TECHNISCHE TOELICHTING CBS-BUDGETONDERZOEK 1992 t/m 2004 1. Inleiding en doel van het Budgetonderzoek Sinds 1978 wordt, met uitzondering van 2001 en 2002, door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) jaarlijks een Budgetonderzoek (BO) gehouden. In dit onderzoek worden bij een steekproef uit de in Nederland wonende huishoudens gedurende een kalenderjaar gegevens verzameld over de bestedingen. Daarnaast worden gegevens over inkomen, samenstelling en andere kenmerken van het huishouden verzameld. Belangrijkste doelstelling van het huidige jaarlijkse Budgetonderzoek is een zo volledig mogelijk beeld te leveren van de bestedingen van huishoudens, gerelateerd aan kenmerken van het huishouden. Het typerende gegeven dat door het Budgetonderzoek wordt geleverd is het budget- of bestedingspatroon. Dit wordt voor alle huishoudens en voor een groot aantal typen huishoudens samengesteld. Het is een systematisch overzicht in bedragen, hoeveelheden of procentuele aandelen van bestedingen van huishoudens(groepen). Bedragen en hoeveelheden zijn gemiddelde waarden per huishouden per jaar: bedragen in euro’s en hoeveelheden in grammen, liters, stuks e.d.. Aandelen van bestedingscategorieën zijn berekend door het gemiddelde bedrag van de bestedingscategorieën te delen door de gemiddelde totale bestedingen van de betreffende huishoudensgroep. Van de bestedingen is bekend waar de aankoop plaatsvond; daardoor kan per bestedingscategorie een verdeling over de distributiekanalen berekend worden. Het Budgetonderzoek heeft veel toepassingsmogelijkheden: - studies t.b.v. sociaal-economische beleid, bijv. berekening van de druk van indirecte belastingen, uitgaven t.b.v. kinderen in verband met de bepaling van de hoogte van de kinderbijslag en de gevolgen van beleid op fiscaal en subsidiegebied - belangrijke bron bij het vaststellen van het wegingsschema voor het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie - verbetering van de raming van de consumptierekening voor de sector gezinshuishoudens in de Nationale Rekeningen - budgetvoorlichting, zoals onder andere gegeven door het NIBUD - marktonderzoek - wetenschappelijke studies, bijv. het berekenen van prijs- en inkomenselasticiteiten, het bepalen van de relatie huurwaarde/verkoopwaarde van de eigen woning, het opstellen van prognoses van consumptie op grond van demografische ontwikkelingen, voedingswaarde-onderzoek op basis van informatie over aangekochte hoeveelheden levensmiddelen - bijdrage aan gemeenschappelijke vergelijkende publicaties in het kader van geharmoniseerde Budgetonderzoeken in Europees verband - referentiekader bij enkele specifieke belastingopgaven door particuliere huishoudens - vestigingsanalyse t.b.v. het opstellen van een vestigingsplan voor een eigen bedrijf - informatie die door studenten gebruikt wordt voor een scriptie of afstudeeropdracht
2. Definities Onder een huishouden wordt verstaan een groep van twee of meer personen die in huiselijk verkeer samenwoont en een gemeenschappelijke huishouding voert, alsmede een persoon die alleen een huishouding voert. Bestedingen van huishoudens bestaan uit de waarden van goederen en diensten die in de onderzoeksperiode door ingezeten huishoudens zijn aangeschaft (totale aankoopprijs) in Nederland of in het buitenland ter bevrediging van individuele behoeften of wensen (niet-productieve doeleinden). Daartoe behoren ook de aan consumptie gerelateerde overdrachten aan de overheid en aan instellingen zonder winstoogmerk. Betalingen die al in mindering zijn gebracht op het inkomen (bijv. premie ziektekostenverzekeringen en alimentatie) worden niet tot de bestedingen gerekend. Uitgaven in de spaar- en beleggingssfeer zijn ook geen onderdeel van de bestedingen. Verder worden ook de hypotheeklasten en de aanschaf van de eigen woning niet tot de bestedingen gerekend; bij eigenaar-bewoners behoort in plaats daarvan wel de (bruto) huurwaarde van de eigen woning tot de bestedingen. De bruto huurwaarde is de huur die verschuldigd zou zijn als de betreffende woning zou worden gehuurd. De definitie van huurwaarde is m.i.v. het BO 2000 gewijzigd (zie bijlage 1). De bestedingen zijn ingedeeld naar functie: goederen en diensten die in een bepaalde behoefte voorzien, zijn in dezelfde groep ingedeeld. Zo zijn bijv. bestedingen aan benzine ingedeeld bij verkeer en vervoer en bestedingen aan huur bij woning. Het is niet zonder meer mogelijk de tot nationale totalen opgehoogde uitkomsten van het Budgetonderzoek te vergelijken met de uitkomsten van de Nationale rekeningen. De bestedingen in het Budgetonderzoek zijn lager. Dit wordt veroorzaakt door populatie- en definitieverschillen. Verder worden in budgetonderzoeken de bestedingen aan bepaalde categorieën goederen en diensten systematisch onderschat. Voorbeelden hiervan zijn de categorieën horeca, vermaak, alcoholica en tabakswaren. De definitie van besteedbaar inkomen sluit aan op de definitie van bestedingen. Onder inkomen wordt het huishoudensinkomen verstaan. Dit bestaat uit de som van de inkomens van de afzonderlijke huishoudensleden. Het besteedbaar inkomen bestaat uit het bruto inkomen verminderd met betaalde overdrachten en betaalde belastingen. Onder het bruto inkomen vallen winst uit onderneming, inkomen uit arbeid, inkomen uit vermogen, ontvangen overdrachten (waaronder WW, ZW, WAO, AOW, AKW, bijstand, pensioen, lijfrenten, individuele huursubsidie, rijksbijdragen eigenwoningbezit, studietoelagen en alimentatie). Onder het inkomen uit vermogen valt ook, bij eigenaar-bewoners, het inkomen uit eigen woning (huurwaarde minus eigenaarslasten). De betaalde overdrachten omvatten premies voor volks- en werknemersverzekeringen, voor ziektekostenverzekeringen en lijfrenten, premies voor periodieke uitkeringen bij ziekte en ongeval, alimentatie en bijdragen in het onderhoud van buitenshuis studerende kinderen. De betaalde belastingen betreffen de loon-, inkomsten- en vermogensbelasting. Het verschil tussen besteedbaar inkomen en bestedingen zijn de besparingen van huishoudens. Vóór het BO 1992 waren andere definities in gebruik (zie bijlage 2). Consumptie van huishoudens werd niet gedefinieerd als "bestedingen", maar als "verbruik". In de oude definitie van het begrip inkomen was sprake van "netto inkomen" i.p.v. "besteedbaar inkomen". Door de nieuwe definities is de afstemming op andere CBS-statistieken verbeterd (o.a. Nationale Rekeningen en Inkomensstatistieken). Technische toelichting CBS-Budgetonderzoek 1992 t/m 2004
pagina 1 van 6
3. Methode van onderzoek 3.1. Steekproef, werving en selectie De huishoudens in de steekproef van het Budgetonderzoek vormen een selectie uit alle particuliere huishoudens in Nederland. Huishoudens en personen die permanent verblijven in inrichtingen, instellingen en tehuizen of behoren tot de rijdende en varende bevolking zijn niet in de steekproef opgenomen. De netto steekproefomvang bedraagt in de periode 1992 t/m 1999 ongeveer 2000 huishoudens en in zowel 2003 als 2004 ca. 1500 huishoudens. In het BO 2000 is de steekproef vergroot tot ca. 2400 huishoudens. T.b.v. de basisverlegging van het wegingsschema van het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie zijn werknemershuishoudens in het BO 2000 oververtegenwoordigd. Door weging achteraf wordt hiervoor gecorrigeerd. De huishoudens worden op drie manieren geworven: via een adressensteekproef, bij een steekproef uit het ABR (Algemeen Bedrijfsregister) en bij huishoudens die in het voorgaande jaar aan het onderzoek deelnamen. De adressen zijn getrokken met een tweetrapssteekproef. Eerst is een steekproef van ca. 250 gemeenten getrokken. Vervolgens zijn binnen de steekproefgemeenten adressen getrokken. Onder zelfstandige ondernemers wordt een afzonderlijke werving uitgevoerd op basis van het ABR. Dit is nodig omdat zelfstandigen minder vaak dan anderen bereid zijn aan het onderzoek mee te werken. Verder wordt aan huishoudens die het afgelopen jaar al aan het onderzoek meededen, gevraagd of ze bereid zijn nog een jaar mee te doen (vanaf het BO 2000 wordt geen gebruik meer gemaakt van deze zgn. doorgangers). Alle huishoudens die bij de werving door de interviewer aangeven mee te willen doen, vullen een korte vragenlijst in zodat enkele achtergrondkenmerken (zoals globaal inkomensniveau) van het huishouden bekend zijn. Na de werving vindt een selectie plaats van de huishoudens die daadwerkelijk aan het onderzoek gaan meedoen. Daarbij wordt gecorrigeerd voor de selectiviteit van de non-respons bij de werving. Daarnaast worden, om zo betrouwbaar mogelijke schattingen van de bestedingen te krijgen, relatief meer huishoudens in de steekproef opgenomen van groepen met een grote spreiding in het niveau van de bestedingen. Van groepen met een lage spreiding kan met een relatief kleine steekproef worden volstaan (optimale allocatie). Door uitval van huishoudens tijdens het onderzoek kan de samenstelling van de uiteindelijke netto steekproef iets afwijken van de steekproef na de selectie. De uitval bedraagt ca. 25 % van de oorspronkelijk geselecteerde huishoudens.
3.2. Methode van waarneming; uitvoering van het onderzoek Van de deelnemende huishoudens wordt verwacht dat ze gedurende het gehele kalenderjaar meedoen. Ze worden tijdens het onderzoek begeleid door interviewers, die de vragenlijsten en de huishoudboekjes uitzetten, controleren en innemen. Voor het waarnemen van de uitgaven wordt voornamelijk gebruik gemaakt van de dagboekmethode: de huishoudens noteren de uitgaven in huishoudboekjes op de dag dat zij de uitgave doen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen frequent en minder frequent voorkomende uitgaven. Vanuit het oogpunt van betrouwbaarheid van de resultaten is het niet nodig de frequente, meestal kleinere, uitgaven gedurende het gehele jaar bij alle huishoudens waar te nemen. Daarom worden de huishoudens ingedeeld in qua samenstelling en grootte vrijwel gelijke groepen. Elke groep noteert alle uitgaven in één van de korte, gelijkmatig over het onderzoeksjaar verdeelde zgn. intensieve schrijfperiodes. In de rest van het kalenderjaar (uitgezonderd de vakanties) worden door alle huishoudens alleen de minder frequente uitgaven van € 15,88 (f 35,-) of meer genoteerd. Tijdens de vakanties wordt een vereenvoudigd huishoudboekje bijgehouden, het zgn. vakantieboekje. Hierin worden de uitgaven voor reizen, verblijven en maaltijden genoteerd, en de overige uitgaven van € 22,69 (f 50,-) of meer per artikel. Tevens wordt gevraagd te noteren hoeveel geld men meeneemt en hoeveel tijdens de vakantie opgenomen wordt. Uit ervaring is gebleken dat uitgaven die op geregelde tijden als (vrijwel) vaste betalingen terugkeren via de methode van huishoudboekjes worden onderschat. Deze worden daarom eenmalig gemeten m.b.v. de vragenlijst ‘Periodieke Uitgaven‘. Daarbij gaat het om verzekeringen, woonlasten, contributies, abonnementen, gemeentelijke heffingen e.d.. De vragenlijst wordt ingevuld tijdens de korte schrijfperiode. Van gas, water en elektriciteit worden zowel de uitgaven als de verbruikte hoeveelheden bepaald. Dat gebeurt m.b.v. opgenomen meterstanden aan het begin, halverwege en aan het eind van het onderzoeksjaar. Zie bijlage 3 voor een overzicht van waarnemingsperiodes. Door op deze wijze uitgaven te noteren ontstaat een volledig beeld van de uitgaven, zij het dat dit voor uitgaven tot € 15,88 gebaseerd is op gegevens uit de korte schrijfperiode. Deze uitgaven worden per huishouden op jaarbasis gebracht door ze te vermenigvuldigen met (365 - aantal vakantiedagen) gedeeld door het aantal dagen van deze korte periode. Naast de uitgavengegevens worden huishoudens- en woningkenmerken en het bezit van een aantal duurzame goederen waargenomen in de vragenlijst ‘Algemene gegevens’. Ook wordt het inkomen t/m het BO 2000 gemeten d.m.v. een uitgebreide vragenlijst ‘Inkomen’. In het BO 2003 en 2004 vindt geen eigen waarneming van inkomen meer plaats; deze gegevens zijn dan afkomstig uit inkomensregistraties.
3.3. Weging van de resultaten De steekproef van het Budgetonderzoek is niet representatief voor de bevolking van Nederland. Dit komt door: - de over- of ondervertegenwoordiging van bepaalde typen huishoudens bij de steekproefsamenstelling (optimale allocatie) - de selectiviteit van de uitval gedurende het onderzoeksjaar Door middel van weging achteraf wordt hiervoor gecorrigeerd. Na weging kunnen geldige uitspraken worden gedaan over de bestedingen van de totale bevolking en subgroepen daarvan. Bij de weging wordt voor ieder huishouden een weegfactor vastgesteld op grond van vergelijking van randtotalen van de steekproef met die van de totale populatie. In de weging worden de volgende variabelen betrokken: netto huishoudensinkomen, huishoudensgrootte, geslacht (bij eenpersoonshuishoudens), sociaal-economische categorie van de hoofdkostwinner, woonsituatie (huurder/eigenaar van de woning). De randtotalen voor de populatie zijn afkomstig uit het Inkomenspanelonderzoek (IPO) en het Woningbehoeftenonderzoek (WBO). Door de gekozen methode van selectie en weging worden de gevolgen van selectiviteit van de non-respons grotendeels gecorrigeerd. Selectiviteit op variabelen die niet in de weging zijn opgenomen kan echter nog verstorend werken. Technische toelichting CBS-Budgetonderzoek 1992 t/m 2004
pagina 2 van 6
3.4. Nauwkeurigheid van de resultaten Uitkomsten van steekproefonderzoek zijn schattingen van de werkelijke waarden. De uitkomsten kunnen afwijken van de populatiewaarden als gevolg van steekproeffouten en niet-steekproeffouten. Steekproeffouten worden veroorzaakt doordat slechts een gedeelte van de populatie wordt onderzocht. Deze fout zou dus niet optreden als alle elementen in de populatie worden waargenomen. Op grond van de waarnemingen in de steekproef worden uitspraken gedaan over waarden in de populatie. Bij herhaald uitvoeren van de steekproeftrekking zal de schatting niet steeds dezelfde uitkomst hebben. Het verschil tussen een schatting op basis van een steekproef en de werkelijke waarde (bij integrale waarneming) wordt schattingsfout genoemd. De schattingsfout kan gekwantificeerd worden met behulp van de standaardfout. Met standaardfouten kunnen betrouwbaarheidsintervallen voor de geschatte gemiddelde uitgaven worden berekend. We lichten dit toe met een voorbeeld. Voor de totale steekproef bedraagt in 2000 de gemiddelde besteding aan voeding 4289 euro met een standaardfout van 1% hiervan (43 euro). De 95%-betrouwbaarheidsgrenzen voor de gemiddelde besteding aan voeding zijn 4205 euro (= 4289 - 1,96 x 43) en 4373 euro (= 4289 + 1,96 x 43). Dit 95%-betrouwbaarheidsinterval kan als volgt geïnterpreteerd worden: de kans dat het interval (4 205 euro; 4373 euro) de werkelijke gemiddelde besteding aan voeding (de populatiewaarde) bevat, is 95 %. Voor de steekproef is de standaardfout van de Totale bestedingen en van Woning minder dan 1 procent. Voor de bestedingen aan de groepen Voeding, Kleding en schoeisel, Hygiëne en geneeskundige verzorging, Ontwikkeling en ontspanning en Verkeer en vervoer ligt de standaardfout onder de 2 procent. Naarmate verder wordt gedetailleerd naar artikelen en typen huishoudens neemt de standaardfout toe. In de tabellen zijn slechts gegevens gepubliceerd van artikelgroepen waarvan de standaardfout kleiner is dan 20 % van het gemiddeld bedrag. Niet-steekproeffouten worden o.a. veroorzaakt door meetfouten, fouten ten gevolge van (selectieve) non-respons, fouten in de verwerking en bewerking van het enquêtemateriaal en kaderfouten (fouten of onvolledigheden in het steekproefkader). De nauwkeurigheid van de uitkomsten van het BO wordt onder meer getoetst door de toename van de bestedingen volgens dit onderzoek te vergelijken met de toename volgens Nationale Rekeningen. Voor het jaar 1997 bleek de toename van de bestedingen ten opzichte van 1996 volgens het Budgetonderzoek beduidend lager uit te komen dan die volgens de Nationale Rekeningen. Vastgesteld is dat de onderschatting van de toename het gevolg is van onderrapportage in het BO 1997. Voor deze onderrapportage zijn correcties aangebracht. In de Budgetonderzoeken 1998 en 1999 nam de onderrapportage niet verder toe maar ook niet af. De uitkomsten van deze jaren zijn eveneens gecorrigeerd. Voor de onderzoeksjaren vanaf 2000 zijn extra maatregelen getroffen om respondenten te stimuleren hun uitgaven zo nauwkeurig mogelijk bij te houden. Het resultaat is dat de onderrapportage geringer is dan in de voorgaande jaren. De toegepaste correctie is dan ook beperkter van omvang.
4. Beschikbaarheid van gegevens De gegevens van het Budgetonderzoek zijn in verschillende vormen beschikbaar: - reeds gepubliceerde onderzoeksbeschrijvingen en geaggregeerde gegevens in de vorm van tabellen en artikelen. Elektronisch: CBS-StatLine, http://www.cbs.nl/nl/cijfers/statline http://www.cbs.nl/nl/publicaties/publicaties/arbeid/inkomen-en-bestedingen Papier: Budgetonderzoek 1992, Kerncijfers (kengetal T-39/1992) Budgetonderzoek 1992, Gebruikershandboek Budgetonderzoek 1993, Kerncijfers (kengetal T-39/1993) Budgetonderzoek 1993, Gebruikershandboek Budgetonderzoek 1994, Kerncijfers (kengetal T-39/1994) Budgetonderzoek 1994, Gebruikershandboek Budgetonderzoek 1995, Kerncijfers (kengetal T-39/1995) Budgetonderzoek 1995, Gebruikershandboek Budgetonderzoek 1996, Kerncijfers (kengetal T-39/1996) Budgetonderzoek 1996, Gebruikershandboek Budgetonderzoek 1997, Kerncijfers (kengetal T-39/1997) Budgetonderzoek 1999, Gebruikershandboek Budgetonderzoek 1998, Kerncijfers (kengetal T-39/1998) Budgetonderzoek 2000, Gebruikershandboek Budgetonderzoek 1999, Kerncijfers (kengetal T-39/1999) Equivalentiefactoren 1995-2000 Inlichtingen over CBS publicaties worden verstrekt door: CBS Infoservice, Postbus 4000, 2270 JM Voorburg Tel.: 0900-0227 (0900-0CBS, € 0,50 per minuut) http://www.cbs.nl/ - nog niet gepubliceerde, geaggregeerde gegevens in tabelvorm zijn op aanvraag leverbaar. Na ontvangst van de aanvraag wordt deze beoordeeld op haalbaarheid (i.v.m. betrouwbaarheid en beveiligingsvoorschriften). Indien de aanvrager akkoord gaat met de offerte (kosten, levertijd) kan tot levering worden overgegaan. - microdatabestanden. Per onderzoeksjaar kan een zgn. standaard microgegevensbestand ter beschikking worden gesteld. Dat is een analysebestand met per huishouden ca. 600 bestedings- en 500 achtergrondvariabelen. Analysebestanden worden statistisch beveiligd en alleen onder zware contractuele voorwaarden ter beschikking gesteld. Ze zijn niet voor iedereen verkrijgbaar. Door statistische beveiliging wordt voorkomen dat in de bestanden gegevens worden opgenomen waarmee personen of huishoudens kunnen worden geïdentificeerd. Deze waarborg vormt het fundament van de vertrouwensrelatie van het CBS en de respondenten. De leveringsvoorwaarden luiden kort samengevat: * de geleverde gegevens mogen alleen voor statistische doeleinden worden gebruikt * de gegevens mogen niet met andere gegevens worden gekoppeld * het doorleveren van de gegevens aan derden is verboden * de gebruiker dient een geheimhoudingsverklaring te ondertekenen * omschrijven van te gebruiken computersystemen * het te publiceren materiaal dient ter goedkeuring aan het CBS voorgelegd te worden
Technische toelichting CBS-Budgetonderzoek 1992 t/m 2004
pagina 3 van 6
BIJLAGE 1
DEFINITIEWIJZIGING MET INGANG VAN HET CBS-BUDGETONDERZOEK 2000 Met ingang van het jaar 2000 is voor het Budgetonderzoek een nieuwe definitie van huurwaarde ingevoerd. Door deze nieuwe definitie is de afstemming op andere statistieken van het CBS, zoals de Nationale Rekeningen, verbeterd. De wijziging heeft consequenties voor de bestedingen (bruto huurwaarde) en voor het besteedbaar inkomen (netto huurwaarde) van huishoudens in Nederland. De wijzigingen worden hieronder kort samengevat.
Huurwaarde In de inkomens- en consumptiestatistieken van het CBS wordt de bruto economische huurwaarde van de eigen woning tot de consumptie gerekend en de netto economische huurwaarde tot het inkomen. Hiermee worden huishoudens in huurwoningen en eigen woningen beter vergelijkbaar met elkaar qua consumptie en inkomen. Voor de bepaling van de bruto en netto economische huurwaarde wordt in het Budgetonderzoek 2000 aangesloten op de Nationale Rekeningen van het CBS. Deze rekeningen zijn ingaande 1995 gereviseerd (zie Nationale Rekeningen, Revisiepublicatie, Beschrijving en uitkomsten van de ESR 1995 revisie, 1999). Bij deze revisie is de raming van de bruto en netto economische huurwaarde gewijzigd naar aanleiding van richtlijnen van de Europese Commissie. De bruto economische huurwaarde wordt nu bepaald door uit te gaan van de huur van een vergelijkbare huurwoning. Vergelijkbaarheid heeft dan betrekking op de woningkenmerken bouwjaar, aantal vertrekken, woningtype, regio, oppervlakte van de woonkamer resp. de keuken en de aanwezigheid van voorzieningen in de woning, zoals bad, cv, garage. Voorheen werd de bruto economische huurwaarde in het BO getaxeerd door makelaars met als uitgangspunt de huur die de eigen woning bij verhuur zou kunnen opbrengen. De netto economische huurwaarde is de bruto economische huurwaarde verminderd met de zakelijke lasten (opstalverzekering, eigenaarsdeel onroerendezaakbelasting, omslagheffing waterschappen), groot onderhoud en afschrijving. Toepassing van deze nieuwe ramingsmethode op het BO 2000 levert een lagere bruto economische huurwaarde op dan bij gebruik van de makelaarstaxaties. Het gemiddelde over alle huishoudens bedraagt volgens de nieuwe methode 2570 euro en 2890 euro volgens de makelaarsmethode. De gemiddelde bedragen voor eigenaar-bewoners zijn resp. 4960 en 5570 euro. Ook de berekening van bruto naar netto economische huurwaarde levert volgens de nieuwe ramingsmethode lagere uitkomsten op dan volgens de makelaarsmethode. Het gemiddelde voor alle huishoudens bedraagt volgens de nieuwe methode 1050 euro en 1780 euro volgens de makelaarsmethode. De gemiddelde bedragen voor eigenaar-bewoners zijn resp. 2030 en 3430 euro.
Technische toelichting CBS-Budgetonderzoek 1992 t/m 2004
pagina 4 van 6
BIJLAGE 2
DEFINITIEWIJZIGINGEN MET INGANG VAN HET CBS-BUDGETONDERZOEK 1992 Met ingang van het jaar 1992 zijn voor het Budgetonderzoek nieuwe definities ingevoerd. Door deze definities is de afstemming op andere statistieken van het CBS, zoals de Nationale Rekeningen en de Inkomensstatistieken, verbeterd. De wijzigingen betreffen de definities van de bestedingen en van het inkomen van huishoudens in Nederland. De wijzigingen worden hieronder kort samengevat.
Consumptie: bestedingen i.p.v. verbruik De consumptie van huishoudens wordt vanaf 1992 niet meer gedefinieerd als "verbruik", maar als "bestedingen". Twee premies werden voorheen wel tot het "verbruik" gerekend, maar vallen niet meer onder de "bestedingen": • premies ziektekostenverzekeringen • premies voor vrijwillige loondervingsverzekeringen Beide premies zijn op het inkomen in mindering gebracht (zie onder inkomen). Verder zijn onder de bestedingen enkele uitgaven opgenomen die vroeger niet tot het verbruik werden gerekend: • lokale heffingen: reinigings- en rioolrecht, zuiveringsheffing, onroerendzaak-belasting (gebruikersdeel), legeskosten, hondenbelasting e.d. • onderwijsbijdragen: school-, les-, college- en examengelden • verkeersbelastingen: motorrijtuigenbelasting, rijbewijs en kentekenbewijs • contributies: contributies van sport-, ontspannings- en belangenverenigingen, vakbonden, politieke partijen • giften: collectes, donaties, kerkelijke bijdragen Schema 1. Overzicht definitieverschil verbruik/bestedingen, gemiddelde bedragen in euro, Budgetonderzoek 1992 Verbruik (oude definitie) + 19 112 premie ziektekostenverzekering verzekeringsdienst vrijwillige loondervingsverzekering lokale heffingen m.b.t. woning school- en collegegeld motorrijtuigenbelasting paspoort, leges e.d. contributies sport-, ontspann.vereniging, maatsch.organ. giften, collectes en donaties Bestedingen (nieuwe definitie)
+ + + + + +
1 566 22 276 150 211 34 265 150
=
18 610
Inkomen: besteedbaar inkomen i.p.v. netto inkomen In de nieuwe definitie van het begrip inkomen is het oude begrip "netto inkomen" vervangen door "besteedbaar inkomen". Om het besteedbaar inkomen van een huishouden te bepalen, worden vier posten van het netto inkomen afgetrokken (zie ook schema 2): • premies ziektekostenverzekering • premies voor vrijwillige loondervingsverzekeringen (ziekte, arbeidsongeschiktheid, ouderdom) • rente op persoonlijke leningen (afbetalingskrediet e.d.) • betaalde alimentatie en onderhoud van buitenshuis wonende, studerende kinderen Schema 2. Overzicht definitieverschil inkomen, gemiddelde bedragen in euro, Budgetonderzoek 1992 Netto inkomen (oude definitie) + 21 880 premies ziektekostenverzekering premies loondervingsverzekering rente persoonlijke lening betaalde alimentatie Besteedbaar inkomen (nieuwe definitie)
-
1 565 192 129 120
=
19 874
Deze veranderingen van de definities van inkomen en bestedingen hebben uiteraard gevolgen voor de tijdreeksen van het Budgetonderzoek. Het gemiddeld inkomen van alle huishoudens daalt in 1992 met ongeveer 2000 euro, de gemiddelde bestedingen met ca. 500 euro. Een voordeel van de nieuwe definities is dat de aansluiting tussen de beide begrippen is verbeterd. Het verschil tussen het inkomen van een huishouden en de bestedingen wordt nu nog uitsluitend gevormd door de besparingen van huishoudens. Tenslotte is bij de categorisering van goederen een wijziging aangebracht ten opzichte van de situatie voor 1992. Sportkleding en sportschoenen werden voorheen gerangschikt onder "Ontwikkeling en ontspanning". Met ingang van 1992 worden deze bestedingen gerekend tot "Kleding en schoeisel". Technische toelichting CBS-Budgetonderzoek 1992 t/m 2004
pagina 5 van 6