Liturgie voor zondag Trinitatis, 31 mei 2015 in de Martinikerk Dit is de derde dienst in een reeks van vier diensten over Genesis. Ds Jan Willem Nieboer Gelezen: Genesis 4: 1-16 Gezongen: Psalm 133, Lied 705: 1 en 2, Lied 1010: 1 en 2, Lied 1001, Lied 221: 1 en 3 en Zing voor Gods licht (Ionabundel, Melodie Lied 868) KAIN EN ABEL Mag ik even voorstellen: de twee hoofdrolspelers in dit verhaal: Kaïn en Abel. Ze kiezen allebei een ander beroep. Kaïn, de oudste wordt landbouwer. Abel, de jongste wordt herder. “Tot zover geen wolkje aan de lucht, toch…?”, denken wij, stadjers anno 2015. Bij ‘landbouwer’ hebben we nog wel een redelijk beeld, maar bij ‘herder’ denken wij aan een door staatsbosbeheer ingestelde toeristische attractie. Eeuwen lang dacht men bij deze korte introductie: oh, oh, dat kan alleen maar misgaan… Zet een landbouwer en een herder in een kamer en binnen 10 seconden vliegen de ramen eruit. Een landbouwer vestigt zich, brengt de grond in cultuur, zet er hekjes omheen met een bordje: ‘dit land is van mij’. Een herder zwerft met zijn vee, blijft op een plek hangen zolang daar voedsel is en stoort zich niet aan hekjes of bordjes met ‘dit land is van mij’. Een herder zegt tegen de boer: “Hoe kun je grond nou bezitten? Vertel mij eens: van wie heeft de allereerste eigenaar van jouw land, dat land gekocht? Nou? Hij heeft het gewoon ingepikt...” En de boer zegt tegen de herder: “Generaties lang heeft mijn familie geploeterd op deze grond, daarom is het zo vruchtbaar geworden, daarom is het nu van mij. En: never the twain shall meet Een oerconflict. Maar is dat nou voor ons nog interessant? Ja. Want de landbouwer is bijvoorbeeld degene met onroerend goed en de herder degene zonder. Dat blijft ook in onze tijd een wereld van verschil. Of, denk bij ‘landbouwer’ maar eens aan iemand die papieren heeft waarin staat dat jouw bestaantje officieel verbonden is met het lapje grond dat wij Nederland noemen. Die staat anders in het leven dan de herder: degene die deze papieren niet heeft. Voel je het verschil een beetje? Het is een verschil in macht. Je kunt het ook een beetje meer psychologisch bekijken.
Een landbouwer is degene die zijn plek gevonden heeft; die zich vestigt en hekjes neerzet; die zich bij het vertrouwde houdt en zich veilig voelt als er duidelijke grenzen zijn. De herder is degene die op zoek is, die juist graag grenzen verlegt, die het nodig heeft om andere manieren van denken te leren kennen. De landbouwer staat voor gevestigde traditie. De herder voor vernieuwing en kunst. Dat zijn Kaïn en Abel. Voel je hoe moeilijk het botert tussen die twee? Ze offeren beide en dan doet God iets raars. Abel en zijn offer merkt God op, maar voor Kaïn en zijn offer had Hij geen oog. Waarom? Houdt God meer van een lekker stukje vlees dan van een groenteschotel? Nee, dat is flauw. Houdt God meer van mensen die grenzen opzoeken dan van mensen die grenzen trekken? Mmmmm, denken de vernieuwers onder ons, dat zou best wel eens kunnen. Maar helaas, lieve progressieven, dat is het ook niet. God maakt geen verschil, dat hebben wij al gedaan. Hij trekt recht waar wij verschil maken. Mensen met papieren, met grond en onroerend goed in hun bezit zijn machtiger. Mensen die het vertrouwde verdedigen staan sterker dan degenen die op zoek zijn naar iets nieuws, maar nog niet precies weten hoe (want ja, anders is het natuurlijk niet iets nieuws…) En als er twee mensen in een ongelijke positie zitten, kijkt God altijd naar de onderliggende partij. Dus, God kijkt naar Abel. Waarom kijkt Hij naar Abel? - Let op dit is het belangrijkste van het hele verhaal Waarom kijkt God naar Abel? Omdat God zo voordoet hoe Kaïn zou moeten kijken. Degene met de meeste macht, moet zijn kwetsbare broer in zijn blikveld houden. Dat is niet alleen goed voor dat achtergestelde broertje. Maar ook voor hemzelf. God doet Kaïn dus voor hoe hij moet kijken. Maar Kaïn kijkt niet. Hij doet het tegenovergestelde Zijn blik wordt donker horen wij. Hij ‘laat zijn gezicht vallen’, staat er letterlijk. Einde communicatie Nu wordt het gevaarlijk. Dan komt God tussenbeide. Wordt Hij kwaad op Kaïn? Nee.
God komt met vragen en met advies. En in dat advies van God valt voor het eerst in de bijbel het woordje ‘zonde’. God zegt letterlijk tegen Kaïn, de sterkste: “Als je nu het goede kiest, dan gaat je blik weer omhoog: dan zie je je broer weer”. Goed handelen is: de ander wiens ideeën jou niet uitkomen in de ogen kijken. Slecht doen is: die ander niet willen zien. “Pas op”, zegt God, “als je slecht doet en je weigert om die ander te zien dan komt de zonde als een soort roofdier bij je deur liggen”. Kijk, zegt God tegen Kaïn met z’n boze kop, daar ligt ie: de zonde. Zolang jij je broer niet wilt zien, ligt die zonde daar naar jou te loeren alsof jij zijn prooi bent. Maar zo is het niet! Blijf die broer van jou zien en horen, dan zul jij over de zonde heersen; de zonde niet over jou! Het woordje zonde dat hier staat betekent ‘je doel voorbij schieten’; ‘je bestemming missen’ Wat dat betekent wordt duidelijk als je het verhaal verder hoort vertellen. Kaïn slaat Gods advies in de wind. Hij neemt zijn broer mee het veld in en zorgt ervoor dat hij hem nooit meer hoeft te zien of horen. Hij slaat hem dood. Opnieuw komt God naar Kaïn. En weer niet om hem woedend de les te lezen. Zelfs nu niet. Weer komt God met vragen: “Waar is je broer?” En Kaïn antwoordt de beruchte zin: “Ben ik de mijns broeders hoeder?” De vraag stellen is hem beantwoorden. Kaïn is de hoeder van zijn broeder. Maar dat hoeden was al niet zijn sterkste kant; dat liet hij liever aan zijn broer – de herder - over. “Maar Kaïn, daar kon hij jou nou net iets in leren; Als je goed naar hem gekeken had dan had je kunnen zien hoe hij beschermde en zorgde, hoe hij de sterkste schapen een tik verkocht als ze de zwakkeren bij de drinkbak wegdrongen, hoe hij een hoeder was. Maar je keek niet. Sterker nog je duldde hem niet naast je. En nu is het te laat.” Het bloed van je broer roept uit de akker. In het hebreeuws staat er ‘bloed’ in het meervoud. De Rabbijnen zeggen: “In dat bloed van Abel klinken alle stemmen mee van al die mensen die na hem door geweld om het leven zijn gekomen. Want wie één mens doodt, doodt een hele mensheid”. “Maar dat mag je ook omdraaien”, zeggen ze daar meteen achteraan. “Wie één mens redt, redt een hele mensheid”.
Dan wordt Kaïn vervloekt. Maar wie geeft die vloek? Is het God, die Kaïn lik op stuk geeft en een fikse straf uitdeelt. Dat denken we altijd wel, maar dat staat er niet. God doet hetzelfde als bij Adam en Eva toen ze van die boom van goed en kwaad gegeten hadden. Hij beschrijft de situatie zoals die nu geworden is. “Kaïn, de akker waar jij zaadjes in had moeten stoppen, die je had moeten hoeden zoals je broer zijn schapen hoedde, Die akker heb jij gedwongen om het bloed van je broer te drinken. En daarom zal die akker zich van je af keren en je haar kracht niet meer geven.” Daar zit een oeroude joodse gedachte onder. Dat een mens wanneer hij onrecht doet, de schepping aantast. Het is een soort rotte plek die verder uitbreidt dan jij kunt overzien. Kwaad tast ook de natuur aan, de gezondheid, het evenwicht. Ziekte is geen straf van God, maar het woekerende gevolg van onrecht en kwaad. “Kaïn, landbouwer, de aarde zal je zijn vruchten niet meer geven. Dat is zonde: je hebt je doel gemist”. Letterlijk: Van nu af aan kan Kaïn immers geen boer meer zijn en zit er niks anders meer op dan dat hij gaat doen wat zijn broer deed. Zijn broer zwierf, die trok rond met een doel: eten te vinden voor de schapen die aan hem waren toevertrouwd. Nu moet Kaïn ook zwerven, maar dat kan hij niet; bij hem wordt het zwerven: dwalen en dolen. Kaïn vestigt zich in Nod, dat betekent dwaalland. Hij mist zijn doel. Dat is zonde Wat een somber verhaal. Geen happy end. Of, wacht even, er gebeurt nog een ding. Kaïn zegt tegen God: “Mijn misdaad is te zwaar om te dragen”. Onze nieuwe bijbelvertaling doet iets heel raars die vertelt dat Kaïn zegt: “Die straf is te zwaar”. Dat is nogal een verschil. Als je je straf te zwaar vindt om te dragen, denk je: “Nou, nou, het viel toch best wel een beetje mee wat ik verkeerd gedaan heb, die straf had wel wat minder gekund….” Als je je misdaad te zwaar vindt om te dragen, dan heb je berouw. Kaïn heeft oprecht berouw. Als Kaïn berouw heeft, is God consequent. Dan kiest God weer de kant van de degene die in het nauw zit: De misdadiger, die inziet dat hij iets gedaan heeft wat hij nooit meer ongedaan kan maken. God geeft hem een wonderlijk teken: het Kaïnsteken. Weer zo iets raars: Als je dat woord in de Dikke Vandale opzoekt staat er: ‘het merkteken van de schurk: zware wenkbrauwen die doorlopen boven je neus’.
Hoor je hoe onzorgvuldig wij nu met Kaïn omgaan? Hoeden wij hem, onze broeder? We luisteren niet goed naar wat hij zegt, we horen zijn berouw niet. We horen ook niet wat God met hem doet. God geeft hem geen merkteken van een schurk. Hij beschermt Kaïn, met dat Kaïnsteken God beschermt berouwvolle misdadigers, waar mensen altijd maar weer schurken van maken. Zo doet hij voor, hoe wij moeten doen. En wij? Zolang wij onze minder machtige broer en zuster in ons blikveld houden zullen wij over de zonde heersen. En de zonde niet over ons.