Versie 2 - Jakobus 3:5 t/m 18 - nr.1006
[Uitzending 1006: Jakobus 3:5 t/m 18]
De vorige uitzending zijn we geëindigd met Jakobus 3 vers 5, waar we lazen: Net als het bit van een paard en het roer van een schip, is ook de tong een klein ding, maar het kan zich erop beroemen dat het grote dingen heeft gedaan. Eén vonkje is genoeg om een heel bos in brand te zetten. In de verzen 3 en 4 heeft Jakobus in twee voorbeelden beschreven die duidelijk moeten maken dat een klein ding grote invloed kan uitoefenen. In de voorbeelden van een paard en een schip is het kleine ding respectievelijk: een bit en een roer. Zoals het geldt voor het bit en het roer, zo gaat dat ook op voor de tong: het is een klein ding, waarmee het voor iemand mogelijk is zichzelf in alle opzichten goed in de hand te houden. Maar dan verschuift in vers 5 plotseling het beeld, van de macht naar het kwaad van de tong. Jakobus schrijft: de tong… kan zich erop beroemen dat het grote dingen heeft gedaan. Eén vonkje is genoeg om een heel bos in brand te zetten. De verschuiving van de macht van de tong naar het kwaad van de tong houdt verband met wat Jakobus al in vers 2 heeft gezegd. Ook een gelovige wil zich wel in alle opzichten in bedwang houden, maar loopt vaak tegen de dagelijkse werkelijkheid aan van vallen en opstaan. De dagelijkse werkelijkheid leert dat, al is de tong dan een klein ding, zij vaak de boventoon voert. In het Grieks komen we woorden tegen die in figuurlijke zin ‘pralen’ of ‘pochen’ betekenen. Dat heeft duidelijk een negatieve klank. Dat de tong hoewel ze klein is, veel kwaad kan stichten, stelt Jakobus voor door middel van vuur. Hij schrijft: Eén vonkje is genoeg om een heel bos in brand te zetten. Het voorbeeld van ‘vuur’ heeft Jakobus uit het OT. In Spreuken 16 vers 27 lezen we: Een boosdoener heeft altijd kwaad in de zin, zijn woorden kwetsen, alsof het brandende pijlen waren. Een slecht mens is een constante bron van ruzie en een stiekeme roddelaar weet zelfs de beste vriendschap kapot te maken. En in Spreuken 26 vers 21 en 22 lezen we: Zoals kolen het vuur doen opgloeien en hout het vuur laat vlammen, zo laat een ruziezoeker ruzies opvlammen. Naar de woorden van een roddelaar wordt gretig geluisterd. Zij zetten zich vast in het gemoed van de toehoorders. Met de woorden: Eén vonkje is
TTB - NL - TWR - CW
1
Versie 2 - Jakobus 3:5 t/m 18 - nr.1006
genoeg om een heel bos in brand te zetten wil Jakobus de aandacht vestigen op het kwaad dat de tong kan stichten.
Jakobus 3 vers 6: Zo is ook de tong een vuur. Ze zit vol venijn en vergiftigt elk deel van het lichaam. En de tong zelf wordt in vlam gezet door de hel. Zij zet het hele leven in brand, met als gevolg verwoesting en ellende. In vers 6 trekt Jakobus de lijn van de beeldspraak uit het tweede deel van het vorige vers door. Als de tong ergens mee te vergelijken is, dan is dat wel met vuur. Jakobus schrijft: Zo is ook de tong een vuur. De tong is dan ook erg gevaarlijk. In de Griekse tekst lezen we dat je de tong - volgens Jakobus - gerust ‘de wereld van de ongerechtigheid’ kunt noemen. Met andere woorden: Ze zit vol venijn en vergiftigt elk deel van het lichaam. De vlammende of venijnige tong, gemene en kwetsende woorden zijn een aanduiding van een boze en vijandige wereld zonder God (Jak.1:27). Zo vertegenwoordigt de tong de boze wereld in ons lichaam, de wereld van de leugen en het bedrog. Op die manier neemt zij haar plaats in onder de andere leden van ons lichaam. Hoe gevaarlijk de tong wel is, blijkt ook nog uit twee andere dingen. Hoewel de tong maar een klein ding is, kan zij toch het hele lichaam, dat wil zeggen: de hele persoon infecteren. En dat, terwijl de opdracht is: Houd je tong in bedwang! Als een mens dat niet doet, doet hij of zij precies het tegenovergestelde van wat Jakobus vraagt: de tong niet in bedwang houden of beteugelen, maar teugelloos laten ratelen.
Jakobus vergelijkt de schade die de tong kan aanrichten ook met een hevig vuur - de goddeloosheid van de tong is ‘linea recta’ afkomstig uit de hel. Onbeheerst gebruik van de tong kan vreselijke schade aanrichten. De duivel gebruikt de tong om verdeeldheid te brengen onder mensen en hen tegen elkaar op te zetten. Nutteloze en kwetsende woorden zijn schadelijk want ze verspreiden zich snel en werken verwoestend. Nadat zulke woorden zijn uitgesproken, kan niemand de gevolgen ervan nog tegenhouden. Een paar boze woorden kunnen een jarenlange relatie vernietigen. Luisteraar, laten wij van deze woorden leren. Laten we bedenken en er naar handelen dat woorden als vuur kunnen zijn. Wij kunnen de
TTB - NL - TWR - CW
2
Versie 2 - Jakobus 3:5 t/m 18 - nr.1006
schadelijke gevolgen ervan niet beheersen of terugdraaien. De tong vormt als het ware de as, waarom heel het raderwerk van het natuurlijke leven zich beweegt. Jakobus schrijft: En de tong zelf wordt in vlam gezet door de hel. Dat wil zeggen: aangezet door de geest van de leugen en door de boosheid van de demonen. En zo zet zij op haar beurt het leven van ons mensen in vlam, verwoest zij het van begin tot eind (Job 31:12). De hel (gehenna) is in het NT doorgaans de strafplaats, waartoe de duivel, de demonen en alle ongelovigen worden veroordeeld (Matth.5:22,29,30; 23:33; Marcus 9:43,45). Het verband met de duivelse machten wordt ook duidelijk uit Openbaring 9 (vs.1-11) en 20 (vs.10). Zo kan het in Jakobus 3 een uitdrukking zijn voor de bron van alle kwaad. Jakobus schrijft: En de tong zelf wordt in vlam gezet door de hel. Zij zet het hele leven in brand, met als gevolg verwoesting en ellende.
Jakobus 3 vers 7 en 8: De mensen kunnen allerlei dieren temmen, of het nu zoogdieren, vogels, reptielen of vissen zijn, en ze hebben dat ook gedaan. Maar geen mens heeft ooit de tong kunnen temmen, ze is een rusteloos kwaad, vol dodelijk gif. In vers 7 en 8 geeft Jakobus een nadere motivatie van wat hij in vers 6 heeft gezegd over de verwoestende werking van de tong. Hij heeft daarin namelijk nog geen antwoord gegeven op de vraag, hoe het mogelijk is dat de tong zo ten kwade kan werken. Voor het laatste voert hij in vers 8 als verklaring aan, dat geen mens in staat is haar te temmen, maar daarover straks meer. Om te laten uitkomen hoe verwonderlijk dat is, brengt Jakobus in vers 7 naar voren, dat de mens kans gezien heeft allerlei dieren te temmen en daartoe nog steeds bij machte is. De mens heeft alle diersoorten getemd en temt nog steeds dieren. In de Griekse tekst valt de nadruk op het woordje ‘alle’, het staat ook duidelijk voorop. Het betekent dat ‘elke willekeurige’ door de mens bedwongen is. De indeling van het dierenrijk, die Jakobus in dit verband geeft, herinnert aan teksten uit Genesis: Gen.1:26, Gen.9:2 en Ps.8:8 en 9.
In vers 8 schrijft Jakobus, terwijl de mens in staat is alle diersoorten op aarde te bedwingen, is hij niet bij machte dat kleine ding van het eigen lichaam, de tong,
TTB - NL - TWR - CW
3
Versie 2 - Jakobus 3:5 t/m 18 - nr.1006
te temmen. En dat geldt voor alle mensen, niemand kan de tong temmen. Dat dit toch ook weer niet zo verwonderlijk is, maakt Jakobus duidelijk met twee toevoegingen: 1 - de tong is ‘een rusteloos kwaad’. Met de aanduiding ‘een kwaad’ sluit Jakobus aan bij zijn karakteristiek van de tong uit vers 6. Als zodanig is de tong rusteloos en onzeker (Jak.1:8; 3:16). De tong is een kwaad, dat door geen mens tot rust kan worden gebracht. 2 - de tong is ‘vol dodelijk gif’. Jakobus denkt bij zijn uitspraken aan een giftige slang (Ps.140:4; Rom.3:13). Met de beide toevoegingen bevestigt Jakobus nog eens wat hij in vers 6 al over de kwalijke werking van de tong heeft gezegd.
Jakobus 3 vers 9: De ene keer prijzen wij onze Here en Vader ermee en de andere keer vervloeken wij er mensen mee die naar het beeld van God gemaakt zijn. Hoe onberekenbaar en tegenstrijdig de tong wel is, laat Jakobus in vers 9 zien: In de tong zegenen én vervloeken wij. ‘Zegenen’ of ‘prijzen’ betekent letterlijk ‘goed spreken’ of ‘iets goeds zeggen’. Het is het tegenovergestelde van ‘iets kwaads zeggen’ of ‘vervloeken’. ‘Zegenen’ wil eigenlijk zeggen: de goede dingen in iemand naar boven halen, iemand groot maken, loven en prijzen. ‘Vervloeken’ daarentegen houdt in: iemand neerhalen, afbreken, de gemeenschap verbreken. Het eerste heeft in vers 9 betrekking op God als Vader (Jes. 63:16). De HERE zegenen of prijzen, doet een gelovige in de diensten of samenkomsten van zijn of haar gemeente en in hun persoonlijk gebed. Als voorbeelden uit de bijbel valt te denken aan: 1Kron.29:10; Ps.103:1; Ef.1:3; 1Petr.1:3). Het ‘vervloeken’ richt zich in dit verband op mensen (Gen.9:25; Rechters 5:23; 2Sam.16:5, 10-12). Dat is volgens Jakobus ook daarom zo kwalijk, omdat de mens naar het beeld van God is geschapen (Gen.1:26). En het is ongerijmd om God te zegenen of te prijzen en even later Zijn beelddrager, de mens, te vervloeken. Jakobus sluit zich ook op dit punt aan bij het onderwijs van de Here Jezus. In Lucas 6 vers 28 zegt de Heiland: Als de mensen u vervloeken, vraag God dan of Hij goed voor hen wil zijn. Als de mensen u pijn doen, bid dan dat zij gelukkig mogen worden. En in Romeinen 12 vers 14 schrijft Paulus: Wens de
TTB - NL - TWR - CW
4
Versie 2 - Jakobus 3:5 t/m 18 - nr.1006
mensen die u vervolgen alle goeds toe. U moet hun niets kwaads toewensen. Zo legt Jakobus in vers 9 de vinger bij wat wel eens de ‘demonische paradoxie’ van de tong is genoemd. Dat hij opnieuw de wij-vorm gebruikt, zal wel zijn om te laten uitkomen, dat hij zichzelf ook rekent bij de mensen, die er veel moeite mee hebben hun tong in toom te houden.
Jakobus 3 vers 10: Wij prijzen en vervloeken met dezelfde mond. Maar dat is niet goed, broeders en zusters! Wat Jakobus in het vorige vers naar voren brengt, is een ervaringsgegeven, dat zich niet laat ontkennen. Maar daarom is het nog niet goed dat zegen en vloek uit één en dezelfde mond voortkomen. In Efeziërs 4 vers 29 t/m 32 schrijft de apostel Paulus: Laat er ook geen vuile taal uit uw mond komen, dat doet alleen maar kwaad. Zeg op het juiste moment het juiste woord, iets dat mensen helpt en goeddoet, zodat zij genade ontvangen. Doe de Heilige Geest geen verdriet, Hij staat immers borg voor u tot de dag van de volle bevrijding komt. Doe alle wrok, woede en haat uit uw leven weg. Vloek niet, maak geen ruzie en beledig elkaar niet. Vermijd alles wat slecht is. Wees in plaats daarvan vriendelijk en liefdevol voor elkaar. Vergeef elkaar, zoals God uw zonden heeft vergeven om wat Christus voor u deed. De lezers van de brief van Jakobus zullen toch moeten begrijpen, dat ‘prijzen en vervloeken met dezelfde mond’ niet goed is. Gezien het kwalijke van de zaak voelt Jakobus zich geroepen zijn broeders en zusters op dit punt ernstig te vermanen. Het is overigens het enige appèl, dat Jakobus in de verzen 1 t/m 12 op de lezers van zijn brief doet. In Mattheüs 12 vers 34 en 35 zegt de Here Jezus tegen de Farizeeën - die Hem net hebben belasterd door te zeggen dat de Heiland de boze geesten verjaagt door Beëlzebul, de leider van de boze geesten - Stelletje sluwe slangen! Hoe kunnen slechte mensen als u iets goeds zeggen? Want waar het hart vol van is, daar loopt de mond van over. Of een mens vol goedheid of vol slechtheid zit, blijkt uit wat hij zegt. Onthoudt dit: op de dag van het grote oordeel zult u zich moeten verantwoorden voor ieder nutteloos woord dat u hebt gezegd. Uw lot hangt af van uw woorden. Of u wordt erdoor vrijgesproken of u wordt erdoor veroordeeld.
TTB - NL - TWR - CW
5
Versie 2 - Jakobus 3:5 t/m 18 - nr.1006
Luisteraar, laten wij de HERE vragen of Hij onze mond en lippen wil aanraken, tot eer van Zijn naam en verkondiging van het Evangelie.
Jakobus 3 vers 11: Er komt uit één en dezelfde bron toch ook niet afwisselend schoon en vuil water! Om zijn vermaning uit vers 10 kracht bij te zetten, gebruikt Jakobus een paar beelden uit de natuur. Hij doet dat in de vorm van een vraag, waarop alleen maar met ‘nee’ kan worden geantwoord. Het beeld, dat Jakobus in vers 11 gebruikt, is dat van een bron, en ligt in de lijn van wat hij schreef in vers 10a. Het ‘uit… dezelfde bron’ sluit aan bij het ‘met dezelfde mond’ uit het eerste deel van vers 11. Een bron doet toch nooit uit dezelfde opening twee zo tegengestelde zaken als schoon en vuil water of zoet en brak water opwellen.
Jakobus 3 vers 12: En van een vijgenboom plukt u toch ook geen olijven, of vijgen van een wijnstok? En uit een zoutwaterbron komt toch ook geen zoet water? In vers 12 gebruikt Jakobus een tweede voorbeeld, dat van een vijgenboom waarvan dan ook geen olijven geplukt kunnen worden en van een wijnstok waar geen vijgen van geplukt kunnen worden. Het herinnert aan een woord uit het onderwijs van de Here Jezus: Aan hun doen en laten kunt u zien wat zij zijn, zoals men een boom kan herkennen aan zijn vruchten. (Matth.7:16; Luc.6:44). Het wil kort en goed zeggen, dat een vruchtboom alleen langs natuurlijke weg vruchten naar zijn eigen aard voortbrengt. Het tweede deel van vers 12 - uit een zoutwaterbron komt toch ook geen zoet water? - is eigenlijk een herhaling van vers 11. Aan de hand van deze twee voorbeelden uit de natuur wil Jakobus zijn lezers inprenten, dat het niet aangaat uit één en dezelfde mond twee zo tegenstrijdige zaken als zegen en vloek te laten voortkomen. Een mens kan alleen maar vrucht dragen naar zijn aard, hetzij vanuit zijn verdorven aard, hetzij vanuit zijn nieuwe natuur.
Jakobus 3 vers 13: Wie van u is wijs en verstandig? Dat kan alleen maar blijken uit iemands goede daden en liefdevolle wijsheid. Met vers 13 begint een
TTB - NL - TWR - CW
6
Versie 2 - Jakobus 3:5 t/m 18 - nr.1006
nieuw gedeelte (vs.13-18). Het verband met het voorgaande kunnen we als volgt onder woorden brengen: In die dagen waren er velen, die zich als leraar opwierpen (vs.1). Zij lieten zich erop voorstaan wijs te zijn, maar bezaten zij wel ‘Gods wijsheid’ (vs.15)? Dat stond nog te bezien, want hun optreden leidde door ‘jaloezie en eigenbelang’ tot ‘wrok’ onder de gelovigen (vs.14 in samenhang met vs.11). Door het optreden van al die leraars wordt de eenheid en de vrede onder de gelovigen ernstig in gevaar gebracht. Vandaar de vraag van Jakobus aan zijn lezers: Wie van u is wijs en verstandig? (Jer.9:12). ‘Wijs en verstandig’ is een verbinding, die we al in het OT tegenkomen (Deutr.1:13; 4:6). Beide begrippen zijn praktisch synoniem.
Voor het antwoord op zijn vraag volgt Jakobus dezelfde gedachtegang als in Jak.2:14 t/m 26 met betrekking tot het geloof. Zoals de echtheid van het geloof blijkt uit wat het uitwerkt (Jak.2:20), zo gaat dat ook op voor de wijsheid. Wie van hen wijs en ervaren is, moet dat tonen door zijn daden of werken. Zijn wijsheid moet blijken uit zijn levenswandel. Als uit die levenswandel naar voren komt, dat leer en leven met elkaar in overeenstemming zijn, dan is zij goed (Matth.5:16; 1Tim.4:12; 1Petr.1:15; 2:12; 3:2,16; 2 Petr.3:11). Uit zo’n levenswandel spreekt echte wijsheid. Bovendien moet het ‘tonen’ van die wijsheid liefdevol gebeuren. Jakobus schrijft: Wie van u is wijs en verstandig? Dat kan alleen maar blijken uit iemands goede daden en liefdevolle wijsheid.
Jakobus 3 vers 14: Maar als u door jaloezie en eigenbelang vol wrok zit, kunt u zich nergens op beroemen, dan zou u de waarheid geweld aandoen. Jakobus spreekt in vers 14 zijn lezers erop aan, dat het met hun innerlijke gemoedsgesteldheid niet in orde is. Uit de woorden ‘maar als u‘ maken we op, dat Jakobus hen wil wijzen op een gebrek aan ‘liefdevolle wijsheid’ (vs.13). Blijkbaar heeft die liefdevolle wijsheid bij hen van binnen plaats gemaakt voor jaloezie en eigenbelang. Het zijn termen, die we in het NT ook in bepaalde ‘lijsten van zonden’ tegenkomen (2Kor.12:20; Gal.5:20; Fil.2:3). Zij die zich als leraars opwerpen, proberen elkaar de loef af te steken. Zodoende komen zij regelmatig met
TTB - NL - TWR - CW
7
Versie 2 - Jakobus 3:5 t/m 18 - nr.1006
elkaar in botsing. Als de verhoudingen zo liggen, moeten zij zich niet beroemen op het bezit van wijsheid en inzicht om te kunnen leren, want dat is met elkaar in tegenspraak. Doen zij het dan toch, dan komt dat neer op liegen, met andere woorden: u zou de waarheid geweld aandoen (1Joh.1:6). Strijd en wrok zijn zeker geen vruchten van geloof in God.
Jakobus 3 vers 15: Want jaloezie en egoïsme lijken in de verste verte niet op Gods wijsheid. Nee, zij zijn aards, ongeestelijk en duivels. Ook voor de wijsheid geldt, dat haar oorsprong blijkt uit de vruchten (vs.13). Een wijsheid, die aanleiding geeft tot zulke onbehoorlijke praktijken als jaloezie en egoïsme, kan onmogelijk de juiste zijn. Dat is niet de wijsheid die van boven komt, van God (Jak.1 :17). Haar herkomst ligt niet boven, maar beneden. Nee, zij zijn aards, ongeestelijk en duivels. Met de bedoeling het aards zijn zo duidelijk mogelijk te laten uitkomen, maakt Jakobus een scherpe tegenstelling met de woorden ‘ongeestelijk en duivels’. ‘Aards’ is in vers 15 het tegenovergestelde van ‘hemels’ (Joh.3 :12; 8:23; 1Kor.15:40; Fil.3:19). Dat de ware wijsheid uit de hemel komt, lezen we al in het OT (bijv. Ps.51:8; Spr.2:6; 8:22vv.; Pred.2:26; Jer.9:12). Het woord ‘ongeestelijk’ staat tegenover ‘geestelijk’ (1Kor.2:14; Jud.19). Met andere woorden: die wijsheid is niet uit de Heilige Geest. ‘Duivels’ staat tegenover ‘goddelijk’. Deze karakteristiek houdt verband met het ‘de waarheid geweld aandoen’ uit het slot van vers 14. De leugen is duivelswerk. We lezen in Johannes 8 vers 44 waar de Here Jezus zegt tegen de Joden over de duivel: U bent kinderen van de duivel en doet graag wat hij wil. Hij is sinds het begin een moordenaar en heeft altijd buiten de waarheid gestaan, want de waarheid is hem vreemd. Hij kan alleen maar liegen, hij is de bron van de leugen. De wijsheid die in de verste verte niet lijkt op Gods wijsheid is een ingeving van de duivel en haar oorsprong ligt - volgens Jak.3:6 - in de hel.
Jakobus 3 vers 16: Waar jaloezie en eigenbelang zijn, vindt u ook wanorde en meer van dat kwaad. Van wat Jakobus in het vorige vers als karakteristiek van de vermeende en valse wijsheid naar voren brengt, geeft hij in vers 16 een
TTB - NL - TWR - CW
8
Versie 2 - Jakobus 3:5 t/m 18 - nr.1006
nadere motivatie. Jakobus 3 vers 17 en 18: Maar de wijsheid die van God komt, is bovenal zuiver. Zij is ook vreedzaam, vriendelijk en beleefd. Zij is bereid te praten en anderen gelijk te geven. Zij leeft intens met anderen mee en doet veel goed. Zij spreekt rechtuit en is zeker en oprecht. Vredestichters zaaien vrede en zij oogsten goedheid en rechtvaardigheid. Met de spreuk over de ‘vredestichters’ sluit Jakobus hoofdstuk 3 van zijn brief af.
In de volgende uitzending ga ik nog wat dieper in op de slotverzen van Jak.3.
TTB - NL - TWR - CW
9