Loverboyslachtoffers
Een onderzoek naar de begeleiding van speciale cliënten, die een speciale aanpak verdienen
Namen afstudeerleden: Eveline van Wessem (455763) Sharon Litjens (448933) Organisatie: Opdrachtgever: Projectbegeleider:
Gastenhof Frieda Hoogendoorn René Andriessen
Opleiding: Faculteit: Instituut: Begeleidende docent:
Pedagogiek Gezondheid, gedrag en maatschappij Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Conny Stolk
Nijmegen, mei 2013
Loverboyslachtoffers Een onderzoek naar de begeleiding van speciale cliënten, die een speciale aanpak verdienen
Eveline van Wessem Sharon Litjens
2
Colofon Gegevens studenten Eveline van Wessem (
[email protected] 06-51568726 Sharon Litjens
[email protected] 06-30636658
Gegevens opdrachtgever Gastenhof Wilhelminalaan 6 6051 BJ Maasbracht Tel: 046-4775388 Frieda Hoogendoorn Stagecoördinator René Andriessen Projectbegeleider
Gegevens opleiding Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Faculteit Gezondheid, gedrag en maatschappij Opleiding Pedagogiek Kapittelweg 33 6525 EN Nijmegen Tel: 024-3531111 Conny Stolk Begeleidende docent
©Gastenhof, 2013 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever
3
Voorwoord Voor u ligt een onderzoeksrapport, geschreven in het kader van een afstudeerproject vanuit de beroepstaak Onderzoek en Innovatie van de studie Pegagogiek aan de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen. In opdracht van Gastenhof zijn wij begonnen aan dit project, gericht op de begeleiding en behandeling van loverboyslachtoffers binnen de 24-uurs behandeling van deze organisatie. Met dit onderzoeksrapport hopen wij een bijdrage te kunnen leveren aan de kwaliteit van de zorg, binnen de 24uurs behandeling bij Gastenhof. Zonder de hulp, interesse en vooral ook betrokkenheid van onderstaande personen had dit onderzoek niet gerealiseerd kunnen worden. Vandaar dat wij willen beginnen met een dankbetuiging aan alle personen die ons direct en indirect hebben gesteund en / of geholpen gedurende ons onderzoek. Allereerst willen wij René Andriessen, onze projectbegeleider, hartelijk bedanken voor de fijne samenwerking. Naast de regelmatige overlegmomenten die wij hebben gehad, hebben wij ook mogen leren van zijn kritische blik, opbouwende feedback en altijd optimistische houding. Daarnaast willen wij Frieda Hoogendoorn, stagecoördinator binnen Gastenhof, bedanken voor het bijwonen van enkele overlegmomenten, het beschikbaar stellen van literatuur en het delen van haar ideeën, visies en kennis over zowel ons onderzoek als het onderwerp loverboys. Ook de groepsleiders, werkzaam binnen cluster Noord, willen wij bedanken. Allereerst gaat ons dankwoord uit naar alle 26 groepsleiders die de moeite en tijd hebben genomen om onze enquête in te vullen. Maar ook de andere groepsleiders, die ons gastvrij hebben ontvangen op de momenten dat wij op locatie bezig zijn geweest met ons onderzoek en hen oprechte interesse in ons onderzoek hebben getoond. Tot slot bedanken wij de gedragswetenschappers en senior groepsleider, met wie wij een interview af hebben mogen nemen. Tevens zijn er binnen de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen ook personen die ons dankwoord verdienen. Allereerst onze docenten Conny Stolk en Jurgen Elfrink, die ons alsmaar hebben uitgedaagd door middel van hun feedback, verfrissende blik en ondersteunende rol. Ook hebben wij gebruik mogen maken van de feedback die onze klasgenoten ons hebben gegeven en de beschikbaarheid van literatuur en studieruimtes binnen onze hogeschool.
Eveline van Wessem Sharon Litjens mei 2013
4
Inhoudsopgave VOORWOORD…………………………………………………………………………………………………………………..
4
INHOUDSOPGAVE…………………………………………………………………………………………………………….
5
SAMENVATTING…………………………………………………………………………………………………………….…
6
INLEIDING…………………………………………………………………………………………………………………………
7
1. ACHTERGROND & PROBLEEMANALYSE.……………………………………………………………. De organisatie……………………………………………………………………………………………………. Theoretisch kader………………………………………………………………………………………………. Het onderzoek en zijn relevantie…………………………………………………………………………
8 8 8 13
2. PROBLEEMSTELLING & ONDERZOEKSVRAGEN.…………………………………………………. Probleemstelling………………………………………………………………………………………………… Onderzoeksdoelstelling………………………………………………………………………………………. Onderzoeksvraag……………………………………………………………………………………………….. Deelvragen…………………………………………………………………………………………………………..
15 15 15 15 16
3. ONDERZOEKSPLAN & VERANTWOORDING..………………………………………………………. Onderzoeksmodel……………………………………………………………………………………………….. Onderzoeksbenadering………………………………………………………………………………………. Meet- en onderzoeksinstrumenten……………………………………………………………………..
17 17 17 18
4. ONDERZOEKSRESULTATEN…….……………………………………………………………………………. Deelvraag 1…………………………………………………………………………………………………………. Deelvraag 2…………………………………………………………………………………………………………. Deelvraag 3…………………………………………………………………………………………………………. Deelvraag 4………………………………………………………………………………………………………….
19 19 23 24 28
5. CONCLUSIE……………………………….………………………………………………………………………….. Conclusie……………………………………………………………………………………………………………… Aanbevelingen………………………………………………………………………………………………………
29 29 30
6. VOORUITBLIK………………………………………………………………………………………………………..
33
7. AANBEVELINGEN..………………………………………………………………………………………………… Aanbeveling 1………………………………………………………………………………………………………. Aanbeveling 2………………………………………………………………………………………………………. Aanbeveling 3………………………………………………………………………………………………………. Aanbeveling 4………………………………………………………………………………………………………. Aanbeveling 5………………………………………………………………………………………………………. Nieuwe aanbevelingen………………………………………………………………………………………….
36 36 36 36 36 36 37
8. EVALUATIE…………………………………………………………………………………………………………….
38
LITERATUURLIJST……………………………………………………………………………………………………………….
39
BIJLAGEN…………………………………………………………………………………………………………………………….
40
5
Samenvatting Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van Gastenhof Noord-Limburg in het kader van het afstuderen aan de opleiding Pedagogiek aan de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen. Op de behandelgroepen binnen Gastenhof wonen jeugdigen met een licht verstandelijk beperking en daarnaast leer-, psychosociale-, gedrags- en/of psychiatrische problematiek. Deze doelgroep loopt een groot risico om in de handen van een loverboy te vallen. Om een jeugdige te kunnen begeleiden die in het loverboycircuit zit is er kennis nodig. Kennis over de risicofactoren, over de signalen van gedragsverandering wanneer een cliënt in het loverboycircuit raakt en over de stappen die mogelijk zijn binnen Gastenhof. Ons onderzoek is gericht op de groepsleiders die deze cliënten begeleiden. In dit onderzoek wordt de volgende hoofdvraag als fundamenteel uitgangspunt genomen; ‘Hoe kan Gastenhof de kennis die er binnen de organisatie over loverboys en loverboyslachtoffers is, inzetten ten gunste van de begeleiding van de cliënt?’ Het doel van dit onderzoek is om te inventariseren welke kennis over loverboyproblematiek momenteel binnen Gastenhof bekend is. Naar aanleiding van deze inventarisatie wordt er gekeken naar een manier waarop deze kennis binnen de organisatie ingezet kan worden met betrekking tot de begeleiding van de cliënt. In dit onderzoek zijn de resultaten voortgekomen uit enquêtes die zijn afgenomen bij de groepsleiders en interviews die zijn afgenomen bij andere medewerkers binnen Gastenhof. Tevens is er literatuuronderzoek gedaan over loverboyproblematiek. Wat betekent deze problematiek voor de doelgroep van Gastenhof en hoe gaan loverboys te werk? Er is onderzoek gedaan naar de behoefte aan kennis over loverboyproblematiek bij de groepsleiders en aan welke interventies deze groepsleiders behoefte hebben, passend binnen Gastenhof. Onderzocht is welke kennis over loverboyproblematiek, die binnen de organisatie aanwezig is, ingezet kan worden ten gunste van de begeleiding van de cliënten. Vanuit de onderzoeksresultaten kan op deze vraag beantwoord worden dat er op het gebied van groepsleiders beperkte kennis is. Uit de onderzoeksresultaten is naar voren gekomen dat de groepsleiders bovendien in handelingsverlegenheid komen om kennis op een goede manier in te zetten in de begeleiding. Vanuit de onderzoeksresultaten is een conclusie, die antwoord geeft op de onderzoeksvraag, voortgekomen. Deze conclusie laat zien dat de groepsleiders nu te weinig kennis hebben om hun kennis in te zetten in de begeleiding van de cliënten, bovendien hebben zij geen duidelijke richtlijnen die aangeven hoe zij moeten handelen bij de begeleiding van loverboyslachtoffers. Uit de conclusie zijn aanbevelingen voortgekomen, deze aanbevelingen zijn gericht op drie kernpunten. De kernpunten die als uitgangspunt dienen voor de aanbevelingen, zijn het verbreden en verdiepen van de kennis van groepsleiding over loverboyproblematiek, het aanbieden van richtlijnen en kaders over hoe te handelen in geval van (vermoedelijke) loverboyproblematiek en het actueel maken en behouden van het onderwerp loverboys bij de cliënten. Het eindproduct wordt vooral gericht op het verbreden en verdiepen van de kennis en bovendien het bieden van richtlijnen en kaders voor de werkwijze van groepsleiders. Het eindproduct is gericht op de onderzoeksresultaten die de onderzoeksvraag beantwoorden. Het eindproduct is innovatief omdat dit product nog niet eerder gebruikt is binnen Gastenhof. Uit het onderzoek is gekomen dat er vanuit de medewerkers vraag is naar een dergelijke interventie. Het is een nieuw product, dat nog niet binnen de organisatie ontwikkeld is en bovendien antwoord geeft op de onderzoeksvraag. Het eindproduct en de aanbevelingen zijn besproken, door middel van een presentatie van dit onderzoeksrapport, met medewerkers van organisatie. Na deze presentatie zijn er nieuwe inzichten bijgekomen vanuit de organisatie waarmee de onderzoekers rekening hebben gehouden bij het maken van het implementatieplan. Er is draagvlak gecreëerd, dit is terug te vinden in de vooruitblik.
6
Inleiding In dit onderzoeksrapport wordt verslag gedaan over het inventariserend onderzoek met betrekking tot de kennis over loverboys en loverboyslachtoffers die momenteel bekend is binnen Gastenhof. Uit open, ongestructureerde interviews voorafgaand aan het onderzoek is gebleken dat groepsleiders binnen alle 24-uurs behandelgroepen moeilijkheden ervaren in het begeleiden van (potentiële) loverboyslachtoffers. Hierin is naar voren gekomen dat er acties op intuïtie uitgevoerd worden, maar er geen vaste aanpak bekend is. Dit onderzoeksrapport is geschreven met als doel om het onderzoek te verantwoorden, de onderzoeksresultaten te analyseren en presenteren en naar aanleiding hiervan conclusies en aanbevelingen op te stellen. Het onderzoek is gestart in opdracht van Gastenhof. Gastenhof is een instelling die op verschillende gebieden begeleiding biedt aan jeugdigen en hun systeem. De doelgroep van Gastenhof zijn jeugdigen tussen de 4 en 21 jaar met een Licht Verstandelijke Beperking en daarnaast leer-, psychosociale-, gedrags- en / of psychiatrische problematiek. Om het onderzoek af te bakenen is ervoor gekozen om het onderzoek te richten op de 24-uurs behandeling van cluster Noord binnen de organisatie. Allereerst is gekozen voor de 24-uurs behandeling, gezien het probleem hier is gesignaleerd. De 24-uurs behandeling binnen Gastenhof kent verschillende locaties en clusters. Om het onderzoek valide en betrouwbaar, maar ook haalbaar binnen het tijdsbestek te houden, is de keuze gemaakt om het onderzoek enkel in cluster Noord plaats te laten vinden. Cluster Noord kent twee locaties, waar zich op iedere locatie vier behandelgroepen bevinden. In dit onderzoek wordt de volgende hoofdvraag als fundamenteel uitgangspunt genomen; ‘Hoe kan Gastenhof de kennis die er binnen de organisatie over loverboys en loverboyslachtoffers is, inzetten ten gunste van de begeleiding van de cliënt?’ Het doel van dit onderzoek is om te inventariseren welke kennis over loverboyproblematiek momenteel binnen Gastenhof bekend is. Naar aanleiding van deze inventarisatie wordt er gekeken naar een manier waarop deze kennis binnen de organisatie ingezet kan worden met betrekking tot de begeleiding van de cliënt. Het doel van dit onderzoek is gericht op de groepsleiders, groepsleiders krijgen naar aanleiding van het eindproduct duidelijkheid over hoe te handelen wanneer een cliënt zich in het loverboycircuit bevindt. Dit onderzoeksrapport is als volgt opgebouwd; Voorafgaand aan het onderzoek is een probleemanalyse uitgevoerd, deze probleemanalyse is beschreven in hoofdstuk 1. Hierin is de nodige literatuur met betrekking tot het probleem en de doelgroep in kaart gebracht. Bovendien is aandacht besteed aan relevante informatie met betrekking tot het probleem, zowel binnen als buiten de organisatie. Voorbeelden hiervan zijn acties die op andere organisaties ondernomen zijn, beleving en bevindingen van medewerkers over het probleem en de relevantie van het probleem. Vanuit de probleemanalyse zijn in hoofdstuk 2 de definitieve probleemstelling, onderzoeksdoelstelling en onderzoeksvragen opgesteld. Aan de hand van deze doelstelling en onderzoeksvragen is de onderzoeksaanpak opgesteld, deze wordt ik hoofdstuk 3 beschreven. Hierin is rekening gehouden met onderzoeksmodellen, onderzoeksbenaderingen en verschillende dataverzamelingstechnieken. Na het opstellen van de onderzoeksaanpak, is het onderzoek officieel van start gegaan. In dit onderzoeksrapport worden de onderzoeksresultaten per deelvraag uitgebreid beschreven in hoofdstuk 4. Uit deze onderzoeksresultaten is een conclusie voortgekomen, deze conclusie wordt door middel van het beantwoorden van de hoofdvraag uitgewerkt in hoofdstuk 5. Als gevolg op de conclusie zijn enkele aanbevelingen opgesteld, die antwoord geven op de onderzoeksvraag en de doelstelling van het onderzoek als uitgangspunt bevatten. Tot slot zijn de onderzoeksresultaten en aanbevelingen binnen Gastenhof gepresenteerd. Uit deze presentatie zijn enkele tips, kritische noten en inzichten voortgekomen. In hoofdstuk 6 van dit onderzoeksrapport worden deze bevindingen besproken en wordt er op deze bevindingen geëvalueerd. Tot slot eindigt dit onderzoeksrapport met een evaluatie in hoofdstuk 7. In deze evaluatie wordt het gehele onderzoeksproces geëvalueerd door de onderzoekers.
7
1. Achtergrond & Probleemanalyse Voorafgaand aan het onderzoek is er een probleemanalyse uitgevoerd op het probleem. Na open ongestructureerde interviews uitgevoerd te hebben met de opdrachtgever binnen de organisatie, kon er een begin worden gemaakt met de probleemanalyse. Om inzicht te krijgen in het probleem en de factoren die van invloed zijn op het probleem is er gebruik gemaakt van de ‘5XW+H formule’ (Migchelbrink 2008, p. 68). Door deze methode te gebruiken is een duidelijk beeld naar voren gekomen over wat het probleem is, wie de betrokkenen zijn en wat er al eerder ondernomen is om dit probleem te verminderen. Daarnaast is er gebruikgemaakt van relevante literatuur en praktijkonderzoek door middel van ongestructureerde open interviews. In dit hoofdstuk wordt de informatie beschreven en de probleemanalyse samengevat aan de hand van een theoretisch kader. Ook zal de relevantie van het onderzoek toegelicht worden. De organisatie Gastenhof is een onderdeel van Koraal Groep. Koraal Groep biedt professionele advisering en ondersteuning aan mensen met een beperking en / of belemmering. Zij doen dit vanuit de persoonlijke vragen en cliënten. Op basis van deze vragen en behoeften bieden zij – indien gewenst – elke ondersteuning op het gebied van wonen, begeleiding, diagnostiek, behandeling, onderwijs, werken en / of vrije tijdsbesteding. In dialoog met cliënten zetten zij zich in om het unieke van hun persoon tot ontplooiing te brengen en hun leven waardevol te laten zijn. (Koraal Groep, z.d.) Gastenhof is een orthopedagogisch behandelingsinstituut voor kinderen (tussen 4 en 21 jaar) met een licht verstandelijke beperking en daarnaast leer-, gedrags-, psychosociale- en / of psychiatrische problemen. Bovenstaande betekent dat alle jeugdigen die binnen de leefgroepen van Gastenhof wonen een licht verstandelijke beperking hebben. Een licht verstandelijke beperking houdt o.a. in dat de jeugdige een IQ heeft tussen de 50 en 70 of tussen 70 en 85 met een verminderd sociaal aanpassingsvermogen. Bovendien is er regelmatig sprake van de combinatie met een ontwikkelingsstoornis, zoals hierboven beschreven. (Verwijs, Mein, Goderie, Harreveld & Jansma, 2011, p. 58-59) Binnen Gastenhof zijn verschillende behandelvormen, namelijk; 24-uurs behandeling, maatschappelijke dienstverlening, ambulante hulp, polikliniek, hulp aan huis, therapie en training, dagbehandeling en naschoolse dagbehandeling. (Gastenhof, z.d.) Vanuit de 24-uurs behandeling binnen Gastenhof is de afstudeeropdracht verkregen. De opdracht is gericht op de begeleiding en behandeling van loverboyslachtoffers binnen de leefgroepen. Gastenhof bestaat uit 2 clusters, cluster- Noord en cluster- Zuid. De afstudeeropdracht valt onder cluster- Noord op de locaties Venlo en Roermond. Cluster-Zuid bestaat uit; locatie Urmond, Simpelveld, Bunde en Landgraaf. Theoretisch kader Uit vooronderzoek is gebleken dat het probleem door veel verschillende factoren beïnvloed wordt. Het probleem is dat binnen de leefgroepen van Gastenhof geen handvatten bekend zijn hoe om te gaan met loverboyslachtoffers en/of meiden die een risicogroep vormen om met loverboys in aanraking te komen. Er is nu geen tot weinig aandacht voor deze problematiek binnen de begeleiding, terwijl in de literatuur naar voren komt dat deze jeugdigen een grote risicogroep vormen voor deze problematiek. Voor meisjes met een laag IQ is een verhoogd risico om loverboyslachtoffer te worden. Dit komt doordat deze meisjes gemakkelijk te beïnvloeden zijn en zich gemakkelijk laten manipuleren. Bovendien kunnen deze meisjes het risico van verschillende situaties niet goed inschatten en kunnen zij de consequenties van hun gedrag niet goed overzien. (Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid, 2012, p. 21) De jeugdigen die wonen binnen Gastenhof hebben allen een lichtverstandelijke beperking met daarbij komende problematiek. Voor het classificeren van de verstandelijke beperking volgens de DSM-IV-TR (American Psychiatric Association, 2000) zijn naast het IQ, ook de aanwezige tekorten in het aanpassingsgedrag (sociale vaardigheden, communicatie, zelfredzaamheid, vrije tijd) van belang. In de praktijk wordt het IQ vastgesteld met behulp van gestandaardiseerde tests, maar is er vaak te weinig aandacht voor het systematisch vaststellen van tekorten binnen de verschillende domeinen van functioneren. (Koning & Collin, 2007, p. 215-229)
8
In de terminologie van de DSM-IV-TR spreekt men van zwakbegaafdheid als het IQ ligt tussen de 70 en de 85 (DSMIV-TR) en van lichte zwakzinnigheid als het IQ zich tussen de 50-55 en 70 bevindt. Onder dit niveau is er sprake van matige, ernstige of diepe zwakzinnigheid. (Koning & Collin, 2007, p. 215-229) Niet alleen de cognitieve maar ook de sociale ontwikkeling is bij jongeren met LVB anders dan jongeren zonder een LVB classificatie. Jongeren met een LVB lijken moeite te hebben zich te verplaatsen in de ander. Zij hebben moeite de bedoeling van de ander te begrijpen of te anticiperen op het gedrag van die ander. Het vermogen zich letterlijk in de positie van de ander te verplaatsen (te kunnen bedenken wat een ander ziet), maar vooral figuurlijk (te kunnen bedenken wat een ander voelt, of wat een ander zou voelen als…), biedt de mogelijkheid het gedrag van de ander te voorspellen en is daarmee een belangrijke schakel in het sociale proces. (Koning & Collin, 2007, p. 215-229) Jongeren met LVB begrijpen, zoals hierboven beschreven, de bedoelingen van anderen vaak niet. Hierdoor zijn deze jongeren een gemakkelijk slachtoffer voor loverboys. Loverboys richten zich vooral op jongeren die sociaal onhandig zijn. De jongeren die binnen Gastenhof wonen, lopen een groter risico dan jongeren die geen licht verstandelijke beperking hebben door hun sociale beperkingen. De jongeren worden begeleid door de groepsleiders, het is van belang voor dit onderzoek om in kaart te brengen hoe de werkwijze van een loverboy beschreven wordt vanuit de literatuur en waar de jongeren binnen Gastenhof vatbaar voor zijn. Dit is een belangrijk aspect om mee te nemen in de beantwoording van de onderzoeksvraag. Jeugdigen met een LVB blijken vooral problemen te hebben met het waarnemen van informatie en bedenken van adequate oplossingen. Bovendien denken jeugdigen met een LVB minder positief over assertieve oplossingen en positiever over passieve en agressieve oplossingen dan jeugdigen zonder een verstandelijke beperking. De problematiek komt vooral tot uiting in een beperkt sociaal aanpassingsvermogen, waardoor het de jeugdigen niet zonder hulp lukt om zich in sociale situaties te handhaven. (Koning & Collin, 2007, p. 215-229) Doordat deze jongeren hier moeite mee hebben sluit dit aan bij het probleem waar wij onderzoek naar hebben gedaan. De risicofactoren voor deze doelgroep zijn groot en uiten zich op verschillende manieren. Wie verliefd kan worden, kan slachtoffer worden van een loverboy. In principe kan dus iedereen een slachtoffer van een loverboy worden. Toch zijn er risicofactoren die de kans vergroten om in de handen van een loverboy te komen. Een verhoogd risico bestaat voor kwetsbare jongeren die gemakkelijk beïnvloedbaar zijn en gevoelig zijn voor (onverwachte) aandacht. Deze jongeren hebben vaak een laag zelfbeeld en een problematische achtergrond, maar ook een ingrijpende gebeurtenis maakt iemand kwetsbaar. (Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid, 2012, p. 21) Vooral meisjes van 17 jaar zijn voor loverboys aantrekkelijk om binnen te halen. Dit omdat zij binnen een jaar de leeftijd van 18 jaar bereiken, wat betekent dat ze dan in de (vergunde) prostitutie mogen werken. Het is strafbaar om als minderjarige in de prostitutie te werken, er is dan automatisch sprake van mensenhandel? en er hoeft geen dwang te worden aangetoond. (Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid, 2012, p. 21) Jongeren met heftig pubergedrag zijn extra kwetsbaar om in aanraking met een loverboy te komen. Pubers hebben namelijk behoefte aan het ontwikkelen van een eigen identiteit en om zich los te maken van hun ouders. Bovendien verandert hun lichaam, jongeren voelen zich hierdoor soms onzeker en ze gaan experimenteren met (het verleggen van) hun grenzen. Hierdoor zijn meisjes in deze fase extra gevoelig voor aandacht van jongens. (Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid, 2012, p. 21) Voor meisjes met een laag IQ is een verhoogd risico om loverboyslachtoffer te worden. Dit komt doordat deze meisjes gemakkelijk te beïnvloeden zijn en zich gemakkelijk laten manipuleren. Bovendien kunnen deze meisjes het risico van verschillende situaties niet goed inschatten en kunnen zij de consequenties van hun gedrag niet goed overzien. (Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid, 2012, p. 21) Meisjes uit streng religieuze gezinnen hebben een verhoogd risico om in de handen van een loverboy te vallen. Dit komt doordat deze meisjes veel beperkingen krijgen opgelegd, waardoor zij minder goed in staat zijn om hun eigen grenzen te bepalen. Ook meisjes uit een eercultuur zijn een verhoogde risicogroep om in de handen van een loverboy te vallen. Dit komt omdat de eer van de familie op het spel staat als blijkt dat het meisje zich niet zedelijk gedraagt of seks voor het huwelijk heeft gehad. Meisjes uit een eercultuur zijn hierdoor gemakkelijk te chanteren. Loverboys maken misbruik van deze optie door de deze meisjes te verkrachten of seksuele handelingen op beeld vast te leggen. Hierdoor kunnen zij gemakkelijker de fase van isolatie doorslaan en het sociale netwerk van het meisje afsnijden, teruggaan naar haar familie is immers geen optie meer na een dergelijke schande. (Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid, 2012, p. 22) 9
Bij veel loverboyslachtoffers is sprake (geweest) van een instabiele thuissituatie. Dit kan op verschillende vlakken zijn, bijvoorbeeld een echtscheiding van de ouders, verslavingsproblematiek van een ouder, huiselijk geweld of (seksueel) misbruik. Ook meisjes die (emotioneel) verwaarloosd zijn of te maken hebben (gehad) met hechtingsproblematiek zijn een verhoogde risicogroep. Deze jongeren kenmerken zichzelf veelal door een laag zelfbeeld en zijn hierdoor extra gevoelig voor de aandacht van een loverboy. (Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid, 2012, p. 22) Bovenstaand geeft een overzicht van de kenmerken waar een loverboy zich op richt. Deze kenmerken komen overeen met de meiden die binnen de leefgroepen van Gastenhof wonen, en dus een verhoogd risico lopen om in het loverboycircuit te komen. Om cliënten met loverboyproblematiek te kunnen begeleiden is het voor de groepsleiders van belang om inzicht te hebben in de werkwijze van een loverboy. Er zijn voor loverboys verschillende manieren om in contact te komen met (potentiële) slachtoffers. Als een cliënt al vast zit in deze werkwijze van een loverboy kunnen begeleiders verschillende signalen opvangen die gepaard gaan met deze problematiek. De werkwijze van een loverboy laten zien dat het een heel proces is waar een jeugdige in terecht kan komen, van ronselen naar emotionele chantage. Door op de hoogte te zijn van deze werkwijze en signalen kunnen de groepsleiders hun cliënten beter in de gaten houden en alert zijn op dergelijke signalen. Om deze reden wordt hieronder de werkwijze van een loverboy uitgebreid beschreven vanuit een theoretisch kader. Loverboys gaan op veel manieren te werk, de klassieke methode kan opgedeeld worden in vier fasen; ronselen, inpalmen, losweken van sociaal netwerk / isoleren en uitbuiten. Deze methode kan echter continu worden aangepast, er zijn veel variaties in de manier waarop loverboys de methode gebruiken. Soms worden er fasen overgeslagen of sneller doorlopen, soms worden er andere middelen ingezet. (Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid, 2012, p. 16) Het begint met ronselen. Ronselen is het zoeken naar en benaderen van een potentieel slachtoffer. Een loverboy ronselt op verschillende locaties zoals op scholen, op straat, in het winkelcentrum, opvangcentra en clubs. Op deze locaties legt de loverboy contact met het potentieel slachtoffer en probeert indruk op haar te maken. Dit doet hij bijvoorbeeld door het showen van een mooie auto, nafluiten of naroepen van een meisje, een praatje maken, complimenten geven, etc. De loverboy gaat in op een behoefte aan aandacht, juist op het moment dat hij ziet dat potentiële slachtoffers kwetsbaar zijn. Soms zetten loverboys meisjes in om voor hem andere meisjes te ronselen. (Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid, 2012, p. 16) De loverboy doet alsof hij verliefd is, hij gebruikt verleidingstechnieken om het potentiële slachtoffer in te palmen. Hij overlaadt zijn slachtoffer bijvoorbeeld met veel (en vaak dure) cadeaus en schenkt haar veel aandacht. Het doel van de loverboy is hierbij om het potentiële slachtoffer verliefd te maken. Hierop volgend gaat de loverboy een relatie met zijn slachtoffer aan en heeft het met haar over een mooie toekomst samen. De loverboy doet alsof hij echt om het meisje geeft en dat hij altijd voor haar klaar zal staan. De loverboy voelt precies aan welke zwakke plekken het meisje heeft en hier speelt hij gemakkelijk op in. Een (kwetsbaar) meisje trapt hier vaak in en gaat de relatie met de loverboy aan. (Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid, 2012, p. 17) Zodra het meisje verliefd is op de loverboy en de relatie een feit is, isoleert de loverboy het meisje van haar sociale netwerk. Hij zet haar op tegen haar ouders, vrienden en eventuele broers en zussen. Op deze manier zorgt hij ervoor dat het meisje breekt met haar sociale netwerk en ze (emotioneel en financieel) afhankelijk wordt van hem. Soms probeert een loverboy zijn slachtoffer ook afhankelijk van hem te maken door middel van drugs. Wanneer het meisje afhankelijk is van de loverboy en is losgeweekt van haar sociale netwerk, begint de loverboy met het controleren van zijn slachtoffer. Dit doet hij door haar op te wachten of anderen op de uitkijk te laten staan. Vaak geeft hij zijn slachtoffer een mobiele telefoon, waarmee ze ervoor moet zorgen dat ze dag en nacht bereikbaar voor hem is. Bovendien verandert het gedrag van de loverboy, hij wordt onvoorspelbaar en de relatie wordt afgewisseld door fases van haat en liefde. Daarnaast gebruikt de loverboy steeds vaker geweld richting zijn slachtoffer en af en toe komen er ook (groeps)verkrachtingen voor. Doordat het meisje vaak nog zo verliefd is op haar loverboy, praat ze de minder goede kanten van hem goed. (Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid, 2012, p. 17) Tot slot is er de uitbuiting. De uitbuiting gebeurt op verschillende manieren. Vaak vertelt de loverboy aan zijn slachtoffer dat hij problemen heeft. Deze problemen verschillen van een schuld die moet worden afgelost tot een vriend die niet lekker in zijn vel zit. Soms vertelt de loverboy zijn slachtoffer dat het tijd wordt dat de dure cadeaus worden terugbetaald. In dit geval of wanneer de loverboy een schuld heeft, moet er dus geld worden verdiend. De loverboy geeft dan aan dat hij wel een manier weet waarop er ‘snel’ geld verdiend kan worden. Deze manier kan 10
prostitutie zijn, maar ook het afsluiten van leningen en (telefoon)abonnementen op haar naam en het dealen of smokkelen van drugs. Wanneer het meisje tegenstribbelt, haalt de loverboy haar over door geweld, (emotionele) chantage en / of dwang te gebruiken. Wanneer de loverboy zegt dat de vriend niet lekker in zijn vel zit, vraagt de loverboy het meisje om zijn vriend op te vrolijken en gezelschap te geven. Ook dit gaat gepaard met dwang, geweld en / of (emotionele) chantage wanneer het meisje tegenstribbelt. Wanneer het meisje bij deze vriend is, moet ze met deze jongen naar bed of wordt ze door hem verkracht. Daarna moet het meisje steeds vaker met anderen naar bed, zodat ze uiteindelijk in de prostitutie kan gaan werken. Tot slot kan de loverboy het slachtoffer ook een mooie toekomst beloven, maar hiervoor is geld nodig. De loverboy stelt dan voor om het slachtoffer eenmalig of voor een korte periode geld te laten verdienen in de prostitutie. Maar wanneer het meisje eenmaal begonnen is, is er geen weg meer terug. De loverboy heeft namelijk een nieuw dwangmiddel; hij kan iedereen vertellen dat zij als ‘hoer’ werkt. (Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid, 2012, p. 17) Tegenwoordig is in het leven van jongeren het gebruik van internet en social media niet meer weg te denken. Op het internet kun je redelijk anoniem te werk gaan, waardoor dit voor loverboys een optimale kans is om een potentieel slachtoffer te vinden. Via internet kunnen loverboys in heel Nederland hun slachtoffers bereiken. Door de opkomst van de Loverboys 2.0 vormen de meiden die binnen Gastenhof op de leefgroep verblijven nu een nog grotere risicogroep om in de handen te komen van een loverboy. Dit omdat de jeugdigen binnen Gastenhof wel een dagbesteding hebben (school, werk, stage, o.i.d.), maar in hun vrije tijd enkel naar buiten mogen indien zij zelfstandigheden hebben verworven binnen de groep. Nu de loverboys 2.0 actief zijn via de social media is de drempel voor loverboys om in contact te komen met onze jeugdigen dus enorm verlaagd. De jeugdigen hebben toegang tot internet op de leefgroep via een groepscomputer en bovendien heeft een groot gedeelte van de jeugdigen een smartphone waarmee zij zonder toezicht van groepsleiding toegang tot social media hebben. De loverboymethode 2.0 kent vier fasen; grooming en hawking, inpalmen, inlijving en uitbuiting. (Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid, 2012, p. 18) Het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (2012) noemt de definitie van grooming als volgt: Onder ‘grooming’ wordt verstaan: het door een volwassen persoon (op internetsites) actief benaderen en verleiden van minderjarigen met als uiteindelijke doel het plegen van seksueel misbruik met die minderjarige. Het op zoek gaan naar potentiële slachtoffers kan op een passieve en actieve manier. Volgens Van der Wiele en de Ruiter (2011, p. 59) zoekt het meisje bij passief ronselen zelf contact met onbekende jongens. Ze vinden het interessant om met jongens om te gaan die een criminele levensstijl hebben. Loverboys speuren bij het actief ronselen het internet en diverse locaties af op zoek naar nieuwe slachtoffers. Gekoppeld aan de loverboymethode 2.0, gaan de daders via de passieve manier op zoek naar potentiële slachtoffers door het aanmaken van een profiel op sociale netwerksites. In de meeste gevallen kan dit anoniem of met foutieve (misleidende) informatie. Via dit profiel proberen de loverboys potentiële slachtoffers naar hen toe te lokken. Het eerste contact op het internet vindt vaak plaats door het actief op zoek gaan naar potentiële slachtoffers (actieve ronseling). De loverboy zoekt dan op sociale netwerksites, jongerensites en chatboxen naar hun slachtoffers. Loverboys benaderen dan meerdere meisjes tegelijkertijd en wachten af wie er reageert. Het selecteren van slachtoffers via internet wordt hawking genoemd. Deze naam komt van het rondcirkelen van een havik boven zijn prooi af. De loverboys selecteren hun potentiële slachtoffers vaak op geslacht, leeftijd, (laag) opleidingsniveau, hobby’s en een uitdagende profielfoto. (Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid, 2012, p. 18) Wanneer het slachtoffer is ingegaan op de grooming en hawking, volgt de fase van het inpalmen. Deze fase kan hetzelfde gaan als de klassieke methode, dan gebruikt de loverboy het internet alleen voor de zoektocht naar zijn slachtoffer. Het internet biedt echter ook andere mogelijkheden voor de loverboy om de fase van inpalmen in te zetten. Zo investeert een loverboy 2.0 niet altijd in het opbouwen van een liefdesrelatie, maar soms ook in het opbouwen van een vertrouwensband tussen hem en het potentiële slachtoffer. Wanneer deze vertrouwensband is opgebouwd, kan de loverboy 2.0 beginnen met het ontlokken van persoonlijke of vertrouwelijke informatie bij het slachtoffer. Ook stelt hij haar seksueel getinte vragen en probeert hij seksueel getinte beelden van haar te krijgen via een webcam. (Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid, 2012, p. 18) De ontmoeting tussen de loverboy 2.0 en zijn slachtoffer vindt vaak plaats in de fase van inlijving. Na het opbouwen van de vertrouwensband en een aantal chatsessies spreekt de loverboy 2.0 af met zijn slachtoffer. Bij deze afspraak of na een aantal opeenvolgende afspraken wordt het slachtoffer gedwongen tot seksuele handelingen. Ook 11
verkrachtingen, soms door meerdere personen, komen in deze fase voor. Bovendien kan de loverboy 2.0 het slachtoffer chanteren met de informatie of seksueel getinte beelden die hij tijdens de chatsessies heeft verkregen. De loverboy 2.0 belooft dan geheimhouding in ruil voor seksuele handelingen, deze seksuele handelingen gaan steeds een stapje verder. (Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid, 2012, p. 19) De uitbuitingsfase behorend bij de loverboymethode 2.0 verschilt niet met de uitbuitingsfase van de klassieke loverboymethode, zoals in de vorige paragraaf beschreven. (Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid, 2012, p. 19) Naast de doelgroep zelf; de jeugdigen zijn er meerdere mensen betrokken bij dit probleem. De groepsleiders spelen een grote rol in de begeleiding en behandeling van de jeugdigen. Vanuit een open ongestructureerd interview voorafgaande aan het onderzoek kwam het volgende praktijkvoorbeeld naar voren. In februari 2013 is er een voorgeval binnen de leefgroep in Roermond geweest, waar de groepsleiders een sterk vermoeden hadden dat een jeugdige in een loverboy netwerk verwikkeld was. Dit meisje is uiteindelijk door de politie opgehaald om naar een gesloten inrichting gebracht te worden, hier zit dit meisje nu voor een bepaalde crisisperiode. De groepsleider gaf aan dat de groepsleiders op deze groep al langer het vermoeden hadden dat dit meisje in aanraking was met een of meerdere loverboys, maar dat zij steeds het gevoel hadden hier niet meer mee te kunnen doen dan alleen maar de situatie in de gaten te houden. Na een periode van deze twijfels is de situatie uit de hand gelopen en liep het meisje meerdere dagen per week weg. Uiteindelijk is er bij gedragswetenschapper aan de bel getrokken en zijn via hier de balletjes gaan rollen, binnen een dag was er toen vanuit de rechtbank een machtiging voor een gesloten crisisplaatsing en werd het meisje opgehaald. Vanuit dit praktijk voorbeeld is gebleken dat men wel signaleert maar dat men te laat actie onderneemt. Naast de groepsleiding speelt de organisatie ook een rol binnen dit probleem. Er is een onderzoek geweest vanuit Gastenhof, in samenwerking met twee andere instellingen; Mondriaan Zorggroep en Stichting Jeugdzorg St. Joseph. Volgens Gastenhof, Van Gemert Groep en Stichting Jeugdzorg St. Joseph (2011) was de aanleiding tot onderzoek: ’Afgelopen decennium is de aandacht voor loverboyproblematiek sterk toegenomen. Daarbij is ook steeds duidelijker geworden in welke vreselijke situaties en dilemma’s de slachtoffers veelal terechtkomen’ Uit dit onderzoek zijn verschillende conclusies gekomen, waaronder het resultaat dat de opvangmogelijkheid van minderjarige loverboyslachtoffers en behandelingsmogelijkheden gemist worden in Nederland. Een schets van de orthopedagogische behandelpraktijk beschreven door Moonen (2006). De zorg in de LVB-instellingen wordt geboden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten( AWBZ) De behandeling volgt op indicatie. De indicatie wordt afgegeven door een onafhankelijk indicatieorgaan, het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). In april 2003 werd gestart met de functiegerichte indicatiestelling in de AWBZ. Sindsdien wordt de zorg voor mensen met een handicap, inclusief de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking, gedefinieerd in zeven zogeheten AWBZ-brede functies. Deze zeven functies zijn: behandeling, activerende begeleiding, ondersteunende begeleiding, verpleging, persoonlijke verzorging, huishoudelijke verzorging en verblijf. (p. 23) Vanuit Gastenhof is er geen specialisatie in de behandeling voor loverboyproblematiek. De LVB jeugdigen worden voor hun psychische problemen met daarbij hun LVB problematiek behandeld en ondersteund. Voor loverboyslachtoffers zijn er wel verschillende organisaties. De organisatie Gastenhof heeft met een organisatie een samenwerkingsverband, deze organisatie heet ‘Meldpunt Helse Liefde’ in de provincie Limburg. Sinds 10 jaar zijn Stichting Manna, politie Geleen en het algemeen maatschappelijk werk van Stichting Partners In Welzijn binnen de Westelijke Mijnstreek bezig met het project ‘Helse Liefde’ over loverboyproblematiek. Het hoofdaccent van de samenwerking ligt vooral binnen de gemeente Sittard-Geleen. Hun werk richt zich enerzijds op preventieve activiteiten voor potentiële slachtoffers, ouders, onderwijs en hulpverleners in geheel Zuid Limburg. De visie van het project is om de aanpak van loverboys door samenwerking met verschillende organisaties en instellingen aanmerkelijk te verbeteren. Het project wil dit realiseren door een meldpunt te ontwikkelen. Dit meldpunt zal informatie verzamelen en op waarde vaststellen waarna op meerdere manieren de aanpak van loverboys veelzijdig kan worden uitgevoerd. (Helse Liefde, z.d.)
12
Het onderzoek en zijn relevantie Momenteel is er nog weinig onderzoek geweest naar de behandeling en begeleiding binnen leefgroepen van loverboyslachtoffers, met dit IQ. Vanuit onder andere Gastenhof is er een onderzoek geweest naar loverboys, dit omdat er volgens hen behoefte aan was. Aangezien de noodzakelijke keten van het voorkómen van slachtoffers tot straf voor de dader steeds meer schakels gaat omvatten, is het belangrijk een totaalbeeld van de aanpak in Limburg te schetsen. Aan de hand hiervan kan worden ingeschat in hoeverre de organisaties J.J.I. Het Keerpunt en de Jeugdzorg Plusinstelling Icarus (samen de Stichting Jeugdzorg St. Joseph vormend), Gastenhof als onderdeel van de Koraal Groep, en GGZ-instelling Mondriaan meer dan tot nu toe een rol kunnen vervullen in de opvang en behandeling van zowel slachtoffers als daders. Uit contacten met het Openbaar Ministerie, resp. de Veiligheidshuizen, blijkt dat hier behoefte aan bestaat. Gastenhof, Van Gemert Groep en Stichting Jeugdzorg St.Joseph (2011) Vanuit Gastenhof is er een haalbaarheidsonderzoek geweest waaruit de conclusie onder andere is gekomen dat loverboyslachtoffers voor 90% bevinden zich al binnen jeugdzorg. Ook mist er in Nederland goede diagnostiek en behandelingsmogelijkheden voor een open en vrijwillige opvangmogelijkheid van minderjarige slachtoffers. Als laatste komt uit dit onderzoek naar voren dat het gewenst is om preventief te werken. Gastenhof, Van Gemert Groep en Stichting Jeugdzorg St. Joseph (2011) Op deze drie conclusies hebben wij voortborduurt met ons onderzoek. Onze deelvragen sloten aan op deze uitgangspunten. Vanuit deze organisatie is het relevant geweest om hier verder op voort te borduren omdat deze zelf al een onderzoek gestart was. Door bovenstaande aan te halen wordt duidelijk gemaakt dat er op het gebied van de behandeling van Loverboyslachtoffers in Nederland weinig bekend is. Dit zou dus betekenen dat Gastenhof een grote stap maakt in de concurrentiemarkt van de sector Jeugdzorg, wanneer door dit onderzoek een relevant product ontwikkeld kan worden met betrekking tot de manier waarop groepsleiding met loverboyslachtoffers om dient te gaan. Van der Wiele en de Ruiter beweren dat gedwongen prostitutie al eeuwen voor komt in Nederland. Het verschijnsel van loverboys is relatief nieuw. In 1985 werd het begrip voor het eerst gebruikt. De term wordt verbonden aan zaken waarin meiden het slachtoffer worden van gedwongen prostitutie door jonge mannen. (Wiele & Ruiter, 2011, p. 20) Jongeren van deze generatie groeien op in een samenleving waarbij technologische ontwikkelingen zich zover hebben geïntegreerd dat technologie, waaronder social media, een steeds grotere rol speelt in het dagelijks leven. Door de steeds grotere rol van social media in het dagelijks leven, gebruiken loverboys deze snelle en anonieme weg steeds vaker om contact te leggen met potentiële slachtoffers. Deze loverboys worden tegenwoordig in het nieuws gebracht onder de naam ‘Loverboys 2.0’. (Jeugdzorg Compleet, z.d.) De opdrachtgever gaf tijdens een ongestructureerd interview aan dat er binnen Gastenhof heel veel kennis, op verschillende niveaus, bekend is over loverboys en loverboyslachtoffers. Ondanks dat deze kennis volgens de opdrachtgever op veel niveaus aanwezig is, is het onduidelijk welke kennis, hoeveel kennis en hoe deze kennis benut wordt. Er is dan ook geen standaard actieplan bekend voor groepsleiders over het begeleiden en behandelen van loverboyslachtoffers. Om een direct voorbeeld te kunnen geven, beschrijven wij casus Rianne1. Rianne is in juni 2012 komen wonen op de leefgroep in Venlo. Rianne is een ex-loverboyslachtoffer. Er is toen opgemerkt dat er in de begeleiding van Rianne wel aandacht aan haar verleden in het loverboycircuit is geschonken door middel van gesprekken over de ervaringen die de zij heeft meegemaakt, maar deze problematiek is toen niet in de behandeling mee genomen. Over deze problematiek was zowel in het behandelplan van Rianne, als in haar Individueel Ontwikkel Plan, niets opgenomen. Dit voorbeeld laat zien dat er dus geen preventieve acties worden gezet op de begeleiding / behandeling van meiden die risico lopen of uit het loverboycircuit komen. De aandacht voor deze problematiek is binnen de leefgroepen dus nihil. Hieruit is geconcludeerd dat de kennis m.b.t. deze problematiek die binnen Gastenhof aanwezig is, onvoldoende effectief wordt toegepast binnen de behandeling op de leefgroepen van Gastenhof.
1
Wegens privacyredenen is in dit geval gekozen voor een fictieve naam.
13
Gastenhof is een orthopedagogisch behandelinstituut voor kinderen (tussen de 4 en 21 jaar) met een licht verstandelijke beperking en daarnaast leer-, gedrags-, psychosociale- en/of psychiatrische problemen. (Gastenhof, z.d.) Bovenstaande betekent dat alle jeugdigen die binnen de leefgroepen van Gastenhof wonen een licht verstandelijke beperking hebben. Een licht verstandelijke beperking houdt o.a. in dat de jeugdige een IQ heeft tussen de 50 en 70 of tussen 70 en 85 met een verminderd sociaal aanpassingsvermogen. Bovendien is er regelmatig sprake van de combinatie met een ontwikkelingsstoornis, zoals hierboven beschreven. (Verwijs, Mein, Goderie, Harreveld & Jansma, 2011, p. 58-59) De jeugdigen binnen deze organisatie lopen een risico om slachtoffer van loverboys te worden, vanwege hun beperking en/of problematiek. Dit omdat hun sociale en emotionele ontwikkeling een achterstand heeft, ze zijn mentaal jonger dan hun kalenderleeftijd en gemakkelijk te beïnvloeden. Deze doelgroep vindt het moeilijk om zich consequenties van hun en andermans gedrag te overzien. (Wiele & Ruiter, 2011, p. 42) Van der Wiele en de Ruiter (2011, p. 42) schrijven het volgende: Loverboys hebben er baat bij dat hun ‘meisje’ niet al te slim en ontwikkeld is. Er zijn zaken bekend waarbij loverboys de meiden testen op hun verstandelijke vermogens. In de vorm van een rekentest, bijvoorbeeld. Uit bovenstaand citaat komt naar voren dat loverboys bewust op zoek gaan naar meiden met kenmerken die de jeugdigen die binnen Gastenhof wonen laten zien. Het is voor het onderzoek en de betrokkenen vanuit Gastenhof relevant dit te signaleren en zo goed mogelijk op de hoogte te blijven van de ontwikkelingen met betrekking tot loverboys.
14
2. Probleemstelling & Onderzoeksvragen Probleemstelling Uit onze probleemanalyse is naar voren gekomen dat binnen de leefgroepen van Gastenhof geen handvatten bekend zijn hoe om te gaan met loverboyslachtoffers en/of meiden die een risicogroep vormen om met loverboys in aanraking te komen. Er is nu geen tot weinig aandacht voor deze problematiek binnen de begeleiding, terwijl uit het literatuuronderzoek blijkt dat de jeugdigen van Gastenhof een grote risicogroep vormen voor deze problematiek. Ook is uit de probleemanalyse gebleken dat er geen standaard manier van handelen binnen de leefgroepen is, op het moment dat er een loverboyslachtoffer woonachtend is. In de probleemanalyse is naar voren gekomen dat loverboys hun slachtoffers steeds gemakkelijker kunnen benaderen, door middel van de methode ‘Loverboys 2.0’. Dit zorgt ervoor dat de cliënten binnen Gastenhof een nog groter risico vormen om in het loverboycircuit terecht te komen. Hieruit komt naar voren dat de loverboys hun werkwijze steeds meer ontwikkelen, het is van belang dat deze ontwikkelingen dan ook binnen de organisatie bekend zijn en blijven. Tot slot is in de probleemanalyse naar voren gekomen dat er volgens de projectbegeleider binnen Gastenhof wel kennis aanwezig is over loverboyproblematiek, maar dat er echter niet bekend is welke kennis er op welk niveau aanwezig is en hoe deze kennis wordt ingezet bij de behandeling van de cliënten. In de probleemanalyse wordt beschreven dat de groepsleiders direct in contact staan met de cliënten en de begeleiding van de cliënten. Het is voor het onderzoek van belang om erachter te komen welke kennis de groepsleiders hebben en hoe deze kennis ingezet kan worden in de begeleiding van de cliënten. In overleg met de projectbegeleider is de volgende probleemstelling tot stand gekomen; De kennis die binnen de organisatie over loverboys en loverboyslachtoffers bekend is, wordt momenteel niet structureel ingezet in de begeleiding van de jeugdigen die woonachtig zijn op de leefgroepen. Er is geen vaste handelingsmethode die uitgevoerd kan worden, wanneer er (een vermoeden van) loverboyproblematiek gesignaleerd wordt door de groepsleiders. Onderzoeksdoelstelling Als doel van het onderzoek is vastgesteld dat de kennis die over deze problematiek binnen Gastenhof bekend is, ook daadwerkelijk benut moet gaan worden in de begeleiding van de jeugdigen. Uit de probleemanalyse is naar voren gekomen dat de organisatie te maken heeft met een doelgroep die een verhoogd risico bevat om met het loverboycircuit in aanraking te komen, hier zal dan ook naar gehandeld moeten worden. Het is, voor de begeleiding van deze risicogroep, van belang dat de groepsleiders weten hoe ze moeten, mogen en kunnen handelen op het moment dat deze problematiek gesignaleerd wordt. Vanuit de probleemanalyse en probleemstelling, is de volgende onderzoeksdoelstelling opgesteld; Het inzichtelijk maken van de kennis over loverboys en loverboyslachtoffers die nu bekend is binnen de organisatie. Naar aanleiding van deze inventarisatie komen tot een product dat de organisatie handvatten geeft om deze kennis te kunnen toepassen ten gunste van de begeleiding van de cliënt. Onderzoeksvraag Naar aanleiding van de probleemstelling en onderzoeksdoelstelling, is ervoor gekozen om de volgende onderzoeksvraag centraal te laten staan tijdens het onderzoek; Hoe kan Gastenhof de kennis die er binnen de organisatie over loverboys en loverboyslachtoffers is, inzetten ten gunste van de begeleiding van de cliënt?
15
Deelvragen De volgende deelvragen en subvragen zijn opgesteld om richting te geven aan het onderzoek. Naar aanleiding van de informatie die door deze vragen verkregen is, kan de centrale onderzoeksvraag beantwoord worden.
1) Welke kennis met betrekking tot loverboys en loverboyslachtoffers hebben de groepsleiders die werkzaam zijn binnen Gastenhof? a. In hoeverre denken de groepsleiders kennis te bevatten m.b.t. de kenmerken van een loverboy? b. In hoeverre denken de groepsleiders kennis te bevatten m.b.t. de risicofactoren die de kans vergroten dat een meisje in de handen van een loverboy valt? c. Van welke kenmerken van een loverboy zijn de groepsleiders op de hoogte? d. Welke risicofactoren zijn er, volgens de groepsleiders, die de kans vergroten dat cliënten in een loverboycircuit terecht kunnen komen? e. Van welke stappen van de werkwijze van een loverboy zijn de groepsleiders op de hoogte? 2) Op welke manier maken de groepsleiders, bij het begeleiden van hun cliënten, gebruik van de kennis die zij over loverboys en loverboyslachtoffers hebben? a. Welke kennis over loverboys en loverboyslachtoffers gebruiken de groepsleiders in de begeleiding van hun cliënten? b. Op welke manier gebruiken de groepsleiders hun kennis over loverboys en loverboyslachtoffers in de begeleiding van hun cliënten? 3) Welke behoefte aan kennis m.b.t. het begeleiden van loverboyslachtoffers hebben de groepsleiders? a. In hoeverre denken de groepsleiders voldoende kennis te hebben over loverboys en loverboyslachtoffers om een (groep) cliënten preventief voor te kunnen lichten? b. In hoeverre denken de groepsleiders voldoende kennis te hebben over loverboys en loverboyslachtoffers om een cliënt, tevens (ex)loverboyslachtoffer, te kunnen begeleiden? c. Op welke manier denken de groepsleiders hun kennis over loverboys en loverboyslachtoffers te kunnen verbreden, ten gunste van de begeleiding van de cliënten? 4) Welke kennis met betrekking tot loverboys en loverboyslachtoffers is er organisatiebreed binnen Gastenhof bekend?
16
3. Onderzoeksplan & Verantwoording Aan de hand van de probleemanalyse is een plan van aanpak voor het onderzoek opgesteld. In dit plan van aanpak zijn de gegevens uit voorgaand hoofdstuk beschreven, maar ook de manier waarop het onderzoek gedaan is. Er zijn in het plan van aanpak keuzes gemaakt over de manier waarop het onderzoek gedaan is. In dit hoofdstuk worden deze keuzes nog kort beschreven. Onderzoeksmodel Het onderzoek is gericht op het inventariserend onderzoeksmodel. Het inventariserend onderzoeksmodel richt zich op het in beeld brengen, inventariseren, beschrijven en analyseren van problemen in de uitgangssituatie. In principe bestaat het inventariserend onderzoeksmodel uit twee verschillende subtypen, namelijk het inventariserend onderzoek en het behoefte onderzoek. Beide subtypen richten zich op het inventariseren en diagnosticeren van het probleem. Het verschil tussen deze twee typen, is dat inventariserend onderzoek zich richt op het inventariseren van algemene data. Dit terwijl behoefte onderzoek zich specifieker richt op het inventariseren van de behoeften in een probleemsituatie. (Migchelbrink, F., 2007, p. 19) Kijkend naar de deelvragen van het onderzoek, zijn beide subtypen van het inventariserend onderzoek gebruikt. Er zijn zowel data geïnventariseerd op het gebied van behoeften als op meer algemenere data, zoals kennis. Onderzoeksbenadering Het uitgangspunt van kwantitatief onderzoek is gericht op een eenduidige objectieve werkelijkheid. Een kwantitatief onderzoek wordt vooral uitgevoerd door middel van literatuurstudie, het voeren van oriënterende gesprekken met de opdrachtgever van het onderzoek en het uitzetten van enquêtes. Het uitgangspunt van kwalitatief onderzoek is gericht op het idee dat er geen eenduidige, enkelvoudige werkelijkheid bestaat; er zijn meerdere subjectieve werkelijkheden. Bij kwalitatief onderzoek wordt de kennis alleen verkregen door de werkelijkheid van binnenuit te bestuderen. (Migchelbrink, F., 2007, p. 32-35) Voor het onderzoek is zowel gebruik gemaakt van de kwalitatieve als kwantitatieve onderzoeksbenadering. Enerzijds zijn er algemene gegevens geïnventariseerd door middel van enquêtes af te nemen bij de groepsleiders van cluster Noord. Door middel van de enquêtes, is er richting gegeven aan bepaalde eenduidige data die nodig waren voor het beantwoorden van de deelvragen. De resultaten van de enquêtes zijn gecodeerd en verwerkt in grafieken en tabellen. Aan de hand hiervan is via cijfers een eenduidige conclusie getrokken, waar een duidelijk beeld uit voort is gekomen. Anderzijds is het onderzoek, na het afnemen van de enquêtes, door middel van de kwalitatieve benadering voortgezet. Er zijn semigestructureerde interviews afgenomen met drie medewerkers binnen Gastenhof. Dit zijn geen groepsleiders, maar twee gedragswetenschappers en één senior groepsleider. Deze medewerkers werken niet direct op de leefgroepen, maar zijn wel indirect betrokken bij zowel de behandeling van de jeugdigen als de werkwijze van de groepsleiders. Er is gekozen voor halfgestructureerde interviews om de ruimte te creëren om te kunnen reageren op de antwoorden die bovenstaande personen op de vragen hebben. Toch waren er ook bepaalde onderwerpen die van belang zijn om te betrekken in de interviews. De interviews zijn uitgewerkt door horizontale vergelijkingen. Door vijf kernvragen op te stellen, die in ieder interview benadrukt zijn, konden de belangrijkste standpunten met elkaar vergeleken worden. Deze standpunten en kernvragen zijn in één tabel verwerkt, waarna de bevindingen rondom deze kernvragen naar voren zijn gekomen. De gehele tabel met daarin de kernvragen, standpunten en bevindingen is bijgevoegd in bijlage 4 van dit onderzoeksrapport.
17
Meet- en onderzoeksinstrumenten Deelvraag 1: Om deze deelvraag te kunnen beantwoorden zijn enquêtes afgenomen bij groepsleiders die binnen de leefgroepen van Gastenhof op de locaties Roermond en Venlo werken. In totaal werken er binnen deze leefgroepen 47 groepsleiders, waarvan er 26 volledig ingevulde enquêtes zijn terug gekomen. Er is gekozen voor een enquête, om deze belangrijke betrokken groep zoveel mogelijk de kans te geven om hun visie op de situatie weer te geven. In geval van een enquête zijn meer groepsleiders benaderd, dan benaderd hadden kunnen worden in geval van een interview. Door zoveel mogelijk groepsleiders te betrekken in het onderzoek, is draagvlak gecreëerd voor zowel het onderzoek als een komend advies. Een voorbeeldenquête is toegevoegd in bijlage 1 van dit verslag. Deelvraag 2: Om deze deelvraag te kunnen beantwoorden zijn enquêtes afgenomen bij groepsleiders die binnen de leefgroepen van Gastenhof op de locaties Roermond en Venlo werken. In totaal werken er binnen deze leefgroepen 47 groepsleiders, waarvan er 26 volledig ingevulde enquêtes zijn terug gekomen. Er is gekozen voor kwantitatief onderzoek, door middel van een enquête. In deze enquête hebben groepsleiders aangegeven in hoeverre zij kennis gebruiken om cliënten te kunnen begeleiden en op welke manier zij deze kennis inzetten. Deelvraag 3: Om deze deelvraag te kunnen beantwoorden zijn enquêtes afgenomen bij groepsleiders die binnen de leefgroepen van Gastenhof op de locaties Roermond en Venlo werken. In totaal werken er binnen deze leefgroepen 47 groepsleiders, waarvan er 26 volledig ingevulde enquêtes zijn terug gekomen. Groepsleiders kunnen in de enquête aangeven in hoeverre zij behoefte hebben aan kennis en op welke manier zij deze kennis aangeboden zouden willen krijgen. Deze behoeftevraag is voor het onderzoek belangrijk, dit omdat er uitgegaan wordt van de behoefte van de groepsleiders en er een product moet komen dat aansluit op deze behoefte. Bovendien zijn er semigestructureerde interviews afgenomen met twee gedragswetenschappers en één senior groepsleider. De reden dat deze semigestructureerde interviews voor de resultaten van deze deelvraag gebruikt zijn, is om te weten te komen of de interventies waar de groepsleiders behoefte aan hebben ook daadwerkelijk realiseerbaar zijn binnen Gastenhof. Deelvraag 4: Om deze deelvraag te kunnen beantwoorden zijn er semigestructureerde interviews afgenomen met twee gedragswetenschappers en één senior groepsleider. De reden dat deze semigestructureerde interviews voor de resultaten van deze deelvraag gebruikt zijn, is om de kennisbeheersing van de medewerkers die niet direct betrokken zijn in de begeleiding van de cliënten te kunnen inventariseren.
18
4. Onderzoeksresultaten In dit hoofdstuk van het rapport worden de data, die gedurende het onderzoek verworven zijn, weergegeven. De onderzoeksresultaten zullen worden geordend aan de hand van de deelvragen en subvragen van het onderzoek. Er wordt gebruik gemaakt van tabellen en / of grafieken ter visuele ondersteuning. Vanuit de enquête zijn de vragen die het meest van belang zijn voor de onderzoeksvraag in dit hoofdstuk behandeld, deze worden ondersteund met grafieken en/of tabellen. De overige grafieken en/ of tabellen zijn toegevoegd in bijlage 2 van dit onderzoeksrapport. Deelvraag 1 Welke kennis met betrekking tot loverboys en loverboyslachtoffers hebben de groepsleiders die werkzaam zijn binnen Gastenhof? In deze deelvraag wordt gekeken naar de kennis die de groepsleiders hebben met betrekking tot loverboyproblematiek. In het theoretisch kader in de probleemanalyse is kennis op drie verschillende gebieden naar voren gekomen, namelijk kennis over de kenmerken van een loverboy, de risicofactoren die de kans vergroten dat een meisje in de handen van een loverboy valt en de werkwijze van een loverboy. Deze deelvraag is erop gericht om na te gaan in hoeverre de groepsleiders deze kennis beheersen. Aansluitend op de centrale onderzoeksvraag is het van belang om dit allereerst na te gaan, voordat er geconcludeerd kan worden welke kennis ingezet kan worden ten gunste van de begeleiding van de cliënt. Subvraag 1a In hoeverre denken de groepsleiders kennis te bevatten m.b.t. de kenmerken van een loverboy? In figuur 1.1 (Wessem, E. & Litjens, S., 2013) is een overzicht te zien van de resultaten van deze vraag. Deze vraag is in de enquête naar voren gekomen. Uit dit figuur is te herleiden dat 50% van de groepsleiders aangeeft matig te scoren op het gebied van kennis over de kenmerken van een loverboy. Daartegenover staat dat een 42,3% van de groepsleiders aangeeft goed de kennis over deze kenmerken te weten. 3,8% van de groepsleiders geeft aan zeer goede kennis te hebben, echter geeft ook 3,8% van de groepsleiders aan onvoldoende kennis te hebben over de kenmerken van een loverboy. Figuur 1.1
.
19
Bijna de helft van de groepsleiders geeft aan de kennis over kenmerken van een loverboy goed te beheersen. Daartegenover staat echter dat precies de helft aangeeft deze kennis echter matig te beheersen. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de helft van de groepsleiders de kennis m.b.t. de kenmerken van een loverboy beheerst en deze dus kan inzetten in de begeleiding van hun cliënten. Echter komt ook naar voren dat de andere helft van de groepsleiders deze kennis dus matig of onvoldoende beheerst, waardoor de helft van de groepsleiders deze kennis niet kan inzetten ten gunste van de begeleiding van hun cliënten. Om kennis te kunnen inzetten ten gunste van de begeleiding van de cliënten, zouden alle groepsleiders die te maken hebben met deze doelgroep deze kennis ook moeten beheersen. Voordat de kennis ingezet kan worden, zouden de groepsleiders dus meer kennis moeten verkrijgen. Subvraag 1b Welke risicofactoren zijn er, volgens de groepsleiders, die de kans vergroten dat cliënten in een loverboycircuit terecht kunnen komen? In figuur 1.2 (Wessem, E. & Litjens, S., 2013) is een overzicht te zien van de resultaten van deze vraag. Deze vraag is in de enquête naar voren gekomen. Terugkijkend naar subvraag 1a is te herleiden uit figuur 2 dat ook op het kennisgebied van de risicofactoren, 50% van de groepsleiders aangeeft matig te scoren. Ook op dit kennisgebied, geeft echter toch 46,2% van de groepsleiders aan dat zij deze kennis goed beheersen. Over de kennis met betrekking tot risicofactoren geeft echter niemand van de geënquêteerden aan de kennis zeer goed te beheersen, vergelijkbaar met de kennis over de kenmerken van een loverboy geeft ook 3,8% van de groepsleiders aan onvoldoende kennis te hebben over de risicofactoren. Figuur 1.2
. De resultaten van bovenstaande grafiek zijn, vergelijkbaar met de resultaten van subvraag 1a. Wederom beheerst bijna de helft van de groepsleiders de kennis, echter staat hier tegenover dat wederom de helft aangeeft de kennis m.b.t. risicofactoren matig te kennen. Zoals eerder benoemd, zijn de cliënten binnen Gastenhof een grote risicogroep om met loverboyproblematiek in aanraking te komen. Figuur 1.2 laat zien dat ruim de helft van de groepsleiders de kennis m.b.t. risicofactoren matig tot onvoldoende kent. Gezien het grote risico dat de doelgroep van Gastenhof loopt, is het echter van groot belang dat alle groepsleiders de kennis van deze risicofactoren beheerst zodat hier op ingespeeld kan worden in de begeleiding. Om de kennis m.b.t. risicofactoren te kunnen inzetten ten gunste van de begeleiding van de cliënt, zullen de groepsleiders hierover allereerst dus meer kennis moeten verkrijgen.
20
Subvraag 1c Van welke kenmerken van een loverboy zijn de groepsleiders op de hoogte? Om te inventariseren welke kennis de groepsleiders hebben, met betrekking tot de kenmerken van een loverboy, zijn in de enquête de belangrijkste kenmerken vanuit het theoretisch kader benoemd. Aan de groepsleiders werd de vraag gesteld om aan te kruisen welke van deze kenmerken volgens hen correct zijn. Vergelijkend met subvraag 1a waarin de helft van de geënquêteerden aangeeft matige kennis te beheersen, maar ook bijna de helft aangeeft de kennis goed te beheersen, komen de resultaten niet overeen. Uit de probleemanalyse is naar voren gekomen dat twee belangrijke kenmerken zijn dat een loverboy machtsbelust en manipulatief is en dat een loverboy in een crimineel netwerk met verschillende helpers werkt. Bij beide kenmerken heeft 84,6% het kenmerk aangekruist als correct. Bovendien weet ook 76,9% van de groepsleiders dat een loverboy zowel een man als een vrouw kan zijn. Omdat een groot gedeelte van de groepsleiders zich hiervan bewust is, is er minder kans op een blinde vlek in het signaleren van een loverboy. Door dit bewustzijn gaan niet alleen de alarmbellen rinkelen op het moment dat er signalen zijn richting een mannelijke dader, maar zijn de groepsleiders zich er van bewust dat ook meiden onderling kunnen ronselen. Het feit dat de kenmerken m.b.t. afkomst en uiterlijk relatief weinig worden aangegeven, kan mogelijk te maken hebben met de angst voor vooroordelen. Het kan namelijk zo zijn dat een groepsleider deze kenmerken in een dergelijke enquêtevraag niet aangeeft, om te voorkomen dat hij of zij de maatschappelijke oordelen die in Nederland benadrukt worden meeneemt in de kennis die gebruikt worden. Dit is natuurlijk niet met zekerheid te zeggen, dit is een aanname. Subvraag 1d Van welke risicofactoren zijn de groepsleiders op de hoogte, die de kans vergroten dat de cliënten binnen Gastenhof in de handen van een loverboy vallen? Om te inventariseren welke kennis de groepsleiders hebben, over de risicofactoren die van belang zijn met betrekking tot de cliënten binnen Gastenhof, zijn in de enquête de belangrijkste kenmerken vanuit het theoretisch kader benoemd. Aan de groepsleiders werd de vraag gesteld om aan te kruisen welke van deze risicofactoren volgens hen van belang zijn. Vergelijkend met subvraag 1b waarin de helft van de geënquêteerden aangeeft matige kennis te beheersen, maar ook bijna de helft aangeeft de kennis goed te beheersen, komen de resultaten overeen. Uit de resultaten komt naar voren dat de risicofactoren van een laag IQ, instabiele thuissituatie en een laag zelfbeeld boven de 90% aangekruist zijn door de groepsleiders. Deze risicofactoren vormen, zoals beschreven in de probleemanalyse, de basis van de problematiek die de doelgroep van Gastenhof heeft. De risicofactoren met betrekking tot heftig pubergedrag en hechtingsproblematiek zijn door 73,1% en 76,9% van de groepsleiders aangekruist. Enkel 23,1% van de groepsleiders heeft in de enquête aangekruist dat de risicofactor m.b.t. leeftijd van belang is. In de probleemanalyse komt naar voren dat 17-jarige meiden een enorm groot risico vormen om te maken te krijgen met loverboyproblematiek. Dit zou betekenen dat het waarnemen van signalen bij 17-jarige meiden binnen de leefgroepen, die naar aanleiding van de andere risicofactoren al een groot risico vormen, urgent zou moeten zijn. Het is van groot belang dat iedere groepsleider op de hoogte is van deze risicofactor. Tot slot scoort ook de risicofactor met betrekking tot een streng religieuze opvoeding erg laag. Slechts 11,5% geeft aan deze risicofactor van belang te vinden. Dit zou echter te herleiden zijn omdat deze risicofactor zich niet bevindt binnen de alledaagse problematiek waarmee doelgroep binnen Gastenhof te maken heeft. Het is echter belangrijk dat alle groepsleiders alle kenmerken kennen, voordat deze kennis ingezet kan worden ten gunste van de begeleiding van de cliënt.
21
Subvraag 1e Van welke stappen van de werkwijze van een loverboy zijn de groepsleiders op de hoogte? Om te inventariseren welke kennis de groepsleiders hebben, over de werkwijze van een loverboy, zijn in de enquête de belangrijkste kenmerken vanuit het theoretisch kader benoemd. Aan de groepsleiders werd de vraag gesteld om aan te kruisen welke van deze risicofactoren volgens hen van belang zijn. Om de meiden, die een verhoogd risico vormen om in het loverboycircuit terecht te komen, te kunnen begeleiden behoren groepsleiders signalen te herkennen die de werkwijze van een loverboy aantonen. De werkwijze van een loverboy, heeft namelijk altijd gevolgen voor een slachtoffer. De stappen die een loverboy onderneemt, laten bij het slachtoffer gedragsverandering zien. Om te kunnen waarnemen dat een cliënt in het loverboycircuit terecht komt of dreigt te komen, moeten deze signalen van gedragsverandering voor de groepsleiders bekend zijn. Van de genoemde signalen van gedragsverandering zijn enkel twee signalen met een hoog percentage naar voren gekomen. Dit zijn de signalen dat de cliënt ineens nieuwe spullen heeft en gefixeerd is op het bereikbaar zijn voor anderen. Deze signalen behalen beiden een resultaat van 92,3%. Alle andere signalen van gedragsverandering zijn met een lager percentage door de groepsleiders aangekruist. De signalen dat een cliënt opeens nieuwe, intensieve contacten heeft gelegd en minder open staat voor contact met ouders en verzorgers, worden door 57,7% aangekruist. 53,8% van de groepsleiders kruist aan dat het signaal m.b.t. het laten verwateren van oude contacten, van belang is. Wanneer een cliënt signalen van drugs- en / of alcoholgebruik vertoont, acht 46,2% van de groepsleiders van belang. Tot slot kruist 38,5% van de groepsleiders aan dat het signaal dat een cliënt aangeeft verliefd te zijn, van belang is. Met name de beheersing van de kennis over deze signalen die duiden op de gedragsveranderingen die de doelgroep doorloopt, is van groot belang om met de cliënten binnen Gastenhof te werken. Het is gewenst dat de groepsleiders zich bewust zijn van al deze signalen van gedragsverandering die voor kunnen komen op het moment dat een cliënt in aanraking komt met een loverboy. Uit de resultaten komt naar voren dat momenteel niet alle groepsleiders zich bewust zijn van deze signalen van gedragsverandering. De groepsleiders zullen deze kennis allereerst moeten beheersen, voordat de kennis ingezet kan worden ten gunste van de begeleiding van de cliënt. Conclusie deelvraag 1 Uit de enquêteresultaten is te concluderen dat niet alle groepsleiders de kennis over loverboyproblematiek momenteel beheerst. Zowel kennis over de kenmerken, als risicofactoren en signalen is beperkt. Het stukje begeleiding van deze doelgroep en de signalering van loverboyproblematiek begint te allen tijde bij het beheersen van de juiste en voldoende kennis. Het is van belang om te realiseren dat alle kennis met betrekking tot deze problematiek voor de groepsleiders bekend is, voordat de kennis ingezet kan worden ten gunste van de begeleiding van de cliënten.
22
Deelvraag 2 Op welke manier maken de groepsleiders, bij het begeleiden van hun cliënten, gebruik van de kennis die zij over loverboys en loverboyslachtoffers hebben? Deze deelvraag is erop gericht om te inventariseren welke kennis momenteel wordt ingezet ten gunste van de begeleiding van de cliënt. Om tot een antwoord op de centrale onderzoeksvraag te komen, zal allereerst onderzocht moeten worden welke kennis er nu al wordt ingezet door de groepsleiders en op welke manier. Subvraag 2a Welke kennis over loverboys en loverboyslachtoffers gebruiken de groepsleiders in de begeleiding van hun cliënten? In de enquête voor de groepsleiders is de vraag gesteld welke kennis over loverboyproblematiek zij gebruikt hebben in de begeleiding van hun cliënten? Uit de resultaten van deze enquête is naar voren gekomen dat 53,8% van de groepsleiders de signalen van loverboys hebben besproken in de begeleiding van een cliënt. Bovendien heeft 57,7% van de groepsleiders in de begeleiding van cliënten factoren naar voren laten komen, waarom de cliënt een risico vormt om in de handen van een loverboy te vallen. Slechts 38,5% van de groepsleiders geeft aan ooit manieren waarop een loverboy te werk gaat, toegepast te hebben tijdens de begeleiding van een cliënt. 34,6% van de groepsleiders geeft aan nooit kennis toegepast te hebben. Deze resultaten laten zien dat alle gebieden van kennis met betrekking tot loverboyproblematiek door minder dan 60% van de groepsleiding ooit is toegepast in de begeleiding van cliënten. Zoals vele malen eerder in dit rapport beschreven, vormen de meiden die binnen de leefgroepen van Gastenhof wonen een groot risico om met loverboyproblematiek in aanraking te komen. Het is van groot belang, dat bij een zodanig grote risicogroep preventief gebruik gemaakt wordt van kennis over de problematiek in de begeleiding van deze risicogroep. Subvraag 2b Op welke manier gebruiken de groepsleiders hun kennis over loverboys en loverboyslachtoffers in de begeleiding van hun cliënten? In de enquête voor de groepsleiders is gevraagd op welke manier de groepsleiders hun kennis hebben toegepast in de begeleiding van de cliënten. Uit de resultaten van deze enquêtevraag komt naar voren dat de groepsleiders het hoogst scoren op een individueel gesprek aangaan met de client, 62,5% van de groepsleiders heeft dit gedaan. De resultaten van andere manieren waarop kennis toegepast is, zoals een groepsgesprek, voorlichting of via media, variëren tussen de 15% en 35%. Van deze overige manieren wordt de media het meest gebruikt. Conclusie deelvraag 2 Uit de resultaten met betrekking tot deelvraag 2, kan geconcludeerd worden dat de kennis die groepsleiders hebben over loverboyproblematiek minimaal wordt gebruikt in de begeleiding van cliënten. Vergelijkend met de conclusie uit deelvraag 1, kan dit minimale gebruik van kennis in de behandeling van de cliënten verklaard worden. Dit, herleidend uit de conclusie op deelvraag 1, vanwege het feit dat ruim de helft van de groepsleiders aan heeft gegeven matig tot onvoldoende kennis te hebben met betrekking tot loverboyproblematiek. Om kennis in de begeleiding van cliënten toe te kunnen passen, zal de kennis allereerst beheerst moeten worden door de groepsleiders. Indien groepsleiders zelf het gevoel hebben niet voldoende kennis te hebben over deze problematiek, zullen zij geen initiatief nemen om de kennis die ze hebben daadwerkelijk toe te passen. Allereerst zal het dus van belang zijn dat de groepsleiders de benodigde kennis over loverboyproblematiek hebben, voordat er wordt gekeken naar manieren waarop deze kennis toegepast wordt.
23
Deelvraag 3 Welke behoefte aan kennis m.b.t. het begeleiden van loverboyslachtoffers hebben de groepsleiders? Bovenstaande deelvraag kent verschillende categorieën. Voordat geïnventariseerd kan worden welke behoeftes de groepsleiders hebben, zal allereerst geïnventariseerd moeten worden in hoeverre ze zich op dit moment comfortabel voelen om hun kennis toe te passen in de begeleiding van de cliënten. Dit is onderzocht door middel van subvraag 3a en 3b. Hierop volgt subvraag 3c, waarmee wordt geïnventariseerd op welke manier de groepsleiders zouden willen dat behoefte aan kennis gerealiseerd wordt. Subvraag 3a In hoeverre denken de groepsleiders voldoende kennis te hebben over loverboys en loverboyslachtoffers om een (groep) cliënten preventief voor te kunnen lichten? Om deze subvraag te kunnen beantwoorden, is deze vraag in de enquête naar voren gekomen. De groepsleiders hadden bij het beantwoorden van deze vraag de volgende keuzeopties; zeer goed, goed, matig, onvoldoende of slecht. In figuur 1.3 (Wessem, E. & Litjens, S., 2013) worden de resultaten van deze vraag weergegeven. In het figuur wordt weergegeven dat het grootste deel van de groepsleiders aangeeft matig aan kennis denkt te voldoen om cliënten preventief voor te kunnen lichten, namelijk 46,2%. Daarbij tonen de resultaten aan dat 30,8% denkt onvoldoende kennis te bevatten en 3,8% denkt slecht kennis te bevatten. Daartegenover staat dat slechts 19,2% denkt goed kennis te bevatten om cliënten preventief voor te kunnen lichten over loverboyproblematiek. Om een (groep) cliënt(en) te kunnen voorlichten, zullen de groepsleiders dus allereerst meer kennis moeten beheersen. Figuur 1.3
Bovengenoemde gegevens laten zien dat de groepsleiders zich er momenteel niet comfortabel bij voelen om cliënten voor te lichten over loverboyproblematiek. De resultaten waarin groepsleiders aangeven zelfs onvoldoende of slecht over kennis te beschikken om cliënten te kunnen voorlichten, zijn hoger dan de resultaten waarin groepsleiders aangeven goed te beschikken over kennis.
24
Subvraag 3b In hoeverre denken de groepsleiders voldoende kennis te hebben over loverboys en loverboyslachtoffers om een cliënt, tevens (ex)loverboyslachtoffer, te kunnen begeleiden? Om deze subvraag te kunnen beantwoorden, is deze vraag in de enquête naar voren gekomen. De groepsleiders hadden bij het beantwoorden van deze vraag de volgende keuzeopties; zeer goed, goed, matig, onvoldoende of slecht. In figuur 1.4 (Wessem, E. & Litjens, S., 2013) zijn de resultaten van deze vraag weergegeven. Slechts 3,8% van de groepsleiders geeft aan goed over kennis te beschikken om een (ex)loverboyslachtoffer te kunnen begeleiden. Daartegenover staat dat 53,8% denkt matig kennis te hebben en zelfs 38,5% van de groepsleiders geeft aan onvoldoende kennis te hebben. Zelfs 3,8% van de groepsleiding geeft aan slecht over kennis te beschikken om deze doelgroep te begeleiden. Figuur 1.4
Aanvankelijk werken de groepsleiders met een doelgroep die een enorm groot risico bevat om (ex)loverboyslachtoffer te worden. Het is dus van belang om allereerst ervoor te zorgen dat de groepsleiders over voldoende kennis beschikken, voordat er door de groepsleiders kennis ingezet kan worden in de begeleiding van hun cliënten. In de interviews is de vraag naar voren gekomen wat er juridisch gezien binnen Gastenhof mogelijk is om een (ex)loverboyslachtoffer te begeleiden. Dit omdat alle opnames binnen Gastenhof vrijwillig zijn en er daardoor niet zonder toestemming gebruik gemaakt mag worden van dwangmaatregelen. In figuur 1.5 (Wessem, E. & Litjens, S., 2013) is het antwoord op deze vraag samengevat. Hieruit blijkt dat er voornamelijk wordt gestreefd naar een besloten plaatsing op het moment dat een cliënt in het loverboycircuit terecht komt. Vergeleken met de resultaten uit figuur 1.4, is te concluderen dat de begeleiding van een loverboyslachtoffer binnen Gastenhof moeilijk te realiseren is. De groepsleiding voelt zich niet bekwaam genoeg op het gebied van kennis over de problematiek, om deze doelgroep te begeleiden. Bovendien is de begeleiding van deze doelgroep binnen Gastenhof juridisch gezien niet gemakkelijk te realiseren.
25
Figuur 1.5
Vraag
Medewerker 1
Medewerker 2
Medewerker 3
Bevindingen
Label: Juridische mogelijkheden Vraag 4: Is het juridisch gezien mogelijk om een loverboyslachtoffer binnen de organisatie te begeleiden? Waarom: Omdat alle opnames binnen Gastenhof vrijwillig zijn en aan de hand daarvan te inventariseren welke mogelijkheden er liggen op het gebied van begeleiding.
Het lastige is dat alle trajecten op basis van vrijwilligheid zijn. Je kunt geen veiligheid waarborgen in een vrijwillige setting, want je kan niets verplichten. Dit terwijl bij deze problematiek veiligheid één van de grootste hulpvragen is. Gastenhof moet zich bedenken of we een jeugdige die in het loverboycircuit wel binnen kunnen houden.
Ik heb zelf nog geen specifieke casus gehad waarin een jeugdige in het loverboycircuit zat. Maar over het algemeen weet ik dat we binnen Gastenhof gaan kijken of er een besloten plaatsing gerealiseerd kan worden op dat moment.
Het is een morele norm, echt een ethisch dilemma. Je zit met de vraag over wat je wel en niet kan. Het is binnen Gastenhof onduidelijk hoe je kunt handelen. Wanneer je een traject wil inzetten, heb je wettelijk vertegenwoordigers nodig die daar achter staan.
Gastenhof is een organisatie waar alle plaatsingen op vrijwillige basis zijn. Het is onduidelijk wat je wel en niet mag op het moment dat een plaatsing vrijwillig is. Er wordt dan ook naar overplaatsingen naar besloten instellingen gestreefd. Dit is echter moeilijk te realiseren, gezien hiervoor toestemming van wettelijk vertegenwoordigers nodig is.
Subvraag 3c Op welke manier denken de groepsleiders hun kennis over loverboys en loverboyslachtoffers te kunnen verbreden, ten gunste van de begeleiding van de cliënten? Om deze subvraag te kunnen beantwoorden, zijn in de enquête acht verschillende interventies aan bod gekomen. Aan de groepsleiders de vraag om per interventie aan te geven in hoeverre de interventie bijdrage zou kunnen leveren in de begeleiding van (ex)loverboyslachtoffers. Om deze enquêtevraag te kunnen beantwoorden, waren de volgende opties mogelijk; enorme bijdrage, veel bijdrage, neutraal, weinig bijdrage en geen bijdrage. Het verschil tussen het feit dat het antwoord ‘enorme bijdrage’ en ‘veel bijdrage’ door een groepsleider is aangekruist, kan verschillende redenen hebben. De woorden ‘enorm’ en ‘veel’ kunnen moreel gezien verschillend opgevat worden door groepsleiders. Om deze reden wordt er in de beantwoording van deze vraag geen rekening gehouden met het verschil tussen deze twee antwoorden. Feit is dat beide antwoorden aangeven dat een interventie een positieve bijdrage kan leveren. Omdat er gebruik is gemaakt van acht verschillende interventies, wat leidt tot enorm veel verschillende resultaten, worden de drie interventies benoemd die bij de categorieën ‘enorme bijdrage’ en ‘veel bijdrage’ het hoogste percentage hebben behaald. Om een concreet beeld te kunnen schetsen van de positieve bijdrage die de interventies volgens de groepsleiders zouden kunnen leveren, zouden de percentages van de categorieën ‘enorme bijdrage’ en ‘veel bijdrage’ bij elkaar opgeteld kunnen worden. De vijf hoogst scorende interventies resulteren in volgend positief percentage; - Een protocol met daarin richtlijnen hoe te handelen: 92.3% - Een voorlichting voor groepsleiders: 92.3% - Een themabijeenkomst voor groepsleiders: 76.9% - Een project of themabijeenkomst voor de cliënten: 76.9% - Een specifiek aangeboden therapie of behandeling voor de cliënten: 61.5% Kijkend naar de resultaten die in de probleemanalyse naar voren zijn gekomen, is er een verband zichtbaar met de resultaten van deze subvraag. In de probleemanalyse komt namelijk naar voren dat er binnen Gastenhof geen eenduidige aanpak is over hoe te handelen op het moment (er vermoedens zijn) dat een cliënt in het loverboycircuit zit. In de probleemanalyse is aan bod gekomen dat er behoefte is aan richtlijnen en kaders over de manier waarop met deze problematiek omgegaan zal moeten worden binnen Gastenhof. 26
Bovendien komt in de beantwoording van de eerdere deelvragen naar voren dat de groepsleiders over onvoldoende kennis beschikken met betrekking tot loverboyproblematiek. Dit verklaart een verband met de behoefte aan een voorlichting of themabijeenkomst.
Conclusie deelvraag 3 Uit de resultaten van subvraag 3a en 3b is te concluderen dat er bij de groepsleiders grote behoefte is aan kennisvergroting. Momenteel geven de groepsleiders op grote schaal matig tot onvoldoende kennis te hebben om met deze doelgroep te kunnen werken. Het percentage dat beschrijft goed kennis te bevatten is in het geval van een preventieve voorlichting geven, groter dan in het geval van een (ex)loverboyslachtoffer begeleiden. In beide gevallen is dit percentage echter klein. Hier staat tegenover dat in deelvraag 1 naar voren is gekomen dat toch bijna de helft van de groepsleiders aangeeft wel over kennis met betrekking tot kenmerken, risicofactoren en signalen van gedragsverandering te beschikken. Wanneer in deze vraag de koppeling wordt gemaakt naar (preventieve) begeleiding van de cliënten, blijkt dat de groepsleiders niet het gevoel hebben voldoende kennis te hebben om hieraan te voldoen. Kijkend naar de resultaten, behorend bij subvraag 3b, valt te concluderen dat de begeleiding van loverboyslachtoffers binnen Gastenhof moeilijk realiseerbaar is. Het is gewenst dat de groepsleiding zich dus vooral richt op het preventief begeleiden van de risicogroep die een grote kans hebben om in de handen van een loverboy te vallen. Concluderend uit subvraag 3c, hebben de groepsleiders erg veel behoefte aan een protocol met daarin richtlijnen hoe zij kunnen handelen op het moment dat zij met deze problematiek te maken krijgen. Bovendien geeft eenzelfde percentage aan, behoefte te hebben aan een voorlichting over loverboyproblematiek.
27
Deelvraag 4 Welke kennis met betrekking tot loverboys en loverboyslachtoffers is er organisatiebreed binnen Gastenhof bekend? Om deze vraag te kunnen beantwoorden, zijn er open semigestructureerde interviews met drie medewerkers van de organisatie afgenomen. Dit zijn medewerkers die niet in de leefgroepen zelf werken. De functies van deze medewerkers zijn gedragswetenschappers en senior groepsleiders van cluster Noord. Deze personen komen wel in aanmerking met de problematiek, maar vanuit een overkoepelende visie. Zij zijn niet direct in het werkveld van de leefgroepen aanwezig, maar hebben in hun werk wel dagelijks invloed op de manier waarop in de leefgroepen gewerkt wordt. In deze interviews zijn drie vragen gesteld, die antwoord geven op deze deelvraag. In deze paragraaf zullen de bevindingen van de drie vragen kort beschreven worden, die betrekking hebben op deze deelvraag. Vraag 1: Welke kennis heeft u zelf over loverboys en loverboyslachtoffers? De algemene kennis over de kenmerken en signalen van loverboyproblematiek zijn bekend. Medewerker 3 geeft aan enkel de clichés te kennen. Vraag 3: Welke kennis ontbreekt er binnen de organisatie en op welk gebied zou deze dan verbeterd moeten worden? Er ontbreekt vooral kennis met betrekking tot het herkennen van signalen. Het is nodig om deze kennis te verbreden, zodat er meer preventief gewerkt kan worden. Er is sprake van handelingsverlegenheid, dit zou beperkt worden als men weet wat er gedaan kan worden. Vraag 5: Welke trajecten worden er uitgezet op het moment dat er een loverboyslachtoffer op een van de leefgroepen woont? Binnen Gastenhof kan er weinig gedaan worden. Het is belangrijk dat signalen vanuit de groep doorgecommuniceerd worden naar de gedragswetenschappers. De gedragswetenschappers kunnen dan contact opnemen met meldpunt Helse Liefde. Vanaf het moment dat dit contact is geweest, kan Gastenhof zelf weinig doen. Kaders die aangeven hoe wel en niet te handelen, zouden prettig zijn. Conclusie deelvraag 4 Uit de interviews komt naar voren dat de gedragswetenschappers de kennis met betrekking tot loverboyproblematiek beheersen. Zij weten wat de kenmerken van een loverboy zijn, welke risicofactoren de jeugdigen binnen Gastenhof hebben en wat de werkwijze van een loverboy is. Op het gebied van ontbrekende informatie is naar voren gekomen dat binnen de organisatie vooral kennis met betrekking tot het opvangen van signalen over deze problematiek ontbreekt. Er wordt geconcludeerd dat het belangrijk is om de kennis van signalen te verbreden binnen de organisatie, zodat er meer gehandeld kan worden op preventief niveau. Kennis met betrekking tot hoe te handelen op het moment dat een (ex)loverboyslachtoffer woonachtend is binnen een leefgroep van Gastenhof, is nihil. Er wordt aangegeven dat Gastenhof zelf vrij weinig kan doen. Het is van groot belang dat er meer wordt gehandeld op preventief gebied, zodat dergelijke situaties minder voorkomen. Op het moment dat er toch een cliënt in aanraking komt met het loverboycircuit, kunnen de gedragswetenschappers contact opnemen met Meldpunt Helse Liefde.
28
5. Conclusie In dit hoofdstuk wordt de conclusie van het onderzoek beschreven. Deze conclusie komt voort uit de analyse van de onderzoeksresultaten, zoals in het vorige hoofdstuk beschreven. Met behulp van deze analyse wordt in dit hoofdstuk antwoord gegeven op de centrale onderzoeksvraag. Aan de hand van deze conclusie worden aanbevelingen gedaan die Gastenhof kunnen helpen bij het inzetten van kennis, ten gunste van de begeleiding van de cliënt. Conclusie Hoe kan Gastenhof de kennis die er binnen de organisatie over loverboys en loverboyslachtoffers is, inzetten ten gunste van de begeleiding van de cliënt? Uit de analyse van de onderzoeksresultaten is naar voren gekomen dat de kennis binnen Gastenhof beperkt is. De gedragswetenschappers bevatten de kennis om met deze doelgroep te kunnen werken, zij geven echter aan behoefte te hebben aan duidelijke richtlijnen over hoe te handelen op het moment dat een cliënt in aanraking komt met deze problematiek. Uit de onderzoeksresultaten is daarentegen gebleken dat de groepsleiders beperkte kennis over loverboyproblematiek hebben. Met name de kennis met betrekking tot factoren die het risico vergroten om in de handen van een loverboy te vallen en de signalen van gedragsverandering op het moment dat een cliënt in de handen van een loverboy valt, ontbreekt bij de groepsleiders. Bovendien is uit de analyse gebleken dat 96,2% van de groepsleiders zelf van mening is dat zij niet genoeg kennis hebben over loverboyproblematiek, om een cliënt zowel preventief te kunnen voorlichten als te kunnen begeleiden op het moment dat een cliënt daadwerkelijk (ex)loverboyslachtoffer is. Hieruit is te concluderen dat de groepsleiders meer kennis over loverboyproblematiek zullen moeten krijgen, voordat zij kennis kunnen inzetten ten gunste van de begeleiding van de cliënten. Bovendien is er vanuit de gedragswetenschappers behoefte aan richtlijnen. Een belangrijk aandachtspunt dat in de onderzoeksresultaten naar voren is gekomen, is dat alle opnames binnen Gastenhof vrijwillig zijn. Op het gebied van begeleiding, op het moment dat een jeugdige zich in een loverboycircuit bevindt, kan Gastenhof binnen de organisatie zelf niets verplichten aan de cliënten. De stappen die ondernomen kunnen worden, liggen buiten de organisatie. De gedragswetenschappers binnen Gastenhof kunnen op het moment dat een jeugdige zich binnen een loverboycircuit bevindt contact opnemen met Meldpunt Helse Liefde. Vanuit dit meldpunt worden verdere acties ondernomen. Het is van belang dat er meer wordt gekeken naar preventieve handelingen die uitgevoerd kunnen worden. Gezien het feit dat de jeugdigen op een leefgroep wonen en de meest direct betrokken medewerkers dus de groepsleiders zijn, zullen deze preventieve handelingen door de groepsleiders uitgevoerd moeten worden. De groepsleiders zijn de personen die dagelijks met de doelgroep in aanraking komen en hierdoor dagelijks aandacht kunnen schenken aan het opvangen van signalen met betrekking tot loverboyproblematiek. Wanneer groepsleiders echter beperkte kennis hebben over deze problematiek, zal deze kennis allereerst uitgebreid moeten worden voordat er acties op de begeleiding en signalering ingezet kunnen worden. Vanuit de onderzoeksresultaten is een inventarisatie gemaakt naar aanleiding van de behoeften die groepsleiders hebben op het gebied van kennisverbreding. Naar aanleiding van deze inventarisatie is geconcludeerd dat groepsleiders een groot belang zouden hebben bij het aangeboden krijgen van een soort protocol met richtlijnen waarin staat hoe zij kunnen en mogen handelen op momenten dat er bij een cliënt (vermoeden van) loverboyproblematiek is. Ook het verbreden van de eigen kennis door middel van een voorlichtings- of themabijeenkomst, is voor de groepsleiders gewenst. Kijkend naar de centrale onderzoeksvraag, kunnen de groepsleiders momenteel hun eigen kennis dus niet inzetten ten gunste van de begeleiding. Tot slot is uit deze inventarisatie naar voren gekomen dat het een bijdrage in de begeleiding van de cliënten kan leveren op het moment dat het onderwerp loverboys onder de jeugdigen actueel wordt gemaakt, door middel van bijvoorbeeld een voorlichtings- of themabijeenkomst.
29
Aanbevelingen Uit de analyse van de onderzoeksresultaten en daaruit voortkomende conclusie, zijn hoofdlijnen naar voren gekomen die de basis zullen vormen van de voorlopige aanbevelingen. In deze paragraaf zullen deze hoofdlijnen individueel besproken worden, met daarop volgend aanbevelingen van middelen die helpend kunnen zijn voor de kwaliteitszorg van Gastenhof. Deze aanbevelingen zijn vervolgens gepresenteerd aan de organisatie. Het doel van deze presentatie was dat deze aanbevelingen voorgesteld worden, waarna de medewerkers de kans kregen om hierop te reageren. Op deze manier is draagvlak gecreëerd voor passende interventies doordat de medewerkers hier zelf inspraak in hebben gehad. Naar aanleiding van de presentatie zijn onderstaande aanbevelingen nog gewijzigd. Het verloop hiervan wordt beschreven in hoofdstuk 6. Het aanbieden van richtlijnen en kaders over hoe te handelen in geval van (vermoedelijke) loverboyproblematiek Uit het onderzoek is gebleken dat vanuit zowel de groepsleiders als de overkoepelende functies (gedragswetenschappers en senior groepsleiders) behoefte is aan duidelijkheid over de manier waarop ze kunnen handelen. Door de gedragswetenschappers en senior groepsleider wordt aangegeven dat zij handelen vanuit eigen instinct. Uit het onderzoek is, door middel van de interviews, naar voren gekomen dat er wel op een bepaalde wijze wordt gehandeld. Deze wijze staat echter nergens vast en wordt niet gecommuniceerd. In de interviews wordt namelijk heel duidelijk aangegeven dat vermoedens en signalen vanuit de groepsleiders gecommuniceerd worden naar de gedragswetenschappers. Vanuit de gedragswetenschappers wordt er dan contact opgenomen met Meldpunt Helse liefde. Om een op elkaar afgestemde manier van handelen te kunnen creëren, is het van belang dat er vaste richtlijnen komen met betrekking tot de handelingsmogelijkheden. Een interventie op dit gebied kan ertoe leiden dat de medewerkers binnen Gastenhof niet in handelingsverlegenheid komen. Doordat deze richtlijnen er zijn, kunnen zij direct afchecken of zij hebben gehandeld zoals ze konden en mochten. Dit zorgt voor een gevoel van controle behouden over de situatie. Aanbeveling 1: Een protocol met daarin richtlijnen hoe te handelen Door een protocol te ontwikkelen waarin de richtlijnen over hoe te handelen op het moment van (vermoedens van) loverboyproblematiek bij een cliënt, kunnen deze handelingsmogelijkheden over de hele organisatie gelijkmatig gecommuniceerd worden. Door middel van een protocol zijn voor iedereen dezelfde officiële richtlijnen duidelijk te herleiden en handhaven. In een protocol moet voor groepsleiders duidelijk komen te staan hoe zij moeten handelen. Hierin komt dus te staan dat zij in geval van vermoedens of het opvangen van signalen, contact op moeten nemen met de gedragswetenschapper. Bovendien moet hierin ook worden beschreven wat de daaropvolgende stappen zijn die de gedragswetenschapper zal ondernemen, namelijk contact opnemen met Meldpunt Helse Liefde. Tot slot zouden er enkele tips voor op de werkvloer in een protocol beschreven kunnen worden, die ervoor zorgen dat de groepsleiders het gevoel krijgen gedaan te hebben wat ze konden. Hierbij kan gedacht worden aan het bespreekbaar houden van de situatie met collega’s en het blijven overleggen met gedragswetenschapper. Doordat in één product alle handelingsmogelijkheden beschreven staan, kan voorkomen worden dat de medewerkers binnen Gastenhof in handelingsverlegenheid komen. Op het moment dat er volgens een protocol gewerkt wordt, hoeft er niet instinctief gehandeld te worden. Bovendien kan iedere medewerker in geval van (vermoedens) van loverboyproblematiek afchecken of hij of zij alle mogelijke handelingen verricht heeft. Een protocol kan op verschillende manieren gepubliceerd worden. Dit kan bijvoorbeeld digitaal of in schriftelijk in een informatie klapper verwerkt worden. Het verbreden en verdiepen van de kennis van groepsleiding over loverboyproblematiek Uit het onderzoek is gebleken dat een groot gedeelte van de groepsleiding niet genoeg kennis denkt te hebben om loverboyslachtoffers op de groep te kunnen begeleiden. Bovendien denken zij onvoldoende kennis te hebben om preventief te werk te gaan met cliënten die een verhoogd risico lopen om in het loverboycircuit terecht te komen. Vanuit het theoretisch kader in de probleemanalyse komen veel risicofactoren, die de kans dat een jongere in het loverboycircuit terecht komt, overeen met de problematiek die de jeugdigen binnen Gastenhof hebben. Voorbeelden hiervan zijn een laag IQ, hechtingsproblematiek, een problematische thuissituatie, heftig pubergedrag en een laag zelfbeeld. Bovenstaande informatie laat zien dat de jeugdigen die binnen Gastenhof wonen een makkelijke en aantrekkelijke prooi zijn voor loverboys. 30
Hierdoor is het van groot belang dat de groepsleiders deze risicofactoren kunnen herkennen en bovendien signalen van gedragsverandering kunnen herkennen op het moment dat een cliënt in contact komt met een loverboy. Kennisverbreding en –verdieping met betrekking tot loverboyproblematiek is dus van groot belang om de begeleiding van deze doelgroep realiseerbaar te kunnen maken. Om deze kennis op de groepsleiders over te brengen, is het gewenst om de kennis in een tastbaar product te verwerken zodat de groepsleiders te allen tijde kunnen terugvallen op deze kennis. Bovendien is het van belang om de kennis regelmatig terug te laten komen, zodat de groepsleiders zich ervan bewust blijven dat deze problematiek ernstig is en het belang van kennisbeheersing te behouden. Aanbeveling 2: Een voorlichtings- of themabijeenkomst voor de groepsleiders Door een voorlichtings- of themabijeenkomst voor de groepsleiders te organiseren, wordt de loverboyproblematiek direct onder de aandacht van de groepsleiders gebracht. De kennis wordt in directe communicatie overgebracht. Een aandachtspunt waar rekening mee gehouden dient te worden, is dat een voorlichtings- of themabijeenkomst van korte duur is. Het is niet tastbaar en er is geen duidelijk tijdsbestek waarin de verkregen kennis actueel blijft in de werkwijze van de groepsleiders. Een belangrijke organisatorische voorwaarde voor een dergelijke bijeenkomst is dat de kennis die verstrekt zal worden vanuit een betrouwbare bron komt en wordt overgebracht. Hiervoor zal een professional op het gebied van loverboyproblematiek gevraagd moeten worden, wat tot een extern persoon kan leiden. Financieel zal dan allereerst geïnventariseerd moeten worden of het organiseren van een voorlichtings- of themabijeenkomst haalbaar is. Intern gezien zou een dergelijke bijeenkomst door een gedragswetenschapper georganiseerd kunnen worden, gezien uit het onderzoek is gekomen dat zij de kennis over loverboyproblematiek beheersen. Een dergelijke aanbeveling is vernieuwend omdat er momenteel geen voorlichtings- of themabijeenkomsten worden gehouden over loverboyproblematiek. Aanbeveling 3: Een klapper met hierin de benodigde kennis Uit het onderzoek is gebleken dat de groepsleiders meer kennis over loverboyproblematiek nodig hebben om de kennis daadwerkelijk in te zetten ten gunste van de begeleiding. Door een klapper te ontwikkelen waarin kennis staat die van belang is om jeugdigen met (vermoedelijke) loverboyproblematiek te kunnen begeleiden, wordt er zorg voor gedragen dat de benodigde kennis te allen tijde op de groep aanwezig is. De kennis die in deze klapper aanwezig zal moeten zijn, richt zich allereerst op de kenmerken van een loverboy en de risicofactoren die het risico vergroten dat een jeugdige in aanraking komt met het loverboycircuit. Het kennisgebied met betrekking tot zowel de klassieke werkwijze als de werkwijze van de ‘Loverboys 2.0’ met hierbij de signalen van gedragsverandering die een cliënt door deze werkwijze kan vertonen, zal in deze klapper benadrukt moeten worden. Het advies om deze kennis in een klapper te verwerken, is te herleiden om het feit dat loverboys een actueel onderwerp is. Er ontstaan steeds meer ontwikkelingen op het gebied van loverboyproblematiek, een recent voorbeeld zijn de ‘Loverboys 2.0, die hun werkwijze via de social media hanteren’. Bovendien wordt loverboyproblematiek steeds meer in de maatschappij onder de aandacht gebracht. Wanneer bovenstaande kennis in een klapper wordt verwerkt, kan deze kennis altijd geüpdate worden. Nieuwe ontwikkelingen kunnen aan de klapper worden toegevoegd en oude, minder relevant wordende, informatie kan uit de klapper verwijderd worden. Een belangrijk punt in de flexibiliteit van dit product, is dat één vast persoon zich bezig houdt met het updaten van de informatie. Dit om ervoor te zorgen dat het product gestructureerd en overzichtelijk blijft. Gezien gedragswetenschappers en senior groepsleiders een overkoepelende functie hebben met betrekking tot de behandeling van de cliënten, zou het gewenst zijn dat deze personen de klapper onder hun hoede nemen. Het actueel maken en behouden van het onderwerp loverboys bij de cliënten Uit het onderzoek is gebleken dat groepsleiders weinig tot niet in gesprek gaan met hun cliënten over het onderwerp loverboys. Bovendien is uit de interviews naar voren gekomen dat er de mogelijkheid bestaat dat groepsleiders het gewoonweg moeilijk vinden om het met hun cliënten hierover te hebben. Er staat een zekere schroom op het bespreekbaar maken van dit soort gevoelige onderwerpen.
31
Het is belangrijk om de ongemakkelijke sfeer rondom dit onderwerp te doorbreken. Het doorbreken van deze ongemakkelijke sfeer kan gerealiseerd worden door ervoor te zorgen dat dit onderwerp actueel wordt binnen de beleving en gedachtegang van de jeugdigen. Het simpele feit dat jeugdigen zo nu en dan over deze problematiek horen en nadenken, kan de schroom om het bespreekbaar te maken verkleinen vanuit zowel het initiatief van de jeugdigen zelf als de groepsleiders. Uit het onderzoek is dan ook gebleken dat groepsleiders aangeven dat een voorlichting- of themabijeenkomst een positieve bijdrage zou kunnen hebben met betrekking tot de begeleiding van hun cliënten. Aanbeveling 4: Een voorlichting- of themabijeenkomst voor cliënten Wat in het realiseren van een voorlichtings- of themabijeenkomst van belang is om rekening mee te houden, is dat we met een doelgroep te maken hebben die een licht verstandelijke beperking hebben. Uit de literatuurstudie in de probleemanalyse is gebleken dat jeugdigen met een licht verstandelijke beperking, geen inzicht in het verband tussen oorzaak en gevolg hebben. Het is dan ook vanzelfsprekend dat in een dergelijke bijeenkomst niet op inzicht met betrekking tot loverboyproblematiek in te gaan. Het advies in het opzetten van een dergelijke bijeenkomst is om het betreft informatie puur feitelijk te houden. Informatie over kenmerken en de klassieke werkwijze en de werkwijze van ‘Loverboys 2.0’ zijn van belang. Om het onderwerp minder beladen te maken, zou het werkzaam zijn om de jongeren na het horen van de informatie hun gedachten te laten uitwisselen met elkaar. Bovendien leven de jeugdigen in een wereld waarin social media steeds meer centraal komt te staan. Mogelijk zou er gebruik gemaakt kunnen worden van een boek, verhaal of film. Dit maakt de informatie voor de jeugdigen uitdagender en interessanter om in zich op te nemen.
32
6. Vooruitblik Naar aanleiding van de onderzoeksresultaten en daaruit voortgekomen conclusies en aanbevelingen, heeft er een presentatie plaatsgevonden binnen de organisatie. Het doel van deze presentatie was het bespreken van de resultaten, conclusies en aanbevelingen. Deze presentatie was bovendien een middel om feedback te ontvangen op deze resultaten, conclusies en aanbevelingen, het verkrijgen van nieuwe inzichten vanuit het praktijkveld en het creëren van draagvlak voor het uiteindelijke eindproduct. Op deze manier draagt de organisatie zelf een aandeel bij in de ontwikkeling van het eindproduct, waardoor de betrokkenheid bij het implementeren van het eindproduct groter zal zijn. Bij deze presentatie zijn de volgende personen aanwezig geweest; de projectbegeleider, de stagecoördinator, twee gedragswetenschappers, één senior groepsleider (tevens lid van de ondernemingsraad) en de twee onderzoekers van dit project. Om de presentatie te introduceren en inzicht te verwerven in de belangrijkste kernpunten die geleid hebben tot de conclusies, zijn allereerst de belangrijkste onderzoeksresultaten besproken. Kernpunten uit de onderzoeksresultaten die besproken zijn, zijn de resultaten van deelvragen 2 en 3. Dit zijn de resultaten met betrekking tot de kennis die de groepsleiders momenteel hebben en de behoefte die zij hebben om (potentiële) loverboyslachtoffers te kunnen begeleiden. De reacties op deze resultaten waren aansluitend op de conclusies. Er werd aangegeven dat de resultaten enigszins verwacht waren, maar dat er niet verwacht werd dat de resultaten over de kennis die de groepsleiders hebben zo beneden niveau zouden zijn. Alle aanwezige medewerkers gaven aan de noodzaak tot actie duidelijk in te zien na deze resultaten besproken te hebben. Aansluitend op de resultaten, gaf de stagecoördinator aan dat het bijbrengen van kennis bij de groepsleiders niet genoeg zal zijn om het probleem op te lossen. Er werd benoemd dat kennis absoluut een belangrijk aandachtspunt is, maar dat niet vergeten moet worden dat allereerst duidelijk moet zijn hoe deze kennis toegepast kan worden in het werk. Bovendien zal er volgens zowel de stagecoördinator, als de gedragswetenschappers en projectbegeleider allereerst binnen de organisatie een duidelijke leidraad moeten zijn over hoe er überhaupt gehandeld kan en mag worden wanneer er een cliënt is die in het loverboycircuit zit of dreigt te komen. Tijdens de presentatie werd door de onderzoekers de nadruk gelegd op de noodzaak van preventief te werk gaan. Dit omdat uit de conclusie is gekomen dat er binnen Gastenhof altijd sprake is van een vrijwillige opname, waardoor de organisatie op het moment dat een jeugdige daadwerkelijk in het loverboycircuit zit in handelingsverlegenheid komt. Door middel van preventief te werk gaan, is de kans op verkomen dat cliënten in het loverboycircuit terecht komen kleiner. Echter is voor het preventief werken, zoals in de conclusie beschreven, eerst relevante kennisbeheersing nodig. Vanuit de genodigde medewerkers kwamen hierop verschillende kritische noten. Zo werd er gediscussieerd over de manier waarop kennisverbreding gerealiseerd kan worden. Er werd gevraagd of het nodig is om alle groepsleiders kennis bij te brengen. Hierop kwam het inzicht dat het wellicht een idee is om één medewerker op te leiden als specialist, waarbij groepsleiders dan kunnen komen met hun vragen. Hierop volgde het gesprek of één specialist binnen de organisatie genoeg was. Wellicht zou het een idee zijn om per locatie één specialist te hebben. Bovendien werd er besproken of een dergelijke interventie op dit moment financieel haalbaar is binnen de organisatie. Een gedragswetenschapper gaf aan meer de noodzaak in te zien op het gebied van richtlijnen over hoe te handelen. Zij gaf aan het absoluut belangrijk te vinden dat de kennisbeheersing over loverboyproblematiek binnen de organisatie te vergroten. Echter benoemde zij dat de nadruk hier op dit moment volgens haar niet op hoort te liggen. Er werd gezegd dat groepsleiders heel veel aan kennis kunnen hebben, maar dat dit nog steeds geen toegevoegde waarde zal hebben op het moment dat er voor niemand duidelijk is hoe deze kennis gebruikt kan worden en hoe er gehandeld kan en mag worden. Tot slot werd nog besproken dat de gedragswetenschappers opmerken dat het met cliënten bespreekbaar maken van loverboyproblematiek, door groepsleiders, een lastige taak is. Hierop werd tijdens de presentatie benoemd dat het van belang is om niet alleen aanbevelingen te doen op het gebied van de groepsleiders, maar ook de cliënten hierin te betrekken.
33
Om de overschakeling van het bespreken van de conclusies naar het bespreken van de aanbevelingen te maken, zijn de kernpunten die leiden tot de aanbevelingen geïntroduceerd. Deze kernpunten zijn het verbreden en verdiepen van de kennis van groepsleiding over loverboyproblematiek, het aanbieden van richtlijnen en kaders over hoe te handelen in geval van (vermoedelijke) loverboyproblematiek en het actueel maken en behouden van het onderwerp loverboys bij de cliënten. Over het kernpunt met betrekking tot het verbreden en verdiepen van kennis, ontstond een discussie. Zoals in de vorige paragraaf aangegeven, waren de meningen verschillend over de manier waarop deze kennis wordt verbreed en verdiept. Zo werd er besproken of alle groepsleiders de kennis over loverboyproblematiek dienen te beheersen, of dat enkele specialisten al voldoende zal zijn. Beide opties zouden mogelijk zijn, maar ook beide opties bevatten nog wat kritische noten. Zo zou voor het inzetten van een specialist een nieuwe functie vrij moeten komen, dat gaat geld kosten en er zou dan eerst onderzocht moeten worden of er geld is om een dergelijke specialist te verwerven en te scholen. Tegenover kennisverbreding met betrekking tot de groepsleiders, staat de kritische noot dat een team wisselend blijft. Er zijn regelmatig medewerkers die vertrekken en nieuwe medewerkers die binnen de organisatie komen werken. Denkend aan aanbeveling 1, een voorlichtings- of themabijeenkomst voor de groepsleiders, zou een dergelijke interventie dus enkel op korte termijn effect kunnen hebben. Na enig tijdsbestek gaan er medewerkers weg en komen er nieuwe medewerkers bij, waardoor opnieuw niet alle medewerkers de nodige kennis beheersen. Indien een dergelijke interventie uitgevoerd gaat worden, zal dus allereerst nagedacht moeten worden over een manier waarop deze kennis meerdere malen herhaald wordt. Bovendien zal ook het organiseren van een voorlichtings- of themabijeenkomst financieel gerealiseerd moeten kunnen worden. Aanvullend op de kritische noten die bij aanbeveling 1 ontstaan zijn, is aanbeveling 2 besproken. De aanbeveling rondom een klapper met daarin de nodige informatie voor groepsleiders werd uitgelegd en besproken. Hierop reageerde een gedragswetenschapper met de opmerking dat zij het van belang vindt dat er tastbare informatie komt, maar dat zij een klapper niet werkbaar vindt. Zij geeft aan dat een klapper wanneer deze net geïntroduceerd wordt, aandachtig wordt doorgelezen. Echter zal, volgens deze gedragswetenschapper, een dergelijke klapper na verloop van tijd in de kast eindigen en nooit meer doorgelezen worden. Verschillende medewerkers deelden deze mening. Er werd aangegeven dat informatie nodig is, maar niet op deze manier. Hierop is de aansluiting gemaakt naar het tweede kernpunt van de aanbevelingen; het bieden van richtlijnen en kaders. De stagecoördinator gaf namelijk aan dat er wel behoefte is aan tastbare informatie, maar dat zij het gevoel heeft dat deze informatie meer op het gebied van handelen ligt. Hierop reageerde een gedragswetenschapper dat een protocol heel bruikbaar zou zijn. Er werd aangegeven dat er sterke behoefte vanuit zowel de groepsleiding als gedragswetenschapper is naar duidelijkheid over hoe ze kunnen en mogen handelen. De gedragswetenschapper geeft aan dat ze op deze manier iets tastbaars bij de hand kan pakken op het moment dat een situatie waarbij een jeugdige in het loverboycircuit zit of dreigt te komen, zich voordoet. Bovendien kunnen zowel de gedragswetenschappers als groepsleiders een dergelijk protocol als checklist gebruiken om te na te gaan of zij daadwerkelijk alles hebben gedaan wat ze konden en mochten. Hierop hebben de onderzoekers gereageerd dat een dergelijk protocol in de aanbevelingen word beschreven. Echter geven zij aan dat ze erover twijfelen of ze iets dergelijks nu al kunnen ontwikkelen met de informatie die zij hebben, of dat dit als aanbeveling voor de organisatie verwerkt zal moeten worden omdat er nog verder onderzoek voor nodig zou zijn. Hierop wordt door zowel de gedragswetenschapper als de stagecoördinator aangegeven dat dit wel degelijk mogelijk is. De gedragswetenschapper geeft aan dat de informatie letterlijk uit de resultaten van de interviews gehaald kan worden. In de interviews is namelijk aangegeven wat er precies gedaan kan worden; groepsleiders dienen contact met de gedragswetenschappers op te nemen en op de groep over de situatie te communiceren en de gedragswetenschapper neemt contact op met Meldpunt Helse Liefde. De onderzoekers gaven hierop de opmerking dat zij kennis wel belangrijk achten en zich afvragen of enkel een protocol voor dit moment genoeg zal zijn. Zij geven aan dat zij het gevoel hebben dat er toch echt kennis aangeboden zal moeten worden. De gedragswetenschapper zegt hierop dat de belangrijkste kennis in het protocol verwerkt kan worden. Dit is namelijk de kennis met betrekking tot signalen van gedragverandering als gevolg van de werkwijze van een loverboy. Deze kennis zou gebruikt kunnen worden als inleidend stuk van een protocol waarin de groepsleiders direct kunnen nagaan of zij deze signalen herkennen.
34
Tot slot is het laatste kernpunt van de aanbevelingen besproken; het actueel maken en behouden van het onderwerp loverboys bij de cliënten. Hierop reageerden de medewerkers positief. Er ontstonden veel ideeën, tips en ontwikkelingen binnen de organisatie werden besproken. Allereerst werd de noodzaak van een dergelijke interventie besproken. Er werd aangegeven dat dit niet alleen in het belang is van de cliënten, maar ook van de groepsleiders. Wanneer het onderwerp loverboys namelijk onder de cliënten actueel blijft, wordt het voor groepsleiders ook gemakkelijker om het met hun cliënten over dit onderwerp te hebben. Over de manier waarop een dergelijke interventie kan worden ontwikkeld, zijn verschillende opties naar voren gekomen. De projectbegeleider gaf aan dat het van belang is om aan te sluiten bij de doelgroep en de maatschappelijke ontwikkeling met betrekking tot social media. De projectbegeleider vertelde dat de jeugdigen tegenwoordig veel communiceren via social media, waardoor het alsnog lastig wordt om de cliënten te motiveren tot het aangaan van een gesprek of bijwonen van een bijeenkomst. Hierop beschreef de projectbegeleider een ontwikkeling binnen de organisatie, genaamd ‘De Cloud’. Er werd uitgelegd dat Gastenhof momenteel bezig is om de behandeling van de cliënten zoveel mogelijk te digitaliseren. Zoals het er nu uitziet, zullen er op termijn op iedere behandelgroep ipads beschikbaar komen, waarop iedere cliënt zelf zicht op zijn of haar behandeling heeft. Hierin komen onder andere de individuele ontwikkelingsplannen te staan, waarin de cliënten zelf hun leerdoelen kunnen terugzoeken. De projectbegeleider geeft aan dat de ontwikkeling van ‘De Cloud’ mooi zou aansluiten bij een dergelijke interventie. Er zou bijvoorbeeld nagedacht kunnen worden om een voorlichting of informatie via de ipad aan te bieden. Zo zou er een voorlichting gefilmd kunnen worden, waarna het filmpje op de ipad gezet kan worden en door de cliënten bekeken kan worden. Bovendien zou informatie over loverboys in de ipad geïntegreerd kunnen worden, door een app te ontwikkelen. Op deze manier wordt aangesloten bij de behoeften en beleving van de doelgroep. De reacties op bovenstaande tip waren positief. Een dergelijke interventie zal absoluut een toegevoegde waarde kunnen zijn. Echter moet er rekening mee gehouden worden dat ‘De Cloud’ nog in ontwikkeling is. Er zal nog onderzoek gedaan moeten worden naar de manier waarop een dergelijke interventie binnen ‘De Cloud’ georganiseerd wordt. Denkend aan de manier van informatieverwerking, het verwerven van draagvlak bij de cliënten om gebruik te maken van deze interventies en bovendien de financiële bekostiging die nodig is om de interventie te realiseren.
35
7. Aanbevelingen Aansluitend op bovenstaand hoofdstuk waarin kritische noten, meningen en tips op de aanbevelingen naar voren komen, wordt in dit hoofdstuk de evaluatie hierop beschreven. Er wordt per aanbeveling geïnventariseerd welke punten meegenomen worden in het eindproduct en wat er met de verkregen feedback wordt gedaan. Aanbeveling 1; Een voorlichtings- of themabijeenkomst voor de groepsleiders Uit de presentatie is naar voren gekomen dat voor het realiseren van een voorlichtings- of themabijeenkomst nog verder onderzoek uitgevoerd zal moeten worden. Er zal onderzocht moeten worden hoe de kennis die in een dergelijke bijeenkomst overgebracht wordt ook daadwerkelijk actueel blijft, gezien wisselingen van medewerkers binnen de teams. Bovendien zal er nagedacht moeten worden over de financiering van een dergelijke bijeenkomst. Tot slot zal onderzocht moeten worden waar de kennis die in de bijeenkomst bijgebracht zal worden, vandaan moet komen. Dit kan via zowel een interne als externe bron. In geval van een interne bron zal binnen de organisatie gekeken moeten worden welke personen de nodige kennis voldoende bevatten om een dergelijke bijeenkomst te kunnen leiden. In geval van een extern persoon zal allereerst een persoon gezocht moeten worden die de benodigde kennis beheerst. Hierop volgend zal besloten moeten worden of deze externe persoon ook daadwerkelijk de bijeenkomst gaat leiden, of dat deze persoon enkel informatie zal delen waarop de bijeenkomst evengoed nog door een intern persoon begeleidt kan worden. Gezien hiervoor nog verschillende zaken onderzocht en ingeschat moeten worden, waarin de organisatie zelf keuzes zal moeten maken, wordt deze interventie als aanbeveling aangeboden. Aanbeveling 2; Een klapper met hierin de benodigde kennis Uit de presentatie is naar voren gekomen dat een klapper met daarin kennis over loverboyproblematiek niet gewenst is. Dit omdat de klapper onvoldoende gebruikt zal gaan worden. De klapper komt in de kast terecht en zal niet meer doorgelezen worden, waardoor de kennis onvoldoende gebruikt zal worden. Wegens bovenstaande redenen zal deze interventie niet aanbevolen of geïmplementeerd worden. Aanbeveling 3; Een klapper met hierin de benodigde richtlijnen en kaders Uit de presentatie is naar voren gekomen dat een klapper niet voldoende gebruikt zal worden door de groepsleiders. Net zoals als in het geval van als aanbeveling 2, zal een klapper met hierin de benodigde richtlijnen en kaders onvoldoende teweeg brengen. Daarom zal deze interventie niet aanbevolen worden. Aanbeveling 4; Een protocol met daarin richtlijnen hoe te handelen Uit de presentatie is naar voren gekomen dat de behoefte aan een protocol, met daarin richtlijnen hoe te handelen, erg groot is. Dit omdat een dergelijk protocol als leidraad kan dienen voor alle behandelgroepen binnen de hele organisatie. Een protocol is gemakkelijk te benaderen via het digitale kwaliteitshandboek van de organisatie, waar toe iedere behandelgroep toegang heeft. In dit protocol zullen allereerst de signalen met betrekking tot gedragsverandering door de werkwijze van een loverboy worden beschreven. Aan de hand van deze signalen kan een groepsleider analyseren of er noodzaak tot actie is. Verder in het protocol zal beschreven moeten worden welke acties de groepsleider dan kan ondernemen. Omdat het draagvlak voor deze interventie binnen de organisatie groot is, zal deze interventie als eindproduct uitgewerkt gaan worden. Aanbeveling 5; Een voorlichting- of themabijeenkomst voor cliënten Uit de presentatie is naar voren gekomen dat het van belang is om het onderwerp loverboyproblematiek actueel te maken e te houden bij de cliënten. Het draagvlak voor een bijeenkomst is klein, omdat deze generatie is opgegroeid met het communiceren door middel van social media. Het is van belang om aan te sluiten bij de beleving van de cliënten. Een meer passende interventie zou dan zijn, om het onderwerp binnen ‘De Cloud’ te integreren. Gezien ‘De Cloud’ nog in ontwikkeling is, is een dergelijke interventie tot op heden nog niet uitvoerbaar. Deze interventie zal als aanbeveling aangeboden worden.
36
Nieuwe aanbeveling: Vanuit de presentatie is een nieuw inzicht ontstaan. Dit met betrekking tot het verwerven en scholen van een specialist binnen de organisatie. Op deze manier wordt een persoon binnen de organisatie aangewezen waarbij groepsleiders met vragen over kennis met betrekking tot loverboyproblematiek kunnen komen. Een positieve factor aan deze interventie is dat op deze manier niet alle groepsleiders bijgeschoold hoeven worden over de kennis van loverboyproblematiek. Om een dergelijke interventie te kunnen ontwikkelen zal verder onderzoek uitgevoerd moeten worden. In dit onderzoek zal onderzocht moeten worden of één specialist binnen de organisatie genoeg zal zijn. Bovendien zal de manier waarop deze specialist geschoold moet worden en welke kennis hij of zij moet beheersen, onderzocht moeten worden. Tot slot zal gekeken moeten worden welke financiële randvoorwaarden van belang zijn om een dergelijke interventie te kunnen ontwikkelen. Omdat in de presentatie naar voren kwam dat er veel draagvlak is voor deze interventie, maar er nog onderzoek gedaan zal moeten worden, zal deze interventie als aanbeveling aangeboden worden.
37
8. Evaluatie Wat ging goed? De samenwerking tussen de onderzoekers verliep vlekkeloos. De onderzoekers zijn beiden gestructureerde personen, waardoor er direct gestreefd werd naar een strakke planning. Dankzij deze planning bleven de onderzoekers gericht te werk gaan, met iedere dag weer doelen om naar te streven. Een positief punt is dat één van de onderzoekers werkzaam is binnen Gastenhof. Dit zorgde ervoor dat er gemakkelijk contact gelegd kon worden met de organisatie, zowel voor als tijdens het onderzoek. Het was hierdoor duidelijk bij welke personen, welke informatie te halen viel en deze contacten werden dan ook spoedig gelegd. Wat waren de knelpunten? Een knelpunt in het onderzoek was het opstellen van een plan van aanpak. Hiervoor was in het begin niet duidelijk wat er precies gedaan moest worden, waardoor het plan van aanpak regelmatig aangepast moest worden. Dit heeft veel tijd gekost, de onderzoekers voelden hierdoor niet de ruimte om door te kunnen gaan en aan hun planning te blijven werken. Een ander knelpunt was het betrekken van medewerkers binnen de organisatie. Hierin speelde financiële redenen een grote rol. Zo hadden de onderzoekers voor hun presentatie van de onderzoeksresultaten ook groepsleiders uitgenodigd. Echter kwam geen enkele groepsleider naar de presentatie. Vermoedelijk was dit omdat het bijwonen van de presentatie een stukje van de vrije tijd van de groepsleiders eist, gezien de organisatie geen uren kan uitbetalen om de groepsleiders hierbij aanwezig te laten zijn. Wat had beter gekund? De overlegmomenten tussen de onderzoekers en projectbegeleider hadden meer gestructureerd kunnen zijn. Doordat zowel de onderzoekers als de projectbegeleider enthousiast waren, kwamen er tijdens de overlegmomenten veel onrelevante zaken aan bod. Dit waren dan wel interessante gesprekken, gezien het evengoed over het onderwerp loverboys ging. Echter waren dit dan onderwerpen die niets met het onderzoek te maken hadden. Deze overlegmomenten hadden meer gestructureerd gekund, maar het is niet storend geweest. Hoe ging het creëren van draagvlak? Op het gebied van draagvlak werden gemengde signalen uitgestraald. Enerzijds waren de medewerkers erg betrokken. Er was sprake van actief mailcontact en op het moment dat de onderzoekers op de locatie aanwezig waren, werd er altijd wel even gevraagd hoe het met het onderzoek ging. Bovendien was tijdens de presentatie duidelijk te merken dat de medewerkers die aanwezig waren wel echt enthousiast waren over het feit dat er een onderzoek wordt gedaan over loverboys. Dit was te merken aan het feit dat er veel ideeën werden besproken en er fanatiek meegedacht en gediscussieerd werd. Anderzijds was het, zoals eerder benoemd, moeilijk om medewerkers te activeren. Hoe verliep het contact met de opdrachtgever? Vanaf de start van het onderzoek zijn er regelmatig besprekingen geweest met de opdrachtgever. In deze besprekingen kwam naar voren hoe de voortgang van het onderzoek liep en werden eventuele vragen gesteld. De opdrachtgever kwam zelf regelmatig ook nog met nieuwe inzichten en ideeën, die helpend zijn geweest voor de uitvoering van het onderzoek. Naast de regelmatige overlegmomenten was er, indien nodig, ook mailcontact. Wat is de kwaliteit van het onderzoek en het onderzoeksproces? De kwaliteit van het onderzoek uit zich vooral in het feit dat er eigenlijk helemaal niets lag op het gebied van de begeleiding van loverboyslachtoffers. Dit terwijl uit de probleemanalyse is gebleken dat er absoluut vraag naar was. Hierdoor was er veel draagvlak en hebben de onderzoekers vooral vanuit de vraag van de organisatie kunnen werken. Dit zorgt ervoor dat het product ook echt aansluit bij de organisatie en haar behoeften. De kwaliteit van het onderzoeksproces uit zich in de strakke planning die aangehouden is en bovendien ook de motivatie die de onderzoekers hadden om ervoor te zorgen dat deze organisatie een passend product aangeboden zou krijgen.
38
Literatuurlijst Boeken en artikelen Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid. (2012). Aanpak loverboyproblematiek – handreiking. Utrecht: Uitgeverij onbekend. Koning, N. D. & Collin, P. J. L. (2007). Behandeling van jeugdigen met een psychiatrische stoornis en een verstandelijke beperking. Kind en adolescent, jaargang 28, nummer 3 (2007). 215-229. Migchelbrink, F. (2007). Praktijkgericht onderzoek in zorg en welzijn. Amsterdam: Uitgeverij SWP. Moonen, X. M. H. (2006). Verblijf, beeld en ervaringen van jongeren opgenomen in een orthopedagogisch centrum voor jeugdigen met een lichte verstandelijke beperking. Maastricht: Uitgeverij onbekend. Verwijs, R., Mein, A., Goderie, M., Harreveld, C. & Jansma, A. (2011). Loverboys en hun slachtoffers, inzicht in aard en omvang problematiek en in het aanbod aan hulpverlening en opvang. Verwey-Jonker instituut. Wessem, E. & Litjens, S. (2013) Loverboyslachtoffers; Een onderzoek naar de begeleiding van speciale cliënten, die een speciale aanpak verdienen. Wiele, D. & Ruiter, E. (2011). De kleine gids Signalering en behandeling slachtoffers loverboys. (1e druk). Kluwer. Internetbronnen Gastenhof. (z.d.). Algemeen. Geraadpleegd op 19 februari 2013, van http://www.gastenhof.nl Gastenhof, Van Gemert Groep & Stichting Jeugdzorg St. Joseph. (2011). Rapportage Haalbaarheidsonderzoek Loverboyproblematiek. Geraadpleegd op 19 februari 2013, van http://www.ecpat.nl/images/13/1392.pdf Helse Liefde. (z.d.) Het project. Geraadpleegd 19 februari 2013, van http://www.helseliefde.nl/het-project Jeugdzorg compleet. (z.d.). Loverboys 2.0. Geraadpleegd op 19 februari 2013, van http://www.jeugdzorgcompleet.nl/sf.mcgi?759 Koraal Groep. (z.d.). Missie en Visie. Geraadpleegd op 06 maart 2013, van http://www.koraalgroep.nl/
39
Bijlagen De bijlagen, behorende bij dit onderzoeksrapport zijn wegens privacy overwegingen in een apart document gebundeld. Deze bijlagen zijn enkel gepubliceerd voor de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen. Dit document is aan te vragen bij de begeleidende docenten, Conny Stolk en Jurgen Elfrink, of bij de schrijvers van dit onderzoeksrapport, Eveline van Wessem en Sharon Litjens. In de bijlage zijn de volgende documenten opgenomen: Bijlage 1:
enquête voor groepsleiders
Bijlage 2:
enquêteresultaten , tabellen en grafieken
Bijlage 3:
Verbatim interview 1
Bijlage 4:
Verbatim interview 2
Bijlage 5:
Verbatim interview 3
Bijlage 6:
Interviewresultaten, schema horizontaal vergelijken
40