Macro-economische gegevens∗ Luc Hens 9 februari 2015 In de handreikingen en de opgaves voor de werkstukken die je voor deze cursus moet maken, zal je kennismaken met enkele belangrijke bronnen voor macro-economische gegevens. De websites van nationale statistische instituten (zoals belgostat.be), alsook van internationale instellingen zoals de OESO (de Organisatie voor Economische samenwerking en Ontwikkeling, OECD in het Engels), de Europese Unie (via EUROSTAT), de Europese Centrale Bank, het Internationaal Monetair Fonds (IMF), de Wereldbank, zijn een belangrijke bron. In wat volgt bekijken we een belangrijke gegevensbank die in druk aanwezig is in de universiteitsbibliotheek: het jaarboek van International Financial Statistics uitgegeven door het Internationaal Monetair Fonds. We overlopen de Country Tables, die gegevens per land groeperen. De Country Table met betrekking tot de eurozone staan op de cursuswebstek. Druk dit document en de pagina’s uit het jaarboek van International Financial Statistics af, en breng ze mee naar de werkcolleges (WPOs).
Nationale Rekeningen De nationale rekeningen (het bruto binnenlands product en zijn componenten, besproken in Mankiw and Taylor (2014, hoofdstuk 20)) vind je onder de afdeling National Accounts van de Country Tables; zie International Monetary Fund (2014, p. 342) voor de nationale rekeningen geaggregeerd voor de landen van de eurozone. De tabel geeft de componenten van de identiteit Y = C + I + G + EX − IM De regel “Household.Cons.Expend.,incl.NPISHs” (Household Consumption Expenditures, including Non-Profit Institutions Serving Households, code 96f.c) geeft de consumptie van de huishoudens (C). De regel “Government Consumption Expend.” (code 91f.f) geeft de consumptie van de oveheid (G). De regel “Gross Fixed Capital Formation” (code 93e.c) geeft de investeringen zonder de veranderingen in de voorraden; die zijn apart vermeld onder “Changes in Inventories” (code 93i.c). De som van “Gross Fixed Capital Formation” en “Changes in Inventories” geeft de investeringen (I). De regels “Exports of Goods and Services” (code 90c.c) en “Imports of Goods and Services” (code 98c.c) geven de uitvoer en invoer van goederen en diensten. Het verschil geeft de netto-uitvoer ∗ Handreiking bij hoofdstuk 20 in Mankiw and Taylor (2014). Bijgewerkt op 9 februari 2015.
1
(NX ) of handelsbalans. De som van C, I, G, en NX geeft het bruto-binnenlands product (bbp) (Y ), dat is weergegeven in de regel “Gross Domestic Product (GDP)” (code 99b.c). Zoals het kopje boven de tabel aangeeft, gaat het telkens om nominale bedragen uitgedrukt in miljarden euro. Het re¨ele bbp (in prijzen van 2005) is “GDP Volume 2005 Ref., Chained.” (code 99b.r). De regel “GDP Volume (2005 = 100)” geeft het re¨ele bbp uitgedrukt als een index (een maatstaf zonder eenheden). Oefening 1 (a) Kies een jaar uit de tabel en ga na dat C + I + G + N X hetzelfde resultaat oplevert als het bedrag op de regel “Gross Domestic Product (GDP)”. (b) Bereken voor jaar uit (a) de procentuele aandelen van C, I, G, en N X in het bbp. Vergelijk met de waarden voor Belgi¨e () uit de eerste handreiking voor dit hoofdstuk. (c) Bereken voor twee opeenvolgende jaren de procentuele groeivoet van het nominale bbp. (d) Bereken voor dezelfde twee opeenvolgende jaren als in (c) de procentuele groeivoet van het re¨ele bbp; gebruik de bedragen in miljarden euro, niet het indexcijfer.
Prijzenpeil De bbp-deflator (een maatstaf voor het algemene prijzenpeil) besproken in Mankiw and Taylor (2014, hoofdstuk 21) vind je onder de afdeling National Accounts van de Country Tables; zie International Monetary Fund (2014, p. 329) voor de nationale rekeningen geaggregeerd voor de landen van de eurozone. De bbpdeflator is de laatste regel (“GDP deflator (2005=100)”, code 99bir). Het gaat om een indexcijfer dat in het basisjaar 2005 de waarde 100 aanneemt. De index van de consumptieprijzen vind je onder de afdeling “Prices, Production, Labor” (p. 326) als “Harmonized CPI (hcpi)” (code 64h). Oefening 2 (a) Bereken voor twee opeenvolgende jaren de inflatie aan de hand van de index van de consumptieprijzen. Toon je rekenwerk. (b) Bereken voor dezelfde twee opeenvolgende jaren als in (a) de inflatie aan de hand van de bbp-deflator. Toon je rekenwerk. Verschilt het cijfer van je resultaat in (a)? Hoe kan je dat verklaren? (c) Bereken met behulp van een rekenbladprogramma voor alle beschikbare jaren de inflatiepercentages aan de hand van beide prijsindices (de bbpdeflator en de index van de consumptieprijzen). Maak een tijdreeksdiagram (een lijndiagram met de tijd op de horizontale as) dat de inflatiepercentages vergelijkt (zie Mankiw and Taylor (2014, afbeelding 21.1 p. 464)). Volgen de twee maastaven voor de inflatie een vergelijkbaar pad?
2
(d) Gebruik de index der consumptieprijzen om de consumptie van 2001 en 2012 (uit de nationale rekeningen) uit te drukken in prijzen van 2005. Toon je rekenwerk.
Rentevoeten Enkele belangrijke rentevoeten vind je onder de afdeling “Interest Rates” (International Monetary Fund, 2014, p. 326). Als maatstaf voor de nominale rentevoet (i) die voor voorkomt in het model van de leenfondsen (Mankiw and Taylor, 2014, hoofdstuk 24) wordt doorgaans de rente op overheidsobligaties met een looptijd van 10 jaar gebruikt: “Government Bond Yield” (code 61). De beleidsrente van de centrale bank besproken in Mankiw and Taylor (2014, hoofdstuk 26) is “Central Bank Policy Rate (EOP)” (code 30).
Werkloosheid De gegevens over de arbeidsmarkt (Mankiw and Taylor, 2014, hoofdstuk 23) vind je onder de afdeling “Prices, Production, Labor” (International Monetary Fund, 2014, p. 326). “Employment” (code 67e) is de werkgelegenheid, en “Unemployment” (code 67..c) is de werkloosheid. De som van werkgelegenheid en werkloosheid geeft de beroepsbevolking. Het aandeel van de werkloosheid in de beroepsvolking (uitgedrukt als een percentage) geeft het werkloosheidspercentage (“Unemployment Rate (%)”, code 67..c). Oefening 3 (a) Bereken voor een jaar uit de tabel de beroepsbevolking. Toon je rekenwerk. (b) Bereken voor hetzelfde jaar het werkloosheidspercentage. Toon je rekenwerk. Verschilt je resultaat van het cijfer gerapporteerd als “Unemployment Rate (%)”? (c) Bereken het gemiddelde werkloosheidspercentage over de periode 2001– 2012. Beschouw dit gemiddelde als een maatstaf van het natuurlijk werkloosheidspercentage. Wat was dan het cyclische werkloosheidspercentage in 2007? In 2010?
Geldvoorraad De geldvoorraad (M ) bestaat uit de munten en bankbiljetten in omloop (C) plus de deposito’s op betaalrekeningen (D): M =C +D Gegevens over de geldvoorraad vind je onder de afdeling “Money” (International Monetary Fund, 2014, p. 326). De regel “M1” (code 59mau) komt overeen met de geldvoorraad M zoals gedefinieerd in Mankiw and Taylor (2014, hoofdstuk 26). De componenten (C en D) vind je onder de afdeling “Depository Corporations” (p. 325): de munten en bankbiljetten in omloop (C) zijn “Currency in Circulation” (code 34a.u) en de deposito’s op betaalrekeningen (D) zijn “Demand Deposits” (code 34..u). 3
Oefening 4 Bereken voor een jaar uit de tabel de som van de munten en bankbiljetten in omloop (C) plus de deposito’s op betaalrekeningen (D). Verschilt de som van het cijfer gerapporteerd als “M1”? (N.B.: verschillen zijn—om ingewikkelde redenen—mogelijk.) Oefening 5 (a) Bereken voor een jaar uit de tabel de re¨ele rentevoet (de nominale rentevoet min de inflatie). Gebruik voor de nominale rentevoet de rente op overheidsobligaties met een looptijd van 10 jaar (“Government Bond Yield”, code 61). Gebruik om de inflatie te berekenen de bbp-deflator. (b) Maak een tijdreeksdiagram van de nominale rentevoet, de inflatie, en de re¨ele rentevoet (zie oefening 2(c); vergelijk met Mankiw and Taylor (2014, afbeelding 21.3 p. 468) en Mankiw and Taylor (2014, afbeelding 27.4 p. 594). Is de grafiek consistent met het Fisher-effect(Mankiw and Taylor, 2014, pp. 592–594)? (c) (optioneel) Als je weet wat een correlatieco¨effici¨ent is, bereken dan met behulp van een rekenbladprogramma, een wetenschappelijke rekenmachine met statistische functies zoals de TI-84, of een statistisch programma zoals SPSS, de correlatieco¨effici¨ent tussen de nominale rentevoet en de inflatie, en interpreteer het cijfer dat je bekomt.
Wisselkoersen Wisselkoersen (Mankiw and Taylor, 2014, hoofdstuk 28) vind je onder de afdeling “Exchange Rates” (International Monetary Fund, 2014, p. 325). De gemiddelde nominale wisselkoers van de US dollar ten opzichte van de thuismunt (in dit geval de euro) is de regel “Market Rate” (code rf) (uitgedrukt in euro per dollar). Opgelet: om de wisselkoers van de euro ten opzichte van de dollar (uitgedrukt in dollar per euro) te bekomen, moet je dit getal inverteren! De re¨ele wisselkoers (weergegeven als een indexcijfer) is de regel “CPI-Based Real Effect. Ex. Rate” (code rec). Een stijging van de index geeft een re¨ele appreciatie van de euro weer. Effectieve wissekoers betekent dat het gaat om een gewogen gemiddelde van de wisselkoersen ten opzichte van de handelspartners, met de aandelen van de handel met elk van de handelspartners in de totale handel als de gewichten. Oefening 6 (a) Bereken voor twee opeenvolgende jaren uit de tabel de nominale wisselkoers van de euro ten opzichte van de US dollar. Toon je rekenwerk. (b) Bereken de nominale appreciatie of depreciatie van de euro over dezelfde twee opeenvolgende jaren. Toon je rekenwerk. Is de euro in nominale termen geapprecieerd of gedeprecieerd ten opzichte van de dollar?
4
(c) Bereken de re¨ele appreciatie of depreciatie van de euro over dezelfde twee opeenvolgende jaren. Toon je rekenwerk. Is de euro in re¨ele termen geapprecieerd of gedeprecieerd ten opzichte van de dollar? (d) Verschilt de nominale appreciatie of depreciatie uit (b) van de re¨ele depreciatie of depreciatie uit (c)? Hoe kan je dat verklaren?
De aggregatieve vraag Oefening 7 De marginale neiging tot consumeren (MNC) speelt een belangrijke rol in de analyse van de aggregatieve vraag (Mankiw and Taylor, 2014, hoofdstuk 31 pp. 660–661 en hoofdstuk 33 p. 709). (a) Gebruik een rekenbladprogramma om, aan de hand van de index der consumptieprijzen, de consumptie van elk jaar van 2001 tot 2012 uit te drukken in re¨ele termen (in prijzen van 2005) (zie oefening 2(d)). (b) Maak een spreidingsdiagram met op de horizontale as het re¨ele bbp (Y ) en op de verticale as de consumptie (2001-2012) in prijzen van 2005. Gebruik een lineaal om de puntenwolk op het zicht zo goed mogelijk te benaderen door een rechte lijn. Deze rechte lijn is een ruwe benadering van de consumptiefunctie. (c) Bereken aan de hand van twee geraamde punten van de geschatte consumptiefunctie uit (b) de richtingscoe¨efficic¨ent. De richtingscoe¨efficic¨ent geeft een raming van de marginale neiging to consumeren (MNC) (Mankiw and Taylor, 2014, hoofdstuk 31 pp. 660–661). Interpreteer het resultaat. (d) Bereken aan de hand van de geschatte marginale neiging to consumeren uit (c) de bestedingsmultiplicator (onder de aannames dat de belastingvoet nul bedraagt en de economie gesloten is) (Mankiw and Taylor, 2014, hoofdstuk 31 pp. 660–661). Interpreteer het resultaat. (e) (optioneel) Als je weet wat regressie-analyse is, bereken dan met behulp van een rekenbladprogramma, een wetenschappelijke rekenmachine met statistische functies zoals de TI-84, of een statistisch programma zoals SPSS, de regressierechte door het spreidingsdiagram. De richtingscoe¨efficic¨ent van de regressierechte geeft een raming van de marginale neiging to consumeren.
Referenties International Monetary Fund (2014). International Financial Statistics Yearbook 2014. International Monetary Fund, Washington, DC. Mankiw, N. G. and Taylor, M. P. (2014). Economics. Cengage Learning, Andover, 3rd edition.
5