekst, maar een doorleefdheid, die steunt op de kennis van wat er in elke strophe van de melodie omgaat. Er is in dit verband een aardig verhaaltje van een revue-held, die, op tournee door Europa reizend, dezelfde revue in wel zeven verschillende landen en talen had uitgebracht. „Kent gij al die talen werkelijk?", vroeg een enthousiast toeschouwer hem na de voorstelling te Rome. En het antwoord was: „Ik ken ze precies genoeg om er mijn regels op het tooneel in te zeggen. Maar toch weer niet genoeg om aan iemand op straat te vragen, welke tram ik moet nemen." Welnu, een dergelijke oppervlakkigheid, die onvermijdelijk moet leiden tot het voortbrengen van een schraal product, is Maria Rosé vreemd. Met haar zijn we bij haar voordracht "van het Spaansche „El Relicario" werkelijk op het stierengevecht. Met haar Hongaarsche czardas-liederen zijn we op de steppen van Magyarorszäg, haar Roemeensche liederen uit de Karpathen beelden het hartstochtelijke en gastvrije, in één woord het breede wezen van den Roemeen geheel, en met haar Hamburgsche matrozenlied „Bei mir kannst du vor Anker gehen" ruiken we zeebries, teer en tabak, Een chansonnière vaiVs-.,groot formaat, die een van Europa's eersten kan worden." Waarom ook zouden chansonnières van internationalen faam geen Nederlandschen mogen zijn? (/-'oio's Godfried d,- Grool)'
(nr. 9) ^-CINEMA 6» THEATER
J
'^■^^^■PPIipPft^s^p a^,, J,lllll)„mp^mJlwap^
VAN VROUW TOT VROUW HAASTIGEN. En dan wordt nog gezegd, dat gelijknamige polen elkaar afstooten! Nauwelijks heb ik enkele grieven gelucht — ik beklaagde mij onlangs immers over schouwburgbezoekers, die te laat komen en dan allerhand stoornis veroorzaken — of de redactie stuurt mij een brief van een lezer, die óók grieven heeft. Deze lezer woont in een vrij groote provincie-plaats en beklaagt zich niet over de laatkomers, maar over de vroeg-wegganers onder de schouwburg- en concertbezoekers. En eigenlijk is dit ook weer niet het juiste woord. Het was grappig zijn brief te lezen, omdat die een typisch kijkje gaf op sommige gewoonten, die blijkbaar ,,in de provincie" bestaan. „Kleine stadslucht", bromde mijn man, toen ik hem het epistel voorlas. U weet, dat hij uit een kleine stad afkomstig is en daarom meent expert te zijn op alles wat een kleine stad betreft. Waarmee niet is gezegd, dat de plaats, waar mijn briefschrijver woont, een stad-in-zakformaat is. Ik noemde ze immers al een tamelijk groote provincie-plaats. Nu dan, daar schijnt het in de concert- en schouwburg-zaal tijdens het tweede gedeelte van een voorstelling of concert een druk heen en weer geloop te zijn. Heeren staan op, .wringen zich voorbij de zittenden in dezelfde rij, stappen de zaal door, gaan naar de vestiaire om jassen en mantels van zich en „hun dames" te halen, komen bepakt en beladen de zaal weer binnen, stappen ze door, gaan weer, vóór de zittenden heen, de rij in en wringen zich naar hun plaats om daar, als lastdragende ezels, het eind van den avond af te wachten. Ze hebben dan den triomf hun dames ijlings in haar mantels te kunnen steken, zichzelf met een jas te omhullen en kant en klaar gereed te staan voor den aftocht, wanneer het
scherm voor de laatste maal valt, rasp. de dirigent voor het laatst het dirigeerstokje omlaag laat gaan, en alle anderen nog den strijd bij de vestiaire moeten beginnen. Dat is waarlijk een dwaze gewoonte! In mijn stad, die werkelijk een gróóte stad is, doen wij dat anders. Als wij tijdig gejast en gehoed willen zijn om naar de laatste tram te stormen, gaan wij die attributen al in de pauze halen. Dat moest men elders ook doen. Er is zeker alles voor te zeggen aan de hinderlijke gewoonte om tijdens een concert of voorstelling heen en weer te loopen, een eind te maken, eenvoudig door den vestiairejuffrouwen te verbieden anders dan tusschen twee bedrijven in bewaring gegeven kleeding te overhandigen. Overigens kan ik het den menschen, die maatregelen nemen om tijdig den schouwburg te verlaten, niet kwalijk nemen. Je moet maar ver weg wonen en kans loopen de laatste tram te missen! Al moet ik toegeven, dat er vroeger, toen er nog volop gelegenheid was naar huis te komen, óók altijd van die haastig gebakerde lieden waren, die er een soort wedstrijd van maakten in den kortst mogelij ken tijd het gebouw uit te komen als het doek voor het laatst gevallen was. Anderzijds moet ook toegegeven worden, dat heel vaak de vestiaires te klein en de bedienende juffrouwen niet talrijk genoeg zijn om alle menschen vlug weg te helpen. Daar moest nog iets op gevonden worden! Zoolang dat niet het geval is, zullen de bezoekers zich wat moeten beheerschen en zeker anderen niet lastig vallen om zelf eerder dan een ander weg te kunnen zijn. THEATERBEZOEKSTER.
HROTSVITs DRAMA's Toen in de eerste eeuwen van het Christendom, na den ondergang van het Romrinsche rijk, de Romeinsche en Grieksche drama's in vergetelheid raakten en slechts de pantomimische kluchten voortleefden, bestreed de
clerus uiteraard ook deze overblijfselen van het wereldsche drama. Slechts kloosterlingen namen bij hun studie van de klassieken kennis, en onder hen was in de tiende e-uw ook de non Hrotsvit in het klooster te Gandersheim (vandaar bekend als Roswitha van Gandersheim). Zij was zeer ontwikkeld en schreef, toen zij nauwelijks twintig jaar was ^.zij is waarschijnlijk in 935 geboren — legenden in versvorm, o.a. „Theophilus", waarin voor het eerst het Faust-motief wordt gevonden: het verbond met den duivel. Omstreeks 960 ergert haar bij de studie zijner werken de Romein Terentius (185—159 v. Chr.), van wien zes blijspelen ons bewaard gebleven zijn en die ook op onzen Hooft en Bredero grooten invloecj heeft gehad. Hrotsvit wilde dit heidensche werk als lectuur overbodig maken door er iets beters voor in de plaats te stellen, en zij schreef f en aantal drama's (in het Latijn natuurlijk), waarin askese het hoogst» th-ma is, verheerlijking van den Heiland en alle Christelijke deugden, bekeering van heidenen. Schreef Terentius echter tooneel, zij bracht het niet verder dan tot dialogen; overigens logisch, daar er immers geen tooneel gespeeld werd (slechts de mysteriesielen kwamen op, de tconeelmaH?' voorstelling van bijbelsche geschiedenis) en zij beoogde Itcluur te geven, hoewel meenende tegelijk Terentius' stijl na te volgen. loch is zij van belang in de geschiedeijis van het drama, en daarom zal zoowel hij, die zich voor deze geschi-denis interesseert, als hij, die in ruimer standpunt belangstelling heeft voor de middeleeuwsche litteratuur, het kleine boekje welkom heeten, dat als nr. T,2^li verschfen in de beroemde Reclams Un'vc-salBibliothek: „Dramen" van Hrotsvit von Gandersieim, Dr. Fritz Pr isl heeft dit boekje van een historische en litteraire inleiding voorzien en de reeds vroeger uitgegeven _ Duitsche vertaling door Ottora^r Piltz van Hrotsvit's „drama's" aangevuld met eenige fragmenten uit de historische epiek, door Hrotsvit na deze drama's geschreven. Ook Hrotsvit's eigen inleiding tot de drama's werd opgenomen. De werkies snelen meestal in den Romeinschen tijd. in den tyd der eerste Christenen. Zoo bijvoorbeeld „De bekeering van den veldheer Gallikan" onder Constantius en Julianus den Afvallige (die er biden ook in voorkomen); „Agape, Chionia en Irene", spelend in den tijd van Keizer Diocletianus; „Fides, Spes en Karitas", met keizer Adrianus en den prefect Antiochns. In een ander drama „Drusiana en Calimachus", spelend in Ephese, treedt de apostel Johannes op, en in „Thaïs" wordt de hetaere van dien naam door den kluizenaar Pafnutius bekeerd. De inderling in acten en scènes en eenige regie-aanwijzingen stammen van den vertalir en zün dus •>!»♦ van Hrotsvit/ die immers niet voor het tooneel schreef en geen enkele tooneel rvaring had; ter btvordtr.ng van het begrip der drama's verdienen zij waardeering. JOH. T. HULSEKAMP
TUSSCHENSPEL VAN HET RUYS-ENSEMBLE .•
VAK HülSRiECHT TOT BOEKEmRM EEN NIEUWE ROL VAN COR RUYS De „mysterieuze klucht" van Werner Bernhard, welke het gezelschap van de beide broeders Ruys thans op zijn programma heeft genomen, is zeker niet een van die blijspelen, die u overrompelen door zijn knappe vondsten en door de geraffineerde geestigheid van zijn dialogen. Nies van dat alles. Het is een stuk, dat is opgebouwd rondom de verwikkelingen, voortvloeiende uit het niet-tevinden-zijn van het testament van wijlen graaf Robert von Drohneck, boekenwurm bij uitstek. De geheele familie, kennelijk de laatste en dwaze afstammelingen uit een oud en dwaas geslacht, is daarom tezamengekomen op het kasteel van den overledene, dat den volgenden dag zal worden geveild: graaf Hubert von Drohneck, gravin Clothilde von Drohneck, gravin Laura von Drohneck. Dan is er nog een meneer uit Berlijn, die zich voor den advocaat van den gestorven graaf uitgeeft, en Bobbie Graaf, bediende van een makelaar in onroerende goederen, die door zijn patroon er op uit is gestuurd om het kasteel te koopen, doch door iedereen voor graaf Bobbie, den zoon van graaf Robert wordt gehouden. Bobbie Graaf behoort ook al tot het gilde der boekenwurmen en daardoor is hij een van de eersten, die in de gaten krijgt, dat er in de tienduizend boeken van de bibliotheek van het slot Drohneck waardevolle papieren zijn verborgen. Hoe het dan verder afloopt, dank zij het optreden van den notaris, en hoe allen aan het noodige geluk in het materieele en in de liefde komen, dat is de pointe van het stuk, waaraan men één bijzonder goede eigenschap zeker niet kan ontzeggen: het wordt naar het einde toe steeds levendiger en aardiger en het eindigt vrij origineel op het juiste oogenblik. Het is overigens verwonderlijk wat Cor Ruys en de zijnen er van weten te maken. In de eerste plaats de leider van het gezelschap zelf, die ook ditmaal het stuk heeft vertaald en bovendien de regie voert. Ruys heeft iets van den „commedia deirarte"-speler over zich en in een klucht als „De Boekenwurm" komt die zijde vari zijn talent dudelijk naar voren. De improvisatie ligt hem, ze is een wezenlijk kenmerk van zijn spel en de
oogenblikken, waarop hij niet improviseert, waarop hij, uiteraard gebonden als hij is aan den tekst van zijn rol, het niet kan doen, geeft hij zich toch op zoo'n wijze, dat de toeschouwer kan veronderstellen, met een improvisatie te doen te hebben. Cor Ruys zou Cor Ruys niet zijn wanneer hij ook hier weer niet zijn geheele arsenaal ten toon spreidde, zijn telefoongesprekken, zijn druk gebarend stomme spel van den man, die om de één of andere reden niet kan zeggen wat hij zou willen zeggen, zijn zonderlinge woordkoppelingen („ik ben niet zoo erg ik-hou-zoo-verschrikkelijk-veel-van-u-erig"), de vriendelijke manier, waarop hij maatschappelijke grofheden debiteert, enzoovoorts. Men kent het van hem en men wordt, soms ondanks zichzelf, altijd weer werkelijk geboeid door het gewoon-menschelijke, dat hij ook aan een betrekkelijk onbeduidend kluchtpersonnage weet te geven. Pierre Myin vertolkt zorgvuldig en volslagen dwaas den senielen graaf Hubert von Drohneck; Mies Elout is een prent van een havannah's rockende en stand ophoudende gravin Clothilde en Joke Wells maakt de jonge gravin Laura met haar afzichtelijk geaffecteerde spraak tot een onuitstaanbaar creatuur; prachtig bijvoorbeeld zooals ze meer over het tooneel zwemt dan loopt. In tegenstelling tot deze grafelijke geestelijke verloopenheid staat de eenvoud van de domestieken: Elly van Stekelenburg als de huisjuffrouw Helene Becker, eenvoudig en oprecht haar genegenheid voor den makelaarsbediende koesterend ; Minny Koors als Annuschka, het dienstmeisje, dat zich gaarne laat kussen, doch dat op .andere avances ongaarne reageert, en Gerard Schild als Ulrich, de voorbeeldig trouwe huisknecht. Willy Ruys speelt den geheimzinnigen meneer uit Berlijn iets te weinig schurkachtig en wat te bedeesd en beschaafd om 's mans zwarte verleden geloofwaardig te maken, en tenslotte is er Anton Ruys als de notaris, die zijn broer en de verdere familie, zooals dat nu eenmaal des notaris is, behoorlijk in de contanten vermag te zetten. Alles bij alles genomen is ook „De Boeken
BIJ DE FOTO'S: Rechtsboven: Bobbie's entree. — In den cirkel: Cor Ruys en Elly van Stekelenburg in een gezellig babbeltje. — Onder: De erfgenamen vergaderen in de bibliotheek. (Fo"''s Kramer)
Neem „AKKERTJE De Nederlandsche Pijnstiller
Alleen Vasenol verlangen
goed voelt, als deze kleine hier. Behandelt U daarom met bijzondere zorg de teere huid met
Vasenol
Wond- en Kinderpoeder
CINEMA & THEATER — (nr. 9) 18
19 (nr. 9) —
CINEMA <&• THEATER
wurm" weer een stuk, waarvan men in deze bezetting wel een keer kan genieten. Maar na het zoo veel fijnere en meer psychologische „Johan..., uw onderdanige dienaar" moet men het maar liever als een soort tusschenspel beschouwen. Begin Maart komt Ruys in Amsterdam met de „première" van een stuk, dat hij achttien jaar geleden ook al heeft gespeeld en dat hem bij herlezen onlangs weer trof als ,,een comedie, waar iets van te maken valt" : „Die brave Brotonneau" van het duo Robert de Fiers en G. A. de Caillavet, een blijspel waarin vóór hem reeds Willem Royaards en Jan C. de Vos de hoofdrol hebben vertolkt. A. GLAVIMANS.
■
■
!
ERODENT zorgt voor uw gezondheid! w iiiii.„ii
m
iiiiiniii
in". lil Ullllil
I i
Een goed gebit is de eerste eisch voor een goede gezondheid, 's Morgens en 's avonds (maar vooral 's avonds!) poetsen met Prodent tandpasta, welke het dispergon tegen tandsteen bevat, is van het grootste belang voor uw tanden I Die eenvoudige zorg voor uw gezondheid verzekert u bovendien van een prettig aantrekkelijk voorkomen. Is dat alles niet van onschatbare waarde?
PRODENT de heerlijk schuimende tandpasta
NV. PROD EN TA
P 15'
i
1
Ik houd van handen. Ik kan er minutenlang naar kijken, iederen trek bestudeeren, den blik laten glijden langs de smalle, rechte vingers, den ovalen, bleekrozen nagel, naar de zich soms onder een greep zwellende ader. Ik kan de lijnen volgen in handen, haar grillige zekerheid bewonderen. Zij kruisen elkaar, loepen evenwijdig of raken elkaar, een net van kleine rimpels. Een geheimzinnig schrift, waarin — wie weet — veel geschreven staat. Wat ik niet kan lezen, wat ik ook niet wil kunnen lezen. Ik kan mij slechts verdiepen in de teugellooze fantasie van mijn eigen wezen. Ik houd veel van mijn eigen handen. Ik bewonder ze, wanneer ze lang en gestrekt of in soepele, rustende houding, bleek uit het donker van mijn smokingmouwen komen. Ik ken haar vele houdingen, gebald in woede, -gestrekt in onderdanigheid, rustend, in genietend zwijgen, grijpend in mannelijke kracht, streelend in liefdevolle toewijding. Altijd kijk ik naar handen. Van de menschen, die ik ontmoet, van degenen, waarmee ik praat, die ik haat en die ik liefheb. Ik ken hun handen, zooals een ander hun oogen kennen zou, of den trek om hun mond, of den nadenkenden rimpel boven hun neus. Mijn handen verzorg ik, vertroetel ik, liefkoos ik soms, want zij zijn trouwe spiegels van mijn wezen. Ik ben trotsch op mijn handen. Ja, ik heb een zwak voor mooie handen ... Was het daarom, dat ik de mijne naast de bleeke vrouwenhand legde, die rustte op de balustrade tusschen onze beide loges? Het was een mooie, linker vrouwenhand. Zij fascineerde mij, meer dan hetgeen op het tooneel geschiedde. Bleek als een witte bloem, smal en teer en toch opvallend zelfbewust rustte zij daar. Het ovaal van de gave nagels, langwerpig en verzorgd, was bleekroze gelakt, teer kwamen de maantjes bij de zuivere nagelriemen te voorschijn. Lichtblauw en vaag trokken de adertjes hun Wegen onder de witte, doorschijnende huid, waaronder in zachte rondingen de spieren rustten. De handwervels, nauwelijks zichtbaar onder het huidoppervlak, trilden bij de geringste beweging.... Het was een hand, die aan,een, duif deed denken, die van ver een liefdesboodschap brengt. Een hand.
die aan een liefdesgedachte herinnerde, zoo zuiver, dat zij leeg aan wenschen schijnt. Een hand, die men in de zijne neemt, tusschen twee sterke mannenbanden, zooals de mijne, en zachtjes, zachtjes streelt. Voorzichtig, als hield men een porceleinen kunstwerk, inplaats van een levend wezen met kloppenden pols en warme, zachte huid. Ik keek er lang naar. En hoe meer ik keek, hoe beter ik mij kon voorstellen, hoe de bezitster wel moest zijn. Groot en slank en zelfverzekerd, met die kleine vleug van vrouwelijke ingetogenheid, die bij vele mannen voor1 mij, al hun verstandige gedachten deed samenballen tot een groote, levenswarme begeerte. Een vrouw, met gevoel voor schoonheid, een vrouw met gevoel voor handen..... Waarom dacht ik dat ? Ik weet het niet. Wie is in staat te kijken, dieper en dieper wanneer zijn redeneeringen op den spiegel van het onderbewustzijn stuiten? En ik zag haar gezicht: klassiek en mooi.... en koel ... tot op dien kleinen weemoedigen trek om den mond, die zich in een koengebogen lijn welfde, die soms moest trillen van emotie — een mond. dien men na den eersten kus nooit meer vergeet.... Ja, haar mond en haar banden, die moesten harmonieeren. En ik voelde mijn hart luid kloppen. . . . was het oogenblik gekomen ? Behoedzaam legde ik mijn hand op de hare. Het was een nauwelijks raken. Vlak daarop lag zij weer roerloos en stil. Doch ik had gezien hoe een fijne, verlangende siddering over de hare was gegaan, zooals een windzucht door het riet. En glimlachend legde ik mijn hand weer op de hare. Met haar heele gewicht, en zij bleef daar rusten. Als kleine gave dingen voor zich staken alleen nog maar haar roze nagels onder mijn handpalm uit. Wij zaten minuten zoo, ieder in onze eigen loge, in het donker van den schouwburg. Haar warmte drong in mijn hand, gaf mij een wonderlijk vertrouwd gevoel, alsof ik bij haar hoorde, en haar altijd had gekend. Het was, of het een hand van mij werd, of ik er een bij had gekregen," zoo voelde ik Jjaar^ bezit. En ik kromde haar vingers en strekte ze weer, met zachten druk van mijn eene, despotische
CINEMA & THEATER —. (nr. 9) 20
—
hand. Zij gehoorzaamde, zacht en onderdanig, het was als een gehoorzamen aan een innerlijke harmonie van haar en mij. Door de hooge afscheiding der loges, die vlak vóór ons in de balustrade overging, zagen wij elkaar niet, maar wonder boven wonder was het verlangen daarnaar ook klein en levenloos. Ik voelde een gaaf geluksgevoel in mijn wezen, dat ik nog nooit bij het begin van een liefdesavontuur zoo bevredigd had ondervonden. Een dankbaar gevoel doordrong mij en slechts dit kleine verlangen : met mijn ändere hand haar ook liefkoozen. Haar gevangen houden in mijn greep, als een kloppend, levend iets. Zij liet gewillig toe, ik voelde, hoe zij in het geheel niet tegenstribbelde. Zij lag voor mij als een geschenk, een gave, gave hand, aan een smallen, witten pols, waar slechts een eenvoudige platina armband met helle brillanten een zilverige schittering omheen trok. Zacht hield ik haar en het geluk klopte wild in mijn binnenste. Ik begreep mij zelf niet meer. Ik streelde haar en legde mijn geheele hart in die kleine, vluchtige aanrakingen. Voelde, hoe zij beefde, als een angstig gevangen vogel, bij deze liefkoozing. En een warm medelijden doorstroomde mij om dezen kinderlijken angst, een verteedering, die mij ertoe bracht mij over haar heen te buigen en een zachten, warmen kus op de vaag naar jasmijn geurende huid te drukken.... Toen voelde ik, hoe de hand zich bevestigend om de mijne sloot, met alle fijne, smalle vingers, warm en vol overgave. Nog nooit werd een ,,ja" üoo duidelijk en warmvoelend gegeven.... Lang zat ik zoo, streelde de gladde, donzige zachte huid. Voelde haar slagader met een van mijn vingers en kende plots het
W«W,
i
«
■
.
>
«pp
felle rhythme van haar stroomend bloed. Het was als een klein geheim, dat ik ontdekt had. Het klopte tegen mijn vingers als het verlangen voor de poorten van mijn geluk . . . Tegen mijn vingerSj die haar pols vast omsloten .... Toen de lichten in de zaal weer straalden, een luide klappende menigte een tumult en een lawaai teweegbrachten, waarvoor iedere teedere gedachte op de vlucht sloeg, liet ik haar pas los. Zij trok zich terug, aarzelend en bedroefd.... Den platina armband met de fonkelende brillanten heb ik natuurlijk in mijn zak gestoken. En toen ik nog tijdens 'het applaus de loge verliet en mij naar huis spoedde, had ik droomen als in een doorwaakten lentenacht ..." De rechter sloeg zijn acten dicht. Hij glimlachte ondanks zich zelf. Er is nog romantiek! Zelfs in het leven van een schouwburgrat! CIL1 CHLEBNA.
OP REES ?
„UNICUM
i>
is een gezellig blad Op de stations Aan de kiosken
22H et.
(Teekening Eline V. Eykern)
Bezoe kt
nu
allen
het
BAR- CABARET 1
WIM DU BEAU VAN WOUSTRAAT 4-6
HET INTIEME CABARET VAN ZUID ledere avond half acht — Zondagmiddag van 3-6 matinee
i ^^^■^^^■^■^.->:-:-^^^^:-AJx.^s!^ ^ä,, .-LWXM». «^V^-. -V.-.^-.^-^-V-
Geprolongeerd wegens overweldigend succes
Het monumentale Italiaansche lilmwerlc
DE IJZEREN KROON
A'daun,
(La Corona di Ferro)
Geprolongeerd wegens overweldigend succes
Hel monumentale Italiaansche filmwerk
DE IJZEREN KROON
PÜM-I 21 (nr. 9) — CINEMA & THEATER
(La Corona di Ferro)
mam
———
""■,™
i-'1" ii • lWl■pw^wp^Bll^wm■l■lBBP»WWpn^^»w«*««-|w''«•••w|■■■*«-■l*■l•l '"• ■■»«»"■""."•""'■-•'
^|J.ULlWm!^
Theoter- en Fllm-anecdoten De naam R. A. Stemmle is onzen lezers niet onbekend. Hij regisseerde tal van films, schreef voor zijn eigen en vele anderer films het draaiboek, en hij is als regisseur ook in het tooneelleven thuis. Zooals ieder, die in film- en tooneelwereld een werkzaam aandeel heeft, hoort hij tal van anecdoten en maakt hij evenveel grappige voorvallen mee, die nieuwe anecdoten geboren doen worden. Hij heeft er een liefhebberij van gemaakt dergelijke gevalletjes op te schrijven, en ze werden gebundeld uitgegeven in twee boekjes, die ons weliswaar niet op iedere bladzijde nader brengen tot de film- en tooneelspeelkunst, maar vaak toch een aardig licht — beter lichtje — werpen op de kunstenaars. En toch.... achter vele anecdoten schuilt, voor wie verder denkt, een diepere grond of een flits van een kunstbelijdenis ! De beide boekjes heeten „Die Zuflöte" — getiteld naar de anecdote, die toevallig of met opzet de rij opent — en „Aus heiterm Himmel" — een titel, die het wezen van een goede anecdote typeert: zij moet een pointe hebben als een donderslag uit helderen hemel. (Beide boekjes verschenen bij F. A. Herbig Verlagsbuchhandlung, Berlin, en werden geïllustreerd met caricaturen van E. O. Flauen). In voorgaande nummers van ons blad hebben wij enkele anecdoten uit deze bundeltjes overgenomen. Wij willen er hier. ter staving van het bovenstaande, nog enkele citeeren, waarbij wij uiteraard alleen de kortste kunnen kiezen; verscheidene zijn voor citeeren te lang. Toen Hans Moser door het meisje eens gewekt werd met „Mijnheer Moser, het is negen uur", riep een slaperige stem terug: „'s Morgens of 's avonds?" „Op de planken, die werkelijk de wereld beteekenen — want men kan er de wieg èn de
doodkist voor het succes uit timmeren — stond een jong acteur. Hij beweerde „van goede komaf te zijn" en vond met de andere leden van het gezelschap weinig contact. Hij beklaagde zich bij den indendant Eugen Klöpfner over de toon, die zijn collega's tegen hem aansloegen. „U hebt volkomen gelijk," antwoordde Klöpfner en klopte hem vaderlijk op den schouder: „Acteurs zijn verschrikkelijke lieden. Weest u maar blij, dat u er geen bent"...'." „Horst Caspar" — een der talentrijkste der jongere Duitsche tooneelspelers, dien wij het vorige jaar in ons land zagen als Tasso bij de opvoeringen door het Wiener Burgtheater — „vatte op een Kerstavond moed en vroeg zijn vader hem een wensch te mogen uiten. „Ik wil graag naar het tooneel, ik wil acteur worden. Toe vader, zeg niet: neen I" Maar zijn vader werd kwaad: „Ben je gek? Heb ik daarvoor zooveel schoolgeld uitgegeven, gespaard, alleen aan jou en je toekomst gedacht, dat jij mijn eerlijken naam op de planken te schande maakt? Neen! Basta I" „Maar vader, als ik dan onder een vreemden naam optreed, onder een pseudoniem?" „Onder een schuilnaam?" Vader Caspar werd nog kwader. „En als je dan later beroemd bent, weet geen mensch, dat ik je vader ben."...." „In de filmcantine litten twee meisjes van het ballet. „Kijk, daarginds zit Elvira. Zullen we haar vragen bij ons te komen zitten?" vraagt de een. „Laat haar toch, zij is vervelend. Ze weet alleen maar feiten," meende de ander." „Bij Paul Lincke komt een jonge componist binnen, die hem opgewonden vertelt: „Ik heb het bereikt. Ik krijg de gelegenheid de muziek voor een groote film te schrijven. De oude meester heft den wijsvinger op: „Pas dan op, jonge man! De gelegenheid maakt den dief". ..." Bij welk woord wij op heeterdaad betrapt het hoofd buigen, nu beide boekjes ons de gelegenheid boden er iets uit te... . citeeren! JOH. T. HÜLSEKAMP.
ANTIGONE BIJ HET AMSTERDAMSCHE THEATERBEDRIJF. De afdeeling Tooneel van het Amsterdamsche Theaterbedrijf heeft Sophocles' tragedie „Antigone" in studie genomen. Cor Hermus voert de regie. De titelrol wordt vervuld door Vera Bondam, de rol van Ismene door Aline Markus. Kreon wordt gespeeld door Louis van Gasteren, Haemon door Johan Schmitz en Tiresias door den regisseur. Voorts speelt Frits van Dijk den Bode, Nel Snel de Euridice, Guus Hermus den Wachter en Kees van lersel den tweeden Bode. John Gobau, Joh. te Wechel, Cor Dommelshuyzen en Willem de Vries zijn de Thebaansche grijsaards.
HONEGGER TOONEEL.
WERKT
VOOR
FILM
EN
Pierre Blanchar, een der coryphaeën van de Fransche filmkunst, werkt op het oogenblik aan een film, die geïnspireerd is door een roman van Toergenjef. Bij deze film, die „Secrets" zal heeten, wordt muziek gecomponeerd door den bekenden musicus Arthur Honegger. Honegger schrijft ook de muziek voor een andere Fransche film: „Capitaine Fracasse", geregisseerd door Abel Gance. Niet alleen voor de film, doch ook voor het theater componeert Arthur Honegger: voor Jean Giraudoux' „Sodome et Gomorrhe" en voor een nieuw stuk van Paul Claudel „Soulier de Satan" schrijft hij de scène-muziek. En tenslotte werkt de componist nog aan een „Passion", een passiespel, dat voor het eerst in Zwitserland — het land, waar deze van geboorte Fransche kunstenaar woont — opgevoerd zal worden.
BB
RAADSEL-VARIETE Oplossingen der onderstaande opgaven zende men — liefst op een briefkaart .— uiterlijk II Maart a.s. aan den „Raadsel-regisseur", Redactie „Cinema & Theater", Paulus Potterstraat 4, Amsterdam-Z. Op de adreszij de te vermelden: „Raadselvariété II Maart". Onder de inzenders van ten minste twee der drie opgaven worden verloot: aen hoofdprijs van ƒ2.50 en vijf troostprijzen van ƒ I.—.
VOORZETRAADSEL
CIJFER RAADSEL
Elk der onderstaande woorden krijgrt door het voorzetten van één letter een andere beteekenis. Bij goede invulling: vormen de voorgezette letters in aangegeven volgorde den naam van een filmster, aar, om, amen, ris, ram, ar, eer, den, egel, raaf.
2—4—3—6 = karakter 7—\2—3—11—12—13 — samendrukken 1—9—10—11 — omhulsel van stroo om flesschen 8—4—5 = vischsoort. Van 1 tot met 13 leest men, bij goede oplossingen, den naam van een filmster. (Inz. G. Sckuckman, Amsterdam),
ALLES VERGETEN EN VERGEVEN Niet iedereen weet, dat A dele Sandrock (18631937) niet slechts een groot tooneelspeelster en later een uitstekende filmactrice was, doch dat zij ook de aspiratie had om als zangeres uit te blinken. Haar zang was, zooals zij zelf meermalen zeide, haar bijzondere liefhebberij, maar gelijk het nu eenmaal met liefhebberijen vaker pleegt te gaan, verdroeg zij niet meer dan de atmosfeer van den huiselijken-kring. . . . Nadat Adèle langen tijd had geoefend, achtte zij haar zangkunst rijp voor de openbaarheid. Den uden Augustus 1904 trad zij te Ischl op, waar zij Gretchen in „Faust" zong. Haar stem was echter te zwak en het resultaat was droevig. Deze mislukking woog des te zwaarder, omdat keizer Franz Joseph onder de bezoekers was. Eenige dagen later verscheen in het Weensche humoristische blad „Der Floh" een advertentie, waardoor de ontstemming zoowel by Adèle als bij het publiek spoedig vervloog.
FILMSTER-VISITÉKAARTJES-RAADSEL In onderstaande visitekaartjes is telkens een naam van een filmacteur of -actrice verborgen: U. Ruigh, Best Bart ter Huwe, Assen G. Nab, Mourik J. I. G. Slim, Annen Ir. A. Faus, Deil. M. L. Dilly, Groenlo I. Zeutelok, Maarn W. Dutgau, Vaals W. Smids, Marken Berti W. Buig, Hedel.
Een bekend Fransch componist was gestorven. 'Zijn neef, die ook componeerde, ging naar Rossini om dezen een treurmarsch voor te spelen, dien hij voor de begrafenis van zijn oom had gemaakt. Rossini hoorde het stuk kalm aan. Toen de jonge man hem tenslotte zijn oordeel vroeg, zeide Rossini: „Wat zal ik u zeggen, m'n waarde. Ik geloof, dat het beter geweest zou zijn, als uw oom den marsch had geschreven en u . . . ! Hij behoefde zijn zin niet te voltooien, want de aspirant-componist had overhaast de beenen genomen .... (Deutsche Ztg. i. d. Niederl.)
van 18 Febr. (no. 6) Roulette-raadsel- Markt, schip, in, ademen, vonk, vrij, d.i., to, mars, orde. Marktschip, inademen, vonkvrij, dito, marsorde. — Marina von Ditmar. W oor drang se hikken. Gruizel, verstekkaart. schrijven, lispelen, bijna, smullen, bederven. — Gusta ChriSpijn— Mulder. Letterraadsel. Otto Wernicke.
PRIJSWINNAARS Hoojitrijs: Mej. C. T. te Edam. Troostprijzen: Mej. T. S. te 's-Gravenhage; M. C. v. d. S., Haarlem; H. J. v. d. L. te Schiedam; T. D. te Den Burg; J. P. te Utrecht. TWEE PREMIÈRES BIJ HET NOORD-HOLLANDSCH TOONEEL.
De advertentie luidde: „Adèle I Keer terug, alles vergeten en vergeven I — De tooneelspelkunst". (Illustrierter Beobachter). NIET VRIENDELIJK, MAAR WEL EERLIJK.
OPLOSSINGEN
Binnenkort — waarschijnlijk reeds in Maart — gaan bij het Noord-Hollandsch Tooneel twee stukken in première (wij hebben reeds aangekondigd, dat deze in studie waren genomen). In Shakespeare's „Twee Edellieden van Verona" (in de vertaling van Dr. Burgersdijk) spelen mede: Carl Veerhoff, Jan Hageboud, Ton Van Otterloo, Jo van Erp, Willem van der Veer, Jean Stapelveld, Karel Baars, Henk Sluyter, Jan Jaspers, Sheila Clarys, Alma van Brussel, Joke Busch, H. Kemler, Frans van Emmerik, Theo van Duyn. Voorts wordt opgevoerd het blijspel „Wittebroodsweken" van Paul Helwich (vert. Jan C. de Vos). Hieraan werken mede: Jan C. de Vos, Willy de Vos-Dunselman, Tine Opscholtens, Gusta Chrispijn-Mulder, Just Chaulet en Cilly Bach.
Zoo juist verschenen
L.A CU BAX A Leidschestraat \52
-
ADAM
4 December heropend Jopie van Delft zingt met Jaap Streefkerk's trio
ff
>o£>*^ J~ MUNTPLEIN 10
AMSTERDAM
vanaf 1 JANUARI
„FEMINA" Schaarscher...
ZUINIG STOKEN Een vlot geschreven en rijk geïllustreerde handleiding voor huisgebruik en voor stokers in kantoorgebouwen door G. DE CLERCQ, stooktechnisch adviseur.
f 1.50.- ZAKENWERELD REEKS No. 4 VERKRIJGBAAR
IN
DEN
ROFKHANDEL
N.V. NEDERLANDSCHE UITGEVERIJ ..OPBOUW" Panlus Potterstr. 4 - Amsterdam-Z. - Tel. 98145 - Giro 78676
Gedurende ver- BITTERUUR VAN 4-7 UUR vroegde sluiting ______^^^^___^—_____
maar nog steeds verkrijgbaar. Wij doen ons best om U allen van Wybert te voorzien. Houdt vol. Dan komt U zeker van tijd tot tijd aan een doosje.
Alle soorten OUDE en JONGE GENEVER
Aan de /Wm/n/s«ratie van CINEMA & THEATER Paulus Poitersiraai 4 — Amsferdam Zuid
WBERT CINEMA <S- THEATER
REMBRANDTSPLEIN 44, AMSTERDAM.
(nr. 9) 22
Mijne Heeren. Elke week wil ik op de hoogte blijven van nieuwe films, tooneelstukken, opera's enz. Noteert u mij dus, op de gebruikelijke voorwaarden, als abonné voor toezending per post. Het abonnementsgeld wordt betaald met ƒ 6.50 per jaar*/ ƒ 3.25 per half jaar*//1.625 per kwartaal* en voldaan door overschrijving op uw girorekening 78676. Naam Adres Handteekening te _..._ _ Datum Verzenden in enveloppe als brief of geplakt op een briefkaart *) Doorhalen wat niet van toepassing is. 23 (nr. 9)
CINEMA
& THEATER
Orkest Refreinzang
TONY DIJKMAN LIESJE POONS
met medewerking van THEO VAN BRINKOM en EDDY CHRISTIANI
Het weekblad „CINEMA & THEATER" verschijnt des Vrijdags. Hoofdredacteur: Louis Thijssen, Voorburg (Z.-H.); plaatsvervanger: Joh. T. Hulsekiimp, Amsterdam. — Chef-van-dienst der redactie: R. H. J. Pfaff, Amsterdam. — Redacteur: L. J. Capit, Amsterdam. — Uitgave der N.V. Nederlandsche Uitgeverij „Opbouw", Paulup Potterstraat 4, Amsterdam-Zuid. Alle bijdragen, foto's, teekeningen en redactioneele correspondentie zonder vermelding van persoonsnamen, te richten aan de Redactie, abonnememsopgave en andere administratieve correspondentie aan de Administratie van Het Weekblad „Cinema & Theater", PaulUF Potterstraat 4, Amsterdam-Zuid. Telefoon: 98145, 21511, 21424. Postgiro no. 78676. — I'rijs der losse nummers 15 cents. Abonnementsprijs voor Nederland franco per post /fi.SO per jaar. ƒ3.25 pei half jaar, ƒ l.G2\<2 per kwartaal, bij vooruitbetaling; in plaatsen, waar bezorgers zijn gevestigd, desgewenscht 12Vi cents per week bij bezorging in de week na verschijning. Abonnementen worden stilzwijgend telkens voor dezelfde periode verlengd, indien niet twe» weken vóór afloop schriftelijk opzegging is ontvangen. — Nadruk alleen toegestaan voor korte gedeelten, mits met bronvermelding. — Bij ongevraagde bijdragen slulte men retourporto In.
wn**T&**m*i*mm*rmm9*mm.
B^P^PWï^ps1
HARRY
vmmm
/" Speciale exploitatie van
POHL
ETALEER-VITRINES
speelt
in de Nede rIa ndsche Theaters en Bioscopen
met zijn solisten m. m. van de chansonnière
HENNY HEITMAN bü
ZacoHtäta
VRAAGT
OLGEMEENÉ THEftTER RECLPME ONDERNEMING
501
I
CONDITIESI
I
LAAN VAN N.O., EINDE 33
Vijzelstraat 45 - tegenover Carllon - Amsterdam
TELEFOON 773960
-
VOORBURG
Restaurant A. W. FRIJLINK WAGENSTRAAT naast SCALA
's-GRAVENHAGE Telefoon 116560
HOLLANDSCHE EN
WANNEER DE BOOG GESPANNEN STAAT ONTSPANT HEM IN DE
En het ^
wel
,n
"IfH
gezelligste
HANDBOOGSTRAATI
SKaOÄfeCf)
..Stimmungslokal"
Handboogstraat 17 (b.d. Heiligeweg)
-
DUITSCHE KEUKEN
»(ÖÄi&l". der
Telefoon 33439
-
hoofdstad Amsterdam
DIV. BELEGDE BROODJES
■''
m
Ä m 1 étTM Amjlerdam
Jac. v. Lennepkade 15 Telef. 80940 Willemsparkweg 135 96915 Dintelsfraat 1 96748 Ferdinand Bolstraal 21 26522 Middenweg 15 54289 Den Haag Regentesselaan 60 398849 Musschenbroekstraat 71 181513 Stille Veerkade 46 Haarlem Kruisstraat 17 rood Alkmaar Stationsplein 110 4425 Broek op Langendijk Z.-Scharwoude A 91
^v» bedt* y&vt een iviv
y
Speciaal voor U ontworpen en In enkele welcrn kant en klaar gemaakt! Dat ia lel», wal alleen de MODESTUDIO van liet bekende weekblad Hel Ri|k der Vrouw voor U doell
2500 Leerlingen
»;^*^**\
***«»'•
•r
■. 1 •:
50 Leeraren
De prijs? Vail erg nice: voor slechta f 5.—
ontwerpt
onze
ELKE Isle en 15e der maand aanvang nieuwe cursussen:
teekenarea
bijvoorbeeld reeds een exclusieve
Piano Gitaar Banjo Viool Orgel Cello
japon voor U i een speciaal maatpatroon daarvoor kost slecbls f 2.25! KOMT U EENS KIJKEN?
Accordeon Hawaiian Mandoline Mandola Ukeleie Harmonium
Trompet Klarinet Saxophoon Xylophoon Slagwerk Sfringbas
CLUBLESSEN vanaf fl. 2.50 per maand. Gelegenheid lof sludeeren met gebruik van Instrumenten.
SUBLIEM schriftelijke muzieklessen door het geheele land. Lesgeld f 3.— per maand Verantwoordelijk Ned. Uitgeverij , /6.50 per jaar; losse nummers / 0.15.
Volledige gegevens op blz. 23
P. 1083/4.
CINEMA & THEATER — 23ste Jaargang — No. p — ,6 Februari 1943 ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
;
isaaéyt--
ADOnnemem
voor
JMederland
j.^s:
"^l*}*.
"
•**♦**
A
'