SiBO Schoolloopbanen in het BasisOnderwijs Dekenstraat 2 B – 3000 Leuven
Longitudinaal onderzoek in het basisonderwijs Oudervragenlijst schooljaar 2002-2003 T. Reynders, I. Van Heddegem, I. Nicaise & J. Van Damme
Promotoren directiecomité: J. Van Damme, P. Ghesquière, I. Nicaise, P. Onghena & P. Van Petegem Overige promotoren: F. Daems, R. Janssen, F. Laevers, M. Valcke, L. Verschaffel & K. Verschueren
Onderzoek in opdracht van de Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming, in het kader van het programma ‘Steunpunten voor Beleidsrelevant Onderzoek’
2004 LOA-rapport nr. 22
Voor meer informatie omtrent deze publicatie: Steunpunt LOA, Unit Onderwijsloopbanen Auteur: T. Reynders, I. Van Heddegem, I. Nicaise & J. Van Damme Adres: Tel.: Fax: E-mail:
Dekenstraat 2, 3000 Leuven +32 16 32 57 58 of +32 16 32 57 47 +32 16 32 58 59
[email protected]
Website: http://www.steunpuntloopbanen.be
Copyright (2004)
Steunpunt LOA p/a E. Van Evenstraat 2e, 3000 Leuven
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvuldigd en/of openbaar gemaakt zonder uitdrukkelijk te verwijzen naar de bron. No material may be made public without an explicit reference to the source.
II
Inhoudstafel Inhoudstafel ........................................................................................................ III Inleiding .............................................................................................................. 1 1. Inhoudelijk kader ............................................................................................... 3 1.1 Kenmerken van het kind en het gezin .................................................................... 3 1.1.1 Economische kenmerken .............................................................................. 3 1.1.2 Culturele kenmerken ................................................................................... 3 1.1.3 Sociale kenmerken...................................................................................... 5 1.1.4 Socio-economische status van het gezin (SES) ..................................................... 6 1.1.5 Individuele kenmerken................................................................................. 6 1.1.5.1 Fysieke kenmerken en opvang................................................................... 7 1.1.5.2 Cognitieve kenmerken ............................................................................ 7 1.1.5.3 Sociaal-emotioneel functioneren ............................................................... 7 1.2 Relaties tussen gezin en school............................................................................ 8 1.2.1 Schoolbetrokkenheid ................................................................................... 8 1.2.2 Schoolkeuzemotieven .................................................................................. 8 2. Operationalisatie.............................................................................................. 11 2.1 Kenmerken van het kind en het gezin ................................................................... 11 2.1.1 Socio-economische status ............................................................................ 11 2.1.2 Culturele kenmerken .................................................................................. 13 2.1.2.1 Etnische achtergrond ............................................................................ 13 2.1.2.2 Thuistaal ........................................................................................... 14 2.1.2.3 Levensbeschouwing .............................................................................. 14 2.1.2.4 Cultuurparticipatie en vrijetijdsbesteding ................................................... 15 2.1.2.5 Linguïstisch kapitaal, interesse voor de actualiteit en mediavoorkeuren ............... 15 2.1.2.6 Cultuur-pedagogisch klimaat van het gezin .................................................. 18 2.1.3 Sociale kenmerken..................................................................................... 18 2.1.3.1 Gezinsstructuur en -samenstelling............................................................. 19 2.1.3.2 Sociale integratie en leefwereld ............................................................... 19 2.1.4 Individuele kenmerken................................................................................ 21 2.1.4.1 Fysieke gegevens en opvang .................................................................... 21 2.1.4.2 Cognitieve kenmerken van het kind ........................................................... 22 2.1.4.3 Sociaal-emotionele kenmerken van het kind................................................. 24 2.2 Relaties tussen gezin en school........................................................................... 26 2.2.1 Schoolbetrokkenheid .................................................................................. 26 2.2.2 Schoolkeuzemotieven ................................................................................ 27 2.3 Wat hebben we (niet) opgenomen? ...................................................................... 27 2.3.1 Overzicht van de opgenomen variabelen en schalen............................................. 27 2.3.2 Niet opgenomen schalen en variabelen ............................................................ 28 2.4 Besluit ........................................................................................................ 29
III
3. Betrouwbaarheids- en validiteitsgegevens .............................................................. 31 3.1 Statistische kenmerken van de (sub)schalen en items................................................ 32 3.1.1 Culturele kenmerken van het gezin................................................................. 32 3.1.1.1 Linguïstisch kapitaal ............................................................................. 32 3.1.1.2 Interesse voor de actualiteit.................................................................... 33 3.1.2 Sociale vaardigheden van het kind.................................................................. 33 3.1.2.1 Prosociaal gedrag ................................................................................. 33 3.1.2.2 Agressief gedrag .................................................................................. 34 3.1.2.3 Hyperactief-Afleidbaar gedrag ................................................................. 35 3.1.2.4 Asociaal gedrag ................................................................................... 35 3.1.2.5 Bezorgd-angstig gedrag .......................................................................... 36 3.1.2.6 Integratie - populariteit ......................................................................... 37 3.1.3 Cognitieve mogelijkheden van het kind............................................................ 37 3.1.3.1 Inschatting van het huidig en toekomstig cognitief niveau van het kind ................ 37 3.1.3.2. Inschatting van de huidige en toekomstige zorgbehoefte van het kind................. 39 3.1.3.3. Wensen met betrekking tot de toekomstige schoolloopbaan............................. 39 3.1.4 Schoolwelbevinden .................................................................................... 40 3.1.5 Schoolbetrokkenheid .................................................................................. 41 3.1.5.1 Goede informatieverstrekking .................................................................. 41 3.1.5.2 Negatieve contacten ............................................................................. 41 3.1.5.3 Actieve betrokkenheid........................................................................... 42 3.1.5.4. Factoranalyse op ‘schoolbetrokkenheid’ .................................................... 43 3.2 Samenhangen tussen de schalen onderling ............................................................. 45 4. Besluit ........................................................................................................... 47 Bibliografie......................................................................................................... 51 Bijlage 1: Oudervragenlijst ..................................................................................... 55 Bijlage 2: Frequentieverdelingen ............................................................................. 75
IV
Inleiding In dit rapport bespreken we de ontwikkeling van de oudervragenlijst. Deze vragenlijst kadert in het onderzoek naar de schoolloopbanen van kinderen doorheen het basisonderwijs (SiBO-onderzoek). Doel van dit onderzoek is het beschrijven en verklaren van (verschillen in) de ontwikkeling van leerlingen en hun schoolloopbaan vanaf het kleuteronderwijs tot het einde van het lager onderwijs. Om dit doel te bereiken trachten we in het SiBO-onderzoek een zo volledig mogelijk beeld te krijgen van het kind en de context waarin het opgroeit, zowel thuis als op school. De oudervragenlijst richt zich in de eerste plaats op het thuismilieu van het kind en bevraagt zowel kenmerken van het gehele gezin als eigenschappen van de ouders en het individuele kind. Globaal gezien kunnen in de verklaring van de ontwikkeling en schoolloopbanen van kinderen twee benaderingen onderscheiden worden. De eerste, de kapitaalbenadering, verklaart verschillen tussen leerlingen op basis van een bepaalde soort en hoeveelheid ‘kapitaal’ dat zij bezitten. De uitkomsten bij leerlingen worden zo ‘geproduceerd’ door een combinatie van (een gebrek aan) verscheidene kapitalen. Een tweede invalshoek is de relationele benadering. Het uitgangspunt van deze benadering is dat uitkomsten bij leerlingen de resultante zijn van een interactie tussen verschillende actoren, waarbij synergie of storingen kunnen optreden, al naargelang de kwaliteit van de relaties. In het SiBO-onderzoek trachten we beiden benaderingen te onderzoeken en te integreren. De oudervragenlijst informeert hoofdzakelijk naar het kapitaal van de leerling en het gezin, maar peilt daarnaast ook naar informatie over de kwaliteit van de relaties, namelijk de relaties van het kind en ouders met de school. De oudervragenlijst is dan ook complementair met de andere instrumenten in het SiBO-onderzoek. Zo verzamelen we met de oudervragenlijst informatie over het kind in zijn/haar thuissituatie, daar waar bijvoorbeeld de leerlingvragenlijst inlichtingen over de leerling in de context op school bevraagt. Ook wat de relaties betreft, polsen we met de oudervragenlijst naar de ‘kant’ van de ouders in deze verhouding, daar waar we in de leerlingvragenlijst, de leerkrachtvragenlijst en de directievragenlijst naar de mening van de school over deze interacties peilen. We bespreken in dit rapport de inhoud en de methodologische kwaliteit van de oudervragenlijst. In een eerste hoofdstuk gaan we in op het inhoudelijk kader dat als basis diende voor de keuze van variabelen. De structuur zal opgebouwd zijn rond de twee hierboven beschreven benaderingen, die we dan nader toelichten. In het tweede hoofdstuk concretiseren we de inhoudelijke opbouw van de vragenlijst. Hierbij beschrijven we alle variabelen en de manier waarop we deze operationaliseren. We vertrekken indien mogelijk van bestaande instrumenten die voldoende psychometrisch zijn onderbouwd of kunnen worden onderbouwd. Een aantal instrumenten die we in de oudervragenlijst opnamen, werden - weliswaar mits enkele aanpassingen – ook opgenomen in de kleutervragenlijst. Zodoende kunnen oordelen over kinderen van ouders en leerkrachten worden vergeleken en kunnen meer betrouwbare uitspraken worden gedaan. In het derde hoofdstuk tenslotte gaan we in op de gegevens die resulteren uit de afname van de vragenlijst in de derde kleuterklas. We bekijken de statistische kenmerken van de items en de schalen en de samenhangen tussen de schalen in functie van de betrouwbaarheid en validiteit.
1
2
1. Inhoudelijk kader In de variabelen met betrekking tot het ruime thuismilieu van het kind die de schoolloopbanen van kinderen kunnen verklaren, kunnen we twee dimensies onderscheiden - de kapitaal- en de relatiedimensie - volgens dewelke we dit hoofdstuk opdelen. Op het gebied van het kapitaal is Pierre Bourdieu (1989) één van de meest vooraanstaande auteurs. Hij stelt dat kapitaal kan optreden in drie fundamentele gedaanten: het economisch, cultureel en sociaal kapitaal. Onderling vertonen deze soorten kapitalen echter wel een zekere samenhang. Omdat ons inziens kapitaal – alsook andere synoniemen als vermogen of hulpbronnen - een vrij economische bijklank heeft, verkiezen we om in plaats van de term ‘kapitaal’ te gebruiken, te spreken over de (economische, culturele en sociale) ‘kenmerken’ van het kind en het gezin. Naast economische, culturele en sociale kenmerken, voegen wij er nog een vierde categorie aan toe, namelijk een aantal ‘resterende’ individuele kenmerken van het kind, die worden opgesplitst in fysieke, cognitieve en sociaal-emotionele kenmerken. Wat de relatie dimensie betreft, zullen we in de oudervragenlijst vooral naar de verhoudingen tussen ouders en school vragen.
1.1 Kenmerken van het kind en het gezin Zoals hierboven al aangehaald, zijn de economische, culturele en sociale kenmerken van een persoon of gezin niet altijd zo makkelijk van elkaar te scheiden. Een bepaald kenmerk kan immers op alledrie de vlakken een bepaalde uitwerking hebben. Wanneer we de verschillende elementen van de oudervragenlijst hieronder indelen, kan deze classificatie dan ook wel eens enigszins arbitrair lijken. De reden waarom we dan ook nog een vierde type van kenmerken, de individuele, bijvoegen is dat we deze kenmerken moeilijk onder één van de andere types konden onderbrengen. Deze algemene gegevens beïnvloeden en worden beïnvloed door de andere kenmerken, maar kunnen er niet altijd als dusdanig worden ondergebracht. Na de bespreking van de economische, culturele en sociale kenmerken, maken we nog even plaats om het concept ‘socio-economische status’ toe te lichten.
1.1.1 Economische kenmerken Met economische kenmerken worden de financiële middelen – gelinkt aan de tewerkstellingssituatie – van een persoon of een gezin bedoeld. Het economisch kapitaal is volgens Bourdieu onmiddellijk in geld omzetbaar en kan worden geïnstitutionaliseerd in de vorm van eigendomsrechten. Bijgevolg behoort ook onroerend goed tot het economisch kapitaal. In de oudervragenlijst zullen we met betrekking tot de economische kenmerken concreet vragen naar het inkomen, de tewerkstellingssituatie en de financiële toestand van het gezin, alsook naar het bezit van bepaalde onroerende goederen.
1.1.2 Culturele kenmerken Het cultureel kapitaal kan volgens Bourdieu in drie verschillende vormen optreden. In belichaamde staat komt het voor onder de gedaante van duurzame disposities van het organisme. Een voorbeeld
3
hiervan is geletterdheid. In geobjectiveerde en meer tastbare staat verstaat hij onder cultureel kapitaal de verschillende cultuurgoederen die een persoon of gezin kan bezitten. Voorbeelden hiervan zijn boeken of schilderijen. De laatste vorm is die van de geïnstitutionaliseerde staat, waaronder onder meer het schooldiploma wordt verstaan. Het cultureel kapitaal wordt niet verworven op school, maar in het gezin. Volgens Bourdieu kunnen ongelijke onderwijskansen van kinderen uit de verschillende sociale milieus herleid worden tot verschillen in cultureel kapitaal (Wielemans, 2000). In verscheidene onderzoeken worden de culturele kenmerken van een gezin vaak verengd tot de opleiding van de ouders. Wij verkiezen echter om niet enkel deze geïnstitutionaliseerde vorm van cultuur te bevragen, maar ook de etniciteit, thuistaal en andere aanwezige culturele competenties, praktijken en voorkeuren (de belichaamde staat) alsook de aanwezigheid van bepaalde cultuurgoederen (de geobjectiveerde staat). Concreet gaat het dan bijvoorbeeld over de cultuurparticipatie, de vrijetijdsbesteding, de interesse voor de actualiteit, het cultuur-pedagogisch klimaat (allen de belichaamde staat) en het ‘linguïstisch vermogen’ van het gezin (zowel de belichaamde als de geobjectiveerde staat). Een belangrijk cultureel gezinsaspect betreft de etnische achtergrond. Jongeren met een vreemde nationaliteit starten in Vlaanderen in het basisonderwijs vaker met vertraging en doen opvallend langer over hun lagereschoolloopbaan dan hun Belgische leeftijdsgenootjes (Schryvers, Lagrou & Van De Velde, 2002, p. 38-39). PRIMA-analyses rond dit onderwerp tonen aan dat het opleidingsniveau van de allochtone ouders en het daarmee samenhangend ouderlijk gedrag een invloed hebben op het aanvangsniveau rekenen en taal bij de start in het lager onderwijs. Een laag opleidingsniveau van de ouders en de andere cultuur hangen samen met een geringe instructieve kwaliteit van de opvoeding. Onderzoek van Schryvers e.a. (2002, p. 173-174) toont aan dat van alle beschouwde leerlingkenmerken – etnische herkomst, generatie, thuistaal, opleidingsniveau van de moeder en tewerkstellingssituatie van de ouders – etnische herkomst de meeste variantie in de lees- en rekenprestaties van de leerlingen in het vierde leerjaar verklaart. In lijn met de verwachtingen presteren Belgische leerlingen het best op rekenen en begrijpend lezen, in dalende lijn gevolgd door West-Europese, Zuid-Europese, Marokkaanse en Turkse leerlingen. Alle herkomsteffecten blijven behouden wanneer gecontroleerd wordt voor de invloed van thuistaal en van de sociaaleconomische achtergrondkarakteristieken. De beperkte verklaringskracht van het opleidingsniveau van de moeder in dit onderzoek wordt toegeschreven aan een oververtegenwoordiging van de lagere opleidingscategorieën in de steekproef. Volgens Jungbluth (2000) is de etnische kansenongelijkheid zelfs volledig te herleiden tot milieuongelijkheid (gebaseerd op inkomen, beroepsniveau en opleiding van de ouders). Vooral problematische minderheden scoren homogeen laag op sociaaleconomische status; cultuur of taal heeft volgens hem geen extra verklarende waarde. We stelden al dat niet alle variabelen even gemakkelijk onder één kenmerk te brengen zijn. We dienen bij etnische achtergrond dan ook even een kantlijn te maken. Bij een variabele als etnische achtergrond is het heel moeilijk om uit te maken of die volkomen herleid kan worden tot een cultureel kenmerk, dan wel tot een kwestie van bewust of onbewuste ongelijke behandeling (vb. positieve of negatieve discriminatie) in de klas of school. Indien dit laatste zo zou zijn, is etnie eerder een element dat behoort tot de relationele benadering. Een tweede belangrijke culturele variabele van het gezin is de thuistaal, welke één van de GOKindicatoren is. De over het algemeen minder succesvolle schoolloopbanen van allochtone leerlingen worden steevast in verband gebracht met een onvoldoende beheersing van het Nederlands. Kerkhoff (1988, p. 189-193) deed onderzoek hiernaar en concludeerde dat allochtone kinderen inderdaad minder goed presteren op school dan autochtone kinderen, maar dat de invloed van de variabele taalachtergrond niet zo sterk is en de gesignaleerde verschillen eerder lijken samen te hangen met verschillen in sociaal-economisch milieu. Jungbluth (2000) en Schryvers e.a. (2002, p. 173-174)
4
daarentegen (zie ook hierboven) constateerden dat thuistaal meer variantie in de onderwijsprestaties van leerlingen verklaart dan de sociale achtergrondkarakteristieken, in dit geval de tewerkstellingssituatie van de ouders en het opleidingsniveau van de moeder. Vooral deze laatste variabele bleek een geringe verklaringskracht te hebben, maar zoals eerder vermeld zou dit wel eens een vertekend beeld kunnen zijn vanwege de ondervertegenwoordiging van hoog geschoolde moeders in de steekproef. Met betrekking tot het linguïstisch vermogen vonden Leseman (1990) en Van Tilborg (1987) in hun onderzoeken een positief verband tussen het leesklimaat in het gezin en de schoolprestaties van de kinderen. In navolging van Elchardus en Siongers (2000) peilen we ook naar de mediavoorkeuren van de ouders als element van hun cultuurpraktijken.
1.1.3 Sociale kenmerken Met de sociale kenmerken doelen we op de sociale integratie en sociale leefwereld van het kind en de ouders. Bourdieu stelt dat het sociaal kapitaal het geheel van bestaande of potentiële hulpbronnen is dat voortvloeit uit het bezit van een min of meer geïnstitutionaliseerd duurzaam netwerk van relaties van onderlinge bekendheid en erkentelijkheid. In recente literatuur wordt toenemend de aandacht gevestigd op het beïnvloedend verband tussen het sociale netwerk waarin kinderen zijn verweven en de graad van hun schoolsucces. Met gezinsnetwerk worden dan de volgende relaties bedoeld: de gezinsstructuur- en samenstelling, de situering van het gezin in de grotere familie, de mensen waarmee men omgaat, de buurt of gemeenschap waarin men woont, de organisaties en verenigingen waarvan men lid is. Men gaat ervan uit dat gezinnen verschillen in de mate waarin ze dit netwerk kunnen mobiliseren bij de onderwijsloopbaan van hun kinderen (Wielemans, 2000). Het sociale netwerk kan ook een invloed hebben op sociale mobilisatie. Ouders ondergaan gemakkelijker een sociale stijging wanneer ze opgenomen zijn in een netwerk dat gekenmerkt is door een hogere status. Idem voor sociale daling. Gezinnen met een grote sociale openheid zijn minder gericht op nabije familie. Daardoor is de informatie-overdracht – ook in verband met waarden en normen – groter en gevarieerder. Sociale openheid heeft zo volgens Boudon (1974) dan ook een positieve invloed op de schoolloopbaan van kinderen. Van de sociale kenmerken die een invloed kunnen uitoefenen op schoolprestaties vormen de gezinsstructurele kenmerken (gezinsstructuur en –samenstelling) een eerste belangrijke groep. Janssen e.a. (2001) hebben secundaire analyses uitgevoerd op de database van de Panelstudie van Belgische Huishoudens (PSBH), welke aantonen dat in de periode 1994 tot 1998 7% tot 9% van de Vlaamse kinderen en jongeren tot 16 jaar in een éénoudergezin woonden, en 3% tot 6% in nieuwsamengestelde gezinnen. Deze cijfers geven aan dat een niet te verwaarlozen aandeel van de schoolgaande populatie uit niet-traditionele gezinnen komt. Janssen e.a. (2001) onderzochten de nieuwe gezinsvormen en de invloed ervan op de onderwijsparticipatie, en kwamen tot de vaststelling dat kinderen uit éénoudergezinnen en nieuwsamengestelde gezinnen gemiddeld een significant lager welbevinden in de klas en op school rapporteren dan hun klasgenoten uit traditionele gezinnen. In Nederland hebben Bosman en Louwes (1989) eind jaren tachtig de invloed van niet-traditionele gezinsvormen op de schoolcarrière onderzocht en vastgesteld dat leven in een éénoudergezin (veelal een gezin met de moeder als enige ouder) een negatief effect heeft op de schoolprestaties. Vervolgens hebben ze hiervoor een aantal mogelijke verklaringen – zowel deficitaire als maatschappelijke - getoetst en een balans opgemaakt. Hun conclusie luidt dat alle verklaringen zijn op te vatten als een samenspel van twee componenten: de persoonlijke verwerking van het verlies of de afwezigheid van de vader en de maatschappelijke condities. Leven in een éénoudergezin hoeft niet noodzakelijk tot minder goede schoolprestaties te leiden wanneer
5
de persoonlijke veerkracht van de moeder groot genoeg is om, binnen de maatschappelijke condities, het hoofd te bieden aan de situatie. Anderzijds kan de moeder ondanks haar inzet toch op maatschappelijke grenzen stuiten wanneer haar inkomenspositie als gevolg van het wegvallen van de partner verslechtert en de mechanismen van etikettering spelen. Volgens Bosman en Louwes weegt de component van de maatschappelijke condities (het lagere inkomen) zwaarder door dan de persoonlijke component (p. 115-120). Van Der Velden wijst ook nog op een ander (indirect) effect van echtscheiding of het overlijden van één van de partners op de schoolprestaties, namelijk de verminderde toegangsmogelijkheden tot relevante sociale netwerken (hulpbronnen) (Van Der Velden, 1991, p. 175-205). Onder meer McCartin en Meyer (Jacobs, 1996) en Diederen (1993) hebben het effect van de gezinssamenstelling op de schoolloopbaan onderzocht en constateerden dat kinderen uit een groot gezin en jongste kinderen op school slechter presteren dan kinderen uit een klein gezin en oudste kinderen. Dit resultaat strookt met de ‘confluence’-theorie over het effect van de geboortevolgorde van Zajonc en Markus (Van Der Velden, 1991, p. 191). Naast gezinsstructuur- en samenstelling, peilen we ook naar de sociale contacten met vrienden en familie en het lidmaatschap van verenigingen. Een laatste sociaal kenmerk van het gezin is de beroepsstatus van de ouders. Deze wordt afgeleid uit het soort beroep en de functie dat de ouders uitoefenen. De beroepsstatus geeft een indicatie van welke sociale contacten de ouders (bijna) dagelijks onderhouden. Het beroep dat men uitoefent komt in vele onderzoeken als één van de belangrijkste socialisatievariabelen naar voren en is dan ook hier voor ons onderzoek een belangrijke sociale variabele.
1.1.4 Socio-economische status van het gezin (SES) Voor de analyses in dit onderzoek zullen we het onderwijsniveau (cultureel kenmerk), de beroepsstatus (sociaal kenmerk) van de ouders en de economische kenmerken van het gezin samenvoegen om het concept ‘socio-economische status van het gezin’ te vormen (zie verder: operationalisatie). De socio-economische status van het gezin is in veel onderwijsonderzoek uit de laatste decennia als één van de meest voorspellende factoren van leerlingprestaties te voorschijn gekomen. De relatie tussen socio-economische status en schoolprestaties is ook het meest gerapporteerde verband in de literatuur. Jacobs (1996) meldt dat onder meer Abrahams en Sommerkorn (1981), Berger en Berger (1983), Claeys (1971), Van Heek (1968), Meijnen (1990), Patterson, Kupersmidt en Vaden (1990), Valencia, Henderson en Rankin (1985) en Van der Velden (1991) constateerden dat kinderen uit lagere sociaal-economische milieus slechter presteren op school dan kinderen uit hogere sociaal-economische milieus.
1.1.5 Individuele kenmerken We willen ook een goed beeld krijgen van een aantal algemene individuele kenmerken van het kind zelf omdat uit onderzoek blijkt dat ze rechtstreeks of onrechtstreeks een invloed hebben op de cognitieve ontwikkeling en de schoolloopbaan van het kind. We delen deze kenmerken op in drie groepen: (1) de fysieke kenmerken en de opvang van het kind, (2) de cognitieve eigenschappen en (3) het sociaal-emotioneel functioneren van het kind.
6
1.1.5.1 Fysieke kenmerken en opvang Met betrekking tot de fysieke kenmerken van het kind vragen we naast de geboortedatum ook de antropometrische gegevens van het kind – geslacht, gewicht en lengte - op. Verder polsen we ook nog naar de gezondheid van het kind. Van Crombrugge en Vandemeulebroecke (1991) stellen dat ook kinderopvang een invloed kan hebben op verschillende ontwikkelingsdomeinen. Zo blijken een onthaalgezin en een oppas aan huis samen te gaan met positieve effecten voor de emotionele ontwikkeling, de taalontwikkeling en de gezondheid. Een kinderdagverblijf kan positieve effecten genereren inzake de cognitieve en de sociale ontwikkeling en de ontwikkeling van de grove motoriek. De voorschoolse opvang kan in de zin van in welke mate er socialisatie voor de instap in het kleuteronderwijs aanwezig is, eveneens als een sociaal kenmerk beschouwd worden. Naast de vraag naar opvang als baby of peuter, wordt er ook naar de huidige buitenschoolse opvang en middagopvang van het kind gepeild.
1.1.5.2 Cognitieve kenmerken Om naast de toetsen die we afnemen ook nog vanuit een andere hoek een zicht te krijgen op de cognitieve ontwikkeling van het kind, vragen we aan de ouders om een inschatting te maken van de cognitieve mogelijkheden van hun kind. Jacobs (1996) constateerde dat onder meer Dornbusch, Ritter, Leiderman, Roberts en Fraleigh, Van der Hoeven-van Doornum, Leseman, Reynolds en Gill, en Van Tilborg in onderzoek een positief verband hebben gevonden tussen hoge prestatieverwachtingen van de ouders en schoolprestaties en/of aangepast sociaal gedrag van de kinderen. Eigen onderzoek van Jacobs (1996, p. 178-179) toont zelfs aan dat wanneer ouders hogere aspiraties hebben dan de school, dit verband sterker is dan wanneer de aspiraties van beide partijen zich op een zelfde niveau situeren. Verklaring van de onderzoeker hiervoor is dat de aspiraties van de ouders meer op een reële inschatting van de capaciteiten van het kind gebaseerd zijn. Naast een cognitieve inschatting vragen we ook naar de schoolloopbaan van het kind voor de derde kleuterklas. De schoolloopbaan is eigenlijk geen strikt cognitief kenmerk, maar we plaatsen het hier even onder deze noemer omdat het wel een indicator van de cognitieve mogelijkheden van een kind kan zijn.
1.1.5.3 Sociaal-emotioneel functioneren We willen ook graag een zicht krijgen op de sociaal-emotionele ontwikkeling van het kind. Indelingsgewijs kan de sociaal-emotionele ontwikkeling ook geïnterpreteerd worden als een deel van de sociale kenmerken. Toch delen we het hier in een aparte categorie in, omdat het specifiek om een individueel kindkenmerk gaat. Wat het sociaal-emotionele functioneren betreft, gaat in het bijzonder onze aandacht naar de sociale vaardigheden van het kind. In functie van het construeren van de kleutervragenlijst (zie: Maes, 2003) werd op basis van een verkenning van de literatuur en van belangrijke gelijkaardige buitenlandse onderzoeken een opsomming gemaakt van aspecten die deel uitmaken van sociale vaardigheden, dewelke we hier overnemen. We kozen er bewust voor om deze vaardigheden van het kind bij de ouders en de leerkracht op dezelfde manier te bevragen, omdat we dan beide standpunten degelijk kunnen vergelijken. De aspecten die we overnemen van de kleutervragenlijst zijn:
7
•
• •
prosociaal gedrag (vb. delen, helpen, hulp vragen, samenwerken, assertief zijn, leiding geven, verantwoordelijkheid nemen, empathisch zijn, discreet zijn, beleefd zijn, kritiek kunnen accepteren, zelfcontrole) sociaal probleemgedrag (internaliserend gedrag zoals asociaal en angstig gedrag, externaliserend gedrag zoals agressief, delinquent en hyperactief gedrag) sociale relaties (vb. acceptatie, integratie, populariteit, gepest worden, wederzijdse vriendschappen)
Eveneens in overeenstemming met de kleutervragenlijst vragen we ook aan de ouders om een inschatting van het schoolwelbevinden van hun kind te maken. Ook hier is het belangrijk dat we de beoordelingen van de ouders en de leerkrachten kunnen vergelijken.
1.2 Relaties tussen gezin en school In de relatie ouder(s)-school zijn er twee variabelen die interessant zijn om te bevragen in het kader van schoolloopbaanonderzoek, namelijk schoolbetrokkenheid en schoolkeuzemotieven.
1.2.1 Schoolbetrokkenheid De betrokkenheid van ouders in schoolse aangelegenheden wordt zowel van de kant van de ouders als van de kant van de school (in casu de leerkracht) bevraagd. Jacobs (1996) wijst erop dat Grolnick en Slowiaczek (1994) een rechtstreeks verband hebben gevonden tussen onderwijsondersteunend gedrag van de moeder en schoolprestaties. Dat de moeder de school bezoekt en de leerkrachten ontmoet, zou de school motiveren om in dit kind te investeren. Contact tussen moeder en leerkracht zou maken dat zij beter kan helpen doordat zij weet wat er speelt op school, en de moeder zou op die manier ook beter kunnen reageren op de prestaties van haar kind. Ook andere onderzoekers zoals Berings en De Fruyt (1991), Eccles en Harold (1993), Henderson, Bergan en Hurt (1972), Leseman (1990), Van der Linden en Dijkman (1989), Reynolds (1992), Snodgrass (1991) en Stevenson en Baker (1987) constateerden volgens Jacobs (1996) reeds dat de betrokkenheid van de ouders positief gerelateerd is aan het schoolsucces van kinderen, zowel op cognitief als op sociaal-emotioneel vlak.
1.2.2 Schoolkeuzemotieven Creten e.a. (2000) deden onderzoek naar schoolkeuze en kwamen tot een aantal resultaten die ook relevant zijn voor dit onderzoek. In schoolkeuze-onderzoek komt algemeen naar voor dat drie motieven een belangrijke rol spelen, namelijk kwaliteit, afstand en levensbeschouwing. Het onderzoek van Creten e.a. (2000) toont aan dat dit ‘drie-motieven-model’ een grote verklaringskracht biedt voor schoolkeuzeprocessen. Kwaliteit van het onderwijs is het meest aangehaalde motief. Voor het lager onderwijs wordt kwaliteit in de eerste plaats geassocieerd met een kindvriendelijk opvoedingsklimaat en pas in tweede instantie met een gerichtheid op sterke cognitieve prestaties. Dit is wel sterker het geval voor hoger dan lager opgeleide ouders. De relatieve belangrijkheid van levensbeschouwelijke motieven blijkt wel te verschillen naargelang het soort vraagstelling. In open vragen worden levensbeschouwelijke overwegingen zelden vermeld, in gesloten vragen daarentegen blijkt dat voor het basisonderwijs ongeveer 40% van de ouders vooropstelden dat de school tot een bepaald onderwijsnet moest behoren. Hoog opgeleide ouders kiezen vaker bewust voor het vrij onderwijs omdat zij een betere indruk hebben van de kwaliteit ervan. De andere netten doen het
8
beter bij de lager opgeleide ouders. Het warme-maaltijdenaanbod, de aanwezigheid van buitenschoolse opvang, de geringere kostprijs en de mogelijkheid tot gratis busvervoer spelen daar voor het basisonderwijs - een zekere rol in. Afwegingen met betrekking tot de nabijheid en bereikbaarheid van een school worden door de meeste ouders ondergeschikt bevonden aan overwegingen in verband met de kwaliteit of de levensbeschouwelijke richting van de school. Toch konden de onderzoekers uit de gegevens over de afstand tot de effectief gekozen school afleiden dat de meeste ouders wel voor een nabijgelegen en/of goed bereikbare school kiezen. Deze aspecten houden dus een beperking in van de keuzevrijheid van de ouders. Naast onderwijsnet en bereikbaarheid van de school zijn we ook geïnteresseerd in hoeverre de kwaliteit van de school en de afkomst van de leerlingen (de schoolpopulatie) meespeelt in de keuze van een school. Om bovengenoemde redenen zullen we deze vraag dan ook op een gesloten manier opnemen (zie verder: operationalisatie, 2.2.2). Schoolkeuzemotieven kunnen ook ondergebracht worden onder de culturele kenmerken, in die zin dat de ouders bepaalde waarden aanhangen of opvattingen hebben die de schoolkeuze mee bepalen.
9
10
2. Operationalisatie In wat volgt bespreken we de wijze waarop bovenstaande variabelen werden geoperationaliseerd. Daarbij houden we de volgorde van het inhoudelijk kader hierboven aan, met die uitzondering dat we de economische kenmerken direct verbinden met het opleidingsniveau en de beroepsstatus om de socio-economische status te vormen. De vragenlijst zelf vindt u in bijlage 1. Het is de bedoeling dat de oudervragenlijst wordt ingevuld door de ouder(s) van elke gevolgde leerling. Het is bijgevolg van groot belang dat deze vragenlijst zeer gebruiksvriendelijk is en geen te moeilijke woordenschat bevat. Oorspronkelijk was het de vraag wie we de vragenlijst gingen laten invullen: één van de ouders of - zoals in het PRIMA-onderzoek is gebeurd - beide ouders (enkel voor de vragen die peilen naar meer subjectieve en persoonsgebonden informatie zoals cultureel en sociaal kapitaal e.d.). We besloten om de vragenlijst zo op te stellen dat de vragen slechts door één ouder beantwoord hoeven te worden om een zicht te krijgen op de gezinssituatie. Wanneer de ouders gescheiden leven, gaat de voorkeur uit naar de ouder bij wie het kind het vaakst is of die het best op de hoogte is van het dagelijkse leven van het kind. ‘Ouder’ interpreteren we in ruime zin: het kan ook gaan om de feitelijke ouder die niet de biologische of wettelijke ouder is. Naast een Nederlandstalige vragenlijst werd er een (verkorte) vertaling voorzien in het Frans, Engels, Spaans, Turks, Arabisch en Russisch. Dat deze vertaling een verkorte versie is, is een louter pragmatische keuze om de belasting en tijdsdruk van de vertalers en de betrokken ouders niet te groot te laten worden.
2.1 Kenmerken van het kind en het gezin 2.1.1 Socio-economische status Het concept socio-economische status werd reeds op zeer verscheidene wijzen geoperationaliseerd. Zoals reeds aangehaald combineren wij een aantal economische kenmerken met het culturele kenmerk van het opleidingsniveau en het sociale kenmerk van beroepsstatus. De indicatoren voor de SES die wij aangewezen achten om te bevragen zijn opleidingsniveau (tabel 1), beroep (tabel 2) en inkomen (tabel 3). In het PRIMA-onderzoek stelt men drie vragen i.v.m. opleidingsniveau (hoogst gevolgde type, aantal jaren dagonderwijs na de kleuterschool, en hoogst behaalde diploma) en vraagt men ook naar de belangrijkste 'bezigheden' van de ouders. In de SIBO-vragenlijst zal gepeild worden (1) naar het hoogst behaalde diploma van de vader en de moeder (GOK-indicator), de grootouders en de zussen en broers, (2) naar de beroepssituatie (tewerkstellingssituatie, beroep, functie- en beroepsomschrijving, taakomschrijving, sector en aantal mensen onder leiding) van ouders en het laatst uitgeoefende beroep door de grootouders, en (3) naar het inkomen (bronnen en grootte van het netto maandinkomen) en de bezittingen (onroerend goed) van het huishouden. Of het gezin leeft van een vervangingsinkomen is ook een GOK-indicator. Voor het afbakenen van de categorieën met betrekking tot de tewerkstellingssituatie hebben we ons gebaseerd op de Vlaamse Regionale Indicatoren.
11
Tabel 1 Opleidingsniveau VRAGEN ANTWOORDCATEGORIEËN Wat is het hoogst behaalde diploma van elk van - Lager onderwijs: gewoon, buitengewoon de ouders? - Lager secundair onderwijs: beroeps-, technisch, kunst-, algemeen vormend, buitengewoon - Hoger secundair onderwijs: beroeps-, technisch, kunst-, algemeen vormend, buitengewoon - Hoger onderwijs: HOKT, HOLT, universiteit Wat is het hoogst behaalde diploma van de - Lager onderwijs (inclusief vierde graad) grootouders (langs beide kanten)? - Lager secundair onderwijs: technisch, kunst-, middelbaar, buitengewoon - Hoger secundair onderwijs: normaalschool voor kleuter- of lager onderwijs, technisch, kunst-, middelbaar, buitengewoon - Hoger onderwijs: normaalschool voor secundair onderwijs, hoger technisch onderwijs, hoger kunstonderwijs, universiteit Welke studies volgen de broers/zussen op dit - Gewoon lager onderwijs moment of hebben ze het laatst gevolgd? - Buitengewoon lager onderwijs - Algemeen secundair onderwijs - Technisch secundair onderwijs - Beroepssecundair onderwijs - Kunstsecundair onderwijs - Buitengewoon secundair onderwijs - Hoger onderwijs korte type - Hoger onderwijs lange type - Universitair onderwijs
Tabel 2 Tewerkstellingssituatie VRAGEN Wat doet elk van de ouders op dit moment? (indien in ziekte- of bevallingsverlof de situatie daarvoor aangeven)
Wat is het huidige beroep van elk van de ouders indien werkzaam?
Omschrijf zo nauwkeurig mogelijk het huidige of laatst uitgeoefende beroep van de ouders: - Functie-/beroepsomschrijving - Takenpakket - Sector - Betaald personeel onder leiding? Hoeveel? Wat is/was het beroep van de grootouders (langs beide kanten)?
12
ANTWOORDCATEGORIEËN - Doet het huishouden, zorgt voor het gezin - Verricht deeltijds/voltijds betaald werk - Is werkloos - Is gepensioneerd (ook brugpensioen, pré-pensioen) - Heeft loopbaanonderbreking, verlof zonder wedde, tijdskrediet, … - Is arbeidsongeschikt (invaliditeit, langdurig ziek) - Volgt volledig dagonderwijs - Arbeider: geschoold, ongeschoold - Bediende: lagere bediende, hogere bediende, directiekader - Werkzaam in het onderwijs: basis- of secundair onderwijs, hoger onderwijs of universiteit - Andere loontrekkenden: … - Zelfstandige: landbouwer, kleine zelfstandige, ondernemingsleider, groothandelaar, vrij beroep (Open vraag)
- Arbeider: geschoold, ongeschoold - Bediende: lagere bediende, hogere bediende, directiekader - Werkzaam in het onderwijs: basis- of secundair onderwijs, hoger onderwijs of universiteit - Andere loontrekkenden: … - Zelfstandige: landbouwer, kleine zelfstandige, ondernemingsleider, groothandelaar, vrij beroep
Tabel 3 Inkomen en financiële toestand van het huishouden VRAGEN Bron(nen) van inkomen van het huishouden
Gezamelijk netto-maandinkomen van het huishouden
Bezit uw gezin eigendommen?
ANTWOORDCATEGORIEËN - Lonen en wedden - Inkomsten uit zelfstandige arbeid (inclusief landbouw) - Pensioen - Werkloosheidsuitkering - Leefloon, bestaansminimum - Ziekte- of invaliditeitsuitkering - Andere bron van inkomen: … - Minder dan 1000 euro - Tussen 1000 euro en 2000 euro - Tussen 2000 euro en 3000 euro - Tussen 3000 euro en 4000 euro - Tussen 4000 euro en 5000 euro - Meer dan 5000 euro - Woning(en/appartement(en)/studio’s/kamers - Grond(en) - Garage(s)
2.1.2 Culturele kenmerken De culturele kenmerken zullen worden gemeten aan de hand van volgende indicatoren: etnische achtergrond, thuistaal, levensbeschouwing, cultuurparticipatie van de ouders, vrijetijdsbesteding van het kind en de ouders, linguïstisch kapitaal, interesse voor de actualiteit, mediavoorkeuren en het cultuur-pedagogisch klimaat van het gezin.
2.1.2.1 Etnische achtergrond Om een zicht te krijgen op de etnische achtergrond peilde men in het PRIMA-onderzoek naar het geboorteland van ouders en grootouders, de verblijfsduur van ouders in Nederland, de nationaliteit van de ouders en het aantal keren dat het geboorteland door de ouders de afgelopen vijf jaar werd bezocht. In de SIBO-vragenlijst valt de laatste vraag weg. Vanzelfsprekend wordt ook gepeild naar het geboorteland, de verblijfsduur en de nationaliteit van het kind. Er wordt niet enkel naar de huidige nationaliteit van ouders en kind gevraagd, maar ook naar de nationaliteit bij de geboorte (zie tabel 4).
Tabel 4 Etnische achtergrond VRAGEN Geboorteland Nationaliteit bij geboorte op dit moment Indien niet in België geboren: Verblijfsduur in België (aantal jaren onafgebroken in België)
SUBVRAGEN - Het kind - De ouders - De grootouders - Het kind - De ouders - Het kind - De ouders
13
2.1.2.2 Thuistaal In het PRIMA-onderzoek werd de vraag naar de thuistaal opgesplitst naar spreektaal van het kind met de andere leden van het gezin en vrienden, spreektaal van de ouders onder elkaar en beheersing van het algemeen Nederlands door de ouders. Dit laatste aspect valt weg in de SIBOvragenlijst. Toch kunnen we het antwoord op deze vraag achterhalen omdat in de kleutervragenlijst aan de leerkracht de vraag ‘In dit gezin spreken de ouders met mij goed Nederlands’ gesteld (zie: Maes, 2003).
Tabel 5 Thuistaal VRAGEN Wat is de spreektaal van het kind met - vader/voogd? - moeder/voogd? - broers/zussen? - vriendjes?
Wat is de spreektaal van de ouders onderling?
ANTWOORDCATEGORIEËN - Nederlands - Frans - Spaans - Engels - Hebreeuws - Arabisch - Berbers - Turks - Koerdisch - Russisch - Andere: … Idem
2.1.2.3 Levensbeschouwing Wat levensbeschouwing betreft, zal worden onderzocht tot welke levensbeschouwelijke strekking de ouders zich rekenen en of ze praktiserend zijn. Claessen en Troost (1980) hebben op basis van bestaande onderzoeken over de invloed van sociaal milieu op schoolprestaties een lijst opgesteld van relevante variabelen voor schoolloopbaanonderzoek en namen de variabele kerkelijke gezindheid van de ouders hierin ook op.
Tabel 6 Levensbeschouwing VRAGEN/SCHALEN
ANTWOORDCATEGORIEËN
*Tot welk van volgende levensbeschouwelijke strekkingen rekenen u en de andere ouder zichzelf?
-
Ongelovig Vrijzinnig Joods Christelijk: katholiek, protestants, andere Islamitisch Andere
*In hoeverre zijn u en de andere ouder praktiserend (huwelijken, dopen en begrafenissen niet meegerekend)?
-
Nooit deelname aan eredienst Nu en dan Maandelijks Wekelijks (bijna) Dagelijks
14
2.1.2.4 Cultuurparticipatie en vrijetijdsbesteding Om een zicht te krijgen op de cultuurparticipatie en vrijetijdsbesteding van de ouders zal gevraagd worden naar hun activiteiten m.b.t. sport, toneel, ballet, concerten, tentoonstellingen, cinema en creatieve en kunstzinnige hobby’s, en naar hun eventuele bezoeken aan bezienswaardige gebouwen of monumenten, aan bossen en natuurgebieden, aan cafés en restaurants, en aan sportmanifestaties. De antwoordcategorieën zijn gebaseerd op categorieën uit de Vlaamse Regionale Indicatoren (VRIND). De vrijetijdsbesteding van het kind zal in beeld worden gebracht met vragen over (de frequentie inzake) lezen, TV-kijken, zingen of een muziekinstrument bespelen, muziek beluisteren, sport beoefenen, spelen of werken met de computer, spelen met vriendjes, spelen met speelgoed, en het beoefenen van hobbies. Deze antwoordcategorieën zijn gebaseerd op categorieën die ook in het Longitudinaal Onderzoek Secundair Onderwijs (LOSO) werden gehanteerd, maar sommige categorieën werden weggelaten en andere toegevoegd om de vraag aan te passen aan het onderwijsniveau (kleuter- en lager onderwijs).
Tabel 7 Cultuurparticipatie en vrijetijdsbesteding VRAGEN / SCHALEN Cultuurparticipatie van de ouders
ANTWOORDCATEGORIEËN / ITEMS - Bezoekt u bezienswaardige gebouwen/monumenten? - Gaat u naar een theater-of balletvoorstelling? Hoe dikwijls * - Gaat u naar een opera of klassiek concert? - Gaat u naar een popconcert of ander muzikaal evenement? - Gaat u naar een tentoonstelling of museum? - Gaat u naar de bioscoop? - Gaat u naar een voordracht of lezing? Vrijetijdsbesteding ouders - Bent u zelf creatief (bloemschikken, knutselen,…) bezig? - Bent u zelf artistiek (schilderen, muziek maken, zang, …) bezig? Hoe dikwijls * - Bent u zelf sportief actief bezig? - Gaat u wandelen in bossen, parken of natuurgebieden? - Gaat u op restaurant? - Gaat u op café? - Gaat u naar sportmanifestaties? Vrijetijdsbesteding kind - Boekjes kijken/lezen? - TV-kijken/video kijken? Hoe dikwijls houdt uw kind zich bezig met ** : - Zingen of een muziekinstrument bespelen? - Muziek beluisteren? - Sport beoefenen? - Spelen of werken met de computer? - Spelen met vrienden? - Spelen met speelgoed: poppen, auto’s, winkeltje, … - Schilderen/tekenen/knutselen - Construeren van dingen (vb. puzzelen, lego) - Dieren/tuin/natuur - Andere: … * nooit/zelden; elke maand; elke week; meerdere keren per week ** nooit/zelden; elke week; meerdere keren per week; dagelijks
2.1.2.5 Linguïstisch kapitaal, interesse voor de actualiteit en mediavoorkeuren Het linguïstisch kapitaal – een term uit het PRIMA-onderzoek (Driessen e.a., 2002, p. 118) die we onveranderd overnemen - van het gezin zal worden gemeten aan de hand van vragen over het leesen koopgedrag met betrekking tot boeken, kranten en tijdschriften. Voor het operationaliseren van deze variabele is zowel gebruik gemaakt van de vraag die hieromtrent gesteld is in het PRIMAonderzoek als van de vraag die hierover in het LOSO-project werd gesteld.
15
Er zal binnen het gezin worden gepeild naar de interesse voor de actualiteit met items over interesse voor politiek, actualiteitsprogramma's, het journaal, ... . Het betreffen vragen uit het PRIMA-onderzoek die omgevormd werden tot uitspraken die op een schaal beoordeeld moeten worden voor wat de mate van toepassing ervan betreft. Daarnaast toonden Elchardus en Siongers (2002) recent aan dat het in relatie tot schoolprestaties zeer zinvol is om naar de mediavoorkeuren van ouders als element van hun cultuurpraktijken te vragen. Zij kwamen tot de vaststelling dat ongeacht het onderwijspeil en de sociaal-economische status van de ouders, kinderen een aanzienlijk grotere kans hebben om in het beroepsonderwijs te zitten naarmate de ouders een meer populaire en/of commerciële mediavoorkeur hebben. ‘Een voorkeur voor openbare en kritische of meer elitaire media vergroot de kans om af te studeren in het algemeen vormend onderwijs’ (Elchardus en Siongers, 2002, p. 260). In het SIBO-onderzoek zal worden nagegaan of dit verband tussen mediavoorkeuren en cognitieve prestaties ook geldt voor kinderen in de basisschool.
16
Tabel 8 Linguïstisch kapitaal, interesse voor de actualiteit en mediavoorkeuren VRAGEN / SCHALEN Linguïstisch kapitaal Geef aan in welke mate volgende uitspraken van toepassing zijn *: Interesse voor actualiteit Geef aan in welke mate volgende uitspraken van toepassing zijn *: Mediavoorkeuren
ANTWOORDCATEGORIEËN / ITEMS - Met ons gezin kopen we heel wat boeken - In ons gezin worden er veel boeken gelezen - Ons gezin is geabonneerd op tijdschriften en/of kranten - Leden uit ons gezin gaan dikwijls boeken halen in de bibliotheek - In ons gezin wordt regelmatig over politiek gepraat - Ons gezin luistert naar de nieuwsberichten op de radio - In ons gezin wordt dagelijks naar het TV-journaal gekeken - Leden van ons gezin volgen politiek nieuws, vb. debatten
*Welke krant leest u hoofdzakelijk?
-
Het Nieuwsblad/De Gentenaar De Standaard De Morgen Het Laatste Nieuws Het Volk De Gazet van Antwerpen Het Belang van Limburg De Financieel-economische Tijd Andere: …
*Welke radiozenders beluistert u het liefst?
-
Radio 1 Radio 2 Radio 3 (Klara) Donna Q-music Studio Brussel Lokale vrije zender Buitenlandse zender Andere: …
*Welke televisiezenders bekijkt u het liefst?
- TV1 - Canvas - VTM - Kanaal2 - VT4 - Regionale televisie - Buitenlandse TV-zender - Vitaya - Andere: …
- Knack - Humo - Reis- en avontuurblad - Magazine over natuur - Interieurmagazine - Vakblad - Financieel blad - Hobby- en doe-het-zelf-blad - Muziek- en filmtijdschrift - Computer- en internetmagazine - Gezondheidsmagazine - Vrouwenblad - TV-blad - Autoblad - Sportmagazine - Cultureel magazine - P-magazine - Onze Tijd - Zondagsblad - Andere: … * beantwoorden aan de hand van een 6-puntenschaal gaande van ‘helemaal niet van toepassing’ tot ‘helemaal van toepassing’ *Welk tijdschrift leest u het liefst?
17
2.1.2.6 Cultuur-pedagogisch klimaat van het gezin Tenslotte zal ook het cultuur-pedagogisch klimaat van het gezin worden bepaald, welk aangeeft in hoeverre ouders impulsen geven aan de cognitieve ontwikkeling van hun kind(eren) zoals voorlezen en liedjes leren (binnenshuis) en tentoonstellingen bezoeken (buitenshuis). Rupp vond in onderzoek een positief verband met schoolprestaties. In de hogere sociale klassen zou de opvoeding van een hoger cultureel-pedagogisch klimaat zijn waardoor leerlingen uit de hogere sociale klassen beter voorbereid worden op de schoolse eisen, hetgeen de kans op succes vergroot (Rupp, 1971, p. 114123; Jacobs, 1996, p. 47). Deze variabele overlapt deels met de variabele ‘socialisatie van het gezin’ uit het PRIMA-onderzoek, welke de frequentie van ouder-kindactiviteiten binnenshuis en buitenshuis meet zoals puzzelen of samen naar de zoo gaan. Daarom zullen beide variabelen geïntegreerd worden in één (tweeledige) vraag. Verder omvat ‘cultuur-pedagogisch klimaat’ ook de voorbereiding die het kind thuis (onbedoeld) gekregen heeft op het eerste leerjaar (vb. naam schrijven, tot 20 tellen, …). Thys en Van De Ven (1985, p. 115-121) spreken over ‘leerspelletjes’ en stelden ook een positieve relatie vast met de schoolprestaties van het kind. Zij wijzen wel op de sterke positieve correlatie tussen de mate waarin leerspel plaatsvindt en sociaal milieu, maar sociale klasse bepaalt niet volledig via de leerspelvariabele de verschillen in schoolprestaties. Binnen een groep van kinderen die in een bepaalde mate met leerspel bezig zijn, blijven er nog zeer duidelijke verschillen naar sociale herkomst. Leerspel dekt dus niet volledig ‘sociale klasse’ (Thys & Van De Ven, 1985, p. 120). Thys en Van de Ven concludeerden hierbij ook dat de mate waarin leerspel gedaan wordt voor de kinderen uit ieder sociaal milieu afzonderlijk belangrijk is. Verder bleek er ook een verband te zijn tussen de gezinsgrootte en de positie van het kind in de kinderrij enerzijds en de frequentie van het leerspel anderzijds: hoe meer kinderen er zijn en hoe lager de rangpositie van het kind in de kinderrij, hoe minder het kind met leerspel bezig is (Thys & Van De Ven, 1985, p. 121).
Tabel 9 Cultuur-pedagogisch klimaat van het gezin VRAGEN/SCHALEN
ANTWOORDCATEGORIEËN/ITEMS
Frequentie ouder-kind activiteiten binnenshuis * :
-
Frequentie ouder-kind activiteiten buitenshuis **:
- Dierentuin/kinderboerderij bezoeken - Toneel- of musicalvoorstelling bijwonen - Museum of tentoonstelling bezoeken
Gezelschapsspelen Denk- en geheugenspelletjes Constructiemateriaal Spelen met poppen, auto’s en winkeltje Tekenen/schilderen/knutselen Lezen/boekjes kijken, zingen
- Eigen naam/letters/cijfers schrijven - Een beetje lezen - Kinderrijmpje opzeggen - Klok lezen - Tot 20 tellen - Alfabet opzeggen * nooit/zelden; elke week; meerdere keren per week; dagelijks ** nooit; zelden; meerdere keren per jaar; maandelijks Dingen die het kind thuis reeds kan (als voorbereiding op het lager onderwijs)
2.1.3 Sociale kenmerken Om de sociale kenmerken van het gezin in beeld te brengen, zal gepeild worden naar gezinsstructuur en –samenstelling alsook naar de sociale integratie en leefwereld van het kind en de ouders.
18
2.1.3.1 Gezinsstructuur en -samenstelling Om een zicht te krijgen op de gezinsstructuur en -samenstelling werd in het PRIMA-onderzoek gepeild naar de aanwezigheid van moeder/verzorgster, vader/verzorger, andere volwassenen, totaal aantal kinderen en het aantal oudere kinderen. In de SIBO-vragenlijst zal de gezinsstructuur en -samenstelling uitgebreider worden bevraagd. Zo zal onder meer gepeild worden naar de oorzaken van afwezigheid van één of beide biologische ouders. Verder zal worden nagegaan of het om een eigen (biologisch) kind, een pleegkind, een adoptiekind, of een kind geplaatst in een instelling gaat. Deze vraag is belangrijk in het kader van het gelijkekansenbeleid, waarbij ‘thuisloos zijn’ één van de GOK-criteria is. Uiteraard zijn adoptiekinderen niet thuisloos, maar omdat we ook geïnteresseerd zijn in de genetische band van kinderen met hun ouders, nemen we dit ook op. Deze vraag met bijbehorende categorieën is overgenomen uit het LOSO-onderzoek. Tabel 10 geeft in detail alle vragen weer. Aangezien de gezinsstructuur en -samenstelling kunnen veranderen in de loop van het onderzoek, zullen de meeste vragen elke bevragingsronde opnieuw worden gesteld. Tabel 10 Gezinsstructurele kenmerken VRAGEN Aanwezigheid van zussen of broers Geef van alle kinderen in het gezin naam, geboortedatum en geslacht Aanwezigheid van derden in het gezin Wie maakt naast de feitelijk ouders en kinderen nog deel uit van het gezin: Bij afwezigheid van beide biologische ouders in het gezin Het kind Bij afwezigheid van één van beide biologische ouders in het gezin De andere ouder maakt geen deel uit van het gezin wegens
ANTWOORDCATEGORIEËN
- Grootouder(s) - Ander familielid - Vriend/vriendin - Andere: … - Is geadopteerd - Verblijft in een pleeggezin - Woont bij de grootouders of een ander familielid - Andere: …
- Overlijden sinds … (jaartal) - Echtscheiding/relatiebreuk sinds … (jaartal) - Andere reden: … (jaartal)
- Neen Woont de aanwezige biologische ouder samen met een partner die vast deel uitmaakt van het - Ja gezin? In het geval van echtscheiding/relatiebreuk: frequentie van het contact tussen het kind en de afwezige biologische/wettelijke ouder Hoeveel dagen per maand verblijft het kind bij de afwezige ouder?
2.1.3.2 Sociale integratie en leefwereld De mate waarin het kind sociaal geïntegreerd is, zal worden nagegaan aan de hand van enkele items uit het PRIMA-onderzoek die peilen naar het lidmaatschap van het kind bij een sportvereniging, muziek- of zangvereniging, dictie- of toneelvereniging, jeugd- of buurthuis, dans- of balletschool, jeugdbeweging, hobbyclub, natuurclub, ... De categorieën zijn vooral van toepassing op kinderen uit de lagere school, maar toch hebben we deze vraag al bij de kleuters gesteld.
19
Ook om de sociale integratie van de ouders te meten, zullen vragen worden gesteld over hun lidmaatschap aan allerlei verenigingen en organisaties en de frequentie waarmee wordt deelgenomen aan activiteiten of bijeenkomsten van deze verenigingen/organisaties. De antwoordcategorieën van beide vragen werden gebaseerd op de Vlaamse Regionale Indicatoren. De sociale leefwereld van het kind wordt nagegaan met twee vragen uit de LOSO-vragenlijst (Longitudinaal Onderzoek Secundair Onderwijs), namelijk ‘ons kind gaat regelmatig bij anderen spelen’ en ‘wij nodigen geregeld kinderen uit om met ons kind te komen spelen’, die beantwoord moeten worden aan de hand van een vijfpuntenschaal gaande van veel van toepassing tot nooit van toepassing. Verder zal ook de PRIMA-vraag over de sociale competentie van het kind - hoeveel echte vriendjes/vriendinnetjes heeft uw kind - worden overgenomen (Driessen, van Langen & Vierke, 2002, p. 118). De sociale leefwereld van de ouders wordt onderzocht met volgende vier vragen uit de LOSOvragenlijst die ook beantwoord moeten worden aan de hand van de hiervoor vernoemde vijfpuntenschaal: ‘familieleden komen regelmatig op bezoek’, ‘wij gaan geregeld op familiebezoek’, ‘wij hebben heel wat goede vrienden met wie we regelmatig contact hebben’, en ‘met onze buren kunnen wij het goed vinden, we hebben geregeld contact’.
Tabel 11 Sociale leefwereld en integratie van ouders en kind VRAGEN Sociale integratie van het kind Mijn kind is lid van:
ANTWOORDCATEGORIEËN - Een sportvereniging - Een muziekvereniging - Een dans-, balletschool - Een jeugdbeweging - Een kunstvereniging - Andere
Sociale leefwereld van het kind Geef aan in hoeverre volgende uitspraken van toepassing zijn *:
- Ons kind gaat regelmatig bij anderen spelen - Wij nodigen geregeld kinderen uit om met ons kind te komen spelen
1 2à3 4à5 meer dan 5 ik weet het niet Milieu- of natuurvereniging Sociale integratie van de ouders Vereniging rond kunstbeoefening of hobbyclub Socio-culturele vereniging Van welk van volgende verenigingen bent u Sportvereniging en/of uw partner lid? Politieke vereniging/partij Levensbeschouwelijke of religieuze vereniging Wijk- of buurtcomité Derdewereld- of vredesbeweging Andere (vb. schoolraad, ondernemingsraad) Familieleden komen regelmatig op bezoek Sociale leefwereld van de ouders Wij gaan geregeld op familiebezoek Wij hebben heel wat goede vrienden met wie we geregeld contact Geef aan in hoeverre volgende uitspraken op hebben uw gezin van toepassing zijn *: - Met onze buren kunnen wij het goed vinden. We hebben geregeld contact * beantwoorden aan de hand van een 6-puntenschaal gaande van ‘helemaal niet van toepassing’ tot ‘helemaal van toepassing’ Hoeveel ‘echte’ vrienden/vriendinnetjes heeft uw kind? *
20
-
2.1.4 Individuele kenmerken 2.1.4.1 Fysieke gegevens en opvang In eerste instantie bevragen we een aantal antropometrische gegevens van het kind, met name geslacht, lengte en gewicht. Uit tal van onderzoeken blijkt dat jongens minder goed presteren op cognitief vlak dan meisjes. Onder meer Thys en Van De Ven (1985) kwamen tot deze conclusie – vooral inzake prestaties op het vlak van taalverwerving - met betrekking tot leerlingen van het eerste leerjaar. Informatie over lengte en gewicht laat toe om de bodymass-index (gewicht/lengte²) te berekenen die de graad van over- of ondergewicht aangeeft, welke op zijn beurt een indicatie voor de gezondheidstoestand van het kind is en dus een invloed kan hebben op het schools presteren. Deze invloed kan langs twee wegen gelden. Langs de ene kant geldt dat kinderen met over- of ondergewicht zich minder goed in hun vel voelen, wat belangrijk is voor de psychomotorische ontwikkeling van kinderen (Nicaise, 1997). Zodoende heeft over- of ondergewicht een negatieve invloed op prestaties via een gebrekkig welbevinden. Langs de andere kant blijkt (over)gewicht gelinkt te zijn met sociaal milieu onder meer als gevolg van verschillende voedings- en levensgewoonten (Tratsaert, in Nicaise 1997). Hun zwakke gezondheid maakt dat kinderen uit kansarme milieus vaker ziek zijn. Ze zijn dus vaker afwezig op school, wat een negatieve invloed heeft op hun prestaties. Ook de geboortedatum is een belangrijke variabele. Thys en Van De Ven (1985) constateerden dat jonge leerlingen – leerlingen geboren na oktober – zwakker presteren dan ‘oude’ leerlingen, maar schrijven dit volledig toe aan verschillen in ontwikkelingsniveau. Toen de onderzoekers in hun analyse rekening hielden met de verschillen in ontwikkelingsniveau (gemeten aan de hand van schoolrijpheidstesten) verdwenen de verschillen in prestaties en was er zelfs een tendens tot betere resultaten bij de jonge leerlingen. Wat de gezondheid van het kind betreft zal worden nagegaan of het kind een ernstig probleem, stoornis of handicap heeft en door wie het hiervoor behandeld wordt. Verder zal worden gevraagd of het kind na de geboorte voor langere tijd in de couveuse heeft gelegen, in hoeverre het prematuur was bij de geboorte en wat zijn of haar geboortegewicht was. Onder meer Blommaert (1980) heeft dit item opgenomen in zijn onderzoek om de invloeden van het dagelijks leefmilieu en van een motorisch speelleerplan op cognitieve functieontwikkelingen te evalueren. Bij premature kindjes met een laag geboortegewicht komt de ouder-kind-relatie eerder moeizaam tot stand vanwege de scheiding van beiden (kindje moet in de couveuse), en prematuriteit en een laag geboortegewicht vertragen ook de neurologische ontwikkeling. Thys en Van De Ven (1985, p. 60-62) constateerden in hun onderzoek dat kinderen die na minder dan acht maanden zwangerschap geboren werden en kinderen met een geboortegewicht lager dan 2,400 kg slechter scoorden op rekenen (in het eerste leerjaar) dan andere kinderen. De opvang - de voorschoolse, de buitenschoolse en middagopvang - die ook een invloed kan hebben op de sociale vaardigheden van het kind, wordt ook geoperationaliseerd weergegeven in tabel 12.
21
Tabel 12 Fysieke gegevens en opvang van het kind VRAGEN Antropometrische gegevens
ANTWOORDCATEGORIEËN
Wat is het geslacht van uw kind?
Jongen/meisje
Wat is de huidige lengte van uw kind?
… meter … centimeter
Wat is het huidige gewicht van uw kind? Geboortedatum
… kg
Wat is de geboortedatum van uw kind? Gezondheid
../../..
Indien uw kind ernstige fysieke, psychische, ontwikkelings- of gedragsproblemen heeft, geef dan aan door wie en voor wat het behandeld wordt:
- Behandeld door - Behandeld door - Behandeld door - Behandeld door - Behandeld door - Behandeld door - Behandeld door - Behandeld door
Heeft uw kind vlak na de geboorte in de couveuse gelegen?
- Neen - Ja: hoeveel dagen?
Hoeveel bedroeg het geboortegewicht van uw kind?
…… kg
Na hoeveel weken zwangerschap is uw kind geboren? Voorschoolse opvang
……. weken
de huisarts voor … een specialist voor … een psycholoog voor … een psychiater voor … een pedagoog voor … een kinesist voor … een logopedist voor … iemand anders (specificeer): … voor …
Waar verbleef het kind tijdens de week voor - Meestal thuis: opgevangen door – ouder(s) het naar de kleuterschool ging? (+ aantal dagen - ander inwonend familielid per week laten specificeren: … dagen) - andere persoon vb. au pair, … - Meestal buitenhuis: ging naar – kinderdagverblijf - onthaalmoeder - familielid - andere persoon Buitenschoolse en middagopvang van het kind Nagaan door wie het kind voor en/of na schooltijd wordt opgevangen indien dit niet door de ouders gebeurt:
- Kind gaat naar de voor- en/of naschoolse opvang - Wordt voor en/of na schooltijd door de grootouder(s) opgevangen - Wordt voor en/of na schooltijd door een andere persoon opgevangen
Blijft het kind ’s middags op school eten?
- Neen - Ja: boterhammen - Ja: warme maaltijd aangeboden door de school
2.1.4.2 Cognitieve kenmerken van het kind In de kleutervragenlijst wordt aan de kleuterleidster voor elk kind een inschatting gevraagd over het cognitief niveau en de zorgbehoefte. Hierbij wordt niet enkel naar het huidig niveau en de huidige zorgbehoefte gekeken, maar wordt ook een inschatting gevraagd van het toekomstig niveau en de toekomstige zorgbehoefte. De vragen over de zorgbehoefte en het cognitief niveau in de kleutervragenlijst zijn overgenomen uit het PRIMA-onderzoek, al dan niet aangevuld en aangepast aan de Vlaamse situatie. Een deel van deze vragen/items werd ook opgenomen in de oudervragenlijst (zie tabel 13 en 14), weliswaar aangepast aan de situatie van de ouders. Het is immers voor de hand liggend dat, naast de verwachtingen die leerkrachten hebben met betrekking tot de prestaties van hun leerlingen, ook de verwachtingen die ouders hebben over hun kind een invloed hebben op de uiteindelijke prestaties en het welbevinden van het kind. Toch werd nog een extra vraag toegevoegd die expliciet peilt naar de wensen van de ouders (tabel 15) met betrekking
22
tot de toekomstige schoolloopbaan van hun kind, omdat wensen niet noodzakelijk overeenstemmen met de inschatting door de ouders van het toekomstig cognitief niveau van het kind. Tabel 13 Huidig en toekomstig cognitief niveau SCHALEN Inschatting huidig niveau van de leerling Inschatting toekomstig niveau van de leerling
ITEMS - Mijn kind situeert zich qua ontwikkelingsniveau bij de volgende categorie…* - De kans dat mijn kind hoogbegaafd is, acht ik…** - Mijn kind zal later het volgende type van secundair onderwijs aankunnen…*** - De kans dat mijn kind ooit hoger onderwijs of universiteit aan zal kunnen, acht ik...****
* zwakkere; gemiddelde; sterkere leerlingen **zeer klein, eerder klein, eerder groot, zeer groot *** BSO, TSO, ASO, KSO **** zeer klein, eerder klein, eerder groot, zeer groot
Tabel 14 Huidige en toekomstige zorgbehoefte SCHALEN ITEMS Huidige zorgbehoefte - Mijn kind heeft nood aan extra hulp * Toekomstige zorgbehoefte - Mijn kind zal in de toekomst extra zorg nodig hebben * * beantwoorden aan de hand van een 6-puntenschaal gaande van ‘helemaal niet van toepassing’ tot ‘helemaal van toepassing’
Tabel 15 Eigen wensen SCHALEN Wensen (eigen aanvulling)
ITEMS - Dat mijn kind later naar het A.S.O. gaat, vind ik…* - Dat mijn kind na het secundair onderwijs verder studeert, vind ik…* * zeer belangrijk, vrij belangrijk, niet zo belangrijk, totaal onbelangrijk
Ook de vroegere schoolloopbaan van het kind zal worden bevraagd. Ten eerste zal de datum van intrede van het kind in de school worden gevraagd. Het Centrum voor Sociaal en Psychopedagogisch onderzoek deed begin jaren tachtig in samenwerking met K.U.Leuven-C.S.B.O. (1981, p. 396-397) onderzoek naar de invloed van het milieu op de kleuterontwikkeling en stelde vast dat de leeftijd waarop de kleuter de schoolcarrière aanvangt effect heeft op zijn cognitieve prestaties op de leeftijd van vier en vijf jaar. Het is wel zo dat waar de laat-starters (driejarigen) significant lager presteerden bij de eerste testafname, de significanties wegvielen bij de tweede afname. Ook in het PRIMA-onderzoek werd deze variabele opgenomen. Ten tweede zal de pre-schoolse opvang van het kind (ouder, kinderdagverblijf, onthaalmoeder, grootouders, au pair/gouvernante,...) worden bevraagd. Onder meer Field (1991) en Andersson (1992) deden onderzoek naar de langetermijn-effecten van kinderdagverblijven op schoolkinderen en constateerden dat kinderen die tussen 6 à 12 maanden op regelmatige basis een kinderdagverblijf bezochten, sociaal en emotioneel vaardiger waren en cognitief beter presteerden dan hun leeftijdsgenoten die voor hun schooltijd steeds thuis zijn opgevangen (Singer, 1993, p. 27-28). Tenslotte zullen het eventuele advies tot doorverwijzing naar het buitengewoon onderwijs en het eventuele zittenblijven worden nagegaan.
23
Tabel 16 Vroegere schoolloopbaan VRAGEN
ANTWOORDCATEGORIEËN
In welk jaar ging het kind voor het eerst regelmatig naar de kleuterschool? (+ leeftijd kind op dat moment laten specificeren: … jaar en … maanden)
……… (jaartal) Dit was – na de grote vakantie - na de herfstvakantie - na de kerstvakantie - na de krokusvakantie - na de paasvakantie
Kreeg het kind eind vorig schooljaar een advies - Neen tot doorverwijzing naar het Buitengewoon - Ja Onderwijs? Doet het kind dit schooljaar de 3e kleuterklas over, m.a.w. is het dit jaar blijven zitten?
- Neen - Ja
2.1.4.3 Sociaal-emotionele kenmerken van het kind Om de sociale vaardigheden van het kind na te gaan, nemen we de variabelen en schalen over die in de kleutervragenlijst worden gebruikt. Het gaat om de subschalen Prosociaal gedrag, Agressief gedrag, Hyperactief/Afleidbaar gedrag, Asociaal gedrag en Bezorgd/Angstig gedrag uit de Kindergedragsschaal (Tabel 17), en om de subschaal Integratie/Populariteit van PRIMA (Tabel 18).
Tabel 17 De subschalen ‘Agressief gedrag’, ‘Hyperactief-Afleidbaar gedrag’, ‘Asociaal gedrag’ en ‘Bezorgd-Angstig gedrag’ van de Kindergedragsschaal (Ladd & Profilet, 1996; Simoens, 2001) SUBSCHAAL
ITEMS *
Agressief gedrag
- Vecht met andere kinderen - Pest andere kinderen - Is agressief - Bedreigt andere kinderen
Hyperactief - Afleidbaar gedrag
- Is rusteloos. Loopt rond of springt op en neer. Niet stil te houden - Is een wriemelend, zenuwachtig, gejaagd kind - Kan zich moeilijk concentreren of aandacht vasthouden - Is onoplettend, niet attent
Asociaal gedrag
-
Bezorgd - Angstig gedrag
- Is bezorgd, maakt zich zorgen over veel dingen - Komt ongelukkig, gespannen over** - Is bang van nieuwe dingen of ongekende situaties - Huilt gemakkelijk
Prosociaal gedrag
Speelt het liefst alleen Is graag alleen Houdt klasgenootjes op afstand Is een eenzaat
- Helpt andere kinderen uit zichzelf - (H)erkent andermans gevoelens, voelt mee - Lijkt bezorgd wanneer andere kinderen in nood zijn of verdriet hebben - Is vriendelijk tegen klasgenootjes - Kan met andere kinderen samenwerken - Toont belangstelling voor morele kwesties (vb. eerlijkheid, welzijn van anderen, …) - Biedt hulp of troost als anderen overstuur zijn * beantwoorden aan de hand van een 6-puntenschaal gaande van ‘helemaal niet van toepassing’ tot ‘helemaal van toepassing’ ** Eigen formulering (Nederlandse vertaling van Simoens: ‘Komt ongelukkig, huilerig, of bekommerd over’; oorspronkelijke bewoording van Ladd & Profilet: ‘Appears miserable, distressed’).
24
Tabel 18 De subschaal ‘Integratie/populariteit’ uit het PRIMA-onderzoek (Driessen, van Langen, & Vierke, 2000, 2002; Jungbluth, Roede, & Roeleveld, 2001) SUBSCHAAL
ITEMS *
Integratie / Populariteit
- Kan goed met klasgenoten opschieten - Is bij klasgenoten populair - Wordt door klasgenoten gepest (-) - Heeft weinig vrienden/vriendinnen in de klas (-) * beantwoorden aan de hand van een 6-puntenschaal gaande van ‘helemaal niet van toepassing’ tot ‘helemaal van toepassing’
In het PRIMA-onderzoek wordt aan de ouders ook gevraagd om aan te geven hoe makkelijk of moeilijk ze het in het algemeen hebben met hun kind, als indicator van het temperament van het kind (zie tabel 19). Volgens PRIMA is dit ook een indicator van de pedagogische competentie van de ouders, maar naar onze mening lijkt dit niet aangewezen. We nemen het item hier dus enkel op als aanwijzing voor het temperament van het kind.
Tabel 19 Temperament van het kind VRAAG Kunt u aangeven hoe moeilijk of gemakkelijk u het zelf in het algemeen met uw kind hebt?
ANTWOORDCATEGORIEÊN - Heel moeilijk - Moeilijk - Gewoon normale problemen - Makkelijk
Het schoolwelbevinden van het wordt analoog bevraagd aan de kleutervragenlijst. Hier dienen de ouders aan te geven hoe het kind zich op school voelt.
Tabel 20 Schoolwelbevinden SCHAAL Nieuwe schaal 'Schoolwelbevinden'
ITEMS * - Amuseert zich op school - Komt graag naar school - Vindt school niet leuk (-) - Vindt de meeste klasactiviteiten plezierig * beantwoorden aan de hand van een 6-puntenschaal gaande van ‘helemaal niet van toepassing’ tot ‘helemaal van toepassing’
Tenslotte is het ook relevant om te weten of er in het gezin veel problemen geweest zijn of, meer specifiek, of er zich in het afgelopen jaar kritische incidenten voorgedaan hebben die een invloed hadden of gehad hebben op de prestaties of gevoelswereld van het kind (tabel 21). In het PRIMAonderzoek wordt gepeild naar mogelijke zorgen in het gezin (gezinsstress) aan de hand van een lijst bestaande uit vijftien situaties binnen het gezin die van invloed kunnen zijn op de kinderen. Er werd gevraagd om per situatie op een schaal aan te geven in welke mate er in het gezin de laatste 12 maanden zorgen zijn geweest. Een inspectie van de antwoorden door PRIMA maakte duidelijk dat de scores in een aantal gevallen vrij scheef verdeeld waren. Daarom werden dichotomieën gevormd, namelijk geen zorgen versus enige, ernstige en zeer ernstige zorgen. Via principale factoranalyse probeerde men dimensies te genereren, maar er kon niet tot een bevredigend resultaat worden gekomen. Daarom werd in het PRIMA-onderzoek besloten om op basis van de dichotomieën een telvariabele te construeren. De score hierop geeft het totaal aantal zorgelijke situaties aan waarmee het gezin het afgelopen jaar te maken heeft gehad. Omdat niet alle items even belangrijk en dus ingrijpend zijn, werd voor ons onderzoek een selectie gemaakt van acht items waarbij de 25
respondent gewoon dient aan te geven of de gebeurtenis de laatste twaalf maanden al of niet heeft plaatsgegrepen in het gezin.
Tabel 21 Kritische incidenten VRAAG Schaal 'Zorgen in het gezin' uit PRIMA met aanpassing (weglaten aantal items)
ANTWOORDCATEGORIEËN - Werkloosheid van vader en/of moeder - Ernstige gezondheidsproblemen bij het kind of ander gezinslid - Sterfte in de naaste omgeving - Overlijden van een dierbaar huisdier - Financiële problemen - Echtscheiding - Brand, inbraak of diefstal - Verhuizing - Andere: …
2.2 Relaties tussen gezin en school 2.2.1 Schoolbetrokkenheid In het PRIMA-onderzoek werd een schaal ontwikkeld die bij de ouders peilt naar 'Dimensies in de contacten tussen ouders en school'. De schaal bestaat na analyse uit drie factoren: (1) goede informatieverstrekking (α=.65); (2) negatieve contacten (α=.79); (3) actieve betrokkenheid (α=.80). De interne consistentie van de eerste subschaal is aan de lage kant. Daarom werd het laagst ladende item (‘De school laat duidelijk weten hoe je als ouders op school kunt helpen’) geëlimineerd. De items van de tweede factor werden aangevuld met twee items uit de kleutervragenlijst: uit de subschaal ‘contact gezin-school’ werd het item over de aanwezigheid op oudercontacten overgenomen - zij het dat dit item hier positief werd geformuleerd - en uit de subschaal ‘etnische en/of culturele kloof’ werd het item ‘wij ervaren een grote kloof tussen thuis en school’ weerhouden. Verder werd het oorspronkelijk negatief geformuleerde item ‘de school luistert niet genoeg naar de ouders’ positief geformuleerd. Het positief formuleren van deze items heeft als oorzaak dat we ervoor kozen om een schaal van zes items niet volledig negatief te formuleren. Het positief formuleren van items laat de respondenten soms toe om hun antwoorden indien nodig wat te relativeren. Het resultaat van alle aanpassingen en aanvullingen is te zien in tabel 22.
Tabel 22 Betrokkenheid van de ouders op de school SCHALEN Aangepaste schaal 'Goede informatieverstrekking' uit PRIMA
ITEMS * - De school geeft voldoende informatie over hoe het met ons kind gaat - De school geeft voldoende informatie over haar manier van werken - De school laat duidelijk weten wat je als ouders thuis kunt doen om je kind te helpen Aangepaste schaal ‘Negatieve contacten’ uit - Wij zijn het vaak niet eens met de school PRIMA met aanvulling - We voelen ons niet echt welkom op school - De school luistert naar ons (-) - De school houdt te weinig rekening met de achtergrond van de kinderen - Wij ervaren een grote kloof tussen thuis en school - Wij zijn altijd aanwezig op de oudercontacten (-) Schaal ‘Actieve betrokkenheid’ uit PRIMA - Wij hebben als ouders een goed contact met de school - Wij doen thuis veel om ons kind te ondersteunen op school - Wij voelen ons actief betrokken bij de school * beantwoorden aan de hand van een 6-puntenschaal gaande van ‘helemaal niet van toepassing’ tot ‘helemaal van toepassing’
26
2.2.2 Schoolkeuzemotieven Voor het SIBO-onderzoek is het interessant om na te gaan in hoeverre ouders naast de bereikbaarheid van de school al dan niet kiezen voor de kwaliteit van het geboden onderwijs in die school, omdat dit ook iets zegt over het imago en de status van de school (bovenop de samenstelling van de school naar sociale klasse en het net waartoe de school behoort). Vandaar dat voor het SIBO-onderzoek niet gewoon een opsomming van schoolkeuzemotieven wordt gegeven waaruit de ouders dienen te kiezen, maar de vraag wordt opgesplitst in twee ‘gestuurde’ deelvragen (zie tabel 23).
Tabel 23 Schoolkeuzemotieven VRAGEN Is de school waar uw kind naar toe gaat de school die het best bereikbaar is voor u? Waarom hebt u (ook nog) voor deze school gekozen?
ANTWOORDCATEGORIEËN - Neen - Ja - omwille van het onderwijsnet of de levensbeschouwelijke richting van de school - omwille van de betere afkomst van de leerlingen op school - omwille van de kwaliteit die de school biedt - omwille van andere redenen
2.3 Wat hebben we (niet) opgenomen? 2.3.1 Overzicht van de opgenomen variabelen en schalen De vragenlijst peilt enerzijds naar een aantal (economische, culturele en sociale) kenmerken van kind en het gezin. Anderzijds worden een aantal percepties van ouders in hun relatie met de school van het kind bevraagd. Een aantal variabelen worden geoperationaliseerd aan de hand van (sub)schalen bestaande uit een reeks bij elkaar horende items. Op andere variabelen krijgen we een zicht door middel van één of meerdere aparte vragen (bijna uitsluitend gesloten vragen) al dan niet in tabelvorm. In tabel 25 geven we nog eens een overzicht van alle opgenomen variabelen en schalen.
27
Tabel 24 Opgenomen variabelen CATEGORIEËN Socio-economische status van het gezin
VARIABELEN Opleidingsniveau
Beroepsstatus
Inkomen en financiële toestand van het huishouden Culturele kenmerken van het gezin
Etnische achtergrond
Thuistaal Levensbeschouwing Andere
Sociale kenmerken
Gezinsstructuur en –samenstelling
Individuele kindkenmerken
Sociale integratie en leefwereld Fysieke gegevens
Cognitieve kenmerken
OPERATIONALISATIE • • • • • • • • • • • •
Ouders Grootouders Kinderen Tewerkstellingssituatie Omschrijving huidig beroep Beroep grootouders Bronnen van inkomen Netto-maandinkomen Bezit van onroerend goed Nationaliteit Geboorteland Verblijfsduur in België
• •
Spreektaal van het kind Spreektaal van de ouders onderling
• • • • • • •
Cultuurparticipatie Vrijetijdsbesteding Linguïstisch kapitaal (4 items) Interesse voor de actualiteit (4 items) Mediavoorkeuren Leden van het gezin Afwezigheid van één of beide biologische ouders
• • • •
Antropometrische gegevens Geboortedatum Gezondheid Inschatting van het huidig en toekomstig cognitief niveau van het kind (4 items) Inschatting van het huidige en toekomstige zorgbehoefte van het kind (2 items) Wensen (2 items) Vroegere schoolloopbaan Sociale vaardigheden, bestaande uit: - Prosociaal gedrag (7 items) - Sociaal probleemgedrag (16 items) - Sociale relaties (4 items) - Temperament van het kind Opvang als baby/peuter, buitenschoolse opvang en middagopvang Schoolwelbevinden Kritische incidenten Goede informatieverstrekking (3 items) Negatieve contacten (6 items) Actieve betrokkenheid (3 items)
•
Sociaal-emotionele kenmerken
• • •
•
Schoolbetrokkenheid en schoolkeuzemotieven
Schoolbetrokkenheid
• • • • •
Schoolkeuzemotieven
2.3.2 Niet opgenomen schalen en variabelen De bevraging van de ouders is zeer uitgebreid. Oorspronkelijk waren er zelfs nog meer vragen voorzien. Maar omdat de vragenlijst veel te lang werd, besloten we een aantal zaken te laten vallen. Oorspronkelijk werd eraan gedacht om de ouders te vragen naar de frequentie waarmee hun kind naar school komt en naar de oorzaken van een eventuele systematische afwezigheid van het kind op school (absenteïsme). Omwille van de objectiviteit leek het ons echter beter om dit aan de leerkracht te vragen op het einde van het schooljaar.
28
Met betrekking tot de bezittingen hadden we naast het bevragen van de inkomsten van het huishouden en het eventuele bezit van onroerend goed, ook kunnen polsen naar het woningtype of naar het bezit van gebruiksgoederen zoals een TV, video, droogkast, … . De meerwaarde van deze vraag woog niet op tegen de plaats die ze zou innemen. De meerwaarde leek ons bijgevolg te beperkt, temeer omdat de samenhang tussen gebruiksgoederen en socio-economische status steeds kleiner wordt. De schaal ‘Ouderlijk opvoedingsgedrag’ uit het PRIMA-onderzoek werd niet opgenomen vanwege een te lage betrouwbaarheid. Andere (internationale) schalen die de opvoedingsstijl van ouders meten (vb. de Nijmeegse OpvoedingsVragenlijst (NOV) (Van Ammers, Dekovic, Gerrits, Groenendaal, Hermans, Meeus, Noom, Rispens en Vergeer, 1998), zijn te uitgebreid om op te nemen (minimum 24 items) en werken vooral met meningen van (oudere) kinderen.
2.4 Besluit In de oorspronkelijke vragenlijsten werden verschillende beoordelingsschalen gebruikt (3-punten, 4punten, of 5-punten schalen). Omwille van uniformiteit en gebruiksvriendelijkheid kozen we ervoor om in deze vragenlijst uniform een zespuntenschaal te hanteren met als mogelijkheden: ‘helemaal niet van toepassing’, ‘niet van toepassing’, ‘eerder niet van toepassing’, ‘eerder wel van toepassing’, ‘wel van toepassing’ en ‘helemaal van toepassing’. De in deze vragenlijst gebruikte variabelen en schalen kunnen op enkele na ook gebruikt worden bij volgende bevragingen van de ouders. Enkel de vragen over de sociale leefwereld van het kind en over wat het kind op cognitief vlak reeds kan, zullen aangepast moeten worden aan hun leeftijd. Verscheidene vragen zullen niet meer herhaald moeten worden bij volgende afnames van de oudervragenlijst omdat de informatie niet meer wijzigt (vb. vroegere schoolloopbaan van het kind). Misschien kunnen we in volgende afnames – wanneer we een grote hoeveelheid onveranderlijke informatie al hebben verzameld - een aantal variabelen of schalen die we nu wegens plaatsgebrek weggelaten hebben toch opnemen.
29
30
3. Betrouwbaarheids- en validiteitsgegevens In februari 2003 werd de vragenlijst meegegeven met de kinderen van de 3de kleuterklas die deelnemen aan het SiBO-onderzoek. Indien we wisten dat de ouders weinig of geen Nederlands spreken, stuurden we naast een Nederlandstalige vragenlijst ook steeds een anderstalige vragenlijst mee in de taal die het dichtst bij de thuistaal aanleunde, met keuze uit de volgende talen: Arabisch, Engels, Frans, Russisch, Spaans en Turks. Daarnaast konden de ouders steeds een anderstalige vragenlijst in bovenstaande talen aanvragen via een bijgesloten invulstrook. In totaal kregen we 4882 op 5761 vragenlijsten (of 77,8%) terug uit 354 klassen en 191 scholen. De betrouwbaarheids- en validiteitsanalyses in dit hoofdstuk zullen enkel worden uitgevoerd op de gegevens van de kinderen uit de scholen van de referentiesteekproef (voor meer uitgebreide informatie, zie: Verhaeghe, Maes, Gombeir, & Peeters, 2002). In dit geval gaat het om 3303 op 3728 kinderen (of 88,6%) uit 216 klassen en 120 scholen. In tabel 25 hieronder worden de ontvangen vragenlijsten naar taal weergegeven en dit enerzijds voor de totale steekproef en anderzijds voor de referentiesteekproef.
Tabel 25 Ontvangen vragenlijsten van totale steekproef en referentiesteekproef, opgesplitst naar taal TAAL Nederlands Frans Turks Engels Russisch Spaans Arabisch Totaal
AANTAL TOT. STPR 4547 157 107 32 19 14 6 4882
% 93.1 3.2 2.2 0.7 0.4 0.3 0.1 100.0
AANTAL REF. STPR 3167 65 31 15 9 12 4 3303
% 95.9 2.0 0.9 0.5 0.3 0.4 0.1 100.0
In dit hoofdstuk bespreken we de betrouwbaarheid en validiteit van bepaalde schalen uit de oudervragenlijst. Daarbij analyseren we enkel de gebruikte (sub)schalen en hun items. De aparte vragen en tabellen worden niet behandeld. Het percentage geldige antwoorden voor de variabelen situeert zich tussen de 82.0 en 99.7%, met uitzondering van vier variabelen waarbij het percentage geldige antwoorden zich tussen de 64.0 en 77.2% bevindt. De redenen voor dit lage percentage zijn divers en liggen respectievelijk in: 1. de vraagstelling: bij de minst frequent beantwoorde vraag ‘Bent u of uw partner lid van één van volgende verenigingen?’ vergaten we een categorie ‘niet van toepassing’ bij te voegen, wat maakte dat vele ouders die geen lid waren van een vereniging niets invulden. Hierdoor kon het onderscheid tussen ‘leeg/niet van toepassing’ en ‘ongeldig/overgeslaan’ niet gemaakt worden. 2. de inhoud van de vraag: een andere weinig beantwoorde vraag was deze naar het diploma van de grootouders. De lage respons zal hier waarschijnlijk te maken hebben met het feit dat de ouders soms gewoon niet weten wat het diploma van de grootouders is. 3. de ‘moeilijkheidsgraad’ van de vraag: de vragen naar de lengte van het kind en naar een inschatting van welk niveau van secundair onderwijs het kind zal aankunnen werden tenslotte ook minder goed ingevuld. De reden is in die gevallen waarschijnlijk dat dit moeilijke vragen zijn. De lengte van het kind is op zicht moeilijk in te schatten en men moet er al veel moeite voor doen om het kind te gaan meten. Een inschatting van het toekomstig niveau van secundair onderwijs werd ook als moeilijk ervaren omdat die toekomst voor een kind van vijf nog veraf is.
31
Voor de volledige lijst van basisgegevens over alle aparte vragen en tabellen verwijzen we naar de basisrapportage. In dit rapport bespreken we enkel de gebruikte (sub)schalen.
3.1 Statistische kenmerken van de (sub)schalen en items Vooreerst berekenen we per item het aantal personen dat een (geldig) antwoord gaf (N), het gemiddelde (M), de spreiding (standaarddeviatie: SD), en de item-totaal correlatie (Rit). • Wanneer items door een relatief klein aantal respondenten beoordeeld werden, kan dit er op wijzen dat het item onduidelijk, te gevoelig of weinig zinvol is. • Een extreem laag of hoog gemiddelde kan wijzen op een weinig zinvol item of op sociale wenselijkheid. De hieronder beschreven items dienden doorgaans op een zespuntenschaal beoordeeld te worden. Het theoretisch minimum en maximum is respectievelijk steeds 1 en 6. Een gemiddelde hoger dan 5 of lager dan 2 beschouwen we als extreem. • Een item met een kleine spreiding heeft een lage discriminatiewaarde en kan bijgevolg minder zinvol zijn om op te nemen. Een standaarddeviatie kleiner dan 1 beschouwen we als klein. Veelal hebben items met een extreem gemiddelde ook een lage standaarddeviatie. Naast de afzonderlijke items geven we ook de verdelingskenmerken van de schaalscores (het gemiddelde, de spreiding en de scheefheid) en de interne consistentie van de schaal (uitgedrukt in Cronbachs alfa). Cronbachs alfa’s van boven .70 beschouwen we als een aanduiding dat de interne consistentie van de schaal goed is. Schalen met alfa’s lager dan .60 worden als onvoldoende intern consistent bevonden. De frequentieverdeling van elke schaal is te vinden in bijlage 2 onder de vorm van een histogram.
3.1.1 Culturele kenmerken van het gezin 3.1.1.1 Linguïstisch kapitaal
Tabel 26 Aantal geldige antwoorden, gemiddelde, standaarddeviatie en item-totaal correlatie van de items uit de schaal ‘Linguïstisch kapitaal’. NR. 1 2 3 4
ITEM Met ons gezin kopen we heel wat boeken In ons gezin worden veel boeken gelezen Ons gezin is geabonneerd op tijdschriften en/of kranten Leden uit ons gezin gaan dikwijls boeken halen in de bibliotheek
N
M
SD
Rit
3192 3197 3170 3194
3,38 3,88 3,52 3,61
1,41 1,35 1,93 1,78
.48 .62 .28 .35
Tabel 27 Aantal geldige antwoorden, gemiddelde, standaarddeviatie, scheefheid en interne consistentie van de schaal ‘Linguïstisch kapitaal’. SCHAAL Linguïstisch kapitaal
N
M
SD
Scheefheid
Cronbachs alfa
3221
3,60
1,14
-0,19
.63
De gemiddelden en spreiding van deze schaal zijn niet extreem. De interne consistentie is laag, en kan verhoogd worden tot .68 als we item 3 (‘Ons gezin is geabonneerd op tijdschriften en/of kranten’) weglaten. Als we deze schaal reduceren tot slechts twee items en ook item 4 schrappen,
32
dan komen we tot een interne consistentie van .80. De reden voor deze verhoging kan inhoudelijk beargumenteerd worden. Zo impliceert het lezen van boeken niet direct ook het lezen van tijdschriften en kranten en heeft het feit dat men veel boeken koopt tot gevolg dat men er minder zal gaan lenen uit de bibliotheek. Toch is er nog steeds een samenhang. Gezien de schaal niet echt een bestaande schaal was, maar samengesteld is op basis van twee onderzoeken (PRIMA en LOSO) verrassen deze cijfers ons niet echt. Toch zijn alle items inhoudelijk (en eventueel afzonderlijk) interessant en kunnen ze een duidelijk beeld geven van het linguïstisch kapitaal van het gezin. Daarom zullen we bij analyses ook alle items betrekken.
3.1.1.2 Interesse voor de actualiteit Tabel 28 Aantal geldige antwoorden, gemiddelde, standaarddeviatie en item-totaal correlatie van de items uit de schaal ‘Interesse voor de actualiteit’. NR. 5 6 7 8
ITEM In ons gezin wordt regelmatig over politiek gepraat Leden van ons gezin volgen politiek nieuws, vb. debatten Ons gezin luistert dikwijls naar de nieuwsberichten op de radio In ons gezin wordt dagelijks naar het TV-journaal gekeken
N
M
SD
Rit
3170 3172 3194 3217
2,83 3,27 4,70 5,16
1,42 1,64 1,37 1,10
.57 .60 .35 .27
Tabel 29 Aantal geldige antwoorden, gemiddelde, standaarddeviatie, scheefheid en interne consistentie van de schaal ‘Interesse voor de actualiteit’. SCHAAL Interesse voor de actualiteit
N
M
SD
Scheefheid
Cronbachs alfa
3227
4,01
1,00
-0,15
.66
Buiten item 8 (‘In ons gezin wordt dagelijks naar het TV-journaal gekeken’) zijn de gemiddelden niet te extreem. Bij alle items is de standaarddeviatie hoog genoeg. De interne consistentie is met vier items niet echt voldoende groot, maar kan verhoogd worden tot .69 door weglating van datzelfde item 8. Indien we echter ook nog eens item 7 weglaten – en zodoende enkel de interesse in politiek overhouden – komen we uit op een alfa van .82. Gezien de schaal dan nog maar uit twee items zou bestaan, lijkt het ons beter de analyses toch met de gehele schaal en dus met alle vier de items te doen, ook al is de alfa dan een heel stuk lager.
3.1.2 Sociale vaardigheden van het kind 3.1.2.1 Prosociaal gedrag Tabel 30 Aantal geldige antwoorden, gemiddelde, standaarddeviatie en item-totaal correlatie van de items uit de schaal ‘Prosociaal gedrag’. NR. 26 14 22 10 2 18 6
ITEM Toont belangstelling voor morele kwesties (vb. eerlijkheid, welzijn van anderen, …) Biedt hulp of troost als anderen overstuur zijn Kan met andere kinderen samenwerken Lijkt bezorgd wanneer andere kinderen in nood zijn of verdriet hebben Helpt andere kinderen uit zichzelf Is vriendelijk tegen klasgenootjes (H)erkent andermans gevoelens, voelt mee
N
M
SD
Rit
3179 3191 3220 3207 3202 3205 3203
4,57 4,50 4,87 4,77 4,63 4,94 4,77
1,07 1,05 0,94 1,01 0.99 0,87 1,05
.43 .58 .38 .60 .49 .45 .55
33
Tabel 31 Aantal geldige antwoorden, gemiddelde, standaarddeviatie, scheefheid en interne consistentie van de schaal ‘Prosociaal gedrag’. SCHAAL
N
M
SD
Scheefheid
Cronbachs alfa
Prosociaal gedrag 3255 4,72 0,67 -0,76 .77 (.91-.92 / .89 / .92)* * De eerste twee Cronbachs alfa’s tussen de haakjes zijn gebaseerd op Ladd & Profilet (1996) waarbij het de laagste en hoogste alfa van 4 afnames betreft; de tweede is op basis van Simoens (2001); de derde is op basis van de kleutervragenlijst van SiBO (Maes, 2003).
De gemiddeldes van de items zijn vrij hoog (ze bevinden zich net onder de grens van 5), maar worden niet te hoog bevonden. Ook de spreiding is vrij klein, maar niet te klein, op item 22, 2 en 18 na, waarbij de spreiding kleiner is dan 1. Dit is vrij analoog aan de bevindingen bij deze schaal in de kleutervragenlijst, hoewel de gemiddelden daar iets lager liggen en de standaarddeviaties gemiddeld wat hoger. De kenmerken van de schaal zijn eveneens goed. De schaalscores zijn links scheef verdeeld (cfr. bijlage 2) en de interne consistentie situeert zich boven de .70, wat voldoende is om de schaal te kunnen gebruiken bij volgende afnames. Dat de interne consistentie van de oudervragenlijst (.77) opmerkelijk lager ligt dan die van de kleutervragenlijst (.92) is waarschijnlijk te wijten aan het feit dat ouders moeilijker kunnen inschatten hoe het kind zich op school of bij vriendjes gedraagt. Zij hebben meer een zicht op hoe kinderen zich thuis gedragen, maar bij deze schaal (alsook bij de volgende schalen) wordt er meer nadruk gelegd op de context buitenshuis.
3.1.2.2 Agressief gedrag Tabel 32 Aantal geldige antwoorden, gemiddelde, standaarddeviatie en item-totaal correlatie van de items uit de schaal ‘Agressief gedrag’. NR. 9 1 13 5
ITEM Is agressief Vecht met andere kinderen Bedreigt andere kinderen Pest andere kinderen
N
M
SD
Rit
3205 3231 3203 3218
1,80 1,95 1,50 1,93
1,07 1,06 0,86 1,07
.54 .55 .45 .50
Tabel 33 Aantal geldige antwoorden, gemiddelde, standaarddeviatie, scheefheid en interne consistentie van de schaal ‘Agressief gedrag’. SCHAAL
N
M
SD
Scheefheid
Cronbachs alfa
Agressief gedrag 3252 1,80 0,77 1,20 .72 (.89-.92 / .91 /.90)* * De eerste twee Cronbachs alfa’s tussen de haakjes zijn gebaseerd op Ladd & Profilet (1996) waarbij het de laagste en hoogste alfa van 4 afnames betreft; de tweede is op basis van Simoens (2001); de derde is op basis van de kleutervragenlijst van SiBO (Maes, 2003).
De inhoud van de items (en de schaal) brengt met zich mee dat de gemiddeldes extreem uitvallen. De spreiding is, behalve item 13, behoorlijk. De schaal is rechts-scheef verdeeld. De interne consistentie is vrij laag en ligt beduidend lager dan bij de kleutervragenlijst en in vorige onderzoeken. De opzet van deze schaal is voor ons onderzoek onder andere om zogenaamde ‘probleemkinderen’ op te sporen. De meeste kinderen zullen laag scoren (vandaar de lage gemiddelden), maar als er kinderen hoog scoren op deze schaal, kan dat een betrouwbare aanduiding zijn van agressief gedrag. In tegenstelling tot de kleutervragenlijst toont het histogram in bijlage 2 geen relevante groep kinderen waarvoor 4 of meer gescoord wordt op de schaal, wat er op wijst dat we met deze
34
schaal in de oudervragenlijst niet echt een ‘probleemgroep’ kunnen vaststellen (tenzij in comparatieve zin). Dit is misschien niet zo verwonderlijk, gezien de items voor ouders gevoeliger kunnen liggen om hoog te scoren dan voor leerkrachten. We kunnen nagaan of de hoogst scorende kinderen in de oudervragenlijst ook de hoogst scorende kinderen in de kleutervragenlijst zijn, en alsnog deze ‘probleemgroep’ (of –groepen) onderscheiden. Daarom zullen we de schaal in toekomstige afnames ook terug opnemen.
3.1.2.3 Hyperactief-Afleidbaar gedrag Tabel 34 Aantal geldige antwoorden, gemiddelde, standaarddeviatie en item-totaal correlatie van de items uit de schaal ‘Hyperactief-afleidbaar gedrag’. NR. 23 20 17 25
ITEM Kan zich moeilijk concentreren of aandacht vasthouden Is een wriemelend, zenuwachtig, gejaagd kind Is rusteloos, loopt rond of springt op en neer, is niet stil te houden Is onoplettend, niet attent
N
M
SD
Rit
3200 3207 3221 3189
2,48 2,30 2,60 2,15
1,40 1,32 1,50 1,17
.58 .61 .59 .53
Tabel 35 Aantal geldige antwoorden, gemiddelde, standaarddeviatie, scheefheid en interne consistentie van de schaal ‘HyperactiefAfleidbaar gedrag’. SCHAAL
N
M
SD
Scheefheid
Cronbachs alfa
Hyperactief-Afleidbaar gedrag 3236 2,39 1,06 0,76 .77 (.88-.93 / .85. /. 82)* * De eerste twee Cronbachs alfa’s tussen de haakjes zijn gebaseerd op Ladd & Profilet (1996) waarbij het de laagste en hoogste alfa van 4 afnames betreft; de tweede is op basis van Simoens (2001); de derde is op basis van de kleutervragenlijst van SiBO (Maes, 2003).
De gemiddeldes zijn laag maar zeker niet te extreem en de standaarddeviaties zijn voldoende groot. De interne consistentie van de schaal is goed en hoger dan die van de andere schalen die sociale vaardigheden meten. Een reden voor een hogere alfa kan zijn dat de ouders thuis ook heel gemakkelijk dit hyperactieve gedrag kunnen vaststellen, wat in de andere schaaltjes misschien moeilijker is, maar dat is moeilijk uit deze cijfers af te leiden.
3.1.2.4 Asociaal gedrag Tabel 36 Aantal geldige antwoorden, gemiddelde, standaarddeviatie en item-totaal correlatie van de items uit de schaal ‘Asociaal gedrag’. NR. 11 3 15 7
ITEM Houdt klasgenootjes op afstand Speelt het liefst alleen Is een eenzaat Is graag alleen
N
M
SD
Rit
3191 3208 3154 3213
1,85 2,49 1,65 2,24
1,03 1,28 1,08 1,25
.44 .52 .50 .51
35
Tabel 37 Aantal geldige antwoorden, gemiddelde, standaarddeviatie, scheefheid en interne consistentie van de schaal ‘Asociaal gedrag’. SCHAAL
N
M
SD
Scheefheid
Cronbachs alfa
Asociaal gedrag 3246 2,07 0,86 1,04 .71 (.87-.89 /.89. /. 87)* * De eerste twee Cronbachs alfa’s tussen de haakjes zijn gebaseerd op Ladd & Profilet (1996) waarbij het de laagste en hoogste alfa van 4 afnames betreft; de tweede is op basis van Simoens (2001); de derde is op basis van de kleutervragenlijst van SiBO (Maes, 2003).
De gemiddeldes van de items van deze schaal zijn laag en van item 11 en 15 vrij extreem. De spreiding is evenwel voldoende. De schaal is rechts scheef verdeeld en de interne consistentie is ook niet hoog, doch net voldoende.
3.1.2.5 Bezorgd-angstig gedrag Tabel 38 Aantal geldige antwoorden, gemiddelde, standaarddeviatie en item-totaal correlatie van de items uit de schaal ‘Bezorgdangstig gedrag’. NR. 24 27 21 19
ITEM Is bang van nieuwe dingen of ongekende situaties Huilt gemakkelijk Komt ongelukkig, gespannen over Is bezorgd, maakt zich zorgen over veel dingen
N
M
SD
3207 3223 3212 3197
2,79 3,29 1,62 3,43
1,41 1,36 0,95 1,43
Rit .38 .34 .27 .33
Tabel 39 Aantal geldige antwoorden, gemiddelde, standaarddeviatie, scheefheid en interne consistentie van de schaal ‘BezorgdAngstig gedrag’. SCHAAL
N
M
SD
Scheefheid
Cronbachs alfa
Bezorgd-angstig gedrag 3237 2,78 0,85 0,26 .54 (.77-.79 / .72. / .60)* * De eerste twee Cronbachs alfa’s tussen de haakjes zijn gebaseerd op Ladd & Profilet (1996) waarbij het de laagste en hoogste alfa van 4 afnames betreft; de tweede is op basis van Simoens (2001); de derde is op basis van de kleutervragenlijst van SiBO (Maes, 2003).
In tegenstelling tot de andere items van deze schaal, liggen het gemiddelde en de spreiding van item 21 te laag. Item 27 (‘Huilt gemakkelijk’) en item 19 (‘Is bezorgd, maakt zich zorgen over dingen’) hebben zelfs een opvallend hoog gemiddelde. Net zoals in de kleutervragenlijst blijkt op schaalniveau vooral de interne consistentie een probleem. Ook hier kan de Cronbachs alfa niet verhoogd worden door het weglaten van items. De interne consistentie van deze schaal was ook in de voorgaande studies niet echt hoog, maar wel voldoende, wat hier in de oudervragenlijst niet het geval is. De verdeling van de schaal is lichtjes rechts scheef.
36
3.1.2.6 Integratie - populariteit Tabel 40 Aantal geldige antwoorden, gemiddelde, standaarddeviatie en item-totaal correlatie van de items uit de schaal ‘Integratiepopulariteit’. NR. 8 12 16 4
ITEM Is bij klasgenoten populair Wordt door klasgenoten gepest (-) Heeft weinig vrienden/vriendinnen in de klas (-) Kan goed met klasgenoten opschieten
N
M
SD
Rit
3186 3190 3193 3222
4,51 4,89 5,05 5,06
1,06 1,09 1,28 0,93
.38 .28 .34 .37
Tabel 41 Aantal geldige antwoorden, gemiddelde, standaarddeviatie, scheefheid en interne consistentie van de schaal ‘Integratiepopulariteit’. SCHAAL
N
M
SD
Scheefheid
Cronbachs alfa
Integratie-populariteit 3254 4,86 0,74 -0,80 .55 (.84 / .79) * De eerste Cronbachs alfa tussen haakjes is van Driessen, van Langen, & Vierke (2000), de tweede is die van de kleutervragenlijst (Maes, 2003).
Item 16 en 4 hebben extreme gemiddeldes en de standaarddeviatie van item 4 is laag. De interne consistentie is onvoldoende en kan, in tegenstelling tot bij de kleutervragenlijst, niet verhoogd worden door een item weg te laten. De interne consistentie volgt hier niet de tendens van de kleutervragenlijst, want daar is α = .79, wat hoog is. We zien dan ook niet direct een verklaring voor de lage alfa. Nochtans is dit schaaltje inhoudelijk wel interessant, en wel omdat het ook weer zogenaamde ‘probleemkinderen’ kan detecteren (cfr. Agressief gedrag).
3.1.3 Cognitieve mogelijkheden van het kind Onder deze categorie vallen drie variabelen die hieronder worden besproken: (1) de inschatting van het huidig en toekomstig cognitief niveau van het kind, (2) de inschatting van de huidige en toekomstige zorgbehoefte van het kind en (3) de wensen van de ouders met betrekking tot de toekomstige schoolloopbaan van hun kind. (1) en (3) zijn geen bestaande schalen, maar omdat ze in tegenstelling tot de andere vragen in de oudervragenlijst veeleer over meningen en wensen gaan dan over feiten (vb. geslacht, opleiding, tewerkstelling), bespreken we ze hier toch kort.
3.1.3.1 Inschatting van het huidig en toekomstig cognitief niveau van het kind Bij deze vragen diende men een bepaalde antwoordcategorie aan te duiden in plaats van een score van één tot zes. In onderstaande tabellen geven we de frequentie telkens weer.
Tabel 42 Frequentietabel van de antwoorden op de vraag ‘Mijn kind situeert zich qua ontwikkelingsniveau bij de volgende categorie…’. ITEMS Mijn kind situeert zich qua ontwikkelingsniveau bij de volgende categorie:
N
%
De sterkere leerlingen De gemiddelde leerlingen De zwakkere leerlingen
1136 1858 138
36,3 % 59,3 % 4,4 %
Totaal
3132
100 %
37
Tabel 43 Frequentietabel van de antwoorden op de vraag ‘Mijn kind zal later volgend type van secundair onderwijs aankunnen’. ITEMS Mijn kind zal later volgend type van secundair onderwijs aankunnen:
N BSO TSO KSO ASO
174 564 120 1974
Totaal
2832
% 6,1 19,9 4,2 69,7
% % % %
100 %
Tabel 44 Frequentietabel van de antwoorden op de vraag ‘De kans dat mijn kind ooit hoger onderwijs of universiteit aan zal kunnen, acht ik…’. ITEMS De kans dat mijn kind ooit hoger onderwijs of universiteit zal aankunnen, acht ik…
N
%
Zeer klein Eerder klein Eerder groot Zeer groot
111 508 1621 341
4,3 19,7 62,8 13,2
% % % %
Totaal
2581
100, %
Tabel 45 Frequentietabel van de antwoorden op de vraag ‘De kans dat mijn kind hoogbegaafd is, acht ik…’. ITEMS De kans dat mijn kind hoogbegaafd is, acht ik…
N Zeer klein Eerder klein Eerder groot Zeer groot
892 1386 398 52
Totaal
2728
% 32,7 50,8 14,6 1,9
% % % %
100 %
We merken dat de voorspellingen omtrent het secundair en hoger onderwijs minder frequent zijn ingevuld (N is resp. 2832 en 2581 ten opzichte van 3132 bij de vraag naar een situering wat betreft het ontwikkelingsniveau). Dit is waarschijnlijk te wijten aan de ‘gevoeligheid’ van de items. Ouders vinden het moeilijk en doen niet graag lange-termijn uitspraken over hun kinderen, die uiteindelijk nog maar naar de kleuterklas gaan. Ook de vraag over hoogbegaafdheid is minder talrijk beantwoord (N=2728). Uit de reacties van de ouders (meestal schriftelijk bij de vraag zelf) kunnen we afleiden dat ze ook deze vraag moeilijk te beantwoorden vonden, mede doordat ‘hoogbegaafdheid’ een concept was dat blijkbaar voor verwarring zorgde. Men wist niet goed wat onder ‘hoogbegaafdheid’ dient te worden verstaan en hoe de antwoordmogelijkheden dan ingeschat dienden te worden. Wat opvalt, is dat ouders zeer positief over de capaciteiten van hun kinderen denken. Slechts 4,4% van de ouders deelt hun kind in bij de zwakkere leerlingen van de klas, bijna 70% voorspelt dat hun kind later ASO aankan, en 75% schat de kans dat hun kind hoger onderwijs aankan eerder groot of groot in.
38
3.1.3.2. Inschatting van de huidige en toekomstige zorgbehoefte van het kind
Tabel 46 Aantal geldige antwoorden, gemiddelde, standaarddeviatie en item-totaal correlatie van de items uit de schaal ‘Zorgbehoefte’. NR. 1 2
ITEM Mijn kind heeft nood aan extra hulp Mijn kind zal in de toekomst nood hebben aan extra hulp
N
M
SD
Rit
3094 3015
2,26 2,32
1,42 1,36
.83 .83
Oorspronkelijk werden deze items apart bevraagd en niet in de vorm van een schaal. Naar analogie met de kleutervragenlijst hebben we ze ook in de oudervragenlijst samengenomen.
Tabel 47 Aantal geldige antwoorden, gemiddelde, standaarddeviatie, scheefheid en interne consistentie van de schaal ‘Zorgbehoefte’. SCHAAL Zorgbehoefte
N
M
SD
Scheefheid
Cronbachs alfa
3112
2,30
1,34
1,07
.91
De gemiddelden van de items zijn niet te extreem en ook de standaarddeviaties zijn niet te klein. Hoewel de schaal rechtsscheef verdeeld is, is de interne consistentie van de schaal wel zeer hoog. De items correleren onderling .83, wat het mogelijk maakt om eventueel in volgende afnames een item te laten vallen.
3.1.3.3. Wensen met betrekking tot de toekomstige schoolloopbaan
Tabel 48 Frequentietabel van de antwoorden op de vraag ‘Dat mijn kind later naar het Algemeen Secundair Onderwijs zal gaan vind ik …’. ITEMS Dat mijn kind later naar het ASO zal gaan vind ik …
N Zeer belangrijk Vrij belangrijk Niet zo belangrijk Totaal onbelangrijk
111 508 1621 341
Totaal
2581
% 4,3 19,7 62,8 13,2
% % % %
100 %
Tabel 49 Frequentietabel van de antwoorden op de vraag ‘Dat mijn kind na het secundair onderwijs zal verder studeren vind ik …’. ITEMS Dat mijn kind later na het secundair onderwijs zal verder studeren vind ik …
N Zeer belangrijk Vrij belangrijk Niet zo belangrijk Totaal onbelangrijk
892 1386 398 52
Totaal
2581
% 32,7 50,8 14,6 1,9
% % % %
100 %
39
Ook bij deze vragen is de respons niet erg groot, wederom omdat voorspellingen moeilijk te maken zijn. Sommige ouders vonden ook hun antwoord niet in de categorieën terug of vonden ze te eng omschreven. Meestal wilde men dan antwoorden in de zin van: ‘Mijn zoon/dochter moet later doen wat hij/zij graag doet’.
3.1.4 Schoolwelbevinden Tabel 50 Aantal geldige antwoorden, gemiddelde, standaarddeviatie en item-totaal correlatie van de items uit de schaal ‘Schoolwelbevinden’. NR. 3 2 1 4
ITEM Amuseert zich op school Komt graag naar school Vindt school niet leuk (-) Vindt de meeste klasactiviteiten plezierig
N
M
SD
Rit
3214 3222 3184 3214
5,35 5,33 5,01 5,28
0,78 0,92 1,54 0,80
.66 .70 .28 .60
Tabel 51 Aantal geldige antwoorden, gemiddelde, standaarddeviatie, scheefheid en interne consistentie van de schaal ‘Schoolwelbevinden’. SCHAAL
N
M
SD
Schoolwelbevinden 3226 5,24 0,78 * De Cronbachs alfa tussen haakjes is die van de kleutervragenlijst (Maes, 2003).
Scheefheid
Cronbachs alfa
-1,21
.71 (.82)
Overeenkomstig met de kleutervragenlijst zijn ook hier de gemiddeldes vrij extreem en de standaarddeviaties niet heel groot, met uitzondering van item 1. Het histogram in bijlage wijst uit dat slechts een zeer klein aantal leerlingen lager dan 3,5 scoort. De interne consistentie van de schaal is goed, maar kan tot .89 verhoogd worden als item 1 ‘Vindt school niet leuk’ weggelaten wordt. De reden hiervoor, als ook de reden van de grotere spreiding van dit item, ligt waarschijnlijk in de negatieve formulering van het item. Dit item 1 is het enige negatief geformuleerde item wat maakt dat vele ouders ook hier een score overeenkomstig aan de andere items aanduidden, terwijl de score logischerwijze het omgekeerde van die andere items zou moeten zijn. We hebben dus aanwijzingen dat nogal wat respondenten dit item verkeerd invulden. In volgende afnames zullen we daarom nog een negatief item formuleren (‘Gaat met tegenzin naar school’) en ook de volgorde tussen positief en negatief geformuleerde items beter afwisselen. Voor de analyses van deze afname echter zullen we de schaalscore op basis van de drie hoogstladende items berekenen.
Tabel 52 Aantal geldige antwoorden, gemiddelde, standaarddeviatie, scheefheid en interne consistentie van de ingekorte schaal ‘Schoolwelbevinden’. SCHAAL
N
M
SD
Schoolwelbevinden 3222 5,32 0,76 (ingekort) * De Cronbachs alfa tussen haakjes is die van de kleutervragenlijst (Maes, 2003).
40
Scheefheid
Cronbachs alfa
-1,54
.89
3.1.5 Schoolbetrokkenheid Wat betreft de relatie tussen ouders en school bevragen we de zogenaamde ‘schoolbetrokkenheid’. Hieronder vallen drie schalen die in één tabel in de vragenlijst gepresenteerd worden. Het gaat hier om de schalen ‘Goede informatieverstrekking’, ‘Negatieve contacten’ en ‘Actieve betrokkenheid’, die we in deze volgorde kort bespreken.
3.1.5.1 Goede informatieverstrekking
Tabel 53 Aantal geldige antwoorden, gemiddelde, standaarddeviatie en item-totaal correlatie van de items uit de schaal ‘Goede informatieverstrekking’. NR. 1 4 7
ITEM De school geeft voldoende informatie over hoe het met ons kind gaat De school geeft voldoende informatie over haar manier van werken De school laat duidelijk weten wat je als ouders thuis kunt doen om je kind te helpen
N
M
SD
Rit
3233 3220 3193
4,54 4,63 4,07
1,12 1,06 1,29
.64 .65 .60
Tabel 54 Aantal geldige antwoorden, gemiddelde, standaarddeviatie, scheefheid en interne consistentie van de schaal ‘Goede informatieverstrekking’. SCHAAL Goede informatieverstrekking
N
M
SD
Scheefheid
Cronbachs alfa
3243
4,42
0,98
-0.43
.79
De gemiddelden van de items zijn niet te extreem en ook de spreiding is groot genoeg. De interne consistentie van deze schaal is ook goed.
3.1.5.2 Negatieve contacten
Tabel 55 Aantal geldige antwoorden, gemiddelde, standaarddeviatie en item-totaal correlatie van de items uit de schaal ‘Negatieve contacten’. NR. 2 5 8 10 11 12
ITEM Wij zijn het vaak niet eens met de school Wij voelen ons niet echt welkom op school De school luistert naar ons (-) De school houdt te weinig rekening met de achtergrond van de kinderen Wij ervaren een grote kloof tussen thuis en de school Wij zijn altijd aanwezig op oudercontacten (-)
N
M
SD
Rit
3192 3216 3174 3127 3123 3196
2,08 1,75 2,50 2,27 2,01 1,86
1,11 1,21 1,03 1,22 1,18 1,31
.50 .49 .40 .53 .50 .15
Tabel 56 Aantal geldige antwoorden, gemiddelde, standaarddeviatie, scheefheid en interne consistentie van de schaal ‘Negatieve contacten’. SCHAAL Negatieve contacten
N
M
SD
Scheefheid
Cronbachs alfa
3239
2,08
0,75
0.81
.69
41
De gemiddelden van de items zijn nogal laag en de gemiddelden van de items 5 ‘Wij voelen ons niet echt welkom op school’ en 12 ‘Wij zijn altijd aanwezig op oudercontacten’ bevinden zich onder de grens van 2. De spreiding is echter groot genoeg. De interne consistentie van de schaal is goed en kan nog tot .74 verhoogd worden door item 12 ‘Wij zijn altijd aanwezig op oudercontacten’ weg te laten. De reden dat dit item minder correleert met het geheel ligt er misschien in dat de aanwezigheid op oudercontacten (uitgedrukt in het aantal keer) nog geen uitspraak doet over de positieve of negatieve ervaringen van de ouders bij die oudercontacten, maar eerder de participatie aangeeft. Het item op zich is evenwel interessant, zodat het ook apart kan opgenomen en geanalyseerd worden.
Tabel 57 Aantal geldige antwoorden, gemiddelde, standaarddeviatie, scheefheid en interne consistentie van de ingekorte schaal ‘Negatieve contacten’. SCHAAL Negatieve contacten (ingekort)
N
M
SD
Scheefheid
Cronbachs alfa
3232
2,12
0,82
0,85
.74
3.1.5.3 Actieve betrokkenheid
Tabel 58 Aantal geldige antwoorden, gemiddelde, standaarddeviatie en item-totaal correlatie van de items uit de schaal ‘Actieve betrokkenheid’. NR. 3 6 9
ITEM Wij hebben als ouders een goed contact met de school Wij doen thuis veel om ons kind te ondersteunen op school Wij voelen ons actief betrokken bij de school
N
M
SD
Rit
3227 3201 3176
4,67 4,47 4,08
1,04 1,27 1,25
.46 .20 .43
Tabel 59 Aantal geldige antwoorden, gemiddelde, standaarddeviatie, scheefheid en interne consistentie van de schaal ‘Actieve betrokkenheid’. SCHAAL Actieve betrokkenheid
N
M
SD
Scheefheid
Cronbachs alfa
3239
4,41
0,87
-0.23
.54
De gemiddelden en standaarddeviaties zijn goed, maar de interne consistentie van de schaal is niet voldoende. De consistentie kan echter vermeerderd worden tot .68 als item 6 ‘Wij doen thuis veel om ons kind te ondersteunen op school’ wordt weggelaten. Waarschijnlijk heeft dit item meer te maken met de betrokkenheid van de ouders op het kind zelf dan met de relatie tot de school.
Tabel 60 Aantal geldige antwoorden, gemiddelde, standaarddeviatie, scheefheid en interne consistentie van de ingekorte schaal ‘Actieve betrokkenheid’. SCHAAL Actieve betrokkenheid (ingekort)
N
M
SD
Scheefheid
Cronbachs alfa
3235
4,38
1,01
-0,40
.68
Bij de constructie van de drie voorgaande schalen van schoolbetrokkenheid hebben we de schalen grotendeels uit PRIMA overgenomen, maar ook nog een twee items toegevoegd en een ander item 42
positief geformuleerd. We verrichten daarom een exploratieve factoranalyse op alle items van deze schalen om te kijken of we daar een bepaald aantal factoren in kunnen ontdekken die een beter inzicht geven in de samenstelling van de schalen.
3.1.5.4. Factoranalyse op ‘schoolbetrokkenheid’ Na een exploratieve factoranalyse op de items van de schalen van schoolbetrokkenheid bleken de items op twee factoren te laden. In tabel 61 hieronder geven we de ladingen weer.
Tabel 61 Factorladingen van de items over schoolbetrokkenheid NR. 4 8 7 3 1 9 6 12 5 10 2 11
ITEM De school geeft voldoende informatie over haar manier van werken De school luistert naar ons De school laat duidelijk weten wat je als ouders thuis kunt doen om je kind te helpen Wij hebben als ouders een goed contact met de school De school geeft voldoende informatie over hoe het met ons kind gaat Wij voelen ons actief betrokken bij de school Wij doen thuis veel om ons kind te ondersteunen op school Wij zijn altijd aanwezig op oudercontacten Wij voelen ons niet echt welkom op school De school houdt te weinig rekening met de achtergrond van de kinderen Wij zijn het vaak niet eens met de school Wij ervaren een grote kloof tussen thuis en de school
Factor 1
Factor 2
0.71757 0.71404 0.69448 0.69322 0.68903 0.64004 0.31830 0.18358 -0.10450 -0.20114 -0.14001 -0.16076
-0.26914 -0.27748 -0.12836 -0.25883 -0.25993 -0.20638 0.04591 -0.11624 0.63689 0.62582 0.61450 0.60386
Op de eerste factor laden zeven items hoog, op de tweede factor vier. Item 12 ‘Wij zijn altijd aanwezig op oudercontacten’ laadt op geen van beide factoren hoog. Zelfs indien er zou geopteerd worden voor een drie-factoren oplossing, zou item 12 op geen van de drie hoog laden. Wat opvalt is dat alle positief geformuleerde items op één factor laden en alle negatief geformuleerde items op de andere. De twee factoren zijn inhoudelijk echter wel te plaatsen: de items die op de eerste factor laden weerspiegelen een positieve communicatie tussen de ouders en de school, de items van de tweede factor brengen een aantal problemen die ouders met de school ervaren naar voren. Toch kunnen we – gezien het twee aparte factoren zijn - niet stellen dat de factoren twee polen op éénzelfde dimensie inhouden. Zo kan bijvoorbeeld de school de ouders goed informeren terwijl de ouders toch een grote ‘psychologische’ afstand tussen het gezin en de school ervaren. We zullen echter verder zien, wanneer we de correlaties tussen de schalen bespreken, dat de twee factoren in schoolbetrokkenheid niet volledig onafhankelijk van elkaar zijn. Voor de analyses van de schoolbetrokkenheid zullen we ons baseren op deze twee factoren en bijgevolg twee schalen construeren die we ‘positieve communicatie’ en ‘psychologische afstand’ zullen noemen. De psychometrische gegevens van deze schalen geven we in de volgende paragrafen weer.
43
Positieve communicatie Tabel 62 Aantal geldige antwoorden, gemiddelde, standaarddeviatie en item-totaal correlatie van de items uit de schaal ‘Positieve communicatie’. NR. 4 8 7 3 1 9 6
ITEM De school geeft voldoende informatie over haar manier van werken De school luistert naar ons De school laat duidelijk weten wat je als ouders thuis kunt doen om je kind te helpen Wij hebben als ouders een goed contact met de school De school geeft voldoende informatie over hoe het met ons kind gaat Wij voelen ons actief betrokken bij de school Wij doen thuis veel om ons kind te ondersteunen op school
N
M
SD
Rit
3220 3174 3193 3227 3233 3176 3201
4.63 4.50 4.07 4.67 4.54 4.08 4.47
1.06 1.03 1.29 1.04 1.12 1.25 1.27
.68 .69 .66 .66 .65 .61 .27
Tabel 63 Aantal geldige antwoorden, gemiddelde, standaarddeviatie, scheefheid en interne consistentie van de schaal ‘Positieve communicatie’. SCHAAL Positieve communicatie
N
M
SD
Scheefheid
Cronbachs alfa
3084
4,42
0,83
-0.23
.84
De gemiddelden zijn niet te extreem en de standaarddeviaties ook niet. De interne consistentie is goed, en kan door weglating van item 6 ‘Wij doen thuis veel om ons kind te ondersteunen op school’ zelfs tot .87 verhoogd worden. Een verhoging van .03 door één item te schrappen is op zich niet zo zinvol, maar gezien het betreffende item inhoudelijk ook niet zo sterk verbonden is met de overige items - het gaat meer over wat ouders thuis met hun kind voor de school doen, dan over de communicatie tussen ouders en school - besluiten we om de schaal ‘Positieve communicatie’ met één item in te korten. De gegevens van de ingekorte schaal zien er dan als volgt uit.
Tabel 64 Aantal geldige antwoorden, gemiddelde, standaarddeviatie, scheefheid en interne consistentie van de schaal ‘Positieve communicatie’. SCHAAL Positieve communicatie (ingekort)
N
M
SD
Scheefheid
Cronbachs alfa
3244
4,42
0,89
-0.35
.87
Psychologische afstand Tabel 65 Aantal geldige antwoorden, gemiddelde, standaarddeviatie en item-totaal correlatie van de items uit de schaal ‘Psychologische afstand’. NR. 5 10 2 11
44
ITEM Wij voelen ons niet echt welkom op school De school houdt te weinig rekening met de achtergrond van de kinderen Wij zijn het vaak niet eens met de school Wij ervaren een grote kloof tussen thuis en de school
N
M
SD
Rit
3216 3127 3192 3123
1.75 2.27 2.08 2.01
1.21 1.22 1.11 1.18
.52 .54 .52 .52
Tabel 66 Aantal geldige antwoorden, gemiddelde, standaarddeviatie, scheefheid en interne consistentie van de schaal ‘Psychologische afstand’. SCHAAL Psychologische afstand
N
M
SD
Scheefheid
Cronbachs alfa
3229
2.03
.89
1.15
.73
De gemiddelden zijn, buiten dat van item 5, net niet te extreem. De spreiding is telkens groot genoeg en de interne consistentie is ook afdoende. Uit het histogram blijkt dat de 10% hoogste scores (een score groter dan 3,5) geïdentificeerd kunnen worden, wat inhoudelijk naar differentiatie toe interessant is.
Als we de twee uit de factoranalyse geconstrueerde schalen nu evalueren ten opzichte van de drie oorspronkelijke schalen, kunnen we stellen dat de twee schalen, vooral qua interne consistentie een verbetering is. De drie oorspronkelijke schalen hadden alfa’s van .79 (‘Goede informatiestrekking’), .74 (‘Negatieve contacten’) en .68 (Actieve betrokkenheid). De nieuwe schaal ‘Psychologische afstand’, die is samengesteld uit een aantal items van de oorspronkelijke schaal ‘Negatieve contacten’ behoudt zijn alfa rond de .73. De nieuwe schaal ‘Positieve communicatie’, samengesteld uit items van alle schalen, heeft nu een alfa van .87.
3.2 Samenhangen tussen de schalen onderling De begripsvaliditeit van de verschillende schalen kunnen we onderzoeken door de samenhang ertussen te berekenen. We mogen namelijk verwachten dat schalen die inhoudelijk verband houden positief met elkaar zullen correleren, en schalen die inhoudelijk tegengesteld zijn negatief zullen correleren. Bij schalen die heel hoog correleren, en dus inhoudelijk sterk samenhangen, kunnen we ons afvragen of het zinvol is om deze schalen dan nog wel als aparte schalen te behouden. Immers, als ze beiden inhoudelijk sterk verwante concepten meten, is het misschien aangewezen om ze als één schaal op te nemen. Hoewel we kunnen voorspellen dat de hierboven opgenomen schalen niet allemaal even sterk met elkaar zullen samenhangen (omdat sommige schalen inhoudelijk veraf staan van andere), nemen we ze omwille van het overzicht wel allemaal in één correlatiematrix op. Het eerste cijfer duidt telkens de correlaties tussen de volledige schalen aan (zonder weglating van items). De cijfers tussen haakjes duiden de correlaties aan tussen de schalen zoals we ze uiteindelijk in de analyses zullen gebruiken (de ‘ingekorte’ schalen), indien deze verschillen van de oorspronkelijk opgenomen schalen.
45
Tabel 67 Correlaties tussen de schalen in de oudervragenlijst Cult. Gezin
Linguistisch kapitaal Interesse in de actualiteit Prosociaal gedrag Agressief gedrag Hyperactiefafleidbaar Asociaal gedrag Bezorgd-angstig gedrag IntegratiePopulariteit Zorgbehoefte Schoolwelbevinden Positieve Communicatie Psychologische afstand
Sociale vaardigheden kind
Ouders-school
Ling
Actu
Pros
Agr
Hyp
Asoc
Bez
Int
Zorg
Welb
Comm
Afst
1
.38
.01
.01
-.02
-.00
-.03
.00
.03
.03 (.02)
.09 (.08)
-.09
1
-.02
.01
-.03
.00
-.03
.02
.04
.04 (.05)
.09 (-.08)
-.04
1
-.24
-.24
-.23
-.01
.40
-.02
-.00 (-.00)
.02 (-.01)
-.00
1
.44
.25
.20
-.31
.00
.02 (-.00)
-.02 (-.01)
.02
1
.22
.36
-.30
.04
.00 (-.01)
.00 (.02)
.00
1
.30
-.44
.01
.03 (.02)
.02 (.02)
.00
1
-.33
.00
.01 (.00)
.02 (.02)
.01
1
-.02
-.01 (.01)
-.00 (-.01)
-.00
1
-.19 (-.19)
-.02 (-.02)
.20
1
.21 (.26)
-.24
1
-.40 (-.42) 1
De subschalen waarvan we verwachten dat ze samenhangen - namelijk deze die respectievelijk de sociale vaardigheden van het kind en de culturele kenmerken van het gezin (‘Cult.Gezin’) meten correleren ook. Deze correlaties zijn gemarkeerd in het grijs. Nochtans zijn de correlaties niet zo hoog (de hoogste is slechts .44) en zeker niet zo hoog als bij de kleutervragenlijst, waarbij bijvoorbeeld de correlaties tussen ‘Hyperactief-afleidbaar’ en ‘Agressief gedrag’ .57 en tussen ‘Integratie-populariteit’ en ‘Asociaal gedrag’ -.70 is, tegenover telkens .44 in de oudervragenlijst. Op basis van de gegevens van de oudervragenlijst zouden we bijgevolg geen van deze schalen samenvoegen. De schalen die de schoolbetrokkenheid van de ouders meten (‘Ouders-school’) en op basis van een factoranalyse zijn samengesteld, zouden indien ze twee strikt afzonderlijke concepten meten, niet mogen samenhangen. De correlatie tussen deze schalen is .42, wat laat zien dat de schalen toch niet zo onafhankelijk van elkaar zijn. Inhoudelijk is deze samenhang echter niet verrassend. Een aantal kleine doch opvallende samenhangen zijn in vet aangeduid, namelijk deze tussen ‘Psychologische afstand’ en ‘Behoefte aan zorg’ alsook de (negatieve) samenhang tussen ‘Schoolwelbevinden’ en ‘Behoefte aan zorg’.
46
4. Besluit De sterktes van een instrument leggen soms ook meteen de zwaktes bloot, en dat is bij deze oudervragenlijst niet anders. De vragenlijst is zeer uitgebreid en bevraagt de voornaamste gezinsvariabelen die een invloed kunnen hebben op de schoolloopbaan van het kind. We mogen dus stellen dat het een zeer volledige vragenlijst is. Met het verzamelde materiaal zijn er nog vele analysemogelijkheden en kunnen verschillende relevante onderzoeksvragen beantwoord worden. Maar de omvang van de vragenlijst heeft waarschijnlijk ook vele ouders afgeschrikt en hen weinig zin gegeven hem (volledig) in te vullen. Ook zijn sommige vragen nogal hoogdrempelig (vb. vragen naar de opleiding, het inkomen, de levensbeschouwing) of moeilijk (vb. vragen naar lange termijn voorspellingen), wat de respons-rate ook niet ten goede komt. Ook het feit dat de vragenlijst schriftelijk diende ingevuld te worden, heeft nadelen. Analfabeten worden immers op die manier niet bereikt. Wat de methodologische kwaliteit van de vragenlijst betreft, kunnen we stellen dat het een groot voordeel is dat er identieke schalen in zowel de kleutervragenlijst als de oudervragenlijst gebruikt worden. Dit maakt dat we beide vragenlijsten kunnen vergelijken en zo meer betrouwbare uitspraken kunnen doen. Meteen houdt deze sterkte ook een beperking in. Het is immers moeilijk om schalen aan te passen of te veranderen, want dat vereist dat de statistische kenmerken van de schalen en items in beide vragenlijsten overeenstemmen. Ook zullen we bij het evalueren van de schalen naar volgende afnames toe een meer conservatieve houding aannemen en bijgevolg eerder terughoudend zijn om schalen te schrappen omdat we graag de sterkte van het kunnen vergelijken van de vragenlijsten willen behouden. We vatten ter overzicht de opgenomen schalen en items zoals we ze in de analyses zullen gebruiken samen in de volgende tabel.
47
Tabel 68 Schalen zoals ze in de analyses van de oudervragenlijst zullen gebruikt worden SCHAAL Linguïstisch kapitaal
Interesse voor de actualiteit
Prosociaal gedrag
ITEMS Met ons gezin kopen we heel wat boeken In ons gezin worden veel boeken gelezen Ons gezin is geabonneerd op tijdschriften en/of kranten Leden uit ons gezin gaan dikwijls boeken halen in de bibliotheek
.63
− − − −
In ons gezin wordt regelmatig over politiek gepraat Leden van ons gezin volgen politiek nieuws, vb. debatten Ons gezin luistert dikwijls naar de nieuwsberichten op de radio In ons gezin wordt dagelijks naar het TV-journaal gekeken
.66
−
Toont belangstelling voor morele kwesties (vb. eerlijkheid, welzijn van anderen, …) Biedt hulp of troost als anderen overstuur zijn Kan met andere kinderen samenwerken Lijkt bezorgd wanneer andere kinderen in nood zijn of verdriet hebben Helpt andere kinderen uit zichzelf Is vriendelijk tegen klasgenootjes (H)erkent andermans gevoelens, voelt mee
.77 (.92)
− − − − − − Hyperactief-afleidbaar gedrag
CHRONBACHS ALFA*
− − − −
− − −
Kan zich moeilijk concentreren of aandacht vasthouden Is een wriemelend, zenuwachtig, gejaagd kind Is rusteloos, loopt rond of springt op en neer, is niet stil te houden − Is onoplettend, niet attent Asociaal gedrag − Houdt klasgenootjes op afstand − Speelt het liefst alleen − Is een eenzaat − Is graag alleen Bezorgd-angstig gedrag − Is bang van nieuwe dingen of ongekende situaties − Huilt gemakkelijk − Komt ongelukkig, gespannen over − Is bezorgd, maakt zich zorgen over veel dingen Integratie - populariteit − Is bij klasgenoten populair − Wordt door klasgenoten gepest (-) − Heeft weinig vrienden/vriendinnen in de klas (-) − Kan goed met klasgenoten opschieten Zorgbehoefte − Mijn kind heeft nood aan extra hulp − Mijn kind zal in de toekomst nood hebben aan extra hulp Schoolwelbevinden − Amuseert zich op school − Komt graag naar school − Vindt de meeste klasactiviteiten plezierig Positieve communicatie − De school geeft voldoende informatie over haar manier van werken − De school luistert naar ons − De school laat duidelijk weten wat je als ouders thuis kunt doen om je kind te helpen − Wij hebben als ouders een goed contact met de school − De school geeft voldoende informatie over hoe het met ons kind gaat − Wij voelen ons actief betrokken bij de school Psychologische afstand − Wij voelen ons niet echt welkom op school − De school houdt te weinig rekening met de achtergrond van de kinderen − Wij zijn het vaak niet eens met de school − Wij ervaren een grote kloof tussen thuis en de school * De Chronbachs alfa tussen haakjes is die van de kleutervragenlijst (Maes, 2003).
.77 (.82)
.71 (.87) .54 (.60) .55 (.79) .91 .89 (.82)
.87
.73
De Cronbachs alfa’s van de schalen liggen in de oudervragenlijst beduidend lager dan in de kleutervragenlijst. Dit kan te wijten zijn aan het feit dat het in het ene geval om een grotere en heterogene groep ouders ging die elk één exemplaar van de vragenlijst moesten invullen tegenover een kleine homogenere groep kleuterleidsters die elk verscheidene kleutervragenlijsten moesten invullen. Wellicht bekijken ouders hun eigen kinderen ook niet in dezelfde categorieën als leerkrachten hun leerlingen percipiëren.
48
De resultaten van de oudervragenlijst tonen evenwel aan dat de meeste schalen betrouwbaar en bruikbaar zijn, met uitzondering van ‘Integratie-populariteit’ (α=.55) en ‘Bezorgd-angstig gedrag’ (α=.54). De interne consistentie van deze schalen kan niet verhoogd worden door het weglaten van een item. We nemen de schalen dan ook onveranderd op in analyses maar zullen de schalen bij volgende afnames van de oudervragenlijst nogmaals evalueren om te kijken of we ze wel opnemen. Uit de oorspronkelijk opgenomen schalen ‘Schoolwelbevinden’, ‘Actieve betrokkenheid’ en ‘Negatieve contacten’ extraheren we twee nieuwe schalen ‘Positieve communicatie’ en ‘Psychologische afstand’ maar nemen we in volgende afnames nog wel alle items op, omdat deze ook op zichzelf inhoudelijk interessant zijn. Op basis van een verkenning van het aantal geldige antwoorden per individuele vraag, zullen in de toekomst ook aanpassingen gebeuren aan de vragen zelf, of aan de omkadering van de vragen. Zo zullen bij een aantal vragen antwoordcategorieën worden bijgevoegd (vb. ‘Niet van toepassing’). Bij andere (vb. de vragen naar de inschatting van de cognitieve capaciteiten van het kind) zullen omkaderingsteksten ingevoegd worden die de vragen verantwoorden en waar begrip opgebracht wordt voor de moeilijkheidsgraad van de vraag.
49
50
Bibliografie Abrahams, F. & Sommerkorn, I. (1981). Werkomgeving, gezinsstructuur en socialisatie. In M. du Bois-Reymond & A. Wesselingh (red.), School en maatschappij. Sociologen over onderwijs en opvoeding. Groningen: Wolters-Noordhoff. * Berger, P.L., & Berger, B. (1983). Sociologie. Een biografische opzet. Baarn: Ambo. * Berings, D., & de Fruyt, F. (1991). Schoolmoeheid en de rol van leerlinggebonden factoren. Een correlationeel onderzoek in het secundair beroepsonderwijs. Pedagogisch tijdschrift, 16(4), 234251. * Blommaert, M. (1980). Motorische spelervaringen van kleuters en hun cognitieve ontwikkeling. Een evaluatie van invloeden van het dagelijks leefmilieu en van een motorisch speelleerplan op cognitieve funktieontwikkelingen. Gent: Faculteit voor Psychologische en Pedagogische Wetenschappen. Bosman, R., & Louwes, W. (1989). Gezinssituaties en onderwijskansen. Een toetsing van verklaringen voor de schoolloopbaanverschillen tussen kinderen uit éénoudergezinnen en tweeoudergezinnen. Nijmegen: Instituut voor Toegepaste Sociologie. Boudon, R. (1974). L’linégalité des chances. Parijs. * Bourdieu, P. (1989). Economisch kapitaal, cultureel kapitaal, sociaal kapitaal. In P. Bourdieu, Opstellen over smaak, habitus en het veldbegrip. Gekozen door Dick Pels (120-141). Amsterdam: Van Gennep. Centrum voor Sociaal en Psycho-pedagogisch Onderzoek in samenwerking met K.U.L.-C.S.B.O. (1981). De invloed van gezinsmilieu op kleuterontwikkeling. Leuven: auteur. Claessen, J., & Troost P. (1980). Op zoek naar achtergrondkenmerken. Een literatuurstudie naar relevante variabelen voor schoolloopbaanonderzoek in het kader van het onderwijsexperiment middenschool. Nijmegen: Instituut voor Toegepaste Sociologie. Claeys, P.C. (1971). Gezin en schoolsukses. De sociogenese van het schools prestatiegedrag van tweede-klassertjes. Antwerpen/Utrecht: Standaard Wetenschappelijke Uitgeverij. * Creten, H., Douterlungne, M., Verhaeghe J.P., & De Vos, H. (2000) Voor elk wat wils. Schoolkeuze in het basis- en secundair onderwijs, Leuven/Gent: Katholieke Universiteit Leuven, Hoger Instituut voor de Arbeid/Universiteit Gent, Vakgroep onderwijskunde. Diederen, J. (1993) Sociaal milieu en loopbanen: over effecten van gezinsachtergrond op school-, beroeps- en levensloopbaan. Nijmegen: Instituut voor Toegepaste Sociologie. Driessen, G., van Langen, A., & Vierke, H. (2002). Basisonderwijs: veldwerkverslag, leerlinggegevens en oudervragenlijsten. Basisrapportage PRIMA-cohortonderzoek. Vierde meting 2000-2001. Nijmegen: ITS. Eccles, J.S., & Harold, R.D. (1993). Parent-school involvement during the early adolescent years. Teachers College Record, 94(3), 568-587. * Elchardus, M., & Siongers, J. (2002). Cultuurpraktijk van de ouders en de schoolloopbaan van de kinderen. In M. Elchardus, & I. Glorieux (red.), De Symbolische Samenleving. Een exploratie van de nieuwe sociale en culturele ruimtes (241-261). Tielt: Lannoo. Gronlick, W.S., & Slowiaczek, M.l. (1994). Parent’s involvement in children’s schooling: a multidimensional conceptualization and motivational model. Child Development, 65, 237-252. *
51
Henderson, R.W., Bergan, J.R., & Hurt, M. (1972). Development and validation of the Henderson Environmental Learning Process Scale. The Journal of Social Psychology, 88, 185-196. * Jacobs, M. E. (1996). Gezinsachtergronden van schoolsucces bij brugklasleerlingen. Ongepubliceerd proefschrift. Leiden: Rijksuniversiteit. Janssen, K., Amelinckx, V., Cocquyt, E., De Vos, H., Colpin, H., Verhaeghe J.P., Vandemeulebroecke, L., & Ghesquière, P. (2001). Nieuwe gezinsvormen en onderwijsparticipatie in Vlaanderen. Leuven/Gent: Katholieke Universiteit Leuven/Universiteit Gent. Jungbluth, P. (2000). Ongelijkheid op de basisschool: hoe help je minderheden aan hoge uitstroom? Lezing voor CPS-conferentie over gemeentelijk onderwijs-achterstandsbeleid. Jungbluth, P., Roede, E., & Roeleveld, J. (2001). Validering van het PRIMA-leerlingprofiel. Secundaire analyses op de PRIMA-cohort bestand (SCO-rapport nr. 608). Amsterdam: SCOKohnstamminstituut van de Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen, Universiteit van Amsterdam. Kerkhoff, A. (1988). Taalvaardigheid en schoolsucces. De relatie tussen taalvaardigheid Nederlands en schoolsucces van allochtone en autochtone leerlingen aan het einde van de basisschool. Amsterdam/Lisse: Swets & Zeitlinger. Ladd, G.W. (1992). The Teacher Rating Scale of School Adjustment. Illinois: University of Illinois. Ladd, G. W., & Burgess, K. B. (1999). Charting the relationship trajectories of aggressive, withdrawn, and aggressive/withdrawn children during early grade school. Child Development, 70(4), 910-929. Ladd, G. W., & Profilet, S. M. (1996). The Child Behavior Scale. A teacher-report measure of young children's aggressive, withdrawn, and prosocial behavior. Developmental Psychology, 32, 10081024. Leseman, P.P.M. (1990). Structurele en pedagogische determinanten van schoolloopbanen. Rotterdam: Project Onderwijs en Sociaal Milieu. * Maes, F. (2003). Longitudinaal Onderzoek in het Basisonderwijs. Kleutervragenlijst schooljaar 20022003. (LOA-rapport nr. 12). Leuven: Steunpunt LOA, cel SIBO. Meijnen, G.W. (1990). Hulpbronnen voor schoolcarrières. Een poging tot synthese. In H.J.M. Huttner & H. Kleijer (red.). Gezin en onderwijs. Sociologische gids 1990/5. (p. 288-303). Meppel/Amsterdam: Boom. * Nicaise, I. (1997). Kansarmoede in de basisschool. Een literatuuroverzicht van oorzaken en remedies. Gids voor het basisonderwijs, 1997, kind/4201, p.28. Patterson, C.J., Kupersmidt, J.B., & Vaden, N.A. (1990). Income level, gender, ethnicity, and household composition as predictors of children’s school-based competence. Child Development, 61, 485-494. * Reynolds, A.J. (1992). Comparing measures of parental involvement and their effects on academic achievement. Early Childhood Research Quarterly, 7, 441-462. * Rupp, J.C.C. (1971). Opvoeding tot schoolweerbaarheid. Een Utrechtse kinderpsychologische studie, Groningen: Wolters-Noordhoff. Schryvers, E., Lagrou L., & Van De Velde, V. (2002). Evaluatieonderzoek van het onderwijsbeleid ten aanzien van etnische minderheden in het lager onderwijs. Deelrapport effectmeting, Leuven: Hoger Instituut voor de Arbeid.
52
Simoens, R. (2001). Zelfwaardering, sociaal gedrag en sociale aanvaarding bij kleuters. Nietgepubliceerde licentiaatsverhandeling. Leuven: Katholieke Universiteit Leuven, Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen, Afdeling psychodiagnostiek en psychologische begeleiding / Centrum voor schoolpsychologie. Singer, E. (1993). Kinderopvang: goed of slecht? Een literatuurstudie naar de effecten van kinderopvang, Utrecht: Uitgeverij SWP. Snodgrass, D.M. (1991). The parent connection. Adolescence, 26, 83-87. * Stevenson, D.L., & Baker, D.P. (1987). The family-school relation and the child’s performance. Child Development, 58, 1348-1357. * Thys, L. & Van De Ven, G. (1985). Het eerste leerjaar de eerste struikelsteen. Omvang en evolutie van leer- en gedragsproblemen in het eerste leerjaar van de lagere school en samenhang met kind-, gezins-, en klaskenmerken, Leuven/Amersfoort: Acco. Valencia, R.R., Henderson, R.W., & Rankin, R.J. (1985). Family status, family constellation, and home environment variables as predictors of cognitive performance of Mexican American children. Journal of Educational Psychology, 77, 3, 323-331. * Vandemeulebroecke, L., Van Crombrugge, H., & Gerris, J. (red.) (1999). Gezinspedagogiek Deel 1: Actuele thema’s in onderzoek en praktijk. Leuven/Apeldoorn: Garant. Van Crombrugge, H. & Vandemeulebroecke, L. (1991). Family and center day care under three: the child’s experience. Community Alternatives, 3 (2), 35-58. * Van der Linden, F.J., & Dijkman, T.A. (1989). Jong zijn en volwassen worden in Nederland. Een onderzoek naar het psychosociaal functioneren in alledaagse situaties van de Nederlandse jongeren tussen 12 en 21 jaar. Nijmegen: Hoogveld Instituut. * Van der Velden, R.K.W. (1991). Sociale herkomst en schoolsucces. Het effect van culturele en sociale hulpbronnen op de schoolloopbaan, Groningen: Instituut voor Onderwijsonderzoek. Van Tilborg, I.A.J. (1987). De betekenis van het arbeidersgezin voor het leerniveau en schoolloopbaan van het kind: een voorlopige evaluatie van het project Onderwijs en sociaal milieu de eerste drie jaren van de basisschool. ’s Gravenhage: Instituut voor Onderzoek van het Onderwijs, SVO. * Van Heek, F. (1968). Het verborgen talent. Milieu schoolkeuze en schoolgeschiktheid. Meppel: Boom. * Verhaeghe, J.P., Maes, F., Gombeir, D., & Peeters, E. (2002). Longitudinaal onderzoek in het Basisonderwijs. Steekproeftrekking. (LOA-rapport nr. 5). Leuven: Steunpunt LOA, cel SiBO. Wielemans, W. (2000). Ingewikkelde ontwikkeling. Opvoeding en onderwijs in relatie tot maatschappij en cultuur. Leuven/Leusden: Acco.
* niet zelf geraadpleegd
53
54
Bijlage 1: Oudervragenlijst
55
SiBO Schoolloopbanen in het BasisOnderwijs Dekenstraat 2
B – 3000 Leuven
Vragenlijst voor de ouders Naam van het kind dat de vragenlijst mee naar huis heeft gebracht en waarover deze vragenlijst dus gaat:
etiket
Contactpersoon:
Ilse Van Heddegem Telefoon: Fax: E-mail:
016/32.57.80 016/32.58.59
[email protected]
februari 2003 56
BESTE OUDER(S),
Wie moet deze vragenlijst invullen? Deze vragenlijst dient ingevuld te worden door één van de ouders van het kind. Indien de ouders niet samenleven, verdient het de voorkeur dat de vragenlijst wordt ingevuld door de ouder waar het kind het vaakst bij is of die het best op de hoogte is van het dagelijks leven van het kind. Ouder dient hier in ruime zin te worden geïnterpreteerd: het kan ook gaan om een pleegouder, adoptie-ouder, voogd, grootouder die de ouderlijke taken heeft overgenomen, ... . In de vragenlijst wordt dan ook steeds gesproken over ‘uw kind’, ook al bent u enkel de feitelijke ouder en niet de biologische of wettelijke ouder. Indien het kind waarop deze vragenlijst betrekking heeft in een instelling verblijft en u als tewerkgestelde in deze instelling voorliggende vragenlijst invult, hoeft u enkel de vragen aangeduid met een kruisje (*) te beantwoorden.
Hoe de vragenlijst invullen? •
Bij de meeste vragen mag maar één antwoord worden aangekruist. U hoeft enkel een kruisje te zetten in het hokje voor het antwoord dat u kiest.
•
Bij andere vragen mogen meerdere antwoorden aangekruist worden. Indien dit het geval is, wordt dit uitdrukkelijk aangegeven.
•
Tenslotte zijn er ook ‘open’ vragen waarbij het antwoord op de stippellijn dient ingevuld te worden.
•
Wanneer u uw antwoord niet kan terugvinden in de opgegeven categorieën en de antwoordmogelijkheid ‘andere’ voorzien is, schrijft u uw antwoord op de stippellijn achter ‘andere’.
•
Sommige vragen zijn in tabelvorm. Daar worden de instructies voor het antwoorden met de vraag zelf meegegeven.
•
Gelieve op elke vraag te antwoorden, tenzij u uitdrukkelijk wordt doorverwezen naar een verdere vraag; indien de vraag niet van toepassing is op uw situatie kan u de antwoordcategorie ‘niet van toepassing’ aankruisen.
•
Het invullen van deze vragenlijst zal ongeveer een half uurtje van uw tijd in beslag nemen.
Hoe de vragenlijst terugsturen? Gelieve de ingevulde vragenlijst onder gesloten omslag terug mee te geven met uw kind naar school. Gebruik hiervoor dezelfde briefomslag als die waarin de blanco vragenlijst zat. Mogen we u vragen om de vragenlijst ten laatste op vrijdag 28 februari (vóór de krokusvakantie) af te geven aan de kleuterleid(st)er?
Anonimiteit Het spreekt voor zich dat alles wat door u wordt ingevuld strikt vertrouwelijk zal worden behandeld en geheel anoniem zal worden verwerkt, ook al vragen wij de naam van uw kind. Dit is nodig om de informatie uit de vragenlijst te kunnen koppelen aan de toetsuitslagen van uw kind. De gegevens die u hier invult zullen onder geen enkele vorm publiek worden gemaakt!
ALVAST BEDANKT VOOR UW MEDEWERKING!
57
1. Inleiding 0.
Wie gaat deze vragenlijst invullen?* de wettelijke of feitelijke moeder van het kind de wettelijke of feitelijke vader van het kind een medewerk(st)er van de instelling waar het kind waarover deze vragenlijst gaat, verblijft andere: ……
2. Achtergrondgegevens van het kind 2.1 Persoonlijke gegevens 1.
Wat is het geslacht van uw kind?* 1. jongen 2. meisje
2.
Wat is de geboortedatum van uw kind?*
…… / …… / …………..
3.
Wat is de huidige lengte van uw kind?*
…… meter …… centimeter
4.
Wat is het huidige gewicht van uw kind?* …… kg
2.2 Gezondheid 5.
Na hoeveel weken zwangerschap is uw kind geboren? …… weken (de normale duur van een zwangerschap bedraagt 40 weken)
6.
Hoeveel bedroeg het geboortegewicht van uw kind?
7.
Heeft uw kind vlak na de geboorte in de couveuse gelegen?
8.
1. neen 2. ja: hoeveel dagen?
…… , ………… kg
…………
Indien uw kind ernstige fysieke (lichamelijke), psychische (mentale), ontwikkelings- of gedragsproblemen heeft, geef dan aan door wie en voor wat het behandeld wordt (meerdere antwoorden mogelijk).*
1. behandeld door de huisarts voor ……
2. behandeld door een specialist voor ……
3. behandeld door een psycholoog voor ……
4. behandeld door een psychiater voor ……
5. behandeld door een pedagoog voor ……
6. behandeld door een kinesist voor ……
7. behandeld door een logopedist voor ……
8. behandeld door iemand anders (specifieer): ……
9. niet van toepassing: mijn kind wordt niet behandeld maar ik maak mij wel zorgen
10. niet van toepassing: mijn kind heeft geen problemen
58
voor ……
2.3 Vroegere schoolloopbaan 9.
In welk jaar ging uw kind voor het eerst regelmatig naar de kleuterschool?* ………………
1. na de grote vakantie: mijn kind was toen …… jaar en …… maanden oud
2. na de herfstvakantie: mijn kind was toen …… jaar en …… maanden oud
3. na de kerstvakantie: mijn kind was toen …… jaar en …… maanden oud
4. na de krokusvakantie: mijn kind was toen …… jaar en …… maanden oud
5. na de paasvakantie: mijn kind was toen …… jaar en …… maanden oud
10.
Dit was:
Denk eens terug aan de tijd dat uw kind nog niet naar de kleuterschool ging. Waar verbleef het tijdens de week?
1. meestal thuis: mijn kind (meerdere antwoorden mogelijk)
1. werd thuis opgevangen door mijzelf en/of mijn partner 2. werd thuis opgevangen door ander inwonend familielid (vb. oudere zus, grootouder) 3. werd thuis opgevangen door ander persoon, vb. au pair, gouvernante, huishoudster
2. meestal buitenshuis: mijn kind (meerdere antwoorden mogelijk)
1. ging naar een kinderdagverblijf
hoeveel dagen per week? ……
2. ging naar een onthaalmoeder
hoeveel dagen per week? ……
3. ging naar een familielid (bijvoorbeeld: grootouder)
hoeveel dagen per week? ……
4. ging naar iemand anders (specifieer): ……
hoeveel dagen per week? …… 11.
Kreeg uw kind eind vorig schooljaar een advies tot doorverwijzing naar het buitengewoon onderwijs?* 1. neen 2. ja
Doet uw kind dit schooljaar de derde kleuterklas over, m.a.w. is het blijven zitten?* 1. neen 2. ja
12.
2.4 Opvang buiten schooluren en op de middag 13.
Gaat uw kind naar de buitenschoolse opvang?
1. ja: mijn kind (meerdere antwoorden mogelijk)
1. gaat regelmatig naar de voorschoolse opvang (opvang voor schooltijd) Î uur waarop kind ‘s morgens meestal in de opvang aankomt: …… uur …… min
2. gaat regelmatig naar de naschoolse opvang (opvang na schooltijd) Î uur waarop kind ‘s avonds meestal de opvang verlaat: …… uur …… min
2. neen 3. niet van toepassing: er is geen buitenschoolse opvang voorzien.
Als u antwoord 1 (1.1 of 1.2) hebt aangekruist, ga dan naar vraag 15!
59
14.
Wie vangt uw kind op voor en/of na schooltijd (meerdere antwoorden mogelijk)? 1. 2. 3. 4. 5.
15.
wordt vóór schooltijd door de grootouders opgevangen wordt na schooltijd door de grootouders opgevangen wordt vóór schooltijd door een andere persoon opgevangen wordt na schooltijd door een andere persoon opgevangen niet van toepassing: ik en/of de andere ouder zorgen voor en na schooltijd voor het kind
Blijft uw kind, met uitzondering van woensdag, ’s middags op school eten?
1. neen
2. ja: mijn kind eet op school 1. boterhammen 2. een warme maaltijd aangeboden door de school
2.5 Gedrag en temperament van het kind 16.
Geef aan in hoeverre volgende uitspraken van toepassing zijn op uw kind door het juiste cijfer op de schaal te omcirkelen*: 1 = helemaal niet van toepassing
4 = eerder wel van toepassing
2 = niet van toepassing 3 = eerder niet van toepassing
5 = wel van toepassing 6 = helemaal van toepassing
Mijn kind
Niet
Wel
1. Vecht met andere kinderen
1
2
3
4
5
6
2. Helpt andere kinderen uit zichzelf
1
2
3
4
5
6
3. Speelt het liefst alleen
1
2
3
4
5
6
4. Kan goed met andere kinderen opschieten
1
2
3
4
5
6
5. Pest andere kinderen
1
2
3
4
5
6
6. (H)erkent andermans gevoelens, voelt mee
1
2
3
4
5
6
7. Is graag alleen
1
2
3
4
5
6
8. Is bij andere kinderen populair
1
2
3
4
5
6
9. Is agressief
1
2
3
4
5
6
10. Lijkt bezorgd wanneer andere kinderen in nood zijn of verdriet hebben
1
2
3
4
5
6
11. Houdt klasgenootjes op afstand
1
2
3
4
5
6
12. Wordt door andere kinderen gepest
1
2
3
4
5
6
13. Bedreigt andere kinderen
1
2
3
4
5
6
14. Biedt hulp of troost als anderen overstuur zijn
1
2
3
4
5
6
15. Is eenzaat
1
2
3
4
5
6
16. Heeft weinig vrienden/vriendinnen in de klas
1
2
3
4
5
6
17. Is rusteloos, loopt rond, springt op en neer, is niet stil te houden
1
2
3
4
5
6
18. Is vriendelijk tegen klasgenootjes
1
2
3
4
5
6
19. Is bezorgd, maakt zich zorgen over veel dingen
1
2
3
4
5
6
20. Is een wriemelend, zenuwachtig, gejaagd kind
1
2
3
4
5
6
21. Komt ongelukkig, gespannen over
1
2
3
4
5
6
22. Kan met andere kinderen samenwerken
1
2
3
4
5
6
23. Kan zich moeilijk concentreren of aandacht vasthouden
1
2
3
4
5
6
24. Is bang van nieuwe dingen of ongekende situaties
1
2
3
4
5
6
25. Is onoplettend, niet attent
1
2
3
4
5
6
26. Toont belangstelling voor morele kwesties (vb. eerlijkheid)
1
2
3
4
5
6
27. Huilt gemakkelijk
1
2
3
4
5
6
60
17.
Kan u aangeven hoe moeilijk of gemakkelijk u het zelf in het algemeen met uw kind hebt?*
1. 2. 3. 4.
heel moeilijk moeilijk gewoon normale problemen makkelijk
3. Achtergrondgegevens van het gezin 3.1 Gezinssamenstelling 18.
Noteer in onderstaande tabel alle namen (voornaam + achternaam) en geboortedata van de kinderen die deel uitmaken van het gezin (en op het zelfde adres wonen als het kind waarvoor deze vragenlijst wordt ingevuld). Geef verder het geslacht en het onderwijsniveau van elk kind aan. Per kind dient te worden aangegeven welke studies ze volgen of het laatst hebben gevolgd door in het bijhorende vakje in de tabel het cijfer te noteren dat overeenstemt met het onderwijsniveau dat voor elk kind van toepassing is: 1 = gewoon lager onderwijs
6 = kunstsecundair onderwijs
2 = buitengewoon lager onderwijs
7 = buitengewoon secundair onderwijs
3 = algemeen secundair onderwijs
8 = hoger onderwijs korte type
4 = technisch secundair onderwijs
9 = hoger onderwijs lange type
5 = beroepssecundair onderwijs
10 = universitair onderwijs
Naam van kind(eren)
Geboortedatum
Geslacht*
1) ……
…. / …. / ………
man / vrouw
2) ……
…. / …. / ………
man / vrouw
3) ……
…. / …. / ………
man / vrouw
4) ……
…. / …. / ………
man / vrouw
5) ……
…. / …. / ………
man / vrouw
6) ……
…. / …. / ………
man / vrouw
7) ……
…. / …. / ………
man / vrouw
8) ……
…. / …. / ………
man / vrouw
Onderwijsniveau
* schrappen wat niet past
19.
Indien er buiten uzelf, uw eventuele partner en uw kind(eren) nog andere personen deel uitmaken van uw gezin, geef dan aan wie (meerdere antwoorden mogelijk).
1. 2. 3. 4. 5.
grootouder(s) van het kind ander familielid vriend/vriendin andere (specifieer): ... niet van toepassing: er maken geen andere personen deel uit van het gezin
61
20.
Van het kind waarvoor deze vragenlijst wordt ingevuld 1. zijn mijn huidige partner en ik de oorspronkelijke ouders: ga naar vraag 23 2. ben ik de biologische moeder en maakt de wettelijke vader geen deel uit van dit gezin wegens
1. echtscheiding/relatiebreuk sinds ……………… (jaartal) Î Hoeveel dagen per maand verblijft het kind bij de vader? ……
2. overlijden in ……………… (jaartal)
3. andere reden (specifieer): ……
3. ben ik de wettelijke vader en maakt de biologische moeder geen deel uit van dit gezin wegens
1. echtscheiding/relatiebreuk sinds ……………… (jaartal) Î Hoeveel dagen per maand verblijft het kind bij de moeder? . . . 2. overlijden in ……………… (jaartal)
3. andere reden (specifieer): ……
4. zijn ik en (eventueel) mijn partner geen van beide de oorspronkelijke ouders
21.
Woont u samen met een partner die niet de biologische of wettelijke ouder is van uw kind maar die vast deel uitmaakt van uw gezin? 1. neen 2. ja
22.
Uw kind 1. is geadopteerd 2. verblijft in een pleeggezin 3. woont bij de grootouders of een ander familielid 4. andere (specifieer): …… 5. niet van toepassing
3.2 Afkomst en thuistaal 23.
Vul in onderstaande tabel het geboorteland van kind, (wettelijke) ouders en grootouders in en geef verder voor de eerste drie ook de nationaliteit bij geboorte, de huidige nationaliteit (bij dubbele nationaliteit beide opgeven) en het aantal jaren dat reeds onafgebroken in België wordt verbleven (indien het geboorteland niet België is).*
Persoon
Geboorteland
Nationaliteit bij geboorte
Huidige nationaliteit
Verblijfsduur in België
Kind waarover deze vragenlijst gaat
……
……
……
…………
jaar
……
……
……
…………
jaar
……
……
……
…………
jaar
Moeder Vader Grootmoeder langs moeders kant
……
Grootvader langs moeders kant
……
Grootmoeder langs vaders kant
……
Grootvader langs vaders kant
……
62
24.
Welke taal spreekt uw kind met volgende personen?
Vader
Moeder
Broers/zussen
Vrienden
Nederlands
Nederlands
Nederlands
Nederlands
Frans
Frans
Frans
Frans
Spaans
Spaans
Spaans
Spaans
Engels
Engels
Engels
Engels
Hebreeuws
Hebreeuws
Hebreeuws
Hebreeuws
Arabisch
Arabisch
Arabisch
Arabisch
Berbers
Berbers
Berbers
Berbers
Turks
Turks
Turks
Turks
Koerdisch
Koerdisch
Koerdisch
Koerdisch
Russisch
Russisch
Russisch
Russisch
andere: ……
andere: ……
andere: ……
andere: ……
25.
Welke taal spreken u en uw partner onderling? 1. Nederlands 2. Frans 3. Spaans 4. Engels 5. Hebreeuws 6. Arabisch 7. Berbers 8. Turks 9. Koerdisch 10. Russisch 11. Andere (specifieer): …… 12. Niet van toepassing: geen partner
63
3.3 Opleiding en tewerkstelling 26.
Geef met een kruisje aan wat het hoogst behaalde diploma van de (wettelijke) ouders is.*
Hoogst behaalde diploma (dus niet alle diploma’s)
Moeder
Vader
Lager onderwijs: Gewoon lager onderwijs Buitengewoon lager onderwijs Lager secundair onderwijs: Lager beroepssecundair onderwijs Lager technisch secundair onderwijs Lager kunstsecundair onderwijs Lager algemeen vormend secundair onderwijs Lager buitengewoon secundair onderwijs Hoger secundair onderwijs: Hoger beroepssecundair onderwijs Hoger technisch secundair onderwijs Hoger kunstsecundair onderwijs Hoger algemeen vormend secundair onderwijs Hoger buitengewoon secundair onderwijs Hoger onderwijs: Niet-universitair hoger onderwijs korte type Niet-universitair hoger onderwijs lange type Universitair onderwijs
27.
Geef met een kruisje aan wat het hoogst behaalde diploma van de grootouders is.
Hoogst behaalde diploma (dus niet alle diploma’s)
Grootouders moeders kant Grootmoeder
Lager onderwijs (inclusief vierde graad) Secundair onderwijs lagere cyclus: Lager technisch secundair onderwijs Lager kunstsecundair onderwijs Lager middelbaar onderwijs Buitengewoon lager secundair onderwijs Secundair onderwijs hogere cyclus: Normaalschool voor kleuter- of lager onderwijs Hoger technisch secundair onderwijs Hoger kunstsecundair onderwijs Hoger middelbaar onderwijs Buitengewoon hoger secundair onderwijs Hoger onderwijs: Normaalschool voor secundair onderwijs (regentaat) Hoger technisch onderwijs (A1) Hoger kunstonderwijs Universitair onderwijs
64
Grootvader
Grootouders vaders kant Grootmoeder
Grootvader
28.
Geef met een kruisje aan wat de arbeidssituatie is van de (wettelijke) ouders. Indien het op dit moment om bevallings- of ziekteverlof gaat, geef dan de situatie van net daarvoor weer.*
Tewerkstellingssituatie
Moeder
Vader
……… %
……… %
Doet het huishouden, zorgt voor het gezin Verricht voltijds betaald werk Verricht deeltijds betaald werk: hoeveel %? Is werkloos Is gepensioneerd (ook brug- en pre-pensioen) Is arbeidsongeschikt (invaliditeit, ziekte) Heeft loopbaanonderbreking, tijdskrediet, ... Volgt volledig dagonderwijs 29.
Geef met een kruisje aan wat het huidig soort beroep is van van de (wettelijke) ouders of welk soort beroep het laatst werd uitgeoefend.*
Beroep
Moeder
Vader
Arbeider: Geschoold arbeider Ongeschoold arbeider Bediende: Lagere bediende Hogere bediende Directiekader Werkzaam in het onderwijs: Basis- of secundair onderwijs Hoger onderwijs of universiteit Andere loontrekkenden: ………… Zelfstandige: Landbouwer Kleine zelfstandige Ondernemingsleider Groothandelaar Vrij beroep Niet van toepassing: nooit beroep uitgeoefend 30.
Omschrijf zo nauwkeurig mogelijk het huidige of laatst uitgeoefende beroep van de moeder: Functie-/beroepsomschrijving: .................................................................................................................. Taken:
.................................................................................................................................................... ....................................................................................................................................................
Sector: .................................................................................................................................................... Betaald personeel onder uw leiding? Schrap wat niet past: Neen / Ja: hoeveel personeelsleden? ........ 31.
Omschrijf zo nauwkeurig mogelijk het huidige of laatst uitgeoefende beroep van de vader: Functie-/beroepsomschrijving: .................................................................................................................. Taken:
.................................................................................................................................................... ....................................................................................................................................................
Sector: .................................................................................................................................................... Betaald personeel onder uw leiding? Schrap wat niet past: Neen / Ja: hoeveel personeelsleden? ........
65
32.
Geef met een kruisje aan wat het beroep is of was van de grootouders. Grootouders moeders kant
Beroep
Grootmoeder
Grootvader
Grootouders vaders kant Grootmoeder
Grootvader
Arbeider: Geschoold arbeider Ongeschoold arbeider Bediende: Lagere bediende Hogere bediende Directiekader Werkzaam in het onderwijs: Basis- of secundair onderwijs Hoger onderwijs of universiteit Andere loontrekkenden: ………… Zelfstandigen: Landbouwer Kleine zelfstandige Ondernemingsleider Groothandelaar Vrij beroep Niet van toepassing: nooit beroep uitgeoefend
3.4 Inkomsten en bezittingen 33.
Geef aan over welke bronnen van inkomen uw huishouden beschikt (meerdere antwoorden mogelijk).
34.
Lonen en wedden Inkomsten uit zelfstandige arbeid (inclusief landbouw) Pensioen Werkloosheidsuitkering Leefloon, bestaansminimum Ziekte- of invaliditeitsuitkering Kindergeld Andere bronnen (specifieer): ……
In welke categorie situeert zich het gezamelijk netto-maandinkomen van het huishouden, alle mogelijke inkomsten meegerekend (nettosom van bovenstaande aangekruiste inkomensbronnen uit vraag 33)?
66
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
1. 2. 3. 4. 5. 6.
minder dan 1000 euro (40.000 Bef) tussen 1000 euro (40.000 Bef) en 2000 euro (80.000 Bef) tussen 2000 euro (80.000 Bef) en 3000 euro (120.000 Bef) tussen 3000 euro (120.000 Bef) en 4000 euro (160.000 Bef) tussen 4000 euro (160.000 Bef) en 5000 euro (200.000 Bef) meer dan 5000 euro (200.000 Bef)
35.
Bezit uw gezin eigendommen (onroerend goed)?
1. neen
2. ja: welke (meerdere antwoorden mogelijk)? 1. woning(en) / appartement(en) / studio(’s) / kamers 2. grond(en) 3. garage(s) (op zich staand, niet verbonden met een huis)
3.5 Zorgen in het gezin 36.
Welke gebeurtenissen hebben zich het afgelopen jaar in uw gezin voorgedaan? (meerdere antwoorden mogelijk). 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.
Werkloosheid van moeder en/of vader Ernstige gezondheidsproblemen bij het kind of een ander gezinslid Sterfte in de naaste omgeving Overlijden van een dierbaar huisdier Financiële problemen Echtscheiding Brand, inbraak of diefstal Verhuizing Andere (specifieer): …… Niet van toepassing: in ons gezin hebben zich het afgelopen jaar geen ernstige problemen voorgedaan
4. Sociale leefwereld van het gezin 4.1 Het gezin 37.
Geef aan in hoeverre volgende uitspraken van toepassing zijn op uw gezin door het juiste cijfer op de schaal te omcirkelen. 1 = helemaal niet van toepassing
4 = eerder wel van toepassing
2 = niet van toepassing 3 = eerder niet van toepassing
5 = wel van toepassing 6 = helemaal van toepassing
Uitspraken
Niet
Wel
1. Familieleden komen regelmatig op bezoek
1
2
3
4
5
6
2. Wij gaan geregeld op familiebezoek
1
2
3
4
5
6
3. Ons kind gaat regelmatig bij anderen spelen
1
2
3
4
5
6
4. Wij nodigen geregeld kinderen uit om met ons kind te komen spelen
1
2
3
4
5
6
5. Wij hebben heel wat goede vrienden met wie we regelmatig contact hebben
1
2
3
4
5
6
6. Met onze buren kunnen wij het goed vinden, wij hebben geregeld contact
1
2
3
4
5
6
67
4.2 Het kind 38.
Is uw kind lid van één van volgende verenigingen (meerdere antwoorden mogelijk)? 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
39.
Sportvereniging (voetbalclub, zwemles, ...) Muziekvereniging (muziekschool, zangles, ...) Kunstvereniging (tekenschool, knutselles, ...) Jeugdbeweging Dans- of balletschool Andere: …… Niet van toepassing: geen lid van een vereniging
Hoeveel ‘echte’ vrienden/vriendinnetjes heeft uw kind? 1. 2. 3. 4. 5.
1 2à3 4à5 meer dan 5 ik weet het niet
4.3 De ouders 40.
Bent u en/of uw partner lid van één van volgende verenigingen (meerdere antwoorden mogelijk)? 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
Sportvereniging Vereniging rond kunstbeoefening, hobbyclub Socio-culturele vereniging Milieu- of natuurvereniging Politieke vereniging, partij Levensbeschouwelijke of religieuze vereniging Wijk- of buurtcomité Derdewereld- of vredesbeweging Andere (schoolraad, ondernemingsraad, ...)
5. Vrijetijdsbesteding en interesses van het gezin 5.1 Het gezin 41.
Tot welke levensbeschouwelijke strekking rekenen u en de andere ouder zichzelf? Moeder
68
Vader
1. Vrijzinnig
1. Vrijzinnig
2. Christelijk, meer bepaald: 1. Katholiek 2. Protestants 3. Andere: ……
2. Christelijk, meer bepaald: 1. Katholiek 2. Protestants 3. Andere: ……
3. Joods
3. Joods
4. Islamitisch
4. Islamitisch
5. Ongelovig
5. Ongelovig
6. Andere: ……
6. Andere: ……
42.
In hoeverre zijn u en de andere ouder praktiserend, m.a.w. hoe vaak nemen u en de andere ouder deel aan erediensten (huwelijken, dopen en begrafenissen niet meegerekend). Moeder
43.
Vader
1. nooit
1. nooit
2. nu en dan
2. nu en dan
3. maandelijks
3. maandelijks
4. wekelijks
4. wekelijks
5. (bijna) dagelijks
5. (bijna) dagelijks
Geef aan in welke mate volgende uitspraken van toepassing zijn op uw gezin door het juiste cijfer op de schaal te omcirkelen. 1 = helemaal niet van toepassing
4 = eerder wel van toepassing
2 = niet van toepassing 3 = eerder niet van toepassing
5 = wel van toepassing 6 = helemaal van toepassing
Uitspraken
Niet
1. Met ons gezin kopen we heel wat boeken
1
2
Wel 3
4
5
6
2. In ons gezin worden veel boeken gelezen
1
2
3
4
5
6
3. Ons gezin is geabonneerd op tijdschriften en/of kranten
1
2
3
4
5
6
4. Leden uit ons gezin gaan dikwijls boeken halen in de bibliotheek
1
2
3
4
5
6
5. In ons gezin wordt regelmatig over politiek gepraat
1
2
3
4
5
6
6. Leden van ons gezin volgen politiek nieuws, bv. debatten
1
2
3
4
5
6
7. Ons gezin luistert dikwijls naar de nieuwsberichten op de radio
1
2
3
4
5
6
8. In ons gezin wordt dagelijks naar het TV-journaal gekeken
1
2
3
4
5
6
5.2 Het kind 44.
Geef per activiteit aan hoe dikwijls uw kind volgende activiteiten beoefent:* Omcirkel het gepaste cijfer. 1 = nooit/zelden 2 = elke week
3 = meerdere keren per week 4 = dagelijks
Hoe dikwijls houdt uw kind zich bezig met 1. Boekjes kijken/lezen
1
2
3
4
2. TV-kijken/video-kijken
1
2
3
4
3. Zingen of een muziekinstrument bespelen
1
2
3
4
4. Sport beoefenen
1
2
3
4
5. Spelen of werken met de computer
1
2
3
4
6. Spelen met speelgoed: poppen, auto’s, winkeltje, ...
1
2
3
4
7. Spelen met vrienden
1
2
3
4
8. Schilderen/tekenen/knutselen
1
2
3
4
9. Construeren van dingen: puzzels, lego, ...
1
2
3
4
10. Natuur/tuin/dieren
1
2
3
4
69
45.
Geef aan hoe dikwijls uw kind volgende activiteiten samen met u beoefent.Omcirkel het gepaste cijfer. 1 = nooit/zelden 2 = elke week
3 = meerdere keren per week 4 = dagelijks
Hoe vaak houdt mijn kind zich samen met mij bezig met 1. Gezelschapsspelen
1
2
3
4
2. Denk- en geheugenspelletjes
1
2
3
4
3. constructiemateriaal zoals lego en puzzels
1
2
3
4
4. speelgoed zoals poppen, auto’s, winkeltje
1
2
3
4
5. tekenen, schilderen of knutselen
1
2
3
4
6. Boekjes kijken/lezen of zingen
1
2
3
4
7. Het bezoeken van een dierentuin of kinderboerderij
1
2
3
4
8. Het bijwonen van een toneel- of musicalvoorstelling
1
2
3
4
9. Het bezoeken van een museum of tentoonstelling
1
2
3
4
46.
Geef aan wat uw kind reeds kan (meerdere antwoorden mogelijk).
1. 2. 3. 4. 5. 6.
Eigen naam, letters en/of cijfers schrijven Een beetje lezen Een kinderrijmpje opzeggen De klok lezen Tot 20 tellen Het alfabet opzeggen
5.3 De ouders 47.
Geef per activiteit aan hoe dikwijls u volgende activiteiten beoefent. Omcirkel het gepaste cijfer. 1 = nooit/zelden 2 = elke maand
3 = elke week 4 = meerdere keren per week
Hoe dikwijls houdt u zich bezig met 1. Bezienswaardige gebouwen/monumenten bezoeken
1
2
3
4
2. Naar een theater- of balletvoorstelling gaan
1
2
3
4
3. Naar een opera of klassiek concert gaan
1
2
3
4
4. Naar een popconcert of muzikaal evenement gaan
1
2
3
4
5. Naar een tentoonstelling of museum gaan
1
2
3
4
6. Naar de bioscoop gaan
1
2
3
4
7. Naar een voordracht of lezing gaan
1
2
3
4
8. Zelf creatief bezig zijn (bloemschikken, knutselen, ...)
1
2
3
4
9. Zelf artistiek bezig zijn (schilderen, muziek maken, ...)
1
2
3
4
10. Zelf sportief actief bezig zijn
1
2
3
4
11. Naar sportmanifestaties gaan
1
2
3
4
12. Wandelen in bossen, parken of natuurgebieden
1
2
3
4
13. Op restaurant gaan
1
2
3
4
14. Op café gaan
1
2
3
4
70
48.
Welke krant leest u hoofdzakelijk? 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.
49.
Welke radiozenders beluistert u het liefst (meerdere antwoorden mogelijk)? 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.
50.
Het Nieuwsblad/ De Gentenaar De Standaard De Morgen Het Laatste Nieuws Het Volk De Gazet van Antwerpen Het Belang van Limburg De Financieel-economische Tijd Andere (specifieer): …… niet van toepassing: ik lees geen krant
Radio1 Radio2 Radio3 (Klara) Donna Q-music Studio Brussel Lokale vrije zender Buitenlandse zender: welke? …… Andere (specifieer): …… niet van toepassing: Ik luister niet naar de radio
Naar welke van onderstaande televisiezenders kijkt u het liefst (meerdere antwoorden mogelijk)? 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.
TV1 Canvas VTM Kanaal2 VT4 Regionale televisie Buitenlandse TV-zender: welke? …… Vitaya Andere (specifieer): …… niet van toepassing: Ik kijk geen TV
71
51.
Welk tijdschrift leest u het liefst?
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20.
Knack Humo Reis- en avontuurblad Magazine over natuur Interieurmagazine Vakblad Financiële blad Hobby- en doe-het-zelf-blad Muziek- en filmtijdschrift Computer- en internetmagazine Gezondheidsmagazine Vrouwenblad (Feeling, Libelle, Flair, Margriet, ...) TV-blad (Telepro, TV Express, TV Familie, TV Story, ...) Autoblad Sportmagazine Cultureel magazine P-magazine Onze Tijd Zondagsblad Andere (specifieer): ……
6. De relatie tot de school en verwachtingen 6.1 Het kind 52.
Geef aan in welke mate volgende uitspraken van toepassing zijn op uw kind door het juiste cijfer te omcirkelen op de schaal.* 1 = helemaal niet van toepassing
4 = eerder wel van toepassing
2 = niet van toepassing
5 = wel van toepassing
3 = eerder niet van toepassing
6 = helemaal van toepassing
Mijn kind
Niet
1. Vindt school niet leuk
1
2
Wel 3
4
5
6
2. Komt graag naar school
1
2
3
4
5
6
3. Amuseert zich op school
1
2
3
4
5
6
4. Vindt de meeste klasactiviteiten plezierig
1
2
3
4
5
6
72
6.2 De ouders 53.
Geef aan in hoeverre volgende uitspraken van toepassing zijn door het juiste cijfer op de schaal te omcirkelen. 1 = helemaal niet van toepassing
4 = eerder wel van toepassing
2 = niet van toepassing 3 = eerder niet van toepassing
5 = wel van toepassing 6 = helemaal van toepassing
Uitspraken
Niet
1. De school geeft voldoende informatie over hoe het met ons kind gaat
1
2
Wel 3
4
5
6
2. Wij zijn het vaak niet eens met de school
1
2
3
4
5
6
3. Wij hebben als ouders een goed contact met de school
1
2
3
4
5
6
4. De school geeft voldoende informatie over haar manier van werken
1
2
3
4
5
6
5. Wij voelen ons niet echt welkom op school
1
2
3
4
5
6
6. Wij doen thuis veel om ons kind te ondersteunen op school
1
2
3
4
5
6
7. De school laat duidelijk weten wat je als ouders thuis kunt doen om je kind te helpen
1
2
3
4
5
6
8. De school luistert naar ons
1
2
3
4
5
6
9. Wij voelen ons actief betrokken bij de school
1
2
3
4
5
6
10. De school houdt te weinig rekening met de achtergrond van de kinderen
1
2
3
4
5
6
11. Wij ervaren een grote kloof tussen thuis en school
1
2
3
4
5
6
12. Wij zijn altijd aanwezig op de oudercontacten
1
2
3
4
5
6
54.
Is de school waar uw kind naar toe gaat de school die het best bereikbaar is voor u?
55.
1. neen 2. ja Waarom hebt u (ook nog) voor deze school gekozen? (meerdere antwoorden mogelijk)
1. 2. 3. 4.
omwille van het onderwijsnet of de levensbeschouwelijke richting van de school omwille van de betere afkomst van de leerlingen op school omwille van de kwaliteit die de school biedt omwille van andere redenen (specifieer): ……
6.3 Wat zijn uw verwachtingen ten aanzien van uw kind en zijn of haar schoolloopbaan? 56.
Mijn kind situeert zich qua ontwikkelingsniveau bij de volgende categorie
57.
1. de sterkere leerlingen 2. de gemiddelde leerlingen 3. de zwakkere leerlingen Mijn kind zal later volgend type van secundair onderwijs aankunnen
1. 2. 3. 4.
Beroepsonderwijs (B.S.O.) Technisch onderwijs (T.S.O.) Algemeen onderwijs (A.S.O.) Kunstonderwijs (K.S.O.)
73
58.
De kans dat mijn kind ooit hoger onderwijs of universiteit aan zal kunnen, acht ik 1. 2. 3. 4.
59.
zeer klein eerder klein eerder groot zeer groot
De kans dat mijn kind hoogbegaafd is, acht ik 1. 2. 3. 4.
60.
zeer klein eerder klein eerder groot zeer groot
Dat mijn kind later naar het algemeen secundair onderwijs zal gaan, vind ik 1. 2. 3. 4.
61.
zeer belangrijk vrij belangrijk niet zo belangrijk totaal onbelangrijk
Dat mijn kind na het secundair onderwijs zal verder studeren, vind ik 1. 2. 3. 4.
62.
zeer belangrijk vrij belangrijk niet zo onbelangrijk totaal onbelangrijk
Geef aan in hoeverre volgende uitspraken van toepassing zijn door het gepaste cijfer op de schaal te omcirkelen.* 1 = helemaal niet van toepassing
4 = eerder wel van toepassing
2 = niet van toepassing 3 = eerder niet van toepassing
5 = wel van toepassing 6 = helemaal van toepassing
Mijn kind
Niet
Wel
1. heeft nood aan extra hulp
1
2
3
4
5
6
2. zal in de toekomst extra zorg nodig hebben
1
2
3
4
5
6
Het zou kunnen dat sommige antwoorden voor ons niet helemaal duidelijk zijn. Daarom vragen we u uw naam, adres en telefoonnummer hieronder in te vullen. Ook als u dat niet doet, zijn wij u dankbaar voor de tijd die u hebt vrijgemaakt om deze vragenlijst in te vullen! Naam en achternaam:
............................................................................................
Adres:
............................................................................................ ............................................................................................
Telefoonnummer:
............................................................................................
Gelieve de ingevulde vragenlijst onder gesloten omslag vóór 28 februari terug mee te geven met uw kind naar school. Gebruik hiervoor de briefomslag waarin de blanco vragenlijst zat.
HARTELIJK DANK VOOR UW MEDEWERKING!
74
Bijlage 2: Frequentieverdelingen
75
Linguïstisch kapitaal 600
500
400
300
200
100
0 1,25
1,75
2,25
2,75
3,25
3,75
4,25
4,75
5,25
5,75
4,75
5,25
5,75
Interesse voor de actualiteit 700 600 500 400 300 200 100 0 1,25
76
1,75
2,25
2,75
3,25
3,75
4,25
Prosociaal gedrag 1000 900 800 700 600 500 400 300 200 100 0 1,25
1,75
2,25
2,75
3,25
3,75
4,25
4,75
5,25
5,75
4,25
4,75
5,25
5,75
Agressief gedrag 1400 1200 1000 800 600 400 200 0 1,25
1,75
2,25
2,75
3,25
3,75
77
Hyperactief - afleidbaar gedrag 700 600 500 400 300 200 100 0 1,25
1,75
2,25
2,75
3,25
3,75
4,25
4,75
5,25
5,75
Asociaal gedrag 900 800 700 600 500 400 300 200 100 0 1,25
78
1,75
2,25
2,75
3,25
3,75
4,25
4,75
5,25
5,75
Bezorgd - angstig gedrag 800 700 600 500 400 300 200 100 0 1,25
1,75
2,25
2,75
3,25
3,75
4,25
4,75
5,25
5,75
4,75
5,25
5,75
Integratie - populariteit 1000 900 800 700 600 500 400 300 200 100 0 1,25
1,75
2,25
2,75
3,25
3,75
4,25
79
Huidige en toekomstige zorgbehoefte* 1400 1200 1000 800 600 400 200 0 1,5
2,5
3,5
4,5
5,5
* Gezien het kleine aantal items in deze schaal (#2), komen sommige ‘tussencategorieën’ minder frequent voor en hebben we bijgevolg grotere intervallen gebruikt.
Schoolwelbevinden 900 800 700 600 500 400 300 200 100 0 1,25
80
1,75
2,25
2,75
3,25
3,75
4,25
4,75
5,25
5,75
Schoolwelbevinden met weglating van het item 'Vindt school niet leuk'
1200
1000
800
600
400
200
0 1,25
1,75
2,25
2,75
3,25
3,75
4,25
4,75
5,25
5,75
Goede informatieverstrekking* 1400 1200 1000 800 600 400 200 0 1,5
2,5
3,5
4,5
5,5
* Ook hier kwamen bepaalde tussencategorieën minder frequent voor en zijn de intervallen breder
81
Negatieve contacten 900 800 700 600 500 400 300 200 100 0 1,25
1,75
2,25
2,75
3,25
3,75
4,25
4,75
5,25
5,75
5,25
5,75
Negatieve contacten met weglating van het item 'Wij zijn altijd aanwezig op oudercontacten'
1000 900 800 700 600 500 400 300 200 100 0 1,25
82
1,75
2,25
2,75
3,25
3,75
4,25
4,75
Actieve betrokkenheid 1000 900 800 700 600 500 400 300 200 100 0 1,25
1,75
2,25
2,75
3,25
3,75
4,25
4,75
5,25
5,75
Actieve betrokkenheid met weglating van het item 'Wij doen thuis veel om ons kind te ondersteunen op school'
700 600 500 400 300 200 100 0 1,25
1,75
2,25
2,75
3,25
3,75
4,25
4,75
5,25
5,75
83
Positieve communicatie 900 800 700 600 500 400 300 200 100 0 1,25
1,75
2,25
2,75
3,25
3,75
4,25
4,75
5,25
5,75
Positieve communicatie Met weglating van het item 'Wij doen thuis veel om ons kind te ondersteunen op school'
800 700 600 500 400 300 200 100 0 1,25
84
1,75
2,25
2,75
3,25
3,75
4,25
4,75
5,25
5,75
Psychologische afstand 1000 900 800 700 600 500 400 300 200 100 0 1,25
1,75
2,25
2,75
3,25
3,75
4,25
4,75
5,25
5,75
85
86