Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap Universiteit Utrecht
Mei 2007
Uitgave: Quality Assurance Netherlands Universities (QANU) Catharijnesingel 56 Postbus 8035 3503 RA Utrecht Telefoon: Fax: E-mail: Internet:
030 230 3100 030 230 3129
[email protected] www.qanu.nl
© 2007 QANU Tekst en cijfermateriaal uit deze uitgave mogen, na toestemming van QANU en voorzien van bronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen.
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
Inhoudsopgave Voorwoord
5
Voorwoord voorzitter visitatiecommissie
7
Deel I
9
1. 2. 3.
Algemeen deel
De onderwijsvisitatie Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap aan de Universiteit Utrecht 11 Het referentiekader 17 Algemene bevindingen 23
Deel II
Opleidingsdeel
25
1. Masteropleiding Logopediewetenschap 27 2. Masteropleiding Fysiotherapiewetenschap 57
Bijlagen
93
Bijlage A: Bijlage B:
95
Curricula vitae van de leden van de visitatiecommissie Programma visitatiecommissie Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap Universiteit Utrecht
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
97
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
VOORWOORD Dit rapport is onderdeel van de kwaliteitsbeoordeling van universitaire bachelor- en masteropleidingen in Nederland. Het doel van het rapport is om een betrouwbaar beeld te geven van de resultaten van de voor beoordeling voorgelegde opleidingen, alsmede een terugkoppeling te geven naar de interne kwaliteitszorg van de betrokken organisaties en als basis te dienen voor de accreditatie van de betrokken opleidingen door de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). De stichting Quality Assurance Netherlands Universities (QANU) beoogt onafhankelijke, objectieve en kritische beoordelingen te laten plaatsvinden en opbouwende kritiek te leveren, zo veel mogelijk uitgaande van een gestandaardiseerde set van kwaliteitscriteria met oog voor specifieke omstandigheden. De visitatiecommissie Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap UU van QANU heeft haar taken met grote toewijding uitgevoerd in een periode die wordt gekenmerkt door de overgang naar de bachelor-masterstructuur. De opleidingen zijn beoordeeld op een grondige en zorgvuldige manier en binnen een duidelijk beoordelingskader. Wij verwachten dat de oordelen en de aanbevelingen in zorgvuldige overweging zullen worden genomen door de betrokken opleidingen, het faculteitsbestuur en het College van Bestuur. Wij zeggen dank aan de voorzitter en de leden van de visitatiecommissie voor hun bereidheid deel te nemen aan deze beoordeling en voor de toewijding waarmee ze hun taak hebben uitge voerd. Ook gaat onze dank uit naar de staf van de betrokken afdelingen aan de universiteit voor hun inspanningen en hun medewerking aan deze beoordeling. Quality Assurance Netherlands Universities mr. C.J. Peels directeur
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
drs. J.G.F. Veldhuis voorzitter bestuur
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
VOORWOORD VOORZITTER VISITATIECOMMISSIE In november 2006 bracht de visitatiecommissie Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap UU een bezoek aan de opleidingen. Dat bezoek kent diepe wortels. Al tijdens een eerdere visitatie Verplegingswetenschap was aan de orde of en hoe deze opleidingen in datzelfde traject gevisiteerd konden worden. Een belangrijke reden voor een dergelijk brede benadering lag in de relatief kleine omvang van de verschillende opleidingen: een samenhangend beoordelingskader en een geïntegreerde beoordelingsprocedure waren in dat kader serieuze opties. Tegelijkertijd verschillen de opleidingen naar hun inhoud: de verschillende vakgebieden zijn niet simpelweg op een hoop te gooien. Daar kwam bij dat de verschillende opleidingen in een verschillende fase verkeerden. Uiteindelijk heeft de Universiteit Utrecht de keuze gemaakt om voor de verschillende opleidingen eigen visitatietrajecten te ontwerpen. Afgaande op de ervaringen van de visitatie van november 2006 lijkt die keuze duidelijke voordelen te hebben gehad. Het bleek in ieder geval mogelijk om de verschillende opleidingen recht te doen, zowel met betrekking tot hun inhoud als met betrekking tot hun ontwikkelingsfase. De commissie werd geconfronteerd met weliswaar kleine, maar tegelijkertijd ook erg enthousiaste opleidingen. Het beeld drong zich op van een kleine groep gedreven wetenschappers die zich een plek moesten bevechten in een grote organisatie, en die extra energie haalden uit die relatief lastige startpositie. Het bezoek verliep dan ook geanimeerd. De gesprekken waren to the point en levendig. De commissie heeft het daarbij bijzonder gewaardeerd dat de praktische ondersteuning van hoog niveau was: dat heeft weliswaar het oordeel niet beïnvloed, maar het verblijf zeker wel aangenamer gemaakt. Zoals uit dit rapport zal blijken, komen de opleidingen naar de mening van de visitatiecommissie in aanmerking voor een accreditatie. De commissie wenst de opleidingen veel succes in hun streven om hun opleiding verder uit te bouwen: de basis daarvoor ligt er en de maatschappelijke behoefte is evident. De commissie dankt alle betrokkenen voor de open wijze waarop ze zich heeft willen laten visiteren – openstaan voor kritiek is immers altijd een lastige opgave. Tot slot wil de commissie het bureau van QANU bedanken voor de voortvarende ondersteuning in de persoon van de secretaris van de commissie, ir. S. van Bruggen. Eens te meer blijkt dat ervaring en inzet leidt tot een efficiënte en daarmee prettig verlopende visitatie. Prof. dr. P. van Lieshout Voorzitter van de visitatiecommissie Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap UU.
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
DEEL I: ALGEMEEN DEEL
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
10
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
1.
De onderwijsvisitatie Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap aan de Universiteit Utrecht
1.1.
Inleiding
Met het oog op de accreditatie van wetenschappelijke bachelor- en masteropleidingen door middel van externe kwaliteitsbeoordeling heeft de stichting Quality Assurance Netherlands Universities (QANU) in het najaar van 2006 de visitatiecommissie Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap UU ingesteld. In november 2006 heeft deze commissie een bezoek gebracht aan de twee masteropleidingen Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, waarvoor de QANU een verzoek tot visiteren had ontvangen van het College van Bestuur van de Universiteit Utrecht (zie paragraaf 1.2). De commissie heeft haar bevindingen vastgelegd in hoofdstuk 3 van deel I en in de in deel II opgenomen opleidingsrapporten, waarbij de beide masteropleidingen apart beschreven en beoordeeld worden. In hoofdstuk 3 van deel I gaat de commissie in op een aantal bevindingen die haar tijdens de visitatie bijzonder hebben getroffen. Hoofdstuk 2 van deel I bevat het door de commissie gehanteerde referentiekader. 1.2.
De betrokken opleidingen
De volgende opleidingen zijn in het kader van deze visitatie bezocht: Universiteit Utrecht 23-24 november 2006 • •
Masteropleiding Logopediewetenschap: deeltijd (CROHO: 66577) Masteropleiding Fysiotherapiewetenschap: deeltijd (CROHO: 66576)
1.3.
De samenstelling en taak van de commissie
De samenstelling van de commissie is door het QANU-bestuur vastgesteld. De betrokken opleidingen en faculteitsbesturen zijn in de voorbereidingsfase in de gelegenheid gesteld om bezwaar aan te tekenen tegen de door QANU voorgestelde conceptsamenstelling van de commissie, een en ander conform C 2.2.1. van het QANU-kader. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt. De visitatiecommissie Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap UU bestond uit de volgende personen: Voorzitter van de commissie: •
prof. dr. P. van Lieshout, lid Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, parttime hoogleraar Universiteit Utrecht;
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
11
Overige leden: • • • •
prof. dr. R. de Bie, hoogleraar Universiteit Maastricht (Fysiotherapie); prof. dr. W. Decoster, hoogleraar Katholieke Universiteit Leuven (Logopedie); prof. dr. M.J. Giphart, hoogleraar Universiteit Leiden; drs. E. Bols, studentlid.
Tot secretaris van de commissie werd benoemd ir. S. van Bruggen van het bureau van QANU. In bijlage A zijn de curricula vitae van de leden opgenomen. Op grond van het instellingsbesluit van de commissie d.d. 22 november 2006 was het de taak van de commissie om op basis van de door de faculteit (opleidingen) aan te leveren informatie (zelfstudierapport en verdere relevante documenten) en door middel van ter plaatse te voeren gesprekken: 1. een oordeel te geven over de verschillende kwaliteitsaspecten van de betrokken opleidingen, zoals beschreven in het QANU-kader d.d. januari 2004; 2. op basis daarvan vast te stellen of de opleidingen naar haar oordeel voldoen aan de criteria voor basiskwaliteit; en 3. de aspecten van de opleidingen te identificeren die naar haar oordeel voor verbetering vatbaar zijn. 1.4.
De werkwijze van de commissie
De commissie hield haar installatievergadering op 23 november voorafgaand aan het bezoek in Utrecht. Van de zijde van QANU zijn met nadruk de bepalingen in bijlage 2 van het QANUkader met betrekking tot de onafhankelijkheid van de leden van een visitatiecommissie onder de aandacht gebracht van de leden. Tijdens de bespreking zijn geen belemmeringen gebleken om het onderwijs van de beide masteropleidingen te beoordelen. Daarmee was de visitatie Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap naar het oordeel van het QANU-bestuur omgeven met voldoende onafhankelijkheidswaarborgen. Er zijn gedurende het visitatietraject geen situaties voorgevallen waardoor onafhankelijkheid van de oordeelsvorming in het geding is gekomen. Alle leden hebben de onafhankelijkheidsverklaring ondertekend. Deze zijn in het projectdossier opgenomen. Vervolgens werden afspraken gemaakt over de volgende punten: • • •
de te volgen werkwijze; de verdeling in globale zin van aandachtsgebieden tussen de commissieleden; vaststelling van de vanuit de QANU aangereikte ‘checklist’.
De commissie heeft in haar startvergadering tevens de concepttekst besproken van het, in het visitatieprotocol voorziene, referentiekader.
12
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
Tijdens haar installatievergadering heeft de commissie ook de zelfstudies besproken en werden specifieke aandachtspunten geïnventariseerd. Na de installatievergadering en het bezoek is het formele instellingsbesluit van de commissie vanuit QANU verzonden naar de daarvoor in aanmerking komende instanties (Colleges van Bestuur, faculteitsbesturen, NVAO, VSNU, Ministerie van OCW et cetera). Vanuit het QANU-bureau is contact opgenomen met de betrokken lokale visitatiecoördinator en in onderling overleg tussen de visitatiecoördinator en de secretaris van de visitatiecommissie is de voorbereiding van het visitatiebezoek ter hand genomen. De secretaris van de visitatiecommissie heeft daartoe ongeveer één maand voorafgaand aan het visitatiebezoek een bezoek gebracht aan de instelling. Daarbij werden concrete afspraken gemaakt over de invulling van het bezoek op basis van het globale dagprogramma dat de commissie had vastgesteld. Ook werd besproken welke materialen ter inzage gelegd werden en welke aan de commissie werden toegezonden. De samenstelling van de studentendelegaties heeft plaatsgevonden door het ‘prikken’ van studenten uit een lijst met alle ingeschreven studenten. Als de uitgekozen student niet beschikbaar was, is volgens afspraak de volgende student op de lijst van hetzelfde jaar geselecteerd. De commissie heeft verzocht om ruimschoots vóór het bezoek toegang te krijgen tot de elektronische leeromgeving van de opleiding. De opleiding heeft de commissie voor het bezoek toegang verschaft door middel van een guest account. De commissie heeft de beschikking gekregen over het visitatierapport van de visitatiecommissie Algemene gezondheidswetenschappen uit 2004. Namens de commissie is bij de voorbereiding van het visitatiebezoek verzocht om tijdens het bezoek inzage te kunnen krijgen in het volgende informatiemateriaal: • • • • • • •
de gebruikte onderwijsliteratuur van de verplichte onderdelen; een representatieve hoeveelheid voorbeelden van gemaakte en gecorrigeerde tentamens; richtlijnen en regelingen voor stages en scripties; evaluatieverslagen van het onderwijs (inclusief jaaroverzichten); gebruikte handboeken kwaliteitszorg; notulen van de opleidingscommissie en examencommissie; beleidsstukken.
Ter bestudering vooraf werden afstudeerscripties en het meest recente beschikbare materiaal op het gebied van alumni-onderzoeken opgevraagd. Het bezoek begon op de eerste dag met een startvergadering en een bespreking van de zelfstudies en de afstudeerscripties. Uit de bij de zelfstudies gevoegde lijst van meest recente scripties had de commissie er ruim vóór het bezoek een aantal geselecteerd en opgevraagd, waarbij was gelet op een goede spreiding naar specialisatie en gegeven eindcijfer. Voor zover dat mogelijk was, heeft de commissie tijdens het bezoek de overige mastertheses en portfolio’s bestudeerd en in de beoordeling betrokken. Na de startvergadering en voorbespreking werden gesprekken gevoerd met verschillende delegaties, zoals de opstellers van de zelfstudie, de verantwoordelijken voor kwaliteitszorg (stuQANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
13
denten apart), de leden van de opleidingscommissie (studenten apart), verschillende groepen studenten (waaronder vertegenwoordigers van studieverenigingen), leden van de wetenschappelijke staf, vertegenwoordigers van de examencommissie, studieadviseurs/-begeleiders, onderwijscoördinatoren, en opleidingsmanagement/faculteitsbestuur. Tijdens het bezoek hield de commissie een ruim van tevoren op brede schaal aangekondigd spreekuur, waar zowel studenten als docenten de gelegenheid kregen om een specifiek punt in een persoonlijk gesprek onder de aandacht van de commissie te brengen. Belangstellenden konden zich daarvoor direct bij de secretaris van de commissie aanmelden. Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt. Bij het bezoek heeft een deel van de commissie een korte rondleiding gekregen om zich een beeld te kunnen vormen van de beschikbare faciliteiten. Na afronding van de visitatiegesprekken heeft de commissie haar conclusies geformuleerd aan de hand van de ‘checklist’. De commissie is bij het toekennen van scores per facet uitgegaan van de in het QANU-kader beschreven vierpuntsschaal. De ingevulde lijst is de basis geweest voor de formulering van de opleidingsrapporten en voor de inhoud van de mondelinge rapportage met het voorlopige oordeel van de commissie aan het eind van de laatste visitatiedag. Beslisregels De commissie heeft voor de beoordeling van de 21 facetten een vierpuntsschaal en de standaard QANU-beslisregels gevolgd. Deze zijn: • • • •
de beoordeling ‘onvoldoende’ wijst erop dat het facet beneden de gestelde verwachting ligt en dat beleidsaandacht op dit punt nodig is; de beoordeling ‘voldoende’ houdt in dat het facet beantwoordt aan de basisstandaard of basisnorm; de beoordeling ‘goed’ houdt in dat het niveau van het facet uitstijgt boven de basis kwaliteit; de beoordeling ‘excellent’ houdt in dat voor het facet een niveau wordt gerealiseerd waar door de beoordeelde opleiding zowel nationaal als internationaal als een voorbeeld van goede praktijk kan functioneren.
Binnen een facet kan compensatie plaatsvinden: een ‘onvoldoende’ en een ‘goed’ kunnen leiden tot het gemiddelde: ‘voldoende’. Per onderwerp is op een tweepuntsschaal een oordeel gegeven: ‘voldoende’ of ‘onvoldoende’. In de opleidingsrapporten is na het laatste facet een overzicht van de oordelen op facet- en onderwerpniveau opgenomen. Uitwerking van de beslisregels Doordat de commissie conform de regels het predikaat ‘voldoende’ heeft gebruikt voor de basisstandaard of basisnorm, zou het oppervlakkig gezien kunnen lijken alsof ze de gevisiteerde programma’s aan de magere kant beschouwt. De visitatiecommissie beoordeelt echter of de gestelde basiskwaliteit binnen de opleiding is gewaarborgd.
14
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
Het conceptbeoordelingsrapport is in commissieverband vastgesteld via een e-maildiscussie in maart 2007. Vervolgens heeft de hoor- en wederhoorprocedure plaatsgevonden, waarbij het rapport voor correctie van eventuele feitelijke onjuistheden is aangeboden aan het betrokken faculteitsbestuur. De commissie heeft de ontvangen reactie bekeken en wanneer daartoe in haar ogen aanleiding bestond, verwerkt in de formulering van het definitieve rapport. Aan het eind van het proces is het rapport nog formeel (via e-mail) voor goedkeuring aan alle commissieleden voorgelegd.
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
15
16
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
2.
Het referentiekader van de commissie
2.1.
Inleiding
De visitatiecommissie heeft als taak een oordeel te geven over het onderwijs dat door de twee zelfstandige masteropleidingen Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap (voorheen afstudeerrichtingen binnen de opleiding Algemene Gezondheidswetenschappen) worden verzorgd. De commissie mag niet volstaan met het geven van oordelen: zij dient ook aan te geven waarop deze gebaseerd zijn. Daarom wordt in dit hoofdstuk het referentiekader van de commissie beschreven. Het eerste referentiekader is uiteraard het QANU-kader met de door de NVAO aangegeven onderwerpen en toetspunten die in het QANU-kader nader uitgewerkt zijn. De meer specifieke invulling van de meest relevante elementen wordt in het domeinspecifiek referentiekader uitgewerkt. Dit referentiekader sluit aan op het referentiekader van de visitatiecommissie Algemene Gezondheidswetenschappen van 2004. De commissie hecht er ook aan te benadrukken dat binnen de kaders de keuze van de opleiding voor haar eigen profiel en doelstellingen nadrukkelijk wordt meegenomen. Respect voor de eigenheid van een opleiding veronderstelt dat in de eerste plaats wordt nagegaan in hoeverre de opleiding erin slaagt de eigen doelstellingen te realiseren. Dit neemt niet weg dat van de opleiding in ieder geval verwacht wordt dat een aantal minimumeisen verwezenlijkt wordt. 2.2.
Domein Gezondheidswetenschappen
Allereerst is het goed om te kijken naar het domein van de Gezondheidswetenschappen, het domein waarbinnen Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap te plaatsen zijn. Het vakgebied Gezondheidswetenschappen richt zich op de wijze waarop de zorgverlening vorm krijgt en kan krijgen. Uit die uitspraak volgt dat Gezondheidswetenschappen twee zaken niet is. Aan de ene kant bestaat er een afbakening ten opzichte van de zorgverlening zelf: Gezondheidswetenschappen betreft geen opleiding tot medicus, psycholoog, fysiotherapeut, logopedist of andere ‘behandelaar’. Aan de andere kant kan het gebied afgebakend worden ten opzichte van disciplines als rechten, economie en beleidswetenschappen. Gezondheidswetenschappen is meer dan toegepaste beleids- of organisatiewetenschap, gericht op een specifieke maatschappelijke sector. Het kenmerkende van het vakgebied zit juist in het vertrekpunt: de wijze waarop individuen en instituties de zorgverlening organiseren en (kunnen) vormgeven. Bij de vraag hoe zorgverlening vormgegeven wordt en kan worden, zijn vele invalshoeken mogelijk. Gezondheidswetenschappen is dan ook naar zijn aard een breed vak waarin veel verschillende benaderingswijzen mogelijk zijn. In de opleiding zal iets van de breedte van het vak aan bod moeten komen, maar een specialisatie en verbijzondering naar bijzondere invalshoeken is even onvermijdelijk als gewenst. Gezondheidswetenschappen valt ook nader te verbijzonderen naar specifieke zorgsectoren. Een eerste indeling is die tussen preventie en de patiëntgeoriënteerde zorgverlening. Preventie omvat een aantal aspecten: gezondheidsbescherming (iets wat steeds meer een internationale QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
17
aangelegenheid wordt), facetbeleid (denk aan gezondheid op de werkplek, de rol van volkshuisvesting en het leefmilieu), en gedragsbeïnvloeding. Ook de wereld van de patiëntgeoriënteerde zorgverlening valt uiteen te leggen in verschillende sectoren: ziekenhuiszorg, eerstelijnszorg, geestelijke gezondheidszorg, zorg voor verstandelijk gehandicapten, ouderenzorg – waarbij de grenzen tussen deze sectoren zeker niet vast staan. Ook nu geldt dat van studenten verwacht mag worden dat ze een globaal beeld van al deze aspecten hebben, en specifieke kennis van enkele deelsectoren opdoen. Behalve kennis van de verschillende aspecten die mede bepalen hoe zorg wordt vormgegeven, moeten studenten ook vaardigheden opdoen die aansluiten bij de te verwachten beroepspraktijk. Waar gezondheidswetenschappen een breed scala aan invalshoeken kent, kent het ook een breed scala aan mogelijke beroepspraktijken. Het feit echter dat het een vak is dat zich richt op de vormgeving van de zorg, impliceert dat veel afgestudeerden een plek zullen krijgen waarin ze juist daaraan hun bijdrage zullen moeten leveren. Voor een deel zal dat zijn beslag krijgen in beleids- en bestuursfuncties. Dat kan op landelijk niveau, maar ook op regionaal niveau. Het kan bij overheden, maar ook bij brancheorganisaties, verzekeraars of patiëntenorganisaties. Voor een deel zal de deskundigheid echter ook worden ingezet binnen zorginstellingen, vaak als staffunctionaris. Met dergelijke beroepspraktijken in het verschiet mag verwacht worden dat in de opleidingen voldoende aandacht gegeven wordt aan het soort vaardigheden dat in deze settingen nodig is om effectief te opereren. Voor een deel zullen afgestudeerden echter ook hun weg vinden in de wetenschappelijke beroepsuitoefening. Van afgestudeerden mag worden verwacht dat ze over de basale vaardigheden beschikken om een dergelijke carrièrelijn verder te ontwikkelen. De positie van opleidingen op het terrein van Gezondheidswetenschappen, waaronder die op het gebied van Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, kan met nog andere woorden getypeerd worden als een positie die vooral haar wortels vindt in het streven naar het verder rationaliseren (of zo men wil: verzakelijken en verbeteren) van de uitvoeringspraktijk. Het kunnen uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek is hiervoor een belangrijke voorwaarde, maar evenzeer ligt het voor de hand dat binnen een dergelijk streven een accent ligt op het inzichtelijk en hanteerbaar kunnen maken van een breed corpus van wetenschappelijke inzichten voor de beroepspraktijk, en omgekeerd op vaardigheden om vragen uit de praktijk, in dit geval de fysiotherapie en logopedie, voldoende helder te kunnen maken opdat ze onderdeel kunnen worden van een proces van rationalisering. Dit algemene uitgangspunt leidt tot een aantal meer specifieke desiderata voor het programma. 2.3.
Het onderwijsprogramma
A. Doelstelling en aard van de opleidingen De masteropleidingen Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap hebben als doel studenten op te leiden tot een academische master op wetenschappelijk niveau. Daarnaast bereiden ze studenten voor op een maatschappelijke loopbaan waarbij de kennis en vaardigheden die binnen de studie verworven zijn, van nut kunnen zijn. Dit betekent dat zowel het wetenschappelijk niveau als de maatschappelijke relevantie worden gegarandeerd. Actuele ontwikkelingen binnen het vakgebied krijgen voldoende aandacht in de opleiding. Tevens geldt dat de student zodanig wordt opgeleid dat hij/zij kan worden toegelaten tot een opleiding die voorbereidt op een promotie. 18
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
De commissie verwacht van de masteropleidingen die in het kader van de visitatie Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap beoordeeld worden, dat zij tot doel hebben: a. kennis van en inzicht te bieden in algemene theorievorming en methoden op het gebied van Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap; b. kennis van en inzicht te bieden in specifieke verdieping ten aanzien van het vakgebied en object van studie; c. kennis van en inzicht in (actuele) vraagstukken in het vakgebied en hiertoe een beargumenteerd standpunt kunnen bepalen; d. bekendheid met enkele wezenlijke gebieden van lopend onderzoek in het object van studie; concepten en waarden op het gebied van studie kunnen hanteren en onderscheiden en debatten op dat gebied kunnen aangaan, inclusief de bewustheid dat kennis beperkingen kent; e. de nadruk te leggen op de waarde van de wetenschappelijke benadering, van inzicht in theorie en methodologie, en van een optiek van relativiteit van interpretaties; f. een kader te bieden waarbinnen de student probleemgericht leert omgaan met de theorie en de verworven kennis, en het verworven inzicht op een wetenschappelijke manier leert toe te passen, ook op bronnen op het betreffende wetenschapsgebied; g. een evenwicht te bieden tussen breedte en diepte van kennis. Doelstellingen en eindtermen algemeen • de eindtermen van de opleiding zijn mede gebaseerd op de wettelijke regelingen, de ontwikkelingen in het wetenschaps- en vakgebied, de arbeidsmarkt voor de afgestudeerden, de kennis omtrent leren en onderwijzen en relevante maatschappelijke ontwikkelingen; • de keuzes die daarbij door de opleiding zijn gemaakt, zijn helder en expliciet vastgelegd in het onderwijsbeleid van de opleiding en vertaald naar het opleidingsprofiel; • de doelstellingen en eindtermen zijn helder en concreet. De eindtermen zijn beschreven aan de hand van bij de studenten waarneembaar gedrag; • in de doelstellingen en eindtermen komt het wetenschappelijk niveau van de opleiding concreet tot uitdrukking; • de eindtermen zijn sturend en richtinggevend voor de inhoud en de vormgeving van het onderwijsaanbod; • doelstellingen en eindtermen zijn zowel geformuleerd op het niveau van de opleiding als op programmafase en cursusniveau; • de docenten werken aantoonbaar in het kader van de eindtermen van de opleiding; • er is sprake van een herkenbare samenhang tussen de eindtermen van de opleiding en de doelstellingen op cursusniveau, programmafase en programmaniveau; • eindtermen en doelstellingen zijn zo geformuleerd dat ze toetsbaar zijn. B. Eindtermen en kwalificaties masteropleiding Studenten die een masteropleiding hebben afgerond in één van de opleidingen die in het kader van de visitatie Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap worden beoordeeld, dienen over de volgende kennis en vaardigheden te beschikken: Kennis • kennis van en het vermogen tot actieve deelname aan de wetenschappelijke activiteiten van de discipline. Dit impliceert voldoende kennis en inzicht voor het zelfstandig opzetten QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
19
• •
en uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek; grondige kennis van en inzicht in de belangrijkste theorieën en de kernbegrippen, de onderzoeksmethoden en -technieken; kennis van de complexiteit en diversiteit van het vakgebied en het vermogen om deze kennis bij de beoordeling van eigen en ander onderzoek toe te passen;
Vaardigheden • de afgestudeerde zal in staat zijn deel te nemen aan een discussie met vakgenoten. Zowel lezen als schrijven, luisteren, spreken en interpreteren is daarvoor noodzakelijk; • actieve beheersing van de onderzoeksmethoden en -technieken van het betreffende vakgebied, zodat de student onder begeleiding zelfstandig onderzoek kan uitvoeren; • gegevens op een diepgaand academisch niveau kunnen analyseren, vergelijken, kritisch toetsen en hiervan op een heldere wijze schriftelijk en mondeling verslag kunnen doen; • in staat zijn de kennis van de verschillende bestudeerde domeinen te integreren. Afstemming op het afnemend veld Afgestudeerden beschikken over voldoende van de genoemde vaardigheden om zelfstandig beroepen of functies te kunnen vervullen op academisch niveau – zogenaamde academische beroepen – waarvoor een wetenschappelijke masteropleiding op het gebied van Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap vereist of dienstig is. Onder academische beroepen worden beroepen verstaan waarin duurzame kennisontwikkeling, -verwerving of -verwerking, onzekerheid (er wordt langdurig gewerkt aan iets waarvan niet alleen de uitkomst onbekend is, maar waarvan ook onzeker is of er wel iets uitkomt dat echt standhoudt) en verantwoordelijkheid samengaan. Academische vaardigheden en attitude Afgestudeerden van de masteropleiding zijn in staat: • • •
zich op het gebied van het object van de studie een oordeel te vormen op grond van onvolledige of beperkte informatie, daarbij rekening houdend met relevante sociaal-maatschappelijke, wetenschappelijke of ethische aspecten; tot reflectie op ethische, historische, methodologische en sociaal-psychologische aspecten van de wetenschap die zich richt op het object van de studie; zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten.
C. Inhoud/programma masteropleidingen De masteropleidingen realiseren onder meer een verdieping van de algemene doeleinden van de voorafgaande (bachelor)opleiding. Daarnaast moet de student opgeleid worden tot het verrichten van zelfstandig wetenschappelijk onderzoek, bijvoorbeeld door een leeronderzoek. In de masteropleidingen specialiseert en verdiept de student zich. Het programma biedt ruimte voor grondige bestudering van methodologie en theorie en voor de samenstellende of ondersteunende disciplines. De deeldomeinen dienen op elkaar afgestemd te zijn, zodat de opleiding een samenhangend en coherent geheel is. In het programma van de masteropleiding is voldoende ruimte aanwezig voor de ontwikkeling van de specifieke onderzoeksvaardigheden, zodat een masterstudent in staat is een masterscriptie te schrijven op het gebied van het object van studie. De masteropleiding wordt afgesloten 20
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
met een individuele, integratieve, afsluitende opdracht, bijvoorbeeld een masterscriptie. De procedures en beoordelingscriteria zijn helder en expliciet en zijn van tevoren vastgesteld. In de masteropleiding wordt bovendien aandacht geschonken aan de maatschappelijke inbedding van het vakgebied. 2.4.
Omgevingsfactoren
De commissie hecht er aan in haar referentiekader expliciet aandacht te schenken aan de relatie met de arbeidsmarkt: Arbeidsmarkt • de opleiding heeft structurele contacten met het werkveld; • de opleiding heeft een duidelijk beeld van de arbeidsmarkt voor afgestudeerden Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap en heeft zich daarin geprofileerd; • de kennis van en ervaring met het werkveld wordt systematisch vertaald naar het onderwijsaanbod; • binnen de opleiding is ‘iemand’ herkenbaar verantwoordelijk voor de aansluiting van het onderwijsaanbod op de arbeidsmarkt; • de opleiding voert een actief alumnibeleid; Studenteninstroom • de opleiding voert een beleid gericht op het vroegtijdig signaleren van veranderingen in de instroom; • het onderwijsprogramma is afgestemd op de wettelijk toelaatbare student; • het vrijstellingenbeleid is expliciet geformuleerd; • in het onderwijsaanbod zijn mogelijkheden ingebouwd om deficiënties in kennis en vaardigheden weg te werken; • de opleiding heeft een signaleringssysteem voor het tijdig onderkennen van aansluitingsproblemen. 2.5.
De onderwijsorganisatie
De onderwijsorganisatie: • • • • •
is zodanig ingericht dat sturing van het onderwijs mogelijk is; is zodanig van opzet dat de samenhang in het onderwijsprogramma (zowel in de ontwikkelings- als in de uitvoerings- en verbeterfase) gewaarborgd is; het opleidingsmanagement heeft de bevoegdheid en verantwoordelijkheid om vanuit de doelstellingen en eindtermen en het daarop gebaseerde opleidingsprofiel vorm en inhoud te geven aan het onderwijs en de onderwijsorganisatie; de interne werk- en overlegstructuur is afgestemd op de noodzakelijke sturing van het onderwijsprogramma; de opleiding heeft een studentenbegeleidingssysteem met duidelijk omschreven taken en verantwoordelijkheden.
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
21
2.6.
Beheer
Personeelsbeleid • selectie van personeel vindt mede plaats op basis van taakprofielen die afgestemd zijn op de onderwijstaken; • het periodiek voeren van functionerings- en beoordelingsgesprekken is een integraal onderdeel van het personeelsbeleid van de opleiding; • de opleiding heeft een geëxpliciteerd scholingsbeleid dat afgestemd is op de eisen van het onderwijsprogramma en op de resultaten van functioneringsgesprekken; • resultaten van evaluaties vormen mede de basis voor het te voeren personeelsbeleid; • de opleiding werkt met normen voor het vaststellen van de docentlast; Interne kwaliteitszorg • de opleiding beschikt over een geëxpliciteerd integraal kwaliteitszorgsysteem; • het kwaliteitsbeleid en -systeem is zowel preventie- als controlegericht; • de kwaliteitszorg betreft niet alleen het primaire proces, maar alle kwaliteitsaspecten in hun onderlinge samenhang en in relatie tot de verantwoordelijkheidsniveaus; • de opleiding werkt zo veel mogelijk met streefnormen om te beoordelen of en in welke mate de gewenste kwaliteit wordt gerealiseerd; • er is duidelijk vastgelegd waar de verantwoordelijkheden liggen voor de kwaliteitszorg en wie welke taken daarin heeft; • de opleiding beschikt over de informatiesystemen die nodig zijn voor het totstandbrengen van kwaliteit en voor het bewaken en beoordelen van geleverde kwaliteit; • de kwaliteitsbewaking is afgestemd op de met het onderwijsontwerp beoogde doelen en de streefnormen die voor het halen daarvan zijn vastgesteld; • binnen de opleiding is een klimaat aanwezig gericht op het leveren van maximale kwaliteit; • de opleiding voert een beleid dat aandacht voor het leveren van kwaliteit bevordert.
22
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
3.
Algemene bevindingen
In de volgende hoofdstukken zullen de specifieke resultaten van de visitatie systematisch worden gepresenteerd aan de hand van de checklist die hierboven al is geschetst. In dit hoofdstuk wil de commissie echter eerst een meer algemeen beeld presenteren van de opleidingen. Dat beeld vormt het decor waartegen de verschillende specifieke resultaten straks geplaatst moeten worden. Een viertal zaken springt in het oog. Allereerst gaat het om opleidingen die bijzonder zijn wat betreft omvang, leeftijd en uniciteit. De omvang van beide opleidingen, zeker die van Logopediewetenschap, is heel klein. Menige vakgroep aan een andere faculteit is vele malen groter, terwijl die vaak slechts een deel van een opleidingsprogramma verzorgen. De opleidingen zijn ook jong. De commissie was net op tijd om de eerste afgestudeerden te kunnen feliciteren met het behalen van hun diploma. De opleiding is ook uniek in de zin dat er in Nederland nauwelijks vergelijkbare opleidingen bestaan: voor Logopediewetenschap in het geheel niet, en voor Fysiotherapiewetenschap nauwelijks. In vergelijking met het buitenland zijn de opleidingen minder uniek. In landen als België en Duitsland, maar ook in de V.S. bestaat er al langer een traditie van het verwetenschappelijken van wat we in Nederland aanduiden als paramedische en verplegende vakken. De commissie heeft zich dan ook waar mogelijk sterk georiënteerd op deze buitenlandse ervaringen. Ten tweede vertonen de opleidingen duidelijk sporen van het feit dat ze zich menen te moeten wapenen tegen het voor de hand liggende verwijt dat ze feitelijk niet anders zijn dan een beroepsopleiding op hbo-niveau. Nu heeft de commissie, zoals uit dit rapport zal blijken, weinig twijfels op dit punt: de opleidingen hebben een heel heldere wo-oriëntatie en academische oriëntatie. Er is consequent doorberedeneerd vanuit de vraag hoe mensen kunnen reflecteren op de praktijk van fysiotherapie en logopedie. Dat komt ook terug in het gegeven dat bij de structurering van de opleidingen de onderzoekscyclus centraal heeft gestaan. Gezien de fase en positie waarin de opleidingen zich bevinden, heeft de commissie alle begrip voor deze keuze. Tegelijkertijd signaleert ze het risico dat deze opleidingen plus royaliste que le roi kunnen worden. Studenten en afgestudeerden gaven aan dat ze bijvoorbeeld beleidsaspecten, organisatorische aspecten en kwaliteitszorgaspecten iets explicieter in het programma hadden willen terugvinden. Een dergelijke profilering lijkt nu nog vermeden te worden om maar niet te veel de schijn van praktijkopleiding op zich te laden. De vraag is of dat niet iets te voorzichtig is. Wie deze opzet vergelijkt met andere academische studies, waaronder zeker ook de Geneeskunde, kan constateren dat daar praktische oriëntaties veel vaker onderdeel van het curriculum zijn. En wie de opleiding vergelijkt met opleidingen in het buitenland, kan constateren dat daar academische opleidingen op gebieden als fysiotherapie en logopedie zelfs gebruikt worden om zeer gespecialiseerde hulpverleners op te leiden. Het in Nederland maar niet adequaat van de grond komende debat over de verhouding tussen wo en hbo lijkt hier dus geleid te hebben tot een voorzichtige benadering. De commissie pleit ervoor dit debat op een manier door te zetten die niet uitnodigt tot defensief gedrag. Wellicht zou zelfs overwogen kunnen worden om eens een gezamenlijke visitatie van onderling samenhangende vakken op hbo- en wo-niveau uit te proberen. De nu gevisiteerde opleidingen lenen zich daar bij uitstek voor. Een derde observatie betreft de belasting van de opleiding. Ook in dat opzicht lijkt een vaste koersbepaling in Nederland minder aanwezig, nu veel studenten hun studie wensen te combineren met allerlei bijbaantjes. De gevisiteerde opleidingen kennen al een veel langere traditie van de combinatie van werk en opleiding, zij het dat het werk hier tenminste functioneel QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
23
gemaakt wordt voor de opleiding, en omgekeerd. We komen al weer bij volgend punt. Wordt er voldoende hard gewerkt? Ook in dat opzicht is de commissie van mening dat de beide opleidingen aan de maat zijn in de zin dat ze pittig zijn en prettig druk. Daar komt bij dat het bij dit soort opleidingen ook vaak gaat om mensen die naast de opleiding én een baan hebben, én een gezin. De opleiding bereikt net nog niet de pijngrens, maar komt er wel in de buurt. Tot slot valt de kwetsbaarheid van de opleidingen op. Die is voor een deel een gevolg van de omvang. Er hoeven maar enkele mensen onder de spreekwoordelijke tram te komen, en de opleiding is haar kader kwijt. Kleinschaligheid bevordert de overzichtelijkheid, maar als er veel met gastdocenten gewerkt moet worden, is het toch de vraag hoe ze voldoende met elkaar op een lijn gebracht kunnen worden. Internationalisering is eveneens lastig in een kleine setting. Voor een deel kan de kwetsbaarheid overigens ook opgevangen worden: de commissie was bijvoorbeeld zeker gecharmeerd van de wijze waarop de infrastructuur van het UMCU op het gebied van kwaliteitszorg ingezet was om de opleidingen substantieel te verbeteren. Hier schuilen overigens tegelijkertijd risico’s: de docenten van de opleidingen moeten hun onderzoek onderbrengen binnen onderzoekslijnen van het UMCU die allemaal hun eigen regels kennen, en waarbinnen de specifieke logopediewetenschappelijke of fysiotherapiewetenschappelijke aspecten zelden zwaar meetellen in de debatten over de richting van het onderzoek. Ook de instroom verkeert nog in een kwetsbare positie: nu wordt nog de markt afgeroomd van de gemotiveerde beroepsbeoefenaren die niet eerder een kans kregen zo’n opleiding te volgen, maar die inhaalmarkt zal op enig moment opgedroogd zijn. Er ligt dan ook een opgave om in overleg met de relevante hbo-instellingen en zorginstellingen structurele afspraken te maken over de instroom en vormen van samenwerking. Met deze observaties en waarschuwingen wil de commissie overigens geenszins de indruk wekken dat de opleidingen niet levensvatbaar zijn – verre van dat. Wel vormen ze een oproep om de ontwikkeling van de opleidingen de komende jaren nog met de nodige zorgvuldigheid te omgeven.
24
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
DEEL II: OPLEIDINGSDEEL
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
25
26
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
1.
De masteropleiding Logopediewetenschap aan de Universiteit Utrecht
Administratieve gegevens: Naam opleiding: Logopediewetenschap CROHO-nummer: 66577 Niveau: master Oriëntatie: wo Studielast: 60 EC Graad: master Variant(en): deeltijd Locatie(s): Universiteit Utrecht, UMC Utrecht Einddatum accreditatie: 31 december 2007 Het bezoek van de commissie aan de Faculteit Geneeskunde van de Universiteit Utrecht vond plaats op 23 en 24 november 2006. 1.0.
Structuur en organisatie van de faculteit
De masteropleiding Logopediewetenschap is organisatorisch ingebed in de onderwijseenheid Algemene Gezondheidswetenschappen (AGW) van de Universiteit Utrecht (UU), waar tevens de opleidingen Fysiotherapiewetenschap en Verplegingswetenschap onderdeel van uitmaken. Er is een nauw samenwerkingsverband tussen deze drie masteropleidingen. AGW kent een gezamenlijke opleidingscommissie, examencommissie en toelatingscommissie waarin steeds vertegenwoordigers van de drie masteropleidingen (Logopediewetenschap, Fysiotherapiewetenschap en Verplegingswetenschap) participeren. Van de opleidingen Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap wordt in dit rapport verslag gedaan. Het rapport over de masteropleiding Verplegingswetenschap is eerder verschenen en deze masteropleiding is inmiddels geaccrediteerd. De onderwijseenheid AGW is onderdeel van de Directie Onderwijs en Opleidingen van de Faculteit Geneeskunde (FGNK). De Faculteit Geneeskunde is een van de zeven faculteiten van de Universiteit Utrecht en vormt samen met het Wilhelmina Kinderziekenhuis het Universitair Medisch Centrum Utrecht. 1.1.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
De masteropleiding Logopediewetenschap is in september 2005 van start gegaan als vervolg op de doctoraalafstudeerrichting Logopediewetenschap, een van de drie afstudeerrichtingen van AGW. Het is een masteropleiding van 60 EC die als tweejarige deeltijdopleiding wordt aangeboden. De doctoraalafstudeerrichting Logopediewetenschap had bij de start in 2003 tot maatschappelijk doel afgestudeerden af te leveren die op grond van hun academische vaardigheden bijdragen aan de (logopedie)wetenschap. Om het vakgebied vanuit de eigen expertise verder te QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
27
kunnen ontwikkelen, werd het noodzakelijk geacht dat hbo-opgeleide logopedisten konden instromen. Daarnaast werd bij de start van de afstudeerrichting reeds geanticipeerd op de komst van de bachelor-masterstructuur. De nieuwe masteropleiding is voor een groot deel gebaseerd op de oude doctoraalopleiding. Op basis van evaluaties zijn daarin verbeteringen doorgevoerd. Per 1 september 2005 zijn alle studenten van de doctoraalafstudeerrichting overgestapt naar de masteropleiding. Dit betekent dat de oude doctoraalafstudeerrichting volledig is afgebouwd. 1.2.
Het beoordelingskader
1.2.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Beschrijving De opleiding Master of Science Logopediewetenschap (LW) ziet het als haar opdracht een essentiële bijdrage te leveren aan de wetenschappelijke ontwikkeling en onderbouwing van de logopedische zorgverlening in een multidisciplinaire context. Daartoe is behoefte aan afgestudeerden die op grond van hun academische vaardigheden in de rol van onderzoeker, vakvernieuwer en kennisdeler kunnen bijdragen aan het vakgebied. Als onderzoeker is de logopediewetenschapper in staat om wetenschappelijke kennis te genereren met als belangrijkste doel de zorg te legitimeren en de kwaliteit ervan te verhogen. Als vakvernieuwer is de logopediewetenschapper in staat om uitkomsten van wetenschappelijk onderzoek te integreren en te implementeren op macro- en mesoniveau in de wetenschap en de gezondheidszorg, de logopedie in het bijzonder. Dit houdt ook in het kunnen formuleren van innovatie- en kwaliteitsbeleid en het kunnen initiëren en evalueren van veranderingsprocessen. Als kennisdeler is de logopediewetenschapper in staat om wetenschappelijke kennis met de nodige kritische visie te verspreiden binnen en buiten de beroepsgroep, en te delen met wetenschappers, zorgprofessionals en derden. In schema: Wetenschappelijk Onderzoeker
Vakvernieuwer
Kennisdeler
De logopediewetenschapper als academische professional
28
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
Binnen het kader van observeerbare, onderwijsbare, en haalbare eindkwalificaties ziet de opleiding een adequate vertaling hiervan in de onderstaande zes eindtermen. Studenten die de opleiding doorlopen kunnen: 1. wetenschappelijke, professionele en maatschappelijke ontwikkelingen omzetten in een visie op logopedische zorgverlening, die aansluit bij de maatschappelijke normen en waarden; 2. efficiënt samenwerken en communiceren met collega’s binnen de gezondheidszorg en de wetenschap, in binnen- en buitenland; 3. vragen op het gebied van de logopedie omzetten in voorstellen voor wetenschappelijk onderzoek; 4. praktijkrelevant wetenschappelijk onderzoek binnen het domein van de logopedie opzetten, uitvoeren en erover rapporteren volgens de gangbare normen en opvattingen van de wetenschap; 5. resultaten uit wetenschappelijk onderzoek vertalen naar consequenties voor beleid en uitvoering van de logopedische zorgverlening; 6. zorginnovaties binnen het domein van de logopedie implementeren in de relevante zorgpraktijk, en deze zorginnovaties toetsen op effectiviteit, bruikbaarheid en kwaliteit. Een volledig overzicht van de eindtermen en leerdoelen en van hun relatie met de hoofdrollen van de logopediewetenschapper is opgenomen in bijlage 1. In de ontwerpfase van de opleiding heeft men zich nationaal en internationaal georiënteerd. In Nederland bestaan er twee relevante beroepsverenigingen die wetenschappelijke onderbouwing en academische inbedding van de logopedie van groot belang vinden: de Nederlandse Vereniging voor Logopedie en Foniatrie (NVLF) en een wetenschappelijke vereniging van academici, de Nederlandse Vereniging voor Stem-, Spraak- en Taalpathologie (NVSST). De doelen en eindtermen van de opleiding zijn in nauw overleg met deskundigen uit het beroepsveld vastgesteld. Volgens zowel de NVLF als de NVSST sluiten de eindkwalificaties aan bij de eisen en verwachtingen. Er zijn contacten met (wo-)zusteropleidingen in het buitenland met over en weer gastdocentschappen. Deze contacten zijn benut om het ontwerp van de eindkwalificaties voor te leggen aan buitenlandse vakgenoten. Deze vakgenoten zijn van mening dat de eindkwalificaties adequaat zijn en overeenkomen met de eisen die zij zelf stellen. Om de eindtermen van de opleiding up-to-date te houden is er een werkveldcommissie ingesteld met als opdracht de studierichting te adviseren over nieuwe ontwikkelingen die een plaats zouden kunnen krijgen in het programma en de leerdoelen. Deze commissie wordt jaarlijks om advies gevraagd. Oordeel De commissie is van mening dat de opleiding een duidelijk profiel en adequate eindkwalificaties heeft beschreven die aansluiten bij de eisen uit het beroepsveld en buitenlandse vakgenoten. De commissie heeft de doelstelling en eindtermen naast haar domeinspecifiek referentiekader gelegd en geconstateerd dat de opleiding in voldoende mate voldoet aan de eisen die daarin aan een masteropleiding worden gesteld. De commissie vindt de instelling van de werkveldcommissie zeer positief.
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
29
De commissie is van oordeel dat de doelstellingen en eindkwalificaties van de opleiding voldoende helder zijn en in voldoende mate aansluiten aan de eisen die door vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een masteropleiding Logopediewetenschap. Masteropleiding Logopediewetenschap: het oordeel van de commissie is voldoende. F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
Beschrijving In de zelfstudie wordt door de opleiding aangegeven hoe, aan de hand van de Dublin-descriptoren, de eindkwalificaties van de opleiding naar aard, inhoud en niveau aansluiten bij de kwalificaties van een academische masteropleiding. (Zie ook bijlage 1 voor een weergave van de relatie tussen eindkwalificaties en Dublin-descriptoren en een overzicht van de relatie tussen leerdoelen, studieactiviteiten en beroepsrollen). Oordeel Naar de mening van de commissie staat in de zelfstudie de relatie tussen eindkwalificaties en de Dublin-descriptoren adequaat beschreven. Alle gebieden komen daarbij voldoende aan bod. De commissie heeft de door de opleiding geformuleerde eindkwalificaties getoetst aan de beschrijving van de masterkwalificaties van de Dublin-descriptoren. Op grond van de mate waarin de verschillende eindkwalificaties te koppelen zijn aan één of meerdere van de beschreven descriptoren, trekt zij de conclusie dat het beoogde niveau van de opleiding correspondeert met het niveau van een universitair afgestudeerde master. Masteropleiding Logopediewetenschap: het oordeel van de commissie is voldoende. F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master in WO: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Beschrijving De opleiding Logopediewetenschap richt zich bij uitstek op het bekwamen van studenten in het zelfstandig verrichten van toegepast wetenschappelijk onderzoek aan multidisciplinaire vraagstukken. De beroepspraktijk vraagt om oplossingen die wetenschappelijk onderbouwd (evidence based) zijn en van de hoogst bereikbare kwaliteit. De logopediewetenschapper vormt de link tussen het zuiver (fundamenteel) onderzoek (van mathematische modellen tot gedragswetenschappelijke theorieën) en de zorg. De eindtermen van de opleiding zijn daarom in overeenstemming met algemene, internationale eisen voor wetenschapsbeoefening: 30
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
• • •
vragen (op het gebied van de logopedie) omzetten in voorstellen voor wetenschappelijk onderzoek; praktijkrelevant wetenschappelijk onderzoek (binnen het domein van de logopedie) opzetten, uitvoeren en erover rapporteren volgens de gangbare normen en opvattingen van de wetenschap; resultaten uit wetenschappelijk onderzoek vertalen naar consequenties voor beleid en uitvoering (van de logopedische zorgverlening).
Het wetenschappelijk niveau van de opleiding komt pregnant tot uiting in de eisen die gesteld worden aan de masterthesis. De opleiding wordt afgerond met een eigen wetenschappelijk onderzoek door de student, die daarover rapporteert in de vorm van een Engelstalig manuscript voor een wetenschappelijk tijdschrift. De eis die aan het manuscript wordt gesteld, is dat het van voldoende niveau is om aanbieding aan een internationaal tijdschrift met peer review te rechtvaardigen. Mede om het wetenschappelijk niveau te bewaken, worden eindtermen van de opleiding en producten van studenten regelmatig maar informeel door de opleidingscoördinator met buitenlandse collega’s besproken. Hoewel formele internationale benchmarking nog niet heeft plaatsgevonden, bestaat de indruk dat de opleiding en de kwaliteit van de producten van studenten de internationale toets op wetenschappelijke oriëntatie kan doorstaan. De wetenschappelijke oriëntatie van de opleiding blijkt verder uit de verbindingen met internationale onderzoeksnetwerken (zoals de European Laryngological Research Group) en, via gastdocenten, met andere wetenschappelijke instituten en hun onderzoeksprogramma’s. Oordeel Op basis van het bovenstaande, de gesprekken tijdens het bezoek en het bestuderen van het materiaal komt de commissie tot de conclusie dat de oriëntatie van de opleiding goed aansluit bij de eisen die door (internationale) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een wetenschappelijke masteropleiding Logopediewetenschap. De eisen die aan de masterscriptie worden gesteld, zijn daarvan een duidelijk voorbeeld. Masteropleiding Logopediewetenschap: het oordeel van de commissie is goed. Oordeel over het onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’. Voor de masteropleiding Logopediewetenschap luidt dat oordeel voldoende.
1.2.2. Programma Beschrijving van het programma De eindkwalificaties van de opleiding zijn gericht op het legitimeren en vernieuwen van de logopedische zorg en op het delen van kennis, opdat de werkers in de zorg beter kunnen beslissen en hun beslissingen ook beter kunnen onderbouwen.
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
31
Het didactisch concept van de opleiding is geïnspireerd door deze opgave van de logopedische zorgpraktijk om beter onderbouwd te beslissen. ‘Beter beslissen’ impliceert aandacht voor beslissen als proces, maar ook voor de inhoud: men moet weten welke interventies en zorgstrategieën mogelijk zijn en welke nieuwe ontwikkelingen zich aandienen. ‘Onderbouwd beslissen’ impliceert aandacht voor de overgang van symptomatische en empirische behandelmethoden naar meer etiologische en evidence based methoden. ‘Beter onderbouwd’ impliceert de noodzaak tot transparantie en communicatie. Er is gekozen voor een deeltijdconcept, om studenten de gelegenheid te geven de opleiding te combineren met een baan. In de opleiding wordt de inhoudelijke thematiek uitgewerkt in vraagstellingen en opdrachten die ook geschikt zijn om in de eigen beroepspraktijk te bewerken. Er is gekozen voor werk- en toetsvormen geschikt voor een kleine groep, met intensief contact, veel ruimte voor inbreng van studenten en gelegenheid voor docenten om geïndividualiseerde feedback te geven. De opdrachten zijn geschikt voor (individuele) zelfstudie en zelfwerkzaamheid. Er is daarbij gekozen voor een concept met gastdocenten die verbonden zijn aan wetenschappelijke onderzoeksprogramma’s, om op alle gebieden deskundigheid van het hoogste niveau aan te kunnen bieden en nieuwe ontwikkelingen op de voet te kunnen volgen. In de bijlage bij de zelfstudie wordt een duidelijke onderbouwing gegeven van het didactisch concept. De beoordeling van de masterthesis gebeurt door begeleider en opleidingscoördinator, en door een nationale of internationale deskundige op het desbetreffende gebied. Zie hieronder een schematische weergave van het onderwijsprogramma.
J A A R 1
Blok 1 Observeren, beschrijven, meten, evalueren en kwantificeren 15 EC
Blok 2a Wetenschappelijke benadering van de stem-, spraak-, taal-, gehoor- en slikpathalogie 7,5 EC Blok 2b Linguistische & fonetische wetenschap (uitwisselingsblok met Taalwetenschap UU) 7,5 EC
Blok 3b J A Keuzeblok A 7,5 EC R 2
32
Blok 3a Formulering & presentatie eigen afstudeerproject 7,5 EC Blok 4 Afstudeerproject (Masterthesis) 15 EC
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Beschrijving De opleiding Logopediewetenschap is ingebed in een gevarieerde onderzoeksomgeving en in een netwerk van internationale contacten en samenwerkingsverbanden (zoals de European Laryngological Research Group). Zij wil dat studenten op elk domein van logopedie in aanraking komen met docenten die midden in de praktijk van onderzoek en zorgvernieuwing staan. Elke docent of gastdocent is een gepromoveerde, internationaal erkende deskundige op zijn of haar gebied, verbonden aan een erkend onderzoeksprogramma. Enkele docenten zijn werkzaam in het fundamenteel onderzoek buiten het domein van de zorg, zoals de akoestiek; de meeste docenten zijn experts die rechtstreeks bij het patiëntgebonden onderzoek betrokken zijn en ook vaak betrokken zijn bij patiëntenzorg. De docenten en gastdocenten zijn afkomstig van zeer verschillende kennisgebieden, zoals specialistische geneeskunde, biomedische wetenschappen, fysica, (neuro)linguïstiek en psychologie. In de blokken wordt de behandeling van de themata verbonden met het wetenschappelijk onderzoek van de docenten, via goed gekozen artikelen, de onderzoeksvraagstelling van de masterthesis en de begeleiding bij het eigen onderzoek van de student. In alle blokken komen studenten in contact met wetenschappers die de studenten in aanraking brengen met het actuele wetenschappelijk onderzoek in hun discipline. Dit is zowel het geval bij de empirische onderbouwing van de zorg (evidence based behandelen) als bij de theorievorming, via zorgvuldig geselecteerde artikelen, proefschriften en onderzoeksprojecten. Een kenmerk van de masteropleiding Logopediewetenschap is dat studenten leren wetenschappelijk te denken en door onderzoek kennis te genereren door kritisch wetenschappelijke producten te analyseren en met experts geselecteerde wetenschappelijke thema’s te bespreken. Verder wordt in het curriculum bijzondere aandacht besteed aan de vaardigheden van de student op het gebied van wetenschappelijk onderzoek binnen het blok 3a ‘Methodologische voorbereiding van het eigen wetenschappelijk onderzoek’. Elke student rondt zijn onderzoek af met een openbare presentatie van een uur, gevolgd door een discussie van een uur, in aanwezigheid van de medestudenten, de begeleider, de begeleiders van de andere studenten, docenten en gastdocenten, en de coördinator. De verbinding met de praktijk vindt plaats op twee niveaus. Op studentniveau wordt het verband met de actuele praktijk van de logopedie gelegd, doordat een deel van de instroom beroepsmatig werkzaam is in de logopedische zorgverlening, en doordat studenten voor diverse opdrachten informatie of gegevens moeten inwinnen in de praktijk, in de eigen werksetting of daarbuiten. De masterthesis is verder meestal een patiëntgebonden onderzoek dat studenten,
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
33
voor zover mogelijk, verrichten binnen instituten waar gewerkt wordt met patiënten en binnen de context van de onderzoekslijnen van de leerstoel. De studenten LW kunnen vanaf het pre-masterjaar aspirant-lid worden van de NVSST, en participeren in alle wetenschappelijke activiteiten (met name in de twee jaarlijkse congressen) van deze vereniging. Sommige van de huidige LW-studenten spelen reeds een zeer actieve organisatorische rol bij deze congressen. Op opleidingsniveau wordt dit verband met de praktijk gelegd via contacten met de beroepsverenigingen, de gezamenlijk georganiseerde capita selecta, de ‘Dag van de Foniatrie’ en wanneer de werkveldcommissie wordt gevraagd de studierichting te adviseren over nieuwe ontwikkelingen die een plaats zouden kunnen krijgen in het programma. Op basis van dat advies kunnen er aanpassingen in het programma worden bewerkstelligd. Oordeel De commissie heeft kennisgenomen van de beschrijving van de inhoud en opzet van het programma van de opleiding, van de gebruikte wetenschappelijke literatuur en van de overige materialen (handboeken, readers, toetsen et cetera) die in het onderwijs gebruikt worden. Ook heeft de commissie een selectie van de meest recente scripties gelezen en beoordeeld. De commissie concludeert op grond daarvan en op basis van de gevoerde gesprekken dat de inbedding van onderwijs in het onderzoek goed is. Uit het programma en de gesprekken met studenten blijkt tevens dat aandacht die besteed wordt aan het ontwikkelen van onderzoeksvaardigheden bij studenten goed is. Mede ook door de inzet van veel gastsprekers die gerenommeerd zijn op hun vakgebied, krijgen studenten een goede onderdompeling in de actuele theorie en praktijk. Doordat de opleiding een deeltijdopleiding is en studenten daarnaast meestal in het vakgebied werkzaam zijn, is er een goede aansluiting met de beroepspraktijk. De commissie is van mening dat meer dan voldoende voldaan wordt aan de eisen die aan een wetenschappelijke masteropleiding worden gesteld. Masteropleiding Logopediewetenschap: het oordeel van de commissie is goed.
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Beschrijving De eindkwalificaties van de opleiding worden geconcretiseerd in het sterke accent dat in de opleiding gelegd wordt op onderzoek. Studenten krijgen vanuit verschillende disciplinaire perspectieven goed zicht op de stand van zaken van het wetenschappelijk onderzoek in het vakgebied. Daarnaast worden de eindkwalificaties nader gespecificeerd in leerdoelen die aan de basis staan van het ontwerp van het programma en de daadwerkelijke activiteiten van studenten.
34
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
Deze zijn uitgewerkt in een bijlage bij de zelfstudie, waarbij het programma inhoudelijk is ingevuld aan de hand van een lijst met kernbegrippen voortvloeiend uit de domeinspecifieke eisen. Oordeel De commissie heeft kennisgenomen van de wijze waarop in de zelfstudie de relatie wordt gelegd tussen de verschillende onderwijsonderdelen in het masterprogramma en de eindtermen van de opleiding. De bijdrage van de verschillende programmaonderdelen aan het verwezenlijken van de eindkwalificaties valt voldoende te identificeren. De commissie komt op basis van het bestudeerde materiaal en de gesprekken met docenten, studenten en afgestudeerden tot de conclusie dat het masterprogramma een adequate concretisering vorm van de beoogde eindkwalificaties in termen van niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Masteropleiding Logopediewetenschap: het oordeel van de commissie is voldoende. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Beschrijving De programmaonderdelen zijn gekozen en ontworpen door eenzelfde ontwerpteam, vanuit een gedeelde visie op doelstellingen, inhoud en didactiek. De huidige opleidingscoördinator is verantwoordelijk voor het curriculumontwerp en bewaakt in overleg met de opleidingscommissie de samenhang. Hij is tevens de verantwoordelijke docent voor de meeste blokken en hij houdt persoonlijk contact met de vele gastdocenten van de opleiding. Door de eisen die gesteld worden aan instromende studenten wordt ervoor gezorgd dat het programma aansluit bij de voorkennis van die studenten. In het programma bouwen de verschillende blokken op elkaar voort en ze sluiten aan bij het ontwikkelingsniveau van de studenten. Door het geringe aantal studenten en de kleinschaligheid van de opleiding kunnen eventuele aansluitingsproblemen snel worden gesignaleerd. De samenhang en het evenwicht in het programma wordt gegarandeerd doordat alle relevante logopedische fenomenen vanuit de vijf vakgebieden van de logopedie (stem-, taal-, spraak-, slik- en gehoorpathologie) systematisch aan bod komen. Samenhang wordt ook bevorderd doordat verschillende logopedische fenomenen in elk blok zo veel mogelijk complementair worden benaderd. In de verschillende onderwijsblokken worden studenten vanaf het begin aangesproken als beginnend wetenschappelijk onderzoeker, vakvernieuwer en kennisdeler. Dit wordt uitgewerkt volgens de leerlijnen: wetenschappelijk denken, permanent leren, verifiëren en rationaliseren, en communiceren. In een bijlage bij de zelfstudie zijn de blokraamplannen opgenomen waarin dit wordt uitgewerkt. Studenten analyseren eerst kennis die anderen met hen delen via beschrijvingen van onderzoek en innovaties en spreken daar intensief over. Vervolgens doen zij zelf onderzoek, dat zij ook weer zelf en met hun medestudenten analyseren en bediscussiëren vanuit het gezichtspunt van de vakvernieuwing. Via de masterthesis moet dat leiden tot het delen van kennis met het werkveld.
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
35
In de evaluaties geven de studenten aan dat er een adequate aansluiting is bij de voorkennis en dat zij het programma als consistent ervaren. Oordeel De commissie heeft de beschrijving getoetst aan het aangetroffen materiaal en de gesprekken met docenten en studenten. Studenten gaven aan dat ze ervaren dat ze een inhoudelijk samenhangend programma volgen. De commissie is van oordeel dat de studenten een voldoende samenhangend programma volgen. De mix van vakken is evenwichtig en er is sprake van voldoende kennisopbouw. De commissie heeft duidelijk een opklimmende lijn in complexiteit van het programma kunnen constateren. Doordat de opleidingscoördinator tevens de belangrijkste docent is in de opleiding, is hij degene die de samenhang en de rode draad in de opleiding bewaakt. Dit lijkt op dit moment goed te functioneren. Het maakt de opleiding echter tegelijkertijd kwetsbaar, mocht deze docent door een of andere reden uitvallen. De commissie vraagt zich af of de samenhang en de rode draad niet in breder verband gewaarborgd kunnen worden. De commissie wil daarnaast waarschuwen voor potentiële versnippering door het gebruik van veel verschillende gastdocenten. Gezien het bovenstaande en de bevindingen tijdens het bezoek is de commissie van mening dat de studenten een inhoudelijk samenhangend studieprogramma volgen. Masteropleiding Logopediewetenschap: het oordeel van de commissie is voldoende. F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Beschrijving De opleiding wordt aangeboden in deeltijd. Daardoor is het mogelijk dat studenten met een baan in bijvoorbeeld de zorgpraktijk deze combineren met de opleiding. Voor studenten die dat willen, is het mogelijk de opleiding ook voltijds te doen. Dit is echter in de praktijk nog niet voorgekomen. De contacturen zijn geconcentreerd op één dag (de vrijdag). Gemiddeld is er vier uur contactonderwijs op zestien uur zelfstudie. Het is een kleinschalige opleiding met korte lijnen, daardoor is het makkelijk problemen direct te signaleren en op te lossen. De opleiding stimuleert studenten samen te werken bij het maken van opdrachten. De studievoortgang wordt bewaakt doordat van studenten geëist wordt dat ze een projectplan maken en door regelmatige voortgangsbesprekingen. In de zelfstudie wordt gemeld dat ten tijde van het schrijven van de zelfstudie tien van de elf studenten die bezig zijn met de masterthesis op schema lopen. Studenten geven in evaluaties aan dat ze tussen de 20 en 25 uur per week aan de studie besteden. 36
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
Oordeel Uit de door de opleiding aangeleverde informatie, bestudering van de stof en gesprekken met studenten leidt de commissie af dat de studielast goed verdeeld is en dat de studie behoorlijk ‘aan de maat’ is. De meeste studenten geven aan dat de studie best zwaar is, maar niet te zwaar. Op basis hiervan komt de commissie tot het oordeel dat de studeerbaarheid van het programma voldoende is. Door de kleinschaligheid van de opleiding kunnen eventuele voortgangbelemmerende factoren snel worden opgespoord en aanpakt. Wel is de commissie van mening dat het een erg vol programma is voor een eenjarige (tweejarig in deeltijd) masteropleiding. Masteropleiding Logopediewetenschap: het oordeel van de commissie is voldoende. F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Beschrijving De masteropleiding Logopediewetenschap staat open voor studenten met een afgeronde wobacheloropleiding (en -masteropleiding) met aantoonbare kennis van en belangstelling voor de discipline (stem-, spraak-, taal-, gehoor- en slikstoornissen) en voor studenten met een hbobacheloropleiding Logopedie die met goed gevolg het pre-mastertraject hebben doorlopen. De kennis en belangstelling van wo-bachelorafgestudeerden wordt individueel geverifieerd aan de hand van een cv en portfolio, een interview met de opleidingscoördinator of een intakegesprek met de toelatingscommissie. Het uiteindelijke advies over de toelating ligt bij de toelatingscommissie AGW, die hiervoor precieze criteria hanteert. Het moet gaan om een wo-bachelor uit een sociaal-wetenschappelijke, taalkundige of medische discipline, die kan laten zien dat hij of zij met succes wetenschappelijk onderwijs heeft gevolgd op het gebied van meerdere van de volgende disciplines: statistiek, methodologie, epidemiologie, humane anatomie en fysiologie, linguïstiek, fonetiek, gezondheidspsychologie, psychonomie en/of (ortho)pedagogiek. Statistiek en methodologie zijn gebieden die in elk geval ontwikkeld moeten zijn. Voor elke instromende student geldt ook de eis van wiskundekennis op vwo-niveau A1. Waar nodig wordt de kandidaat-student verwezen naar het James Boswell Instituut van de Universiteit Utrecht om wiskundedeficiënties weg te werken. Daarnaast staat de opleiding open voor hbo-logopedisten die met goed gevolg het pre-mastertraject hebben doorlopen. Hbo-logopedisten hebben een complete, zelfs diepgaande inhoudelijke kennis van de logopedie, maar deze kennis is van technische aard. Zij hebben vooral geleerd (diagnose- en behandel)technieken op een methodische manier toe te passen. In de pre-masterfase (in een bijlage bij de zelfstudie is de volledige inhoud van de pre-masterfase opgenomen) worden de hbo-bachelorafgestudeerden op het wetenschappelijk niveau van een wo-bachelor gebracht. In de masteropleiding Logopediewetenschap leren zij zich vragen te stellen over de wetenschappelijke onderbouwing van deze hun bekende logopedische technieken, daar onderzoek naar te doen, en kritisch en innoverend te denken over de verworven kennis. QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
37
Deze dubbele instroom geeft aanleiding tot een wederzijds vruchtbare kruisbestuiving tussen wo-bachelorafgestudeerden en instromers met een hbo-achtergrond. Wo-bachelorafgestudeerden brengen specifieke kennis in aangaande theorieën uit het vakgebied waarin ze hun bachelor hebben gehaald (Logopediewetenschap is een multidisciplinair wetenschapsgebied!) en hbologopedisten brengen hun specifieke technische kennis en praktijkervaring in. Beide groepen beschikken over de basale academische vaardigheden, hetzij door een wo-bacheloropleiding, hetzij door de pre-masterfase. Het programma, met de gemeenschappelijke bespreking van artikelen, de mogelijkheden tot samenwerken in onderzoek, en de presentatie en discussie over eigen onderzoek, is zodanig ontworpen dat de beide groepen optimaal met elkaar in interacties staan. Beide groepen bereiken bij het afstuderen dezelfde eindkwalificaties, maar ze zullen zich wellicht in de beroepsuitoefening als logopediewetenschapper anders oriënteren. Op dit moment is er nog maar zeer beperkte ervaring met de instroom van wo-bachelorafgestudeerden. Wel zijn er enkele wo-masterafgestudeerden die hun reeds verworven academische deskundigheid wensen toe te spitsen op de thematiek en vraagstellingen binnen de stem-, spraak-, taal-, gehoor- en slikpathologie. De masterafgestudeerden die nu zijn ingestroomd, hebben ook een hbo-diploma Logopedie, en zijn daarna Bestuurs- en bedrijfswetenschappen, Taalkunde (Arabische talen & culturen) of Pedagogiek gaan studeren, met steeds een sterke motivatie om naar gebieden binnen de Logopediewetenschap terug te keren. Deze studenten worden aangetrokken door de originele onderwijsformule van LW. In totaal gaat het om een instroomcohort van jaarlijks ongeveer veertien studenten. Oordeel De commissie is van mening dat er sprake is van duidelijke en heldere toelatingseisen. Van studenten zijn geen klachten vernomen over de aansluiting tussen vooropleiding en deze masteropleiding. De voorlichting aan aankomend studenten is voldoende, maar kan wellicht wat meer versterkt worden gezien de misschien wat geringe instroom. Wellicht kan deze ook meer gericht worden op studenten die direct na de bacheloropleiding kunnen en willen instromen. De studenten die tot op heden aangetrokken worden, behoren duidelijk tot de doelgroep. Op basis hiervan komt de commissie tot de conclusie dat de instroomeisen voldoende strikt en helder zijn om een adequate aansluiting tussen vooropleiding en masteropleiding te waarborgen. Wel is de commissie van mening dat de instroom wat aan de lage kant is. Masteropleiding Logopediewetenschap: het oordeel van de commissie is voldoende. F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Beschrijving Het programma van de masteropleiding Logopediewetenschap omvat 60 EC en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Oordeel Masteropleiding Logopediewetenschap: het oordeel van de commissie is voldoende.
38
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Beschrijving De opleiding is gericht op studenten met aantoonbare kennis en belangstelling voor logopedie. Daarbij is bewust gekozen voor een deeltijdprogramma, zodat studenten de mogelijkheid hebben om naast de opleiding een logopediepraktijk uit te voeren, onderzoek te doen in de eigen praktijk en ervaring op te doen met de implementatiefase in de eigen werkomgeving. Om studenten te leren onderzoeken, het vak te vernieuwen en kennis te delen, is gekozen voor een didactisch concept dat competentiegericht is en studenten in interactie brengt met de praktijk, de wetenschap en elkaar. De werkvormen zijn afgeleid van de beroepsactiviteiten van onderzoekers, vakvernieuwers en kennisdelers, zoals het bestuderen en bespreken van de actuele literatuur in interactie met deskundigen; opzetten en uitvoeren van onderzoek; expliciteren en verantwoorden via essays, presentaties, discussies en conceptartikelen. Binnen het afstudeerproject is er ook ruimte om een vernieuwing en het bijbehorende effectiviteitsonderzoek te implementeren. Vanaf het begin van de opleiding krijgt de student de rol toebedeeld van beginnend academisch professional. In deze rol leert de student eerst om wetenschappelijke literatuur kritisch te analyseren en te interpreteren, om vervolgens zo veel als mogelijk is studie- en onderzoeksopdrachten uit te voeren aan de hand van vragen die opdoemen binnen de (eigen) beroepspraktijk. Zo raakt de student al in een vroeg stadium betrokken en bedreven in het doen van toegepast wetenschappelijk onderzoek volgens de diverse stadia (literatuuronderzoek, onderzoeksopzet en uitvoering) en aan de hand van verschillende kwantitatieve en kwalitatieve onderzoeksdesigns. De dominante werkvormen (analyseren en bespreken van onderzoeksresultaten en het zelfstandig uitvoeren van onderzoek, liefst in de praktijk) sluiten aan bij dit concept. Dit is eveneens het geval door de afwisseling van bijeenkomsten in de kleine groep en zelfstudie, en bij de zelfstandige uitvoering van de opdrachten. Door de intensieve interactie met deskundigen worden studenten uitgedaagd en naar een hoger plan getild. In de loop van de studie worden de opdrachten minder voorgestructureerd en neemt de inbreng en zelfstandigheid van de student toe. Er is een progressie van informatieve opdrachten (bestaande informatie vinden, structureren en samenvatten) naar creatieve opdrachten (kennis genereren). Uiteindelijk mondt dit uit in een zelfstandig (begeleid) wetenschappelijk onderzoek in het laatste studieonderdeel. Uit de evaluatiegesprekken en de schriftelijke evaluaties blijkt dat studenten tevreden zijn over de werkvormen. Oordeel In de zelfstudie wordt voldoende uitgelegd hoe de vormgeving en inhoud op elkaar uitsluiten. Tijdens de gesprekken met de studenten en na bestudering van het materiaal is deze aanpak bevestigd. De commissie is van oordeel dat het didactisch concept in lijn is met de doelstellingen. De gekozen werkvormen sluiten daar adequaat op aan. Wel is de commissie van mening dat de eenvormigheid van het programma beter kan en dat meer variatie in de gebruikte werkvormen het programma verder kan versterken (nu is het wat eenzijdig met veel essays, PowerPointpresentaties et cetera). Masteropleiding Logopediewetenschap: het oordeel van de commissie is voldoende. QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
39
F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Beschrijving De opleiding LW wil competentiegericht toetsen. Dat betekent dat studenten worden aangesproken op de competentie wetenschappelijk onderzoeker, vakvernieuwer en kennisdeler in de zorg te zijn. Het toetsbeleid is erop gericht de student te toetsen in situaties die zo authentiek mogelijk zijn. De opleiding wil met de toetsvormen vooral garanderen dat de studenten goed en veelvuldig feedback krijgen. De beoordelingen van de opdrachten (dit geldt ook voor de mastertheses) en de communicatie daarover met de individuele student gebeuren daarom door middel van gestandaardiseerde methodieken die vanuit de concrete leerdoelen zijn ontwikkeld. De opleiding vindt het van belang dat studenten reflecteren. Studenten moeten een portfolio bijhouden met daarin al hun producten. Op deze producten moeten ze reflecteren (in verslagen en gesprekken). Evident is dat de beoordeling van producten als presentaties en verslagen een subjectieve component heeft, die potentieel de betrouwbaarheid van de beoordelingen bedreigt. Daarom wordt gebruikgemaakt van gestandaardiseerde beoordelingsformulieren. Verder treedt de blokcoördinator op als tweede beoordelaar. Bij elke vorm van onderwijs door een gastdocent is de blokcoördinator persoonlijk aanwezig, en hij ontvangt ook een kopie van het gebruikte schriftelijk materiaal en hand-out. De blokcoördinator verifieert alle beoordelingen voordat ze naar de student worden opgestuurd. Uit evaluatiegesprekken en schriftelijke evaluaties blijkt dat de studenten de toetsing als adequaat ervaren en alleszins acceptabel vinden. De toetsprocedures staan beschreven in het OER. Oordeel Op basis van de zelfstudie, de bestudeerde documenten ter plaatste en gesprekken met studenten concludeert de commissie dat in het algemeen adequaat wordt getoetst of studenten de leerdoelen van het programma hebben gerealiseerd. Wel is de commissie van mening dat de toetsing wellicht wat gevarieerder en breder kan. Het lijkt nu een beetje eenzijdig met veel essays en presentaties (zie ook de opmerkingen bij F10). Het portfolio is een nuttig instrument, maar er zouden meer/hogere kwaliteitseisen aan gesteld kunnen worden. De portfolio’s die de commissie gezien heeft, waren informatief maar zeer wisselend van kwaliteit. Masteropleiding Logopediewetenschap: het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp ‘Programma’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Programma’. Voor de masteropleiding Logopediewetenschap luidt dat oordeel voldoende.
40
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
1.2.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Beschrijving In onderstaande tabel staat de menskracht die beschikbaar is voor het verzorgen van het onderwijs in mensen en in fte’s. Categorie HL Uhd Promovendi Docenten (intern) Totaal Gastdocenten Overig wetenschappelijk personeel
Mannen Vrouwen Totaal Percentage gepromoveerden Aantal Fte Aantal Fte Aantal Fte 2 0,5 2 0,5 100% 1 0,2 1 0,2 100% 1 0,05 1 0,05 3 0,15 1 0,05 4 0,2 100% 5 0,65 3 0,3 8 0,95 100% 1 0,05 7 0,35 8 0,4 100% 1 0,2 1 0,2 0%
Alle docenten zijn gepromoveerd en zijn volgens de zelfstudie internationaal erkende deskundigen op hun domein, verbonden aan onderzoeksprogramma’s van het UMC of aan andere erkende programma’s. Oordeel De commissie heeft kunnen constateren dat de docenten en ook de gastdocenten allen gepromoveerd zijn en erkende deskundigen zijn op hun domein, waarbij moet worden opgemerkt dat de volle breedte van de logopediewetenschap vertegenwoordigd is. De opleiding wordt derhalve verzorgd door onderzoekers die tevens een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. Masteropleiding Logopediewetenschap: het oordeel van de commissie is goed. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Beschrijving Volgens de zelfstudie zijn er voldoende docenten en gastdocenten beschikbaar. Wel is de vaste staf beperkt. De vaste staf zorgt voornamelijk voor de coördinatie en de samenhang. Er is een uitgebreid bestand van gastdocenten, die veel voor het inhoudelijk deel van het onderwijs worden ingezet.
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
41
Tabel: Ratio studenten en afgestudeerden per fte-onderwijs LW (alleen master), september 2006 Jaar
2005-2006 (master 1+2) 2004-2005 (master 1) 2003-2004 (doctoraal 1) 1
Aantal fte onderwijs 1,35 0,95 0,95
Aantal ingeschreven studenten 27 12 14
Aantal Aantal diploma’s studenten per fteonderwijs 10 -
Aantal afgestudeer den per fte onderwijs
20 12,6 14,7
7,4 -
Het aantal fte onderwijsuitvoering + onderwijscoördinatie.
Oordeel Door de grote inzet van gastdocenten is er een gunstige staf-studentratio, maar de commissie is van mening dat de kwantiteit van de vaste staf te beperkt is. De vaste staf wordt voornamelijk ingezet voor coördinatie en bewaking van de samenhang. Er wordt veel inzet gevraagd van gastdocenten: op hen draait het grootste deel van de opleiding. De commissie heeft tijdens de gesprekken geconstateerd dat het meer inhoudelijk deel van het onderwijs voor een (te) groot deel wordt overgelaten aan gastdocenten die niet volledig verankerd zijn in de opleiding. De coördinator van de opleiding is bij al deze gastcolleges aanwezig en zorgt daardoor wel voor continuïteit. De commissie is ervan overtuigd dat de opleiding binnen de geschetste randvoorwaarden alle mogelijkheden benut om te komen tot afstemming en inbedding van de docenten in de opleiding. Desalniettemin vindt de commissie dat er te veel gastdocenten te versnipperd worden ingezet. De commissie is van mening dat de omvang en verscheidenheid van de eigen vaste staf wat robuuster zou kunnen zijn, met meer directe inbreng in de opleiding. De commissie is uiteraard tevreden over de inzet van gastdocenten vanuit de hele breedte van het vakgebied, maar het moeten wel gastdocenten blijven en er zou voor het inhoudelijk deel van de opleiding minder zwaar geleund moeten worden op deze gastdocenten. Masteropleiding Logopediewetenschap: het oordeel van de commissie is onvoldoende. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Beschrijving Zoals onder F12 al werd aangegeven, zijn alle docenten gepromoveerd en wetenschappelijk actief in hun expertisegebied. In de zelfstudie wordt aangegeven dat Logopediewetenschap gezien wordt als een samengestelde wetenschap. Daarbij is voor de opleiding gekozen voor docenten met de hoogste expertise op elk pertinent wetenschappelijk gebied van binnen of buiten het UMC Utrecht. Daarom is ook gekozen voor een breed netwerk aan gastdocenten van allerlei origine (medisch specialist, bioloog, gedragswetenschapper, fysicus et cetera) uit binnen- en buitenland. Hierdoor is er een goede link met de huidige stand van zaken in de relevante wetenschap. Gastdocenten worden voornamelijk geselecteerd op basis van het wetenschappelijk niveau waarop ze zich bezighouden met (deel)gebieden van Logopediewetenschap. Ze worden ingelicht over het onderwijsconcept, de werkwijze en het curriculum. Ze dragen dus niet zelf bij aan het onderwijsconcept en de werkwijze. De blokcoördinator zorgt ervoor dat de bijdragen van de docenten op elkaar worden afgestemd. 42
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
Docenten met een aanzienlijke onderwijstaak in de opleiding moeten beschikken over voldoende didactische kwaliteiten, zoals vastgelegd in de universitaire regelingen (zoals basis- en seniorkwalificatie onderwijs). Docenten van het UMC en de universiteit voldoen aan deze eisen of volgen een traject om aan deze eisen te voldoen. De opleidingscoördinator beschikt over de seniorkwalificatie onderwijs. Gastdocenten van andere universiteiten voldoen aan de didactische kwaliteitseisen die de eigen instelling stelt. Uit evaluatieresultaten blijkt dat studenten tevreden zijn over de didactische kwaliteiten van de docenten. Oordeel De commissie is gezien het bovenstaande, op basis van de schriftelijke informatie en de gesprekken met studenten van oordeel dat de kwaliteit van het personeel goed is. De commissie vindt het op zich positief dat er een brede inbreng is vanuit het veld en dat de gastdocenten daarin toppers zijn. Wel is de commissie van mening (zie F13) dat de gastdocenten meer als echte gastdocenten moeten worden ingezet. Ook zou de opleiding meer open kunnen staan voor de onderwijskundige vernieuwing en inbreng van gastdocenten en studenten. Masteropleiding Logopediewetenschap: het oordeel van de commissie is goed. Oordeel over het onderwerp ‘Inzet van personeel’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Inzet van personeel’. Voor de masteropleiding Logopediewetenschap luidt dat oordeel voldoende.
1.2.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Beschrijving In augustus 2005 betrok de directie Onderwijs en Opleidingen (dOO) het nieuwe onderwijsgebouw van het UMC Utrecht, het Hijmans van de Berghgebouw (HvdB-gebouw). Daarmee kwamen de diverse opleidingen onder één dak. In de dOO zijn naast de opleidingen tevens de administratieve, beheersmatige en onderwijsondersteunende zaken van de opleidingen gebundeld. Dit biedt het voordeel dat de kwaliteitszorg, onderwijsadministratie, aanmelding en inschrijving centraal worden geregeld en afgestemd. Het concept van het nieuwe gebouw is geënt op de vereisten van het hedendaagse hoger onderwijs en goed werkgeverschap (onder andere Arbo-regels). Het gebouw is voorzien van kantoorruimten, open en besloten overlegruimten, multifunctionele ruimten, een studielandschap, een vaardighedenlaboratorium, een grote keuken en kantine en een uitgebreide bibliotheek op inpandige loopafstand in het AZU. De voorzieningen kunnen ook ’s avonds worden benut. Veel onderwijs vindt plaats in het HvdB-gebouw, een deel ook in het Stratenum (UMC) en in het Academisch Ziekenhuis Utrecht (AZU), waar ook goedgeoutilleerde onderwijsruimten beschikbaar zijn. QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
43
Het onderwijsconcept van de opleiding, in combinatie met de grote landelijke spreiding van de studenten, stelt hoge eisen aan de elektronische leeromgeving. Van meet af aan is geïnvesteerd in de communicatie van medewerkers en studenten via WebCT en via MyUU. Via de portal MyUU is het voor studenten en docenten mogelijk de databestanden van de Universiteit Utrecht thuis te raadplegen om literatuur te zoeken in de database van de bibliotheek. De elektronische bereikbaarheid van de bibliotheek is uitstekend. Oordeel In het visitatierapport Algemene Gezondheidswetenschappen van oktober 2004 is reeds geconstateerd dat de materiële voorzieningen voldoende waren. Sinds die tijd is er aanzienlijk geïnvesteerd in het verbeteren van de voorzieningen. Ook is de aanbeveling van de visitatiecommissie Algemene Gezondheidswetenschappen om de onderwijsdag te verplaatsten van de zaterdag naar de vrijdag opgevolgd. De opleiding zit in een mooi gebouw en de ICT-voorzieningen zijn duidelijk verbeterd. Studenten zijn zeer tevreden over de voorzieningen. Op basis hiervan komt de commissie tot het oordeel goed. Masteropleiding Logopediewetenschap: het oordeel van de commissie is goed. F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Beschrijving Tot halverwege het collegejaar 2005-2006 heeft de onderwijssecretaris van LW de studievoortgang van de studenten in eigen beheer bijgehouden. In de loop van het collegejaar 2005-2006 is overgegaan op het gebruik van Osiris. De studenten kunnen hier nu ieder moment van de dag op inloggen en zo hun behaalde cijfers controleren. Minimaal eenmaal gedurende een collegejaar krijgen de studenten een uit Osiris geprint overzicht van behaalde studieresultaten per post toegestuurd. De studentengroepen zijn klein en de communicatiekanalen kort, waardoor elke student van dichtbij en persoonlijk wordt gevolgd. Bij problemen in verband met studievertraging neemt de opleidingscoördinator direct contact op met de student. Voor wat betreft de studiebegeleiding kan elke student terecht bij de gemeenschappelijke studieadviseur van de onderwijseenheid AGW, eventueel via de opleidingscoördinator. De studieadviseur heeft vaste spreekuurtijden op de vrijdag. De studieadviseur helpt de student met vragen over de voortzetting van de studie, met persoonlijke problemen of met problemen waarvoor de student niet goed bij de opleidingscoördinator terechtkan. De studieadviseur houdt trends bij voor wat betreft de studievoortgang en de studieproblemen van de opleidingen uit de onderwijseenheid AGW en kan zo een signalerende rol spelen. Oordeel De commissie is van oordeel dat over het algemeen de studiebegeleiding en studievoortgangsregistratie in orde is. Wel is ze van mening dat op sommige opdrachten de feedback te gering/beperkt is. Contact met docenten lijkt soms lastig door de vele incidentele gastdocenten. Het portfolio kan beter gebruikt worden, ook als sturingsinstrument (zie ook de opmerkingen bij F11). Masteropleiding Logopediewetenschap: het oordeel van de commissie is voldoende. 44
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
Oordeel over het onderwerp ‘Voorzieningen’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Voorzieningen’. Voor de masteropleiding Logopediewetenschap luidt dat oordeel voldoende. 1.2.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Beschrijving De kwaliteitszorg voor het onderwijs is beschreven in het ‘Kwaliteitszorgplan AGW’. Het kwaliteitsplan kent een zich ontwikkelende systematiek en een organisatie op vier aandachtsgebieden: het onderwijsprogramma, de toetsing, de docenten en de voorzieningen. Het onderwijs wordt op drie niveaus formeel geëvalueerd, namelijk op blokniveau, per studiejaar en als programma. De vragenlijsten en criteria zijn opgesteld op basis van het onderwijsconcept van Logopediewetenschap, de universitaire richtlijnen voor masteronderwijs alsmede het accreditatiekader van de NVAO. De evaluatie van de studie als geheel wordt eens per vijf jaar ter hand genomen ter voorbereiding op de accreditatie. Het onderwijs wordt door zowel studenten als docenten geëvalueerd. Uitgangspunt voor de kwaliteitsbewaking van de toetsing is dat toetsing betrouwbaar, inhoudsvalide en onderwijskundig valide moet zijn. De beoordelingssystematiek die bij elk blok wordt gebruikt, is gevalideerd door overleg met docenten en onderwijskundigen. De opleidingscoördinator is als tweede beoordelaar betrokken bij elk individueel oordeel dat een student krijgt. De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid wordt in het komend academisch jaar aan nader onderzoek onderworpen. De kwaliteit van docenten is onder meer gegarandeerd door de kwaliteitszorg (eisen) aan docenten door de Universiteit Utrecht (zie ook F14). Het managementteam van de AGW heeft in het voorjaar van 2005 een evaluatiesystematiek opgesteld. De opleiding werkt op dit moment met de volgende streefdoelen: 1. studenten beoordelen de kwaliteit van de opleiding als geheel of onderdelen daarvan op ten minste een gemiddelde van 3,5 (op een vijfpuntsschaal); 2. studenten beoordelen de kwaliteit van docenten op ten minste een 3,5 (op een vijfpuntsschaal); 3. studenten beoordelen de kwaliteit van de onderwijsvoorzieningen (onderwijsruimten, bibliotheek, ICT) op ten minste een 3,5 (op een vijfpuntsschaal); 4. ten minste 20% van de afstudeerprojecten leidt tot acceptatie van een artikel in een vaktijdschrift of peer reviewed wetenschappelijk tijdschrift. Bij de optimalisering van de kwaliteit van de opleidingen worden alle relevante geledingen betrokken: medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld. De opleiding buigt zich momenteel over een verdere uitbreiding van het instrumentarium van kwaliteitszorg. Het doel daarvan is systematisch de streefdoelen bij alle onderwijsfacetten vast te stellen en de streefdoelen van de opleiding te monitoren. Dit wordt ontwikkeld in samenwerking met het Expertisecentrum van de dOO. Tevens ontwikkelt de dOO het komend jaar QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
45
een systematiek voor curriculumevaluatie en alumni-onderzoek. Deze zaken worden gedocumenteerd in een kwaliteitshandboek. Oordeel De commissie is onder de indruk van de systematische aanpak van de kwaliteitszorg. De opleiding wordt periodiek geëvalueerd aan de hand van toetsbare streefdoelen. Het is een gesloten systeem met goede feedback aan docenten. De commissie is ook zeer te spreken over de kwaliteitszorg van de toetsing. Zeker met zo veel verschillende docenten is dat belangrijk. De commissie beoordeelt dit onderdeel met een goed. Masteropleiding Logopediewetenschap: het oordeel van de commissie is goed. F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Beschrijving In zijn algemeenheid wordt volgens de zelfstudie aan de normen uit de streefdoelen voldaan. Op grond van de panelgesprekken met studenten zijn verbetermaatregelen genomen: met name regelingen in verband met de groepsopdrachten, beperking van het aantal studenten dat per bijeenkomst een presentatie houdt, en tweemaal een nieuwe methodiek voor beoordeling van de opdrachten. Ook is een gastdocent vanwege niet goed functioneren vervangen. De opleiding gaat, vanaf de eerste lichting afgestudeerden in juli 2006, ook alumni betrekken bij de verdere ontwikkeling van het programma. Inmiddels is er een werkveldcommissie in het leven geroepen die al formeel wordt betrokken bij de evaluatie van de opleiding (zie hieronder). De opleidingscoördinator, bij wie de regie van de kwaliteitszorgprocedure ligt, bewaakt dat afgesproken verbeteringen ook daadwerkelijk worden doorgevoerd. Jaarlijks wordt – voorafgaand aan het produceren van studiemateriaal – geverifieerd of verbeteringen zijn doorgevoerd. Oordeel Het verbeterproces is helder gestructureerd. Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat maatregelen tot verbetering goed en snel worden genomen. Masteropleiding Logopediewetenschap: het oordeel van de commissie is goed. F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Beschrijving In de zelfstudie wordt duidelijk aangegeven hoe studenten en medewerkers worden betrokken bij interne kwaliteitszorg. Er zijn nog weinig alumni, maar de opleiding heeft het voornemen een alumninetwerk op te zetten en alumni een jaar na afstuderen te vragen naar de wijze van aansluiting tussen opleiding en dagelijks werk. 46
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
Het afnemend beroepenveld is als werkveldcommissie betrokken geweest bij de start van de opleiding en wordt ook betrokken bij de evaluatie van de opleiding. Daarnaast is er contact met het afnemend veld via de kamer Logopedie van het AGUtrecht. Oordeel De commissie is van oordeel dat de betrokkenheid van studenten, medewerkers en afnemend veld in het algemeen adequaat is. Wel merkt de commissie op dat de betrokkenheid van de gastdocenten wellicht iets versterkt kan worden. Masteropleiding Logopediewetenschap: het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’. Voor de masteropleiding Logopediewetenschap luidt dat oordeel voldoende. 1.2.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Beschrijving In juli 2006 is het eerste cohort afgestudeerd. Omdat de opleiding is opgezet met informatie uit het werkveld en er ook regelmatig contact is met dat werkveld mag verwacht worden dat er een nauwe aansluiting zal zijn bij de behoeften uit dat werkveld. Oordeel De gesprekken die de commissie gevoerd heeft met studenten en alumni en de scripties die de commissie gelezen en beoordeeld heeft, tonen aan dat het niveau van de studenten en afgestudeerden goed is. De commissie acht daarom het oordeel goed op zijn plaats. Wel wil de commissie opmerken dat dit wellicht een pioniersgroep is die misschien niet geheel representatief is voor de toekomstige cohorten. Dit neemt niet weg dat op dit moment de recent afgestudeerden en bijna afgestudeerden te kwalificeren zijn als goed. Masteropleiding Logopediewetenschap: het oordeel van de commissie is goed. F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Beschrijving De opleiding heeft de volgende streefaantallen geformuleerd: een instroom van veertien studenten in de pre-master, een zij-instroom vanuit de pre-master en een doorstroom vanuit wo-bacheloropleidingen van twaalf studenten in master 1, en een doorstroom van tien studenten naar master 2. De streefcijfers komen verhoudingsgewijs overeen met die van de verwante opleiding Fysiotherapiewetenschap. QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
47
Het is bekend dat deeltijdopleidingen vaak een laag rendement hebben (de deeltijdopleiding Rechtsgeleerdheid van de Universiteit Utrecht heeft bijvoorbeeld een rendement van 35%). Studenten combineren de studie met een baan en een gezin en raken snel overbelast. Doordat de deeltijdopleiding Logopediewetenschap in opzet en organisatie optimaal aansluit bij studenten met een baan, en vanwege de kleinschaligheid en de daarmee samenhangende intensieve contacten, verwacht de opleiding voor deze groep toch een hoog rendement te kunnen realiseren. Het streefcijfer voor het onderwijsrendement ligt op een uitval van maximaal twee studenten per jaar. Van het eerste cohort van veertien studenten, die in 2003 begonnen is met de toenmalige doctoraalopleiding, studeerden er elf af in juli 2006. Enkele studenten hebben in hun studie vertraging opgelopen en zullen waarschijnlijk een jaar later afstuderen. De doorstroming in de andere cohorten is vergelijkbaar. Daarmee wordt voldaan aan het streven. De uitval of vertraging, die getalsmatig erg beperkt is, wordt veroorzaakt door hetzij privé-problemen, hetzij doordat de studenten de eigen baan niet meer konden combineren met de opleiding. Oordeel De streefdoelen die de opleiding formuleert, zijn naar het oordeel van de commissie adequaat en realistisch. Masteropleiding Logopediewetenschap: het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp ‘Resultaten’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Resultaten’. Voor de masteropleiding Logopediewetenschap luidt dat oordeel voldoende.
48
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
Samenvatting van de oordelen van de commissie Masteropleiding Logopediewetenschap: Onderwerp Oordeel 1. Doelstellingen Voldoende van de opleiding 2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen Voldoende 5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen wo 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen wo 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Voldoende Voldoende Goed Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Onvoldoende Goed Goed Voldoende Goed Goed Voldoende Goed Voldoende
Eindoordeel van de commissie over de masteropleiding Logopediewetenschap De commissie komt, op grond van haar oordelen voor de onderwerpen en facetten uit het accreditatiekader, tot het volgende eindoordeel: De masteropleiding Logopediewetenschap voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie.
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
49
Bijlage 1. Volledige beschrijving doelstellingen en eindkwalificaties van de opleiding Logopediewetenschap In de hoofdtekst is aangegeven dat de opleiding toewerkt naar zes eindtermen. Studenten die met succes de opleiding doorlopen, kunnen: 1. wetenschappelijke, professionele en maatschappelijke ontwikkelingen omzetten in een visie op logopedische zorgverlening, die aansluit bij de maatschappelijke normen en waarden; 2. efficiënt samenwerken en communiceren met collega’s binnen de gezondheidszorg en de wetenschap, in binnen- en buitenland; 3. vragen op het gebied van de logopedie omzetten in voorstellen voor wetenschappelijk onderzoek; 4. praktijkrelevant wetenschappelijk onderzoek binnen het domein van de logopedie opzetten, uitvoeren en erover rapporteren volgens de gangbare normen en opvattingen van de wetenschap; 5. resultaten uit wetenschappelijk onderzoek vertalen naar consequenties voor beleid en uitvoering van de logopedische zorgverlening; 6. zorginnovaties binnen het domein van de logopedie implementeren in de relevante zorgpraktijk, en deze zorginnovaties toetsen op effectiviteit, bruikbaarheid en kwaliteit. Aan het bereiken van deze eindtermen werken de studenten in een aantal blokken. Om de vertaalslag naar het programma en de toetsing te maken, zijn allereerst de eindtermen nader uitgewerkt tot concrete leerdoelen: 1. Wetenschappelijke, professionele en maatschappelijke ontwikkelingen omzetten in een visie op logopedische zorgverlening, die aansluit bij de maatschappelijke en wetenschappelijke normen en waarden: 1.1. de voor de logopediewetenschap en de logopedie relevante wetenschappelijke literatuur systematisch kunnen bijhouden, beschouwen, beoordelen en toegankelijk maken voor anderen; 1.2. ontwikkelingen in maatschappij, gezondheidszorg en wetenschap kunnen beoordelen op de gevolgen voor de logopediewetenschap en de logopedie; 1.3. bestaande en nieuwe logopedische methodieken, behandelwijzen en denkpatronen we tenschappelijk kunnen evalueren; 1.4. een eigen visie kunnen ontwikkelen op de gezondheidszorg en wetenschap, de logo pediewetenschap en logopedie in het bijzonder, op basis van een kritische beschouwing van maatschappelijke en ethische inzichten; 1.5. kunnen reflecteren op het eigen wetenschappelijk handelen en vertoog; 1.6. wetenschappelijke attitudes en vaardigheden in de praktijk kunnen toepassen. 2. Efficiënt samenwerken en communiceren met collega’s binnen de gezondheidszorg en de weten schap, in binnen- en buitenland: 2.1. over wetenschappelijke ontwikkelingen kunnen corresponderen en overleggen met col legae, medici en onderzoekers in binnen- en buitenland; 2.2. wetenschappelijk werk kunnen presenteren en publiceren in het Nederlands en Engels, ook voor een algemeen publiek;
50
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
2.3. actief kunnen deelnemen aan het nationaal (en internationaal) wetenschappelijk debat over de logopedische zorg; 2.4. op het gebied van zorgvernieuwing kunnen samenwerken en initiatieven ontwikkelen in een mono- en multidisciplinair verband; 2.5. via overleg met medisch specialisten en andere zorgverleners voorstellen kunnen ont wikkelen voor een behandelingsplan in geval van complexe of zeldzame casuïstiek. 3. Vragen op het gebied van de logopedie omzetten in voorstellen voor wetenschappelijk onderzoek: 3.1. wetenschappelijke en klinische problemen uit de zorgpraktijk, in het bijzonder de logo pedie, kunnen signaleren en hun context beschrijven en verdisconteren in een onder zoeksvraag of ontwikkelingsdoelstelling; 3.2. onderzoek kunnen ontwerpen dat bij de vraag en de context passend bewijsmateriaal kan opleveren (rct, cohortstudie, gevalstudie, et cetera); 3.3. de wetenschappelijke en klinische relevantie en de haalbaarheid van een onderzoek en ontwikkeling kunnen inschatten; 3.4. over problemen uit de logopedische zorgpraktijk kunnen communiceren met collega’s in gezondheidszorg en wetenschap. 4. Praktijkrelevant wetenschappelijk onderzoek binnen het domein van de logopedie opzetten, uitvoeren en erover rapporteren volgens de gangbare normen en opvattingen van de wetenschap: 4.1. blijk geven van een wetenschappelijke attitude (nieuwsgierig, zelfstandig, kritisch, zorg vuldig); 4.2. wetenschappelijke onderzoeksinstrumenten kunnen introduceren in de dagelijkse be roepspraktijk; 4.3. wetenschappelijk en patiëntgebonden onderzoek kunnen inrichten in een bestaande werksituatie; 4.4. een onderzoeksvoorstel kunnen schrijven dat voldoet aan de normen van een Medisch Ethische Toetsingscommissie; 4.5. op systematische wijze behandelingen en hun resultaten kunnen vastleggen; 4.6. onderzoek systematisch kunnen plannen en uitvoeren volgens geldende kwaliteits- criteria; 4.7. onderzoeksresultaten kunnen rapporteren in de vorm van een Engelstalige peer reviewed publicatie; 4.8. onderzoeksresultaten kunnen presenteren voor een wetenschappelijk forum. 5. Resultaten uit wetenschappelijk onderzoek vertalen naar consequenties voor beleid en uitvoering van de logopedische zorgverlening: 5.1. evidence based practice richtlijnen, standaarden en protocollen kunnen ontwikkelen en toetsen in verschillende contexten; 5.2. nieuwe (logopedische) methoden en instrumenten kunnen ontwikkelen; 5.3. informatie uit voor de logopedie mede relevante vakgebieden, zoals pedagogiek, linguïstiek en medische wetenschappen, kunnen gebruiken voor logopedische toe passingen; 5.4. gebreken of beperkingen (qua validiteit en betrouwbaarheid) van logopedische on derzoeksinstrumenten, tests en behandelwijzen in de zorgpraktijk kunnen herkennen en, daar waar mogelijk, aanpassen; QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
51
5.5. voor bijzondere of complexe casussen van functionele diagnostiek een originele en be redeneerde visie kunnen ontwikkelen, berustend op een kritische bestudering van de beschikbare ervaringen in de literatuur. 6. Zorginnovaties binnen het domein van de logopedie implementeren in de relevante zorgpraktijk, en deze zorginnovaties toetsen op effectiviteit, bruikbaarheid en kwaliteit: 6.1. implementatie-interventies kunnen ontwikkelen en professionals en hun context over tuigen van en motiveren voor toepassing van nieuwe kennis, richtlijnen, standaarden en protocollen in de praktijk; 6.2. kunnen implementeren in de zorgpraktijk van nieuwe kennis, richtlijnen, standaar den en protocollen op basis van daarvoor geldende strategieën, richtlijnen en regels; 6.3. implementatieproces en effecten kunnen monitoren, evalueren en verantwoorden. Vervolgens is gedetailleerd uitgewerkt hoe de vorming tot onderzoeker, vakvernieuwer en kennisdeler concreet gestalte krijgt, en waar aandacht is voor de (voorwaardelijke) ontwikkeling tot academisch professional. In de onderstaande tabel staat per blok aangegeven wat studenten doen en wat ze daarvan moeten leren. Ook is aangegeven binnen welke rolontwikkeling deze leerprocessen staan.
52
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
Tabel A: Relaties tussen studieactiviteiten, concrete leerdoelen en beroepsrollen Studieactiviteiten Blok 1 Observeren, beschrijven, meten, evalueren en kwantificeren in de Logopedie (15 EC) Kennis nemen van nieuwe diagnostische middelen en instrumenten in de logopedische praktijk. Interpreteren van normwaarden voor de indicatiestelling van interventie.
Leerdoelen
1.1; 1.3; 5.2
Rollen Wetenschappelijk onderzoeker X
1.1; 1.3; 1.4; X 4.2; 5.1 Screeningsmethodieken opzetten in het werkveld en 1.3; 1.4; 3.1; X op verantwoorde manier omgaan met de uitkomsten. 3.3; 4.4; 5.2; 5.4 Inhoudelijk begrijpelijk, in essayvorm en via mon2.1; 2.2; 4.8; delinge presentatie rapporteren over (een onderdeel van) een logopedisch wetenschappelijk onderzoek voor een publiek van Logopediestudenten. Kennis maken met en herkennen van verschillende 5.3; 1.1 (theoretisch-wetenschappelijke) gezichtspunten uit verschillende beroepsdomeinen en (sub)disciplines. Kennis nemen van recente en gangbare weten1.1; 4.1 schappelijk gevalideerde meettechnieken binnen de logopediewetenschappen. Onderdelen van onderzoek naar deze ontwikkelin- 4.1; 1.2; 1.3 X gen verder uitwerken en kritisch beschouwen.
Vakvernieuwer X
X X X
X
X
Verbindingen leggen tussen de verschillende domei- 1.5; 1.6 nen binnen de logopedie met betrekking lot het observeren, meten, evalueren en kwantificeren van processen.
X
X
Aspecten van bestaande onderzoeken met betrekking 1.3; 1.6; tot het meten, evalueren en kwantificeren binnen 2.3 de logopediewetenschap analyseren en becommentariëren. Deelvragen uit dit onderzoek verder onderbouwen 3.1; 3.2; 2.4 met wetenschappelijke uitgangspunten en mogelijkheden voor alternatieven (technieken, vraagstellingen, onderzoeksdesigns) kunnen beschrijven.
X
X
X
X
Herkennen van technieken van meten, evalueren en kwantificeren aan de hand van voorbeelden van wetenschappelijk onderzoek. De consequenties van de uitkomsten van deze voorbeelden benoemen en eventueel vertalen voor de eigen situatie. Het effect van vernieuwingen binnen de zorg kritisch evalueren aan de hand van wetenschappelijke meetmethoden en technieken. Blok 2a Wetenschappelijke benadering van de stem-, spraak-, taal-, gehoor- en slikpathologie (7,5 EC) Aangeven van alternatieve (onderzoeks)vragen voor door de docent(en) voorgelegde onderzoeksvragen en -problemen.
1.1; 1.6;
Kennisdeler
X
X
1.2; 4.3; 2.5
X
X
1.1; 1.4; 2.3
X
X
3.1; 3.3;
X
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
53
Inhoudelijk begrijpelijk en correct in essayvorm en via mondelinge presentatie rapporteren over een onderdeel van een logopedisch wetenschappelijk onderzoek voor een publiek van medestudenten. Kennis maken met en herkennen van verschillende (theoretisch-wetenschappelijke) gezichtspunten uit verschillende beroepsdomeinen en (sub)disciplines. Kennis nemen van recente en gangbare inzichten met betrekking tot pathologieën binnen de vijf domeinen van de logopediewetenschap.
3.4
1.1; 5.3
X
1.1; 1.3;
X
Deze inzichten bekritiseren en onderbouwen. 1.3; 1.4 Verbindingen leggen tussen vernieuwde inzichten en 1.1; 1.2; ontwikkelingen met betrekking tot pathologieën in de verschillende domeinen binnen de logopedie. Onderdelen van bestaande onderzoeken naar pathologieën binnen de domeinen van de logopediewetenschap begrijpen en becommentariëren. Deelvragen uit dit onderzoek onderbouwen met wetenschappelijke uitgangspunten. Herkennen van pathogenetische processen en potentiële werkingsmechanismen van therapie binnen de vijf domeinen van de logopedie, via voorbeelden van wetenschappelijk onderzoek. De consequenties van de uitkomsten van deze voorbeelden vertalen en benoemen voor de eigen situatie. Reflecteren op implementatie van nieuwe inzichten en ontwikkelingen binnen het zorgdomein van de logopedie aan de hand van (goede en minder goede) voorbeelden van wetenschappelijk onderzoek. Blok 2b Linguïstische en fonetische taalwetenschap (7,5 EC). De studenten kiezen uit een lijst van blokken die door Taalwetenschappen wordt aangeboden (lijst opgemaakt door prof. dr. F. Wijnen): Speech Perception and Psychophysics, Readings in Language Acquisition, Neurolinguistics, et cetera.. Alternatief Blok 2b Inleiding in de stem-, spraak- en taalpathologie Voorbehouden aan studenten Taalwetenschappen of wo-bachelors/masters die onvoldoende bekend zijn met de logopedische pathologie. Blok 3b : Keuzeblok Vrije keuze (7,5 EC) Het hangt van de keuze af welke eindtermen op welke wijze aan bod zullen komen. Het ligt voor de hand en het wordt gestimuleerd dat studenten een blok kiezen dat past bij het onderwerp (of onderzoeksmethode) van hun afstudeertraject. Het keuzeblok kan ook een (onderzoek)stage worden.
54
X
X X
1.1; 1.3
4.1; 5.4
X
X
X
X
1.1; 1.2; 1.3; 5.3 X
X
5.3
X
1.2; 6.1; 6.2; 6.3
X
1.1, 4.1;
X
X
2.5; 5.5; 1.2; 1.4; 1.6
X
X
X
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
Blok 3a Methodologische voorbereiding van eigen onderzoek (7,5 EC) Een vraagstelling of probleem uit eigen beroepspraktijk of context of gerelateerde context omzetten in een onderzoeksvoorstel. Dit probleem onderbouwen en verdiepen met wetenschappelijke literatuur. Een onderzoeksvraagstelling en onderzoeksvoorstel in het Engels schrijven en vervolgens (in het Nederlands) presenteren aan andere Logopediestudenten en aan AGW-studenten en medewerkers. De gegeven feedback verwerken. Samenwerken aan het voorstel met interne en externe begeleiders. Plannen voor het eigen onderzoek bespreken en voorleggen aan betrokkenen binnen de instelling waar het onderzoek zal worden uitgevoerd. Voor een fundamentele of pragmatische vraagstelling uit de logopedie een adequaat en goed onderbouwd onderzoeksdesign kritisch uitwerken. Opzetten van een eigen onderzoek gekoppeld aan één of meer van de logopedische domeinen. Blok 4 Afstudeerproject met productie van een wetenschappelijk artikel (masterthesis, 15 EC) Een Engelstalig wetenschappelijk product – in principe artikel – realiseren dat met goedkeuring van AGW-wetenschappers ingebracht kan worden binnen het wetenschappelijk forum. Met interne en externe begeleiders de uitkomsten en implicaties van het eigen onderzoek kunnen bediscussiëren en interpreteren. Eventueel: het presenteren van de resultaten en implicaties voor een publiek van AGW-studenten en medewerkers en/of voor medewerkers uit de eigen (project) praktijk. Uitvoeren en rapporteren van een volledig onderzoeksvoorstel binnen de beroepspraktijk, gerelateerd aan één of meerdere van de vijf logopedische domeinen. Vertalen van de resultaten van de eigen onderzoeksresultaten naar implicaties voor verder wetenschappelijk onderzoek en/of naar toepassingen voor het logopedisch handelen, door hierover expliciet een sectie op te nemen in het eindproduct. De resultaten van het onderzoek inbrengen in de betrokken instelling. Implicaties van het eigen onderzoek implementeren in de eigen praktijk dan wel bij de betrokken instelling.
4.3; 4.4; 4.6; 5.2;
X
1.1; 1.3;
X
2.2; 3.1; 3.3; 3.4; 4.4;
X
4.1; 3.4; 1.5 2.4; 4.3
X X
2.1; 4.6
X
4.3; 4.4;
X
X
X
3.1; 3.2; 3.3; 4.6 X
4.6; 4.7; 2.2; 2.1 X
X
X
3.4; 2.5;
X
X
X
2.2;
3.1; 3.2; 3.3; 3.4; 4.5; 4.6; 2.3
X
X
X
3.3; 4.2; 5.1;
X
6.1; 6.2; 6.3
X
X
6.1; 6.2; 6.3
X
X
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
55
56
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
2.
De masteropleiding Fysiotherapiewetenschap aan de Universiteit Utrecht
Administratieve gegevens: Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
Fysiotherapiewetenschap 66576 master wo 60 EC master deeltijd Universiteit Utrecht, UMC Utrecht 31 december 2007
Het bezoek van de commissie aan de Faculteit Geneeskunde van de Universiteit Utrecht vond plaats op 23 en 24 november 2006. 2.0.
Structuur en organisatie van de faculteit
De masteropleiding Fysiotherapiewetenschap is organisatorisch ingebed in de onderwijseenheid Algemene Gezondheidswetenschappen (AGW) van de Universiteit Utrecht (UU), waar tevens de opleidingen Logopediewetenschap en Verplegingswetenschap onderdeel van uitmaken. Er is een nauw samenwerkingsverband tussen deze drie masteropleidingen. AGW kent een gezamenlijke opleidingscommissie, examencommissie en toelatingscommissie waarin steeds vertegenwoordigers van de drie masteropleidingen (Logopediewetenschap, Fysiotherapiewetenschap en Verplegingswetenschap) participeren. Van de opleidingen Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap wordt in dit rapport verslag gedaan. Het rapport over de masteropleiding Verplegingswetenschap is eerder verschenen en deze masteropleiding is inmiddels geaccrediteerd. De onderwijseenheid AGW is onderdeel van de Directie Onderwijs en Opleidingen van de Faculteit Geneeskunde (FGNK). De Faculteit Geneeskunde is een van de zeven faculteiten van de Universiteit Utrecht en vormt samen met het Wilhelmina Kinderziekenhuis het Universitair Medisch Centrum Utrecht. 2.1.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
De masteropleiding Fysiotherapiewetenschap is in september 2005 van start gegaan als vervolg op de doctoraalafstudeerrichting Fysiotherapiewetenschap, één van de drie afstudeerrichtingen van AGW. Het is een masteropleiding van 60 EC die als tweejarige deeltijdopleiding wordt aangeboden. De doctoraalafstudeerrichting Fysiotherapiewetenschap had bij de start in 2002 tot maatschappelijk doel afgestudeerden af te leveren die op grond van hun academische vaardigheden bijdragen aan de ontwikkeling van de fysiotherapie(wetenschap) en zodoende aan het terugQANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
57
dringen van de bewegingsproblematiek. Bij de opbouw van de doctoraalstudie werd reeds geanticipeerd op de komst van de bachelor-masterstructuur. De nieuwe masteropleiding is voor een groot deel gebaseerd op de oude doctoraalopleiding. De doctoraalopleiding Fysiotherapiewetenschap was een vierjarige deeltijdopleiding. Het eerste jaar van de oude deeltijdopleiding is omgezet in een voor hbo-afgestudeerden ingestelde pre-master van één jaar deeltijd. Het tweede tot en met het vierde jaar van de oude deeltijdopleiding zijn omgezet in de masteropleiding Fysiotherapiewetenschap van twee jaar deeltijd. Bij de omzetting naar het nieuwe masterprogramma zijn de ervaringen die zijn opgedaan in het oude deeltijd doctoraalprogramma meegenomen en zijn er veranderingen en verbeteringen aangebracht om afgestudeerden – ondanks de verkorting van het programma – toch te kunnen laten bijdragen aan het oorspronkelijk maatschappelijk doel. In september 2005 zijn geen nieuwe studenten meer toegelaten tot de ongedeelde opleiding. Per die datum heeft de Toelatingscommissie AGW alle studenten van het eerste doctoraaljaar Fysiotherapiewetenschap op basis van hun verzoek toegelaten – al dan niet voorwaardelijk – tot het eerste jaar van de masteropleiding Fysiotherapiewetenschap en alle studenten van het tweede doctoraaljaar tot het tweede jaar van de masteropleiding. Alle studenten van het derde doctoraaljaar vervolgden hun studie in de doctoraalstudierichting FW. Deze groep doctoraalstudenten vormt de eerste en tevens laatste lichting van deze doctoraalstudierichting die met hun afstuderen ook meteen wordt afgebouwd. De verwachting is dat medio 2007 de laatste doctoraalstudenten zullen afstuderen. Conform UU-beleid kan dit nog tot uiterlijk 31 augustus 2008. 2.2.
Het beoordelingskader
2.2.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Beschrijving De staf van de masteropleiding Fysiotherapiewetenschap (FW) ziet het als haar opdracht een opleiding vorm te geven die een bijdrage levert aan de wetenschappelijke onderbouwing van de fysiotherapeutische zorgverlening in een multidisciplinaire context én aan de ontwikkeling van de fysiotherapiewetenschap. Daartoe worden studenten opgeleid tot een academisch professional in de rollen van wetenschappelijk onderzoeker, implementator van zorgvernieuwingen en kennisdeler (zie bijlage 1). Vanuit deze gedeeltelijk overlappende rollen leren zij wetenschappelijke kennis te ontwikkelen. Het doel daarvan is de zorg te legitimeren en te innoveren, de revenuen daarvan op macro- en mesoniveau te verspreiden en te integreren/implementeren in de wetenschap en de gezondheidszorg, de fysiotherapiewetenschap en de fysiotherapie in het bijzonder. Dat betekent ook dat zij leren veranderingsprocessen te initiëren en te evalueren, met als doel de kwaliteit en doelmatigheid van de fysiotherapeutische zorg te behouden dan wel te verbeteren. Daarnaast leren studenten deze kennis te delen met wetenschappers, zorgen onderwijsprofessionals, beleidsmakers en met het brede publiek. De eindtermen van de opleiding houden in dat afgestudeerden:
58
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
I. wetenschappelijke, professionele en maatschappelijke ontwikkelingen omzetten in een visie op wetenschap en zorg, in het bijzonder de fysiotherapiewetenschap en de fysiotherapie; II. vragen uit de zorgpraktijk en de wetenschap, in het bijzonder de fysiotherapie en de fysiotherapiewetenschap, omzetten in voorstellen voor wetenschappelijk onderzoek; III. wetenschappelijk onderzoek binnen het domein van de zorg en de wetenschap, in het bijzonder de fysiotherapie en de fysiotherapiewetenschap, opzetten, uitvoeren en rapporteren volgens de gangbare normen en opvattingen van de wetenschap, de fysiotherapiewetenschap in het bijzonder; IV. resultaten uit wetenschappelijk onderzoek, in het bijzonder de fysiotherapiewetenschap, gecontroleerd implementeren in de zorg en de wetenschap, in het bijzonder in de fysiotherapie en de fysiotherapiewetenschap, en deze kwalitatief en kwantitatief, wetenschappelijk en maatschappelijk verantwoorden; V. efficiënt samenwerken en communiceren met collegae binnen de gezondheidszorg, in het bijzonder de fysiotherapie, en de wetenschap, in het bijzonder de fysiotherapiewetenschap, in binnen- en buitenland. Bijlage 1 bevat een volledig overzicht van het onderwijsprogramma en geeft de samenhang weer van de eindtermen en leerdoelen met de rollen die afgestudeerden van de masteropleiding moeten kunnen aannemen. Bij gebrek aan een Nederlands beroepsprofiel voor Fysiotherapiewetenschap heeft de opleiding zich vanaf de ontwerpfase nationaal en internationaal georiënteerd. Bij aanvang van de ontwikkeling van de masteropleiding Fysiotherapiewetenschap stond vooral fysiotherapiewetenschap, zoals die zich heeft ontwikkeld rondom de leerstoel van prof. dr. Helders van het UMC Utrecht, model bij de formulering van de eindtermen, leerdoelen en rollen van deze voor Nederland unieke opleiding. Het onderzoeksprogramma Activity and Health en de fysiotherapiewetenschappers die dit programma bemensen, vormden daarmee in beginsel het domeinspecifieke referentiekader van de opleiding. Deze medewerkers werken samen met onderzoeksinstituten in binnen- en buitenland. De hoogleraar, opleidingscoördinator en verschillende (gast)docenten zijn als gasthoogleraar, gastdocent of anderszins betrokken bij diverse universitaire, beroepsspecifieke masteropleidingen in binnen- en buitenland. Daarnaast is ook gekeken naar de curricula van masteropleidingen in andere frontrunnerlanden voor de fysiotherapiewetenschap, zoals België, Canada, Australië, Zweden en vooral de Verenigde Staten. In deze landen combineert men de advanced practice met de wetenschap (wel vaak in een tweejarig voltijdsprogramma). Onder advanced practice verstaat men de gespecialiseerde zorgverlening gericht op de hoogcomplexe bewegingsproblematiek van patiënten. Om het programma van de opleiding verder aan te scherpen, investeert de onderwijseenheid AGW in contacten met vergelijkbare masteropleidingen in binnen- en buitenland. Voorts is AGW voornemens om binnen vijf jaar haar masteropleidingen internationaal en domeinspecifiek te benchmarken. De masteropleiding Fysiotherapiewetenschap wil met haar afgestudeerden voorzien in de behoeften van de beroepspraktijk; met name legitimering en innovatie van het fysiotherapeutisch handelen in de praktijk. Daarnaast wil de opleiding de Fysiotherapiewetenschap ontwikkelen. Het KNGF (primair een beroepsvereniging, inclusief zijn Wetenschappelijke Raad Fysiotherapie en Provisorium Fysiotherapie) ondersteunt die visie van de opleiding. Tevens subsidieerde het KNGF de opzet en initiële fase van de doctoraalopleiding substantieel.
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
59
De beroepspraktijk gaf in 2001 op grond van een ruwe eindtermenschets aan, behoefte te hebben aan ongeveer achthonderd fysiotherapiewetenschappers. Op destijds 17.000 in de zorg werkzame fysiotherapeuten komt dat neer op 4,7%. Die schets is aansluitend, met deskundigen uit de beroepspraktijk – fysiotherapie en wetenschap –, uitgewerkt in het programma. Daarin zijn de eindtermen, doelen, rollen, dimensies en inhoudelijke leerlijnen opgenomen. Deze eindtermen blijken aan te sluiten bij de wetenschapselementen op ‘gevorderd niveau’ van het beroepsprofiel van de fysiotherapeut, zoals dat door het KNGF in 2005 is opgesteld. De masteropleiding FW speelt in op eisen en ontwikkelingen van de beroepspraktijk, wetenschap, gezondheidszorg en maatschappij. Conform de eindtermen en leerdoelen leren studenten zo te anticiperen op ontwikkelingen in: • • • •
de beroepsgroep, zoals specialisatie/verbijzondering, het experiment vrije tarieven, invoering van de directe toegankelijkheid, secundaire en tertiaire preventie, professionalisering en academisering; de wetenschap, zoals predictie en prognostiek, toenemende concurrentie, kennisintegratie en de toenemende belangstelling voor interindividuele verschillen; de zorg, zoals de invoering van de Diagnose Behandel Combinaties, patient empowerment, evidence based practice, preventie, richtlijnen, interdisciplinariteit, verantwoording aan de hand van klinimetrie en verslaglegging (pay for effect-related performance); de maatschappij, zoals globalisering en individualisering, marktwerking en vraagsturing. Meer echter nog op de toenemende bewegingsproblematiek en chroniciteit in de westerse wereld. Er is aanwijsbaar behoefte aan preventie, aan de hand van verantwoorde bewegingsconcepten die zijn gericht op zelfmanagement, vooral bij major life events.
De opleiding vertaalt in de studie beroepsinhoudelijke en maatschappelijke vraagstukken in onderzoeksprojecten op het terrein van de fysiotherapie, implementeert zorgprogramma’s en communiceert op verschillende wijzen over revenuen van projecten. Daardoor zijn afgestudeerden voorbereid om adequaat te reageren op bovengenoemde én op soortgelijke ontwikkelingen in de toekomst. Afgestudeerden beschikken hiervoor zowel over conceptuele en inhoudelijke kennis als over de vaardigheden, die de opleiding in de leerlijnen flankerend onderwijs heeft verdisconteerd. Om de behoeften van het werkveld te peilen en de eindtermen van de opleiding up-to-date te houden, is er een werkveldcommissie ingesteld. In deze commissie participeren vertegenwoordigers uit diverse sectoren van de gezondheidszorg, de beroepsgroep en de wetenschap. De commissie wordt twee keer per jaar uitgenodigd om het programma of onderdelen daarvan te evalueren en de opleiding te adviseren over relevante ontwikkelingen die in het programma opgenomen zouden moeten worden. Oordeel De commissie is van mening dat de opleiding een duidelijk profiel van zichzelf en haar eindkwalificaties heeft beschreven tegen de achtergrond van de eisen uit het beroepsveld en een internationale vergelijking. De commissie heeft de doelstelling en eindtermen naast haar domeinspecifiek referentiekader gelegd en geconstateerd dat de opleiding in voldoende mate voldoet aan de eisen die daarin aan een masteropleiding worden gesteld. De commissie vindt de instelling van de werkveldcommissie zeer positief.
60
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
De commissie is van oordeel dat de doelstellingen en eindkwalificaties van de opleiding in voldoende mate aansluiten aan de eisen die door vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een masteropleiding Fysiotherapiewetenschap. Masteropleiding Fysiotherapiewetenschap: het oordeel van de commissie is voldoende. F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
Beschrijving In de zelfstudie wordt door de opleiding uitgebreid aangegeven hoe, aan de hand van de Dublin-descriptoren, de eindkwalificaties van de opleiding naar aard, inhoud en niveau aansluiten bij de kwalificaties van een academische masteropleiding. (Zie ook bijlage 1 voor een weergave van de relatie tussen eindkwalificaties en Dublin-descriptoren.) Oordeel Naar de mening van de commissie staat in de zelfstudie de relatie tussen eindkwalificaties en de Dublin-descriptoren adequaat beschreven. Alle gebieden komen daarbij voldoende aan bod. De commissie heeft de door de opleiding geformuleerde eindkwalificaties getoetst aan de beschrijving van de masterkwalificaties van de Dublin-descriptoren. Op grond van de mate waarin de verschillende competenties te koppelen zijn aan één of meerdere van de beschreven descriptoren, trekt zij de conclusie dat het beoogde niveau van de opleiding correspondeert met het niveau van een universitair afgestudeerde master. Masteropleiding Fysiotherapiewetenschap: het oordeel van de commissie is voldoende. F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master in WO: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Beschrijving De masteropleiding Fysiotherapiewetenschap leidt op tot: • • • •
een maatschappelijk georiënteerde wo-masterafgestudeerde; functies in de beroepspraktijk waarin hoogwaardige academische vaardigheden vereist zijn; functies waarin onderzoeks-, innovatie- en implementatievaardigheden vereist zijn; functies of opleidingstrajecten waarin toegepast wetenschappelijk onderzoek wordt verricht of waar innovatie- en implementatieprojecten op meso- en macroniveau worden verricht, mogelijk ten behoeve van een academisch proefschrift en de wetenschappelijke promotie.
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
61
De op de wetenschap gerichte eindtermen van de masteropleiding FW zijn ontleend aan de eisen voor junioronderzoeker van de UU. Ze sluiten aan bij algemene beschrijvingen van een master in het wo, onder andere bij eindkwalificaties van academische masters van de UU en van universiteiten, zowel elders in Nederland als daarbuiten. Deze masteropleiding gaat ervan uit dat de afgestudeerde een wetenschappelijk gevormd, beginnend beroepsbeoefenaar is. De wetenschapsvorming is een van de belangrijkste elementen van de eindtermen en leerdoelen van de masteropleiding FW en de rol van wetenschappelijk onderzoeker is de meest geprononceerde in het programma. In de eindtermen, leerdoelen en het profiel van rollen worden het wetenschappelijke karakter en de algemene kenmerken van wetenschappelijke vorming van de opleiding onderstreept (zie ook bijlage 1). De eindtermen van de masteropleiding FW richten zich op het zelfstandig uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek, het op wetenschappelijk verantwoorde wijze implementeren van nieuwe kennis en het communiceren in de maatschappij, de gezondheidszorg en in het bijzonder de fysiotherapie(wetenschap). Oordeel Op basis van het bovenstaande, de gesprekken tijdens het bezoek en het bestuderen van het materiaal komt de commissie tot de conclusie dat de oriëntatie van de opleiding adequaat aansluit bij de eisen die door (internationale) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een wetenschappelijke masteropleiding Fysiotherapiewetenschap. De commissie heeft de indruk dat de opleiding zich wel erg lijkt te richten op een niet op direct handelen gerichte wetenschappelijke praktijk (wel op het wetenschappelijk onderbouwen van het handelen). De commissie zou een verbreding toejuichen, zodat ook de praktische vaardigheden (vaktechnische interventies) en beleidsmatige, organisatorische en kwaliteitszorgaspecten meer direct aan bod zouden komen. Masteropleiding Fysiotherapiewetenschap: het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’. Voor de masteropleiding Fysiotherapiewetenschap luidt dat oordeel voldoende.
62
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
2.2.2. Programma Beschrijving van het programma
M3 (15) Afstudeerproject M2 (13) Debatteren en implementeren M1 (15) Evalueren
Peer support group
Jaargroep MI
M4 (9,5) Profileren en positioneren Master of Science
Jaargroep MII
keuzeonderwijs (7,5)
Figuur 1: Schematisch overzicht van het programma van Fysiotherapiewetenschap (De cijfers tussen haakjes verwijzen naar het aantal te behalen EC per blok.)
----------------------------------------------------------------------------
P1 (15 ECTS) Signaleren
Pre-Master
Jaargroep PM
P2 (15) Exploreren
Fysiotherapiewetenschap (zie figuur 1) kent een pre-masterfase en een masterfase van vijf verplichte blokken, inclusief het keuzeblok dat zich uitstrekt over de drie blokken van de masterfase. Door de hele masteropleiding FW heen loopt de peer support group (PSG), een blokoverstijgende werkvorm. Het eerste blok van de masteropleiding is gericht op het onderzoek naar de effecten van fysiotherapeutische interventies. In blok M2 leren studenten debatteren over de uitkomsten van onderzoek en deze verantwoord te implementeren in de zorgpraktijk. Tijdens blok M3 voeren ze na literatuurstudie een afstudeerproject uit. Met uitkomsten van dit project leren zij vervolgens zichzelf extern te positioneren en profileren. Hiertoe schrijven ze op basis van hun afstudeerproject een artikel op het niveau van een peer reviewed tijdschrift en geven ze een openbare presentatie. Ten slotte stellen ze een beknopt disseminatie- en implementatieplan van die uitkomsten op. Het keuzeblok biedt studenten de gelegenheid verdiept kennis te vergaren over een specifiek onderwerp in het kader van hun afstudeerproject. De PSG is een community of practice, een groep van drie tot acht studenten afkomstig uit de pre-master en masteropleiding, die wordt gesuperviseerd door een docentonderzoeker. Iedere PSG heeft één gezamenlijk voor de Fysiotherapiewetenschap relevant onderzoeksthema. In de PSG delen studenten kennis en ervaringen die opgedaan zijn bij de projecten in de blokken.
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
63
F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Beschrijving De opleiding Fysiotherapiewetenschap is ingebed in de onderzoeksomgeving van het UMC Utrecht. De Fysiotherapiewetenschap en haar onderzoeksprogramma Activity and Health is ondergebracht bij de onderzoeksthema’s Hersenen (de onderzoekschool Rudolf Magnus Instituut voor neurowetenschappen, met bijzondere aandacht voor polyneuropathie) en Immuniteit en infectie (de onderzoeksschool Immunity and Infections, met bijzondere aandacht voor onderzoek op het gebied van kinderen, chroniciteit en inspanningsfysiologie). Ze participeert ook in onderzoek van Vaten en Oncologie (met bijzondere aandacht voor de ‘broze’ patiënten en chirurgische interventies) en Klinische epidemiologie (met bijzondere aandacht voor chroniciteit). Voorts participeert ze in de onderzoeksschool Institute for the Study of Education and Human Movement van de Faculteit Sociale Wetenschappen van de UU. Het programma kent onderzoeks-, ontwikkel- en implementatieprojecten. Kennisontwikkeling door studenten vindt voor een belangrijk deel plaats in de integrale leerlijnprojecten en daaraan gekoppeld literatuuronderzoek, in de doorlopende leerlijnen van het flankerend onderwijs en in de werkvorm PSG. De leerlijnen en projecten worden in toenemende mate afgeleid van het onderzoeksprogramma Fysiotherapiewetenschap. De PSG’s zijn recent aangehecht aan de programmamedewerkers. Op deze wijze nemen studenten deel aan het toegepast wetenschappelijk onderzoek van de betrokken leerstoel en het onderzoek van het UMC Utrecht. Anderzijds nemen studenten zo kennis van actuele ontwikkelingen op het terrein van de fysiotherapiewetenschap (binnen de leerlijn Fysiotherapierealiteit) en andersoortige relevante theorieën vanuit andere wetenschapsgebieden (Verificatie en rationalisatie). De opleiding sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke disciplines door het opnemen van (internationaal) vigerende fysiotherapiewetenschappelijke literatuur en interessant nieuws (yahoogroup) en nieuw ontdekte websites (met name in de leerlijn Actualiteit) in het onderwijsprogramma. Ze maakt tevens gebruik van actuele kennis uit de gedragswetenschappen, vooral van de psychologie, en van ondersteunende wetenschapsdisciplines als de klinische epidemiologie en biostatistiek (Verificatie en rationalisatie). Er ontwikkelt zich interdisciplinaire samenwerking met Logopediewetenschap en Verplegingswetenschap in de onderwijseenheid AGW, met state of the art-lezingen in gemeenschappelijke onderwijsmomenten (kortweg GOM genaamd), een jaarlijkse AGW-studiedag (in Academie Gezondheidszorg Utrecht verband) en op het project Better in is better out dat op het onderzoeksterrein is geïnitieerd vanuit de Kamer Fysiotherapie van de AGUtrecht. Door alle blokken lopen de leerlijnen die concepten, kennis en vaardigheden bieden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek, in samenhang met de integrale leerlijn Projecten. De studenten ‘oefenen’ in deze leerlijn met onderzoeks- en implementatieprojecten in de master64
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
blokken M1 en M2. Daarna volgt de op afstand begeleide toepassing van het afstudeerproject in de blokken M3 en M4 als proeve van bekwaamheid van de eindtermen. In afstudeerprojecten gaat het onder meer om de beschrijving van een patiëntenpopulatie op kenmerken die voor de fysiotherapie(wetenschapper) belangrijk zijn. Maar het gaat ook om de ontwikkeling van betrouwbare en valide meetinstrumenten die functioneel diagnostisch en evaluatief zijn. Voorts om de toetsing van de effectiviteit van behandelconcepten en -methoden die bij de fysiotherapiepraktijk gebruikelijk zijn (legitimeren) of die zich ontwikkelen (innoveren), of de wetenschappelijke audit van een implementatie van nieuwe kennis in het praktijkwerkveld. Veel studenten komen uit de beroepspraktijk en de meesten van hen staan er nog met één been in. De opleiding streeft naar wederzijdse wisselwerking tussen de opleiding en de beroepspraktijk. Het verband met de actuele praktijk van de relevante beroepen wordt gelegd zodra studenten zowel individuele als gezamenlijke projecten opzetten vanuit de opleiding en het onderzoeksprogramma Fysiotherapiewetenschap. Delen daarvan voeren zij uit binnen hun eigen werksetting, dan wel binnen de academische werkplaats van de opleiding. Dit zijn praktijkadressen waarmee de opleiding, onder meer voor onderzoeks-, ontwikkel- en implementatieprojecten en voor stagedoeleinden, een samenwerking is aangegaan via een convenant (in Academie Gezondheidszorg Utrecht verband, gelieerd aan de Kamer Fysiotherapie). Met vier ziekenhuizen werd de academische werkplaats in 2003 opgericht, die in 2006 wordt uitgebreid. De Kamer Fysiotherapie sloot op 19 april 2006 een convenant met het Regiogenootschap Fysiotherapie Midden-Nederland om ook een academische werkplaats met de fysiotherapie in de eerstelijnsgezondheidszorg op te zetten. Met de aankomende FW-alumni bereidt de opleiding thans, samen met haar studievereniging Scientia Fundus, iets soortgelijks voor. Ten slotte participeert de opleiding sinds 2004 in de jaarlijkse Praktijkdag Utrechtse Fysiotherapie van de Kamer Fysiotherapie van de Academie Gezondheidszorg Utrecht en kent de opleiding een werkveldcommissie. Oordeel De commissie heeft kennisgenomen van de beschrijving van de inhoud en opzet van het programma van de opleiding, van de gebruikte wetenschappelijke literatuur en van de overige materialen (handboeken, readers, toetsen et cetera) die in het onderwijs gebruikt worden. Ook heeft de commissie een selectie van de meest recente scripties gelezen en beoordeeld. De commissie concludeert op grond daarvan en op basis van de gevoerde gesprekken dat de inbedding van onderwijs in het onderzoek goed is. De opleiding is sterk gericht op toegepaste wetenschap. Door de diverse samenwerkingsverbanden van de opleiding met de beroepspraktijk en doordat de opleiding een deeltijdopleiding is met studenten die naast de studie meestal in het vakgebied werkzaam zijn, is er een goede aansluiting met de beroepspraktijk. De commissie is van mening dat meer dan voldoende voldaan wordt aan de eisen die aan een wetenschappelijke masteropleiding worden gesteld. Masteropleiding Fysiotherapiewetenschap: het oordeel van de commissie is goed.
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
65
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Beschrijving De eindtermen en het profiel van de opleiding beschrijven de eisen die aan de fysiotherapieweten schapper worden gesteld. Deze zijn geoperationaliseerd in leerdoelen en rollen en volgen de Dublin-descriptoren. Het programma is concentrisch opgebouwd rond deze eindkwalificaties en gaat uit van een geleidelijke opbouw in kennis en kunde van de studenten (zie tabel 1 in bijlage 1). De opleiding hanteert projectgecentreerd onderwijs. Het programma voorziet erin dat de studenten, individueel of in groepsverband, in ieder blok een toegepast onderzoeksproject of implementatieproject uitvoeren dat voor de beroepspraktijk relevant is. Studenten leren zo deze op te zetten, uit te voeren, te evalueren en te presenteren, mondeling dan wel schriftelijk voor een divers publiek. Door het masterprogramma Fysiotherapiewetenschap lopen vijf thematische leerlijnen die in alle blokken (zie bijlage 1) zijn geïntegreerd. De inhouden ervan zijn ontleend aan het onderzoeksprogramma van Fysiotherapiewetenschap Activity and Health en andere relevante programma’s (zie figuur 2). Ondersteunend aan de integrale leerlijn van projecten zijn er twee conceptuele ofwel visionaire leerlijnen die gebaseerd zijn op de empirie van de Utrechtse Fysiotherapiewetenschap. Het gaat om Fysiotherapierealiteit, gericht op de essenties van de beroepsrealiteit, ook wel verwoord als spreekkamerwerkelijkheid, en Actualiteit, gericht op het ‘bijblijven’. De derde leerlijn is de kennisleerlijn Verificatie en rationalisatie − waaronder de subthema’s Plausibiliteit, Methodologie en statistiek, en Filosofie en ethiek vallen. Ten slotte onderscheidt de opleiding twee vaardigheidsleerlijnen, te weten: Projectmanagement en Communicatie. Deze geïntegreerde leerlijnen komen het meest expliciet aan bod in het aanbod- en vraaggestuurde flankerend just-in-time-onderwijs, in verschillende werkvormen en in de formatieve en summatieve toetsing en beoordeling. Daarnaast vormen zij met de eindtermen en rollen dé elementen voor feedback van docenten aan studenten en aan studenten onderling.
66
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
Figuur 2: Het Utrechtse onderzoeksprogramma FW vormt de basis voor de inhoudelijke leerlijnen en (leer)projecten die studenten van de Master of Science Fysiotherapiewetenschap (MSc FW) doen in het werkveld. Op deze wijze heeft het werkveld invloed op het masterprogramma en op het onderzoeksprogramma FW en vice versa.
Werkveld
Master of Science FW
Projecten
MSc FW Leerlijnen
Relevante andere programma’s
Onderzoeksprogramma FW
Oordeel De commissie heeft kennisgenomen van de wijze waarop in de zelfstudie de relatie wordt gelegd tussen de verschillende onderwijsonderdelen in het masterprogramma en de eindtermen van de opleiding. De bijdrage van de verschillende programmaonderdelen aan het verwezenlijken van de eindkwalificaties valt voldoende te identificeren. Wel merkt de commissie op dat er in het onderwijsprogramma (zeker in vergelijking met Logopediewetenschap) wat weinig gebruikt gemaakt wordt van interne en externe expertise, terwijl er wel een goede inbedding is in de wetenschappelijke omgeving. De commissie komt op basis van het bestudeerde materiaal en de gesprekken met docenten, studenten en afgestudeerden tot de conclusie dat het masterprogramma een adequate concretisering vormt van de beoogde eindkwalificaties in termen van niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Masteropleiding Fysiotherapiewetenschap: het oordeel van de commissie is voldoende. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Beschrijving De studenten stromen in de masteropleiding FW in als beginnend academisch professional. Deze rol hebben zij zich op beginnend niveau eigen gemaakt in hun opleiding tot wo-bachelor óf in de pre-master waar het de hbo-bachelors betreft.
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
67
Vanaf het begin van de opleiding krijgt de student de rol toebedeeld van academisch professional. In deze rol leert de student kritisch de wetenschappelijke literatuur te analyseren en te interpreteren in de integrale leerlijn van projecten. In die integrale leerlijn raakt de student al in een vroeg stadium betrokken bij en bedreven in het opzetten en uitvoeren van toegepast kwantitatief en kwalitatief wetenschappelijk onderzoek, en bij de gecontroleerde implementatie van zorgvernieuwing. Via deze projecten werken de studenten toe naar de eindtermen en aan hun verdere ontwikkeling als academisch professional, en aan de drie in het profiel daarop gesuperponeerde rollen, te weten wetenschappelijk onderzoeker, implementator van zorgvernieuwingen, en kennisdeler. De wetenschappelijk onderzoeker produceert nieuwe kennis en inzichten aan de hand van systematisch bronnenonderzoek en toegepast wetenschappelijk onderzoek. De implementator rolt deze kennis uit in de zorg en toont aan dat de zorg daarmee verbetert. Een kennisdeler is diegene die instituties en groepen op coachende wijze informeert, inspireert en beter doet functioneren. Het zijn deze vier rollen die studenten ook ná hun opleiding zullen vervullen als fysiotherapiewetenschapper in de beroepspraktijk. De basiskennisgebieden voor deze opleiding zijn afkomstig uit verschillende wetenschapsgebieden: biomedische wetenschappen, gedrags-, pedagogische en innovatiewetenschappen, en zijn gebaseerd op de vier fasen in de kenniscyclus, zoals geformuleerd voor het onderzoeks- en onderwijsprogramma van de Utrechtse Fysiotherapiewetenschap. Deze kenniscyclus staat uitgebreid beschreven in de zelfstudie. Volgens de opleiding wordt de samenhang ook bevorderd door de verbinding met het onderzoeksprogramma. Eerder kozen studenten veelal eigen onderwerpen voor hun masteronderzoek. Dat leidde tot een te grote verscheidenheid in onderwerpen die ook niet altijd aansloten bij de expertise van de staf. Nu zijn de onderwerpen meer direct gekoppeld aan het onderzoek van de staf. De samenhang wordt ook bevorderd door de gekozen leerlijnen, waarvan de eindtermen volgens de zelfstudie frequent worden getoetst binnen projecten in een steeds complexere context en met steeds complexere, deels ontbrekende informatie. De samenhang in het verplichte deel van het programma wordt bevorderd doordat de ontwikkeling van blokonderdelen in nauwe samenwerking en afstemming met de blokcoördinatoren in het kernteam onderwijs tot stand komt. Oordeel De commissie heeft de beschrijving getoetst aan het aangetroffen materiaal en de gesprekken met docenten en studenten. Studenten gaven aan dat ze ervaren dat ze een inhoudelijk samenhangend programma volgen. De commissie is van oordeel dat de studenten een voldoende samenhangend programma volgen. De mix van vakken is evenwichtig en er is sprake van voldoende kennisopbouw. De commissie heeft duidelijk een opklimmende lijn in complexiteit van het programma kunnen constateren. Wel zou er wat meer input kunnen zijn van aanpalende disciplines. Gezien het bovenstaande en de bevindingen tijdens het bezoek is de commissie van mening dat de studenten een inhoudelijk samenhangend studieprogramma volgen. 68
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
Masteropleiding Fysiotherapiewetenschap: het oordeel van de commissie is voldoende. F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Beschrijving De opleiding wordt aangeboden in deeltijd. In het programma is de studeerbaarheid een duidelijk punt van aandacht. Het contactonderwijs beslaat zes uur per week in het eerste masterjaar en maximaal vier uur per week in het tweede jaar, met minimaal vijftien tot zeventien uur zelfstudie per week. Het contactonderwijs vindt wekelijks op vrijdag plaats in kleine groepen. Studenten worden geacht een portfolio te maken. Halfjaarlijks wordt de studievoortgang en het portfolio met de individuele studenten besproken en als toets beoordeeld (die bij het predikaat onvoldoende moet worden herkanst). De opleiding evalueert het programma en de studielast na ieder blok om het onderwijs waar nodig bij te stellen. Dit heeft recent geleid tot enkele aanpassingen. Studenten geven in evaluaties aan dat ze conform de geschatte studielast ruim twintig uur per week aan de studie besteden. Er is daarin wel een grote spreiding tussen studenten. Ook geven studenten aan dat er ook duidelijk piek- en dalperioden in de blokken in de tijd te onderscheiden zijn. Sinds de invoering van het masterprogramma is de ervaren studielast voor enkele blokken toegenomen. Dit kan een gevolg zijn van het terugbrengen van de studieduur van vier tot twee jaar en is een punt van aandacht voor het kernteam, de curriculumcommissie en de blokcoördinatoren. Oordeel Uit de door de opleiding aangeleverde informatie, bestudering van de stof en gesprekken met studenten leidt de commissie af dat de studielast redelijk verdeeld is. Wel zijn er duidelijke pieken en dalen. De studie is behoorlijk ‘aan de maat’, zeker ook vanwege de omzetting van een vierjarig deeltijdprogramma naar een tweejarig deeltijdprogramma. De commissie is van mening dat het nu een erg vol programma is voor een tweejarige deeltijd masteropleiding. De meeste van de huidige studenten geven aan dat de studie zwaar is, maar niet te zwaar. De commissie is evenwel van mening dat dit een aandachtspunt moet blijven, zeker ook gezien de mogelijke wijziging in de instroom. De eerste jaren zijn het wellicht toch meer gemotiveerde studenten die instromen in de opleiding. Maar voor een meer ‘reguliere’ instroom is het programma misschien toch wat aan de zware kant, mede door de grote hoeveelheid groepsopdrachten. Op basis hiervan komt de commissie tot het oordeel dat de studeerbaarheid van het programma voldoende is. Door de kleinschaligheid van de opleiding kunnen eventuele voortgangsbelemmerende factoren snel worden opgespoord en aanpakt. Dat is in het recente verleden ook gebeurd. Masteropleiding Fysiotherapiewetenschap: het oordeel van de commissie is voldoende. QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
69
F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Beschrijving De doctoraalopleiding Fysiotherapiewetenschap was bij de start bedoeld als deeltijd wo-vervolgopleiding en met name gericht op hbo-afgestudeerde fysiotherapeuten. Zij brachten hun ervaringen uit het werkveld mee in de opleiding en pasten de nieuw verworven academische kennis en vaardigheden toe in leer- en afstudeerprojecten in datzelfde werkveld. Bij de masteropleiding zijn instromende studenten ofwel afgestudeerde hbo-fysiotherapeuten en –oefentherapeuten, ofwel wo-bachelors uit aanverwante disciplines als Pedagogiek en Biologie en straks mogelijk ook uit opleidingen als Psychologie, Bewegingswetenschappen of Gezondheidswetenschappen. Voor de toelating tot de masteropleiding zijn duidelijke toelatingseisen en een toelatingsprocedure opgesteld door een hiervoor speciaal ingestelde Toelatingscommissie AGW. De toelatingseisen worden breed gecommuniceerd en moeten de kwaliteit van de instroom garanderen. Tegelijkertijd moeten ze ertoe bijdragen dat zowel hbo-abituriënten als wo-bachelors goed door het programma heen geleid kunnen worden. De eerste groep wordt daarom door de Toelatingscommissie AGW voor academische vaardigheden verwezen naar de pre-master van 30 EC. De tweede groep moet interesse voor onderzoek in de gezondheidszorg, de fysiotherapie in het bijzonder, kunnen aantonen. Het criterium van aantoonbare interesse voor en kennis van, wordt getoetst door de Toelatingscommissie aan de hand van het cv van de kandidaat-student en een intakegesprek. Daarin wordt nagegaan of de kandidaat voldoende basiskennis heeft van het desbetreffende vakgebied. Indien een kennisdeficiëntie op het gebied van de zorgpraktijk wordt geconstateerd, zal de Toelatingscommissie advies geven hoe deze weg te werken. Elke student die aan de masteropleiding begint, is voorafgaand aan de toelating beoordeeld. Dit is conform het beleid dat aan de UU geldt ten aanzien van masteropleidingen. De masteropleiding streeft naar een instroom van minimaal 25 studenten per jaar in de premaster, waarvan er bij voorkeur 20 doorstromen in master I en 18 in master II. Dat komt neer op een rendement van 80% in de pre-master. De verwachting is dat in de master uiteindelijk ongeveer 75% van de studenten zullen instromen via de pre-master en 25% vanuit het wo. Dat geeft een rendement van de master van 72%. De opleiding zal steeds, in overleg met het afnemend werkveld en de beroepsgroep, blijven bezien dat de instroom in verhouding blijft tot de marktvraag. Mogelijk wordt de opleiding in de toekomst ook opengesteld voor buitenlandse studenten. Dit zal betekenen dat de opleiding Engelstalig zal worden en dat de instroom meer divers zal worden. Overwogen wordt: 1. de ingangseisen van de opleiding voor 2007-2008 aan te scherpen en anderen dan therapeuten, in samenwerking met de fysiotherapieopleiding van de HU, de gelegenheid te bieden een minor Fysiotherapierealiteit van 15-30 EC te volgen binnen hun bacheloropleiding;
70
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
2. hun leerprojecten en afstudeerproject te situeren in geselecteerde instituten van de academische werkplaats; 3. Fysiotherapierealiteit als verplichte ‘keuze’ te stellen in het keuzeblok van de MSc FW (7,5 EC). In de loop van het academisch jaar 2006-2007 zullen deze en eventuele alternatieve routes in overleg met de Toelatingscommissie en de Examencommissie van AGW worden afgewogen. Ook wordt het aantal stageplaatsen uitgebreid voor studenten die niet in de zorgpraktijk werkzaam zijn. Behalve de grotere variatie in de diversiteit van de instroom op basis van vooropleiding, zal de instroom ook ‘verjongen’, zo verwacht de opleiding. Steeds meer recent afgestudeerde wobachelors en hbo-fysiotherapeuten en -oefentherapeuten zullen de studie beginnen. Daarnaast volgt een aantal hbo-studenten de pre-master in hun hbo-minor. Het ligt dan in de rede te overwegen om het programma ook in voltijd aan te bieden. De voorlichting en werving is het afgelopen jaar geïntensiveerd en meer gericht op de verbreding en gewenste kwaliteit van de instroom. Op dit moment wordt gewerkt aan een marketingstrategie die de basis gaat vormen voor een scherpe positionering van de opleiding en een doelgroepspecifieke aanpak. Op basis van deze uitkomsten zal de marketing en werving voor de komende studiejaren nog scherper worden en meer gedifferentieerd worden toegepast. Oordeel De commissie is van mening dat er sprake is van duidelijke en heldere toelatingseisen. Van studenten zijn geen klachten vernomen over de aansluiting tussen vooropleiding en deze masteropleiding. De voorlichting aan aankomend studenten is voldoende en is de afgelopen jaren versterkt. De studenten die tot op heden aangetrokken worden, behoren duidelijk tot de doelgroep. De commissie juicht het streven naar verjonging van de instroom toe. Gezien het bovenstaande komt de commissie tot de conclusie dat de instroomeisen voldoende strikt en helder zijn om een adequate aansluiting tussen vooropleiding en masteropleiding te waarborgen. Masteropleiding Fysiotherapiewetenschap: het oordeel van de commissie is voldoende. F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Beschrijving Het programma van de masteropleiding Fysiotherapiewetenschap omvat 60 EC en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Oordeel Masteropleiding Fysiotherapiewetenschap: het oordeel van de commissie is voldoende.
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
71
F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Beschrijving Het didactisch concept is gebaseerd op het sociaal-constructivisme. Onderwijs vanuit een constructivistische visie betekent dat studenten een actieve rol hebben en dat de rol van docenten er vooral op is gericht het leerproces te ondersteunen. Docenten in de opleiding zetten studenten aan het denken door vragen te stellen en onderwerpen te bespreken vanuit verschillende optieken en invalshoeken, alles bedoeld om de blikvelden van studenten te verruimen. Daarnaast worden studenten bijna constant ‘uitgenodigd’ tot het stellen van vragen en het aangaan van discussie met medestudenten en docenten. Vanuit het didactisch concept zijn onderwijsvormen gekozen die actief en samenwerkend leren uitlokken. Gekozen is voor projectgecentreerd onderwijs in de blokken (mesoniveau) en probleemgestuurd onderwijs in de groepsbijeenkomsten en de zelfstudie (microniveau). Ieder blok doen de studenten een project. In de loop van de studie worden de projecten minder voorgestructureerd en neemt de inbreng en zelfstandigheid van de student toe. Er is een progressie van informatieve opdrachten (bestaande informatie vinden, structureren, samenvatten en manipuleren) naar creatieve opdrachten (kennis genereren). Uiteindelijk mondt dit uit in een wetenschappelijk onderzoeks- of implementatieproject in het tweede masterjaar. Het resultaat hiervan is een publicabel artikel in een peer reviewed wetenschappelijk tijdschrift. De toepassing van dit didactisch concept levert variatie in onderwijsvormen op. Zoals projectgroepen, practica, onderwijsgroepen, PSG, projectplannen, het schrijven van (concept)artikelen en presentaties. Al deze werkvormen vragen om een frequente feedback aan studenten. Het zijn onderwijsvormen waar de sturing van het leerproces voor een groot deel in handen is van de studenten, en waar de begeleiding van docenten gedurende de opleiding geleidelijk afneemt. Er worden beperkt hoorcolleges gegeven. Veelal zijn hoorcolleges vormgegeven als responsiecolleges, expertmeetings of masterclasses. Tijdens bijvoorbeeld de expertmeetings kunnen studenten een expert raadplegen met individuele vragen of problemen, of met vragen die de groep vooraf tijdens zelfstudie, onderwijs- of werkgroepen heeft geformuleerd. In het college lichten de studenten dan zelf hun vraag of probleem toe. Aansluitend krijgen ze van de expert oplossingsrichtingen of -adviezen mee, bij wie ze nadien zelf de antwoorden en oplossingen verifiëren. Op een dergelijke wijze werkt de opleiding met alle onderwijsvormen stelselmatig aan het ontwikkelen van een actieve leerhouding, motivatie en zelfsturing van de student. Een blok duurt in de regel twintig weken en start met een toets die voor het blok representatief is, de zogeheten Blokkennismakingstoets. De student wordt geacht tijdens het verloop van de studie in het portfolio te reflecteren op zijn leerproces. Halverwege een blok en aan het eind van een blok is het portfolio onderwerp van een gesprek tussen de student en de mentor/supervisor van de Peer Support Group (PSG) in het kader van de studieloopbaanbegeleiding. Per blok werken studenten collectief aan een grootschalig project – samenwerkend leren – en/ of afzonderlijk aan een – vergelijkbaar – kleinschalig eigen project. Het gezamenlijk project is gelieerd aan het onderzoeksprogramma Activity and Health en instructief voor het individuele project. Het individuele project kan, mits voorzien van adequate begeleiding, in voorkomende gevallen buiten het onderzoeksprogramma vallen. Elk project wordt afgesloten met een concrete eindtoets – representatief voor de authentieke beroepspraktijk van de fysiotherapiewetenschapper, zoals een posterpresentatie, een Engelstalig abstract of een artikel – en ten slotte de blokafronding. Tijdens de blokafronding evalueren de studenten het onderwijs van dat blok. 72
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
Daarnaast reflecteren ze samen met de supervisor van de PSG, tevens hun mentor, op de toetsing en vorderingen in hun studieloopbaan, zoals opgetekend in het portfolio. De begeleiding van de projecten geschiedt door de docenten die tevens lid zijn van de groep Fysiotherapiewetenschap. Het flankerend onderwijs bestaat uit responsiecolleges of practica, die worden verzorgd door experts of werkcolleges onder leiding van docenten van de groep Fysiotherapiewetenschap. Daarnaast participeren studenten in werkgroepen of, meer kleinschalig, in de PSG’s en tutor- en mentorspreekuren. Deze onderwijsactiviteiten bieden aan studenten de mogelijkheid om ná zelfstudie (pro)actief die kennis en vaardigheden op te doen en/of te verifiëren, die voor de lopende projecten nodig zijn. De inhoud van het flankerend onderwijs wordt samengesteld door de projecten op voorhand door te spreken in het kernteam. In die besprekingen wordt vastgesteld welke noodzakelijke kennis en vaardigheden studenten op moeten doen. Aan de hand van een overzicht hiervan wordt het flankerend onderwijs op voorhand óf ad hoc (geïnitieerd door studentenevaluaties tijdens het blok) gepland. Oordeel In de zelfstudie wordt voldoende uitgelegd hoe de vormgeving en inhoud op elkaar uitsluiten. Tijdens de gesprekken met de studenten en na bestudering van het materiaal is deze aanpak bevestigd. De commissie is van oordeel dat het didactisch concept in lijn is met de doelstellingen. De gekozen werkvormen sluiten daar adequaat op aan. Wel is de commissie van mening dat, wellicht inherent aan het gekozen didactisch concept, de gekozen werkvormen wat eenzijdig en gelijkvormig zijn en dat meer variatie in de gebruikte vormen het programma verder kan versterken (nu zijn er erg veel projectmatige activiteiten). Masteropleiding Fysiotherapiewetenschap: het oordeel van de commissie is voldoende. F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Beschrijving De opleiding FW wil authentieke taken toetsen. Dat betekent dat studenten worden getoetst op de eindtermen en de rollen in reële producten die bij de wetenschapspraktijk horen, waarbij ook beoordelingscriteria conform die wetenschapspraktijk gelden. De fysiotherapiewetenschapper zal in het werkveld vooral betrokken zijn bij: • •
kennis produceren in toegepast wetenschappelijk onderzoek; kennis delen en revenuen van toegepast wetenschappelijk onderzoek implementeren op meso- en macroniveau.
In de zelfstudie wordt een lijst met gebruikte toetsvormen gegeven. De toetsprocedures staan beschreven in het OER. Voor aanvang van een blok worden studenten geïnformeerd over de wijze van toetsing en de eisen waar ze aan moeten voldoen. Per toets en toetsvorm wordt tevoren uitgebreid vastgesteld wat de normen voor beoordeling zijn. Van ieder blok vervaardigt de blokcoördinator een raamplan dat ook een toetsmatrijs bevat. De toetsmatrijs moet de samenhang tussen eindtermen, leerdoelen, rollen en leerlijnen garanderen. Aan de hand van de toetsmatrijs wordt een toetsplan voor het blok opgesteld en uitgewerkt. Uiteindelijk stelt de blokcommissie de toetsen vast. Na afname van de toets beoordeelt één beoordelaar iedere QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
73
schriftelijke toets (met uitzondering van de afstudeeropdracht). Iedere mondelinge toets wordt door twee beoordelaars afgenomen. Er zijn nog geen gegevens over interbeoordelaarsbetrouwbaarheid beschikbaar. De opleiding heeft mede daarom een zekerheidsprocedure ingebouwd. Wanneer een schriftelijke toets van een student een onvoldoende is, wordt een tweede beoordelaar ingeschakeld. Het strikte herkansingenbeleid van AGW biedt studenten na een niet-behaalde toets een mogelijkheid om alsnog aan de eisen te voldoen, het programmaonderdeel opnieuw te doorlopen dan wel de studie te staken. Wat betreft de afstudeeropdrachten: deze worden allemaal door twee beoordelaars onafhankelijk van elkaar beoordeeld, steeds in duo’s van een ervaren gedoctoreerde onderzoeker en een onderzoeker in opleiding. Om het toetsbeleid verder te optimaliseren, is er een subcommissie Toetsing van de examencommissie ingesteld, die zich heeft gebogen over alle aspecten van toetsing. Onder leiding van het Expertisecentrum Onderwijs & Opleidingen van het UMC Utrecht is onlangs een project Kwaliteitsbeleid Toetsing gestart, waarin onderzoek wordt gedaan naar de beoordeling van werkstukken (zoals verslagen en presentaties). Dat moet in het seizoen 2006-2007 leiden tot richtlijnen en instrumenten die een acceptabele intersubjectiviteit of interbeoordelaarsbetrouwbaarheid garanderen. In evaluaties zijn studenten over het algemeen tevreden over de wijze van toetsing. Een uitzondering daarop is het portfolio. Studenten zijn niet tevreden over dit onderdeel en de feedback die ze daarop krijgen. Dit heeft al geleid tot enkele aanpassingen, zoals tussentijdse evaluatie halverwege een blok. Oordeel Op basis van de zelfstudie, de bestudeerde documenten ter plaatste en gesprekken met studenten concludeert de commissie dat in het algemeen adequaat wordt getoetst of studenten de leerdoelen van het programma hebben gerealiseerd. In de zelfstudie staat uitgebreid beschreven hoe getoetst wordt en hoe de kwaliteit van de toetsing bewaakt wordt. De commissie beoordeelt dit positief. Wel is de commissie van mening dat de toetsing wellicht wat gevarieerder en breder kan. Het lijkt nu een beetje eenzijdig (zie ook de opmerkingen bij F10). Het portfolio is een nuttig instrument, maar er zouden meer/hogere kwaliteitseisen aan gesteld kunnen worden. De portfolio’s die de commissie gezien heeft, waren informatief maar ook nogal wisselend van kwaliteit. Over de peer support groups is de commissie enthousiast. Zeker bij een deeltijdopleiding is een dergelijke opzet nuttig, zoals ook bleek uit de gesprekken met de studenten. Masteropleiding Fysiotherapiewetenschap: het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp ‘Programma’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Programma’. Voor de masteropleiding Fysiotherapiewetenschap luidt dat oordeel voldoende.
74
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
2.2.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Beschrijving In onderstaande tabel staat de menskracht die beschikbaar is voor het verzorgen van het onderwijs in mensen en in fte’s. Tabel 1: Overzicht van de beschikbare menskracht voor het verzorgen van de opleiding Categorie
Mannen
Vrouwen
Totaal
Aantal Fte Aantal Fte Aantal Fte 1 0,5 1 0,5 SDO/uhd2 1 0,5 1 0,5 MDO/ud 2 0,5 1 0,4 3 0,9 Promovendi 2 0,7 1 0,2 3 0,9 JDO/Docenten 3 0,6 2 0,9 5 1,5 Gastdocenten3 25 Variabel 8 Variabel 33 Variabel Totaal 9 2,8 4 1,5 13 4,3 HL1
Percentage gepromo veerden 100% 100% 100% N.v.t. 33% 61% 38%
HL: Hoogleraar; SDO: Senior Docent-Onderzoeker; MDO: Medior Docent-Onderzoeker; JDO: Junior Docent-Onderzoeker; WP: Wetenschappelijk personeel, Fte: Fulltime equivalenten. 1 Participeert bij gelegenheid in het kernteam 2 Tevens opleidingscoördinator 3 Niet meegenomen in de totalen
Een deel van de reguliere docenten is gepromoveerd en de docenten zijn volgens de zelfstudie erkende deskundigen op hun domein. De discipline Fysiotherapiewetenschap is in Utrecht ingebed in de biomedische onderzoeksomgeving van het UMC Utrecht. Het meeste onderzoek vindt plaats in het programma Activity and Health. Daarin worden wetenschappelijk onderzoek, ontwikkel- en implementatieprojecten gedaan, zowel in de relatieve beslotenheid van het UMC Utrecht en met nationale en internationale onderzoeksinstituten, als in de openheid van het werkveld. Het programma organiseert en draagt bij aan disseminatie door middel van congressen en symposia, en aan wetenschappelijk en professioneel onderwijs. Daarnaast draagt het programma ook bij aan de veranderende beroepspraktijk. Gastdocenten zijn betrokken bij de ontwikkeling van het vakgebied, van aanpalende wetenschapsgebieden of van de wetenschap in het algemeen. De keuze van gastdocenten is gebaseerd op basis van hun specifieke deskundigheid van een leerlijn of rol, en is gericht op één of meerdere eindtermen annex leerdoelen. De medewerkers van de opleiding raadplegen deze gastdocenten veelal ook voor de verificatie van de inhoud en samenstelling van de rollen. Oordeel De commissie heeft kunnen constateren dat de meeste docenten en ook een deel van de gastdocenten gepromoveerd zijn en erkende deskundigen zijn op hun domein. De opleiding wordt derhalve verzorgd door onderzoekers die tevens een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
75
het vakgebied. Er is een hele lijst gastdocenten die incidenteel worden ingezet. Het reguliere onderwijs wordt voornamelijk door de vaste staf uitgevoerd. Masteropleiding Fysiotherapiewetenschap: het oordeel van de commissie is voldoende. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Beschrijving In de zelfstudie wordt aangegeven dat in het studiejaar 2005-2006 5,4 fte beschikbaar was voor de opleiding. Het volgende overzicht wordt daarbij gegeven van de inzet van het personeel. Tabel 2: Gerealiseerde inzet van wetenschappelijk personeel op de onderwijsuitvoering, coördinatie en kwaliteitszorg van de doctoraal-, pre-master- en masteropleiding Fysiotherapiewetenschap over de jaren 2003 tot en met 2006. Het jaar 2006-2007 geldt hierbij als visitatiejaar. Jaar
2005-20062 2004-20053 2003-20044
Aantal fte onderwijs1 3,25+1,65 1,00+1,45 0,75+1,25
Aantal Aantal ingeschreven diploma’s studenten 89 74 60
-
Aantal studenten per fteonderwijs
Aantal afgestudeerden per fte onderwijs
18,2 30,2 30,0
-
Het aantal fte onderwijsuitvoering + onderwijscoördinatie en kwaliteitszorg. In dit jaar startten zowel de premaster als de master en startten van zowel de doctoraal- als de masteropleiding een groep studenten hun afstudeerfase. 3 Het betreft hier steeds twee groepen van het zowel het eerste, tweede als het derde jaar van de ongedeelde doctoraalopleiding. 4 Het betreft hier steeds twee groepen van het zowel het eerste als het tweede jaar van de ongedeelde doctoraalopleiding. 1 2
Oordeel De commissie is van mening dat de kwantiteit van de staf voldoende is. De werkdruk is de afgelopen tijd hoog geweest, mede door de afbouw van de doctoraalopleiding. De werkdruk lijkt nu wat te verminderen, wat blijkt uit de afname van het aantal studenten per staflid in het laatste jaar. De omvang van de vaste staf is naar de mening van de commissie op dit moment voldoende robuust. Masteropleiding Fysiotherapiewetenschap: het oordeel van de commissie is voldoende.
76
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Beschrijving Het Utrechtse onderzoeksprogramma Fysiotherapiewetenschap Activity and Health kent twee onderzoekslijnen: Chronic Disease en Major Life Events: Hospital Admission for Major Surgical Procedures. Dit programma dat in het UMC Utrecht en de UU-onderzoeksinstituten is ingebed, is dé voedingsbodem voor het onderwijs van de masteropleiding FW. De staf, onderzoeksmedewerkers en promovendi voeren met elkaar samenhangende onderzoeks-, ontwikkel- en implementatieprojecten uit (projectmanagement). Ze handelen daarbij op basis van ervaring en van kennis en inzichten uit de ß- en y-wetenschappen en innovatiewetenschappen (rationalisatie en verificatie). Vanuit hun initiële opleiding tot fysiotherapeut en hun ervaring in de zorg en de handelingspraktijk bouwen ze mee aan de ontwikkeling van de fysiotherapiewetenschap (fysiotherapierealiteit). Ze verdisconteren recente relevante ontwikkelingen in maatschappij, gezondheidszorg en wetenschap in het programma (actualiteit). Via de masteropleiding FW betrekken zij als docent, tutor, projectleider en supervisor/mentor de studenten bij het onderzoeksprogramma. De regeling voor het wetenschappelijk personeel van de UU met betrekking tot functies, loopbanen en waardering (WP-FLOW) is gekoppeld aan een kwalificatiesysteem voor het onderwijs. Er zijn kwalificaties op twee niveaus: een basiskwalificatie onderwijs (BKO) en een seniorkwalificatie onderwijs (SKO). De kwalificatie is afhankelijk van ervaring in het betreffende vakgebied, onderwijskundige scholing, onderwijsuitvoering en de beoordeling van de kwaliteit, ervaring in de onderwijscoördinatie, publicaties en congresbijdragen en reflecties op het eigen functioneren in het onderwijs. Docenten kunnen zich op het behalen van een onderwijskwalificatie voorbereiden door onder meer deelname aan docenttrainingen van de dOO, het Interfacultair Instituut voor Lerarenopleiding, Onderwijsontwikkeling en Studievaardigheden van de UU of elders. De docenten van de masteropleiding FW hebben in dit kader in 2004 een speciaal door het Interfacultair Instituut voor Lerarenopleiding, Onderwijsontwikkeling en Studievaardigheden samengestelde basiskwalificatie onderwijs-instapcursus van twintig dagdelen gevolgd. Aansluitend deden zij ervaring op in onderwijsontwikkeling, uitvoering en evaluatie in de pre-master, de doctoraalopleiding en de masteropleiding FW. Sindsdien is één seniorkwalificatie onderwijs behaald en één basiskwalificatie onderwijs. In 2006 zullen nog drie tot vijf docenten van de masteropleiding FW hun basiskwalificatie onderwijs behalen. Uit evaluatieresultaten blijkt dat studenten tevreden zijn over de begeleiding door de docenten. Oordeel De commissie is gezien het bovenstaande, op basis van de schriftelijke informatie en de gesprekken met studenten van oordeel dat de kwaliteit van het personeel voldoende is. Wel is de commissie van mening dat het aantal gepromoveerden in de staf hoger zou moeten zijn. Masteropleiding Fysiotherapiewetenschap: het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp ‘Inzet van personeel’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Inzet van personeel’. Voor de masteropleiding Fysiotherapiewetenschap luidt dat oordeel voldoende.
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
77
2.2.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Beschrijving In augustus 2005 betrok de directie Onderwijs en Opleidingen (dOO) het nieuwe onderwijsgebouw van het UMC Utrecht, het Hijmans van de Berghgebouw (HvdB-gebouw). Daarmee kwamen de diverse opleidingen onder één dak. In de dOO zijn naast de opleidingen tevens de administratieve, beheersmatige en onderwijsondersteunende zaken van de opleidingen gebundeld. Dit biedt het voordeel dat de kwaliteitszorg, onderwijsadministratie, aanmelding en inschrijving centraal worden geregeld en afgestemd. Het concept van het nieuwe gebouw is geënt op de vereisten van het hedendaagse hoger onderwijs en goed werkgeverschap (onder andere Arbo-regels). Het gebouw is voorzien van kantoorruimten, open en besloten overlegruimten, multifunctionele ruimten, een studielandschap, een vaardighedenlaboratorium, een grote keuken en kantine en een uitgebreide bibliotheek op inpandige loopafstand in het AZU. De voorzieningen kunnen ook ’s avonds worden benut. Het meeste onderwijs vindt plaats in het HvdB-gebouw, bij uitzondering wordt uitgeweken naar andere onderwijsruimten die op loopafstand gelegen zijn. Er zijn goedgeoutilleerde onderwijsruimten beschikbaar. Het onderwijsconcept van de opleiding, in combinatie met de grote landelijke spreiding van de studenten, stelt hoge eisen aan de elektronische leeromgeving. Van meet af aan is geïnvesteerd in de communicatie van medewerkers en studenten via WebCT en via MyUU. Uit studentenevaluatie blijkt dat studenten tevreden zijn over de voorzieningen. Oordeel In het visitatierapport Algemene Gezondheidswetenschappen van oktober 2004 is reeds geconstateerd dat de materiële voorzieningen voldoende waren. Sinds die tijd is er aanzienlijk geïnvesteerd in het verbeteren van de voorzieningen. Ook is de aanbeveling van de visitatiecommissie Algemene Gezondheidswetenschappen om de onderwijsdag te verplaatsten van de zaterdag naar de vrijdag opgevolgd. De opleiding zit in een mooi gebouw en de ICT-voorzieningen zijn duidelijk verbeterd. Studenten zijn tevreden over de voorzieningen. Op basis hiervan komt de commissie tot het oordeel goed. Masteropleiding Fysiotherapiewetenschap: het oordeel van de commissie is goed. F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Beschrijving Tot het collegejaar 2005-2006 heeft de onderwijssecretaris van FW de studievoortgang van de studenten in eigen beheer bijgehouden. Recent is overgegaan op het gebruik van Osiris. De studenten kunnen hierin op ieder moment van de dag inloggen en zo hun behaalde cijfers
78
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
controleren. Minimaal eenmaal gedurende een collegejaar krijgen de studenten een uit Osiris geprint overzicht van behaalde studieresultaten per post toegestuurd. De studiebegeleiding is concreet georganiseerd in PSG-verband, waar elke student van dichtbij persoonlijk gevolgd wordt en de communicatiekanalen kort zijn. De supervisor van de PSG is tevens mentor. Als mentor begeleidt hij de student bij de voortgang van zijn studie, het behalen van de eindtermen en zijn ontwikkeling op de rollen van de masteropleiding FW. Centraal binnen de structuur van de studiebegeleiding staan: voorlichting, matching, monitoring en mentoring ten behoeve van de studievoortgang. Ten minste één keer per halfjaar vindt een voortgangsgesprek plaats tussen de mentor en de betreffende student. Op basis van het portfolio wordt dan de voortgang van de student besproken. In dit overleg komt tevens aan de orde op welke wijze de student de ontvangen feedback vanuit de verschillende onderwijsactiviteiten opneemt in zijn leerdoelen in het portfolio. De supervisor/mentor kan studenten met problemen eventueel doorverwijzen naar de gemeenschappelijke studieadviseur van de onderwijseenheid AGW binnen de Afdeling Studieadvies en internationalisering van de dOO. Daarnaast kunnen studenten ook zelf besluiten advies in te winnen bij de studieadviseur wanneer zij problemen voorzien of signaleren in de voortgang. De studieadviseur heeft vaste spreekuurtijden op de vrijdag. De studieadviseur helpt de student met vragen over de voortzetting van de studie, met persoonlijke problemen of met problemen waarvoor de student niet goed bij de opleiding terechtkan. De studieadviseur houdt trends bij voor wat betreft de studievoortgang en de studieproblemen van de opleidingen uit de onderwijseenheid AGW en kan zo een signalerende rol spelen. Uit studentenevaluaties en besprekingen in het docentenkernteam blijkt dat het begeleidingsproces vanuit de PSG nog niet optimaal verloopt. Door de aanstelling van een PSG-coördinator eind 2005, het formaliseren van de PSG en het afstemmen van de begeleidingsopties werd hierin verandering aangebracht. Oordeel De commissie is van oordeel dat over het algemeen de studiebegeleiding en de studievoortgangsregistratie in orde is. Het portfolio kan beter gebruikt worden, ook als sturingsinstrument. (Zie ook de opmerkingen bij F11.) De commissie vindt het een goede ontwikkeling dat de meer informele lijnen nu meer geformaliseerd worden. Masteropleiding Fysiotherapiewetenschap: het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp ‘Voorzieningen’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Voorzieningen’. Voor de masteropleiding Fysiotherapiewetenschap luidt dat oordeel voldoende.
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
79
2.2.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Beschrijving De kwaliteitszorg voor het onderwijs is beschreven in het Kwaliteitszorgplan AGW. Het kwaliteitszorgplan kent een zich ontwikkelende systematiek en een organisatie op vier aandachtsgebieden: het onderwijsprogramma, de toetsing, de docenten en de voorzieningen. De evaluatie van het onderwijs vindt op diverse niveaus plaats. Op blokniveau door middel van vragenlijsten en panelgesprekken aan het eind van het blok. Op basis hiervan worden door de blokcoördinator mogelijke verbeterpunten geformuleerd. In aanvulling op de meer formele instrumenten vinden ook meer informele evaluaties plaats, zoals informatie uit de gesprekken van de opleidingscoördinator met vertegenwoordigers van de studentengroep en gesprekken van de blokcoördinator met de tutoren. Het managementteam van AGW heeft in het voorjaar van 2005 een evaluatiesystematiek opgesteld. De opleiding werkt op dit moment met de volgende streefdoelen: 1. studenten beoordelen de kwaliteit van de opleiding als geheel of onderdelen daarvan op ten minste een gemiddelde van 3,5 (op een vijfpuntsschaal); 2. studenten beoordelen de kwaliteit van docenten op ten minste een 3,5 (op een vijfpuntsschaal); 3. studenten beoordelen de kwaliteit van de onderwijsvoorzieningen (onderwijsruimten, bibliotheek, ICT) op ten minste een 3,5 (op een vijfpuntsschaal); 4. ten minste 20% van de afstudeerprojecten leidt tot acceptatie van een artikel in een vaktijdschrift of peer reviewed wetenschappelijk tijdschrift. Bij de optimalisering van de kwaliteit van de opleidingen worden alle relevante geledingen betrokken: medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld. De opleiding buigt zich momenteel over een verdere uitbreiding van het instrumentarium van kwaliteitszorg. Het doel daarvan is systematisch de streefdoelen bij alle onderwijsfacetten vast te stellen en de streefdoelen van de opleiding te monitoren. Dit wordt ontwikkeld in samenwerking met het Expertisecentrum van de dOO. Tevens ontwikkelt de dOO het komend jaar een systematiek voor curriculumevaluatie en alumni-onderzoek. Deze zaken worden gedocumenteerd in een kwaliteitshandboek. Oordeel De commissie is van mening dat er sprake is van een systematische aanpak van de kwaliteitszorg. De opleiding wordt periodiek geëvalueerd aan de hand van toetsbare streefdoelen. Het is een gesloten systeem met goede feedback aan docenten. De commissie is ook zeer te spreken over de kwaliteitszorg van de toetsing. Wel beveelt de commissie aan om ook op programmaen curriculumniveau te evalueren. De commissie beoordeelt dit onderdeel met een (ruime) voldoende. Masteropleiding Fysiotherapiewetenschap: het oordeel van de commissie is voldoende.
80
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Beschrijving In de zelfstudie wordt aangegeven dat evaluaties hebben geleid tot aanpassingen. In de zelfstudie worden daarvan ook enkele voorbeelden gegeven. De commissie stelt vast dat in de zelfstudie niet gesproken wordt over de relatie met de streefdoelen, hoewel die wel aanwezig zijn (zie F17). Ook wordt niet aangegeven wie er verantwoordelijk is voor de controle op de daadwerkelijke invoering van verbetermaatregelen. Oordeel De commissie stelt vast dat de uitkomsten van evaluaties geleid hebben tot snelle en adequate verbetermaatregelen en dat dit onderdeel derhalve voldoet aan de eisen. Wel beveelt de commissie aan om te kijken naar de aanpak bij Logopediewetenschap en dit ook toe te passen bij deze opleiding. Masteropleiding Fysiotherapiewetenschap: het oordeel van de commissie is voldoende. F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Beschrijving In de zelfstudie wordt duidelijk aangegeven hoe studenten en medewerkers worden betrokken bij interne kwaliteitszorg. Het afnemend beroepenveld levert via de werkveldcommissie, waarin diverse beroepsvelden zijn vertegenwoordigd, nuttige informatie aan over de behoeften. Deze commissie gaf in april 2006 een positief oordeel over de opleiding. De masteropleiding FW beschouwt haar alumni als haar ambassadeurs in het werkveld. AGWbreed wordt er een alumniplan ontwikkeld. De studievereniging Scientia Fundus heeft in januari 2006 onder de afstudeerders van FW geënquêteerd naar hun wensen ná de opleiding. Scientia Fundus en de opleiding verkende in juni-juli 2006 de opties om de wensen te verwezenlijken voor: • • • • •
het benutten van de alumni voor wetenschappelijke stageplekken voor studenten; het opzetten en uitvoeren van innovatie-implementaties bij alumni-werkvelden; het selecteren van potentieel voor PhD-trajecten; het betrekken van alumni in het werkveld bij wetenschap in de vorm van academische werkplaatsen; het kennisdelen via capita selecta en andersoortige nascholing.
Doel hiervan is de binding met de opleiding van alumni in het werkveld te consolideren. Een alumnivereniging kan een en ander op den duur zelf regelen. Oordeel De commissie is van oordeel dat de betrokkenheid van studenten, medewerkers, afnemend veld en (in de toekomst) alumni in het algemeen adequaat is. QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
81
Masteropleiding Fysiotherapiewetenschap: het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’. Voor de masteropleiding Fysiotherapiewetenschap luidt dat oordeel voldoende.
2.2.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Beschrijving In juli 2006 is het eerste cohort afgestudeerd. Er kan op dit moment dus nog niet met empirische of ervaringsgegevens worden onderbouwd dat de studenten voldoende in staat zijn om zich met de eindkwalificaties te positioneren binnen het domein waarvoor zij worden opgeleid. Er zijn echter wel aanwijzingen dat dit het geval is. Een aantal studenten heeft andersoortige posities verworven na de aanvang van de studie. Functies die deze studenten nu bekleden, zijn: • • • • •
in het onderzoek als PhD-student; in het beleid en beheer als staf- of projectmedewerker en trainee; in het institutionele kwaliteitsbeleid als PhD-student of als kwaliteitsmedewerker; in het hbo-onderwijs, vooral als docent of coördinator bij de professionele masteropleidingen van de Hogeschool Utrecht; in een groepspraktijk of gezondheidscentrum.
Omdat de opleiding is opgezet met informatie uit het werkveld en er ook regelmatig contact is met dat werkveld, mag verwacht worden dat er een nauwe aansluiting zal zijn bij de behoeften uit dat werkveld. Oordeel De gesprekken die de commissie gevoerd heeft met studenten en alumni en de scripties die de commissie gelezen en beoordeeld heeft, tonen aan dat het niveau van de studenten en afgestudeerden goed is. Derhalve lijkt het oordeel goed hier op zijn plaats. Wel wil de commissie opmerken dat dit een pioniersgroep lijkt die wellicht niet geheel representatief is voor de toekomstige cohorten. Dat neemt niet weg dat op dit moment de recent afgestudeerden en bijna afgestudeerden te kwalificeren zijn als goed. Masteropleiding Fysiotherapiewetenschap: het oordeel van de commissie is goed.
82
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Beschrijving De streefcijfers voor de instroom van studenten in de opleiding zijn onder andere gerelateerd aan de omvang van de beroepsgroep fysiotherapie en aan de behoefte aan academici binnen de fysiotherapie. Vanuit bedrijfsmatige en onderwijskundige overwegingen wordt gestreefd naar een minimale instroom van 25 studenten in de pre-master, 20 in master I en 18 in master II. Het na te streven doorstroomrendement van de master is gesteld op 80%. De opleiding beschikt nog niet over uitstroomgegevens. De onderwijseenheid AGW kwam in 2005-2006 de volgende streefcijfers overeen voor de positionering van de uitstroom in het afnemend werkveld: 1. 75% van de afgestudeerden vindt na één jaar een baan op academisch niveau; 2. 5% van de afgestudeerden wordt opgenomen in de eigen organisatie; 3. ten minste 40% van de afgestudeerden verbindt zich ook na de studie met de betreffende alumnivereniging. Doordat de opleiding qua opzet en organisatie aansluit bij de motivatie van studenten en zich aanpast aan hun diversiteit, verwacht de opleiding een hoger rendement dan gebruikelijk voor een (deeltijd)opleiding te kunnen realiseren. Evaluatie van de instroom en doorstroom gebaseerd op de voorhanden zijnde doctoraal- en pre-mastergegevens laat zien dat de instroom van gemiddeld 28 per jaar bóven en de doorstroom ónder het AGW-streven van 80% zit. De opleiding voorziet voor de komende jaren een toename van de instroom. Oordeel De streefdoelen die de opleiding formuleert, zijn naar het oordeel van de commissie adequaat en realistisch. Masteropleiding Fysiotherapiewetenschap: het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp ‘Resultaten’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Resultaten’. Voor de masteropleiding Fysiotherapiewetenschap luidt dat oordeel voldoende.
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
83
Samenvatting van de oordelen van de commissie Masteropleiding Fysiotherapiewetenschap: Onderwerp Oordeel 1. Doelstellingen Voldoende van de opleiding 2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen Voldoende 5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen wo 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen wo 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende
Eindoordeel van de commissie over de masteropleiding Fysiotherapiewetenschap De commissie komt, op grond van haar oordelen voor de onderwerpen en facetten uit het accreditatiekader, tot het volgende eindoordeel: De masteropleiding Fysiotherapiewetenschap voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie.
84
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
Bijlage 1. Onderwijsprogramma MSc FW Inleiding De MSc Fysiotherapiewetenschap leidt studenten op die toegepast onderzoek, ontwikkeling en implementatie op meso- en macroniveau betrachten in de zorgpraktijk van de fysiotherapie en deze daardoor evidence based en efficiënt maken. Na de opleiding zullen zij functies opvatten zoals onderzoeker, projectmedewerker, kwaliteitsmedewerker, docent of richtlijnontwikkelaar. Een deel van hen blijft na de opleiding vermoedelijk praktiseren in de zorg en combineert dit met wetenschappelijk onderzoek, gelijk veelal ook artsspecialisten doen. In ieder geval zullen afgestudeerden functioneren als wetenschappelijk en professioneel-inhoudelijk ‘bezieler’ van de beroepsgroep op verschillende niveaus en in verschillende contexten. Programma Het programma van de opleiding is afgeleid van het onderzoeksprogramma van de Utrechtse groep Fysiotherapiewetenschap Activity and Health en van de mores van die groep onder leiding van prof. dr. Helders. Het programma (zie tabel 1 voor een compleet overzicht) is als volgt uitgewerkt: • • • • • • • • • • • •
het profiel van de fysiotherapiewetenschapper: beschreven in vier rollen; de operationalisatie van de rollen: in vijf eindtermen, gespecificeerd in leerdoelen; de programmaonderdelen: vier onderwijsblokken; een keuzeblok; en de peer support group ; de inhoud van de opleiding: concepten, kennis en vaardigheden, beschreven in vijf leerlijnen flankerend onderwijs; het begin- en eindniveau: in dimensies en criteria.
Toegepast onderzoek: onderzoek waarvan de vraagstelling voortvloeit uit een specifiek concreet probleem, met als doel praktische toepassing. Het betreft in het algemeen kortetermijnonderzoek. Ontwikkeling: activiteiten gericht op ontwikkeling van vernieuwingen in de praktijk en proeftoepassingen die vervolg geven aan op eerder onderzoek gebaseerde kennis of best practice. Deze projecten gaan altijd gepaard met evaluatieonderzoek. Er is, anders dan bij de hierna genoemde (landelijke) implementatieprojecten, sprake van proefprojecten in een beperkte praktijkomgeving. Implementatie op meso- en macroniveau: activiteiten en projecten gericht op begeleide, planmatige en systematische verspreiding en invoering van een vernieuwing van bewezen waarde in de praktijk (op basis van evidence of best practice), met als beoogd resultaat een brede invoering (uiteindelijk algemene, landelijke toepassing). Naar Programma’s van ZonMw in de kennisketen. Mediator, november 2005: 14-17.
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
85
86
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
1A, 1C, 1D, 2A, 2B 1B 1A, 5D 2C, 3A, 3B 1C, 1D, 3A 2B, 3A, 3B, 3C, 4A 3D, 3E
1A, 1C, 1D, 2A 1B 1A, 1D, 5D 1A, 2A, 2C 1C, 1D
Cirkel van invloed/context
Sturing
Probleem(oplossing)
Niveau student
Dimensies en criteria
AV (& I, II, III) AP, WO Exploreren
AV (& I, II) AP, WO Signaleren
Eindtermen Rollen Blokken Leerlijnen flankerend onderwijs I Fysiotherapierealiteit II Actualiteit III Verificatie en rationalisatie a. Plausibiliteit b. Methodologie en statistiek c. Filosofie en ethiek IV Projectmanagement V Communicatie
Nederlandstalige/Engelstalige PR-publicatie
Overstijgend
Nederlandstalige strategische publicatie
Inter. (niet verwant) Internationaal
Inter. (verwant)
Beginnend gezaghebbend Veel verantwoording Reflectie algemeen Abstract Complex probleem Veel vrijheidsgraden Groot en heterogeen Grote effecten op lange termijn Evaluatief Vraag gestuurd Weinig begeleiding Zelf oplossen Vrije oplossing Overleggen Delegeren Zelf opstellen Implementeren Beroepsgroep Gezondheidszorg Macroniveau
1A, 5D 2C, 4C 1C, 1D, 5D 3B, 2C, 3D, 3E, 5A, 5C, 5D
1A, 2A, 2B, 5D 1B, 4A
IV, V AP, IZ, KD Profileren en publiceren
Blok M4 [9,5]
Nationaal
Monoprofessioneel
1A, 5D, 4A, 4D 3A, 3C, 4C, 4E 1D, 3A, 4D, 5D 2A, 2B, 3A, 3B,3C, 4D,4E 2C, 3C, 4C
2B, 4A, 4B, 4C, 4D, 5D 1B, 3A, 4A
III of IV AP, WO of IZ Afstudeerproject
Blok M3 [15]
Blok Keuzeonderwijs (7,5)
1A, 4A, 4D, 5D 4C, 4E 1C, 1D, 4D 1E, 4D, 4E, 5B, 5A 2C, 3E, 4C, 5A, 5C
1B, 1D, 4A, 4B, 4D 1B, 4A
I, IV, V AP, IZ, KD Debatteren en implementeren
Blok M2 [13]
Multisetting Mesoniveau
Divergerend
1A, 5D 2C, 3A, 3B 1C, 1D, 3A 2B, 3A, 3B, 3C 2C, 3D, 3E
1A, 1C, 1D, 2A, 2B 1B
I, II, III AP, WO Evalueren
Blok M1 [15]
Beginnend kritisch Weinig verantwoording Reflectie volgens modellen Concreet Eenvoudig probleem Weinig vrijheidsgraden Klein en homogeen Beperkte effecten op korte termijn Convergerend Aanbodgestuurd Veel begeleiding Samen oplossen Oplossing volgens protocol Instrueren Overtuigen Hanteren Beoordelen Onderwijsgroep Eigen setting Microniveau
peer support group
2C, 3E, 5C
n
Blok P2 [15]
n
Blok P1 [15]
Fysiotherapiewetenschap
Tabel 1. Gecomprimeerd schematisch overzicht van het onderwijsprogramma van de pre-master (P) en MSc (M) blokken (en hun aantal EC) Fysiotherapiewetenschap. Legenda tabel: AVn: academische vaardigheden; AP: academisch professional; WO: wetenschappelijk onderzoeker; IZ: implementator van zorgvernieuwingen; KD: kennisdeler; PR: peer reviewed Voor overige uitleg: zie tekst.
Het profiel en de rollen Studenten die kiezen voor de Master of Science FW beschikken aantoonbaar over academische vaardigheden, kennis en attitude aan de hand van óf een wo-bachelordiploma óf een certificaat van een universitaire pre-master. Daarbij heeft de MSc FW beginnende academisch professionals voor ogen die beschikken over gespecialiseerde kennis op een specifiek domein, in dit geval de gezondheidszorg en in het bijzonder van mensen met problemen bij het bewegend functioneren. Zij beschikken over een eigen normen- en waardensysteem en doorlopen een intensief ontwikkelingsproces. Ze zijn voortdurend op zoek naar serieuze en voor het domein relevante uitdagingen. Vaardigheden als logisch denken, reflecteren, abstraheren en complexe problemen oplossen in multidisciplinaire settings zijn hierbij van belang. Ná de MSc werken fysiotherapiewetenschappers als gevorderd academisch professional in de rollen wetenschappelijk onderzoeker, implementator van zorgvernieuwingen en kennisdeler (zie figuur 1). De wetenschappelijk onderzoeker is nieuwsgierig, zoekend en gevoelig voor argumentatie. Maar ook: precies, systematisch en nauwkeurig, beschikt over analytisch en reflectief vermogen, is geduldig en behept met veel doorzettingsvermogen. Als persoon is de implementator sociaal vaardig, heeft gevoel voor politieke verhoudingen, is sensitief, creatief en inspirerend, alsook communicatief en dienstbaar. Een kennisdeler is diegene die instituties en groepen op coachende wijze inspireert en beter doet functioneren. Hieronder volgt een nadere uileg van iedere rol. Figuur 1. Schematisch overzicht van de samenhang en verhouding van de vier rollen van de MSc Fysiotherapiewetenschapper Fysiotherapiewetenschapper
Kennisdeler
Implementator van zorgvernieuwingen
Wetenschappelijk onderzoeker
Academisch professional
De rol van academisch professional vormt de basis voor de overige rollen en ‘voedt’ deze. De MSc-opleiding voorziet erin dat het beheersingsniveau van de student van deze rol verder toeneemt, passend bij het concentrisch onderwijsconcept. QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
87
Academisch professional (AP) Een professional beschikt over gespecialiseerde kennis op een specifiek domein, een eigen normen- en waardensysteem, doorloopt een eigen intensief ontwikkelingsproces en zoekt voortdurend naar serieuze en voor het domein relevante uitdagingen. Een professional beschikt over professioneel intellect: • • • •
cognitieve kennis (weten wat): fundamentele beheersing van het vak bereikt door training en het volgen van cursussen; hoog ontwikkelde vaardigheden (weten hoe): effectief handelen vanuit cognitieve kennis bij (gecompliceerde) problemen in de dagelijkse praktijk; begrip van systemen (weten waarom): diepgaande kennis van gecompliceerde netwerken van oorzaak en gevolg-relaties, kan anticiperen op subtiele interacties en onbedoelde gevolgen en beschikt over een goed getrainde intuïtie; zelfgemotiveerde creativiteit (zich afvragen waarom): wilskracht, motivatie en flexibiliteit, is innovatiegericht en veranderingsgezind, reflectief en perfectiegericht.
Vaardigheden als logisch denken, reflecteren, abstraheren en probleemoplossen zijn voor iedere professional van belang. Een academisch professional als de fysiotherapiewetenschapper beheerst deze vaardigheden op een hoger niveau. De academisch professional streeft continu naar evidence based practice en best practice in het domein van de zorg. Evidence based practice beoogt klinisch handelen op bewijsmateriaal. Best practice staat voor de best mogelijke manier van praktijkvoering gezien de beschikbare evidence, de ervaring en rekening houdend met situationele beleids- en beheersaspecten. Daarnaast kenmerkt de academische professional zich door: • • • •
een open oog voor wetenschappelijke en maatschappelijke ontwikkelingen. Een ‘open oog’ betekent goed in staat zijn te kijken en te begrijpen, maar ook willen zien wat er gebeurt en er mentaal voor open staan; het besef dat hij/zij door zijn/haar opleiding en beroepsniveau verbonden is met een internationaal wetenschappelijk en/of professioneel forum; in nieuwe, complexe probleemsituaties adequaat te kunnen handelen; een besef van beperkingen van de wetenschap en de tijdelijkheid van kennis.
Wetenschappelijk onderzoeker (WO) De fysiotherapiewetenschapper is nieuwsgierig, zoekend en gevoelig voor argumentatie. Maar ook precies, systematisch en nauwkeurig. Hij beschikt over analytisch vermogen, is volhardend, geduldig en behept met veel doorzettingsvermogen. De wetenschappelijk onderzoeker kenmerkt zich door: • • • •
88
een streven naar goed wetenschappelijk onderzoek; het vermogen om vanuit verschillende – fysiotherapeutische en fysiotherapiewetenschappelijke – wetenschapsfilosofische invalshoeken problemen te formuleren en op te lossen; het uitvoeren van literatuuronderzoek, instrumentontwikkeling en dataverzameling, dataverwerking, rapportage en presentatie aan een wetenschappelijk forum en eventuele opdrachtgevers; het gebruik van kennis en vaardigheden van wetenschappelijke theorievorming, statistiek, kwantitatieve en kwalitatieve onderzoeksmethoden, klinische epidemiologie, fysiotherapie (wetenschappelijke) theorieën;
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
• •
het vermogen om fenomenen – handelingsstrategieën, culturele en sociaal-economische factoren, et cetera – te bestuderen die belangrijk zijn voor beslissingsprocessen en opinievorming binnen en over de fysiotherapie(wetenschap); een streven naar implementatie van bevindingen uit onderzoek in de praktijk van de zorg en de wetenschap.
Implementator van zorgvernieuwingen (IZ) Als persoon is de implementator sociaal vaardig, heeft gevoel voor politieke verhoudingen, is sensitief, creatief en inspirerend, communicatief en dienstbaar. Een implementator van zorgvernieuwingen kenmerkt zich door: • • • • • • • • •
een gedegen kennis van de gezondheidszorg, fysiotherapiewetenschap en de fysiotherapiepraktijk en van implementatiestrategieën en theorieën; sensitiviteit voor problemen, ontwikkelingen en vernieuwingen die zich aandienen in de (wetenschappelijke) literatuur, op congressen of anderszins; de zorgpraktijk op meso- en macroniveau; in de maatschappij; problemen, ontwikkelingen en vernieuwingen te vertalen naar voorstellen voor verandering voor de zorgpraktijk, bijvoorbeeld door het opstellen van richtlijnen, standaarden en protocollen; veranderingen te implementeren in macro- en mesosettingen door leiding te geven aan veranderingsprocessen (innovatiemanagement), waarbij bestaande kwaliteit wordt vastgehouden en verbeterde kwaliteit wordt gehandhaafd (borging, kwaliteitsmanagement); het uitvoeren van een implementatie-evaluatie (audit) over het veranderingsproces en de resultaten in termen van efficiëntie; bevindingen uit de verbeterde zorgpraktijk vast te leggen met als doel anderen hiervan te laten profiteren.
Kennisdeler (KD) Een kennisdeler is iemand die als professional groepen en individuele (aankomend) professionals in de gezondheidszorg, wetenschap en de public at large op coachende wijze ‘kennis kan bijbrengen’. Een kennisdeler kenmerkt zich door: • • •
het beschikken over enige oriëntatie op kennis, de rol van kennis en kennismanagement in de gezondheidszorg, met name in de fysiotherapie(wetenschap); sensitiviteit voor kennishiaten en de vaardigheid om kennisbehoeften op te sporen en te definiëren; het induceren, definiëren, motiveren, begeleiden en evalueren van processen van kennisverwerving bij individuen en groepen.
Eindtermen en leerdoelen De eindtermen (I-V) en hun detaillering in de leerdoelen (A-E) van de studierichting Fysiotherapiewetenschap luiden als volgt:
Eindtermen zijn geformuleerd in termen van studentgedrag. Leerdoelen geven aan wat de student moet kennen en kunnen.
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
89
Aan het eind van de studie FW kan de student… I. Wetenschappelijke, professionele en maatschappelijke ontwikkelingen omzetten in een visie op wetenschap en zorg, in het bijzonder de fysiotherapiewetenschap en de fysiotherapie. 1A. 1B. 1C. 1D.
De voor de fysiotherapiewetenschap en de fysiotherapie relevante wetenschappelijke literatuur systematisch beschouwen en bekritiseren. Ontwikkelingen in maatschappij, gezondheidszorg en wetenschap beoordelen op de gevolgen voor de fysiotherapiewetenschap en de fysiotherapie. Op basis van een kritische beschouwing van wetenschapsfilosofische, vakfilosofische en ethische inzichten een eigen visie ontwikkelen op de gezondheidszorg en wetenschap, de fysiotherapiewetenschap en fysiotherapie in het bijzonder. Reflecteren op zijn wetenschappelijk handelen en vertoog al dan niet met gebruikmaking van daarvoor bestaande modellen.
II. Vragen uit de zorgpraktijk en de wetenschap, in het bijzonder de fysiotherapie en de fysiotherapiewetenschap, omzetten in voorstellen voor wetenschappelijk onderzoek. 2A. 2B. 2C.
Wetenschappelijke en klinische problemen uit de wetenschaps- en zorgpraktijk, in het bijzonder de fysiotherapiewetenschap en de fysiotherapie, signaleren en hun context beschrijven en verdisconteren in een onderzoeksvraag of ontwikkelingsdoelstelling. De wetenschappelijke en klinische relevantie en de haalbaarheid van een onderzoek en ontwikkeling inschatten. Over problemen uit de wetenschaps- en zorgpraktijk, de fysiotherapiewetenschap en fysiotherapie in het bijzonder, communiceren met collegae in gezondheidszorg, wetenschap en de maatschappij at large.
III. Wetenschappelijk onderzoek binnen het domein van de zorg en de wetenschap, in het bijzonder de fysiotherapie en de fysiotherapiewetenschap opzetten, uitvoeren en rapporteren volgens de gangbare normen en opvattingen van de wetenschap, de fysiotherapie-wetenschap in het bijzonder. 3A. 3B. 3C. 3D. 3E.
90
Een onderzoeksvoorstel schrijven dat wordt goedgekeurd door wetenschapscom- missies en een Medisch Ethische Toetsingscommissie. Een onderzoeksvoorstel schrijven op basis waarvan hij financiële middelen kan genereren. Wetenschappelijk onderzoek uitvoeren volgens geldende kwaliteitscriteria. Onderzoeksresultaten rapporteren in de vorm van een Nederlandstalige (of Engelstalige) peer reviewed publicatie. Onderzoeksresultaten mondeling presenteren voor een wetenschappelijk forum nationaal (en internationaal).
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
IV. Resultaten uit wetenschappelijk onderzoek, in het bijzonder de fysiotherapiewetenschap, gecontroleerd implementeren in de zorg en de wetenschap, in het bijzonder in de fysio therapie en de fysiotherapiewetenschap, en deze kwalitatief en kwantitatief, wetenschap pelijk en maatschappelijk verantwoorden. 4A. 4B. 4C. 4D. 4E.
Onderzoeksresultaten met medeneming van relevante ontwikkelingen en nieuwe kennis omzetten in concrete voorstellen voor zorgvernieuwing voor de gezondheidszorg, de beroepsgroep fysiotherapie in het bijzonder. Evidence based practice richtlijnen, standaarden en protocollen ontwikkelen en toetsen in verschillende contexten. Implementatie-interventies ontwikkelen en professionals en hun context over- tuigen van en motiveren voor toepassing van nieuwe kennis, richtlijnen, standaar- den en protocollen in de praktijk. Implementeren in de zorgpraktijk9 van nieuwe kennis, richtlijnen, standaarden en protocollen op basis van daarvoor geldende strategieën, richtlijnen en regels. Implementatieproces en effecten monitoren, evalueren op efficiëntie (‘audit’) en verantwoorden.
V. Efficiënt samenwerken en communiceren met collegae binnen de gezondheidszorg, in het bijzonder de fysiotherapie, de wetenschap, in het bijzonder de fysiotherapiewetenschap, in binnen- en buitenland, en de maatschappij at large. 5A. 5B. 5C. 5D.
Actief deelnemen aan een nationaal (en internationaal) wetenschappelijk debat. Op het gebied van zorgvernieuwing samenwerken en initiatieven ontwikkelen in een mono- en multidisciplinair verband. Bijdrage leveren aan voor de fysiotherapiewetenschap en fysiotherapie relevante ontwikkelingen op meso- en macroniveau. Vanuit de combinatie van evidentie en empirie bijdragen aan kennisopbouw binnen de maatschappij, de gezondheidszorg en de wetenschap, fysiotherapie en fysiotherapiewetenschap in het bijzonder.
Het betreft hier implementatie in instituten, organisaties, de beroepsgroep, de gezondheidszorg at large, et cetera (meso- of macroniveau; cf. Van der Putten, A. en W. Devillé. Ontwikkeling van een raamwerk voor het monitoren van programma’s voor bevolkingsonderzoeken programmatische preventie. Eindrapport. NIVEL, 2005), niét het implementeren in de spreekkamer van de individuele beroepsbeoefenaar (microniveau). Dit laatste is een eindterm van de hbo-master Fysiotherapie (zie ook Van Meeteren, N. L. U., H. M. Wittink, R. Coppoolse, P. J. M. Helders, en M. Duijnstee. De Utrechtse opleidingskolom fysiotherapie. Th&ma, 2006, in press).
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
91
Het programma
M3 (15) Afstudeerproject M2 (13) Debatteren en implementeren M1 (15) Evalueren
Peer support group
Jaargroep MI
M4 (9,5) Profileren en positioneren Master of Science
Jaargroep MII
keuzeonderwijs (7,5)
Figuur 2. Gecomprimeerd schematisch overzicht van het programma, de jaargroepen, blokken en peer support group van de pre-master en MSc Fysiotherapiewetenschap
----------------------------------------------------------------------------
92
P1 (15 ECTS) Signaleren
Pre-Master
Jaargroep PM
P2 (15) Exploreren
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
BIJLAGEN
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
93
94
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
Bijlage A: Curricula vitae van de leden van de visitatiecommissie Prof. dr. P. (Peter) van Lieshout (1958) studeerde Psychologie en Filosofie aan de Universiteit Utrecht en in Parijs. Daarna werkte hij als onderzoekscoördinator bij het Nederlands Centrum Geestelijke Volksgezondheid. In 1989 promoveerde hij in de Filosofie. In 1990 ging hij werken bij het toen net opgerichte Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn, waarvan hij enige tijd later directeur werd. In 1992 werd hij (tevens) benoemd als parttime hoogleraar Theorie van de Zorg aan de Faculteit der Sociale Wetenschappen van de Universiteit Utrecht. Daarnaast was hij onder meer lid van de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg en van de Commissie van Sociaal-Economisch Deskundigen van de Sociaal-Economische Raad. In 2000 werd hij directeur-generaal Gezondheidszorg bij het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. In 2002 verruilde hij dit ministerie voor dat van Sociale Zaken. In de periode 2000-2001 was hij tevens voorzitter van de visitatiecommissie Sociaal-Medische opleidingen van de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR). Sinds 1 september 2004 is hij lid van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR). Prof. dr. W. (Wivine) Decoster (1961) studeerde Logopedie en Audiologie aan de Katholieke Universiteit Leuven en promoveerde er in 1998 op de akoestische eigenschappen van de ouder wordende stem. Na een voorafgaande hogeschoolopleiding Logopedie en een loopbaan als logopediste in een revalidatiecentrum (Roeselare) en een taalstimuleringsproject voor allochtone kinderen in het onderwijs (Taalvaart, Brussel) werd ze aangesteld aan de KU Leuven (Logopedische en Audiologische Wetenschappen, LAW) en de U.Z.-Leuven (Multidisciplinair Revalidatiecentrum voor Logopedie en Audiologie en de dienst NKO-GH). Sinds oktober 2006 is ze voltijdsdocent aan de KU Leuven waar ze binnen LAW doorheen alle jaren de logopedische leerlijn Stem verzorgt en binnen de academische lerarenopleiding mede verantwoordelijk is voor de logopedische vakdidactiek, stages en vaardighedentraining. Universiteitsbreed is ze actief in de werkgroep Kwaliteitszorg Onderwijs en de werkgroep Vaardigheden. Prof. dr. R. (Rob) de Bie (1963) studeerde Fysiotherapie (Deventer, 1987), Bewegingswetenschappen en Klinische epidemiologie (Maastricht, 1991). Hij promoveerde in 1998 op het proefschrift “904 nm laser therapy in acute lateral anke sprains”. Hij werkt bij de capaciteitsgroep epidemiologie sinds 1991 als ud, vanaf 1998 als uhd en vanaf 2003 als hoogleraar Physiotherapy Research. Hij besteedt circa 50% van zijn tijd aan het geven van onderwijs, waarvan 30% aan studenten Gezondheidswetenschappen en 20% aan buitenlandse studenten, veelal op locatie. Daarnaast is hij onderwijsdirecteur van het onderzoeksinstituut Caphri, en verantwoordelijk voor de kwaliteit en het onderwijsaanbod van promovendi-onderwijs en van de topmaster Health Sciences Research. Qua onderzoekstaken is hij programmaleider van het onderzoeksprogramma aandoeningen van het bewegingsapparaat, waarin twintig promovendi onderzoek verrichten op gebied van fysiotherapie, orthopedie, chirurgie, revalidatie en urologie. Daarnaast is hij eindverantwoordelijk voor de ontwikkeling, update en implementatie van de Nederlandse richtlijnen fysiotherapie. Hij is lid van ZonMw en gezondheidsraadcommissies en publiceert in Nederlandse (n= 84) en in internationale bladen (n=124) en is auteur van diverse boeken en boekbijdragen op gebied van methodologie voor paramedische professies. Prof. dr. M.J. (Marius) Giphart (1942) studeerde Scheikunde en Biochemie in Leiden. Aansluitend deed hij onderzoek in Leiden (Faculteit Geneeskunde) en Boston (Harvard University). In 1979 promoveerde hij in Leiden in de Geneeskunde. Daarna was hij als wetenschappelijk medewerker en vanaf 1984 als universitair hoofddocent betrokken bij diverse aspecten van immunologisch onderzoek, zowel nationaal als internationaal. Tevens werd hij lid van diverse QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
95
wetenschappelijke organisaties in Nederland en daarbuiten. Vanaf 1984 was hij nauw betrokken bij het inrichten en opzetten van de opleiding Gezondheidswetenschappen (sinds 1991 Biomedische wetenschappen) van de Medische Faculteit. Sinds 1992 was hij als opleidingsdirecteur actief. In 1987 volgde een deeltijdaanstelling aan de toenmalige Landbouw Universiteit Wageningen als hoogleraar Moleculaire biologie ten behoeve van de dierlijke productie (tot 1992). Tussen 1990 en 2000 was hij actief in diverse geledingen van universiteit en faculteit. In 2001 volgde een aanstelling als hoogleraar Biomedische wetenschappen, in het bijzonder de ontwikkeling en profilering van het onderwijs. Drs. E.M.J. (Esther) Bols (1979) studeerde Bewegingswetenschappen aan de Faculteit der Gezondheidswetenschappen van de Universiteit Maastricht. Deze studie combineerde zij met de studie Fysiotherapie aan de Hogeschool Zuyd in Heerlen. Hierna was zij anderhalf jaar werkzaam als fysiotherapeut in de particuliere praktijk. In 2005 startte zij als promovendus op de capaciteitsgroep Epidemiologie van de Universiteit Maastricht op het project Physiotherapy in Fecal Incontinence. Naast het doen van onderzoek vervult zij onderwijstaken op het gebied van epidemiologie, methodologie en statistiek en startte zij in 2005 de masteropleiding Health Sciences Research, die zij medio 2007 hoopt af te ronden.
96
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
Bijlage B: Programma visitatiecommissie Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap Universiteit Utrecht Donderdag 23 november 09:00 - 09:30 uur Aankomst en kennismaking. 09:30 - 12:30 uur Startvergadering en voorbereiding bezoek. Bespreking zelfstudies, bespreking LW-scripties en overig materiaal. Voorbereidende bespreking commissie (gelegenheid tot bekijken materiaal ter plaatse). Verdeling van taken. 12:30 - 13:15 uur Lunch. 13:15 - 14:15 uur Management/leiding van de opleiding (opleidingsbestuur), eind FW + LW verantwoordelijke voor het opstellen van de zelfstudie, visitatiecoörgecombineerd dinator, opleidingscoördinatoren. Gesprek met opleidingscommissie en examencommissie van beide 14:15 - 15:00 uur FW + LW opleidingen. gecombineerd Gesprek met studenten betrokken bij kwaliteitszorg (inclusief 15:00 - 15:45 uur studentleden opleidingscommissie/bestuur, studievereniging en reguliere masterstudenten Logopediewetenschap (verdeeld over de verschillende specialisaties en varianten). 15:45 - 16:00 uur Pauze (gelegenheid tot bekijken materiaal ter plaatse). 16:00 - 16:45 uur Docenten/coördinatoren uit masteropleiding Logopediewetenschap. 16:45 - 17:15 uur Gesprek met afgestudeerden Logopediewetenschap. 17:15 - 17:45 uur Gesprek met afgestudeerden Fysiotherapiewetenschap. 17:45 - 18:00 uur Korte nabespreking, vertrek naar hotel/restaurant. 19:00 - 21:30 uur Nabespreking: eerste indrukken, aanzet tot voorlopige conclusies, bespreking scripties FW, invullen checklist voor Logopediewetenschap, (voor zover mogelijk) deel voorbereiding mondelinge rapportage. Diner in centrum van Utrecht Vrijdag 24 november 2006 09:00 - 09:30 uur Voorbereidende bespreking visitatiecommissie. Parallel Spreekuur. 09:30 - 10:15 uur Gesprek met studenten betrokken bij kwaliteitszorg (inclusief studentleden opleidingscommissie/bestuur, studievereniging en reguliere masterstudenten Fysiotherapiewetenschap (verdeeld over de verschillende specialisaties en varianten). 10:15 - 11:00 uur Docenten/coördinatoren uit masteropleiding Fysiotherapiewetenschap. 11:00 - 11:45 uur Gesprek met ondersteunende staf (opleidingscoördinator, stagecoörFW + LW dinator, studieadviseur, kwaliteitszorgmedewerkers, ICT en dergegecombineerd lijke). Nabespreking, formuleren aandachtpunten voor management. 11:45 - 12:15 uur 12:15 - 13:00 uur Gesprek met faculteitsbestuur, opleidingsmanagement, visitatiecoörd FW + LW inator(en). gecombineerd Lunch. 13:00 - 13:45 uur
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht
97
13:45 - 16:30 uur
16:30 - 17:00 uur 17:00 - 18:00 uur
98
Vergadering visitatiecommissie: gezamenlijke bespreking rest van de checklist LW + checklist FW, opstellen van mondelinge rapportage voor beide opleidingen en vastleggen voorlopige conclusies en aanbevelingen. Mondelinge rapportage. Facultatief: informele bijeenkomst.
QANU / Logopediewetenschap en Fysiotherapiewetenschap, Universiteit Utrecht