LOUT-project: Welk Engels idioom kan met succes worden bestreden? Deelrapport 3: Een experiment
Marinel Gerritsen & Frank Jansen (Katholieke Universiteit Nijmegen & Universiteit Utrecht)
Inhoudsopgave 1.
Inleiding
2.
Verwachtingen
3
Opzet van het onderzoek 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5
4
De woorden Proefpersonen De vragenlijst Wijze van afname Statistische bewerking
Resultaten 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 4.8 4.9 4.10
De algemene voorkeur Lexicale variatie Twee extra variabelen: kennis van de betekenis en van de uitspraak Effect van het kenmerk woordsoort Effect van het kenmerk semantische eigenschappen: concreta versus abstracta Effect van het kenmerk klankeigenschappen Effect van het kenmerk lengte Effect van het kenmerk overbodigheid De houding tegenover het Engels en Nederlands Redenen voor de voorkeur van het Engelse leenwoord dan wel het Nederlandse equivalent
5
Conclusies
6
Aanbevelingen Noten Bibliografie Appendix I De vragenlijst Appendix II Ruwe data
1
1 Inleiding Het doel van het door LOUT gesubsidieerde project Welk Engels idioom kan met succes worden bestreden is inzicht te krijgen in welke eigenschappen van een Engels woord een rol spelen in de opname dan wel teloorgang van dat woord in de Nederlandse woordenschat. Het project bestaat uit twee fases. In de eerste fase is geprobeerd inzicht te krijgen in de woordkenmerken die bepalen of een Engels woord in het Nederlands blijft bestaan of verdwijnt. Daartoe werd nagegaan welke Engelse woorden die zijn opgenomen in de leenwoordencorpora van De Vooys (1951) en Zandvoort (1964), nog voorkomen in het hedendaagse Nederlands. Vervolgens is onderzocht met welke kenmerken het verdwijnen dan wel blijven bestaan van een Engels woord samenhangt. Uit dat onderzoek kwam naar voren dat dit een vijftal kenmerken zijn: soort woord, concreetheid, uitspreekbaarheid van het Engels voor een Nederlander, lengte van het Nederlandse equivalent. In de tweede fase van het project wordt onderzocht of de woordkenmerken die in het verleden een rol hebben gespeeld bij het verdwijnen van Engelse woorden in het Nederlands, in het hedendaagse Nederlands een zelfde rol spelen. Mocht dat het geval zijn, dan kan bepaald worden welke aan het Engels ontleende woorden vanzelf zullen verdwijnen en welke niet. LOUT zou dan haar energie kunnen besteden aan het bestrijden van die Engelse woorden waarvan verwacht kan worden dat ze niet snel uit de Nederlandse woordenschat zullen verdwijnen. In dit derde deelrapport doen we verslag van het onderzoek van fase 2. In paragraaf 2 bespreken we wat we verwachten op basis van de resultaten van het onderzoek in fase 1. In 3 komt de opzet van het onderzoek van fase 2 aan de orde en in 4 bespreken we de resultaten. Het rapport sluit af met conclusies (5) en aanbevelingen (6).
2 Verwachtingen Het onderzoek naar het verdwijnen van Engelse woorden in het Nederlands bracht aan het licht dat het verdwijnen van een Engels woord statistisch significant samenhangt met de volgende zes kenmerken:
Referent. Als dat waar een woord naar verwijst, verdwenen is, is het woord zelf ook verdwenen.
Soort woord. Zelfstandige naamwoorden en werkwoorden verdwijnen minder snel dan andere woordsoorten.
Concreet/abstract. Concreta verdwijnen minder snel dan abstracta.
Uitspreekbaarheid. Woorden die voor een moedertaalspreker van het Nederlands makkelijk uit de spreken zijn, verdwijnen minder snel dan woorden die voor hen minder makkelijk zijn uit te spreken.
Lengte. Als het Nederlandse equivalent van het Engelse woord een lettergreep langer is, blijft het Engelse woord langer.
Overbodigheid. Als een Engels woord erg op het Nederlandse equivalent lijkt, verdwijnt het.
2
De kennis over de woordkenmerken die een rol spelen bij het blijven bestaan dan wel verdwijnen van Engelse woorden in het Nederlands, is ontwikkeld op basis van onderzoek dat een belangrijk deel van de 20ste eeuw omspant. We verwachten nu dat deze kenmerken ook een zelfde rol spelen in het hedendaagse Nederlands. Met andere woorden dat dezelfde mechanismen die volgens de resultaten van het onderzoek in fase 1 werkzaam zijn geweest in het verleden, dat ook in het heden zijn.
3
Opzet van het onderzoek
3. 1
De woorden
De woorden zijn zo geselecteerd dat we voor elk kenmerk (zie sectie 2) waarvan uit het onderzoek in fase 1 was gebleken dat het een invloed had op het behoud dan wel het verdwijnen van een Engelse woord, woorden hadden mét het kenmerk dat tot verdwijnen zou leiden en zónder dat kenmerk. We hebben de rol van slechts vijf van de zes kenmerken onderzocht. Of het verdwijnen van de zaak waar een Engels woord naar verwijst, een rol speelt bij de teloorgang ervan is niet onderzocht omdat we dan met woorden hadden moeten werken die niet meer bekend zijn. Bovendien is deze factor niet zo interessant voor de stichting LOUT, omdat het om een maatschappelijk in plaats van een linguïstisch fenomeen gaat, waarop moeilijk invloed uit te oefenen is. Wij onderzochten het effect van soort woord, concreetheid versus abstractheid, uitspreekbaarheid voor een moedertaalspreker van het Nederlands, lengte en overbodigheid. Tabel 1 op de volgende bladzijde geeft een overzicht van de twintig woorden die we gebruikten en de kenmerken die ze hebben. Omdat alle woorden in Van Dale (1999) staan, kunnen we ze beschouwen als behorende tot de Nederlandse woordenschat. Graag hadden we van een bepaald kenmerk evenveel woorden met als zonder dat kenmerk willen hebben en dan liefst ook gelijk verdeeld over de verschillende kenmerken, bijvoorbeeld evenveel concrete als abstracte zelfstandige naamwoorden en evenveel concrete als abstracte bijvoeglijke naamwoorden. Een dergelijk systematische opzet konden we helaas niet realiseren omdat de woorden er eenvoudigweg niet waren. Zo hebben we bijvoorbeeld niet kunnen nagaan of Engelse werkwoorden in het Nederlands minder snel verdwijnen dan bijvoeglijke naamwoorden, omdat er weinig Engelse werkwoorden in het Nederlands zijn opgenomen.
3
Tabel 1 De woorden en hun kenmerken Engels woord
Nederlands equivalent Soort woord
Concreet/ Abstract
Klankeigenschappen
Verschil in aantal lettergrepen tussen Engels woord en Nederlands equivalent
Overbodigheid
Shorts
Korte broek
Concreet
Nederlands
-2
Neen
Concreet
Nederlands
0
Neen
Concreet
Nederlands
0
Neen
Concreet
Nederlands
-1
Neen
Concreet
Nederlands
-5
Neen
Concreet
Nederlands
0
Ja
Concreet
Nederlands
0
Ja
Concreet
Deel Engels
0
Neen
Concreet
Deel Engels
+2
Neen
Abstract
Deel Engels
-1
Neen
Concreet
Nederlands
0
Ja
Abstract
Nederlands
-1
Neen
Abstract
Deel Engels
-1
Neen
Abstract
Nederlands
+2
Neen
Abstract
Deel Engels
+3
Neen
Abstract
Deel Engels
-1
Neen
Concreet
Deel Engels
+1
Neen
Concreet
Nederlands
-4
Neen
Abstract
Nederlands
+1
Neen
Abstract
Nederlands
+3
Neen
Zelfstandig naamwoord Foundation Lingerie Zelfstandig naamwoord Shirt Hemd Zelfstandig naamwoord Kidnap Ontvoering Zelfstandig naamwoord Blazer Ongevoerd Zelfstandig herenjasje naamwoord Trophee Trofee Zelfstandig naamwoord Hall Hal Zelfstandig naamwoord Producer Producent Zelfstandig naamwoord Gentleman Heer Zelfstandig naamwoord Image Imago Zelfstandig naamwoord Centre Centrum Zelfstandig naamwoord Trend Tendens Zelfstandig naamwoord Research Onderzoek Zelfstandig naamwoord Entertain- Vermaak Zelfstandig ment naamwoord Practical Poets Zelfstandig Joke naamwoord Unfair Oneerlijk Bijvoeglijk naamwoord No Iron Strijkvrij Bijvoeglijk naamwoord Strapless Zonder Bijvoeglijk schouderband- naamwoord jes Crazy Gek Bijvoeglijk naamwoord Sophisticat Verfijnd Bijvoeglijk ed naamwoord
4
3.2
Proefpersonen
Het onderzoek is gedaan op 92 scholieren van 14 tot 17 jaar die school gingen op een mavo of een VBO in Helmond. Helmond is om praktische redenen gekozen: daar woont en werkt degene die de experimenten heeft afgenomen. Het opleidingsniveau werd gekozen omdat het representatief is voor het merendeel van de Nederlanders. Bovendien is van deze groep minder bekend hoe zij zich ten opzichte van Engelse leenwoorden verhouden, dan van de hoger opgeleiden (vergelijk bijvoorbeeld Gerritsen, Korzilius, Van Meurs en Gijsbers 1999 en Withagen en Boves 1991). Dat is des te meer te betreuren omdat de mavo- en VBOscholieren het naar alle waarschijnlijkheid in het dagelijks leven meer van hun Nederlands moeten hebben dan de hoger opgeleiden. Mensen met een lagere opleiding hebben minder gelegenheid een vreemde taal goed te beheersen. Dat heeft twee gevolgen. In de eerste plaats kunnen ze bij een tekst met veel leenwoorden minder dan bij voorbeeld VWO-abituriënten een beroep doen op hun kennis van de vreemde taal waaruit de leenwoorden stammen. Ten tweede zijn ze meer dan anderen afhankelijk van publicaties in het Nederlands. Als zij bijvoorbeeld een gebruiksaanwijzing niet begrijpen, kunnen zij minder makkelijk dan hoger opgeleiden dit compenseren door de Nederlandse tekst te vergelijken met een tekst in een andere taal.
3.3
De vragenlijst
Het eerste doel van het onderzoek was erachter te komen of Nederlanders de voorkeur geven aan het Engelse woorden dan wel het Nederlandse equivalent. Daartoe is ze een zin voorgelegd met het Engelse en Nederlandse woord en is hun gevraagd aan te geven aan welk woord ze de voorkeur geven en waarom. Omdat we vermoedden dat er een relatie kan zijn tussen de keuze die men maakt, de wijze waarop men het Engelse woord uitspreekt en of men weet wat het betekent, is voor elk van de twintig Engelse woorden bovendien nagegaan hoe de proefpersonen denken dat ze de woorden zelf uitspreken en welke betekenis ze eraan toekennen. De vragenlijst die is opgenomen als Appendix I, is als volgt opgebouwd. Ten eerste is van 20 Engelse woorden - aangeboden in 20 verschillende zinnen - nagegaan of de leerlingen ze op zijn Nederlands of op zijn Engels uitspraken. De interviewer, een Angliste, sprak het woord twee keer uit, eerst op zijn Nederlands en vervolgens op zijn Engels. De leerlingen moesten op de vragenlijst aangeven welke uitspraak zij zelf gebruikten. Deze test diende om erachter te komen of het woord voor de leerlingen een Nederlands woord of een Engels woord was. We gaan ervan uit dat als een Engels woord op zijn Nederlands wordt uitgesproken, het als Nederlands woord wordt gevoeld en als het op zijn Engels wordt uitgesproken als Engels woord. Ten tweede kregen de leerlingen dezelfde Engelse woorden weer in dezelfde zinnen voorgelegd. Nu moesten ze de betekenis omschrijven en daarbij op een vijf-puntsschaal aangeven hoe zeker ze van hun antwoord waren (1 = niet zeker, 5 = geheel zeker). De zinnen waarin de woorden stonden, waren zo gekozen dat de betekenis van het woord er niet uit kon worden afgeleid. Ten derde werden dezelfde 20 zinnen gegeven als in de eerste twee onderdelen, maar nu met zowel het Engelse woord als het Nederlandse. De proefpersonen moesten omcirkelen welk woord ze zelf zouden gebruiken en hun keuze beargumenteren. Deze vraag werd gesteld om inzicht te krijgen in wat de leerlingen prefereerden: het Engelse woord of het Nederlandse.
5
Ten slotte moesten ze van 8 algemene stellingen waarin waardeoordelen over het Nederlands dan wel het Engels werden gegeven, aangeven of ze het met die stelling eens waren of niet. Deze vraag werd gesteld om een indruk te krijgen welke houding de leerlingen tegenover het Engels en tegenover het Nederlands hadden en na te gaan of hun eigen taalgedrag – voorkeur voor Engelse uitspraak of voor Engelse woorden – hieruit verklaard kon worden.
3.4
Wijze van afname
De uitvoerster van het experiment is door een leraar van de school tijdens de les in een klas geïntroduceerd als een onderzoekster van de Katholieke Universiteit Nijmegen. Vervolgens kreeg zij het woord en heeft de leerlingen gezegd dat de universiteit graag wilde weten wat de leerlingen van een aantal zaken dachten, dat ze een eerlijk antwoord moesten en geven en dat ze geen fouten konden maken, dat elk antwoord goed was, omdat het om zaken ging die we nog niet weten. Daarna werden de vragenlijsten uitgedeeld met het dringende verzoek er niet in te bladeren. Vervolgens werd onderdeel na onderdeel (zie 3.3 en Appendix I) afgenomen. Bij de afname van de test is de uitvoerster voortduren in de klas aanwezig geweest en heeft zij erop toegezien dat er niet in de vragenlijst werd gebladerd en dat alle leerlingen de vragen individueel –zonder overleg met anderen - beantwoordden.
3.5
Statistische Bewerking
De afhankelijke variabele waar het bij dit onderzoek om draait, is ‘voorkeur voor het Engelse leenwoord dan wel voor het Nederlandse alternatief’. Die voorkeur scoorden we als 1 en 0 respectievelijk, zodat in de volgende tabellen geldt: hoe hoger het cijfer, des te sterker de voorkeur voor het Engels. Door deze manier van scoren waren we in staat op de ordinale gegevens toch als statistische toets een ANOVA toe te passen (m.m. van H. van den Bergh).
4
Resultaten
4.1
De algemene voorkeur
Op de schaal van 0 (absolute voorkeur voor het Nederlands) en 1 (absolute voorkeur voor het Engels) is de gemiddelde score .25 (.43)1. Hieruit kunnen we twee dingen afleiden: in het algemeen hebben de leerlingen een sterke voorkeur voor het Nederlands, en er is een aanzienlijke spreiding, zo blijkt uit de hoge standaarddeviatie.
4.2
Lexicale variatie
Die hoge standaarddeviatie is voor een groot deel toe te schrijven aan het feit dat de voorkeur voor het Nederlandse equivalent niet voor alle twintig woorden even groot is (zie Tabel 3 in Appendix II). Deze zogenaamde lexicale variatie is voor ons onderzoek naar de woordkenmerken die een rol spelen bij de teloorgang van Engelse woorden in het Nederlands niet zo belangrijk. Toch zijn enkele gegevens te opvallend om onvermeld te laten. 1
Hier en in de volgende paragrafen geeft het getal tussen de haakjes de standaarddeviatie weer.
6
Ten eerste zijn er maar twee Engelse woorden waar de proefpersonen het Engelse leenwoord prefereren boven het Nederlandse equivalent: trend met 89% en blazer met 61%. De bijzondere uitslag bij trend denken wij te kunnen verklaren uit de relatieve onbekendheid van het Nederlandse alternatief tendens. Trend is bovendien een woord dat – zeker bij de jeugd – zeer frequent wordt gebruikt. Uit het feit dat 87% zegt het zelf op zijn Nederlands uit te spreken (zie Tabel 3 in Appendix II), kan ook afgeleid worden dat het niet meer als Engels leenwoord wordt beschouwd. Voor blazer ‘ongevoerd herenjasje’ geldt dat het woord juist was opgenomen om te onderzoeken of de lengte van het Nederlands alternatief invloed had op het behoord dan wel de teloorgang van het Engelse woord. Bij blazer is dit Nederlandse equivalent wel bijzonder lang en omslachtig: ongevoerd herenjasje. Het is plausibel dat dit de reden is dat de leerlingen een voorkeur aan de dag leggen voor het Engelse woord. Bij de 18 andere woorden bestaat er een voorkeur voor het Nederlandse alternatief. In acht van de 20 gevallen is die voorkeur zelfs ruim boven de 90% (zie Tabel 1 in Appendix II)
4.3
Twee extra variabelen: kennis van de betekenis en van de uitspraak
Wij hebben ons onderzoek zo opgezet dat het mogelijk is na te gaan welke invloed de kennis van de betekenis van een leenwoord heeft op de voorkeur van de leerlingen zelf het leenwoord dan wel het Nederlandse equivalent te gebruiken. Onze verwachting was dat kennis van de betekenis van een Engels leenwoord een positief effect heeft op de keuze voor het leenwoord. Om te bepalen of de betekenisomschrijving van een woord juist was zijn wij vrij liberaal geweest. Ook betekenissen die niet zijn opgenomen in kolom 2 van Tabel 1 zijn goed gerekend als ze redelijk in de richting van de daar omschreven betekenis kwamen. Zo is voor gentleman de betekenis een echte man goed gerkend, maar jonge heer niet. Tabel 2 geeft de resultaten van het onderzoek. Tabel 2 De relatie tussen de kennis van de betekenis van een leenwoord en de voorkeur voor het gebruik van het leenwoord (0 = absolute voorkeur voor het Nederlands, 1 = absolute voorkeur voor het Engels). Betekenis leenwoord
Voorkeur voor het gebruik van het Engelse leenwoord Gemiddelde (Standaarddeviatie)
Onjuist Juist
.33 (.47) .23 (.42)
Het verschil in voorkeur voor het Engels tussen hen die de juiste betekenis aan het Engelse woord toekennen en hen die dat niet doen, is statistisch significant (df 1, 1487, F 18.523, p<.001), maar in een richting precies tegengesteld aan onze verwachting. De proefpersonen hebben vaker een voorkeur voor het Engelse leenwoord als ze daar géén goede betekenisomschrijving van kunnen geven! In de conclusies (5) komen we op dit belangrijke resultaat terug. Omdat de kennis van de betekenis van het leenwoord aantoonbaar nauw samenhangt met de voorkeur voor het leenwoord of voor het Nederlands alternatief, zijn we genoodzaakt daarmee in de rest van dhet onderzoek rekening te houden. Daarom hebben we deze factor als covariabele in alle statistische analyses meegenomen.
7
Wat de relatie tussen al dan niet Engelse uitspraak en voorkeur voor het Nederlands betreft, hadden we de volgende verwachting: mensen die de Engelse uitspraak van het leenwoord kiezen, hebben in ieder geval besef van de aparte status van dat woord. Het is mogelijk dat ze op grond daarvan een voorkeur hebben voor het Nederlandse woord. Aan de andere kant zullen de mensen die het leenwoord op zijn Nederlands uitspreken, waarschijnlijk weinig of geen besef hebben van de aparte status van dat woord. De voorkeur voor het ene dan wel het andere woord is voor hen daarom waarschijnlijk geen keuze tussen een Engels dan wel een Nederlands woord, maar tussen twee Nederlandse woorden. Met andere woorden, we verwachten dat er een samenhang is tussen de voorkeur voor de Nederlandse uitspraak en de voorkeur voor het ‘Engelse’ woord. De resultaten staan in Tabel 3. Tabel 3 De relatie tussen de zelfrapportage van de uitspraak van een leenwoord en de voorkeur voor het gebruik van het leenwoord (0 = absolute voorkeur voor het Nederlands, 1 = absolute voorkeur voor het Engels). Uitspraak leenwoord
Voorkeur voor het gebruik van het Engelse leenwoord Gemiddelde (Standaarddeviatie)
Nederlands Engels
.29 (.45) .21 (.41)
Het verschil is statistisch significant en in de verwachte richting (df 1, 1557, F 6,008, p=.014). Leerlingen die zeggen de Nederlandse uitspraak van een woord te gebruiken, hebben significant vaker een voorkeur voor het Engelse woord dan de leerlingen die zeggen het woord op zijn Engels uit te spreken. Ook deze factor is in alle statistische analyses als covariabele meegenomen. We hebben uiteraard ook nog onderzocht of er een significante interactie was van kennis van betekenis en kennis van uitspraak op voorkeur. Daarvan bleek geen sprake.
4.4
Effect van het kenmerk woordsoort
We verwachtten op grond van het historisch onderzoek in fase 1 dat de proefpersonen eerder bij de zelfstandige naamwoorden voor het leenwoord zouden kiezen dan bij de bijvoeglijk naamwoorden. Uit Tabel 4 blijkt dat die verwachtingen uitkomen.Het verschil is ook statistisch significant (Df 1, 1483 F 30.039 p<.000). Tabel 4 De relatie tussen woordsoort en de voorkeur voor het gebruik van het leenwoord (0 = absolute voorkeur voor het Nederlands, 1 = absolute voorkeur voor het Engels). Woordsoort
Voorkeur voor het gebruik van het Engelse leenwoord Gemiddelde (Standaarddeviatie)
Zelfstandige naamwoorden Bijvoeglijke naamwoorden
.30 (.46) .14 (.35)
8
4.5
Effect van semantische eigenschappen: concreta versus abstracta.
Op grond van de resultaten van de vorige rapporten verwachten we dat de proefpersonen bij concrete leenwoorden vaker een voorkeur voor het Engels aan de dag zouden leggen dan bij abstracta. De resultaten van het onderzoek staan in Tabel 5. Tabel 5 De relatie tussen het hebben van een concrete dan wel abstracte betekenis van een leenwoord en de voorkeur voor het gebruik van het leenwoord (0 = absolute voorkeur voor het Nederlands, 1 = absolute voorkeur voor het Engels). Voorkeur voor het gebruik van het Engelse leenwoord Gemiddelde (Standaarddeviatie)
Concreta Abstracta
.24 (.42) .31 (.46)
Ook dit verschil is statistisch significant (Df 1, 1482 F 29.897 p<.000), maar in de tegenovergestelde richting: de proefpersonen kiezen juist bij de abstracta meer voor het leenwoord. Wij komen hierop terug in de volgende paragraaf.
4.6
Effect van het kenmerk klankeigenschappen
Wij verwachtten dat leenwoorden met een klankinventaris die duidelijk van de Nederlandse afwijkt (type: joke [dzjook]), meer problemen voor de Nederlandse spreker opleveren dan leenwoorden die niet of nauwelijks afwijken. Daar bleek bij een eerste analyse geen sprake van te zijn, maar uit een nadere bestudering komt naar voren dat er een interactie is met abstractheid: voor woorden met voor de moedertaalspreker van het Nederlands ‘vreemde klanken’ maakt het voor de voorkeur voor het leenwoord dan wel het Nederlandse equivalent niet uit of de leenwoorden concreet dan wel abstract zijn. Voor de Engelse leenwoorden met klanken die voor een moedertaalspreker van het Nederlands moeilijk uit te spreken zijn wel: daarvan zijn de concrete woorden bijzonder weinig populair, en de abstracte juist zeer populair. Dit resultaat komt overeen met het resultaat uit Tabel 5 van de vorige paragraaf en is niet in overeenstemming met de verwachtingen die we hadden op basis van het onderzoek in fase 1. Het statistisch significante (1, 917 F 58.797 p<.001) resultaat is in Figuur 1 weergegeven
9
Figuur 1 Voorkeur voor het leenwoord dan wel het Nederlandse equivalent in samenhang met foneemsysteem en concreet-/abstractheid. Estimated Marginal Means of VOORKEUR ,4
Es tim ,3 at ed M ar gin al M ea ns ,2
FONEEM 1 2 1
2
CONCRET
Uit Figuur 1 blijkt waarom het feit of de klankinventaris van het leenwoord Engels dan wel Nederlands is geen aantoonbare invloed op de voorkeur kon hebben: bij concrete woorden had de aard van de klankinventaris een werking die tegengesteld is aan de abstracte woorden. Een concreet leenwoord met een Engelse klankinventaris krijgt iets meer de voorkeur (ten opzichte van het Nederlands alternatief) dan een abstract leenwoord met een Engelse klankinventaris. Dit resultaat is in overeenstemming met de resultaten uit de vorige deelrapporten. Bij de leenwoorden met een Nederlands foneemsysteem is het juist andersom: daar worden de abstracte leenwoorden eerder verkozen (ten opzichte van hun Nederlandse pendanten) dan de concrete. Vooral dit laatste resultaat is moeilijk te verklaren. Hoogstwaarschijnlijk is het resultaat toe te schrijven aan één item, namelijk trend, waarvan we al in 4.2. zagen dat hetvan alle woorden het hoogst scoorde ten opzichte van zijn Nederlandse alternatief (tendens). In 89% van de gevallen verkoos met trend boven tendens (zie Tabel 1 in Appendix II). Als trend buiten de berekeningen wordt gehouden, verdwijnt het significante verschil voor de Nederlands klinkende woorden.
4.7
Effect van het kenmerk lengte
Uit de vorige deelrapporten bleek dat het Nederlands alternatief niet veel langer mocht zijn dan het Engelse leenwoord om aantrekkelijk te kunnen blijven. Deze factor hebben we ook in het experiment kunnen operationaliseren, waarbij 1 staat voor ‘leenwoord is ongeveer even lang of korter als alternatief’en 2 voor ‘leenwoord is twee of meer lettergrepen langer’. Uit de analyse kwam naar voren dat er een interactie-effect (Df 1, 1339 F 6.745, p = .010) met concreet-/abstractheid bestaat.
10
Figuur 2 Voorkeur voor het leenwoord dan wel het Nederlandse equivalent in samenhang met lengte en concreet-/abstractheid. Estimated Marginal Means of VOORKEUR ,5
,4
,3
LENGTE 1 ,2
2 1
2
CONCRET
De gegevens in Figuur 2 kunnen als volgt worden omschreven. Er is geen aantoonbare invloed van de lengtefactor bij de concrete woorden, maar wel bij de abstracte: het verschil is in de verwachte richting. Zo gauw het Engelse leenwoord langer is dan het Nederlandse equivalent wordt het minder vaak gekozen. 4.8
Effect van het kenmerk overbodigheid
Op basis van de resulaten van het onderzoek in fase 1 verwachtten we dat Engelse woorden die sterk op het Nederlandse equivalent lijken, zouden verdwijnen. De resultaten in Tabel 6 laten zien dat onze gegevens kloppen met de verwachtingen. Er is een zeer krachtig significant effect (Df=1,1483, F=104.736, p=.001). Tabel 6 De relatie tussen het al dan niet hebben van een Nederlands equivalent dat op het Engelse leenwoord lijkt en de voorkeur voor het gebruik van het leenwoord (0 = absolute voorkeur voor het Nederlands, 1 = absolute voorkeur voor het Engels). Gelijkenis van Engelse woord Voorkeur voor het gebruik met Nederlandse equivalent van het Engelse leenwoord Gemiddelde (Standaarddeviatie)
Veel Gelijkenis Geen glijkenis
4.9
.03 (.18) .32 (.46)
De houding tegenover het Engels en Nederlands
In 4.2 en Tabel 1 in Appendix II hebben we gezien dat de leerlingen in maar een kwart van de gevallen kozen voor het Engelse woord. Hieruit zou een vrij negatieve houding tegenover het Engels kunnen worden afgeleid. Uit de antwoorden op de 8 stellingen over het Nederlands en het Engels aan het einde van de vragenlijst (Zie blz. 13 en 14 van Appendix 1) kunnen we afleiden of dit vermoeden terecht is.
11
Drie stellingen (1, 3 en 6) gaan over het Nederlands. Een hoge score op de stellingen is een aanwijzing voor een hoge waardering voor het Nederlands. De stellingen 2, 4, 5, 7 en 8 gaan over het Engels. Voor alle stellingen behalve 7 geldt dat een hoge score samenhangt met een hoge waardering voor het Engels. In Tabel 7 zijn alle stellingen opgenomen met de gemiddelde scores en de standaard deviatie. De antwoorden op stelling 7 zijn ongecodeerd. Voor alle vragen geldt daarom dat hoe dichter het gemiddelde bij de 5 ligt des te meerde leerlingen het Nederlands dan wel het Engels waarderen. Uit Tabel 7 op de volgende bladzijde blijkt duidelijk dat de leerlingen een veel positievere houding tegenover het Nederlands dan tegenover het Engels hebben. De antwoorden op de stellingen over het Nederlands liggen ruim boven de 3 en meestal boven de 4, terwijl de antwoorden op de stellingen over het Engels onder het gemiddelde van 3 liggen en soms zelfs dicht tegen de 2. De voorkeur voor Nederlandse woorden hangt duidelijk samen met een aversie tegen het Engels. Tabel 7 De houding tegenover het gebruik van het Nederlands en het Engels (1 = negatief, 5 = positief) Gemiddelde SD Houding tegenover het Nederlands 1. Nederlandse woorden zijn makkelijk te begrijpen. 3. Nederlandse woorden zijn makkelijk uit te spreken. 6. Je kunt je gevoelens het best in het Nederlands uitdrukken.
4.16 4.25 3.87
.93 .85 1.08
Houding tegenover het Engels 2. Engelse woorden klinken het beste. 4. Engelse woorden drukken het meest precies uit wat ik voel. 5. Als ik Engelse woorden gebruik maak ik meer indruk 7. Wie Engelse woorden gebruikt, stelt zich aan 8. Engelse woorden drukken de betekenis het beste uit.
2.82 2.36 2.09 2.25 2.61
1.12 1.09 1.20 1.27 1.11
4.10 Redenen voor de voorkeur van het Engelse leenwoord dan wel het Nederlandse equivalent We hebben de leerlingen niet alleen gevraagd of ze zelf het liefste het Engelse leenwoord dan wel het dan wel het Nederlandse equivalent wilden gebruiken, maar we hebben ze ook gevraagd hun keuze te beargumenteren. Een inventarisatie van alle argumenten bracht aan het licht dat de keuze van het Nederlandse equivalent met de volgende redenen werd omkleed.
Komt het eerst in me op Is duidelijker voor mensen Is Nederlands We leven in Nederland Het Engels snap ik niet Als je Engels gebruikt ben je een ‘kakker’ Ik heb geen hete aardappel in mijn mond
In de kwart van de gevallen waarin de leerlingen de voorkeur aan het Engelse woord geven, gebruiken ze daarvoor de volgende argumenten.
12
Ik hou van Engels Hoor je meer Meest gebruikt Zo heet het op de TV Korter Makkelijker uit te spreken Klinkt mooier Klinkt interessanter Is het net of ik er meer van afweet
Kortom: het Nederlands wordt gekozen omdat het Nederlands is, duidelijker is en omdat men niet geassocieerd wil worden met het Engels. Als de leerlingen voor het Engels kiezen, doen ze dat omdat anderen het ook doen, vooral mensen met prestige als TV-sterren, en omdat ze er meer indruk mee denken te maken.
5 Conclusies Het primaire doel van het hier gerapporteerde onderzoek was na te gaan of de woordkenmerken die volgens het onderzoek in fase 1 van het LOUT-project Welk Engels idioom kan met succes worden bestreden in het verleden een rol hebben gespeeld bij het verdwijnen van Engelse woorden in de Nederlandse woordenschat, dat ook nog anno 1999 doen. Op grond van ons onderzoek naar de voorkeuren die leerlingen van lbo en mavo aan de dag leggen als ze een geforceerde keuze moeten maken tussen een Engels leenwoord en het Nederlandse equivalent bleek dat een groot deel van die woordkenmerken ook nu nog statistisch significant een zelfde rol spelen.
Woordsoort. Voor Engelse zelfstandige naamwoorden (bij voorbeeld shorts, kidnap, centre) werd minder vaak het Nederlandse equivalent gekozen dan voor Engelse bijvoeglijke naamwoorden (bij voorbeeld crazy, no iron, unfair)(Tabel 4). Overbodigheid. Bij Engelse woorden die sterk op het Nederlandse equivalent lijken (bij voorbeeld hall, trophee, centre) kozen de leerlingen vaker voor het Nederlandse equivalent dan bij leenwoorden waarvan het Nederlandse equivalent niet op het Engelse woord lijkt (bij voorbeeld crazy, practical joke) (Tabel 6). Concreet-/abstractheid. Hiervoor was er een significant effect in combinatie met uitspreekbaarheid. Voor concrete Engelse leenwoorden die bestonden uit klanken die niet voorkomen in het Nederlands (bij voorbeeld producer, gentleman), kozen de leerlingen minder vaak het Nederlandse equivalent dan voor abstracte leenwoorden met een Engelse klankinventaris (bij voorbeeld image, research) (Figuur 1) Lengte. Hiervoor was er een significant effect in combinatie met concreet/abstractheid. Voor Engelse abstracta die twee of meer lettergrepen langer zijn dan het Nederlandse equivalent (bij voorbeeld sophisticated, entertainment) kiest men vaker de Nederlandse tegenhanger dan voor Engelse abstracte leenwoorden die even lang of korter dan het Nederlandse woord zijn (bij voorbeeld unfair, image) (Figuur 2).
Een tweede belangrijk resultaat van ons onderzoek is dat er een relatie is tussen de kennis van de betekenis van een Engels leenwoord en de keuze tussen het Engelse woord dan wel het 13
Nederlandse equivalent. Proefpersonen die de betekenis van een Engels leenwoord niét kennen, zeggen veel vaker het Engelse leenwoord te gebruiken dan proefpersonen die de betekenis van het Engelse leenwoord wél kennen (Tabel 2). Gebrek aan kennis over het Engels lijkt hand in hand te gaan met de populariteit ervan. De onkunde is overigens niet mis. Een aantal van de betekenisomschrijvingen zijn te mooi om de lezer te onthouden. Blazer Crazy Entertainment Foundation Gentleman Image Research Sophisticated Strapless
afstandbediening, ketting, instrument, luchtballon, laserpistool verslaafd werken met computers fantasie jonge heer energie, hersenen, gezondheid, uiterlijk vuilnis lelijk, hysterisch, stiekem, agressief, moeilijk hoerig
Een derde belangrijk resultaat is de relatie tussen uitspraak en voorkeur voor het Nederlandse woord. Leerlingen die zeggen de Nederlandse uitspraak van een Engels woord te gebruiken, hebben significant vaker een voorkeur voor het Engelse woord dan leerlingen die zeggen het woord op zijn Engels uit te spreken (Tabel 3). Dit is een indicatie dat mensen die het Engelse woord op zijn Nederlands uitspreken het als een Nederlands woord zien.. Niet het minst belangrijke dat tenslotte uit ons onderzoek naar voren is gekomen, is dat de veranglisering niet zo heel groot is. Onze proefpersonen kiezen in maar een kwart van de gevallen voor het Engelse woord en hun houding tegenover het gebruik van het Engels is veel negatiever dan tegenover het gebruik van het Nederlands (Tabel 7).
6 Aanbevelingen Wat kan de Stichting LOUT nu met de resultaten van dit onderzoek doen om het onnodig gebruik van het Engels te bestrijden? Wij denken dat zij zich ten eerste moet realiseren dat de strijd die gevoerd moet worden misschien wel minder groot is dan zij denkt: in slechts een kwart van de gevallen zeggen onze proefpersonen dat ze liever het Engelse leenwoord dan het Nederlandse equivalent willen gebruiken en hun houding tegenover het Engels is negatief. Als de stichting toch het onnodig gebruik van het Engels wil bestrijden dan kan dat via twee wegen: de taalkundige weg en de sociale. Voor beide kan gebruik gemaakt worden van de resultaten van het hier gepresenteerde onderzoek. Voor de strijd langs de taalkundige weg betekent dit het volgende: Tegen Engelse Zelfstandige naamwoorden moet men harder strijden dan tegen Engelse bijvoeglijke naamwoorden. Tegen concrete Engelse woorden met klanken die voor een moedertaalspreker van het Nederlands moeilijk zijn uit te spreken, moet men harder strijden dan tegen abstracte woorden met klanken. die voor een moedertaalspreker van het Nederlands makkelijk zijn uit te spreken. Tegen Engelse abstracta die even lang of korter zijn dan het Nederlandse equivalent, moet men harder strijden dan tegen Engelse abstracta waarvan het Nederlandse equivalent twee of meer lettergrepen langer is.
14
Heeft een Engels leenwoord nagenoeg dezelfde vorm als het Nederlandse equivalent, dan hoeft men geen strijd te voeren omdat het Engelse woord waarschijnlijk van zelf verdwijnt. Wordt een Engels leenwoord op zijn Nederlands uitgesproken, dan kiest men er vaker voor dan wanneer het op zijn Engels wordt uitgesproken. Dat betekent dat men moet proberen het leenwoord al aan de poort van het Nederlands te weren door zo gauw het zijn intrede doet een Nederlands equivalent aan te bieden en/of ervoor te zorgen dat het op zijn Engels uitgesproken wordt. Kennis van de betekenis van een Engelse woord hangt samen met de voorkeur voor het Nederlandse woord. Leer mensen daarom de betekenis van het woord. Een Engelse uitspraak van het Engelse leenwoord hangt samen met een voorkeur voor het Nederlandse woord. Leer mensen daarom de juiste Engelse uitspraak. De stichting LOUT zou met het bovenstaande rekening kunnen houden in haar rubriek Andere woorden voor... in Onze Taal door wedstrijden uit te schrijven voor Engelse woorden die voldoen aan de hierboven geschetste criteria. Bij de keuze van Nederlandse equivalenten zou de stichting ervoor moeten zorgen dat het Nederlandse woord minstens twee lettergrepen korter is dan het Engelse. De betekenisomschrijving van de woorden die nu altijd al in de rubriek staat, moet beslist gehandhaafd worden en de stichting zou kunnen overwegen daar een omschrijving van de Engelse uitspraak aan toe te voegen. Voor de bestrijding van het anglicisme langs de sociale weg willen wij op twee mogelijkheden wijzen. Onze proefpersonen zeggen vaak dat zij een voorkeur voor het Engels hebben omdat ook op TV en radio Engels wordt gebruikt. Voor de jeugd hebben deze media een voorbeeldfunctie. Indien de Stichting LOUT ervoor zou kunnen zorgen dat er minder Engels op TV en radio wordt gebruikt, zou dit een positief effect op de teloorgang van het anglicisme kunnen hebben. Wij realiseren ons echter dat het erg moeilijk is om invloed uit te oefenen op de media, maar met de Groenman-Taalprijs is LOUT natuurlijk al een eind op weg. Het Engels wordt volgens de door ons onderzochte leerlingen ook gebruikt omdat het interessant klinkt, je er meer indruk mee maakt. Als de Stichting LOUT het Engels van dat aura zou kunnen afhelpen, is er kans dat het minder zal worden gebruikt. Te denken valt bij voorbeeld aan reclamecampagnes zoals de Stichting Ideële Reclame (SIRE) die een aantal jaren geleden heeft gevoerd tegen het gebruik van moeilijke woorden in het Nederlands. Tenslotte kruisen de taalkundige en sociale weg elkaar in de persoon van de docent Engels. We hebben gezien dat leerlingen die een voorkeur voor het Engelse woord hadden, de betekenis ervan niet kenden en het woord op zijn Nederlands uitspraken. Onwetendheid ging hand in hand met een voorkeur voor het Engels. Wie kan de leerling het beste leren wat een Engels woord betekent en hoe het in het Engels moet worden uitgesproken? De leraar of lerares Engels. De Stichting LOUT zou kunnen overwegen voor docenten Engels een aantal lessen te laten schrijven over Engelse woorden in het Nederlands. Hierin zou aandacht moeten worden besteed aan de uitspraak en betekenis van Engelse leenwoorden en de Nederlandse equivalenten. Verder zouden de argumenten voor en tegen het gebruik van het Engels er – liefst op ludieke wijze – in moeten worden afgewogen. De beste bondgenoot in de strijd tegen het anglicisme zou wel eens de docent Engels kunnen zijn.
15
Noten Wij danken Inge Gijsbers voor haar hulp bij het uitvoeren van de experimenten.
Bibliografie Van Dale goort woordenboek der Nederlandse taal 1999. Dertiende herziene uitgave door prof. Dr. Guido Geerts en drs. Ton den Boon. Van Dale Lexicographie. Utrecht-Antwerpen. Gerritsen, Marinel, Korzilius, Hubert, Van Meurs, Frank & Gijsbers, Inge 1999. Engels in commercials op e Nederlandse televisie. Frequentie, uitspraak, attitude en begrip. Tijdschrift voor Communicatiewetenschap 27, 2, 167-186. Vooys, C.G.N. de 1951. Engelse invloed op de Nederlandse woordvoorraad. Verhandelingen KNAW, Afdeling Letteren NR 57, nr. 5. Amsterdam. Withagen, Virgie & Boves, Tom 1991. Sales manager of verkoopleider. Gaat het anglicisme teloor? Onze Taal 60,6. Zandvoort, R.W 1964. English in the Netherlands. A story in linguistic infiltration. Groningen.
16
Appendix I De vragenlijst
Enquête
Persoonlijke gegevens
Leeftijd
: ……………………………………………………..
Sekse
: man / vrouw (doorhalen wat niet van toepassing is)
Gesproken taal thuis: ………………………………………………. Opleiding
: ……………………………………………………..
************NIET DOORBLADEREN*********
17
Deel I Dit gedeelte bestaat uit twee onderdelen: A en B. Eerst maak je onderdeel A en vervolgens onderdeel B. Lees eerst de instructie van onderdeel A.
A Hieronder zie je een aantal zinnen waarin woorden vetgedrukt staan. Deze woorden worden dadelijk op 2 verschillende manieren uitgesproken. Jij moet aangeven hoe je het woord zelf zou uitspreken in de zin. Omcirkel de letter met de volgens jou correcte uitspraak. UITSPRAAK 1. De shorts van de melkboer liggen in zijn winkel.
A
B
2. De twee meisjes droomden van een winkeltje in foundation.
A
B
3. Dit shirt was sterk afgeprijsd.
A
B
4. Mijn baas vreesde een kidnap.
A
B
5. Op de markt vond ik een leuke blazer.
A
B
6. De moeder van Jan was trots op zijn trophee.
A
B
7. De hall was mooi verlicht.
A
B
8. Zij mocht van haar moeder geen strapless jurk aan.
A
B
9. Hij was crazy van snoep.
A
B
10. Voor zo’n sophisticated dame moet je oppassen.
A
B
11. Maria wil producer worden.
A
B
12. Een gentleman doet zoiets niet.
A
B
13. Rolschaatsen is goed voor je image.
A
B
14. Na de practical joke van zijn collega’s nam Geert ontslag.
A
B
15. Zo’n opmerking is unfair tegenover je jongste broer.
A
B
16. Had jij ooit van no iron lakens gehoord?
A
B
17. Veel jongeren willen uitgaan in het centre.
A
B
18. Meisjes zijn gevoeliger voor zo’n trend.
A
B
18
19. Haar vader werkt op de afdeling research.
A
B
20. Joop houdt meer van entertainment dan van sport.
A
B
******************************************************************* Lees nu de instructie van onderdeel B. *******************************************************************
B Nu krijg je dezelfde woorden weer te zien. Geef eerst aan wat het vetgedrukte woord volgens jou betekent. Je kunt een ander woord kiezen of een omschrijving. Dan is het de bedoeling dat je aangeeft hoe zeker je bent van je antwoord Daarna moet je het woord opschrijven dat je zelf zou gebruiken. Let op: het gaat niet om een goed of fout antwoord, vul het woord in wat het eerst in je op komt. Om het te verduidelijken zie je hieronder een voorbeeld.
Voorbeeldzin:
1. We hebben een flat voor hem gehuurd. Nederlandse betekenis:
woongelegenheid in een hoog gebouw…………
Hoe zeker ben je van je antwoord: niet zeker 1= 2= 3= 4= 5=
1
2
3
4
5
geheel zeker
niet zeker onzeker weet niet zeker geheel zeker
Welk woord zou je zelf gebruiken: appartement……………………………
*********************************************************** Nu begint het experiment ***********************************************************
19
1. De shorts van de melkboer liggen in zijn winkel. Nederlandse betekenis: …………………………………………………
Hoe zeker ben je van je antwoord: niet zeker
1
2
3
4
5
geheel zeker
Welk woord zou je zelf gebruiken: ………………………………………
2. De twee meisjes droomden van een winkeltje in foundation. Nederlandse betekenis: …………………………………………………
Hoe zeker ben je van je antwoord: niet zeker
1
2
3
4
5
geheel zeker
Welk woord zou je zelf gebruiken: ………………………………………
3. Dit shirt was sterk afgeprijsd. Nederlandse betekenis: …………………………………………………
Hoe zeker ben je van je antwoord: niet zeker
1
2
3
4
5
geheel zeker
Welk woord zou je zelf gebruiken: ………………………………………
4. Mijn baas vreesde een kidnap. Nederlandse betekenis: …………………………………………………
Hoe zeker ben je van je antwoord: niet zeker
1
2
3
4
5
geheel zeker
20
Welk woord zou je zelf gebruiken: ……………………………………… 5. Op de markt vond ik een leuke blazer. Nederlandse betekenis: …………………………………………………
Hoe zeker ben je van je antwoord: niet zeker
1
2
3
4
5
geheel zeker
Welk woord zou je zelf gebruiken: ………………………………………
6. De moeder van Jan was trots op zijn trophee. Nederlandse betekenis: …………………………………………………
Hoe zeker ben je van je antwoord: niet zeker
1
2
3
4
5
geheel zeker
Welk woord zou je zelf gebruiken: ………………………………………
7. De hall was mooi verlicht. Nederlandse betekenis: …………………………………………………
Hoe zeker ben je van je antwoord: niet zeker
1
2
3
4
5
geheel zeker
Welk woord zou je zelf gebruiken: ………………………………………
8. Zij mocht van haar moeder geen strapless jurk aan. Nederlandse betekenis: …………………………………………………
Hoe zeker ben je van je antwoord: niet zeker
1
2
3
4
5
geheel zeker
21
Welk woord zou je zelf gebruiken: ……………………………………… 9. Hij was crazy van snoep. Nederlandse betekenis: …………………………………………………
Hoe zeker ben je van je antwoord: niet zeker
1
2
3
4
5
geheel zeker
Welk woord zou je zelf gebruiken: ……………………………………… 10. Voor zo’n sophisticated dame moet je oppassen. Nederlandse betekenis: …………………………………………………
Hoe zeker ben je van je antwoord: niet zeker
1
2
3
4
5
geheel zeker
Welk woord zou je zelf gebruiken: ………………………………………
11. Maria wil producer worden. Nederlandse betekenis: …………………………………………………
Hoe zeker ben je van je antwoord: niet zeker
1
2
3
4
5
geheel zeker
Welk woord zou je zelf gebruiken: ………………………………………
12. Een gentleman doet zoiets niet. Nederlandse betekenis: …………………………………………………
Hoe zeker ben je van je antwoord: niet zeker
1
2
3
4
5
geheel zeker
22
Welk woord zou je zelf gebruiken: ……………………………………… 13. Rolschaatsen is goed voor je image. Nederlandse betekenis: …………………………………………………
Hoe zeker ben je van je antwoord: niet zeker
1
2
3
4
5
geheel zeker
Welk woord zou je zelf gebruiken: ……………………………………… 14. Na de practical joke van zijn collega’s nam Geert ontslag. Nederlandse betekenis: …………………………………………………
Hoe zeker ben je van je antwoord: niet zeker
1
2
3
4
5
geheel zeker
Welk woord zou je zelf gebruiken: ……………………………………… 15. Zo’n opmerking is unfair tegenover je jongste broer. Nederlandse betekenis: …………………………………………………
Hoe zeker ben je van je antwoord: niet zeker
1
2
3
4
5
geheel zeker
Welk woord zou je zelf gebruiken: ………………………………………
16. Had jij ooit van no iron lakens gehoord? Nederlandse betekenis: …………………………………………………
Hoe zeker ben je van je antwoord: niet zeker
1
2
3
4
5
geheel zeker
23
Welk woord zou je zelf gebruiken: ……………………………………… 17. Veel jongeren willen uitgaan in het centre. Nederlandse betekenis: …………………………………………………
Hoe zeker ben je van je antwoord: niet zeker
1
2
3
4
5
geheel zeker
Welk woord zou je zelf gebruiken: ……………………………………… 18. Meisjes zijn gevoeliger voor zo’n trend. Nederlandse betekenis: …………………………………………………
Hoe zeker ben je van je antwoord: niet zeker
1
2
3
4
5
geheel zeker
Welk woord zou je zelf gebruiken: ………………………………………
19. Haar vader werkt op de afdeling research. Nederlandse betekenis: …………………………………………………
Hoe zeker ben je van je antwoord: niet zeker
1
2
3
4
5
geheel zeker
Welk woord zou je zelf gebruiken: ………………………………………
20. Joop houdt meer van entertainment dan van sport. Nederlandse betekenis: …………………………………………………
Hoe zeker ben je van je antwoord: niet zeker
1
2
3
4
5
geheel zeker
24
Welk woord zou je zelf gebruiken: ……………………………………… Deel 2 Dit gedeelte bestaat weer uit twee onderdelen: A en B. Eerst maak je onderdeel A en vervolgens onderdeel B. Lees eerst de instructie van onderdeel A.
A In dit gedeelte vind je weer dezelfde zinnen met vetgedrukte woorden als in het eerste gedeelte. Het verschil is dat het Nederlandse woord er nu wel bij staat. Wil je zeggen welk van de twee woorden jij zou gebruiken en waarom?
Voorbeeldzin:
1. We hebben een flat / appartement voor hem gehuurd. Omcirkel het woord dat je zelf zou gebruiken Waarom?:……………………………………………………………………………….
************************************************************ Nu begint het experiment ************************************************************
25
1. De shorts / korte broek van de melkboer liggen in zijn winkel. Omcirkel het woord dat je zelf zou gebruiken Waarom?:………………………………………………………………………………..
2. De twee meisjes droomden van een winkeltje in foundation / lingerie. Omcirkel het woord dat je zelf zou gebruiken Waarom?:………………………………………………………………………………..
3. Dit shirt / hemd was sterk afgeprijsd. Omcirkel het woord dat je zelf zou gebruiken Waarom?:………………………………………………………………………………..
4. Mijn baas vreesde een kidnap / ontvoering. Omcirkel het woord dat je zelf zou gebruiken Waarom?:……………………………………………………………………………….. 5. Op de markt vond ik een leuke blazer / ongevoerd herenjasje. Omcirkel het woord dat je zelf zou gebruiken Waarom?:………………………………………………………………………………..
6. De moeder van Jan was trots op zijn trophee / trofee. Omcirkel het woord dat je zelf zou gebruiken Waarom?:………………………………………………………………………………..
7. De hall / hal was mooi verlicht. Omcirkel het woord dat je zelf zou gebruiken Waarom?:………………………………………………………………………………..
26
8. Zij mocht van haar moeder geen strapless / zonder schouderbandjes jurk aan. Omcirkel het woord dat je zelf zou gebruiken Waarom?:………………………………………………………………………………..
9. Hij was crazy / gek van snoep. Omcirkel het woord dat je zelf zou gebruiken Waarom?:……………………………………………………………………………….. 10. Voor zo’n sophisticated / verfijnde dame moet je oppassen. Omcirkel het woord dat je zelf zou gebruiken Waarom?:………………………………………………………………………………..
11. Maria wil producer / producent worden. Omcirkel het woord dat je zelf zou gebruiken Waarom?:………………………………………………………………………………..
12. Een gentleman / heer doet zoiets niet. Omcirkel het woord dat je zelf zou gebruiken Waarom?:………………………………………………………………………………..
13. Rolschaatsen is goed voor je image / imago. Omcirkel het woord dat je zelf zou gebruiken Waarom?:……………………………………………………………………………….. 14. Na de practical joke / poets van zijn collega’s nam Geert ontslag. Omcirkel het woord dat je zelf zou gebruiken Waarom?:………………………………………………………………………………..
27
15. Zo’n opmerking is unfair / oneerlijk tegenover je jongste broer. Omcirkel het woord dat je zelf zou gebruiken Waarom?:………………………………………………………………………………..
16. Had jij ooit van no iron / strijkvrij lakens gehoord? Omcirkel het woord dat je zelf zou gebruiken Waarom?:………………………………………………………………………………..
17. Veel jongeren willen uitgaan in het centre / centrum. Omcirkel het woord dat je zelf zou gebruiken Waarom?:……………………………………………………………………………….. 18. Meisjes zijn gevoeliger voor zo’n trend / tendens. Omcirkel het woord dat je zelf zou gebruiken Waarom?:………………………………………………………………………………..
19. Haar vader werkt op de afdeling research / onderzoek. Omcirkel het woord dat je zelf zou gebruiken Waarom?:………………………………………………………………………………..
20. Joop houdt meer van entertainment / vermaak dan van sport. Omcirkel het woord dat je zelf zou gebruiken Waarom?:………………………………………………………………………………..
******************************************************************* Lees nu de instructie van onderdeel B. *******************************************************************
28
B Tot slot krijg je nog een aantal uitspraken te zien. Je moet aangeven of je het met de uitspraak eens of oneens bent.
Voorbeeld: Ik vind het leuk om naar school te gaan. geheel mee oneens 1= 2= 3= 4= 5=
1
2
3
4
5
geheel mee eens
geheel mee oneens oneens weet niet eens geheel mee eens
************************************************************************
Nu begint het experiment ************************************************************************
1. Nederlandse woorden zijn makkelijk te begrijpen. geheel mee oneens
1
2
3
4
5
geheel mee eens
4
5
geheel mee eens
2. Engelse woorden klinken het beste. geheel mee oneens
1
2
3
3. Nederlandse woorden zijn makkelijk uit te spreken. geheel mee oneens
1
2
3
4
5
geheel mee eens
4. Engelse woorden drukken het meest precies uit wat ik voel. geheel mee oneens
1
2
3
4
5
geheel mee eens
5. Als ik Engelse woorden gebruik maak ik meer indruk. geheel mee oneens
1
2
3
4
5
geheel mee eens
29
6. Je kunt je gevoelens het best in het Nederlands uitdrukken. geheel mee oneens
1
2
3
4
5
geheel mee eens
5
geheel mee eens
7. Wie Engelse woorden gebruikt, stelt zich aan. geheel mee oneens
1
2
3
4
8. Engelse woorden drukken de betekenis het beste uit. geheel mee oneens
1
2
3
4
5
geheel mee eens
Nog een laatste vraag: Rapportcijfer voor Engels: ………………………………………… Rapportcijfer voor Nederlands: ……………………………………
****************EINDE ENQUÊTE*************** ************************Bedankt voor je medewerking!********************
30
Appendix II Ruwe data Tabel 1 Voorkeur voor Engels dan wel het Nederlandse woord Woord
Shorts Foundation Shirt Kidnap Blazer Trophee Hall Producer Gentleman Image Centre Trend Research Entertainment Practical Joke Strapless Crazy Sophisticated Unfair No iron Totaal
Voorkeur Engels N 15 3 45 11 53 4 0 45 16 36 2 77 17 35 34 33 8 2 3 5 444 24%
Voorkeur Nederlands N 77 89 47 81 36 88 92 47 75 56 90 10 75 55 54 57 84 83 89 83 1368
31
Tabel 2 De juiste betekenis van het Engelse woord en de keuze voor het Engelse woord Engels woord
% dat betekenis juist weergeeft
% dat voorkeur voor Engels heeft
Shorts Foundation shirt kidnap blazer trophee hall strapless crazy sophisticated producer gentleman image practical joke unfair no iron centre trend research entertainment
38% 4% 79% 99% 35% 98% 96% 18% 100% 10% 70% 81% 53% 94% 93% 6% 90% 91% 73% 52%
16% 3% 49% 12% 60% 4% 0% 37% 9% 2% 49% 18% 39% 39% 3% 6% 2% 88% 18% 39%
32
Tabel 3 De zelf gerapporteerde uitspraak van het Engelse woord en de voorkeur voor het Engelse woord boven het Nederlandse Engels woord
% dat kiest voor Engelse uitspraak
% dat voorkeur voor Engels heeft
Shorts Foundation Shirt Kidnap Blazer Trophee Hall Strapless Crazy Sophisticated Producer Gentleman Image Practical joke Unfair no iron Centre Trend Research Entertainment
35% 62% 72% 86% 8% 25% 9% 73% 72% 40% 22% 98% 84% 46% 72% 75% 31% 13% 55% 14%
16% 3% 49% 12% 60% 4% 0% 37% 9% 2% 49% 18% 39% 39% 3% 6% 2% 88% 18% 39%
33