Literair internettijdschrift
C-I-R-C-U-M-P-L-A-U-D-O
nummer 52 | juli/augustus 2011 | 6e jaargang
CIRCUMPLAUDO nummer 52 juli/augustus 2011 6e jaargang
-tweemaandelijks verschijnend literair platformAd van der Zwart Marijke Scholten Eric Peterse Redactie
www.circumplaudo.nl Webadres
[email protected] E-mail
Kopij kan worden ingezonden naar het bovenstaande e-mailadres. Kopij
Ad van der Zwart Vormgeving website
Eric Peterse Omslagfoto Vormgeving omslag en binnenwerk
© 2011 Copyright berust bij de betreffende auteurs. Copyright
Deze uitgave is zonder subsidie tot stand gekomen.
2
CIRCUMPLAUDO
Inhoud
Argibald - Cartoons 4, 14, 24, 43 en 44
H.G.A. van Schaik - De Zwarte Ruiters 5
Kees Engelhart - Drie gedichten 15
Hilde A.M. Jutte - Komt de dag 19
Edward Hoornaert - Twee gedichten 22
Koen Vlaeminck - Nooit een goede reden 25
Jac.P. Meiland & H.A.M. Jutte - uit: Brieven, Deel I, 1985 45
CIRCUMPLAUDO
3
Argibald
4
CIRCUMPLAUDO
H.G.A. van Schaik
De Zwarte Ruiters Rudolph Foekema had zijn moeder in de gangkast opgesloten, zichzelf uitgekleed, zijn lippen gestift en een blonde damespruik opgezet. Uit de draagbare CD-speler, die Foekema dicht tegen de deur van de gangkast geschoven had, zong Kathleen Ferrier met Orfeo en Euridice zijn moeder tot bedaren. Zijn zorgdag voor moeder beleefde hij bij voorkeur in een ontspannen sfeer door te telefoneren met de sexcarrousel. Rudolph keek uit op de dierenweide naast het verpleeghuis, stak een sigaret op en wachtte op de eerste koppeling met een mannelijke beller. „Hallo, met Ronald.‟ Rudolph maakte zijn stem zacht en vrouwelijk: „Dag, Ronald. Ik heb op je gewacht lieverd…‟ „Wat zeg je?‟ „Ik heb op je gewacht, schatje.‟ „Piep! Helaas, deze beller heeft afgehaakt. Wij werken voor u aan een snelle match. Blijft u aan de lijn, dit kan nooit lang duren.‟ Rudolph greep een miniflesje Wodka uit zijn handtas, opende het met zijn tanden en dronk het voor de helft leeg. Achter zijn rug riep zijn moeder iets onverstaanbaars uit de gangkast. Een kort moment keek hij over zijn schouder en staarde in de strenge blik van zijn vader; diens portret stond op het dressoir naast het televisietoestel. „Met Klaas.‟ „Eh, met wie?‟ „Met Klaas en zijn joekel van een pieterbaas.‟ „Dag Klaas, met Frederique. Ik heb op je gewacht lieveling.‟ „Anders ik wel, Fré! Zeg, hoe lig je er voor lekkere spruit?‟ „Naakt, Klaas. Ik zit naakt en ik kijk uit op een dierenweide met hertjes en een lama…‟ „Hertjes en een lama? Lopen er ook stoeipoezen in die dierenwei? Ha, ha… Zeg: ben jij het met jezelf aan het doen?‟ CIRCUMPLAUDO
5
„Jawel, Klaas. Ik wrijf met mijn vingers over mijn dijen.‟ „Zeg, Fré: heb jij eigenlijk een beetje grote memmen?‟ „Ze zijn zeker niet te klein, Klaasje. Ik zou zeggen een mooie, volle middenmaat.‟ „Piep! Helaas, deze beller heeft afgehaakt. Wij werken voor u aan een snelle match. Blijft u aan de lijn, dit kan nooit lang duren.‟ „Zak in de stront, stinkende klotehufter!‟ Rudolph luisterde naar de spannende jodelmuziek en dronk het flesje Wodka leeg. Toen hij het flesje op tafel had teruggezet greep hij zijn halfopgerichte geslacht en begon er kalmpjes mee te spelen. „Met Don, ben jij nat?‟ „Dag Don, ik ben kliederkledder en loei- en loeiheet. Ik speel al even met mezelf, mannetje. Het heeft lang geduurd voordat jij aan de lijn kwam.‟ „Mm… goed te horen. Zit je ook aan je tieten?‟ „Jaah… Ik knijp in mijn roze tepels, Don. Maar ik heb liever dat jij er aan komt likken… Ik… Oh, Jezus… Zeg wat Don!‟ „Ben jij al aan het komen?‟ „Oh, Don! Ik geloof dat ik…‟ Rudolph voelde de sluizen opengaan en loosde zijn zaad tegen de afhangende rand van het tafellaken. „Lekkere egocentrische slet ben jij! Komt al voordat ik… Piep! Helaas, deze beller heeft afgehaakt. Wij werken voor u aan een snelle match. Blijft u aan de lijn, dit kan nooit lang duren.‟ Terwijl Rudolph met gesloten ogen zijn zachter wordende pik leeg masseerde, vloog achter hem met een woeste knal de badkamerdeur open. Geschrokken draaide hij zich om, schoof van de stoel en viel in een kwak lauw geil op de vloerbedekking. Over hem heen gebogen stond, tierend als een wilde furie, zijn zuster. „Ik wist het! Godverdomme, ik wist het. Rudolph Foekema, jij smerige kleine perverseling. Het is werkelijk niet te geloven met jou. Sta op, vieze flikker. Sta op, of ik trap je reet aan flarden!‟ „Auw! Nee, niet doen Els. Please, Els, spaar me!‟
6
CIRCUMPLAUDO
„Niks ervan! Godsklere, wat een gorigheid vreet jij hier uit! Ik had al zo‟n vermoeden. Moeder haar telefoonrekeningen schoten de laatste weken als een gek omhoog. En jij maar tegen mij zeggen dat je mama op jouw zorgdagen altijd erg in de war en telefonerend met dubieuze sexlijnen aantrof. Ja, ja… het zaakje stonk. Ik dank God dat ik het ben komen controleren!‟ „Els, laat het me uitleggen. Het is niet zoals je denkt dat het is, het is iets therapeutisch, het is…‟ „Hou je kakelende slettenbek, Rudolph. Je hebt zwaar misbruik gemaakt van mama haar alzheimer. Dat arme mens, drie weken geleden heeft ze haar man moeten begraven. Stikeenzaam slijt ze haar dagen…‟ „Daar heeft ze gelukkig niets van hoeven merken.‟ „Daar weet jij niets van, gore onzedelijke klieder dat je er rondloopt! Maar ik heb alles opgenomen met vaders oude bandrecorder. Alles! Kijk, hier had ik hem verstopt: in het keukenkastje. De microfoon stond hier, achter vaders portret. Ik heb opnames, Rudolph. En ik ga ze inzetten ook! Weet jij hoe hoog mama‟s telefoonrekening is van de afgelopen weken? Je hebt voor kapitalen met die vunzige bedrijven zitten verbellen!‟ Els hield stil. Met strakke kaken keek ze naar haar, nog steeds op de vloer liggende, broer. Er werd geklopt en er klonken woorden uit de gangkast: „Zeg, kan iemand misschien eens eindelijk het licht aan doen? Ik zit hier al een eeuwigheid in het donker en ik heb een grote bah gedaan. Ik zie niets, kan zo ook niet doortrekken hoor…‟ „We komen zo, moeder! Rudolph, ik haat je! Orfeo en Euridice voor moeder afspelen, het lievelingsstuk van papa… Wat een sadisme om die arme vrouw zó te kwellen met die gezangen over de onderwereld. Ze staat godverdomme al middenin de onderwereld! Als jij niet binnen twee weken het volledige bedrag op mama haar bankrekening terugstort, geef ik je aan bij de politie wegens mishandeling en verwaarlozing. En ook mag je erop rekenen dat ik deze bandopname opstuur naar je leidinggevende op de basissCIRCUMPLAUDO
7
chool. Ik heb je lang genoeg de hand boven het hoofd gehouden. Ik ben helemaal klaar met jou!‟ „Maar Els, zoveel geld heb ik niet één, twee, drie bij elkaar. Heb een klein beetje…‟ Els gaf haar naakte broer opnieuw een trap in zijn zij. „Dat is jouw probleem, smeerkees. Twee weken. De teller loopt!‟ Heel kort had Rudolph overwogen om niets te doen en gewoon af te wachten waar zijn zus mee zou gaan komen. Maar zijn zus zou gaan sanctioneren, daar kon Rudolph vergif op innemen. En zijn leven was zijn baan, Rudolph zijn bestaansrecht was die paar vierkante meter voor het schoolbord van basisschool Sint Willibrordus, waar kinderogen verwonderd naar hem opkeken en waar eerbiedig gezwegen werd wanneer hij sprak. Rudolph moest stappen gaan zetten. Zeker toen hij het uiteindelijke bedrag van de telefoonrekening had gehoord. Het hoge geldbedrag had zelfs hem, die toch talloze zorgdagen vol erotische lulkoek had doorgebracht, verwonderd. Een week voor het einde van de deadline liep hij dan toch café Tuyl binnen, op zoek naar Monir Bakkâl. Bakkâl was, na een detentie van drie jaar, onlangs weer gesignaleerd in deze duistere havenkroeg. Vroeger, in hun tienerjaren, had Rudolph zich door Monir voor een aantal dubieuze klusjes laten strikken. Zo speelde Monir altijd vrolijk met Rudolph zijn homoseksualiteit en liet hij hem een enkele keer voor een mooi bedrag verhuren aan schimmige figuren uit de onderwereld. Toen Monir zijn donkere ogen over het achterlijf van zus Els waren getrokken en hij van Rudolph een postiljon d‟amour wilde maken, had Abraham Foekema, Rudolph zijn vader, – een klassiek VVD kamerlid wiens voornaamste taak het was te lobbyen tussen aanklagers en de minister van Justitie – een spaak in het wiel gestoken door een inlichtingeneenheid achter Monir aan te sturen. Abraham, zelf bepaald niet vies van enige hoerenloperij, hield in de media maar niet op zijn verontwaardiging over de internationale vrouwenhandel uit te venten. Het 8
CIRCUMPLAUDO
resultaat was dat Bakkâl uit het leven van de Foekema‟s verdween. Tot vandaag. Vader was overleden, moeder zwaar dement en Rudolph zat diep in de schulden. Café Tuyl rook vertrouwd naar zoete parfum, kauwgum en frituurvet. Achter een glas tonic met een schijfje citroen, voor de hal naar de toiletten, zat Monir. Naast hem, half op een kruk en half op zijn schoot, hing een blonde dame. Haar handen gleden onder zijn blouse. Het duurde niet lang of Monir keek Rudolph aan over de rand van zijn gele zonnebril. Bakkâl woog de rechterborst van de dame naast zich, trok uit haar decolleté een biljet van honderd euro en schoof haar van zich af. Monir gaf de ober het geld en wenkte Rudolph. De oude Arabische vriend omhelsde Foekema en zoende zijn beide wangen. Er kwam champagne, er werd geklonken en Monir kneep Rudolph lachend in zijn wang. „Jij hebt geld nodig! Jij zoekt je oude makkertje op omdat je in de nesten zit, waar of niet?‟ „Nou, eh… Zo wil ik het niet…‟ „Ho, stop! Geen schaamte. Bakkâl weet hoe het leven werkt. Leven is ruilen. Maar jij, Foekema, hebt mijn hart nooit verlaten. Vergeet dat niet. Ik zag je binnenkomen en Bakkâl werd gelukkig! Ik heb jou altijd verstaan, mijn hart zingt voor jou. Kom, niet zo somber. Drink!‟ „Eh, zeker. Fijn, Monir. Dank. Proost.‟ Terwijl Rudolph voorzichtig een slokje nam keek Monir hem glimlachend aan. „Ik ga er niet over beginnen, Rudolph. Je moet zelf een start maken.‟ „Hè? Oh, ja. Ik… Inderdaad, Monir, ik heb wat schulden gemaakt en moet op korte termijn wat verdienen en…‟ „Ha, ha! Ja, schulden maken. Jij ouwe boef! Die piemel waar je vroeger geld mee won, kost je nu stuivers. Waar of waar?‟ „Nou, het zit…‟ „Waar of waar?‟ CIRCUMPLAUDO
9
„Waar.‟ „Juist! Zie je, ik ken mijn vriendje. Vriendje Rudolph… Nog steeds van billenstein zeker?‟ „Ja.‟ „Ha, ha! Ik wist het, ik wist het!‟ Monir schonk de glazen opnieuw vol, klonk opnieuw dermate stevig dat de champagne over Rudolf zijn vingers liep. „Eh, heb je nog… Heb je nog wat werk voor me, Monir?‟ „Ha! Tuurlijk heeft Bakkâl werk voor vriend Rudolph. Monir heeft altijd werk voor zijn goede vriend. Maar geen werk met kont!‟ Monir maakte zijn ogen groot en stak waarschuwend zijn wijsvinger op. „Nee, nee. Duidelijk: geen werk met kont!‟ Monir keek behoedzaam om zich heen, bracht zijn hoofd dicht bij dat van Rudolph en fluisterde: „Jij mag hier nooit met anderen over spreken, begrepen?‟ Rudolph knikte terwijl Monir naar de barman gebaarde dat de muziek wat harder gezet moest worden. „Luister, wij zijn de Zwarte Ruiters‟ fluisterde Monir. „En wat is zoal jullie core business?‟ „We handelen in lijken. We graven voor individuen of groeperingen extreem gehate overledenen op. De kassa van Bakkâl heeft nog nooit zo hard gerinkeld als met deze klussen, jongen! Je hebt vast wel meegekregen dat het lijk van Tassos Papadopoulos, de Cypriotische oud-president, even geleden geroofd was?‟ Rudolph knikte. Monir tikte trots tegen zijn borst. „Ons werk! Een opdracht voor een extremistische Turkse beweging.‟ „En eh, wat is precies het doel van zo‟n missie?‟ „Schennis natuurlijk! Schennis, vernedering en ontering! Dat lijk verhakken we en laten we bij een Oostenrijkse boer versmelten en bereiden in een exclusieve kaas. Het lijk van een Arabische vrijheidstrijder hebben we voor een Joodse opdrachtgever verwerkt in kroketten. De opdrachtgevers gaan met hun onteerde slachtoffer 10
CIRCUMPLAUDO
op de foto, uiteraard onherkenbaar met het hoofd onder witte doeken. Die sturen ze, samen met de delicatessen als kaas of gedroogde worst, op naar de nabestaanden. Deze ontwijding is voor onze opdrachtgever de ultieme wraak, zie je?‟ Rudolph, doorgaans niet vies van enige smakeloosheid, voelde een lichte walging. Het vuur in Monir‟s ogen maakte hem duizelig. Gedreven babbelde Bakkâl op fluistertoon verder: „De Italiaanse socialistische boeren hebben bij ons al een bestelling geplaatst voor het overschot van Berlusconi. Vanzelfsprekend gaat alles via geheime internetadressen en buitenlandse bankrekeningen. Ja, jij lacht maar het is gouden handel. En van die handel kan jij, de vriend van Bakkâl, gaan meeprofiteren!‟ Rudolph nam een stevige slok en spoelde gehaast wat zuur weg. „En, Monir, wat zou ik hierin voor jullie kunnen betekenen?‟ „Nou, wij hebben sinds het overlijden van Arafat een omvangrijke order van een niet nader te noemen Palestijnse verzetsgroep liggen. Iedere overleden politicus die ooit actief gepleit heeft tegen een vrij en oprukkend Palestina, zien zij graag onteerd. Het recept is simpel: het lijk moet uit zijn graf gelepeld worden, wij fotograferen het lijk – getooid met de welbekende Arafatsjaal, sturen de foto op naar de nabestaanden en cremeren het lijk op een geheime plek. De as verzamelen we in een Palestijnse vlag en brengen we naar Rammallah, alwaar we het uistrooien over het graf van de grote leider.‟ „En mijn rol in deze vergeldingsactie?‟ Monir schonk de glazen nog eens vol, liet een veelbetekende stilte vallen en keek zijn oude vriend langdurig aan. „Ik zal kort en duidelijk zijn, Rudolph: je vader!‟ „Mijn vader? Maar… Hoe bedoel je, mijn vader?‟ „Heeft hij zo‟n vijftien jaar geleden op het Binnenhof geen proIsraëlische lobby aangevoerd? Zijn naam staat hoog op het verlanglijstje van mijn opdrachtgever. Via je lieve zus hebben we je vaders keppeltje al aan hun kunnen opsturen. Zijn ze dol op hè, CIRCUMPLAUDO
11
die Palestijnen. Keppeltjes van min of meer belangrijke Israëlieten gebruiken hun dochters als maandverband… Ha! Maar goed, het is ze natuurlijk om de hoofdprijs te doen: het lijk van je vader!‟ „Nee, Monir… Je vraagt te veel van me…‟ „10.000 euro, Rudolph! Voor 10.000 euro geef ik de jongens een vrije dag en doen we deze klus samen, jij en ik. Zowel het opgraven, het verbranden als het verstrooien van de as in Ramallah. Rudolf, zeg nou zelf: dat is snel verdiend, waar of niet?‟ Een striemende wind joeg het kippenvel over Rudolf zijn huid. Hij had al twee keer moeten spugen en zijn vermoeide lijf leek het – na een week van slapeloosheid – op de deftige Soester begraafplaats definitief op te geven. Monir, die aan het hoofdeind aan het scheppen was, trof het hout als eerste. „Ik ga even een sigaret roken, Foek. Daarna kom ik je op jouw stuk helpen. Doe het niet te kalm aan.‟ Bakkâl gaf hem een schouderklop en liep weg in de kille duisternis. Terwijl Rudolph, als door de duivel opgezweept, verder schepte zag hij het half weggevroten lichaam van zijn vader. Bij het vallen van de eerste regendruppels hoorde Rudolph de begintonen van Orfeo en Euridice. Bang dat de slapeloosheid en de verdorvenheid van deze klus, zijn verstand begon aan te vreten, raakte hij de blanke kist. Waar kwam dat geluid vandaan? Nee, hij hoorde het goed. Daar zong Kathleen Ferrier door de gitzwarte nacht over de onderwereld en dodelijke eenzaamheid. Er kwamen tranen en, vol van een wurgend verdriet, zag hij zijn moeder voor zich: met gesloten ogen luisterend naar Orfeo en Euridice, genietend van de vervlogen dagen met haar geliefde – de man die weldra door hem en Monir uit de modder zou worden getrokken om als een morbide trofee in Ramallah over de tombe van Arafat uit te worden gestrooid… Dáár kwam het refrein, dáár golfde de ziekelijke pijn van zijn vaders favoriete zangeres… Bij het verduisteren van de maan keek Rudolph angstig om zich heen, hij zocht Monir. Hij wilde nu niet alleen zijn. Toen hij de naam van zijn Arabische vriend riep, 12
CIRCUMPLAUDO
brak voor zijn voeten de doodskist open en zwollen de tonen van Gluck‟s opera over de dodenakker. Met een ijzige schreeuw dook uit het graf zijn zuster op. Els, als een opstijgende feeks, stapte op haar broer af en greep hem naar de strot. „Jij verdorven lijkenpikker! Ook dit wist ik. Verschrikkelijk! Ik wist dat jij, om je gore schuld aan mama in te lossen, zelfs in staat zou zijn om papa uit zijn vredesslaap te sleuren! Oh god, wat ben je toch een voorspelbare smeerpijp! Niets anders dan een hongerige junk die, hunkerend en smachtend naar ranzige sex en bizarre erotiek, zelfs de nagedachtenis van zijn ouders nog wil verstoren. Hier pak aan, vieze incestpleger, vervloekte necrofiel!‟ Met een enorme uithaal sloeg de woeste zuster haar broer in het graf, bovenop de spelende CD-speler. Opkijkend naar de zwarte hemel zag Rudolph boven zich zijn woedende zuster die hem bespoog en een damespruik toewierp. Naast haar verschijn Monir, hij droeg een smalende lach en legde een arm om zijn zus. Terwijl het graf werd dichtgeschept luisterde Rudolph naar de laatste tonen van Orfeo en Euridice. Zijn mond en ogen liepen vol met aarde. Alles werd kleurloos en hij droomde van Ramallah. Het lag vredig in het laatste zonlicht van een mooie zomerdag.
CIRCUMPLAUDO
13
Argibald
14
CIRCUMPLAUDO
Kees Engelhart
Drie gedichten De minachting Je weet dat minachting niet goed is minachting verlaagt Het mooie het pure wat de mens wellicht kan zijn je gaat Zelf onder vele door jou veroorzaakte minachting gebukt En daar schaam je je dagelijks voor en die schaamte heeft Er toch toe geleid gelukkig dat je meent heden ten dage Minder aan de te voelen minachting jegens je medemens Te worden geslachtofferd zoiets bedenk je niet zelf alleen Het zijn de aandriften van de mens en er valt niet aan Ze te ontkomen het is de natuur zelf en de natuur Valt nergens van te betichten laat staan aan te bevelen Hoe een en ander bijvoorbeeld die oeroude minachting Te verbeteren valt daar lacht de natuur vanzelf Hard om wij kennen de diepere betekenis van minachting Nauwelijks wij hebben geen idee wat de natuur daarmee Beoogt haar generale opvatting van wat goed voor ons is Je begrijpt volkomen wat je bedoelt en je zou je gedachte Eigenlijk wel onmiddellijk neer willen schrijven Maar hoe eenvoudig de gedachte je ook toeschijnt toch Lijkt het opschrijven ervan niet belangrijker dan het Bijvullen van je glas en wat te roken en te mijmeren Waarachtig besef je het is werkelijk waar al met al Je bezit minder veel minder minachting dan vroeger Veel van die minachting is opgegaan in veelal verwondering Je dagen zijn langer geworden en je haren kort Wat nu
CIRCUMPLAUDO
15
Je weet niet zeker meer of minachting de mens verlaagt Onderscheidt zou al veel beter zijn je wilt de wereld Van het oordelen vellen achter je laten een leven leiden Waarin je van de mensen niets verwacht dan slecht of goed
16
CIRCUMPLAUDO
Een avond waarop je niet meer om ze lachen kunt Deze avond is de lichte toon der ironie mij ontstolen Droevig staar ik voor mij heen tot niet veel in staat Samen met de ironie is mij ook mijn avond ontstolen Mijn avond waar ik heel de dag naar verlangd heb Heel goed meen ik niet te weten wat mij in deze toestand Heeft gebracht noch weet ik hoe eraan te ontsnappen Tijdens de wijn en het roken dacht ik niet plotseling aan dit Urenlang al had ik eraan gedacht maar de lenteavond was te somber Ik verlangde hevig naar alle andere avonden die ik in Mijn kamer heb mogen genieten Nog altijd hoop ik dat als ik klaar ben met mijn mijmering Alles hier opnieuw is zoals ik het het liefste heb Waarschijnlijk wil ik de meizomer denk ik nu Daar moet het toch wel te zoeken zijn De scene in de schoenenwinkel deze middag Heeft zeker ook een bepaald onprettige Invloed op mijn avond hier gehad Verder gaat alles goed Behalve dan dat het erg hard waaide En je soms zo weinig zin in de mensen hebt
CIRCUMPLAUDO
17
Die dag is dichterbij dan ooit dat voel je gewoon Je bedenkt je dat later als je een werkelijk dichter geworden Bent je je voornamelijk bezig zult houden met wat de Mensen in het algemeen van de dichtkunst vinden je zult Een zwaarwegend beroep doen op je inlevingsvermogen Ten aanzien van hen die niet werkelijk weten kunnen wat de Dichtkunst vermag tot stand te brengen de eenvoud vooral De heldere stem van de eenvoud de taal van het zorgvuldig Omschreven moment zoals wij allen vele van dergelijke momenten Meemaken maar nog nooit hebben mogen lezen als ware poëzie De eenvoud daar ga je je mee bezighouden de balans de klank Van het samenvoegen de zeggingskracht het ritme alles voor de Lezer wanneer je hoeveel jaar nog echt dichter geworden bent Er zit geen aarzeling in je overdenking geen hoogmoed geen IJdelheid geen glans voor jezelf alleen soepele fiere taal Zul je schrijven voor iedereen en je wilde dat het zover al was Deze koude avond eind januari maakt al deze gedachten vrij En je kunt er vrijwel geen genoeg van krijgen je gaat wat Roken en wat drinken je voelt je rustig heerlijk opgewonden Wat zullen de jaren je brengen dat vraag je je af buiten vriest Het maar binnen is het lekker warm angst voor de toekomst Bezit je niet je wilt echt iets van je leven maken geen ander Doel dienend dan de dichtkunst zelf en tevreden knik je Ingenomen als je bent met je voorgenomen besluit nu alleen nog Een datum prikken de dag waarop je zeker beslist beginnen zult
18
CIRCUMPLAUDO
Hilde A.M. Jutte
Komt de dag Er dreigde regen toen ze op weg ging naar Leiden, of eigenlijk naar Benthuizen; maar daar is ze nooit gekomen en achteraf wist ze niet goed meer waarom ze daarheen had willen gaan. Het begon met de kleine lichtflitsjes die alleen zij zag. Daardoor wist ze dat het tijd werd; ze deed haar jas aan, pakte haar tas en stapte op de fiets. De lucht was weeïg grijs maar werd snel donkerder. Emmeke fietste in een straf tempo, waarvan ze wist dat ze het niet lang vol zou houden. Toen ze net voorbij de Klinkenberg de hoek om was, zag ze hoe in het zuiden de lucht inmiddels loodgrijs was en verder nog naar zwart toe kroop. Haar voeten tintelden en haar handen voelden rusteloos. Na het spoorviaduct wist zij een bankje, dat ging ze nog halen, al moest ze haar snelheid al temperen. Vlak voor het viaduct trok de wind aan, de eerste druppels vielen toen Emmeke was afgestapt en haar fiets op slot had gezet. Bij die eerste druppels zou het blijven. Emmeke zat op het bankje, trok met haar benen, hield haar ogen gesloten voor het doffe licht onder de dichte bewolking. Een siddering trok door haar lichaam, beginnend bij haar voeten, vertrekkend via de kruin. Er volgde een tweede. Even voelde het alsof er vleugels uit haar schouderbladen schoten. De derde siddering was zwak, aan de buitenkant niet zichtbaar. Emmeke deed haar ogen open, voorzichtig. Ze zag hoe Warmond baadde in een blauwig licht dat zich scheen te concentreren rond de oude toren, alsof het van daarachter of daaronder kwam. Ze vroeg zich af wat de golflengte van dat licht zou zijn, en of dat te meten viel. Een meter bij haar voeten vandaan bewoog de grond, het gras kwam omhoog, kleine kluitjes aarde werden zichtbaar. Het stelde echter niks voor, daar zat gewoon een mol. Een regenwurm schoot tussen twee bewegende kluitjes vandaan en maakte zich uit de
CIRCUMPLAUDO
19
voeten, voorzover je dat van regenwurmen zeggen kunt. „Komt de dag…‟ dacht Emmeke, „komt de dag, dag van toorn.‟ Toen kwam het triumviraat en Emmeke sidderde, nu zonder richting. Ook het bankje sidderde, de aarde, de lucht boven Warmond… Zelfs de oude toren sidderde even. Het triumviraat werd aangevoerd door Rudy Merckx met z‟n sardonische grijns. De gebochelde reed 132 op z‟n motor en slingerde bliksemschichten in het rond. Eén trof huize Sint Luidina, een tweede lijn vijftig, een derde het bos van Krantz en alles van waarde bleek eens te meer weerloos. Rechts van Rudy reed Geert die Wilde op een brandende strijdwagen. Hij liet zijn zweep knallen boven de gebochelde rug van Rudy en jongleerde met botte bijlen. Zijn vuistslagen verbrijzelden neuzen, minaretten en werken van kunst en wetenschap zonder onderscheid. Boem, Paukenslag. Niemand greep in. En rechts van de gebochelde reed Circus Maximus en hij tolde en tolde rond, rond zijn eigen spit, en breide sokken van woorden en alle sokken werden van woorden en de sokken wisten het niet. En de woorden raakten binnenstebuiten en ondersteboven en betekenden wat ze nooit betekend hadden, tot alle betekenis verdampt was. Informatie doofde informatie uit als lichtgolven in tegenfase. Niemand wist nog iets. Niemand dacht nog na en niemand maalde erom. Komt de dag. En alle verbanden tussen de mensen werden geslaakt, het Paradijs verloren. Op de achtergrond lachte Milton Friedman donderend in zijn dode vuist. Dag van toorn, beruchte dag. Terwijl de donder wegrolde, zag Emmeke dat de schade schijnbaar meeviel, uiterlijk was er niets veranderd. De oude toren stond, de polder was groen. En nog bloeide het pijlkruid in de sloten. En nog fietsten fietsers achter haar over het fietspad langs het spoor. En nog was Nederland niet verloren. Emmeke voelde zich moe maar wist wat haar te doen stond: Zij ging banden aanhalen, sokken breien – sokken van wol – en 20
CIRCUMPLAUDO
woorden hun betekenis teruggeven, telkens opnieuw. Ze stond op, nog wat onvast, en pakte haar fiets. Traag trapte ze naar Leiden, naar huis. Naar de stad waar de mensheid was; en als immer haar weedom. 16 juni 2011
CIRCUMPLAUDO
21
Edward Hoornaert
Twee gedichten Bestemming je stapt voor de zoveelste keer de trein op neemt plaats tussen zij die later toegekomen waren maar voor je stonden in de rij je koos alweer geen positie – het landschap krult zijn tenen zet zich schokkend in beweging vanuit je ooghoek zie je hoe iemand meermaals tegen zijn zin een lach opzet en daar geluid bij maakt (zichzelf naar waarde schat, zo lijkt het) je luistert niet je zoekt naar wat zich buiten niet herhaalt en onbelemmerd is onderweg de aankomst heel en al nabij rond je pols de hartslag van de tijd die onverschillig knipoogt naar wat onvermijdelijk nog komen moet
22
CIRCUMPLAUDO
Vooruitzicht haar portie stof tussen gesmolten lippen de kamer uit adem in schuifjes hart dat stap voor stap de benen strekt snel breekt haar bronzen keel beweegt tot rust het oog ontbrandt daar aan het einde van de gang ontspoort het licht raakt grond geen voeten meer slaan alle vensters ijlings op de vlucht
CIRCUMPLAUDO
23
Argibald
24
CIRCUMPLAUDO
Koen Vlaeminck
Nooit een goede reden “Dus vanmorgen, toen je naar hier fietste, is het gebeurd?” vroeg ik ontzet aan mijn collega en vriendin Samira. Zoals gewoonlijk op een zomerse dag zaten we tijdens de middagpauze op een van de banken van ons bedrijfsterrein. “Als ik je niet door en door zou kennen had ik je niet geloofd. Ik zou dan denken dat je met je fiets gevallen bent. Geen vrouw die na zoiets verschrikkelijks nog naar haar werk gaat. En je bent er zeker van dat hij...” Samira beet op haar onderlip en knikte. Ik trok haar tegen me aan en voelde dat ze zachtjes snikte. Mijn ogen bleven stofdroog. Als veertienjarige was me hetzelfde overkomen. Opnieuw ervoer ik die machteloze, alles overheersende woede waarmee ik mijn tranen verstikt had. Mijn wekelijks bezoek aan een kinderpsychiater en elke dag een pilletje of drie konden voorkomen dat ik gek zou worden of zelfmoord zou plegen. Ik legde mijn handen op haar tengere schouders en duwde haar op een armlengte zachtjes van me weg. “En hoe zag hij eruit?” “Een bril,” snikte ze, “en helemaal kaal. Klein, blank en van middelbare leeftijd, meer weet ik niet… ik heb zijn gezicht van te dichtbij gezien. Toen hij wegliep mankte hij. Misschien van de schop die ik hem gaf.” “Samira, het is je plicht om naar de politie te gaan.” “Mijn plicht?” “Die onmens gaat nog meer slachtoffers maken. Er kan nooit een goede reden zijn om zo‟n vergrijp niet aan te geven.” Ik gaf haar een zakdoek. Ze droogde haar tranen en schudde haar hoofd. “Waarom denk je dat ik kom werken?” zei ze. “Als Ahmed het te weten komt, wacht me een pak slaag en raakt hij me verder nooit meer aan. Hopelijk ben ik niet zwanger, dat overleef ik niet.” CIRCUMPLAUDO
25
“Die kans is niet zo groot, maar werkt Ahmed nog altijd in avonddienst?” “Van twee tot tien. Waarom?” “Mijn huisarts heeft tot acht uur consultatie. We kunnen er na het werk naartoe fietsen en makkelijk terug zijn voor je man thuiskomt. Je hoeft niet meer dan één pilletje in te nemen.” “Een pil… om achteraf niet zwanger te worden? Jij gelooft daarin?” “Zonder twijfel. In mijn zotte jaren heb ik het meer dan eens geslikt, maar je mag niet langer dan achtenveertig uur wachten.” “Stop even,” zei Samira onderweg naar de dokter, “ik moet er nog eens over nadenken.” Met enige tegenzin stopte ik. “Je moet weten dat Ahmed een zesde zintuig heeft”, zei ze. “Hij komt zeker te weten dat ik bij die dokter ben geweest.” Ik legde mijn hand op die van haar. “Maar Samira toch, hoe zou hij?” “Hij ruikt dat, misschien wel letterlijk.” “Ach, kom nou. Ahmed is geen helderziende, en die dokter mag en zal niets zeggen, ook al gaat het tussen man en vrouw.” “Denk je? Maar wat moet ik zeggen als hij vanavond thuiskomt en al die schrammen ziet? En mijn lip is gezwollen.” “Dan zeg je dat je bij het naar huis rijden met de fiets gevallen bent.” Een droefgeestige glimlach verscheen om haar mond. “Bedankt Mieke, je hebt het niet voor niets verder geschopt dan ik. Het klinkt misschien belachelijk, maar … wil jij het woord voeren? Je kent die dokter, en ik weet niet wat en hoe ik het moet zeggen.” Ik gaf haar een kus, waardoor we met onze fiets bijna tegen de straatstenen smakten. “Natuurlijk wil ik het woord voeren, en doe je trouwring maar al uit.”
26
CIRCUMPLAUDO
De wachtzaal was leeg, we mochten meteen de spreekkamer binnen. “Mijn vriendin is onvoorzichtig geweest met haar nieuwe vriend,” zei ik tegen de dokter, “en ze heeft zich ook moeten verweren tegen een handtasdief.” Samira beantwoordde zijn vragende blik met neergeslagen ogen. Aan zijn gezicht te zien hechtte hij weinig geloof aan mijn relaas, maar dat kon me weinig schelen. “Geef dat voorschrift maar hier”, zei ik in het buitengaan. “Ik rij nog vlug langs een apotheker en dan kun je dat pilletje morgenvroeg op het werk innemen.” “Bedankt Mieke, ik ben helemaal opgelucht. En je hebt gelijk, er kan nooit een goede reden zijn om zulke dingen te verzwijgen. Ik beloof je mee te gaan naar de politie als ik wat bekomen ben.” “Fijn, en je weet dus wat je moet zeggen als Ahmed vraagt naar de herkomst van jouw schrammen. Maar voor we verder rijden: laat je fiets vallen en raap hem dan weer op.” Ze keek me niet begrijpend aan, maar deed zoals altijd wat ik vroeg. “Hopelijk is er niet echt iets stuk, maar ik reken wel op enkele verse krassen. Met een wantrouwige man als Ahmed weet je nooit.” “Je zult het vandaag zonder assistentie moeten stellen”, zei mijn bureauchef de volgende morgen. “De man van Samira belde net om te zeggen dat ze ziek is. Ik merkte gisteren al dat er iets was. Misschien weet jij meer?” “Het zou me niets verwonderen”, zei bemoeial Mies, voor ikzelf iets kon zeggen. “Samira lag gisteren wenend in haar armen. Ik zeg dat ze een pak slaag van haar vent gekregen heeft. Naar verluidt heeft hij een strafblad, een keukenrol lang. Trouwens, dat vreemd gespuis heeft voor niets of niemand respect.” “Dan ken ik alvast één uitzondering”, beet ik. “Samira heeft een beter karakter dan jij, en-” CIRCUMPLAUDO
27
“Kom dames, geen ruzie, en mag ik Mies vragen zich te onthouden van racistische opmerkingen.” Mijn bureauchef keek me opnieuw aan. “Ze is gisteren op weg naar hier gevallen met haar fiets”, zei ik. “Ze wilde per se komen werken. Ik bel haar straks wel.” Ik ging zitten en nam me voor om tijdens de pauze te bellen. Heeft Ahmed dan toch op een of andere manier ontdekt wat er gebeurd is? Een soort van zesde zintuig zoals Samira zei. Of wil ze enkele dagen thuisblijven om te bekomen? Dat zou ik best kunnen begrijpen. Mijn vruchteloze pogingen om haar tijdens de pauze te bereiken, verontrustten me. Waarom stond haar mobiel uit? Al drie dagen achter elkaar had ik geprobeerd haar telefonisch te bereiken. De uren dat Ahmed op zijn werk was ging ik meer dan eens aanbellen, maar altijd tevergeefs. Intussen had mijn bureauchef een doktersbriefje van haar toegestuurd gekregen met daarop veertien dagen ziekteverlof. Mijn ongerustheid was niet langer draaglijk. Onderweg naar kantoor besloot ik een ommetje te maken. Ik wilde Ahmed spreken. Waarschijnlijk haalde ik hem uit zijn bed, het kon me niet schelen. Ik belde aan. Met een wrang gevoel keek ik over mijn schouder naar de zilvergrijze Mercedes voor de deur: de wagen waarvoor Samira mee moest betalen, maar waarnaar ze geen vinger mocht uitsteken. Ik hoorde gestommel in de gang. Het was zoals verwacht Ahmed die, gekleed in pyjama, de deur opendeed. “Sorry dat ik-” “Samira nog lang siek”, zei hij. “Ze is siek in de hoofd. Mag geen bezoek ontvang.” “Ziek in haar hoofd… en waarom kan ik haar met mijn mobieltje niet bereiken?” “Zenuwen heft ze. Dokter niet wil iemand ze spreekt. Overspan van werk zekt hij. Ik denk zij gevocht op werk.” 28
CIRCUMPLAUDO
“Gevochten op het werk? Hoe kom je daar bij, ze is gevallen met haar fiets.” “Niet van fiets, krab van nagels op arm. Zij niet wil zek waarom vecht.” Arm schaap, dacht ik, en nu maar hopen dat je niet zwanger bent. “Ik heb de indruk dat je niet wilt dat ik haar zie of spreek.” “Ik denk gij doof zijt, ik niet. Dokter zekt niet spreken, slekt voor de santé.” “Maar-” Voor mijn neus klapte de deur dicht. Met een opstandig gevoel maakte ik rechtsomkeer. Ik kon me niet indenken dat Samira zó ziek was dat ze niet eens heel eventjes uit haar bed raakte. Ik nam me voor om na het werk opnieuw aan te bellen wanneer hij weg was. Rotzak, dacht ik, toen ik ‟s avonds op de bel drukte. In tegenstelling tot de voorbije morgen hoorde ik geen belgeluid. Ik nam mijn mobiel, vormde het nummer van Samira en kreeg alweer te horen dat ze niet bereikbaar was. Haar slaapkamer lag aan de achterkant. Ik waagde het niet om de achtertuin binnen te dringen. Ahmed was volgens mij in staat om er politie bij te halen, en Samira zou kunnen rekenen op een pak slaag, ziek of niet ziek. Tijdens de middagpauze, op dezelfde zitbank als die van vier dagen terug, kwam Martha, onze receptioniste, naast me zitten. Haar broer werkte als verpleger in het psychiatrisch ziekenhuis Sint-Norbertus in Duffel. “Hou wat ik nu zeg voor jezelf,” zei ze, “Samira is in Norbertus opgenomen.” Ik was geschokt. “Samira opgenomen, en waarom?” “Gisteren bracht men haar binnen. Ik vertrouw erop dat het tussen ons blijft.” “Ik zwijg als vermoord, ik wil je broer niet in moeilijkheden brengen, maar waarom in godsnaam?” “Een zelfmoordpoging, de verwondingen vallen nog mee.” CIRCUMPLAUDO
29
Ik keek als geslagen voor me uit. Hoe heeft ze zoiets kunnen doen? Toen we van de dokter kwamen was ze blij en opgelucht, klaar om er weer tegenaan te gaan. Ik voelde me schuldig. Het scenario dat ik bedacht had was best uitvoerbaar, maar niet met actoren als Samira en Ahmed. Zij kan niet liegen en hij kan niet zomaar iets aannemen, toch niet van een vrouw. Maar wat had ik dan wel moeten doen? “Hoe heeft ze het gedaan?” “Ik weet het niet.” “Echt niet? Haar polsen doorgesneden? Uit het raam gesprongen? Gif ingenomen? Kom, zeg het me.” “Ze moet volkomen psychotisch geweest zijn. Ik had nog nooit over zo‟n zelfmoordpoging gehoord, mijn broer ook niet. Precies daarom dat hij er bij ons moeder aan tafel over begon. Toen hij haar naam noemde stikte ik bijna in mijn eten.” “Martha, verdorie, ga je het nu eindelijk zeggen!” “Goed dan. Ze had het losgerukte snoer van een strijkijzer in haar vagina gepropt en dan de stekker ingestoken, God weet waarom. Gelukkig viel de stroom uit omdat de blote draden elkaar raakten.” Ik voelde de zitbank onder me wegzinken. De lucht om me heen werd koud en alle geluiden verstomden. De zon verbleekte. Een collega kwam voor ons staan en zei iets wat ik niet begreep. Martha zei iets terug, waarop de man verdween. “Kom, ik steek je fiets in mijn kofferbak en breng je naar huis”, hoorde ik haar zeggen. Het klonk van ver. “Ik leg het wel uit bij de personeelsdienst, een zogezegd gênant ongelukje dat elke man of vrouw kan overkomen.” “Bedankt”, mompelde ik als verdoofd. Pas thuis drong alles tot me door. De eerste tranen vloeiden, het begin van een urenlange huilbui.
30
CIRCUMPLAUDO
Het was middernacht voorbij. Ik raakte niet in slaap en sloeg het boek open dat ik van de bieb had meegebracht. Opnieuw las ik de passage die was blijven hangen: Serieverkrachters slaan niet ondoordacht toe. Ze gaan meestal heel omzichtig te werk en hebben hun toekomstige slachtoffer al dagenlang in het vizier. Vooral vrouwen die te voet of met de fiets iedere avond op hetzelfde uur hetzelfde traject afleggen, lopen gevaar. Ook gaat zo’n verkrachter meestal volgens een gelijkaardig patroon te werk zodat het vlug duidelijk is dat achter een reeks verkrachtingen dezelfde man zit. Ik dacht aan wat Samira zei. Die man gebruikte geen wapen om haar te dwingen, alleen zijn brute kracht. Een gedurfde gedachte stak de kop op. Wat had ik met mijn 1,90 meter en een flink stel arm- en beenspieren te vrezen van een kleine, ongewapende man van middelbare leeftijd? Voor de derde keer op rij begon ik bij valavond aan hetzelfde wandeltraject. Ik doorliep de buurt waar Samira aangerand was. Gymschoenen en een afgedankte lange rok met daaronder een korte Jeansbroek, gaven me een veilig gevoel. In een schreeuwlelijke, oudmodische handtas zat mijn mobieltje en een middelgroot slagersmes. Slechts twee seconden had ik nodig om het vechtensklaar te houden. Niet om mijn aanvaller te doden, maar wel om hem te overmeesteren en de politie wat bloederig DNA te bezorgen als hij zou ontkomen. Het gaat me moeite kosten, dacht ik, om het niet tegen de politie uit te schreeuwen dat hij Samira verkracht heeft, maar ik moet zwijgen. Haar naam mag ik niet noemen. Nu ze er geestelijk helemaal onderdoor zit, moet men haar met rust laten. Een confrontatie met de dader zou ze niet aankunnen en de schande waarmee haar familie haar zal overladen zal ze niet kunnen dragen. Ik had de indruk dat ik gevolgd werd, of hield ik mijn wensen voor werkelijkheid? Mijn hart sloeg sneller. De gedachte dat de CIRCUMPLAUDO
31
verkrachter een kleine man is die ik met één hand kan doodknijpen, maakte de spanning draaglijk. Ik bleef staan voor een verlichte winkelvitrine en opende mijn handtas op een spleetje. In de ruit zag ik een kleine, kale man met bril dichterbij komen. Mijn vingers gleden in mijn handtas, mijn hart bonkte tegen mijn ribben. Hij wandelde voorbij. Opgelucht en tezelfdertijd ontgoocheld vroeg ik me af waarom hij me niet had aangesproken. Heeft mijn gestalte hem doen afschrikken, of wil hij me opwachten op een plek waar minder licht is? Ik keek hem na en had de indruk dat hij mankte. Wat wil ik nog meer om zeker te zijn dat hij de man is die ik zoek? Mijn adem stokte. Maar waarom me elke dag, misschien wel wekenlang, als lokaas opstellen tot hij me wil bespringen? Misschien heeft hij me nu al door en denkt hij dat ik van de politie ben, iemand met een zwarte gordel karate en in haar handtas een pistool en handboeien. Ik denk dat ik er beter aan doe zelf aan te vallen om dan tegen de politie te kunnen zeggen dat hij me wilde verkrachten. Wie zou me niet geloven? Ik heb een blanco strafblad, wat wellicht niet van die man gezegd kan worden. En als dat toch het geval zou zijn, is het vrij onwaarschijnlijk dat hij nog nergens een spoor van zijn wandaden heeft achtergelaten. Ik zuchtte en schudde mijn hoofd. Toch geen goed idee. Wat als Samira zijn eerste slachtoffer is? Elke verkrachter kent een begin. Zijn woord tegen mijn woord. Ik heb nu de keuze tussen hem met rust te laten of eeuwig het zwijgen op te leggen. Op mijn gymschoenen ging ik hem geruisloos achterna. Al in de eerste straat rechts stopte mijn schaduwen. Hij ging binnen in een van de smalle rijtjeshuizen tegenover de eerst volgende straatlantaarn. Het licht dat hij in de gang had aangestoken, maakte duidelijk om welk huis het ging toen ik er voorbij wandelde. Schransstraat nummer 45, het huis waarvan ik te weten moet komen wie er allemaal woont, en vooral of de kaalkop die er binnenging de aanrander van Samira is. 32
CIRCUMPLAUDO
Ik ging verder en vroeg me af hoe je je voelt nadat je iemand gedood hebt. Voel je je dan schuldig, ook al gaat het om een onmens die levens verwoest? Een eind achter me klapte een deur dicht. Ik keek over mijn schouder. In het licht van de lantaarn zag ik aan zijn kale kop dat hij het was. Hij stak de straat over en ging de andere kant op. Ik maakte rechtsomkeer. Voor zijn huis bleef ik staan en tuurde door het raam. Voor zover ik kon zien brandde er in tegenstelling tot bij de buren nergens licht. Ik maakte opnieuw rechtsomkeer, telde de huizen die ik passeerde en sloeg de eerste straat rechts in. Een onverlichte veldweg grensde aan de achtertuinen van de rijtjeshuizen. Ik telde opnieuw. Meer dan het maanlicht had ik niet nodig om uit te zoeken waar de tuin van nummer 45 lag. Een aftands poortje dat scheef in zijn hendels hing, en een klapraam dat openstond, maakten het makkelijk om binnen te raken. Op de tast vond ik een lichtschakelaar. Alleen domme inbrekers gebruiken een zaklamp, had ik ooit gelezen. Niets is voor voorbijgangers verdachter dan een zwiepende lichtbundel op muren en gordijnen. Ik moet enkel zo ver mogelijk van de ramen blijven, en uiteraard mijn verblijf zo kort mogelijk houden. De vuile vaat waarop ik keek, deed me kokhalzen. Ik liep de gang op. In de keuken maakte ik volgens mij toch maar weinig kans om bewijzen tegen hem te vinden. Ik besloot bovenaan te beginnen en ging de trap op. Ik kon me niet indenken dat in het huis van een verkrachter niets te vinden zou zijn wat wijst op zijn misdaden. Misschien indirecte bewijzen zoals krantenknipsels met verslagen over verkrachtingen, of een stel gedragen en verscheurde vrouwenslipjes, zoals dat in sommige misdaadromans gaat. Op de overloop van de eerste en enige verdieping telde ik vier deuren. Een voor een duwde ik ze open: een kamer aan de straatkant waarin een eenpersoonsbed stond, een kamer aan de achtertuin volgestouwd met rommel, een aparte wc en een kleine badkamer. CIRCUMPLAUDO
33
In de slaapkamer schoof ik de gordijnen dicht en stak het licht aan. De weeïge geur die er hing verraste me niet van een alleen wonende man. Ik keek in het rond: een kleerkast, stoelen met daarop overhangende kleren, een legkast met spiegel en een slecht opgemaakt bed met nachtkast. Ik legde mijn handtas op het bed en ging spontaan naar zijn nachtkast, dikwijls de schatkamer van solitaire rukkers. Ik trok het deurtje open. “Had ik het niet gedacht”, zei ik, toen ik mijn hand uitstak naar het bovenste blaadje op een stapel pornolectuur. De foto op de kaft deed mijn maag keren: poep- en plasseks. Ik legde het blaadje terug. Wat lager trok ik een ander exemplaar uit de stapel: zwepen, kettingen en leren pakken. Alvast een zwaar geperverteerde die kale, en waarschijnlijk de man die ik zoek. Ik klapte het deurtje dicht. Aan de muur hing de ingekaderde foto van een kaalhoofdige man met bril. Die neem ik mee, dacht ik met een hoeragevoel. Zo gauw Samira bezoek mag ontvangen toon ik haar de foto. Ik zeg of vraag dan niets. Haar reactie zal als een antwoord zijn. Ik bedenk wel iets om te zeggen hoe ik aan de foto geraakt ben. “Halt!” hoorde ik achter me. Verschrikt keerde ik me om. In het deurgat stond hij. Als versteend keek ik naar de ijzeren pook in zijn hand. “Op je knieën, en handen in je nek!” beet hij. Ik snoof met één haal mijn longen vol, griste mijn handtas van het bed en pakte het mes eruit. Met gestrekte arm stak ik het naar hem uit. Geschrokken zette hij een stap achteruit en hief de pook tot boven zijn hoofd. “Ik zeg, op je knieën, en vlug wat.” “Laat me gaan man!” “Je laten gaan? Geen denken aan. Leg dat mes neer!” Zijn pook scheerde rakelings langs mijn schouder. “Klote!” schreeuwde hij. 34
CIRCUMPLAUDO
Ontzet keek hij naar zijn hemdsmouw die rood kleurde. De punt van mijn mes had in zijn pols gekerfd. “Laat die pook vallen,” zei ik, “en ga van de deur weg!” “Rotwijf, dat zet ik je betaald, je gaat eraan.” Hij hief opnieuw de pook tot boven zijn hoofd. Met gestrekte arm sprong ik naar voren, plantte het mes in zijn borstbeen en viel zijwaarts op de grond. Liggend op mijn zij keek ik toe hoe hij enkele wankele stappen zette en vervolgens voorover viel. Ik ging rechtop staan. Met mijn hiel duwde ik hem op zijn rug. Het mes zat tot aan het heft in zijn borst. “Je hebt erom gevraagd”, zei ik nijdig. Ik keek naar de foto aan de muur. Nu hij dood is, is het te gewaagd om die foto aan Samira te tonen. Stel dat ze hem herkent als haar verkrachter, is het dan wel verstandig om tegen haar te zeggen wat hier gebeurd is? Voor een slachtoffer dat haar psychisch evenwicht heeft weten te bewaren zou het waarschijnlijk goed nieuws zijn. Maar hoe is zij eraan toe, en hoe gaat zij erop reageren? Misschien gaat ze me ongewild aan de galg praten. Voor het gerecht ben ik immers een inbreker en moordenaar. Ik bukte me en probeerde het mes uit zijn borst te wrikken. In de verte hoorde ik sirenes. Misschien wel een van de buren die door het lawaai de politie gebeld heeft. Op het antwoord wilde ik niet wachten. Ik liep de trap af. In de gang beval ik mezelf om rustig de deur uit te gaan en al even rustig naar huis te wandelen. Jammer van dat mes. Mijn vingerafdrukken mogen ze houden, die hebben me niets gekost, en veel zullen ze de recherche niet wijzer maken: ik heb een blanco strafregister, bovendien is er niet één link te leggen tussen mij en die man. Laat ze maar zoeken. Ik sta nu samen met de gevaarlijkste criminelen in hetzelfde computerbestand. Raar eigenlijk. Ik had nooit gedacht dat zoiets me onverschillig zou laten. Een politiewagen kwam met loeiende sirenes de straat ingereden. Met ingehouden adem en een op hol geslagen hart, wandelde ik
CIRCUMPLAUDO
35
met gelijke tred verder door. Ze rijden voorbij, dacht ik opgelucht, geen seconde te vroeg de deur uit. In bed overviel me het besef dat ik nog geen drie uur terug een man gedood had. Maar wat is het anders dan zelfverdediging? Met een smoes heeft hij me binnengelokt, waarna hij me wilde verkrachten. Bovendien is hij zo goed als zeker de man die ik zoek. Jammer dat ik Samira misschien voor lang in de waan moet laten dat die pervert nog altijd vrij rondloopt. Ik verlang naar de dag dat zij weer de oude is en ik haar voorzichtig alles kan toevertrouwen. Ik wil haar het kruis besparen dat ik lang heb moeten dragen: leven met de verterende gedachte dat je aanrander ergens vrolijk zit te lachen en te genieten van om het even wat, terwijl jij vergaat van ellende. Die ochtend bij het opstaan zette ik mijn radio niet aan zoals gewoonlijk. Over moorden wilde ik geen woord horen. Er was immers geen moord gebeurd. En als de dood van die man op het werk ter sprake zou komen, ging ik me er wijselijk niet in mengen. Voor iedereen zou hij natuurlijk het slachtoffer zijn van een gewetenloze roofmoordenaar. Terwijl ik mijn eerste kop koffie dronk, herinnerde ik me dat ik gedroomd had, over Ahmed, een gekke droom. Samira zat als een ter dood veroordeelde op de elektrische stoel, Ahmed haalde met een uitgestreken gezicht de stroomhendel over. Vanonder haar rok kwam rook te voorschijn. En dan plots het gezicht van collega Mies met de woorden: “dat vreemd gespuis heeft voor niets of niemand respect.” Ik vroeg me weer af hoe het met Samira zou zijn. Waarom was zij toch niet met een lieve man getrouwd voor wie ze geen geheimen hoefde te hebben? Ze beweert dat Ahmed haar niet slaat. Ik weet niet of het waar is. Als ze liegt is dat waarschijnlijk de enige leugen tegen mij en dan is Ahmed niet veel beter dan haar verkrachter. Door zijn superioriteitsgevoel tegenover vrouwen is hij 36
CIRCUMPLAUDO
er de oorzaak van dat zij gekke dingen heeft gedaan. Een vernederende afstraffing is beslist op zijn plaats. “Mag ik even storen”, zei ik tegen Mies die tijdens de middagpauze op een bank een boek zat te lezen. Ze keek verbaasd op. Ik sprak haar naar gewoonte alleen maar aan als het over het werk ging. “Zeg maar.” Ik ging met een zucht naast haar zitten. “Je had gelijk toen je zei dat Samira slaag van haar man had gekregen.” Ze klapte haar boek dicht. “En wat wil je dat ik daarop zeg?” “Zo kan het niet verder, Samira gaat eraan kapot.” “Vergis ik me nu als ik denk dat je van mij wilt horen wat je daaraan zou kunnen doen? En waarom uitgerekend van mij… ach, ik denk dat ik het al begrijp. Je hebt iets in gedachten om Ahmed een hak te zetten en je denkt dat iemand met een rechts gedachtegoed je daar wel bij zal helpen?” Ik hoor het al, dacht ik, dat wordt niets. Afgeven op allochtone macho‟s, maar als het erop aankomt iets te ondernemen is ze te laf om haar nek uit te steken. “Mies, het gaat mij om Samira, een allochtone vrouw die niet gelukkig is bij haar man. Je hebt zelf gezegd dat het tijd wordt dat die mannen eens goed door hun vrouw op hun plaats gezet moeten worden.” Ze keek me misprijzend aan. “En dus ik moet in jouw plaats mijn vel riskeren?” “Maar nee, ik vraag alleen of jij weet hoe we haar zouden kunnen helpen.” “Helpen om wat?” “Om van hem weg te gaan.” “Ze wil dus van hem weg. Ik hoop dat het haar lukt en dat ze iemand vindt die haar graag ziet; ik meen het. De liefde vermag
CIRCUMPLAUDO
37
meer dan tien psychiaters en een karrenvracht pillen, trouwens, hoe gaat het met haar?” “Het gaat de goede kant op volgens de broer van onze receptioniste. Ze is nog altijd in observatie. Zolang zijn alleen naaste familieleden toegelaten. Pas volgende week mag ik haar bellen of bezoeken.” “Slaag gekregen dus. Probeer hem erin te luizen voor ernstige feiten, maar vergeet het dat ik je daar bij wil helpen.” “Erin luizen, hoe en waarom?” “Het grootse probleem voor allochtone vrouwen die het thuis voor bekeken houden is intimidatie, dikwijls regelrechte doodsbedreigingen. Zorg ervoor dat hij voor een tijdje in de cel belandt, twee vliegen in één klap: hij kan haar dan niet lastig vallen en zij heeft een bijkomend argument om van hem weg te gaan. Maar nog een keer, ik wil er niets mee te maken hebben.” “Toch bedankt, ik ga je niet langer storen. Ik ga even de poort uit.” Ik maakte een omwandeling rond de woonblok waarin ons bedrijf gelegen was. Wat Mies zei klonk als een openbaring. Ik moet Ahmed er proberen in te luizen en Samira moet een man vinden die haar graag ziet. Dat laatste kan niet moeilijk zijn voor iemand die haar uiterlijk mee heeft. Maar hoe kan ik Ahmed erin luizen zonder dat hij het vermoeden heeft dat ik erachter zit? Iets in de koffer van zijn wagen steken? Een pak kinderporno, of drugs en dan anoniem aan de politie laten weten dat hij in die dingen handelt? Ik heb er echter geen idee van hoe ik eraan zou raken. Bovendien zeggen kenners dat een Mercedes de moeilijkste wagen is om in te breken, en dat zou dan moeten gebeuren zonder braaksporen na te laten. De warmte in huis joeg me die avond de deur uit. Gekleed in een zomerjurk en een handtas over mijn schouder nam ik me voor om nog een keer door de Schransstraat te wandelen. 38
CIRCUMPLAUDO
Ik vroeg me af wat me ertoe bewoog. Wil ik mijn gepieker over wat Mies vanmiddag zei ontvluchten, of is het gezegde voor mij ook waar dat een moordenaar altijd terugkeert naar de plaats van de misdaad? Ik keek onderweg al uit naar volgende week. Het leek wel een eeuwigheid geleden dat ik Samira voor het laatst gezien had. Ik hoopte dat mijn verschijning niet te veel opeens zou losmaken, maar ook niet dat ze alles verdrongen had en niet meer wist wat er gebeurd was. Voor de etalage van een parfumerie zaak bleef ik staan en staarde naar wat voor me lag. Waarom Ahmed er willen inluizen met zo‟n moeilijk voor mij te vergaren zaken als kinderporno en drugs. Waarom geen parfumeriewaren die ik hier en daar jat tot ik een doos vol heb? Voor iemand met zes maanden voorwaardelijk voor het helen van goederen kan dat tellen. Voor zover ik kon zien zat het caféterras op de hoek van de straat overladen vol. Dan maar een ommetje om naar de Schransstraat te gaan. Zo veel mensen bij elkaar maakt de kans reëel dat iemand van hen me uit het huis van die kale heeft zien komen. Zijn dood is waarschijnlijk op veel terrassen in deze buurt het gespreksonderwerp van de week. Mijn adem stokte. Twee handen grepen me bij mijn schouders. De kracht waarmee ik me omkeerde, gebruikte de aanvaller om me tegen de straatstenen te werpen. Ik kneep mijn ogen dicht door een onuitstaanbare pijn in mijn linkerarm. Toen ik ze weer opende lag ik op mijn rug tussen de struiken. In het halfdonker keek ik op het gezicht van een man die als bezeten mijn jurk probeerde stuk te scheuren. Ik rukte met mijn rechterhand de bril van zijn neus. Alsof het een dolk was, probeerde ik ermee in zijn ogen te steken. “Vuile slet”, hoorde ik hem met hoge stem in een keurig Nederlands zeggen, waarop hij de bril afpakte en met zijn vuist in mijn gezicht sloeg. Drie tellen lang flitsten er witte vlekjes op mijn netvlies. Toen ik weer scherp zag, stond hij voor me, zijn broek op zijn enkels. Ik CIRCUMPLAUDO
39
strekte mijn rechterarm en kneep hem in zijn kruis zo hard als ik kon. Hij schreeuwde het uit. Al vloekend trok hij zijn broek op en wrong zich uit de struiken. Door de takken heen zag ik hem in het licht van een lantaarn de straat oversteken, een kleine, kale, mankende man van middelbare leeftijd. “Het is je niet gelukt smeerlap!” riep ik hem wenend na, waarop alles om me heen begon te draaien. Knarsetandend van de pijn sleepte ik me naar de stoep. Elke poging om me op te richten mislukte. De gedachte dat ik de verkeerde omgebracht had, schudde ik van me af. Een auto stopte voor me, een portier ging open. “Mieke, wat is gebeurd?” riep de man die naar me toe kwam en ik onmiddellijk herkende als Ahmed. Hij hielp me rechtop terwijl ik mijn gescheurde jurk bij elkaar hield. “Je bloedt,” zei hij, “ik je naar de ziekhuis breng.” Ik was te zwak om zonder steun rechtop te staan. Hij hielp me met voorin te gaan zitten. Volkomen versuft gaf ik spontaan enkele woorden uitleg. En voor zover ik ze begreep beantwoordde ik de vragen die hij onderweg stelde. “Je hebt niets gebroken,” zei de dokter die naast mijn bed stond, “en geen sporen van sperma. Wel wat flinke kneuzingen en een lichte hersenschudding. Morgen mag je al naar huis. In de gang wachten twee mensen van de politie, ze willen je wat vragen.” Ik knikte voorzichtig, zelfs glimlachen deed pijn. Hij ging de deur uit en liet een vrouw in burgerkleren en een politieagente binnen. “Mevrouw Mieke Vermeers, dat bent u?” vroeg de vrouw in burger. Ze ging op de stoel naast mijn bed zitten. De agente bleef in de kamerhoek staan en keek me meelevend aan. “We hebben al het een en ander vernomen, maar we moeten het natuurlijk uit uw mond horen. Voor u een verklaring aflegt, toon ik u een foto. We hebben een verdachte opgepakt, geheel kaal en met bril. Schrik niet… is dit de man?” 40
CIRCUMPLAUDO
Ik keek aandachtig en haalde mijn schouders op. “Misschien… het was donker, alles ging zo vlug.” “U moet wel echt zeker zijn als u ja of nee zegt.” Ze toonde een andere foto. Hoe langer ik keek, hoe zekerder ik was dat ze de juiste te pakken hadden. “Hebt u in de auto niet tegen de heer Bouhannouch, blijkbaar een kennis van u, gezegd dat u de bril van uw aanvaller hebt afgerukt? Mogelijk staan dan uw vingerafdrukken op de brillenglazen, een bewijs dat hij de dader is.” Een schok ging door mijn lijf. Mijn vingerafdrukken laten afnemen, dat nooit. Eén druk op een knop en ik word ontmaskerd als een gezochte roofmoordenaar. “Zijn bril afgerukt? Heb ik dat gezegd? Daar herinner ik me niets van.” Ik bekeek opnieuw de foto‟s. Die verduivelde Ahmed toch, wat heb ik nog allemaal tegen hem gezegd? “Nee, toch niet”, zei ik hoofdschuddend. “Ik ben er bijna zeker van dat het een Noord-Afrikaan was.” “Een Noord-Afrikaan nu opeens?” “Vuile slet, zei hij met een buitenlands accent. Uit zijn mond walmde een lookgeur, nog verstikkender dan de reuzenhanden die hij om mijn keel legde.” “Waarom zeg je dat niet meteen, en waarom zei je tegen de heer Bouhannouch dat de dader blank was?” Ik wendde mijn blik af, begroef mijn gezicht in mijn handen en slaagde erin om een traan uit mijn ogen te persen. “Ik vreesde ervoor dat hij me dan uit zijn wagen zou zetten en me aan mijn lot overlaten. Ik ken Ahmed, behulpzaam maar vlug geraakt. Hij heeft me ooit eens verweten dat ik altijd direct aan Marokkanen denk als er iets gebeurt.” Kind wat zit je hier toch te liegen, dacht ik, de ene leugen geloofwaardig proberen te maken met een andere leugen. Mijn handen voelden klam aan, mijn hart klopte sneller.
CIRCUMPLAUDO
41
“Maar nogmaals mevrouw Vermeers, je had dat hier toch wel onmiddellijk kunnen zeggen?” Ik schudde mijn hoofd. “Hij… die man zou me weten te vinden als ik hem zou verraden, dat riep hij toch.” “Die kans zouden we hem niet meer geven, wees daar maar van overtuigd. Dus een Noord-Afrikaan, zeg je, reuzenhanden en een lookgeur, en u bent zeker?” “Héél zeker?” Ik knikte. Haar strenge blik liet me verstaan dat ze er niets van geloofde. “Mevrouw Vermeers, het spijt me, maar ik zie me genoodzaakt om uw vingerafdrukken te laten afnemen. Er kan geen goede reden zijn om zulke mensen hun gang te laten gaan.”
42
CIRCUMPLAUDO
Argibald
CIRCUMPLAUDO
43
Argibald
44
CIRCUMPLAUDO
Jac.P. Meiland & H.A.M. Jutte
uit: Brieven, Deel I, 1985 Hillegom maandag 10 juni 1985 Uwe zieligheid Jac.P. Meiland. Ik heb Uw brief ontvangen, en ik moet zeggen, het verdroot mij zeer om te vernemen in welk een droevige situatie mijn broeder in de geest verzeild is geraakt. Met de prediker zou ik dus willen zeggen: “Er is een tijd van droefenis en geween, en er is een tijd van vreugde en gelach”. Dat is bedoeld om U op te beuren, maar ik weet niet zeker of de Prediker het wel gezegd heeft. Ik zit op mijn werk tussen mijn broodtrommeltje en de naaimachine en ik heb geen Bijbel bij de hand om ‟t te controleren. Maar iets dergelijks heeft-ie zeker gezegd. Wat die gedichten ter ere van Maria betreft, degenen die U mij met Uw brief heeft doen toekomen stellen mij tevreden. Wat mij betreft heeft U Uw straf voldaan. Maar ik weet natuurlijk niet of Maria dat ook vindt. Doch, wat geeft dat, ik ben het die U deze straf oplegde, en niet Maria. Die moet zich er dus niet al te veel mee bemoeien. U zei dat het maar het beste was om de man te zijn die de spoorwegboekjes maakt. Persoonlijk weet ik daar niks van. Wel wens ik vaak dat ik een typiste was, en daarbij verloofd, en dan na een jaartje getrouwd en huisvrouw. Dat is toch beter dan zoveel te denken en te tobben. Helaas, trouwen zit er niet in en voor typiste ben ik ook al niet geschikt. Dus probeer ik maar boekjes te schrijven. Sinds ik iedere dag om 6 uur opsta schrijf ik één bladzijde per dag. Ik heb mezelf wijsgemaakt dat ik „s avonds niet mag gaan slapen voor ik die dag minstens één bladzijde heb geschreven. En ik trap erin, het werkt. Op 1 juni ben ik begonnen, en ik heb nu al 10 kantjes. Niet dat het veel voorstelt, het is volgens mij erg saai. CIRCUMPLAUDO
45
Toch maak ik het eerste hoofdstuk af en typ het uit. Dan moet U het maar eens lezen en zeggen wat U ervan vindt, misschien schrijf ik dan de andere hoofdstukken ook nog wel. Als ik besluit het boek te voltooien moet het voor 7 november af zijn. U moet niet denken dat U het leven niet aankunt, U hebt het toch al 24 jaar volgehouden! Een hele prestatie, ik weet hoe moeilijk het is. En U had toch bij Uw geboorte nooit gedacht dat U het langer dan een maandje of twee zoudt volhouden. Laatst heb ik gelezen dat het ergste lijden „m daarin zit dat het leven ondraaglijk lijkt, of je er ieder moment onder zoudt bezwijken, en steeds weer blijkt dat je er net niet onderdoor gaat. En zo wordt het lijden eindeloos en het leven uitzichtloos. Die man wist wel waar ie het over had, U ziet, U staat in het lijden en tobben niet alleen, misschien is dat een troost voor U. Ziezo, ik stop, ik kan nog even mijn sinaasappeltje opeten en dan moet ik werken. En vanavond moet ik autorijden. Ik wou maar dat ik een straatsteen was. Maar daar vertel ik U later wel eens van. Ik hoop maar dat mijn brief U nog een beetje heeft opgevrolijkt, als familieleden-in-de-kunst elkaar al niet meer bijstaan, waar blijven we dan? Dat vraag ik U, dus verwacht van mij geen antwoord Mijnheer. Maar nu stop ik echt, anders heb ik geen tijd meer voor mijn sinaasappeltje. Och, was ik maar getrouwd, dan hoefde ik niet te werken, enkel maar een beetje afwassen en aardappels schillen. Uw weemoedige kunstzuster, altijd bereid om U middels een brief op te vrolijken, blijf ik in alle oprechtheid Hilde A.M. Jutte
46
CIRCUMPLAUDO
Sassenheim 19 juni 1985 Uwe geadresseerdheid H.A.M. Jutte; Hartelijk dank voor Uw brief. Het doet mij zeer veel genoegen te horen dat Uw schrijverij zulke ongekende vorderingen doorstaat. Bij mij ligt zulks anders. Sinds ik werk, heb ik nog geen letter op papier gezet. U moet weten, ik ben heftruckchauffeur geworden in een locaal bollenbedrijf. Maar ik ben erg blij voor U, wat die schrijverij betreft. De laatste twee weken heb ik de gitaar maar weer eens ter hand genomen, om mijn trieste bestaan wat op te vrolijken met achtergrondmuziek. Ik ben zeer benieuwd naar Uw eerste hoofdstuk, maar maak U niet ongerust: het is geen verplichting. Uw brief heeft mij weer goed gedaan. Ik werd er bijna vrolijk van. Ik dank U oprecht. Maar wat praat U toch van trouwen? U bent toch die kerels – op mij na hoop ik – zo goed als zat? Een huwelijkskandidaat vinden is een zwaar karwei, en soms, zo heb ik wel horen zeggen, zoekt men veel te ver weg. Maar goed… Werken is eventjes wennen. Ik kan slecht mijn bed uitkomen. Vooral na bijna een jaar in vrijheid te zijn gesteld geweest. Maar dat ritme is toch fijner dan die ongelukkige, trieste, lange dagen. Hoewel de melancholie blijft. Verder gaat het aardig met me. In tegenstelling tot Uw mannenverering, worden bij mij de vrouwen mijn dood. Ik ben nu eenmaal gek op hen. Ik kan U helaas maar een bescheiden briefje doen toekomen, maar een volgende keer meer. Intussen, wachtende op tegenpost en verkerend in Uw schaduw, verblijf ik met het diepste besef dat Uw schrijverschap zal zegevieren en met vriendelijke groeten van De Enige Jac.P. Meiland Dood aan K. Dood aan MtH! CIRCUMPLAUDO
47
Hillegom 25 juni 1985 Geachte Melancholicus, Mijnheer Jac.P. Meiland; Uw laatste brief aan mij was misschien kort, maar de inhoud maakte veel goed. Ik dank U hartelijk voor Uw medeleven met mijn schrijverij. Welnu, hoofdstuk I is af en ik ben het in het net aan ‟t schrijven. Een heel karwei, want alle vreemde termen moeten vervangen worden. Als er in het klad „wonderlijk‟ staat, moet dat „vreemd‟ of „gek‟ worden, dat begrijpt U. „Wonderlijk‟, zoiets zeg je toch niet. Maar stiekem komen zulke termen toch uit mijn pen, een heel probleem. En dan nog iets, voor ik het weet schrijf ik stukjes kasteelroman op, die met het verhaal niets van doen hebben. Die moeten in het net natuurlijk ook geschrapt. Ik kan Uw kostbare tijd toch niet verknoeien met stukjes kasteelroman. U merkt wel, ik heb mijn eigen verhaal niet eens in de hand, hoe zal ik nu ooit een echte roman kunnen schrijven. Toch zal ik U binnenkort het eerste hoofdstuk doen toekomen. Bent U al wat gewend aan het werk? U moet zich toch door zo‟n locale uitzuiger niet van het schrijven laten weerhouden. U bent toch meer dan louter werkvee? Vooruit, U moest maar weer eens een poging wagen om een meesterwerk te scheppen. Ik geloof vast dat U dat kunt. Het hoeft toch niet persé een dikke roman te worden? Een dun boekje, een novelle bijvoorbeeld, al weet ik niet precies wat dat is, is ook goed. Wat dat trouwen betreft, waar ik het steeds over heb, dat stelt niemendal voor. Het is maar dat je er zo leuk zinnetjes mee kan bouwen, anders niet. Het was nimmer mijn bedoeling U op een dwaalspoor te brengen, mijn excuses daarvoor, het zal niet meer gebeuren. Mijn pen zal voortaan weigeren om zulk soort dingen nog te schrijven in brieven aan Uwedele, dat heb ik met hem afgesproken. Ondertussen moest U nog maar eventjes wachten met te sterven 48
CIRCUMPLAUDO
voor de vrouwen, zoekt U eerst maar eens uit of ze dat wel waard zijn. Bovendien geef ik vrijdag a.s. (28 juni) een feestje ter ere van het feit dat ik geslaagd meubelstoffeerster ben geworden. Het zou mij deugd doen als U daar ook kunt komen, maar dan wel graag levend. Maar wat spreekt U toch over „dood aan K.‟ en „dood aan MtH‟. Natuurlijk, ik geef toe, het zijn zware misdadigers. Maar dood is zo erg radicaal. Is verbanning naar Siberië of eenzame opsluiting in de schoorstenen van de hoogovens niet genoeg? Dat zou ook een mooie straf zijn voor de uitgever die ‟t gewaagd heeft onze pennevruchten als een stenciltje te verspreiden, vergezeld van allerhande vunzige verhaaltjes. Of misschien moeten we ze gewoon veroordelen tot levenslang autorijles, dat is tenminste echt een straf. Maar goed, als ik een beroemd schrijfster ben hoef ik mooi niet auto te rijden, vandaar dat ik nou eens echt doorzet met de schrijverij. Mocht U vrijdag op mijn zogenaamde feestje komen, en net doen of U het er naar Uw zin heeft, dan kunt U met eigen ogen aanschouwen hoe het met mij gaat. Tot dan zal ik, verkerende in onzekerheid over Uw komst, blijvende bewonderaarster van Uw schrijftalent en Uw toegenegen vriendin H.A.M. Jutte P.S.
Indien U vrijdag komt, zwijg dan over de schrijverij. Het is niet de bedoeling dat iedereen dat weet, ik zou er acuut van stoppen. Maar dat had U natuurlijk al begrepen.
CIRCUMPLAUDO
49
Sassenheim 5 juli 1985 Waarde vriendin v.h. woord, Juffrouw H.A.M. Jutte; Vanochtend kon ik slecht uit bed komen, en ik voel me momenteel erg bedroefd en ziek. Gisteravond weer teveel gedronken; U was daarvan zelf gedeeltelijk getuige. En natuurlijk slecht gegeten, want koken is zo‟n gedoe. Maar gelukkig kook ik wel vaak. Het komt steeds minder voor dat ik iets haal. Eigenlijk wil ik vandaag op de fiets naar W., naar mijn zus, maar ik ben bang dat als ik ga fietsen, ik onderweg doodval van triestheid. Ik las eens twee dingen over de eenzaamheid: sterven alleen, en: er bestaat geen grotere triestheid dan te slapen in een leeg bed. Ik wilde dus naar W. Ik heb door mijn kamer gelopen en geprobeerd mijn zieke gevoel weg te denken, maar het lukte niet. En nu zit ik U te schrijven, want dat werd wel hoog tijd. U moet weten juffrouw Jutte, en in dit geval noem ik U even goedmoedig Hilde; U moet weten Hilde, ik doe nix meer. En ik ga dood, en ik wil helemaal niet dood. Ik wil veel te veel. Vergeefs. Als ik in de keuken kom, staat daar een afwas mij aan te staren alsof hij het leuk vindt. Ik moet volgens een schema leven, misschien… NEEN. Dat is ook nix. Het komt misschien door het weer, dat ik me zo slecht voel; ik bel mijn zus af en ga dan in bed liggen, of de afwas doen. Of ik ga beneden mezelf bedrinken, maar dat mag niet van mezelf. Vandaag dacht ik: “Jongen, je moet het rustiger aan doen. De vrouwen worden je dood en je portemonnaie wordt maar dunner. Je moet er echt mee stoppen op deze manier te leven. Het komt nooit meer goed. Alles niet.” Neen, inderdaad. Het komt toch nooit meer goed. Kunt U mij misschien wat onderwerpen aan de hand doen om over te schrijven? Ikzelf heb altijd klote onderwerpen. Vriendin, ik ga stoppen. Ik ben heel erg triest vandaag en dat moet 50
CIRCUMPLAUDO
U mij maar vergeven. Ik weet niet wat het is, maar anders klaag ik nooit. Dat weet U ook wel. Ik zou zeggen: BLIJF SCHRIJVEN TOT DE DOOD EROP VOLGT. Uw enige, echte, door weer en wind, door storm en regen, door de Schepping Gods, door de zwarte put, vallend naar de Dood; De grote geest met het kleine Hart Jac.P. Meiland.
P.S: ik ben iets opgeknapt door deze brief.
CIRCUMPLAUDO
51
Binnenkort verkrijgbaar
52
CIRCUMPLAUDO
Titel: Ik vond de site beter… Auteur: Argibald Aantal pagina‟s: 106 Uitgever: Xtra Bestel bij de webshop van Zone 5300 of Bol.com Prijs: € 9,90
CIRCUMPLAUDO
53
54
CIRCUMPLAUDO