In 2012 is in Rotterdam een onderzoek gedaan naar kwetsbaarheid. Het betreft hier zowel mensen met een lichamelijke of psychische handicap als ook ouderen. Wij beperken ons hier tot het onderdeel ouderen. “Kwetsbaarheid bij ouderen is een proces van het opeenstapelen van lichamelijke, psychische en/of sociale tekorten in het functioneren, dat de kans vergroot op negatieve gezondheidsuitkomsten (functiebeperkingen, opname, overlijden)” (Sociaal Cultureel Planbureau). Kwetsbare ouderen worden vaak gekenmerkt door elementen als: lage opleiding, een belemmering in het bewegingsapparaat, verdriet over verlies van partner of kinderen. Men heeft vaak moeite met het huishouden en vraagt veel tijd voor verzorging. Hun financiële positie is vaak slecht. Hun sociale kring wordt kleiner. Men heeft wel contact met de kinderen en buren, maar de behoefte aan contact is groter. Men maakt weinig gebruik van internet. Het sociale isolement is het grootst bij de ouderen met zware belemmeringen. Deze hebben minder contact met vrienden, kennissen en buren. Men woont vaak alleen en de sociale contacten nemen af. De actieradius wordt kleiner. Men gaat ook minder uit en heeft minder contact met buren. Men ervaart vaak ook een vooroordeel: mensen met een lichamelijke beperking worden vaak gezien als psychisch minder volwaardig. Men komt in een isolement terecht. Men neemt afnemende gezondheid als iets dat hoort bij het ouder worden en komt er niet snel toe hulp te vragen. Dit geldt nog het meest bij vrouwen. Men heeft vaak minder het gevoel controle over het leven te hebben. Men wil graag zo lang mogelijk zelfstandig wonen, maar lopen gevaar in isolement te geraken. Een prettig ervaren dagbesteding, regelmatig en prettig contact met kinderen, het gebruik maken van hulpmiddelen dragen in belangrijke mate bij aan het welbevinden. Zelfredzaamheid en participatie zijn afhankelijk van persoonlijke factoren, factoren die spelen in de directe omgeving en maatschappelijke factoren. Daarbij komt, dat de Wmo geen duidelijke definitie kent van zelfredzaamheid. Dit begrip wordt in de uiteenlopende gemeenten anders omschreven. Definities, die men tegenkomt omvatten elementen als: voor jezelf kunnen opkomen; problemen en wensen kunnen verwoorden; regie over het eigen bestaan kunnen voeren; relaties onderhouden met het niet-kwetsbare deel van de samenleving; goede relaties in de wijk, waar men bereid is te helpen; positieve relatie tussen draagkracht en draaglast; dagbesteding. Afhankelijk van de definitie zoekt men naar oplossingen als problemen worden gemeld. Bron: L.T.M. Hoekstra en N.F. Reelick, Kwetsbaar en Krachtig, Rotterdam, 2012.
LOIS
Kwetsbaar en Krachtig
Jaargang 16 - nummer 4 - augustus 2013
Stichting Landelijk Ondersteuning en Informatiecentrum Seniorenbeleidsadvisering
NIEUWSBRIEF
In dit nummer
informele en formele zorg
behoeften ouderen functie seniorenraden leeftijdsvriendelijke gemeenten preventieve gezondheidszorg woonservicegebieden
waar staat u? belang sociale cohesie
INFORMELE EN FORMELE ZORG
2
LOIS nieuwsbrief
Het grootste deel van de zorg speelt zich af in het informele circuit. Dat houdt enerzijds in dat mensen vaak zelf oplossingen zoeken, vaak op advies, of dat mensen zich bekommeren om anderen. Andere mensen zijn iemands sociaal kapitaal en men is zelf het sociaal kapitaal van anderen. De omvang van dit sociale kapitaal verschilt per persoon. Alleenstaande ouderen met een laag inkomen rapporteren een lager niveau van welzijn. Dit verschil verdwijnt echter, als er in de buurt goede sociale samenhang is en de kwaliteit van de buurt goed is. Het is dus van belang de kwaliteit van de buurt te verbeteren en sociale samenhang in buurten te versterken. Activeer de omgeving. Burenhulp blijkt van groot belang te zijn. Het gaat er om een “oogje in het zeil” te houden. Dit
bevordert ook de veiligheid in de buurt, hetgeen in hoge mate de kwaliteit van de buurt bepaalt. Er zal een steeds groter beroep worden gedaan op informele zorg. De zorg moet dichter bij de burger worden gebracht. Het is daarom van belang voorwaarden te scheppen om informele zorg mogelijk te (blijven) maken. Professionals moeten in gesprek met mensen de aansluiting tussen burgerkracht en publieke ondersteuning kunnen maken. Het gaat feitelijk niet alleen om zorg. Het gaat veel meer om de manier waarop we met elkaar om willen gaan. Het gaat om samenhang, inzet, participatie en leefbaarheid in een wijk. Het gaat om een vanzelfsprekende gerichtheid van burgers op elkaar en de bereidheid iets voor elkaar te doen, de wens een eigen bestaan vorm te geven en daarin eigenbelang en algemeen belang te integreren. Het gaat vaak om alledaagse zaken: bij iemand op bezoek gaan, even boodschappen doen, e.d. “We moeten het leren zien, we moeten het leren doen en
we moeten het leren vragen”. Zo kunnen we voorkómen, dat mensen ziek van eenzaamheid worden. Welzijn en zorg moeten hierop in kunnen spelen. Burgers zijn gelijkwaardige partners. “Gebruik ze niet maar maak van ze gebruik”. In de informele zorg staat niet de patiënt, de cliënt of de zorgvraag centraal, maar de mens om wie IZZ Zorgverzekeraar
José van Dorst (
[email protected]) gaf een lezing op de LOIS-themadag 2012 in Driebergen. Omdat José Zorgburo Stip heeft opgericht vanuit de gedachte de de patient echt centraal moet staan. De wijkverpleegkundige gaat van daaruit met de patient (en zijn omgeving) in gesprek en bepaalt wat nodig is om mensen weer zo snel mogelijk ‘op de rails’ te krijgen. José heeft laten zien dat dit werkt, niet door - zoals anderen - volop de publiciteit te zoeken, maar door het gewoon te doen. De klanten hebben dat gewaardeerd met de op 1 na hoogste score qua tevredenheid in Nederland. Wijkverpleging zoals het moet. Oprecht en effectief. José is iemand met een echt zorghart en is daarom wat mij betreft
Mooi Mens 2012.
we geven. Het gaat hierbij om welzijn en kwaliteit van leven; niet alleen om mensen die behoefte hebben aan enige ondersteuning, maar ook van de mensen die informele zorg verlenen. Het gaat erom steun te bieden die nodig is en drempels weg te nemen die dat in de weg staan. Informele en formele zorg zijn beiden noodzakelijk, maar de uitgangspunten
In Venlo heeft men het project VenloDroom opgezet. De zorg
moet uitgaan van de mensen in de wijk en daarmee in verbinding staan. Samenwerken moet worden bevorderd en bureaucratie verminderd. VenloDroom doet een beroep op buurtbewoners en op professionals. Ze moeten samen het beste geven. Er zijn daarom in de wijk twee teams gevormd: een wijkteam van professionals en een informeel buurtnetwerk. In onderlinge afspraken en samenwerking wordt bezien wat er in de buurt noodzakelijk is en dat wordt ook uitgevoerd. Het wijkteam ondersteunt ook de informele zorg. Samen wat kan, apart wat moet. Een en ander eist een goede samenwerking tussen formele en informele hulpverleners, te meer omdat vele informele hulpverleners zelf ouder zijn. Veel ouderen nemen nog actief deel aan de
BESTUUR Het bestuur van de stichting bestaat uit: Mr. ing. L. Springeling voorzitter/redactie Drs. C.P.G. Tilanus secretaris/redactie E.J. Bosman penningmeester Mw. B. van Hes 2e secretaris G. v.d. Meer bestuurslid/redactie Mw. I. Gehner-Ellenberger bestuurslid B. Strookman bestuurslid
maatschappij. Het is van belang hoge aandacht te geven aan het sociaal functioneren. “Hulpverlenen doen we samen”. Het blijkt, dat internet daarbij een belangrijk communicatiemiddel is. Mariet Paes, directeur van de Provinciale Raad Gezondheid in Noord Brabant doet de volgende aanbevelingen: Zorg moet meer aansluiten bij het dagelijkse leven en aan informele zorg; Er moet meer steun en inzicht komen in vormen van teambuilding van formele en informele zorg; Per dorp of wijk moet een integraal zorgbudget beschikbaar komen, zodat de zorg minder bureaucratisch wordt; Er moet meer samenwerking komen tussen organisaties van burgers voor een gecoördineerd plan voor buurt of wijk.
Bronnen: M. Paes, Zorgen doen we samen in Noord-Brabant, lezing, Den Bosch, 2012 Zorgcoöperqatie Hoogeloon, lezing op de VCP Inspiratiebijeenkomst ‘Burgerkracht en participatie van mensen met een beperking’, Goes, 1 november 2012 J. Lamers, Welkom bij VenloDroom, lezing op de VCP Inspiratiebijeenkomst ‘Burgerkracht en participatie van mensen met een beperking’, Goes, 1 november 2012. A. Kamp, bestuursvoorzitter Mezzo, Toekomstvisie informele zorg, Utrecht, Nieuwjaarsdebat Mezzo, januari 2013. Prof. dr. A. Nieboer, Welzijn en zorg voor ouderen in Rotterdam, lezing, Rotterdam, Erasmus Universiteit, 2012.
LOIS nieuwsbrief
Er ontstaan ook in welzijn en zorg steeds meer burgerinitiatieven. “Burgerinitiatieven zijn initiatieven van burgers die zelf verantwoordelijkheid nemen voor dingen die zij belangrijk vinden in de maatschappij, dat niet overlaten aan anderen, zoals overheden of het bedrijfsleven” (Tjeenk Wil-
link). In Noord-Brabant zijn voorbeelden van projecten, die specifiek hierop zijn gericht. Er zijn veel initiatieven in kleine dorpen. Ieder dorp is anders en daarom zoekt ieder zijn eigen vorm en weg. In Hoogeloon hebben particulieren in 2005 een zorgcoöperatie Hoogeloon opgericht. Men koos ervoor de verantwoordelijkheid gezamenlijk op te pakken in plaats van ‘ieder voor zich’. De zorgcoöperatie streeft het behoud van voorzieningen in Hoogeloon, zoals dagbesteding, zorg thuis en wonen met (verstandelijke) beperking. Ze levert ook aanvullende zorg en diensten, zoals een eetgroep, mogelijkheden voor tuinonderhoud, uitleen van scoot mobiel e.d. De coördinator houdt spreekuur, maar functioneert tevens in het kader van Wmo. De zorgcoöperatie vergroot de onderlinge solidariteit van de inwoners en draagt bij aan een goed sociaal klimaat. Daardoor kan men langer thuis blijven wonen. In Elsendorp bestaat al langere tijd een hechte sociale structuur en informele zorg. Toch ontbraken voorzieningen. Ouderen konden daardoor niet in het dorp blijven. De dorpsraad en de huisarts maakten samen een plan. Er zijn zorgappartementen gebouwd. Er kwam een eigen professioneel zorgteam. Een zorgregisseur is de schakel tussen formele en informele zorg.
5
4
LOIS nieuwsbrief
verschillen. In de formele zorg is de indicatie het startpunt. Men is dan gewend de zorg over te nemen. Dit gaat vaak gepaard met bureaucratie. Mantelzorgers en vrijwilligers moeten dan daarop inspelen. Voor de mantelzorg is het startpunt echter anders. Voor hen is er een vloeiende overgang van gewone betrokkenheid naar zorgbetrokkenheid. Zij zijn veelal de spil in het hulpverleningstraject. Zij vragen steun van de professional. Door het verschil van uitgangspunt ontstaat vaak wrijving. Mantelzorgers voelen zich nog al eens in de kou staan. Daarom: “Formele zorg moet aansluiten op informele zorg; niet andersom”. Partijen moeten elkaar meer gaan zien als partners in de zorg. Ze moeten elkaars taken en verantwoordelijkheden kennen en elkaars deskundigheid benutten. Ze moeten blijvend afstemmen over de zorg. Professionals moeten de hele situatie in ogenschouw nemen en daarbij ook oog hebben voor de behoeften van de informele zorgverleners. Door daar tijdig op in te spelen kan vaak overbelasting worden voorkomen.
6
Veel ouderen denken dat de samenleving een negatief beeld heeft van ouderen. Ruim een derde van de ouderen heeft de indruk dat de samenleving niet zit te wachten op een bijdrage van ouderen. Toch zijn veel ouderen eens met de uitspraak “Vergeleken met anderen heb ik het goed getroffen”. Het lijkt er op dat men zich buiten de groep van senioren plaatst die het moeilijk heeft een plaats te verwerven in de hedendaagse samenleving. Toch heeft 1 op de 3 ouderen het gevoel weinig tot niets bij de dragen aan de samenleving. Ongeveer de helft van de ouderen onder de
70 jaar en boven de 80 jaar doet aan vrijwilligerswerk. De leeftijdsgroep tussen 70 en 80 jaar blijft daar met 42% wat achter. Een op de drie ouderen gaat geen vrijwilligerswerk doen; de overigen nemen dat serieus in overweging. Het bieden van gezelschap zoals ziekenbezoek of ondersteuning van ouderen is het meest in trek, gevolgd door het deelnemen aan maatschappelijke acties, zoals het collecteren voor goede doelen. Deze activiteiten lopen iets terug als men ouder wordt. Op de derde plaats komt het verrichten van bestuursfuncties of administratieve activiteiten. Bij ouderen
Vele ouderen ondervinden ‘soms’ gezondheidsproblemen. Men verliest vaak aan lichaamskracht en ervaart beperkingen in de beweging. Men heeft moeite met aanwezigheid van trappen in de woning. Het volkshuisvestingsbeleid moet gericht zijn op het opknappen en obstakelvrij maken van bestaande woningen. Het soms ervaren van gezondheidsproblemen heeft echter nauwelijks invloed op de gezondheidsbeleving. Deze wordt pas minder bij ernstiger problemen. Gezondheidsproblemen met een chronisch karakter maken een aantal ouderen kwetsbaar. Een op de 5 ouderen heeft het financieel moeilijk. Er is dan ook een vrij hoog aantal kwetsbare ouderen. In de groep van 80 jaar en ouder komen ‘slecht
Veel ouderen hebben behoefte aan iemand die hen met raad en daad kan bijstaan. Het overgrote deel onderhoudt contacten met familie, vrienden of kennissen en kan zo nodig bij anderen aankloppen. Ruim de helft van de ouderen heeft enkele keren per week of meer contact met mensen uit de buurt. Het overgrote deel ervaart dit positief. Het contact met buren en mensen uit de wijk wordt belangrijker naarmate men ouder wordt. Buren zijn vaak letterlijk en figuurlijk nabij, terwijl contacten met kinderen en kleinkinderen nogal eens telefonisch of per email verlopen. Ook vrienden en kennissen blijven bij de oudsten een belangrijke rol spelen. Bijna 1 op de 8 senioren voelt zich niet met anderen verbonden; 1 op de 10 senioren heeft niemand op wie men kan terugvallen, als daar behoefte aan is. Men heeft te weinig kennissen. Bij 3 op de 10 ouderen boven de 80 jaar verminderen de sociale contacten als gevolg van achteruitgaan van de gezondheid. Bij hen mist 1 op de 7 ouderen iemand met wie men bevriend is en zich verbonden voelt; 1 op de 8 voelt een leegte om zich heen. Bij hen groeit dus het aandeel ouderen dat weinig of nauwelijks
LOIS nieuwsbrief
LOIS nieuwsbrief
In Uden is een onderzoek gedaan naar de behoeften van ouderen. We gaan ervan uit, dat de behoeften van ouderen in Uden vergelijkbaar zijn met die in andere gemeenten. Wel kan de recente verandering van de financiële positie van ouderen accenten in deze behoeften hebben verlegd. We geven enkele conclusies uit dit onderzoek weer.
slapen en kopzorgen’ ongeveer twee keer zoveel voor als in de andere leeftijdsgroepen.
7
BEHOEFTEN VAN OUDEREN
van 80 jaar of ouder komt dit laatste juist meer voor. Ongeveer 35% van de ouderen stelt belang in politiek. Van degenen, die ouder zijn dan 80 jaar is zelfs 43% zeer geïnteresseerd. Van de ouderen meent 1 op de 5 invloed te hebben op de gemeente en de woningstichting en 1 op de 3 op het beleid van zorginstanties en de wijkinrichting. De meeste invloed denkt men te hebben op het beleid van ouderenorganisaties: 40% van de ouderen tot 80 jaar en de helft van de groep van 80 jaar en ouder.
Bron: Prof. dr. M.J.M. Kardol, Behoefteonderzoek senioren gemeente Uden in opdracht van Seniorenbelang Uden, Brussel, Vrije Universiteit Brussel en Gemeente Uden, 2011.
DE FUNCTIE VAN SENIORENRADEN Sinds kort is Wim van Kreij toegetreden tot de raad van advies van het LOIS. Hij heeft puntig zijn visie op de functie van seniorenraden op papier gezet. De seniorenraad moet gevraagde en ongevraagde adviezen geven m.b.t. vraagstukken, die van belang zijn voor de doelgroep. In zijn visie is de seniorenraad echter meer dan en adviesorgaan aan de gemeente. Advies blijft een belangrijke functie, maar hij ziet daarnaast als functies: voorlichting aan de ouderen in de gemeente en aanjagen van activiteiten. De seniorenraad moet een vraagbaak kunnen zijn voor ouderen en tevens het beleid m.b.t. oude-
Wim van Kreij
ren in heldere taal overbrengen. In feite verzorgt een aantal ouderen een voorlichtingsbulletin. De
LOIS nieuwsbrief
Ruim 4 van de 5 ouderen leest dagelijks de krant. Dit percentage neemt toe als men ouder wordt. Een iets minder aantal kijkt dagelijks bijna 3,5 uur televisie. Van de ouderen tot 80 jaar gebruikt 1 op de 7 internet en bij de ouderen groeit dat tot 1 op de 8. Het internet wordt in de eerste plaats benut om informatie op te zoeken en te surfen, contact te maken met de (klein)kinderen en verder om te e-mailen. Ouderen boven 80 jaar zoekt meer dan de anderen informatie op over gemeentelijke aangelegenheden. Het volgen van een cursus of opleiding is weinig in trek. Mogelijk is het aanbod onvoldoende afgestemd op de ouderen. Ruim meer dan de helft van de ouderen is lid van een vereniging voor senioren en 1 op de 4 verwacht de komende jaren lid te worden. Het ledenblad, uitstap en vakanties wordt door meer dan 40% van de ouderen hoog gewaardeerd. Het percentage, dat feesten of themamiddagen waardeert, ligt daar iets onder. Ruim de helft van de ouderen is geïnteresseerd in theaterbezoek, maar komt er niet altijd toe er heen te gaan, omdat het te duur is of omdat het aanbod
minder interessant is. Het moeten reserveren en het vervoer vormen soms ook een belemmering. Voor ouderen van 70 jaar en ouder is deelnemen aan een zangkoor of aan fotografie ook aantrekkelijk. Van de ouderen onder de 70 jaar voelt ruim 1 op de 3 zich betrokken bij de buurt. Dit aantal groeit, als men ouder wordt: bijna de helft van de ouderen tussen 70 en 80 jaar. De betrokkenheid neemt waarschijnlijk toe, als men de werkkring heeft verlaten. Vanaf 80 jaar neemt deze betrokkenheid echter af tot minder dan 1 op de 3. Van alle ouderen zijn 4 op de 10 tevreden met de activiteiten, die in de buurt worden georganiseerd, maar dat hangt wel af van de buurt waarin men woont. Kijkt men naar de wensen t.a.v. de woonomgeving, dan blijkt er vooral behoefte te zijn aan rustbanken en openbare toiletten, goede staat van voetpaden, verkeersveiligheid, straatverlichting, oversteekplaatsen en goed openbaar vervoer. Ongeveer 1 op de 7 ouderen boven de 80 jaar gaat niet graag de straat op. Men verwacht, dat de veiligheid in de buurt zal toenemen, als de politie meer zichtbaar is in de wijk.
9
8
LOIS nieuwsbrief
contacten onderhoudt en daardoor kwetsbaarder wordt. Vrijwillige ouderenadviseurs zouden een positieve bijdrage kunnen leveren.
10
LOIS nieuwsbrief
Lay-out en redactie Piet Haring Webmaster J.A. van Vliet Redactieadres Seringenlaan 22 3442 HK Woerden Telefoon 0348 – 415995 e-mail
[email protected] website www.loisweb.nl De donateurs mogen – mits met vermelding – de Nieuwsbrief kopiëren voor hun leden en andere belangstellenden.
Doelstellingen moeten zijn: Problemen trachten te voorkomen (preventie) en minder trachten op te lossen. In dit opzicht moet zij zich aftekenen t.a.v. de Wmo-raad. Stimuleren dat ouderen elkaar gaan helpen, m.a.w. zelfredzaamheid van ouderen bevorderen. Uitdragen van de visie dat vergrijzing geen probleem, maar een uitdaging is. Bevorderen van samenwerking, ook tussen de generaties. Samengevat: signaleren, stimuleren, steunen en samenwerken. Voor een seniorenraad, die zich zo opstelt, is er voldoende betekenis en werk. Immers het aantal ouderen neemt sterk toe en daarmee ook de zorgbehoefte en de vereenzaming. Bron: W. van Kreij, Handleiding voor seniorenraden, stichting Meierode, 2012, www.meierode.nl.
DE LEEFTIJDS VRIENDELIJKE GEMEENTE Het Verweij-Jonkerinstituut heeft in eerder onderzoek nagegaan, welke factoren invloed hebban op de mate van zorgvraag. Er is sprake van; individuele factoren: mate van gezondheid, met name het voorkomen van chronische aandoeningen, en de inkomenssituatie. Mensen met een beter inkomen blijven gemakkelijker thuis wonen of in een wooncentrum. Zij maken meer gebruik van domotica en sporten vaker.
Sociale factoren: het sociale netwerk en de ‘civil society’. Hierbij is een nieuw begrip ingevoerd, namelijk ‘samenredzaamheid’, de mate waarin de omgeving hulp verleent, buurtcontacten en inzet van vitale ouderen. Gemeenten kunnen dit stimuleren door vergemakkelijken van buurtcontacten, verenigingsleven en basisvoorzieningen. Het komt er op aan te investeren in de buurt, onder meer door een hoog voorzieningenniveau vaak met regionale uitstraling. Stedelijke factoren: aanpasbare woningen en een veilige woonomgeving. Het instituut heeft hierop voortgebouwd door een onderzoek naar
LOIS nieuwsbrief
Colofon
gens haar in de gemeente ontbreekt. Deze analyse kan enerzijds dienen om de gemeente te adviseren, maar anderzijds om met uitvoerende organisaties te overleggen hoe hierin kan worden voorzien. De seniorenraad moet adviezen geven aan B en W en aan de gemeenteraad, maar ook aan zorginstellingen. Het is tevens van belang met de wethouder te overleggen hoe in de financiering kan worden voorzien, mede door het aanboren van bestaande fondsen.
11
seniorenraad heeft een soort vertegenwoordigende functie van de ouderen in de gemeente en moet daarom in contact staan met de ouderen. Zij moet zorgen, dat de stem van de ouderen wordt gehoord in de gemeente. Zij moet daarom uitdrukkelijk openstaan en bereikbaar zijn voor de ouderen onder meer door het organiseren van gesprekken en bijeenkomsten. Zij moet ook duidelijk maken, wat zij beoogt en wat zij daarvoor doet. Daarnaast moet de seniorenraad belangrijke activiteiten stimuleren, maar niet zelf uitvoeren. Daartoe moet de seniorenraad een soort analyse maken van zowel behoeften als bestaand aanbod. Ze moet daaruit opmaken, wat vol-
Taken van de gemeente in dit opzicht zijn: Weten: de gemeente moet inzicht hebben, wat er in de wijk leeft. Activeren: inzet van welzijnswerk, onder meer door uitkeringsgerechtigden. Ondersteunen: subsidies, een goede vrijwilligerscentrale en projecten. Informeren: de bevolking moet weten waar men terecht kan. Meten: onderzoek naar gezondheid, zelfredzaamheid en armoede. Bron: F. Dekker, M, Staveruiter en J. van den Toorn, R. van Straaten, De leeftijdsvriendelijke gemeente; op zoek naar positief ouderenbeleid, nov. 2012, Utrecht , Verweij-Jonkerinstituut, 2012.
PREVENTIEVE GEZONDHEIDSZORG De Wet publieke gezondheid schrijft voor, dat de gemeente een lokaal gezondheidsbeleid voert en daarover iedere vier jaar een beleidsnota schrijft. Nadruk ligt daarbij op preventie, nader uitgewerkt in de Wet collectieve preventie. Collectieve preventie is bescherming van de gezondheid van de bevolking of van specifieke groepen daaruit alsmede het voorkómen en het vroegtijdig opsporen van ziekten onder de bevolking. Een specifieke doelgroep zijn de ouderen. De Wet publieke gezondheid schrijft in artikel 5a voor, dat de gemeenten een preventief gezondheidsbeleid voor ouderen moeten voeren. Dit houdt in: Het op systematische wijze volgen en signaleren van ontwikkelingen in de gezondheidstoestand van ouderen; Het ramen van de behoefte aan zorg; Het vroegtijdig opsporen en preventie van specifieke stoornissen; Het geven van voorlichting, advies, instructie en begeleiding; Het formuleren van maatregelen. Het geheel moet in samenhang worden gezien met andere ge-
meentelijke taken, zoals de Wmo. In opdracht van het ministerie heeft onderzoeksbureau Panteia onderzoek gedaan, in hoeverre de gemeenten preventief gezondheidsbeleid voor ouderen hebben opgepakt. Het rapport is verschenen in oktober 2012. De Wet is vrijwel in alle gemeenten bekend en in ruim driekwart van de gemeenten is het ook besproken, met name in de wat grotere gemeenten. In bijna de helft van de gemeenten heeft ook het College van B en W artikel 5a besproken en ongeveer in eenderde van de gemeenten heeft men ook in de gemeenteraad hierover gesproken. Van de gemeenten, die dit hebben besproken, heeft ongeveer de helft preventieve gezondheidszorg voor ouderen opgenomen in de nota gemeentelijk gezondheidsbeleid en de andere helft in de Wmo-nota. Preventief gezondheidsbeleid voor ouderen wordt veelal gezien als specificatie van algemeen preventiebeleid. Veel gemeenten zijn van oordeel, dat zij reeds voldoende aandacht hebben voor preventief gezondheidsbeleid voor ouderen, vaak in relatie tot Wmo-beleid.
LOIS nieuwsbrief
leven, vrijwilligersinitiatieven, mantelzorgorganisatie, onderlinge samenhang in de buurt. Goede uitvoering van de kanteling: uitgebreide vraagverheldering en bespreken van de eigen mogelijkheden Goede samenwerking tussen zorginstellingen in de wijk: wijkteams, goede samenwerking met de huisartsen, wijkverpleegkundige, thuiszorg en ouderenadviseurs Ontmoetingscentrum. Met name het sociale netwerk blijkt van belang.
13
LOIS nieuwsbrief
12
leeftijdsvriendelijke gemeenten: gemeenten die een omgeving bieden waarin ouderen ‘Actief ouder’ kunnen worden. Daarbij spelen zeven factoren: Fysieke omgeving; de inrichting van de buitenruimte, met name aantrekkelijke omgeving zonder belemmerende factoren; Huisvesting: levensloopbestendige woningen Sociale omgeving: sociaal netwerk Gezondheidszorg: formele en informele zorg (mantelzorg) Participatiemogelijkheden: vrijwilligerswerk, welzijnswerk Vervoer, onder meer aangepast openbaar vervoer Infravoorzieningen: toegankelijkheid en taalgebruik Tenslotte heeft het instituut zich afgevraagd, welke factoren de meeste invloed hebben op de mate van zorggebruik, m.a.w. hoe komt het dat in een gemeente meer gebruik wordt gemaakt van zorg dan in een andere gemeente met een vergelijkbaar niveau van kwetsbaarheid. Van belang blijken: Een hoog voorzieningenniveau: waar een goed aanbod is, wordt er ook meer gebruik van gemaakt. Civil society. Het betreft hier onder meer een actief verenigings-
Vervolgens is het van belang de kennis over gezondheidstoestand te vertalen naar bestuurlijke beslissingen. De GGD zal hierin adviseren, maar het is de verantwoordelijkheid van de gemeente prioriteiten vast te stellen en te vertalen in beleid. Het is van belang dit te doen met partijen, die bij dit beleid belang hebben, zowel uitvoerders als doelgroepen. Met betrekking tot preventieve gezondheid van ouderen betreft dit onder meer ouderenorganisaties, ouderenadviseurs en vooral ook de seniorenraad. Met betrekking tot ouderen kan men hierbij denken aan voorlichting, huisbezoeken bij ouderen, regelmatig gezondheidsonderzoek bijvoorbeeld door de wijkverpleegkundige, huisarts of een consultatiebureau voor ouderen en een aanbod van preventieve activiteiten, zoals bewegen en bestrijding van eenzaamheid. Hierbij kunnen vaak (vrijwillige) ouderenadviseurs worden betrokken. Het is vervolgens de taak van de gemeente te zorgen, dat het uitgestippelde beleid ook uitgevoerd
wordt. De uitvoering ligt echter vrijwel geheel in handen van andere partijen in de gemeente: gezondheidswerkers, maar ook bijvoorbeeld van sportorganisaties, scholen, e.d. Een aantal activiteiten is daarbij uitgesproken technisch, zoals controle op de kwaliteit van zwemwater, hygiëne in kindercentra of infectieziektebestrijding. Bij de uitvoering van beleid zijn dan ook verschillende
instanties in de gemeenten, maar ook verschillende afdelingen van de gemeente betrokken. Het is van belang de uitvoerders reeds te betrekken bij het uitstippelen van beleid. De regie van de uitvoering is een verantwoordelijkheid van de gemeente. Soms wordt aan de GGD de leiding gegeven over afstemmingsoverleg en soms laten gemeenten de regie van (preventieve) gezond-
Woonservicegebieden Een woonservicegebied is een wijk met een hoog niveau aan voorzieningen, bedoeld om mensen zo lang mogelijk thuis te laten wonen. Binnen en buiten de woningen zijn aanpassingen gedaan om oudere mensen te helpen zelfstandig te blijven. Uit onderzoek blijkt, dat woonservicegebieden feitelijk succes hebben. Ouderen in deze gebieden voelen zich daar eerder geborgen. Zij gebruiken minder thuiszorg. Zij worden minder vaak opgenomen in een ziekenhuis. Hierdoor worden vele kosten bespaard. De aanzienlijke investeringen voor de aanpassing van de wijk verdienen zich dan ook terug. Een probleem is echter, dat de kosten worden gemaakt door de gemeente, maar de besparingen grotendeels ten gunste van andere potten komen. Bron: onderzoeksrapport Kwetsbaar en zelfstandig, 2013.
LOIS nieuwsbrief
meer lichamelijke factoren, sociale factoren, toegang tot zorg en leefstijlfactoren. De verantwoordelijkheid ligt op eerste plaats bij de burgers zelf.
15
LOIS nieuwsbrief
14
Het rijk moet iedere vier jaar een beleidsnota collectieve preventie schrijven. Landelijke prioriteiten zijn: roken, overgewicht en alcohol. De gemeentelijke nota sluit daarop aan, maar is niet verplicht de rijksnota te volgen. De gemeente heeft een strikt eigen verantwoordelijkheid. Het gemeentelijk beleid begint met het verzamelen van gegevens over de gezondheidssituatie van de bevolking. Veel gegevens worden geleverd door de GGD. De gemeente is verplicht een GGD in stand te houden, maar voert deze verplichting doorgaans uit in samenwerking met andere gemeenten. De GGD werkt dan ook vrijwel overal regionaal. Daardoor ontbreekt veelal een specifieke visie op de lokale gezondheid van de bevolking. Men neemt aan, dat de regionale toestand ook voor de eigen gemeente geldt. Een aantal GGD’en gaat er echter toe over de gegevens per gemeente te nuanceren. De GGD heeft vooral een taak in het doen van onderzoek, het aanbrengen van informatie en het adviseren. Vrijwel alle gemeenten hebben behoefte aan meer informatie. De gemeente zal dan ook vaak gegevens inventariseren bij lokale gezondheidswerkers, zoals huisartsen, wijkverpleegkundigen, e.d. Ook wil men graag de doelgroep ouderen beter in zicht krijgen. Factoren hierbij zijn onder
Bronnen: S. van der Kemp en P. Poortvliet, Preventieve gezondheidszorg voor ouderen, een inventarisatie van de implementatie van artikel 5a Wpg door gemeenten, Zoetermeer, Panteia, oktober 2012 - R. Geers e.a., Versterking bestuurlijke regie in de openbare gezondheidszorg; handreiking gemeenten, Zoetermeer, SGBO, 2013.
De nieuwsbrief is er voor U en van U. Als u iets heeft meegemaakt, of een advies heeft uitgebracht, dat ook voor andere donateurs van belang kan zijn, dan is het wellicht mogelijk om dat op te nemen in de Nieuwsbrief. Heeft U dergelijk copy, dan ontvangen wij die graag van U op ons mailadres.
[email protected]
Zorgbelang Noord Holland, Movisie en de Koepel Wmo-raden hebben zich gebogen over de vraag, wat voor soort vormen van burgerparticipatie mogelijk zijn. Bij burgerparticipatie gaat het om de betrokkenheid van burgers bij het opstellen, uitvoeren en evalueren van overheidsbeleid. Het algemeen belang van burgers staat hierbij voorop. Dit in tegenstelling tot cliëntenparticipatie, waarbij het gaat om het betrekken van gebruikers bij de zorg-, hulp- en dienstverlening waar zij een beroep op doen. Burgerparticipatie wint aan betekenis, nu steeds meer taken op de gemeenten afkomen. Er staat ons een totale herstructurering van lokaal zorg en welzijn te wachten.
waar staat u ?
De auteurs onderkennen vier modellen van burger- en cliëntenparticipatie, uitgaande van het doel en wat daarvoor nodig is. De modellen onderscheiden zich met name op de volgende elementen: Gericht op alle burgers of vooral op cliënten. Vooral rechtstreeks of via vertegenwoordigers. Meer formeel of juist meer informeel. Vooral integraal of juist per specifieke doelgroep. Meer ervaringsdeskundig of meer beleidsdeskundig. Op basis van deze uitgangspunten worden vier modellen ontwikkeld: 1. Meer representatief meeden-
LOIS nieuwsbrief
kaart en sturen vaak door middel van subsidies. In een kwart van de gemeenten is een speciaal budget beschikbaar voor de preventieve gezondheidszorg voor ouderen. Gemeenten hebben er wel vaak moeite mee partijen, waar ze geen directe subsidierelatie mee hebben – huisartsen, ziekenhuizen en zorgverzekeraars – bij het preventieve beleid te betrekken. De samenwerking met huisartsen verloopt in een aantal gemeenten zeer goed. In andere gemeenten verloopt het echter stroef. Men spreekt een andere taal: medisch tegenover politiek. Het is van belang, dat ook de uitvoerders tot samenwerking komen. De gemeente moet ook zorgen, dat wijze en tijdstip van evaluatie worden vastgesteld.
17
16
LOIS nieuwsbrief
heidszorg geheel over aan de GGD. De SGBO, het onderzoeksbureau van de VNG, verstaat onder gemeentelijke regie: “Een bijzondere vorm van sturing, waarbij de gemeente externe partijen beweegt om in onderlinge afstemming of samenwerking de doelstellingen van het lokale gezondheidsbeleid te realiseren (externe regie) en waarbij de gemeente intern aanstuurt op een bijdrage aan deze doelstellingen vanuit verschillende gemeentelijke beleidsvelden (interne regie)”. Er moet afstemmingsoverleg plaatsvinden met lokale aanbieders van zorg en welzijn. De gemeente moet vaststellen, wat hierbij relevante partijen zijn en die ook samenbrengen. Hierbij is het van belang na te gaan welk belang elk van deze partijen heeft bij de gemeentelijke doelstellingen en bij de samenwerking. Bij preventiebeleid m.b.t. ouderen betreft het hier met name zorg- en welzijnsorganisaties en ouderenbonden. Gemeenten brengen daarnaast zowel de behoefte als het aanbod in
18
3. Meer de belangen centraal stellen. Hierbij stelt men de belangen van specifieke doelgroepen centraal, staat dan ook dichter bij de doelgroep en wat verder weg van de gemeente. Men voelt zich betrokken bij een bepaalde doelgroep en stelt de belangen van deze doelgroep centraal. Daaruit volgt vaak ook een wat kritische
4. Meer creatieve en verbindende burgerkracht. De leidende groep heeft zelf geen formele adviesrol, maar zorgt op uiteenlopende wijzen dat een brede groep van burgers wordt betrokken bij het beleid. Men wil zich verdiepen in wat er bij de burgers leeft en organiseert mogelijkheden per beleidsonderwerp om direct betrokkenen aan het woord te laten. De leden zijn veel meer intermediair tussen gemeente en burgers en organiseren uiteenlopende vormen van inspraak. Aan de hand van deze modellen kunt u zich afvragen, waar u feitelijk staat en waar u wilt staan. Heeft u uw plaats bepaald, dan kunt u antwoord geven op de vragen: Welke mensen hebben we nodig in dit model? Hoe betrekken we kennis en ervaringen van burgers/gebruikers in dit model? Welke rol kunnen/willen we zelf spelen in dit model? Welke randvoorwaarden zijn nodig voor dit model? Bron: M. de Gouw, R. Meuwese, K. Sok, Modellen voor lokale participatie; een zoektocht naar toekomstbestendige, lokale burger- en cliëntenparticipatie, Utrecht, maart 2013.
In een groot onderzoek in Rotterdam is onderzocht, wat specifiek bijdraagt aan het zich wel bevinden van ouderen boven de 70 jaar. Het gaat hier om de mate, waarin men gelukkig is met het leven dat men leidt. Er bleken veel factoren toe bij te dragen, zoals het Nederlander zijn van geboorte, het bezit van een woning, opleiding en inkomen. De belangrijkste factoren bleken echter de mate waarin men contact heeft in de omgeving, de veiligheid van de buurt, de diensten en sociale cohesie in de wijk. Deze factoren bepalen voor een groot deel het sociaal actief zijn en de gezondheid van ouderen. Als men deze relaties op hoog niveau heeft, blijken het getrouwd zijn en het inkomen minder van belang. Wel hebben de andere factoren vaak invloed op de mate, waarin men contact heeft met de omgeving. Alleenstaanden met een lage opleiding en inkomen hebben vaak minder contacten in de omgeving. Het onderzoek onderstreept het belang van de buurt voor het welbevinden van oudere mensen. Als er grotere cohesie is in de wijk, is er sprake van een betere wijkorganisatie en helpen buren elkaar vaker. Men heeft daardoor meer vertrouwen in de eigen toekomst en men heeft meer zelfrespect. Dit weegt op tegen verliezen, waarmee men met ouder worden wordt geconfronteerd. Kortom, alleenstaande en armere ouderen voelen zich minder goed, maar de diensten in de buurt, het sociale kapitaal en sociale cohesie kunnen een afdoend tegenwicht vormen tegen deze effecten. Goede contacten met en ondersteuning uit de buurt bevorderen gezondheid en welbevinden.
het belang van sociale cohesie in de buurt
Bron: J.M. Cramm, H.M. van Dijk en A.P. Nieboer, The importance of neighbourhood social cohesion and social capital for the well being of older adults in the community, Gerontologist.oxfordjournals.org/content/53/1/142.long, 2013.
LOIS nieuwsbrief
LOIS nieuwsbrief
2. Meer vertrouwen op experts. Hierbij is sprake van een formele advieslijn met nadruk op deskundigheid en minder op representativiteit. Men kan gevraagd of ongevraagd adviseren vanuit eigen kennis en ervaring. Men kan functioneren als denktank bij nieuwe ontwikkelingen en heeft het algemeen belang voor ogen. Men laat zich echter wel voeden door contacten met de achterban.
houding ten aanzien van de gemeente.
19
ken. Hierbij is sprake van een brede vertegenwoordiging van burgers, die vroegtijdig worden betrokken en vooral advies geven vanuit ervaringsdeskundigheid. De leden zijn zelf ervaringsdeskundigen en hebben nauwe contacten met hun achterban. Zij zijn van het begin af aan betrokken bij het beleidsproces, staan dicht bij de gemeente en zijn gericht op samenwerking.