Inhoudsopgave.
Lijst van gebruikte afkortingen
blz. 04
Geraadpleegde literatuur
blz. 05
Inleiding
blz. 09
Hoofdstuk 1. Wat is Jungschar? 1.1 Inleiding.
blz. 13
1.2 Het ontstaan van Jungschar.
blz. 13
1.3 De geografische verspreiding van Jungschar.
blz. 14
1.4 De achterliggende principes en belangrijkste bijbehorende methoden.
blz. 16
1.4.1 De achterliggende principes.
blz. 16
1.4.2 De belangrijkste bijbehorende methoden.
blz. 19
1.5 Verschillen tussen de Jungscharorganisaties.
blz. 25
1.6 De Bijbelse fundering van Jungschar volgens de Jungscharorganisaties.
blz. 25
1.7 Samenvatting
blz. 28
Hoofdstuk 2. Analyse van Jungschar I. 2.1 Inleiding.
blz. 29
2.2 De Bijbelse fundering.
blz. 29
2.3 Vanuit de Jungscharorganisaties.
blz. 30
2.4 De kinderen en jongeren zelf.
blz. 31
2.5 Verschillende modellen.
blz. 34
2.5.1 Aantrekkelijk zijn.
blz. 35
2.5.2 Groei.
blz. 36
2.5.3 Doelgerichtheid.
blz. 38
2.5.4 Discipelschap.
blz. 40
2.6 Conclusie.
blz. 41
2.7 Samenvatting.
blz. 42
1
Hoofdstuk 3. Analyse van Jungschar II. Aan de hand van de gesprekken. 3.1 Inleiding
blz. 44
3.2 De principes.
blz. 44
3.3 De methoden.
blz. 50
3.4 De succesfactoren.
blz. 53
3.5 De overige sterktes.
blz. 53
3.6 De zwaktes.
blz. 55
3.7 De valkuilen.
blz. 56
3.8 De grootste sterktes en zwaktes van Jungschar volgens de Nederlandse overkoepelende organisaties en kerken. 3.9 Samenvatting.
blz. 56 blz. 57
Hoofdstuk 4. Jungschar in Nederland. 4.1 Inleiding.
blz. 59
4.2 Passen de principes en methoden van Jungschar in Nederland?
blz. 59
4.3 Een aantal aspecten van Jungschar nader bekeken.
blz. 61
4.3.1 Sport en outdoor.
blz. 61
4.3.2 Ervaringsleren.
blz. 63
4.3.3 Evangelisatie.
blz. 66
4.3.4 Aanbidding.
blz. 68
4.3.5 Pastoraat.
blz. 69
4.3.6 Discipelschap.
blz. 71
4.3.7 Goed omgaan met vrijwilligers.
blz. 72
4.4 Samenvatting.
blz. 74
Hoofdstuk 5. Naar de toekomst. 5.1 Inleiding.
blz. 75
5.2 Jungschar, een plekje in Nederland.
blz. 75
5.3 Het advies aan Stichting De Pioniers Nederland.
blz. 77
5.4 Samenvatting.
blz. 79
Conclusie.
blz. 81
2
Bijlagen:
Bijlage 1. Vragenlijst voor de Jungscharorganisaties.
blz. 85
Bijlage 2.Waar ik op gesprek ben geweest
blz. 87
Bijlage 3. Voorbeeldkaarten voor activiteiten in de omgeving
blz. 89
Bijlage 4. Voorbeeld schema’s om de voortgang van de kinderen bij te houden.
blz. 91
3
Lijst van gebruikte afkortingen.
ABJÖ
Arbeitskreis Bibelorientierter Österreichischer Jungscharen
BEFG
Bund Evangelische Freikirchliche Jungscharen
BESJ
Bund Evangelische Schweizerische Jungscharen
CGJO
Christelijk Gereformeerde Jeugdorganisatie
EC Jugend
Entschieden für Christus Jugend
CEVI
Ik ben er niet achter gekomen waar deze afkorting voor staat, maar het is de Zwitserse tak van YMCA.
CVJM
Christlicher Verein Jünger Männer
CJV
Christelijk Jongeren Verbond
CMV
Christliche Missions Verein für Österreich
EG Deutschland
Evangelische Gemeinschaft Deutschland
EMK
Evangelische Methodistische Kirche
FeG Deutschland
Freikirchliche Eevangelische Gemeinschaft Deutschland
FIMCAP
Fédération International des Mouvements Catholiques d’Action Paroissale
GJW
Gemeindejugendwerk
HGJB
Hervormd Gereformeerde Jeugdbond
IFFEC
International Federation of Free Evangelical Chruches
KJÖ
Katholische Jungschar Österreich
LDC PKN
Landelijk Dienstencentrum Protestantse Kerken Nederland
NBJB
Nederlandse Baptisten Jeugdbeweging
NCSU
Nederlandse Christelijke Sportunie
SPM
Schweizerische Pfingstmission
YMCA
Young Men’s Christian Association
4
Geraadpleegde literatuur.
Boeken.
Barret M., Childern’s understanding of society. Serie Studies in Development Psychology nr. 10, in: M. Barret & Eithne Buchanan-Barrow (red) (Hove: Psychology Press, 2005) xii + 323pp.
Barz P. en Witte E., Promiseland, hoe kinderen God beleven. Nieuwe ideeën voor het kinderwerk. (Zeist: Willow Creek Nedeland, 2001) 124pp.
Coleman R. The Masterplan of Evangelism. (Grand Rapids: New Spire edition, 1994) 142pp.
Dieterich M., Pastoraat aan kinderen. Vertaling van: Seelsorge mit Kindern (Leiden: Uitgeverij J.J. Groen en zoon, 1996) 224pp.
Heckmair B. en Michl W., Erleben und lernen. Einstieg in die Erlebnispägagogik Serie: Erleben & Lernen; deel 2. (Berlijn: Hermann Luchterhand Verslag GmbH & Co. KG., 1993) VII + 227pp.
Heijden, S. van der, RE:VISIE. Het geheim van succesvol missionair jeugdwerk vanuit de kerk (Kampen: Kok, 2003) 266pp.
Hendriks J. Een vitale en aantrekkelijke gemeente. Model en methode van gemeenteopbouw. (Kampen: Uitgeverij Kok, 1998 6de druk) 212pp.
Janssens J., ‘De betekenis van sportvereniging voor de multiculturele samenleving.’ in B. de Waard en N. Schoenmakers (red.), Zin in sport. Praktische tips en adviezen voor sportbestuurders en beleidsmakers in de sport. (Amersfoort: NCSU, 2005) 48pp.
Jarvis M., Sport Psychology (Londen: Routledge, 1999) xv+169pp.
5
Klarus R. en van den Dool P., Ontwerpen van leerprocessen. Ervaringsleren en cultuurhistorische leerpsychologie binnen vorming en onderwijs. (Schoten: Uitgeverij Westland N.V., 1989) 192pp.
Krol, B. Gemeentegroei Compleet. Een praktische handleiding. (Hoornaar: Gideon, 2001) 267pp.
Moyles J. Both K. (red.), Laat ze toch spelen. De rol van het spel van jonge kinderen. (Nijkerk: Uitgeverij Intro) 191pp.
Pippert. R. Het zoutvat uit…de wereld in. Vertaald uit: Out of the Saltshaker and into the World. (Vaassen: Uitgeverij Medema, 2000) 344pp.
Polet S., Sikkema P. (red.) Jongeren 2003. Niets willen missen. (Amsterdam: Orius, 2003) 88pp.
Renes R.J., Sustained voluntarism. Justification, motivation and management. (Amsterdam: Vrije Universiteit, 2005) 173pp.
Schwarz
C.,
Natuurlijke
gemeenteontwikkeling.
Vertaling
van:
Die
natürliche
Gemeineentwicklung (Hoornaar: Gideon, 1996) 128pp.
Vlerk D. van der, Inspireren tot leren. Het ontwerpen van een uitdagende leeromgeving. (Bussum: Uitgeverij Coutinho, 2005) 224pp.
West L., Hopkins P., The D-factor. Youth Discipelship the hole in our thinking? (Ontario: Monarch Books, 2003) 158pp. Wit J. de, Psychologie van de adolescentie (Baarn: HBuitgevers, 2002, 22ste druk) 378pp.
6
Websites.
Beek,
H.
van
de,
(2003),
Zeven
misvattingen
over
aanbidding,
http://www.eo.nl/portals/themes/article.jsp?portal=Portal.Thema&article=4444135&theme=5 321311
EO.nl,
(auteur
onbekend)
(2003)
Gezocht:
(aan)bidders,
http://www.eo.nl/portals/themes/article.jsp?portal=5678911&article=3537795&theme=57580 30
EO.nl,
(auteur
onbekend)
(2005)
Doelgericht
jongerenwerk.
http://www.eo.nl/ronduit/article.jsp?portal=5761111&article=5916927
Gassner
G.,
(1995
of
jonger)
Erlebnispädagogik,
http://www.praxis-
jugendarbeit.de/jugendleiter-schulung/erlebnispaedagogik.html
Bold G.J., (2006) Doelgericht Jongerenwerk. In: DichtRbij. Toerustingsdag tiener- en jongerenwerkers. Reader 2006. http://www.eanl.nl/artikelen/Werkmap%20CD%202006.pdf
Goei
W.
de,
(2004)
Met
God
aan
de
slag…
,
http://gemeenteontwikkeling.vpe.nl//index.php?option=com_content&task=view&id=246&It emid=47
GJW.nl, (2005/6) Up to you – auf dich kommt es an. http://www.gjw.de/08service/downloads/downloaddateien/texte/uptoyou.pdf
Sport.nl,
(2006)
Gebrek
aan
sport
maakt
jongeren
moe.
http://www.sport.nl/specials/nieuws/home.php3?id=24351&catid=26
TNO Persbericht 2005 – 36 (2005), Slechts 3% van de kinderen in stadwijken beweegt voldoende, http://www.tno.nl/tno/actueel/tno_persberichten/2005/slechts_3_van_de_kinderen/index.xml
Vos
van
der
Hoeven
de,
(2002
of 7
jonger),
Een
‘beetje’
te
zwaar,
http://www.opvoedadvies.nl/gewicht.htm.
Wikipedia
(schrijver
onbekend),
(jaar
onbekend)
Kuhn
Hahn,
http://de.wikipedia.org/wiki/Kurt_Hahn
Verder heb ik nog informatie gehaald van de volgende verkoopwebsites over Doelgericht Jongerenwerk:
http://www.medema.nl/doelgerichtleven/boekenvanwarren.htm
http://www.simplyyouthministry.com/dr/v2/ec_Main.Entry17C?SID=46065&SP=10023&CI D=0&PID=626231&PN=1&V1=626231&CUR=840&DSP=&PGRP=0&ABCODE=&CAC HE_ID=0
8
Inleiding.
Deze scriptie heb ik geschreven in het kader van mijn afstuderen aan de Evangelische Theologische Hogeschool te Ede. Het onderwerp van deze scriptie is Jungschar ‘een verzameling van jonge mensen’. In de 19de eeuw werd dit woord voor het eerst gebruikt, in Duitsland, maar ondertussen zijn overal in de wereld soortgelijke groepen te vinden. Deze groepen hebben nooit gezamenlijk vastgelegd wat Jungschar is. Jungschar is dan ook een beweging en geen vast omlijnd model.
Een korte definitie van Jungschar:
Kerkelijk kinderwerk voor kinderen tussen de 6 en 13 jaar waarbij kinderen door middel van ervaringsleren leren als christen te leven, zowel in hun persoonlijke leven als met betrekking tot hun medemensen.
Tijdens mijn stage in Zwitserland (22 augustus 2005 – 30 januari 2006) kwam ik in aanraking met een Nederlandse organisatie, stichting De Pioniers Nederland, die Jungschar in Nederland wil opstarten. Zij zijn daar nu ongeveer twee jaar mee bezig, zonder erin te slagen om daadwerkelijk een Jungschargroep op te starten. De vraag rees bij mij of het probleem waar De Pioniers tegenaan loopt misschien zou kunnen zijn, dat Jungschar gewoon niet in de Nederlandse kerken past.
Omdat onder andere mijn stagebegeleider mij tijdens mijn stage probeerde te overtuigen van de noodzaak van Jungschar in Nederland, begon bovenstaande vraag mij steeds meer te interesseren. Toen bleek dat De Pioniers nooit een theoretisch onderzoek naar de mogelijkheden van Jungschar in Nederland had gedaan, besloot ik daarvan mijn scriptieonderwerp te maken.
9
Ik ben tot de volgende probleemstelling gekomen:
Jungschar wordt in vele landen op een succesvolle manier uitgevoerd, maar in Nederland komt het niet van de grond. Past Jungschar wel in Nederlandse kerken? Zo ja, wat is er dan voor nodig om Jungschar ook in Nederlandse kerken succesvol op te kunnen zetten?
Het doel van deze scriptie is stichting De Pioniers Nederland een advies te geven over of hun doel om Jungschar in Nederland op te zetten zinvol is. En wanneer blijkt van wel, op wat voor een manier dat dan het beste kan gebeuren.
Hiervoor zal ik in het eerste hoofdstuk uiteenzetten wat Jungschar precies is. Hierbij zullen de ontstaansgeschiedenis, geografische verspreiding, verschillen tussen de verschillende Jungscharorganisaties, achterliggende principes, bijbehorende methoden en de Bijbelse fundering aan de orde komen.
In het tweede hoofdstuk zal ik Jungschar analyseren. Hiervoor zal ik de Bijbelse onderbouwing en de mening van Jungscharorganisaties zelf doornemen. En zal ik Jungschar leggen naast de ontwikkeling van kinderen en jongeren en naast een aantal modellen waaraan Jungschar zou moeten voldoen. Hieruit zal blijken wat de succesfactoren, overige sterktes, zwaktes en valkuilen van Jungschar zijn.
In het derde hoofdstuk analyseer ik Jungschar aan de hand van gesprekken met overkoepelende kerkelijke organisaties en kerken in Nederland. Uit deze analyse zal blijken welke aspecten van Jungschar in Nederland passen en welke hoogstwaarschijnlijk problemen zullen opleveren.
In het vierde hoofdstuk neem ik de conclusies uit het tweede en derde hoofdstuk samen en concludeer ik of Jungschar in Nederland past. Hieruit zal blijken dat Jungschar niet onveranderd uit het buitenland naar Nederland overgebracht kan worden. Daarom zal ik in dit hoofdstuk een aantal aspecten van Jungschar verder doordenken om te onderzoeken of de problemen te overbruggen zijn of niet.
In het vijfde en laatste hoofdstuk bekijk ik wat de beste plaats voor Jungschar in Nederland 10
zou kunnen zijn en zal ik een concreet advies aan De Pioniers Nederland uitbrengen.
Methodiek.
Om erachter te komen wat Jungschar precies is, heb ik allereerst de websites van alle Jungscharorganisaties in Duitsland, Oostenrijk en Zwitserland bestudeerd. Daarbij heb ik hen vragen gesteld en een aantal brochures gelezen. Om een totaalbeeld van Jungschar te krijgen heb ik een vragenlijst opgesteld, zie bijlage 1, en deze naar alle Jungscharorganisaties gestuurd. 7 van de 12 organisaties hebben mij hierop geantwoord (=58%).
Om erachter te komen of Jungschar in Nederlandse kerken past heb ik gesprekken gevoerd met mensen uit verschillende kerkelijke richtingen uit verschillende delen van het land in zowel dorpen als steden en met bijbehorende overkoepelende organisaties, zie Bijlage 2.
De verdieping van een aantal aspecten van Jungschar, heb ik door middel van een literatuuronderzoek en gesprekken met professionals gedaan.
Mijn vooronderstellingen.
Zoals ik boven al beschreef, was ik aan het begin van dit onderzoek sceptisch over de mogelijkheid van Jungschar in Nederland. Dat Jungschar onaangepast in Nederland gebracht zou kunnen worden en in elke kerk zou kunnen passen, leek mij onmogelijk. Toch was ik me er van het begin af aan ook al van bewust dat ik me hierin zou kunnen vergissen en bereid om mijn mening aan te passen.
Zoals ik al beschreef heb ik Jungschar leren kennen in Zwitserland. Dat is de enige vorm van Jungschar die ik met eigen ogen gezien heb. Hoewel ik heb geprobeerd mijn blik zo ver mogelijk te verbreden, kan dit desondanks invloed hebben op mijn beeld van Jungschar.
Beperkingen.
Ik heb Jungschar alleen in Duitsland, Oostenrijk en Zwitserland bestudeert, omdat het woord Jungschar alleen in die drie landen gebruikt wordt en het dus alleen daar onomstotelijk vaststaat, wie Jungschar doet. 11
In bijlage 2 is een overzicht van de gesprekken die ik gevoerd heb en van de locatie van de kerken waarmee ik gesproken heb. Deze kerken liggen niet gelijkmatig over het land verdeeld, wat ik eigenlijk wel wilde. Toch denk ik dat het voldoende is om aan de hand van deze gesprekken algemene conclusies voor Nederland te trekken, vooral omdat ik ook met veel overkoepelende organisaties gesproken heb.
Alleen mensen die een gesprek met mij nuttig vonden, bijvoorbeeld omdat het eigen kinderwerk niet goed loopt of omdat zij zich algemeen voor het Nederlandse kerkelijke kinderwerk interesseren, waren bereid om met mij te spreken. Dat betekent, dat ik niet weet hoe overige kerken over Jungschar denken.
Ik heb tijdens dit onderzoek vrijwel niets in de praktijk gezien of gedaan. Alleen tijdens mijn stage in Zwitserland heb ik een aantal ervaringen met Jungschar in de praktijk opgedaan. Mijn conclusies zijn dus vrijwel uitsluitend op theorie gebaseerd.
Dit onderzoek heb ik geprobeerd zo breed mogelijk aan te pakken om een zo breed mogelijk advies aan De Pioniers Nederland te kunnen geven. Dit betekent dat ik alleen een algemeen advies kan geven. Dat maakt mijn conclusies niet minder betrouwbaar, maar dat betekent wel dat wanneer meer gedetailleerde informatie op een bepaald gebied blijkt, bijvoorbeeld binnen een bepaalde kerkelijke richting, dan zou dat in een vervolgonderzoek onderzocht moeten worden.
Mariska Bosschaert Maarssenbroek, 3 juli 2006
12
Hoofdstuk 1. Wat is Jungschar?
1.1 Inleiding.
In dit hoofdstuk zal ik uiteenzetten wat Jungschar is. Hoewel zowel organisaties als een aantal kerkelijke stromingen tot deze beweging horen, zal ik voor beide vormen het woord ‘organisatie’ gebruiken. In 1.2 beschrijf ik de ontstaansgeschiedenis van Jungschar. In 1.3 behandel ik kort welke organisaties een deel uitmaken van de Jungscharbeweging, waar deze organisaties gevestigd zijn, hoe breed hun bereik is en of zij tot een wereldwijd verband behoren. In 1.4 zet ik uiteen welke principes ten grondslag liggen aan Jungschar en welke methoden daar bij horen. In 1.5 ga ik kort in op de verschillen tussen de Jungscharorganisaties. In 1.6 laat ik zien hoe Jungschar Bijbels gefundeerd wordt.
1.2 Het ontstaan van Jungschar.
Jungschar is een vrij losse beweging, de verschillende organisaties kennen elkaar niet allemaal en de totale geschiedenis van de beweging is nergens uiteengezet. Onderstaande geschiedenis heb ik daarom zelf uitgezocht. De eerste wortels van Jungschar zijn in de 19de eeuw te vinden. Halverwege de 19de eeuw vonden een aantal Engelse mannen, dat er te weinig gezonde christelijke activiteiten in de grote stad waren. Zij begonnen in Londen een beweging, die gericht was op Bijbelstudie, holistisch jeugdwerk en discipelschap. In 1855 werd deze beweging officieel een organisatie, die YMCA genoemd werd. Vanuit deze organisatie is in Duitsland de Jungscharorganisatie CVJM en in Zwitserland CEVI ontstaan. In Nederland is het opgezet als CJV, maar heet het sinds 1995 YMCA Nederland. YMCA is nu over de hele wereld verspreid in meer dan 120 landen, maar hun werk is niet in alle gevallen Jungschar te noemen.
In Duitsland, tijdens de revolutiejaren van 1848, wilden een aantal mensen iets doen tegen de ontchristelijking die zij in hun samenleving zagen. Zij richtten toen de Evangelische Gesellschaft für Deutschland op, dat vooral gericht was op evangelisatie en het opleiden van 13
christenen in het christen zijn. EG Deutschland is binnen de landsgrenzen gebleven. In Portland, Main, in Amerika bekeerden zich iets later in de 19de eeuw een aantal jonge mensen. Zij vonden dat hun kerken niet levendig genoeg waren en probeerden daar verandering in aan te brengen. Hun aanpak had succes en zij gingen verschillende kerken langs om die levendige aanpak verder te verspreiden. Hierdoor ontstond in 1881 de organisatie Christian Endeavor, dat vooral gericht was op het doen van serieus christelijk werk in kerken, om christenen aan te sporen een serieus christelijk leven te leiden en het opleiden van jeugdwerkers. Uit deze organisatie ontstond in 1894 EC Deutschland en in Nederland in 1923 Eén in Christus. Ondertussen is Christian Endeavor in meer dan 75 landen verspreid. Hun werk is hoogstwaarschijnlijk wel overal ter wereld Jungschar te noemen.
1.3 De geografische verspreiding van Jungschar.
Omdat CVJM en CEVI, EC Deutschland en CMV tot dezelfde organisaties behoren, tel ik maar 12 organisaties, terwijl hieronder 14 organisaties beschreven staan.
Organisatie
Opgericht in
Bereik
Internationaal
DUITSLAND CVJM
Eerste groepen
260.000 kinderen ’40
YMCA (niet uitsluitend Jungschar)
van de 19de eeuw. Officieel 1882 EC Deutsland (hun 1894
50.000 kinderen
Christian Endeavor
-
Jungschar heet EC Jugend) EG Deutschland
1848
103 kerken
FeG Deutschland
1932
>200 Jungschargroepen IFFEC (niet uitsluitend Jungschar)
BEFG
(hun 1942
Jungschar
heet
30.000 kinderen
14
-
GJW) In-Aktion
’60
van
de ?
-
20ste eeuw
OOSTENRIJK ’30 20ste eeuw
KJÖ
140.000 kinderen (ook FIMCAP
(niet
in Zuid-Tirol)
uitsluitend Jungschar)
ABJÖ
’90 20ste eeuw
?
-
CMV
?
?
Christian Endeavor
ZWITSERLAND Jubla
(uit
twee 1932/33,
organisaties: Jungwacht
25.000 kinderen
-
samenwerking en sinds ’70
Blauerung) CEVI
CVJM eerste 169 aangesloten kerken
YMCA (niet uitsluitend
groepen
Jungschar,
in
1851.
in
Nederland ten dele wel)
Officieel 1973 vanuit CVJM (manen)
en
CVJF (vrouwen) EMK
1932
SPM (hun
(vanuit 2.000
Methodist
het werk van
Churches
CEVI)
uitsluitend Jungschar)
Eerste
67 aangesloten kerken
Jungschar groepen 1907,
heet Youthnet)
United
officieel 1921
(niet
United
Pentacostal
Churches
Intenational
(niet
uitsluitend
Jungschar) BESJ
1953, officieel Bijna 400 aangesloten
Vanuit BESJ is Juropa
1974
opgestart, zij proberen
Jungschargroepen
Jungschargroepen
15
in
heel
Europa
starten,
op
waaruit
te De
Pioniers Nederland ook ontstaan is.
1.4 De achterliggende principes en belangrijkste bijbehorende methoden.
1.4.1 De achterliggende principes.
A. In Jungschar is Jezus de basis.
Eén van de belangrijkste doelen van Jungschar is, dat de kinderen Jezus echt leren kennen en een relatie met Hem aangaan. Vanuit dat standpunt hoort Jezus de basis te zijn van alles wat er in Jungschar gebeurt.
De KJÖ was het hier niet helemaal mee eens, omdat de traditie bij hen ook een heel belangrijke plaats inneemt. B. Jungschargroepen staan in een netwerk1.
Alle Jungschargroepen zijn een onderdeel van het kinderwerk van een kerk. Hierdoor hebben ook kinderen van buitenaf directe toegang tot een kerk. Door regelmatig overleg tussen de Jungscharleiding en de bijbehorende kerk en tussen de Jungscharleiding en de ouders van de kinderen wordt ervoor gezorgd, dat de kerk, ouders, leiding en groep goed op elkaar afgestemd zijn om de continuïteit voor kinderen te stimuleren.
Deze kerken worden in hun kinderwerk ondersteund door een overkoepelende Jungscharorganisatie waarbij zij in hun kinderwerk doorlopend aangesloten zijn. Volgens BESJ is deze aansluiting vooral belangrijk, omdat ‘het ergens bij horen’ en relatie hebben belangrijk is voor jonge mensen en een overkoepelende organisatie dat kan bieden. Naast deze ondersteuning organiseren deze organisaties cursussen voor het Jungscharwerk waarvoor
1 Dit principe heb ik in de vragenlijst als ‘Jungschargroepen horen bij een kerk’ geformuleerd, maar door opmerkingen van de Jungscharorganisaties zelf, heb ik besloten deze breder te formuleren.
16
aangesloten groepen korting krijgen, starten zij nieuwe groepen op en helpen zij hun groepen om ook contact met elkaar op te nemen en te onderhouden.
Alleen CVJM zei, dat hoewel zij dat niet zo willen, niet al hun groepen bij een kerk horen.
C. Vanuit de Jungschargroep worden vele kinderen buiten de kerk bereikt.
Evangelisatie is belangrijk in het Jungscharwerk. Daarbij gaat het enerzijds om het verspreiden van het evangelie en aan de andere kant om de kinderen erin te oefenen om ook buiten de Jungschargroep om voor hun geloof uit te komen en te proberen om hun vrienden en vriendinnen naar de Jungschargroep mee te nemen.
D. In Jungschar zijn allen (leiders/medewerkers en kinderen) samen een eenheid.
Omdat geen mens perfect christen kan worden, zijn de kinderen in Jungschar niet degenen, die alles van hun leiders moeten leren, maar kunnen de leiders op hun beurt ook veel van de kinderen leren. Vanuit die gedachte zijn de leiders dan ook niet meer dan de kinderen, hoewel de leiders wel degene met de eindverantwoordelijkheid zijn.
E. In Jungschar staat het kind in het centrum; de leiders/medewerkers proberen het geloof, de persoonlijkheid en het sociale bewustzijn van het kind te bevorderen.
Omdat christen zijn niet alleen iets cognitief geloven inhoud, maar ook een bepaalde levensstijl, worden de kinderen naast het Bijbelse onderricht ook begeleid om hun eigen persoonlijkheid te leren kennen, om zich binnen de groep te gedragen zoals het als christen hoort en om zich te leren inzetten in hun naaste omgeving en de wijdere wereld.
De KJÖ versterkt dit door hun kinderen echt kritisch naar de maatschappij om hen heen te leren kijken.
F. In Jungschar worden de kinderen begeleid om binnen en buiten de kerk in alle bereiken van het leven discipelen van Jezus te worden.
Christen zijn omvat het hele leven. In Jungschar moet duidelijk worden wat het christelijke 17
leven inhoudt en worden de kinderen begeleid om steeds beter te begrijpen hoe ze dat leven op een juiste manier kunnen leven. Het is niet zo, dat de kinderen allerlei regels en dogma’s over hen heen gegooid krijgen. Juist vanuit principe D, de eenheid, is het belangrijk, dat de kinderen en leiding samen zoeken naar hoe het christelijke leven geleefd hoort te worden en daar dan ook gezamenlijk in groeien.
BEFG en de KJÖ willen de term discipelschap liever niet gebruiken, hoewel hun doelen en methoden wel hetzelfde zijn als van de overige organisaties. De BEFG wil dit niet omdat hun groepen zo sterk openstaan voor niet-christenen, dat praten over discipelschap niet van toepassing is. De KJÖ wil dit niet, omdat zij vinden dat kinderen nog niet ver genoeg in hun ontwikkeling zijn om over discipelschap te praten.
Iemand van EC Jugend vindt de term begeleiding te zacht uitgedrukt en vulde het aan met: ‘er worden verschillende programma’s aangeboden.’
G. In Jungschar leren de kinderen, dat er meer is dan computerspelletjes en televisie; in de natuur ervaren ze Gods schepping pas echt.
De observatie van vele Jungscharorganisaties is dat kinderen steeds meer binnen spelen en steeds meer achter de computer zitten. Veel Jungscharorganisaties hebben het idee, dat de kinderen veel meer kunnen leren van wie God is en een veel betekenisvoller leven kunnen leiden, als ze meer buiten in de natuur zijn. De KJÖ is hier veel gematigder in. Zij maken ook gebruik van computerspelletjes en films, zodat de programma’s aansluiten op de leefwereld van de kinderen en de kinderen daardoor in staat zijn om het geleerde in het dagelijkse leven toe te passen. Toch vinden zij ook, dat het ervaren van de natuur ‘uit eerste hand’ een extra dimensie aan Jungschar geeft en daarom gaan zij ook regelmatig met de kinderen naar buiten.
H. In Jungschar hebben kinderen veel lol en worden ze uitgedaagd, zodat ze leren, dat geloof ook leuk kan zijn en zodat de leiders/medewerkers en kinderen elkaar beter kunnen leren kennen.
Geloof staat bij veel mensen als saai bekend. In Jungschar is het de bedoeling dat de kinderen
18
snappen, dat dit helemaal niet waar hoeft te zijn. De kinderen moeten echte uitdaging ervaren, omdat dat de activiteiten pas echt leuk zal maken en omdat de kinderen hun grenzen dan zullen gaan verleggen en daardoor pas echt kunnen groeien in onder andere hun persoonlijkheid.
I. De kwaliteit van het Jungscharwerk wordt verhoogd door het opleiden van jonge mensen in cursussen.
Aan jonge mensen, vanaf ongeveer 13 jaar, wordt om de één of twee jaar cursussen aangeboden om hen te leren een Jungschargroep te leiden. Aan het begin van het traject zijn zij minileiders, maar als zij een jaar of 16 zijn kunnen zij leider worden en rond hun 20ste zouden zij in staat moeten zijn om anderen op te leiden. Deze leeftijden verschillen per organisatie, maar komen ongeveer hierop neer. Oudere mensen zijn wel welkom, maar krijgen minder prioriteit als jongeren.
De cursussen vormen de theoretische achtergrond voor het leren omgaan met kinderen, het maken van een praatje, het zijn van een voorbeeld, zodat kinderen zich daaraan kunnen spiegelen enz.. Jungschar zelf vormt de praktijk waarin jongeren het geleerde kunnen gebruiken en hun gaven kunnen leren kennen en inzetten.
De bedoeling van deze cursussen is ten eerste, dat het werk niet door mensen wordt gedaan, die niet weten wat ze doen. Ten tweede is het de bedoeling, dat de programma’s daardoor extra goed bij de leeftijd van de kinderen passen, omdat de leiding niet veel ouder is dan zij zelf. En ten derde de leiding op deze manier zelf ook in het christen zijn groeien.
1.4.2 De belangrijkste bijbehorende methoden.
De methoden, die binnen Jungschar gebruikt worden zijn heel erg divers, dat varieert zelfs per groep. Om toch een idee te geven van hoe bovenstaande principes ingevuld worden, heb ik hieronder een lijst gemaakt van de belangrijkste (groepen van) methoden binnen Jungschar, die elkaar deels overlappen.
19
A. Gemeenschapstijd. (principe D, E en H)
Gemeenschapstijd wordt vooral gebruikt om de band tussen de mensen binnen Jungschar te bevorderen. Dat heeft ten eerste als bedoeling dat er eenheid in de groep kan ontstaan, ten tweede dat de kinderen in hun sociale vaardigheden kunnen oefenen en ten derde dat de leiding steeds meer zicht op de persoonlijkheden van de kinderen kan krijgen om ze persoonlijk te kunnen begeleiden. Het wordt erg belangrijk gevonden om hier veel aandacht aan te besteden.
Concreet wordt dit ingevuld met methoden als: ruimte voor spontane gesprekken en spontane sport en spel activiteiten inplannen, op kamp gaan, acties en projecten uitvoeren, conflicten constructief oplossen, samen eten en bepaalde opdrachten oplossen, in kleine uitwisselingsen gespreksgroepen werken, theatervormen en rollenspelen. Om de band tussen de verschillende groepen van dezelfde Jungscharorganisatie ook levend te houden, houden sommige organisaties ook organisatiebrede Jungschardagen en -kampen.
B. Sportactiviteiten en spelletjes, in- en outdoor. (principe C, D, E, G en H)
Deze methoden worden ingezet om de kinderen veel plezier te bezorgen, om ze uit te dagen en om thema’s levendig te maken. Volgens de KJÖ is spel zelfs de belangrijkste leermethode in Jungschar.
Bij de outdoor activiteiten horen onder andere de padvindertechnieken, zoals het kompas lezen, touwbruggen maken en erover heen lopen, buiten een vuurtje maken en daarop koken. Maar ook wandelen, uitstapjes, speurtochten en het ontdekken van de natuur door natuurkundelessen in de praktijk. Bij de indoor activiteiten horen vooral het knutselen, spelletjes doen en praten in kleine groepjes.
C. Projecten/acties. (principe C, E en F)
Deze methode is ten eerste om het sociale bewustzijn van de kinderen te bevorderen en ten tweede om de kinderen te leren ook om ook buiten de kerkmuren met hun geloof actief te zijn en zich niet daarvoor te schamen.
20
Om dit te bereiken worden acties en projecten in de omgeving doorgevoerd, zoals puinruimen, een sponsorloop voor een bepaald doel of zingen in een bejaardentehuis. Daarnaast worden er ook projecten en acties voor mensen ver weg gedaan, zoals het adopteren van een kind uit de derde wereld of geld inzamelen voor derde wereld landen b.v. door een sponsorloop voor AIDS.
Alle groepen van CVJM hebben via YMCA International één bepaald derde wereldland geadopteerd, zodat zij hele gerichte projecten en acties kunnen houden en brieven en tekeningen daarheen kunnen sturen. BEFG heeft een partnerproject met een derde wereldland, wat heeft geresulteerd in briefwisseling tussen de kinderen en gezamenlijke kampen.
D. Kampen. (principe D, E, G en H)
Het jaarlijkse Jungscharkamp wordt omschreven als het hoogtepunt van het Jungscharjaar. Kampen worden meestal per groep gehouden, maar soms ook organisatiebreed. Wat de vorm van een kamp zo bijzonder maakt is, dat mensen elkaar hierbij pas echt leren kennen. Een kind kan zich in de groep als een goede christen voordoen, terwijl het buiten de groep om toch heel anders leeft. Op een kamp waar leiding en kinderen elkaar een week lang 24 uur per dag zien, is dat veel moeilijker te verbergen. Hierom worden de meeste cursussen ook in kampvorm gegeven.
E. Werken met de Bijbel. (principe A, D en F)
Omdat het belangrijk is, dat de kinderen naast dat zij veel beleven ook cognitief leren wat er in de Bijbel staat, zijn er verschillende methoden om met de Bijbel te werken:
1. Praatje. Om de kinderen te laten horen wat er in de Bijbel staat. 2. Projecten rond de Bijbel: scènes uitspelen, samen Bijbellezen, een werkje rond de Bijbel maken enz.
F. Ervaringsleren. (principe A en F)
Deze methode heeft drie redenen. Ten eerste om de kinderen te laten zien, dat geloof te maken heeft met alles wat je doet. Ten tweede om geestelijke boodschappen op verschillende 21
manieren aan de kinderen duidelijk te maken, zodat ze het veel beter zullen snappen en het niet saai wordt. En ten derde om moeilijke thema’s op een speelse manier te kunnen behandelen. Het uiteindelijke doel hiervan is dat de kinderen niet alleen weten hoe het christelijke leven geleefd moet worden, maar ze ook zelf ervaren wat het betekent om christen te zijn. Deze methode is gebaseerd op de Erlebnispädogogik van Kurt Hahn1 (geboren in 1886 in Berlijn, vanaf 1933 woonachtig in Schotland). Hij heeft het ervaringsleren zijn uiteindelijke vorm gegeven, maar de ideeën van Ellen Key en Maria Montessori2 (Montessorischool) zijn in de ontwikkeling daartoe ook erg belangrijk geweest.
Dit wordt ingevuld door het thema waarover gesproken wordt in sport en spel activiteiten terug te laten komen.
G. De kinderen mee laten beslissen en steeds meer verantwoordelijkheid geven. (principe D en E)
Het is de bedoeling dat de kinderen door deze methode zullen snappen, dat ze ook meetellen en
belangrijk
zijn
en
dat
ze
daardoor
zullen
groeien
in
hun
gaven.
Deze
verantwoordelijkheden worden op de kinderen persoonlijk afgestemd. De leiding houdt altijd de eindverantwoordelijkheid.
Dit wordt op de volgende manieren ingevuld: kinderen kunnen uit verschillende spelen kiezen, oudere kinderen krijgen een groepje van jonge kinderen toegewezen, die ze helpen bij het knutselen en spelen, kinderen mogen spelen uitleggen, een postenloop afmaken, een vuur aansteken of iets zeggen in gespreksgroepen en bij praatjes.
H. Overleg met de overkoepelende organisatie, de kerk waar de groep bij hoort en de ouders van de kinderen. (principe B)
Het wordt binnen Jungschar heel belangrijk gevonden om open te zijn over wat er binnen de groep gebeurt en om feedback te ontvangen van buitenaf, zodat ze zich steeds verder kunnen
1 Wikipedia (schrijver onbekend), (jaar onbekend) Kuhn Hahn, http://de.wikipedia.org/wiki/Kurt_Hahn 2 Gassner G., (1995 of jonger) Erlebnispädagogik, http://www.praxis-jugendarbeit.de/jugendleiterschulung/erlebnispaedagogik.html
22
verbeteren. Om dat te kunnen bereiken worden bovenstaande contacten door regelmatig overleg levend gehouden.
I. Evangelisatie. (principe C)
Voor Jungschar is het belangrijk dat zoveel mogelijk mensen Jezus leren kennen.
Evangelisatie gebeurt in Jungschar vrijwel uitsluitend door vriendschapsevangelisatie. De kinderen worden daarbij aangespoord om hun vriendjes en vriendinnetjes mee nemen naar de Jungscharactiviteiten. Om de drempel voor buitenstaande kinderen zo laag mogelijk te maken zijn de activiteiten erg leuk en worden ze niet op zondag gehouden. Meestal is dat dan op zaterdagmiddag, maar dat is puur traditie en kan dus net zo goed een ander moment zijn.
Daarnaast gaan de groepen regelmatig naar buiten, waardoor zij gezien worden en het voor de kinderen minder eng zou moeten worden om ervoor uit te komen dat ze bij een kerk horen.
Over vragen en problemen in verband met evangelisatie wordt in de Jungschargroep gesproken, zodat de kinderen hierin kunnen groeien.
Bij de KJÖ worden de kinderen ook tijdens diaconale acties en projecten, zie methode C, aangespoord om andere kinderen aan te spreken om mee te komen naar de Jungscharactiviteiten.
J. Het herkennen van de gaven van de kinderen. (principe E)
Om dit te kunnen bereiken is er veel tijd voor gemeenschap, zie methode A. Daarnaast zijn het werken in kleine groepen en het opletten als de kinderen spelen, in een musical meedoen o.i.d. ook heel belangrijk. Binnen de Jungschargroep worden er ook specifiek over geestesgaven gesproken en worden ervaringen hierover uitgedeeld.
Volgens BESJ en BEFG is het beter om te praten over talenten dan geestesgaven.
23
K. Cursussen. (principe I)
De meeste organisaties hebben een uitgewerkt cursustraject, waarin de jeugd steeds verder kan leren op de gebieden van kinderen en het Jungscharwerk. In Zwitserland is hierbij ook een samenwerkingsverband met een sportverband, waardoor de jeugd sportcertificaten kan halen om sport op een professionele manier in het Jungscharwerk te kunnen toepassen. Daarnaast hebben vele kerken zelf ook een aantal cursussen, als aanvulling op de cursussen van de Jungscharorganisatie. Bij BEFG is er daarnaast ook het blad ‘Jungscharhelfer’, waardoor de jongeren ook steeds meer kunnen bijleren.
L. Discipelschap.
Methoden voor discipelschap verschillen per organisatie.
Voor CVJM zijn goede voorbeelden, gesprekken, praatjes en gebed het belangrijkste.
Maar EC Jugend gebruikt hiervoor juist de volgende methoden: kleine opdrachten en uitdagingen, vertellen van Bijbelse verhalen, uitleggen wat God van ons wil en regelmatig Bijbellezen, bijvoorbeeld met een Bijbelleesrooster, bij een gemeente respectievelijk een christelijke groepering horen en uitkomen voor het geloof, bijvoorbeeld op school en bij vrienden.
Youtnet heeft voor discipelschap de volgende structuur in de groepen: De hoofdleider coacht de leiders. De leiders coachen de minileiders. En de minileiders begeleiden de kinderen.
De KJÖ voegt het volgende toe aan de rij van methoden:
N. Het leven in de jaarlijkse feest kring. (principe B en F)
Naar aanleiding van het kerkelijke jaar van de Rooms katholieke kerk wordt er in Jungschar over verschillende thema’s nagedacht en daarmee gewerkt. Voorbeelden van zulke thema’s zijn: geboorte, dood, eenzaamheid, vrede, rijkdom, armoede, liefde en leed.
O. Meedoen in de liturgie. (principe B en E) 24
De kinderen mogen bij de KJÖ aan de liturgie meehelpen. Ze mogen dan onder andere helpen om de liturgie voor de dienst op te stellen en de priester tijdens de dienst te helpen.
1.5 Verschillen tussen de Jungscharorganisaties.
Jungschar is, ondanks dat de verschillende organisaties elkaar nauwelijks tot niet kennen, vrij eenduidig. De verschillen zitten voornamelijk in de nadruk die de organisaties op bepaalde principes en methoden leggen. Bij Youthnet wordt er bijvoorbeeld weinig aan sport gedaan, terwijl dat bij BESJ juist heel belangrijk is. En bij EC Jugend is discipelschap ontzettend belangrijk, maar BEFG is zo evangelisatiegericht, dat discipelschap volgens hen niet vanzelfsprekend kan zijn. Groter dan dat zijn de verschillen niet. 1.6 De bijbelse fundering van Jungschar volgens de Jungscharorganisaties1.
Omdat de meeste Jungscharorganisaties maar weinig Bijbelse fundering voor hun werk aangaven is het meeste afkomstig van de brochure ‘Up to you’ van BEFG.
A. De basis van Jungschar algemeen.
De volgende teksten vormen voor de genoemde organisaties de basis van het Jungscharwerk:
‘Welzalig de man die niet wandelt in de raad der goddelozen, die niet staat op de weg der zondaars, noch zit in de kring der spotters; maar aan des HEREN wet zijn welgevallen heeft, en diens wet overpeinst bij dag en bij nacht. Want hij is als een boom, geplant aan waterstromen, die zijn vrucht geeft op zijn tijd, welks loof niet verwelkt; al wat hij onderneemt, gelukt.’ Ps. 1:1-3 (Youthnet)
‘opdat zij allen één zijn, gelijk Gij, Vader, in Mij en Ik in U, dat ook zij in Ons zijn; opdat de wereld gelove, dat Gij Mij gezonden hebt.’ Joh 17 :21 (CVJM)
1 De gebruikte teksten komen uit de vertaling van het Nederland Bijbelgenootschap (NBG) uit 1951.
‘Gaat dan henen, maakt al de volken tot mijn discipelen en doopt hen in de naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes en leert hen onderhouden al wat Ik u bevolen heb. En
25
zie, Ik ben met u al de dagen tot aan de voleinding der wereld.’ Matt. 28 :19-20a (BESJ) De leiding en kinderen horen te groeien naar het beeld dat Jezus in de Bergrede schetst en zoals Paulus de vrucht van de Heilige Geest in Gal. 5:22 beschrijft. ‘Maar de vrucht van de Geest is liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid, zelfbeheersing.’ (BEFG)
B. Het omgaan met kinderen.
De manier van omgaan met kinderen wordt ten eerste gebaseerd op de manier zoals Jezus dat deed, zoals dat beschreven staat in Matt. 18:1-11 en Marc. 10:13-16. In deze perikopen zet Jezus de kinderen centraal en noemt Hij ze zelfs voorbeelden voor volwassenen.
Ten tweede wordt dit gebaseerd op hoe Jezus in het algemeen met mensen omging. Bij Hem stond de persoon steeds weer centraal. Bijvoorbeeld in Marc. 10:51 ‘En Jezus antwoordde en zeide tot hem: Wat wilt gij, dat Ik u doen zal? De blinde zeide tot Hem: Rabboeni, dat ik ziende worde!’ En daarnaast nodigde Hij mensen letterlijk uit voor een leven met Hem, bijvoorbeeld in Matt. 8:22.
In de Bijbel wordt duidelijk gemaakt, dat kinderen in de gemeente thuishoren, bijvoorbeeld in Marc. 9:36-37 ‘En Hij nam een kind en plaatste dat in hun midden, omarmde het en zeide tot hen: Wie één van zodanige kinderen ontvangt in mijn naam, die ontvangt Mij. En wie Mij ontvangt, ontvangt niet Mij, maar Hem, die Mij gezonden heeft.’
In Matt. 18:1-11 wordt duidelijk, dat kinderen volledig als volgelingen van Jezus meetellen. Daarom geldt 1 Kor. 12 over de kerk als het lichaam van Christus ook voor hen. We moeten de kinderen dus ook helpen om te groeien in hun geestesgaven.
C. Evangelisatie activiteiten.
In de Bijbel wordt duidelijk, dat evangelisatie verder gaat dan alleen het vertellen van de boodschap. Het moet ook ervaren worden, zoals Jezus in het verhaal van de Barmhartige Samaritaan, Luc 10, duidelijk maakt. De pijnlijke kanten als ‘maar wie niet gelooft, zal veroordeeld worden’, Marc. 16:16b mogen daarbij niet weggelaten worden. Daarnaast is het
26
belangrijk dat we bij evangelisatie mondige christenen zijn en dus geen slaven, zie Ef. 4:1115 en Rom. 8:14-15.
D. Het ervaren.
Praktijkervaring is heel belangrijk om iets echt te leren. Dat zien we ook in de Bijbel. Petrus leerde bijvoorbeeld door zijn ervaring op het water een les over vertrouwen, Matt. 14:25-33. Daarom is het ook in Jungschar heel belangrijk om met ervaringsleren te werken. Dit gebeurt aan de ene kant door de hele mens: geest, ziel en lichaam, gelijkmatig aan te spreken, wat gebaseerd wordt op 1 Kor. 6:19 ‘of weet u niet dat uw lichaam een tempel is van de heilige Geest, die in u woont en die u ontvangen hebt van God, en weet u niet dat u niet van uzelf bent?’ En aan de andere kant gebeurt dit door uitdagingen te evalueren en te reflecteren d.m.v. troost, begeleiding, bemoediging.
E. Natuur
Uit Gen. 1:1-2 blijkt, dat kinderen vertrouwd gemaakt moeten worden met de schepping en de Schepper. Dat is één van de redenen waarom Jungschar zo graag buiten is.
G. Creativiteit.
‘Op velerlei wijzen en langs velerlei wegen heeft God in het verleden tot de voorouders gesproken door de profeten’, Hebr. 1:1. Hieruit blijkt dat God creatief is. Ook in het handelen van Jezus en de Heilige Geest zien we creativiteit. Daarom wil Jungschar ook creatief in haar werk zijn.
H. Verkondiging.
Het is nodig dat de Bijbelse boodschap uitgelegd wordt. Dat blijkt bijvoorbeeld uit Hand. 10 waarin Petrus niet aan niet-Joden wil evangeliseren, omdat hij niet begrijpt dat de boodschap ook voor hen bedoeld is. Daarnaast is verkondiging belangrijk om hoogtepunten, bijvoorbeeld ervaringen door outdooractiviteiten, een fundament te geven. Anders kunnen deze ervaringen worden als het verdorde zaad dat in Marc. 4:5-6 op de rotsen beland. I. Leiders. 27
Het is belangrijk dat bepaalde mensen leiding geven en dat die mensen een voorbeeld zijn. Zo zien we Paulus van zichzelf getuigen hoe hij door een goed voorbeeld te zijn, het evangelie doorgaf, 1 Tess. 2:7-12. Het is voor leiders belangrijk om te beseffen, dat ze niet alleen in hun werk staan, maar de gemeente, Ex. 4:10-13, en God, 1 Kor. 15:58, naast zich hebben staan. Verder blijkt uit wat Paulus in 2 Tim. 2:2 schrijft, dat het belangrijk is om zelf leiders aan te trekken en te vermenigvuldigen.
1.7 Samenvatting. Jungschar is een vorm van kerkelijk kinderwerk, dat uit 19de eeuwse protestbewegingen is voortgekomen en vooral gericht is op beleving: de kinderen moeten de Bijbelse boodschap ervaren en daar vanuit een begin kunnen maken om als discipelen van Jezus te leven. Hierbij zijn
methoden
als
gemeenschap,
de
kinderen
verantwoordelijkheden
geven
en
outdooractiviteiten belangrijk. Daarnaast is Jungschar gericht op de medemens. Dat betekent dat de kinderen leren zich inzetten voor mensen die het nodig hebben en om mensen om hen heen over Jezus te vertellen. Hiervoor worden projecten en acties gehouden en worden de kinderen aangespoord om vriendjes en vriendinnetjes naar de Jungschargroep mee te nemen. Het woord Jungschar is alleen in Duitsland, Oostenrijk en Zwitserland bekent, maar soortgelijk kinderwerk wordt ook in andere delen van de wereld uitgevoerd. In deze drie landen zijn er 12 Jungscharorganisaties, maar die kennen elkaar niet allemaal. De verschillen tussen deze organisaties zijn desondanks erg klein. De afbakening van de leeftijd van de kinderen binnen Jungschar varieert tussen de verschillende organisaties, maar valt altijd tussen de 6 en 13 jaar. De Bijbelse fundering komt grotendeels van BEFG en is voornamelijk gebaseerd op het spreken en handelen van Jezus.
28
Hoofdstuk 2. Analyse van Jungschar I.
2.1 Inleiding.
In dit hoofdstuk zal ik Jungschar analyseren om de succesfactoren, overige sterktes, zwaktes en valkuilen van het model te ontdekken. In 2.2 analyseer ik de Bijbelse fundering van het model. Ik doe hiervoor geen uitgebreide exegese, maar zal ingaan op de meest opvallende zaken. In 2.3 noem ik de sterktes en zwaktes van Jungschar naar de mening van de Jungscharorganisaties zelf. In 2.4 ga ik in op verschillende aspecten van de ontwikkeling van kinderen en jongeren om te bekijken of Jungschar bij hen past. In 2.5 analyseer ik Jungschar aan de hand van verschillende modellen op de gebieden: aantrekkelijkheid, groei, doelgerichtheid en discipelschap. In 2.6 neem ik alles uit 2.2 tot en met 2.5 samen en trek daar conclusies uit. 2.2 De Bijbelse fundering.
Vrij veel van Jungschar is Bijbels onderbouwd, hoewel het meeste daarvan van BEFG afkomstig is. Het valt verder op, dat vrijwel alles op het Nieuwe Testament gebaseerd is. De enige drie teksten uit het Oude Testament, die ik ben tegen gekomen, zijn Spr. 2:3-6, Gen. 1:1-2 en Ps. 1:1-3.
Er zijn meer principes dan methoden onderbouwd. Dat betekent, dat vanuit deze onderbouwing van veel methoden niet op Bijbelse gronden van gezegd kan worden, dat ze noodzakelijk zijn.
De principes die niet onderbouwd worden zijn: A. Misschien lijkt Bijbelse onderbouwing bij Jezus als basis overbodig, maar omdat Jungschar op buitenstaanders gericht is en omdat de KJÖ het hier niet helemaal mee eens is, is het toch belangrijk. B. Bij het staan in een netwerk is alleen de aansluiting bij een kerk onderbouwd. E. Waarom het sociale bewustzijn ontwikkeld moet worden is niet onderbouwd. I. Het geven van cursussen en waarom de leiding jong moet zijn is beiden niet 29
onderbouwd.
De methoden, die wel Bijbels onderbouwd worden zijn: Het praatje Het ervaringsleren Het creatieve element van Jungschar Dat de leiding een voorbeeld moet zijn Het vermenigvuldigen van de leiders. Het discipelschapsmodel van Youthnet komt ook duidelijk rechtstreeks vanuit de manier waarop Jezus met zijn discipelen omging, hoewel zij dit niet genoemd hebben bij de Bijbelse fundering.
Zoals ik al in de inleiding vermeld heb, heb ik geen uitgebreide exegese van de Bijbelse fundering gedaan. Maar bij een aantal teksten vraag ik me wel af of die teksten inderdaad op die manier gebruikt kunnen worden. Een voorbeeld daarvan is Matt. 18:1-11. Doordat Jezus de kinderen in deze perikoop helemaal in het centrum zet, concludeert Jungschar, dat de kinderen volledig meetellen in de kerk en dus dat alles wat er in de Bijbel over volgelingen van Jezus staat ook op hen van toepassing is. Ik vraag me af in hoeverre dat inderdaad zo te stellen is of in hoeverre Jezus alleen maar wilde aangeven, dat de kinderen in hun waardigheid niet minder zijn dan de volwassenen, zonder te zeggen, dat zij daardoor in alles op gelijke voet met volwassenen gezet kunnen worden.
2.3 Vanuit de Jungscharorganisaties.
Sterke kanten.
De sterkste kanten van Jungschar zien deze organisaties in het ervaringsleren en de mogelijkheid voor de kinderen om medezeggenschap te krijgen.
Daarnaast worden het in een groep zijn en het missionaire werk ook door verschillende organisaties als sterke kanten genoemd. De kinderen kunnen zich in de groep met andere kinderen identificeren en serieus genomen worden in wat ze nodig hebben. Het missionaire werk wordt als sterke kant gezien, omdat de drempel voor buitenkerkelijken laag ligt, doordat de activiteiten door de weeks zijn. 30
Op de vraag wat Jungschar anders maakt dan andere vormen van kinderwerk antwoordden de meeste organisaties, dat Jungschar vanuit het christelijke oogpunt kijkt. Daarna werden het ervaringsleren en dat het zo goed bij de leeftijd past even vaak genoemd. Opvallend is, dat ook even vaak genoemd werd, dat Jungschar niet anders zou zijn dan andere vormen van kinderwerk.
Zwakke kanten.
Het missionaire werk werd het meest als zwakke kant genoemd. Jungschar heeft niet veel toonbaars voor buitenstaanders, is vaak naar binnengericht en ondanks de veelzijdigheid kunnen niet alle kinderen bereikt worden. Volgens Youthnet zijn kinderen die van sport houden daar een voorbeeld van, omdat zij niet veel met sport doen.
Het op één na zwakste punt is volgens deze organisaties, dat Jungschar voor vrijwilligers veel tijd kost, soms wel 9 uur per week, zie 4.3.7.
De vele wisselingen in de leiding werden daarna als zwakste punt genoemd. Omdat de leiding vaak nog jong is en zij in hun persoonlijke leven veel verandering meemaken blijven zij vaak niet lang bij de Jungschargroep. EC Jugend vertelde dat hierdoor veel ouders leiding zijn in plaats van jongeren.
2.4 De kinderen en jongeren zelf.
De kinderen.
Kinderen ontwikkelen zich sneller door hoge verwachtingen aan hen te stellen, zolang de methoden maar bij de leeftijd passen. Zo kunnen 8-jarige kinderen als ze hele concrete vragen krijgen, meer verklaren dan 10-jarige kinderen zonder deze concrete vraagstelling1. Een leraar van een kleuterklas heeft ooit eens een schoolreisje voorbereid, waarbij zijn klas een groot deel van de voorbereidingen op zich nam. Het reisje is heel leuk geweest2. Ik zelf heb een
1 Barret M., Childern’s understanding of society. Serie Studies in Development Psychology nr. 10, in: M. Barret & Eithne Buchanan-Barrow (red) (Hove: Psychology Press, 2005) pp. 49/50 2 Moyles J. Both K. (red.), Laat ze toch spelen. De rol van het spel van jonge kinderen. (Nijkerk: Uitgeverij Intro)
31
aantal jaren geleden gemerkt, dat mijn zondagsschool groep van 4 en 5 jarigen steeds weer al twee minuten nadat ik een verhaal verteld had, niet meer wist waarover het ging. Toen zei ik hen, dat ze tijdens het verhaal goed moesten opletten, omdat ik er een week later een quiz over zou houden. Meteen na de dienst kwam een meisje me vertellen, dat ze het verhaal nog steeds wist en ook een week later bleken verschillende kinderen zelfs nog details uit het verhaal te weten.
In verschillende gesprekken kwam naar voren, dat hoewel het ook voor kinderen onder de 12 jaar belangrijk is om ervaringen op te doen, het verzamelen van cognitieve kennis voor hen nog belangrijker is. Pas vanaf 12 jaar worden ervaringen belangrijker. Dat betekent dus, dat ervaringsleren pas na 12 jaar belangrijker wordt dan cognitieve kennis.
Hieruit blijkt dat de kinderen door de medezeggenschap, het ervaringsleren en de hoge verwachtingen die in Jungschar zitten, zich inderdaad sneller kunnen ontwikkelen, en de boodschappen die ze meekrijgen, beter kunnen begrijpen. Maar dat er wel een goede afweging gemaakt moet worden tussen cognitieve kennis en ervaringsleren, die bij de leeftijdsgroep past.
Bij de meeste Jungscharorganisaties wordt er een sterke nadruk op sport gelegd. Sinds een aantal jaren neemt het probleem onder kinderen, dat zij te dik worden steeds meer toe en één van de redenen is, dat ze te weinig sporten2. Daarin zou de Jungschar in deze tijd dus ook een positieve rol in kunnen spelen. In Jungschar is het missionaire aspect tweeledig, in de nabije omgeving en in de wijde wereld. Kinderen denken nog niet abstract en begrijpen ook nog niet veel van nationaliteit3. Gerichtheid op de derde wereld kan kinderen wel een bepaald besef meegeven dat ze wat voor arme mensen moeten doen, maar echt begrijpen zullen ze het niet. De projecten en acties in de nabije omgeving daarentegen zijn veel concreter, dat zullen de kinderen veel beter 1 Vos van der Hoeven de, (2002 of jonger), Een ‘beetje’ te zwaar, http://www.opvoedadvies.nl/gewicht.htm. En TNO Persbericht 2005 – 36, Slechts 3% van de kinderen in stadwijken beweegt voldoende, http://www.tno.nl/tno/actueel/tno_persberichten/2005/slechts_3_van_de_kinderen/index.xml 2 Barret M., Childern’s understanding of society. Serie: Studies in Development Psychology nr. 10, in: M. Barret & Eithne Buchanan-Barrow (red) (Hove: Psychology Press, 2005) pp. 252-256 3. (vakgroep Psychologie Universiteit Twente) (1995) http://wwwutnws.utwente.nl/utnieuws/data/30/9/oene.html en (ANP) (2002) http://www.ikkeben.nl/showDetail.asp?TypeId=2&NewsId=590
32
begrijpen. De combinatie hiertussen is heel goed. Door het wereldwijde aspect zullen de kinderen een sociaal bewustzijn ontwikkelen, dat ze pas later echt zullen begrijpen. Maar door het omgevingsaspect zullen de kinderen een sociaal bewustzijn ontwikkelen, dat ze wel kunnen begrijpen en waardoor ze het wereldwijde aspect ook sneller kunnen begrijpen.
Waar ik vraagtekens bij zet is dat al deze organisaties willen dat de kinderen, alles wat ze in Jungschar leren, in de praktijk gaan gebruiken. Maar tegelijkertijd leggen verschillende organisaties zoveel nadruk op outdooractiviteiten dat ik me, net als de KJÖ, afvraag in hoeverre dat werkelijk bij het leven van alledag aansluit.
Het is ook de vraag in hoeverre zo’n nadruk op outdooractiviteiten goed is. Outdooractiviteiten hebben veel voordelen, zie 4.3.1, maar dat maakt ze niet meteen beter dan binnenactiviteiten. Daarbij is het de vraag of de negatieve kijk op moderne media gerechtvaardigd
is.
Zo
blijkt
uit
verschillende
onderzoeken,
dat
niet-agressieve
computerspelletjes op zich geen slechte invloed op kinderen hebben1. De kinderen kunnen daarbij ook veel leren van computers en computerspelletjes, zo maken kinderen ook huiswerk op de computer, tekenen zij erop2 en leren zij behendigheid van computerspelletjes. Het is dus niet nodig om moderne media op zich verkeerd te noemen, maar het is wel goed om de kinderen ermee te leren omgaan. Bijvoorbeeld over hoelang iemand achter de computer of TV kan zitten, zonder dat het schade aan de gezondheid brengt. En bijvoorbeeld over webcams, die de laatste tijd regelmatig in het nieuws geweest zijn, omdat daarmee op grote schaal misbruik van kinderen wordt gemaakt.
De jongeren.
De Jungscharorganisaties willen hun leiding zo jong mogelijk houden, omdat zij nog heel dichtbij de leefwereld van de kinderen zouden staan. Aan de ene kant denk ik dat dit een goed idee is. De meeste jongeren staan met hun leefwereld dichterbij kinderen dan volwassenen. Hun inbreng kan dan erg waardevol zijn. Daarbij hebben ze het nodig om hun weg te vinden2 en als ze hun talenten in Jungschar kunnen inzetten, dan kan hen dat helpen om hun adolescentie goed door te komen. Maar aan de andere kant is de adolescentie ook een periode
1 Polet S. Sikkema (red.) Jongeren 2003. Niets willen missen. (Amsterdam: Orius, 2003) p. 42 2 Wit J. de, Psychologie van de adolescentie (Baarn: HBuitgevers, 2002, 22ste druk) pp. 21-24
33
van experimenteren, van kritisch kijken naar dingen die eerst zo normaal waren en van vele veranderingen waardoor vele adolescenten erg onzeker zijn en bijvoorbeeld sterk kunnen worstelen met het christelijke geloof. Dit is een proces dat jongeren nodig hebben om zich te kunnen ontwikkelen tot volwassenen. Youthnet vertelde, dat een slecht voorbeeld een negatieve invloed op kinderen kan hebben. De vraag is dan of jongeren, die al vroeg veel verantwoordelijkheid krijgen, hierdoor niet belemmerd worden in hun groei naar volwassenheid.
Verder is de nadruk op sport ook erg goed voor de jongeren. Onderzoek van het Universitair Medisch Centrum te Utrecht in Juni 20061 heeft uitgewezen, dat jongeren de laatste jaren steeds meer moe zijn, wat invloed heeft op allerlei aspecten van hun leven, zoals extra schoolverzuim en een grotere kans op de ziekte Myalgische Encephalomyelitis (ME). Dit schijnt onder andere te komen, doordat jongeren weinig sporten.
2.5 Verschillende modellen.
Ik analyseer Jungschar aan de hand van verschillende modellen van gebieden waaraan Jungschar zou moeten voldoen. Deze gebieden zijn: aantrekkelijkheid, groei, doelgerichtheid en discipelschap.
Ik heb voor onderstaande modellen gekozen, omdat zij via school, Internet en andere boeken verschillende malen genoemd werden als goede modellen. Het model, dat R. Coleman beschrijft is een veel voorkomend model. Hoewel ik zijn boek niet vaak ben tegengekomen, leek het me hierom niet uitmaken welk boek ik precies zou gebruiken.
Een aantal van deze modellen zijn in de eerste instantie geschreven voor gemeenten, maar omdat Jungschar kerk met kinderen wil zijn, moeten zij ook op Jungschar toegepast kunnen worden.
1 Sport.nl, Gebrek aan sport maakt jongeren http://www.sport.nl/specials/nieuws/home.php3?id=24351&catid=26
34
moe.
(2006)
2.5.1 Aantrekkelijk zijn.
De aantrekkelijkheid analyseer ik, omdat de Jungscharorganisaties beweren, dat Jungschar erg aantrekkelijk is. En omdat daar ook veel belang bij is, doordat de gemeenschap zo belangrijk is en de evangelisatie erop gebouwd is. Dit doe ik aan de hand van het boek van J.J. Hendriks ‘Een vitale en aantrekkelijke gemeente’ waarin hij beschrijft hoe een gemeente aantrekkelijk kan zijn.
Goede aspecten voor aantrekkelijkheid.
De kinderen staan centraal, mogen meebeslissen en krijgen verantwoordelijkheid. Er heerst een echt wij-gevoel door de rituelen en uitdagende activiteiten in Jungschar. Daarnaast is de leiding erg enthousiast, omdat ze nog erg jong is en weet ze goed wat doet, omdat ze cursussen kan volgen. Verder wordt er hard gewerkt aan stabiele relaties door veel gemeenschap, Jungschardagen bij een aantal organisaties en communicatie tussen de groep en andere mensen (ouders, kerk en overkoepelende organisatie).
De drie principes van Pieper (openheid, zelfopoffering en directheid ) moeten volgens Hendriks aanwezig zijn in een aantrekkelijke gemeente. In Jungschar ligt daar in de gemeenschapstijd veel nadruk op.
Minder goede aspecten voor aantrekkelijkheid.
Ik ben niet tegengekomen, dat leiding en kinderen elkaar ook buiten de Jungschargroep om ontmoeten.
Daarnaast stemmen de Jungscharorganisaties wel in de door mij geformuleerde principes toe, terwijl een aantal van hen later zeggen, dat bijvoorbeeld discipelschap niet haalbaar is. Zij hebben dus een aantal doelen, die voor hen te hoog gegrepen zijn.
De Jungscharorganisaties willen alle kinderen in hun land bereiken, dat betekent dat zij niet doelgroep bewust zijn.
35
2.5.2 Groei.
Het is in Jungschar erg belangrijk, dat de groepen aan evangelisatie doen en groeien. Of Jungschar daartoe in staat is analyseer aan de hand van drie modellen, die allemaal op een andere manier naar groei kijken.
Het boek ‘Re:visie’ van S. van der Heijden laat zien hoe een jeugdgroep zo georganiseerd kan worden, dat er groei kan plaatsvinden door goede programma’s en door de jongeren zelf de juiste plaats te geven. Het boek ‘Natuurlijke gemeenteontwikkeling’ van A. Schwarz beschrijft hoe groei kan plaatsvinden door de gemeente zo te structureren, dat alle procedures in de gemeente automatisch plaatsvinden. En het boek ‘Gemeentegroei compleet’ van A. Krol beschrijft hoe groei kan plaatsvinden door middel van de juiste structuren en beleidsontwerpen binnen een gemeente.
Omdat deze modellen veel overeenkomsten hebben, maak ik daar in de eerste instantie geen onderscheid tussen, maar zal ik na de zwaktes kort op de verschillen ingaan.
Goede aspecten voor groei.
Jungschar vindt het heel belangrijk om geloof en plezier met elkaar te verbinden. Er is een grote nadruk op relaties en Jungschar sluit volgens de ondervraagde organisaties sterk aan bij de leefwereld van de kinderen. Daarnaast is er veel ruimte voor meningsvorming en wordt het christelijke geloof met zijn relevantie aan het dagelijkse leven gekoppeld. Het is een streven om de kinderen gavengericht in te zetten En Jungschargroepen staan in een netwerk, waardoor zij extra gemakkelijk toegang hebben tot goede ideeën, materialen en cursussen.
De structuren die er zijn, komen op mij erg duidelijk en doelmatig over. Op de websites en door wat ik in Zwitserland gezien heb wordt duidelijk, dat de kinderen de activiteiten ontzettend leuk vinden. Een aantal Jungscharorganisaties hebben kringen voor kinderen. De overkoepelende organisaties hebben duidelijke visies. En bij verschillende organisaties, zoals Youthnet, is er ook sprake van een duidelijke zorgstructuur.
Leiders worden binnen Jungschar getraind en het is voor de organisaties belangrijk dat de leiding een hartstochtelijk geloofsleven heeft. Er wordt bij de leiding dan ook ruime aandacht 36
besteed aan hun eigen ontwikkeling.
Minder goede aspecten voor groei.
De cursussen worden door lang niet alle leiding bezocht, bij de KJÖ volgt maar 50% van de leiding cursussen, een getal dat zij overigens erg hoog vinden. De hoofdleider heeft vaak alleen de eindverantwoordelijkheid, wat groei kan belemmeren. En buiten de activiteiten om hebben mensen van Jungschar weinig aandacht voor elkaar.
Jungscharorganisaties vinden verschillende doelen van Jungschar te hoog gegrepen, zoals discipelschap en het gavengericht inzetten van de kinderen, en hebben daarom geen structuren op die gebieden ontwikkeld. Kerken die deze doelen toch willen halen zullen daar dan zelf een uitweg uit moeten zoeken. Dit kan de kwaliteit van het Jungscharwerk verlagen.
De lage leeftijd van de leiding maakt het extra moeilijk om de kinderen gavengericht in te zetten, omdat zij vaak zelf nog bezig is om haar gaven te ontdekken. De lage leeftijd van de leiding heeft verder tot nadeel, dat zij in een geloofscrisis terecht kan komen en een slecht voorbeeld voor de kinderen kan zijn.
De jongeren krijgen globaal gezien allemaal dezelfde taak, terwijl indeling naar taken in verband met hun gaven veel beter voor de groei van Jungschar zou zijn. In dit opzicht vind ik het vreemd, dat de cursussen alleen gericht zijn op jongeren, die affiniteit met kinderwerk hebben. Kinderen die gaven op andere gebieden hebben, hebben na Jungschar geen vervolgtraject meer.
Er is bij de meeste organisaties ook maar één model van evangelisatie, namelijk vriendschapsevangelisatie. Dat is niet behoeftegericht naar buiten toe en ook voor de kinderen is er hierdoor maar één manier om te evangeliseren. BEFG vormt hierop een uitzondering, omdat zij ook diaconale projecten als evangelisatiemiddel gebruiken, zie methode C bij 1.4.2.
Er wordt wel gedeeltelijk gewerkt aan het omzetten van energie doordat de kinderen ook verantwoordelijkheden krijgen. Maar dit principe vindt nog lang niet genoeg plaats, aangezien Jungschar erg veel tijd kost, zie 4.3.7.
37
Valkuilen.
Verschillende Jungscharorganisaties gaven aan, dat de Bijbel en het geloof bij sommige groepen niet altijd centraal staan. Over hoe leuk de programma’s zijn heb ik veel gelezen, maar bijvoorbeeld over het belang van gebed veel minder. Een valkuil is dan, dat er zoveel nadruk op het maken van goede programma’s wordt gelegd, dat de kracht van Jungschar eerder bij de uitvoerenden dan bij God wordt gelegd.
Jungscharorganisaties denken hun visies goed uit en proberen deze op de groepen over te brengen. Zo helpt een jaarthema, die sommige organisaties organisatiebreed verspreiden, om een visie voor een heel jaar te ontwikkelen. Maar de kans bestaat hierdoor, dat groepen deze visies en thema’s klakkeloos overnemen, zonder dat zij er zelf over nadenken en aanpassen aan hun groep.
Doordat er veel structuur in Jungschar is vraag ik me af of ze soms niet te gestructureerd zijn en dat dat één van de redenen is waarom Jungschar zo ontzettend veel tijd kost, zie 4.3.7.
De modellen apart.
De meeste sterke kanten komen uit het model van S. Van der Heijden. Minder goed kwam Jungschar naar voren uit het model van A. Schwarz. Uit het model van A. Krol kwam Jungschar zelfs vrij slecht naar voren. Dit betekent, dat Jungschar op het gebied van goede programma’s en het omgaan met mensen duidelijk in staat is om te groeien. En dat groei door processen automatisch plaats te laten vinden ook mogelijk is. Maar dat de huidige structuren en beleidsontwerpen groei van de Jungschargroepen eerder zullen belemmeren, dan bevorderen.
2.5.3 Doelgerichtheid.
Tijdens mijn stage in Zwitserland leek Jungschar me in de eerste instantie ontzettend doelgericht. Maar toen ik daar wat langer naar keek, kreeg ik daar toch twijfels over. Omdat doelgerichtheid heel belangrijk is om iets te bereiken, wil ik dit ook analyseren. Dit doe ik aan de hand van het boek ‘Doelgericht jongerenwerk’ van D. Fields.
38
Goede aspecten voor doelgerichtheid.
Overleg tussen de leiding en de ouders wordt erg belangrijk gevonden om continuïteit thuis en Jungschar te waarborgen. Leiders worden gezocht en toegerust. En er wordt door de leiding zelf ook tijd genomen om samen te praten, waardoor zij hun problemen ook kwijt kunnen. In die zin wordt er goed voor elkaar gezorgd. De programma’s sluiten goed aan bij de kinderen die komen.
De doelen en waarden die voor Jungschar gesteld zijn, zijn heel duidelijk. Het was dan ook niet moeilijk om de principes van Jungschar te formuleren. De doelen en waarden komen terug in cursussen, in gesprekken tussen de leiding en in gesprekken tussen de leiding en de kinderen.
Minder goede aspecten voor doelgerichtheid.
Verschillende doelen in Jungschar lijken te hoog gegrepen, Jungschar is niet doelgroepbewust en de cursussen worden door lang niet alle jongeren bezocht, zie voor dit alles 2.5.2.
Verder heb ik ook nergens gezien of gelezen dat in tekeningen of diagrammen bijgehouden wordt hoe de kinderen in het kinderwerk en later het jeugdwerk doorgroeien. Bij BESJ is er een gelijksoortig model voor oudere kinderen, maar bij andere organisaties ben ik dat niet tegengekomen.
Omdat de jongeren soms teveel verantwoordelijkheid en teveel activiteiten krijgen, wordt er wat dat betreft niet goed voor hen gezorgd.
De evangelisatie en discipelschap schijnen bij veel groepen in de praktijk niet goed te werken. Bij discipelschap hangt het ervan af of de organisatie denkt dat het mogelijk is of niet. Aanbidding is naar de achtergrond gedrukt, omdat de meeste aandacht uitgaat naar de kinderen zelf, hun ontwikkeling en de programma’s en niet naar de directe gerichtheid op God. Dit alles zorgt ervoor, dat Jungschar niet aan alle vijf basiswaarden, waaraan een jeugdgroep zou moeten voldoen, voldoet, waardoor het evenwicht in de groep verstoord raakt. De andere twee basiswaarden, gemeenschap en de bediening werken wel goed.
39
Valkuilen.
Ook aan de hand van dit model blijkt dat de kans dat er meer vertrouwd wordt op de programma’s dan op Gods kracht, een valkuil te zijn, zie paragraaf 2.5.2.
2.5.4
Discipelschap.
Omdat discipelschap in Jungschar erg belangrijk is, analyseer ik hoe goed dat ontwikkeld is aan de hand van de modellen van R. Coleman in ‘The Masterplan of Evangelism’ en P. Hopkins en L. West in ‘The D-Factor’.
Coleman onderscheid naar het voorbeeld van Jezus 8 stappen in discipelschap: selecteren, associëren, toewijding, overgave, demonstratie, delegeren, supervisie en reproductie. Het model van Hopkins en West is een praktische uitwerking van wat op hetzelfde neerkomt in de vorm van kinderkringen geleid door jongeren.
Youthnet heeft een duidelijke structuur voor discipelschap, dat met bovenstaande modellen overeenkomt, hoewel Hopkins en West voorstellen om dit buiten de vaste activiteiten om te doen en dat bij Youthnet niet gebeurd. BESJ, EC Jugend en CVJM gebruiken wel het woord kringen, maar zij verbinden dit niet direct aan discipelschap.
Een aantal organisaties hield discipelschap bij de concrete vraag, zie bijlage 1, voor te hoog gegrepen of vonden dat daar beter andere woorden voor gebruikt konden worden, terwijl zij daar bij de principes geen reactie op gaven. Met andere woorden, de Jungscharorganisaties willen wel graag discipelschap in hun werk, maar omdat het woord hen erg hoog gegrepen klinkt, zijn hier weinig structuren voor en vindt het in de praktijk maar mondjesmaat expliciet plaats. Terwijl het bij Youthnet, waar er wel in geloofd wordt en er ook structuren voor zijn, juist wel goed werkt.
40
2.6 Conclusie
Uit de woorden van de Jungscharorganisaties en bovenstaande analyse blijkt het volgende.
De succesfactoren van Jungschar zijn: 1. Het centraal staan van de kinderen. Het kind zelf staat centraal, de kinderen hebben medezeggenschap, er wordt veel van de kinderen verwacht en de kinderen kunnen gavengericht ingezet worden. 2. De leiding. Jonge leiding heeft veel voordelen. Zij staan dichtbij de leefwereld van de kinderen, zijn erg enthousiast en krijgen in de Jungschargroep ruimte om zichzelf te ontwikkelen. Er wordt ook actief naar leiding gezocht en het is belangrijk, dat de leiding zelf een hartstochtelijk geloofsleven heeft. 3. De gemeenschap. Van het groepsproces kunnen kinderen veel leren, wat ook gestimuleerd wordt. Er is persoonlijke aandacht voor kinderen, doordat ze in kringen of kleine groepen werken. En plezier hebben wordt ontzettend belangrijk gevonden.
Overige belangrijke sterktes zijn: De Jungscharorganisaties weten goed wat ze willen bereiken. Het ervaringsleren. Het geloof en dagelijks leven met elkaar verbinden. Het cursustraject. Het staan in een netwerk en het regelmatige overleg binnen dat netwerk. De sport. De gerichtheid op missionairwerk doordat de activiteiten niet op zondag zijn en doordat er een combinatie is tussen het wereldwijde en nabije aspect.
De grootste zwaktes zijn: 1. Het verschil tussen wat de Jungscharorganisaties theoretisch willen en de praktijk ervan. Een aantal doelstellingen van Jungschar werken bij verschillende organisaties niet, omdat zij denken dat ze in werkelijkheid niet haalbaar zijn. Terwijl deze bij organisaties, die er wel in geloven, wel gehaald worden. 2. De structuren. Naast het gemis van structuur op bepaalde gebieden van Jungschar, kost Jungschar de jongeren erg veel tijd. Daarbij wordt er niet bijgehouden hoe de kinderen doorgroeien in het kinder- en jeugdwerk en is er steeds maar één hoofdleider. 41
Verder zijn de cursussen alleen op jongeren die affiniteit met kinderwerk hebben gericht, waardoor de ontwikkeling van jongeren met andere affiniteiten minder goed zal worden bevorderd. 3. Jonge leiding. Doordat de leiding nog erg jong is, is er veel wisseling bij de leiding, kunnen de jongeren geremd worden in hun ontwikkeling en een slecht voorbeeld voor de kinderen zijn.
Overige belangrijke zwaktes zijn: De gavengerichtheid werkt in de praktijk niet goed. De evangelisatie werkt in de praktijk niet goed. De leiding en jongeren zien elkaar niet buiten de Jungschargroep om. Jungschar is niet doelgroepbewust. Lang niet alle jongeren volgen de cursussen. Door de achtergesteldheid van de aanbidding, evangelisatie en discipelschap zijn de vijf basiswaarden van D. Fields niet in evenwicht met elkaar. Doordat Jungschar erg veel tijd kost wordt het principe van A. Schwarz, waardoor processen automatisch gaan verlopen, verstoord.
Mogelijke valkuilen zijn: Het vertrouwen op de kracht van God kan overschaduwd worden door de nadruk op het maken van goede programma’s. De groepen kunnen de doelen van de Jungscharorganisaties gemakkelijk overnemen, zonder eigen visies en doelen te stellen. Groepen kunnen te sterk gestructureerd zijn. 2.7 Samenvatting.
De principes van Jungschar worden voor het grootste deel wel Bijbels onderbouwd. Dat geldt minder voor de methoden. De Bijbelse basis is voornamelijk gebaseerd op teksten uit het Nieuwe Testament. Bij een aantal teksten betwijfel ik sterk of zij werkelijk op de manier gebruikt kunnen worden, zoals dat gebeurd.
Na de analyse van Jungschar door middel van de woorden van de Jungscharorganisaties zelf, de ontwikkeling van kinderen en jongeren en een aantal modellen op de gebieden 42
aantrekkelijkheid, doelmatigheid, groei en discipelschap te bekijken, blijkt dat de sterktes van Jungschar vooral zitten in het centraal stellen van de kinderen, de leiding zelf en de nadruk op gemeenschap.
De zwakke kanten zitten voornamelijk in het verschil tussen theorie en praktijk, het gemis van structuren op diverse terreinen van Jungschar en dat de leiding vaak nog erg jong is.
Verder moet erop gelet worden dat er niet meer vertrouwd wordt op de programma’s dan op de kracht van God, dat de groepen wel hun eigen visies en doelen stellen en dat de groepen niet te sterk gestructureerd zijn.
43
Hoofdstuk 3. Analyse van Jungschar II. Aan de hand van de gesprekken.
3.1 Inleiding.
In dit hoofdstuk analyseer ik of Jungschar, volgens kerken uit verschillende geloofsrichtingen uit verschillende delen van het land en bijbehorende overkoepelende organisaties, in Nederland past. Wie ik precies gesproken heb, is te zien in bijlage 2. In 3.2 bespreek ik hoe er in Nederland op de principes gereageerd werd. In 3.3 bespreek ik hoe er in Nederland op de methoden gereageerd werd. In 3.4 bespreek ik of de succesfactoren van Jungschar in Nederland passen. In 3.5 bespreek ik of de overige sterktes in Nederland passen. In 3.6 bespreek ik of de zwaktes ook in Nederland een probleem zouden kunnen vormen. In 3.7 bespreek ik of de valkuilen ook in Nederland een probleem zouden kunnen vormen. In 3.8 zet ik op een rijtje wat volgens de Nederlandse overkoepelende organisaties en kerken op het eerste gezicht de grootste sterktes en zwaktes van Jungschar zijn.
3.2 De principes.
A. In Jungschar is Jezus de basis.
De meeste kerken konden zich hier goed in vinden. Alleen de Studentenkerk vond het te kortaf, omdat het Oude Testament ook belangrijk is. Hoewel dit principe breed wordt onderstreept, denk ik dat het toch verstandig is om ‘Jezus’ door ‘evangelie’ te vervangen, zodat niet alleen Jezus zelf, maar ook de lijn vanuit het Oude Testament en de Vader en Heilige Geest tot de basis van Jungschar horen. Zo zullen nog meer kerken dit principe onderstrepen.
B. Jungschargroepen staan in een netwerk.
Dit principe wordt met betrekking tot de kerk erg goed gevonden, juist omdat de kinderen dan een plek in een kerk kunnen vinden en omdat het dan duidelijk is wie verantwoordelijk is voor de uitvoering van de activiteiten. Maar met betrekking tot doorlopende aansluiting aan De Pioniers zijn mensen minder enthousiast. Nederlandse kerken denken erg individueel en kopen liever materiaal bij een organisatie, dan dat ze zich aansluiten. Ook overkoepelende 44
organisaties merken dit met toenemende mate. Maar volgens BESJ is het vertrouwen dat mensen in hen hebben ook door de jaren heen gegroeid, dus ook BESJ heeft haar nut ooit moeten bewijzen.
Bij de Oud Katholieke kerk is het nog wat moeilijker. Na hun ontstaan moesten zij zich verschuilen voor de Rooms Katholieke kerk en deze schuilkelder mentaliteit is nog steeds bij hen merkbaar. Ze zijn bang om met een organisatie in zee te gaan en daarbij door hun geringe aantal te verdwijnen. Daarbij willen zij hun eigen identiteit in al hun programma’s en materialen verwerken.
C. Vanuit Jungschargroep worden vele kinderen buiten de kerk bereikt.
De evangelisatie bij het kinderwerk in Nederlandse kerken vindt vrijwel uitsluitend door vriendschapsevangelisatie tijdens kampen plaats. Verschillende kerken hopen dat dit ook bij de zondagsschool gaat werken, maar dat gebeurt nog heel weinig. Ook de overkoepelende organisaties stimuleren hun kerken om meer evangelisatiegericht te zijn. Stichting Ezra vindt de zondagsschool niet als evangelisatiemiddel geschikt, omdat zij eens gezien hebben, dat een programma over de doop in de Heilige Geest een kind afgeschrikt heeft. Jungschar zou volgens hen een goed alternatief zijn. 2/3 van de kinderen bij de Royal Rangers in Schinnen komen van buitenaf, hun model, dat de vorm heeft van kerkelijke padvinderij, werkt dus wel sterk evangeliserend.
Rooms Katholieke kerken gebruiken het woord ‘evangelisatie’ liever niet, omdat er negatieve associaties mee zijn, maar hebben niets tegen evangelisatie op zich. De Oud Katholieke kerken zijn daarentegen erg naar binnen gericht en denken pas sinds kort voorzichtig over groei na.
Er wordt op zich positief op dit principe gereageerd, maar een vraag die regelmatig naar vorig kwam is hoe een kerk activiteiten buiten de zondag om kan organiseren. Vooral regiogemeenten zien het niet gebeuren, dat ouders bereid zijn om hun kinderen regelmatig door de weeks naar de kerk te brengen, omdat zij erg druk zijn. Oud Katholieke kerken zijn erg klein en hebben soms maar 3 of 4 kinderen in één kerk. Als er dan een leuke activiteit gehouden wordt, willen ze dat liever regionaal doen. Maar er zijn erg weinig Oud Katholieke kerken in Nederland. Het gevolg daarvan is dat ouders hun kinderen voor een activiteit soms 45
van Deventer naar Hilversum moeten rijden. En dat willen ze niet elke week doen. Binnen deze kerken wordt gezocht naar oplossingen hiervoor, bijvoorbeeld het organiseren van oecumenische activiteiten.
Volgens stichting Ezra kan dit principe alleen werken als Jungschar wijkgericht is en werkt met kinderen vanaf 8 jaar, omdat die dan zelf naar de kerk kunnen komen en dit voor de ouders geen belasting vormt.
D. In Jungschar zijn allen (leiders/medewerkers en kinderen) samen een eenheid.
Dit principe vinden kerken op zich goed, maar het lijkt ze niet uitvoerbaar. Dit hangt samen met het vorige punt, dat verschillende kerken het zich praktisch niet kunnen voorstellen om door de weekse kinderactiviteiten te organiseren. En als de kinderen elkaar alleen tijdens de zondagsschool of kindernevendienst zien, die vaak maar een uur of zelf korter duurt, dan lijkt het onmogelijk om echte eenheid in de groep te vormen. Ongeveer 80% van de Rooms katholieke kerken hebben zelfs niet meer kinderwerk dan 2 keer ongeveer 7 maanden lang ( 1 keer bij het vormsel en 1 keer bij de communie). Jongerenwerk hebben zij vaak helemaal niet.
Opvallend is, dat eenheid over het algemeen veel meer aanwezig is bij jeugd- als bij kinderwerk. Dat komt omdat kerken denken, dat de behoefde hieraan bij jongeren veel hoger ligt dan bij kinderen, omdat kinderen al veel bescherming en eenheid op school krijgen.
Alleen Filadelphia is hier wel actief mee bezig, zij hebben een logboek waarin elke week iets over de kinderen wordt opgeschreven, zodat de voortgang van elk kind voor de leiding en ouders te zien is.
De overkoepelende organisaties proberen eenheid binnen de groepen te promoten, waarbij de HGJB daar de meeste methoden voor heeft en het LDC PKN dit in de toekomst door een coachingmodel meer wil gaan uitbreiden.
E. In Jungschar staat het kind in het centrum; de leiders/medewerkers proberen het geloof, de persoonlijkheid en het sociale bewustzijn van het kind te bevorderen.
Geloofsoverdracht gebeurt in alle kerken en de meesten proberen dit op een creatieve manier 46
te doen. Bisdom Utrecht geeft twee geloofskoffers uit voor gebruik thuis, omdat er binnen de kerk vrijwel niets voor kinderen wordt gedaan, zie principe D hierboven.
Aan de persoonlijkheid wordt in kerken weinig gedaan. Alleen de gereformeerde kerk in Terneuzen gaf aan hier bij speciale dagen wel eens wat mee te doen. Door kinderen die elkaar niet kennen tijdens een puzzeltocht bij elkaar in de groep te zetten zodat ze elkaar in een korte tijd moeten leren kennen zodat ze snel samen plezier kunnen maken. Maar omdat de scholen hier veel meer mogelijkheden hebben, vinden de meeste kerken en organisaties, dat die daar verantwoordelijk voor zijn.
Er wordt ook weinig gedaan om de kinderen een sociaal bewustzijn aan te leren. Er zijn wel zendingsprojecten, maar daar worden de kinderen meestal niet sterk bij betrokken. Alleen Filadephia vormt hier een uitzondering op en merkt ook, dat de kinderen daar positief op reageren bijvoorbeeld door thuis spontaan voor zendelingen te bidden.
Diaconaal werk wordt niet veel door kerken gedaan en in het kinderwerk nog veel minder. Het LDC PKN geeft wel het blad KIOSK uit waarin ideeën staan om activiteiten in de omgeving te doen. De Ark doet dit door kinderen mee te nemen bij hun werk in een asielzoekerscentrum, maar de kinderen blijven hierbij wel passief. Hun kinderen zijn wel actief bij het maken van kaarten en leuke cadeau’s voor pakketjes die onder de armsten worden uitgedeeld. De Gereformeerde Kerk in Terneuzen is van plan om met Pasen een actie te doen in een nabij gelegen ziekenhuis.
Volgens stichting Ezra zijn zulke acties jarenlang niet nodig geweest, omdat de verzorgingsstaat zo goed geregeld was. Met de bezuinigingen van de laatste jaren zal dat volgens hen veranderen en zullen kerken weer actiever worden. Volgens de NBJB is het bij Baptisten gemeenten een probleem, dat de meeste kerken regiogemeenten zijn en het dan moeilijk is om contact met de omgeving te krijgen. De CGJO zegt geen geld en tijd te hebben voor diaconale acties.
F. In Jungschar worden de kinderen begeleid om binnen en buiten de kerk in alle bereiken van het leven discipelen van Jezus te worden.
Veel kerken vinden, dat hierin geen taak voor hen ligt. In de eerste plaats zijn ouders 47
verantwoordelijk voor de geloofsopvoeding van hun kinderen en in de tweede plaats de scholen. De kerken die hier wel een opdracht in zien, proberen hun kinderen soms bij de activiteiten en in de dienst gavengericht in te zetten. Maar vaak is dit voor Pinkstergemeenten gemakkelijker dan voor reformatorische kerken, omdat er bij Pinkstergemeenten bijvoorbeeld meer instrumenten gebruikt worden. Binnen de Rooms katholieke kerk zijn er verschillende bewegingen die meer aan discipelschap werken, maar dat is nog in opkomst. Zij zijn erg enthousiast over Jungschar.
Overkoepelende organisaties vinden ook, dat de kerk hier een opdracht heeft, hoewel zij ook vinden, dat de verantwoordelijkheid van de school en ouders groter is. De Oud Katholieke kerk is ook op het moment druk bezig hun kinderwerk opnieuw te doordenken, toch gaat dat niet de kant van discipelschap op, omdat de mensen in hun geloof erg naar binnen gericht zijn. Er is ook niet veel aandacht voor het individuele kind, omdat de pastor bij hen de spil van alles is en de kinderwerkers in dit geheel niet meer dan hulpen zijn.
Daarnaast spelen hierbij een aantal theologische vraagstukken. De NBJB wees op de volwassen doop. Voordat mensen gedoopt zijn, kunnen zij nog niet op hun christen zijn aangesproken worden, omdat zij nog geen keuze daartoe gemaakt hebben. Maar dit zal niet in elke kerk spelen. Zo noemden Elim en de Ark dit niet en heb ik daar in mijn eigen gemeente ook nog nooit van gehoord. Filadelphia vertelde dat zij een onderscheid zien tussen talenten, die bij de geboorte verkregen worden en gaven, die bij de wedergeboorte verkregen worden. Dan kan er bij kinderen niet gavengericht gewerkt worden.
Het lijkt mij hierom verstandig om in de uitleg van dit principe over talentgericht te praten in plaats van gavengericht en om in dit principe het woord ‘discipelen’ door ‘volgelingen’ te vervangen. Dit is puur een andere formulering, zonder dat het werkelijk iets anders betekent.
G. In Jungschar leren de kinderen, dat er meer is dan computerspelletjes en televisie; in de natuur ervaren ze Gods schepping pas echt.
Op zich reageren organisaties en kerken positief op dit principe, maar ze denken niet dat het op
regelmatige
basis
uitvoerbaar
is.
Daarom
worden
outdooractiviteiten,
zoals
survivaltechnieken, meestal alleen tijdens kampen gebruikt. Alleen de Julianakerk reageerde heel positief op het regelmatig uitvoeren van survivaltechnieken met de kinderen. Zij denken, 48
dat dat heel veel kinderen zal gaan trekken. Dit laatste bevestigen de Royal Rangers in Schinnen, die veel padvinderij doen en een hele enthousiaste groep kinderen hebben. Maar zij bevestigen ook, dat er veel geld en inzet voor nodig is.
Verschillende kerken halen de natuur wel eens de kerk binnen door bijvoorbeeld met de kinderen plantjes te poten.
Het ligt ook aan de ligging van de kerk of dit belangrijk gevonden wordt. Zo ligt Filadelphia midden in een stad waardoor het belangrijk wordt om regelmatig met de kinderen naar buiten te gaan. Maar de Gereformeerde kerk in Terneuzen ligt midden in uitgestrekte natuur, hun kinderen zijn uit zichzelf al heel veel buiten.
Het wordt bij de meeste organisaties en kerken belangrijk gevonden dat moderne media niet genegeerd worden. Ten eerste zullen de activiteiten daardoor beter bij de leefwereld van de kinderen aansluiten en ten tweede moeten de kinderen leren om met moderne media om te gaan.
H. In Jungschar hebben kinderen veel lol en worden ze uitgedaagd, zodat ze leren, dat geloof ook leuk kan zijn en zodat de leiders/medewerkers en kinderen elkaar beter kunnen leren kennen.
Alle kerken en organisaties vinden het belangrijk dat de kinderen plezier hebben in het kinderwerk. In verschillende kerken hoorde ik de slagzin van Promiseland dat de zondagsschool ‘Het leukste uurtje van de week’ moet zijn terugkomen. In de Oud Katholieke kerk wordt het plezier hebben steeds belangrijker. Zij willen hun kinderen als gasten behandelen. Bijvoorbeeld door bij het binnenkomen drinken voor ze klaar te zetten, dat ze echt lekker vinden, omdat je je gasten ook niet met iets goedkoops afscheept.
Maar dit alles is maar tot op een bepaalde hoogte, want het leidt er niet toe, dat de kinderen echt uitgedaagd worden om hun grenzen te verleggen of dat de leiding en kinderen elkaar extra goed leren kennen. Daarvoor is weer extra inzet nodig, wat verschillende kerken niet zomaar zien gebeuren, zie principe D in dit hoofdstuk.
49
I. De kwaliteit van het Jungscharwerk wordt verhoogd door het opleiden van jonge mensen in cursussen.
Over de leeftijd van de jongeren die deze cursussen volgen en dus ook minileider worden wordt heel verschillend gedacht. Sommige kerken zetten zelf al jongeren in het kinderwerk in, maar Steg heeft het liefst dat alle kinderwerkers getrouwd zijn en zelf kinderen hebben, omdat zij echte verantwoordelijkheid kennen.
Daarbij vinden bijna alle kerken en organisaties het belangrijk, dat er wel oudere mensen bij het kinderwerk aanwezig zijn. Ten eerste zodat problemen van de kinderen goed opgevangen kunnen worden. Ten tweede, van de HGJB, zodat het kinderwerk een afspiegeling van de kerk kan zijn. En ten derde, van Stichting Ezra, omdat jongeren en volwassenen elkaar kunnen aanvullen: jongeren zijn enthousiast, maar hebben vaak verkeerde prioriteiten en bij volwassenen is dat vaak precies andersom.
In Nederland worden er allerlei cursussen gegeven, alleen binnen de Rooms Katholieke kerk is er vrijwel niets op dit gebied. Hoewel het geven van verantwoordelijkheid aan jonge mensen wel bekend is binnen de Katholieke Charismatische Vernieuwing. De Nederlandse cursussen staan vrijwel allemaal los van elkaar en zijn niet specifiek op jongeren gericht. De NBJB merkte ook op, dat de technische bagage van de jeugd vaak wel goed is, maar dat de geestelijke bagage juist vaak achterblijft. Op de opbouw van de Jungscharcursussen wordt daarom heel positief gereageerd.
Toch is ook dit soms moeilijk uitvoerbaar. Bijvoorbeeld Heerenveen en Terneuzen, waar de jongeren wegtrekken als ze gaan studeren. Dan zijn ze alleen op zaterdag beschikbaar, maar dan hebben ze meestal een bijbaantje.
In de Oud Katholieke kerk is er wel een cursustraject voor het leiden van de catechese. Maar omdat de pastor de spil van alles binnen de kerk is, wil niemand leiding nemen zonder dat hij erbij is. Dit maakt de minileider-leider-opleider sturctuur erg moeilijk binnen de Oud Katholieke kerk. De Royal Rangers, onderdeel van Royal Rangers International, hebben een eigen vergelijkbaar cursustraject in binnen- en buitenland.
50
3.3 De methoden.
Methoden, die al in Nederland worden ingezet.
D. Kampen. E. Werken met de Bijbel. F. Ervaringsleren. K. Cursussen. O. Meedoen in de liturgie/dienst.
Bovenstaande methoden zijn bekend in Nederland en worden dan ook veelvuldig ingezet. Hierbij verwacht ik dan ook geen problemen voor Jungschar. Kerken zouden alleen wel liever zien, dat deze cursussen ook gemakkelijker toegankelijk zouden zijn voor oudere kinderleiding.
Methoden, die gedeeltelijk in Nederland worden ingezet.
A. Gemeenschapstijd. B. Sportactiviteiten en spelletjes, in- en outdoor. C. Projecten/acties. G. De kinderen mee laten beslissen en steeds meer verantwoordelijkheid geven. N. Het leven in de jaarlijkse feest kring.
Bovenstaande methoden worden door sommige kerken wel toegepast, maar niet op regelmatige basis. Bij methoden A, B, C en G komt dat vooral, omdat het organisatorisch niet haalbaar zou zijn, zie principe D in dit hoofdstuk, hoewel zij over de ideeën zelf wel enthousiast waren.
Bij methode B vertelde Stichting Ezra, dat sommige kerken vinden, dat bepaalde zaken onverenigbaar met de kerk zijn, sport zou daar één van kunnen zijn. Verder vertelden zij, dat kinderen die van sport houden, misschien liever naar een sportvereniging gaan en dat niet in de kerk zoeken.
Methode N is alleen aanwezig waar het kerkelijke jaar in de gehele kerk bijgehouden wordt. 51
Dat zijn vooral Rooms katholieke en reformatorische kerken.
Methoden, die in Nederland weinig tot niet ingezet worden.
H. Overleg met de overkoepelende organisatie, de kerk waar de groep bij hoort en de ouders van de kinderen. I. Evangelisatie. J. Het herkennen van de gaven van de kinderen. L. Discipelschap.
Bovenstaande methoden worden vrijwel niet in het kinderwerk ingezet. Dat heeft voornamelijk met tijdgebrek te maken, hoewel de kerken er niet per definitie kritisch tegenover staan.
Principe H is een apart geval. De individualiteit van Nederlanders werkt ook in de Nederlandse kerken en het bijbehorende kinderwerk door. Binnen kerken kennen mensen elkaar niet goed en overleg tussen ouders en kinderwerkers is dan ook moeilijk. Dat geldt ook voor het contact met de kerk en de overkoepelende organisaties. Het kinderwerk doet wat het zelf wil. Dat kan ook inhouden dat als ze bijvoorbeeld bij de HGJB aangesloten zijn toch materialen bij stichting Ezra kopen of programma’s van Youth for Christ gebruiken. Hoewel er volgens stichting Ezra ook nog kerken zijn, die strikt bij hun eigen overkoepelende organisatie blijven. Omdat er binnen Baptisten gemeenten democratie heerst, is individualiteit volgens de NBJB bij hen nog sterker en deze methode nog moeilijker.
De overkoepelende organisaties proberen wel contact te zoeken met de bij hen aangesloten kerken, maar hebben niet genoeg tijd en geld om dat heel regelmatig te doen. Het contact tussen het kinderwerk en de ouders proberen zij ook te stimuleren door de kerken erop te wijzen, dat dit contact belangrijk is. Daarnaast werken de verschillende organisaties ook met elkaar samen. Stichting Opwekking heeft zelf bijvoorbeeld geen pastorale expertise en roept daarvoor regelmatig de hulp in van stichting Chris.
3.3.4 Conclusie.
52
Ik denk dat de meeste van deze methoden wel in Nederland toegepast kunnen worden, maar alleen als goed uitgelegd kan worden, hoe dit alles binnen de mogelijkheden uitvoerbaar is. Alleen bij principe H denk ik dat doorlopende aansluiting bij De Pioniers niet zal gaan gebeuren. En bij principe N ligt het eraan hoe de gemeente als geheel met het kerkelijke jaar bezig is.
3.4 De succesfactoren.
1. Het centraal staan van de kinderen. 2. De leiding. 3. De gemeenschap.
Als deze succesfactoren in Nederland willen slagen, dan is het belangrijk om aan de kerken duidelijk te maken hoe ze binnen de mogelijkheden van de kerk praktisch uitvoerbaar zijn.
Bij factor 1 is het daarnaast ook belangrijk om goed uit te leggen waarom zo’n sterke gerichtheid op de kinderen belangrijk is.
Factor 2 hangt af van de mogelijkheid van de kerken om hun jongeren vast te houden. In verband met studie is dat in sommige delen van het land er moeilijk. Daarbij zal het volgens de meeste kerken wel noodzakelijk zijn, dat er oudere leiding bij is.
3.5 De overige sterktes.
De Jungscharorganisaties weten goed wat ze willen bereiken met Jungschar. Er is in Nederland heel veel aanbod op het gebied van kerkelijk kinderwerk. Als daar weer een nieuwe vorm bij komt, dan is het voor de organisaties en kerken erg belangrijk om goed te weten wat het precies inhoudt.
Het ervaringsleren.
53
Kerken zijn hierover enthousiast, zolang hen maar duidelijk gemaakt kan worden hoe het bij buitenactiviteiten praktisch uitvoerbaar is.
Het geloof en dagelijks leven met elkaar verbinden. Dit wordt al veel gedaan in de Nederlandse kerken.
De cursussen. De overkoepelende organisaties en de kerken zijn erg positief over de cursussen, vooral de lijn die erin zit bevalt hen erg goed.
Het staan in een netwerk en het overleg met anderen binnen dat netwerk. Het kerkelijke kinderwerk wil graag individueel te werk gaan. Dus aansluiting bij De Pioniers is dan niet mogelijk.
Contact tussen kinderwerk, kerk en ouders gebeurt ook erg weinig. Maar hiertoe is wel visie bij de overkoepelende organisaties en de kerken zelf reageerden positief op de ideeën om dit contact te versterken.
De sport. Sport moet georganiseerd worden en dat doen de kerken niet graag. Stichting Ezra zei, dat dit in arme wijken waarschijnlijk het meeste succes zal hebben, omdat die ouders geen sportschool kunnen betalen. Maar volgens Athlets in Action staan veel kerken wel positief tegenover sport en werkt evangelisatie door sport erg goed. Het wordt alleen moeilijker wanneer kerken het zelf moeten organiseren. Dus ook hierbij is weer belangrijk, dat goed uitgedacht wordt hoe kerken het binnen hun mogelijkheden in de praktijk kunnen brengen.
De gerichtheid op diaconaalwerk met kinderen.
54
Dit kan in veel kerken voor moeilijkheden zorgen. Ten eerste hebben vooral regiogemeenten weinig visie voor hun omgeving. Dan is het moeilijk om daar in het kinderwerk ineens wel de nadruk op te leggen. Een ander probleem is dat verschillende kerken vinden, dat het niet de opdracht is voor de kerk om de kinderen een sociaal bewustzijn mee te geven.
3.6 De zwaktes.
Zwaktes die in Nederland geen probleem hoeven te vormen.
3. Jonge leiding. Doordat Jungschar erg veel tijd kost worden de biotische principes van A. Schwarz verstoord. Lang niet alle jongeren volgen de cursussen De meeste kerken vinden, dat jonge leiding niet alleen mag staan. Daarbij vragen zij liever iets te weinig dan te veel van hun vrijwilligers. En veel jongeren volgen al allerlei cursussen. Hierdoor denk ik dat deze zwaktes in Nederland niet snel een probleem zullen vormen.
Zwaktes die in Nederland wel een probleem kunnen vormen.
1. Het verschil tussen wat de organisaties theoretisch willen en de praktijk ervan.
Veel overkoepelende organisaties in Nederland zitten met hetzelfde probleem. Daarom moet hier dus goed op gelet worden.
De leiding en jongeren zien elkaar niet buiten de Jungschargroep om. Elkaar buiten de Jungschargroep om ontmoeten kost extra tijd en juist de hoeveelheid tijd die Jungschar zou kosten, zie 4.3.7, lijkt een probleem te vormen voor Nederland. Daarbij is het voor regiogemeenten extra moeilijk om dit uit te voeren, omdat de kinderen en jongeren ver uit elkaar wonen.
De evangelisatie werkt in de praktijk niet goed.
55
Activiteiten buiten de zondag om is vooral bij regiogemeenten en Oud Katholieke kerken erg moeilijk te organiseren, omdat de kinderen ver uit elkaar wonen.
Zwaktes waarop bij invoering van Jungschar gelet zou moeten worden.
2. De structuren. Gavengerichtheid werkt in de praktijk niet goed. Jungschar is niet doelgroepbewust. Door de achtergesteldheid van de aanbidding, evangelisatie en discipelschap zijn de vijf basiswaarden van D. Fields niet in evenwicht met elkaar.
Deze zwaktes zijn van aspecten van Jungschar, die in het kerkelijke kinderwerk in Nederland niet gebruikelijk zijn. Daarom is het belangrijk om bij een eventuele invoering van Jungschar in Nederland rekening te houden met deze zwaktes.
3.7 De valkuilen.
Het vertrouwen op de kracht van God kan overschaduwd worden door de goede programma’s. De groepen kunnen de doelen van de Jungscharorganisaties gemakkelijk overnemen, zonder eigen visies en doelen te stellen. Groepen kunnen te gestructureerd zijn. Ik denk dat het belangrijk is, dat beseft wordt dat dit valkuilen van Jungschar kunnen zijn. Maar alleen de eerste lijkt mij ook in Nederland voor problemen te kunnen zorgen. Daar ga ik in 4.3.4. verder op in.
3.8 De grootste sterktes en zwaktes van Jungschar volgens de Nederlandse overkoepelende organisaties en kerken.
De eerste indruk van de organisaties en kerken, die ik gesproken heb was als volgt:
De grootste sterktes.
56
1. Een relatie met de kinderen opbouwen/ Duidelijke doelen, handig als voorbeeld. 2. Regelmatig contact met de kinderen/ Coaching en discipelschap/ Het spreekt aan/ Cursussen/ Gevarieerd/ Als er mogelijkheden toe zijn: outdooractiviteiten.
De grootste zwaktes.
1. Het klinkt als een strak model en Nederlanders houden daar niet van. 2. Teveel natuur en scouting. 3. Het kost teveel tijd en geregel.
Dit spreekt elkaar enerzijds tegen, omdat kerken aan de ene kant wel bijvoorbeeld coaching willen, maar aan de andere kant niet teveel structuur. Maar het zegt ook, dat de kerken wel geïnteresseerd zijn in iets als Jungschar, zolang het maar uitvoerbaar is binnen de mogelijkheden van de kerk.
3.9 Samenvatting.
Jungschar werd over het algemeen wel goed ontvangen in Nederland. Alleen principe A en F heb ik iets aangepast, zodat ze breder aanvaardbaar zijn. Problemen die Jungschar in Nederland zou hebben zijn de hoeveelheid tijd en geld die het zou kosten, dat kerken liever materiaal kopen, dan zich aansluiten bij een organisatie, dat Jungschar niet op zondag plaatsvindt, dat verschillende kerken vinden, dat niet zij, maar de ouders en scholen voor de ontwikkeling van de kinderen verantwoordelijk zijn, dat regiogemeenten weinig contact met de omgeving hebben, dat de kerken betwijfelen of het praktisch haalbaar is en de individualiteit van Nederlanders. Dit geeft bij alle succesfactoren en een aantal sterktes problemen. Op een aantal zwaktes en valkuilen moet ook gelet worden, maar de meeste hiervan hoeven niet per se een probleem te geven.
Bij de meeste Rooms katholieke kerken is er amper kinderwerk, maar zij werken aan verandering en zijn enthousiast over Jungschar.
Als laatste is het belangrijk, dat er wel rekening gehouden wordt met verschillende geloofsrichtingen, omdat zij zo nu en dan verschillend naar de principes en methoden kijken. Want als een kerk in het geheel niet veel aan discipelschap doet of de mensen elkaar niet goed 57
kennen, dan is dat vaak ook in het kinderwerk terug te vinden. Daarbij heeft de ene kerk door de al bestaande structuren veel meer mogelijkheden, dan de andere.
58
Hoofdstuk 4. Jungschar in Nederland.
4.1 Inleiding.
In dit hoofdstuk breng ik de conclusies van het tweede en derde hoofdstuk samen en bekijk of en hoe Jungschar het beste in Nederland past. In 4.2 concludeer ik of en hoe de principes en methoden van Jungschar in Nederland passen. In 4.3 ga ik bij een aantal aspecten van Jungschar, die in Nederland problemen zouden kunnen geven, na wat het belang ervan is en of deze problemen overbrugbaar zijn. Deze aspecten zijn: sport en outdoor, ervaringsleren, evangelisatie, aanbidding, pastoraat, discipelschap en goed omgaan met vrijwilligers.
4.2 De principes en methoden van Jungschar in Nederland.
Passen de principes en methoden in Nederland?
Ik heb tijdens de gesprekken gemerkt dat Jungschar wel aanspreekt, omdat er veel nadruk op relatie is en het erg gevarieerd is. De principes en methoden kunnen theoretisch wel in Nederland gebracht worden, maar om het praktisch ook mogelijk te maken moeten er twee principes aangepast worden zie 3.2, moet er op een aantal dingen goed gelet worden (4.2.2) moet er over een aantal zaken goed nagedacht moeten worden (4.2.3) en zijn er nog een aantal aanpassingen nodig (4.3).
4.2.2 Opmerkingen.
Jungschar kan niet alleen door jonge mensen geleid worden. Er moet bijgehouden worden hoe de kinderen in en na Jungschar doorgroeien. Er moet genoeg aanbod zijn voor jongeren, die uit Jungschar komen. Er moeten meerdere mensen verantwoordelijk zijn voor het Jungscharwerk. Op het gebied van evangelisatie moeten groepen leren om de evangelisatie te laten passen bij de kinderen in de groep en de omgeving. Jungschar moet niet te sterk gericht zijn op de ontwikkeling van de kinderen, maar ook direct op God zelf, aanbidding. Bij de meeste Rooms katholieke kerken is er erg weinig kinderwerk, maar daar is 59
sinds een aantal jaren een verandering in gekomen. Zij staan ook positief tegenover Jungschar. Het is belangrijk, dat er rekening gehouden wordt met de verschillende geloofsrichtingen, omdat zij verschillend naar een aantal principes en methoden kijken. Er moet op gelet worden, dat er in de eerste plaats vertrouwd wordt op de kracht van God en niet op het maken van goede programma’s en het hebben van plezier. Er moet een goede afwisseling gevonden worden tussen cognitieve leermethoden en ervaringsleren, dat past bij kinderen onder de 12 jaar. Groepen moeten leren beseffen dat ze een bepaald soort kinderen aantrekken, wat voor kinderen dat zijn en ze moeten leren om zich daarop te richten. Het is belangrijk om duidelijk te maken, dat Jungschar geen strak model is, dat stoot mensen af.
4.2.3 Vragen waarover nagedacht moet worden.
Nederlanders zijn erg individueel. Hoe kan Jungschar goed in Nederland functioneren, zonder dat kerken zich bij De Pioniers moeten aansluiten? (5.3) Regiogemeenten: o Hoe kan het kinderwerk leren om regelmatig contact met de ouders en de kerk te hebben? Dit geldt ook voor grote gemeenten.(4.3.5) o Hoe kunnen activiteiten in regiogemeenten door de weeks georganiseerd worden? (Ga ik niet op in) o Hoe kunnen de leiding en kinderen elkaar door de weeks ontmoeten? (4.3.5) Cursustraject. Hoe kan ervoor worden gezorgd, dat elke leiding cursussen volgt? (Ga ik niet op in) Hoe kunnen de Jungschardoelen binnen de mogelijkheden van de kerken gehaald worden? (4.3) De ontwikkeling van de kinderen: Wie is er verantwoordelijk voor de ontwikkeling van de kinderen? De kerk, de ouders of de school? (4.3.6) In hoeverre moeten en kunnen zij samenwerken? (Ga ik niet op in) Hoe kunnen jongeren die geen affiniteit met kinderwerk hebben vanuit de Jungschargroep in hun gaven gestimuleerd worden? (5.3) Hoe kan dit alles in het tijdsschema van de kinderen en ouders passen? (Ga ik niet op 60
in)
4.3 Een aantal aspecten van Jungschar nader bekeken.
Als bovenstaande vragen niet beantwoord zouden kunnen worden, dan zou dat betekenen, dat Jungschar in Nederland niet uitvoerbaar is. In deze paragraaf zal ik dat uitzoeken door een aantal aspecten uit te diepen.
Deze aspecten zijn: 1. Sport en outdoor 2. Ervaringsleren 3. Evangelisatie 4. Aanbidding 5. Pastoraat 6. Discipelschap 7. Goed omgaan met vrijwilligers
4.3.1 Sport en outdoor.
Het belang van sport- en outdooractiviteiten.
Het specifieke van het buiten zijn (outdoor) is de bewegende lucht, de ruis, het ontbreken van de vier muren en de vrijheid. Deze aspecten activeren mensen en doen iets met hen, waardoor onderstaande leerdoelen buiten veel sneller gehaald worden, dan binnen.
De verschillen tussen sport en outdoor zijn dat behalve dat sport ook binnen gedaan kan worden, outdoor meer mogelijkheden heeft en ze een andere uitwerking hebben. Zo leren mensen bij sport bijvoorbeeld andere grenzen kennen en te verleggen als bij outdoor.
Door deze activiteiten kan heel veel ervaren en geleerd worden op gebieden van sociale vaardigheden, omgaan met en overleven in de natuur en eigen grenzen leren kennen en verleggen. Daarnaast trekken sport- en outdooractiviteiten kinderen aan en zijn ze goed voor de gezondheid.
61
Deze activiteiten lenen zich verder ook goed om relaties te leggen, ook met andere culturen1. En hoewel cultuurverschillen wel voor wantrouwen en moeilijkheden kunnen zorgen, leveren zulke problemen ook leerzame momenten op.
Het NCSU wees me erop, dat kerken door met de kinderen te sporten wat kunnen doen aan het tekort aan speelruimten in vele steden. Sporten en daarbij actievoeren kan inderdaad goed samengaan met het principe van Jungschar om de kinderen een sociaalbewustzijn aan te leren.
Verder staan veel volwassenen negatief tegenover sport en als mensen eenmaal negatief tegenover sport staan, is het heel moeilijk om dat te veranderen. Maar als ze als kind al positief tegenover sport staan, dan is de kans groot, dat ze als volwassene ook positief tegenover sport staan.2 Dit kan ook veel betekenen in een tijd waarin steeds meer mensen te dik zijn en aan hart- en vaatziekten (over)lijden.
Sport en outdoor in Jungschar.
Ten
eerste
is
variatie
belangrijk.
Verschillende
mensen
hebben
verschillende
persoonlijkheden, wat betekent, dat zij ook van verschillende soorten sporten en outdooractiviteiten houden.
Ten tweede moet outdoor breder worden uitgelegd. Het woord outdoor wordt meestal meteen geassocieerd met survivaltechnieken, maar outdoor kan ook uitgelegd worden als activiteiten buiten de deur waarbij dezelfde doelstellingen gehaald worden als bij survivaltechnieken.
Twee vergelijkingen: Tijdens een bergwandeling kunnen mensen eenzaamheid ervaren, waardoor bepaalde gevoelens naar boven kunnen komen die zij voorheen nog niet van zichzelf kenden. Maar tijdens een extreem lange wandeling zonder bepaald doel kan precies hetzelfde bereikt worden.
1 Janssens J., ‘De betekenis van sportvereniging voor de multiculturele samenleving.’ in B. de Waard en N. Schoenmakers (red.), Zin in sport. Praktische tips en adviezen voor sportbestuurders en beleidsmakers in de sport. (Amersfoort: NCSU, 2005) pp. 5-8 2 Jarvis M., Sport Psychology (Londen: Routledge, 1999) pp. 27, 37
62
Door samen met een groep een vlot te bouwen en daarna daarmee te varen leren mensen samenwerking. Maar door een groep bij een lantarenpaal of boom neer te zetten en ze de opdracht te geven om gezamenlijk zonder hun benen te gebruiken naar een andere lantarenpaal of boom te komen, leren ze precies hetzelfde.
Ten derde moet de leiding om dit te kunnen bereiken wel verstand hebben van leerprocessen om de kinderen juist te kunnen begeleiden en om een uitdagende leeromgeving te kunnen creëren. Zo kan een extreem lange wandeling pas succesvol zijn als de leiding de kinderen goed observeert en de juiste vragen weet te stellen. Agressiviteit kan vele achtergronden hebben waarbij verschillende reacties van de leiding nodig zijn1. En zo ook bij gehandicapte kinderen. Handicaps zijn niet altijd duidelijk, maar kunnen er wel voor zorgen, dat kinderen spelsituaties fout inschatten2. Bij ervaringsleren (4.3.2) ga ik hierop door.
4.3.2 Ervaringsleren.
Het belang van ervaringsleren.
Ervaringsleren houdt in dat de bedoeling van een thema tijdens een activiteit ervaren wordt. Dat is belangrijk, omdat de kinderen en jongeren dan pas echt zullen begrijpen wat het thema inhoudt en zij veel sneller in staat zullen zijn om het in hun dagelijks leven toe te passen. Het is ook een leuke afwisseling ten opzichte van cognitieve leermethoden en er is extra aandacht voor de zelfstandigheid en eigen verantwoordelijkheid en van het individu.
Een voorbeeld. Een leider kan de kinderen uitleggen, dat het belangrijk is om te vertrouwen op God, maar de kinderen kunnen dan weggaan zonder echt te begrijpen wat vertrouwen is. Maar als een kind op een tafel gaat staan en zich blind naar achteren moet laten vallen, waarbij hij of zij opgevangen wordt door de andere kinderen, dan zal het kind pas echt begrijpen wat vertrouwen is.
1 Jarvis M., Sport Psychology (Londen: Routledge, 1999) pp. 50-54 2 Janssens J., ‘De betekenis van sportvereniging voor de multiculturele samenleving.’ in B. de Waard en N. Schoenmakers (red.), Zin in sport. Praktische tips en adviezen voor sportbestuurders en beleidsmakers in de sport. (Amersfoort: NCSU, 2005) p. 19
63
Ervaringsleren in Jungschar.
Tijdens de gesprekken heb ik gemerkt, dat veel kerken hier al gebruik van maken. Maar ik merkte ook, dat zij dit maar op kleine schaal gebruiken en dat zij de ervaringen niet expliciet maken. Daardoor zal het niet het beoogde effect hebben. Als in het bovengenoemde voorbeeld waarbij een kind zich laat vallen achteraf niet gepraat wordt over wat de kinderen tijdens het spel gevoeld en gedacht hebben, dan zal het effect veel kleiner zijn. Maar als de leiding de groep goed observeert en ziet dat er bijvoorbeeld een kind is dat aan de kant staat of een kind dat juist iedereen aan de kant duwt om vooraan te staan, dan kan hij/zij de kinderen daarmee confronteren en de ervaringen van de kinderen daardoor expliciet maken. Pas dan zijn zulke spellen echt zinvol. Daarvoor is het belangrijk dat de leiding goed observeert, dat de activiteiten echt bij de kinderen passen, dat de link naar het dagelijkse leven duidelijk wordt gelegd en dat er ruimte is voor reflectie en evaluatie1.
Naast dat het belangrijk is, dat de processen goed begeleid worden, is het ook belangrijk dat de activiteiten uitdagend zijn. In het boek ‘Inspireren tot leren’ beschrijft D. van der Vlerk 10 uitdagingen, waaraan een leeromgeving moet voldoen om inspirerend te zijn. Deze komen sterk overeen met de bovengenoemde zaken die bij ervaringsleren belangrijk zijn.
Verder is volgens Van der Vlerk belangrijk, dat de kinderen binnen de flow van Csikszentmihalyi blijven2. Dit houdt in, dat een activiteit zo ingedeeld wordt, dat de kinderen zich niet vervelen, maar dat ze ook weer niet zo sterk uitgedaagd worden, dat het, bijvoorbeeld door angst, demotiveert. Het uitdagende midden is de flow.
Om leerprocessen een volledig effect te laten hebben, is het volgens Van der Vlerk belangrijk om
tussen
verschillende
soorten
leerprocessen
af
te
wisselen
(ervaringsleren,
groepsprocessen, cognitieve ervaringen, reflecteren en evalueren).
Als laatste wordt in dit boek duidelijk gemaakt dat uitdagende activiteiten in elke stad of dorp georganiseerd kunnen worden zonder dat het teveel tijd of geld kost. Door de omgeving goed
1 Moyles J. Both K. (red.), Laat ze toch spelen. De rol van het spel van jonge kinderen. (Nijkerk: Uitgeverij Intro) pp. 102-132 2 Van der Vlerk D. Inspireren tot leren. Het ontwerpen van een uitdagende leeromgeving. (Bussum: Uitgeverij Coutinho, 2005) pp. 37/38.
64
te bekijken kunnen allerlei mogelijkheden gevonden en in kaart gebracht worden. Twee voorbeelden van zulke kaarten staan in bijlage 3.
Een aantal vormen van ervaringsleren.
1. Ervaringsleren door sport en outdoor.
In de Duitse literatuur wordt ervaringsleren (Erlebnispädagogik) gelijkgesteld aan survivaltechnieken1. In 4.3.1 heb ik al uitgelegd, dat outdoor veel breder dan dat verstaan kan worden en hoe van sport en outdoor geleerd kan worden.
Mocht een kerk wel graag survivaltechnieken gebruiken, dan kan dat natuurlijk ook. Voorbeelden daarvan zijn: vlotten bouw (samenwerking), een touwbrug maken en erover lopen (vertrouwen), bergwandelen (eenzaamheid), eten op een vuurtje koken (overleven, dichtbij de natuur). Hierbij is het belangrijk dat er expertise op het gebied van survival aanwezig is en dat de juiste vergunningen aangevraagd zijn.
2. Ervaringsleren door spelen.
Het boek ‘Laat ze toch spelen’ beschrijft hoe door middel van spelen ook veel ervaren en grenzen verlegd kunnen worden. De sleutel daartoe is om een goede afwisseling te vinden tussen vrij en geleid spel. Bij vrij spel laat de leiding de kinderen spelen en observeert hij/zij ze. Hierbij leren de kinderen om zelf creatief te zijn en nieuwe dingen te ontdekken. Bij geleid spel komt de leiding tussen het spel en de kinderen, door vragen te stellen of mee te doen. Hierbij kan de leiding de kinderen een stap verder helpen, waardoor ze vanuit een nieuw punt verder kunnen spelen, waar ze uit eigen beweging niet zo snel hadden kunnen komen.
Om deze processen te versterken kunnen verschillende spelmogelijkheden tegelijkertijd aangeboden worden, zodat de kinderen zelf keuzes kunnen maken. Bijvoorbeeld: computerspelen, spelen met fantasie, spelen met creativiteit, spelen met taal enz. Of kunnen
1 Een voorbeeld hiervan is het boek: Heckmair B. en Michl W., Erleben und lernen. Einstieg in die Erlebnispägagogik Serie: Erleben & Lernen; deel 2. (Berlijn: Hermann Luchterhand Verslag GmbH & Co. KG., 1993) VII+227pp.
65
de kinderen zelf problemen door spelen oplossen. Zo heeft een leraar zijn klas, dat klaagde over dat het krijt steeds vies werd, hiervoor zelf een oplossing laten zoeken. Na verschillende dingen uitgeprobeerd te hebben kwamen ze uiteindelijk met verschillende bakjes voor verschillende kleuren krijt1.
3. Leren door gesprekken.
In het boek ‘Ontwerpen van leerprocessen’ wordt beschreven hoe kinderen, door te praten in een groep met een leider, kunnen leren om ervaringen die ze in hun dagelijkse leven opdoen, te combineren met die van anderen en met die van het thema van die keer. Belangrijk hierbij is, dat de leider het gesprek leidt, maar niet domineert, dus dat kinderen echt de ruimte krijgen om hun ervaringen te vertellen en er geen ervaringen worden genegeerd. Deze methode kan op zichzelf staan, maar ook gecombineerd worden met andere methoden.
4.3.3 Evangelisatie.
Het belang van evangelisatie.
In de Bijbel geeft Jezus aan zijn discipelen de opdracht om van Hem te getuigen, Matt. 28:1920. Daarom is het belangrijk, dat wij dat ook doen. Toch gebeurt dit in veel kerken niet. Eén van de dingen, die ons daarin het meest tegenhouden, is angst2. Maar kinderen zijn vaak veel spontaner dan volwassenen. Als zij al op jonge leeftijd met evangelisatie leren omgaan, is de kans groot, dat zij dat als ze volwassen zijn, dat ook veel gemakkelijker zullen doen.
Evangelisatie in Jungschar.
Ten eerste is het belangrijk, dat de leiding leert hun kinderen goed te observeren. Dan kunnen zij zien welke kinderen gemakkelijk evangeliseren en welke manieren van evangelisatie hen liggen en welke niet. Zo kan ieder kind op dit punt persoonlijk begeleid worden.
1 Moyles J. Both K. (red.), Laat ze toch spelen. De rol van het spel van jonge kinderen. (Nijkerk: Uitgeverij Intro) pp. 68-70 2 Pippert. R. Het zoutvat uit…de wereld in. (Vaassen: Uitgeverij Medema, 2000) p. 18
66
Ten tweede is het belangrijk dat de leiding en eventueel de groep (als ervaringsleer activiteit) goed onderzoek doet naar de omgeving, zodat zij haar manier/methode van evangelisatie daarop kan aanpassen. Bij het evangelisatie programma Superday van Exalt zag ik hoe presentator Peter Verhoog erg streng was. In veel gevallen zal dat kinderen en jongeren afstoten. Maar bij deze kinderen leidde het ertoe, dat de kinderen elke week weer vrijwillig naar deze kinderactiviteit kwamen en er zelfs jongeren meekwamen.
Tijdens de gesprekken hebben kerken verschillende voorbeelden gegeven van mogelijke evangelisatiemethoden: Vriendschapsevangelisatie. Vakantiebijbelclub. Kinderzangdiensten. Kerkdiensten speciaal voor kinderen en/of gezinnen. Kindermiddagen met één kerk of gezamenlijk met een aantal kerken. Vaste programma’s als Youth Alpha, Rock Solid enz., maar dan voor kinderen. Een wijkcentrum naar het voorbeeld van Stichting kinderevangelisatie. Exalt met Superday de kerk binnen halen of voor de kerk hun programma laten draaien.
Maar hiervoor is het wel belangrijk om op twee dingen te letten. De evangelisatiemethode moet wel goed bij de Jungschargroep aansluiten, zodat de kinderen niet nadat ze bij de evangelisatie enthousiast geworden zijn, bij de Jungschargroep afgeschrikt of teleurgesteld worden. Er moet goed uitgedacht worden wat voor gevolgen dit heeft voor discipelschap. Bij BEFG wordt discipelschap, omwille van de nadruk op evangelisatie, op een lager pitje gezet. Maar daarmee vervalt het belangrijkste doel van Jungschar. De Royal Rangers lossen dit op door ten eerste een duidelijke ontwikkelingslijn voor de kinderen uit te leggen waarin ze door de jaren heen kunnen groeien. Hierdoor wordt het gemakkelijker om nieuwe kinderen in te voegen. En ten tweede door groei in dienstbaarheid, in hun eigen woorden:
‘Het model is er uiteindelijk op gericht dat kinderen groeien in (christelijke) volwassenheid. Het is namelijk zo dat in de leeftijdsgroep dienstbaarheid wordt aangeleerd. Dit gebeurt door het aanstellen van gidsen en ass gidsen. Eén of twee kinderen van een groep van 7 kinderen heeft de 'leiding' over een groep. Hij komt op voor de groep 67
maar is ook het aanspreekpunt van de leiders. Verder hebben wij ook dienstbaarheid acties bv. een oliebollenactie om geld in te zamelen. De kinderen doen hier aan mee. Verder bestaan er zogenaamde rights. Dit zijn onderscheidingen in dienstbaarheid. Afgelopen kamp is er een groep uit Duitsland ons komen helpen om het kamp mede te organiseren. Zij hebben zich volledig tendienste opgesteld tijdens dit kamp aan ons. Tenslotte hoe ouder de groep des te meer de nadruk op dienstbaarheid dmv leidersschap naar voren komt.’1 4.3.4 Aanbidding.
Het belang van aanbidding.
Aanbidding is jezelf richten op God. Dit is heel belangrijk, omdat Jezus onder andere gestorven is en de Heilige Geest daarna naar de aarde gekomen is, zodat de mensen weer in contact met God kunnen komen. Als wij onszelf dan alleen op plezier en goede programma’s richten, dan laten wij een belangrijk doel van het werk van Jezus en de Heilige Geest aan ons voorbij gaan. Maar juist door ons op Hem te richten kunnen wij een relatie met Hem opbouwen en onderhouden. Daarnaast denk ik, dat als hier meer nadruk op gelegd wordt, dat al een grote stap is om niet in de valkuil te stappen van het meer vertrouwen op de programma’s dan op de kracht van God.
Aanbidding in Jungschar.
Het is belangrijk dat de kinderen leren wat het belang van aanbidding is en dat ze het daardoor zelf gaan willen.
Eenheid is belangrijk in Jungschar en ook in aanbidding, want leiding en kinderen zijn voor God gelijkwaardig. Maar dat betekent niet, dat iedereen gelijk in aanbidding staat2. Zo zal er verschil zijn tussen iemand, die al jaren Christen is en iemand die zich net bekeerd heeft. En ook tussen iemand, die zich regelmatig op God richt en iemand, die zich weinig tot nooit op God richt. Gelijkwaardigheid ten opzichte van God is dus iets anders dan even ver zijn in aanbidding.
1 Bart Havenaar, Royal Rangers Schinnen, in een e-mail aan mij. 2 Beek, H. van de, (2003), Zeven misvattingen over aanbidding, http://www.eo.nl/portals/themes/article.jsp?portal=Portal.Thema&article=4444135&theme=5321311
68
Aanbidding wordt breed gezegd op twee manieren ingedeeld1.
Zingen en bidden. Dit kan op vele manieren ingevuld worden. Zingen: variëren in soorten liederen, muziek, manieren van zingen enz. Bidden: kringgebed, iedereen bid tegelijkertijd hardop door elkaar, stil gebed, één iemand bid enz. Aanbidding als levenswijze. Dit houdt in, dat de kinderen niet alleen leren om zich in
de Jungschargroep op God te richten, maar ook om tijdens hun dagelijkse leven God op de eerste plaats te zetten. Dus eigenlijk om hun hele leven op Hem te richten. Opvallend is dat hier twee zwaktes van Jungschar elkaar kruizen, aanbidding en discipelschap. Dit is dus een belangrijk punt. In Jungschar kan dit uiting krijgen in bijvoorbeeld gespreksgroepen over ervaringen van de kinderen, door de kinderen opdrachten voor de komende week/maand te geven en die daarna te evalueren enz..
4.3.5 Pastoraat.
Het belang van pastoraat.
Bij pastoraat in Jungschar gaat het erom, dat er persoonlijke aandacht voor elk kind individueel is en dat dat ondersteund wordt door regelmatig contact met de ouders. Dit is belangrijk, omdat de kinderen in Jungschar persoonlijk begeleid worden en dat niet zonder persoonlijke aandacht kan.
Pastoraat in Jungschar.
Het werken in kleine groepjes is iets dat in het buitenland erg goed werkt: als er op elke vijf kinderen één leiding is, dan kan die leiding tijdens de programma’s persoonlijke aandacht aan die kinderen geven en voor en/of na het programma met de ouders spreken en deze leren kennen. Om dit laatste gemakkelijker te maken kan het ook goed zijn om als kinderwerk meer bekendheid in de gemeenten te krijgen, bijvoorbeeld door eens iets leuks vooraan de gemeente te doen, door regelmatig in het gemeenteblad te schrijven enz..
1 EO.nl (Auteur onbekend) (2003) Gezocht: (aan)bidders, http://www.eo.nl/portals/themes/article.jsp?portal=5678911&article=3537795&theme=5758030
69
Daarnaast kan de leiding, om de band nog extra te versterken, deze vijf kinderen ook eens een kaartje of mailtje sturen, eens met de kinderen MSNen en de verjaardagen bezoeken1. Misschien lijkt die laatste opsomming niet veel bijzonders, maar als soortgelijke methoden met extra aandacht voor kinderen bewust ingezet worden, moeten ze niet onderschat worden. Het is me bij Superday, wat niet gericht op relaties is, opgevallen, dat presentator Peter Verhoog een band met een aantal kinderen wist op te bouwen door extra vroeg te komen en bij de opbouw voor het programma wat tijd voor kinderen te nemen, die vroeg kwamen. Relatie opbouwen kan snel gaan, als de methoden maar bewust ingezet worden.
De HGJB vertelde, dat individuele aandacht ook mogelijk is bij groepen waarbij de kinderen moeilijk in het gareel te houden zijn. De leiding van zo’n groepje zou dan in plaats van aandacht aan alle vijf de kinderen te geven, dat dan per keer aan één kind kunnen geven. Daarbij zijn de in de vorige alinea beschreven methoden voor buiten de activiteiten om, hierbij ook mogelijk.
Bij EC Jugend waren er ook nog groepen die veel last hebben van wisselingen in de leiding en dat de kinderen als je ze net leert kennen alweer naar de volgende groep gaan. In Nederland zouden zulke situaties ook gemakkelijk kunnen voorkomen. Voor het eerste probleem is het belangrijk om leiding te zoeken, die bereid is om zich vaker en langdurig in te zetten. Hierop ga ik in 4.3.7 verder. Voor het tweede probleem, kan het invullen van schema’s, zoals in het boek ‘Laat ze toch spelen’ wordt voorgesteld, zie bijlage 4, een oplossing vormen. Deze schema’s geven informatie over hoe de kinderen zich ontwikkelen. Dit is handig voor de leiding zelf om te zien of de kinderen vooruit gaan, maar kunnen ook aan de volgende groep worden doorgegeven, zodat die leiding niet bij nul hoeft te beginnen en er een stukje continuïteit kan ontstaan. Als er om de twee weken voor één kind een schema wordt ingevuld, dan is er voor elk kind elke tien weken één schema, dat zijn vier á vijf schema’s per kind per jaar. Dat geeft een mooi beeld.
1 Dieterich M., Pastoraat aan kinderen.(Leiden: Uitgeverij J.J. Groen en zoon, 1996)
70
4.3.6 Discipelschap.
Het belang van discipelschap.
Het doel van Jungschar is de kinderen te leren hoe ze als volgelingen van Jezus horen te leven.
Dit is erg belangrijk, omdat ze dan een goede basis hebben om de puberteit in te gaan en de kans dat ze als volwassenen volgelingen van Jezus blijven dan veel groter is. Maar veel kerken vinden dat de ouders en scholen hierin een grotere opdracht hebben dan zij. Daarbij gaan ze er vanuit, dat de ouders en de scholen de kinderen inderdaad een goede geloofsopvoeding geven. Maar dat hoeft helemaal niet waar te zijn. Vooral als kinderen van buitenaf worden meegenomen, dan is de kans groot, dat die ouders helemaal niet gelovig zijn.
BEFG vertelde, dat er in Duitsland ook christelijke scholen in allerlei richtingen zijn, maar dat de kinderen daar weinig meekrijgen en dat zij vinden, dat de kerk hier daarom wel een opdracht heeft liggen. Volgens mij is de situatie in Nederland niet anders. Volgens ds. Nutma zou de kerk moeten weten wat de kinderen niet op school krijgen en juist daar de nadruk op leggen. Hij wijst erop, dat bij de kinderdoop (net zoals bij het opdragen van kinderen) niet alleen de ouders beloven om het kind christelijk op te voeden, maar dat ook de gemeente ‘ja’ zegt. Volgens hem hebben ouders juist begeleiding vanuit de kerk nodig bij het opvoeden van hun kinderen.
Discipelschap in Jungschar.
R. Coleman onderscheidt in het boek ‘The Masterplan of Evangelism’ naar het voorbeeld van Jezus 8 stappen in discipelschap. In de volgende beschrijving heb ik dat meteen vertaald naar Jungschar.
1. Selecteren, een klein groepje kinderen aan één leiding toewijzen. 2. Associëren, de leiding neemt extra veel tijd voor die kinderen, zonder andere kinderen te vergeten. Dit kan gebeuren door pastoraat zoals beschreven staat in 4.3.4. 3. Toewijding, de kinderen leren hoe belangrijk Jezus is en leren zich toe te wijden aan de kerk en bijbehorende kinderactiviteiten. Gehoorzaamheid is hierin erg belangrijk. 71
4. Overgave, de leiding laat door het juiste voorbeeld van het christelijke leven te geven, de kinderen zien wat van hen als christen verwacht wordt. Hierbij kunnen leiding en kinderen in kleine groepjes uit elkaar te gaan om over een thema te praten. 5. Demonstratie, de leiding laat door specifieke voorbeelden aan de kinderen zien hoe je als christen door het leven gaat. Dit houdt ervaringsleren en het volgen van cursussen in. 6. Delegeren, de kinderen krijgen opdrachten om zelf uit te proberen wat zij in bovenstaande stappen geleerd hebben. Dit kan als minileider binnen de Jungschargroep, maar ook in andere delen van de kerk. Het is belangrijk, dat de leiding hierbij ook echt wat van de kinderen verwacht en dat de kinderen naar hun talenten ingezet worden. 7. Supervisie. Door persoonlijke begeleiding tijdens hun verantwoordelijkheden leren de kinderen deze activiteiten op een steeds betere manier aan te pakken. 8. Reproductie. Als de kinderen jongeren geworden zijn, daaraan toe zijn en het willen, kunnen zij zelf een groepje kinderen toegewezen krijgen waarbij dit model weer van voor af aan begint.
Deze 8 punten kunnen op allerlei manieren ingevuld worden. Ik heb hierboven een kort voorbeeld daarvan geven. Een andere manier staat in het boek The ‘D-factor’ van L. West en P. Hopkins. Hierin wordt een model voor Bijbelkringen voor kinderen tussen de 8 en 13 jaar beschreven. Als de kinderen 14 zijn, zouden zij volgens dit boek in staat zijn om zelf een kring op te starten, waarbij ze nog wel regelmatig terug naar hun eigen kring gaan om hun ervaringen te bespreken en begeleiding te krijgen.
Het is, hoe discipelschap ook precies ingevuld wordt, belangrijk dat aan de stappen van Coleman wordt voldaan en dat het bij de gemeente en bijbehorende de kinderwerkers past.
4.3.7 Goed omgaan met vrijwilligers.
Het belang van goed omgaan met vrijwilligers.
Om Jungschar voor langere tijd goed te kunnen draaien is het nodig, dat er genoeg vrijwilligers zijn die zich met genoeg inzet en enthousiasme inzetten. Maar ook dat deze vrijwilligers juist door hun enthousiasme niet overwerkt raken. Om dit te kunnen bereiken is het belangrijk om dit punt goed te doordenken.
72
Goed omgaan met vrijwilligers in Jungschar.
In verschillende boeken over vrijwilligerswerk blijken een aantal zaken essentieel te zijn om mensen langdurig als vrijwilligers vast te houden. In ‘Sustained volunteerism’ worden deze zaken als vijf essentiële behoefden van vrijwilligers omschreven:1 (Ik bij deze behoefden meteen zien hoe Jungschar daar automatisch aan voldoet). De behoefte aan betekenis (mijn leven heeft zin). De leiding begeleidt een groepje kinderen om te groeien naar/in een relatie met God. De behoefte aan impact (mijn handelen is nodig voor succes). Elke leiding krijgt een duidelijke plek met eigen verantwoordelijkheden. De behoefte aan competentie (ik ontwikkel mijn talenten hier). Elke leiding zou naar eigen gaven ingezet moeten worden. De behoefte aan zelfbepaling (ik kan voor een groot deel zelf bepalen wat ik doe). De leiding bedenkt zelf programma’s die bij de kinderen passen en eigen initiatief naar een eigen groepje kinderen toe is belangrijk. De behoefte aan interpersoonlijk contact (ik heb leuke collega’s). Gemeenschap tussen zowel leiding en kinderen als tussen de leiding zelf is heel belangrijk in Jungschar.
In Zwitserland is het normaal dat de Jungscharactiviteiten 3½ uur duren waarbij ervoor en erna nog extra tijd voor de leiding erbij komt. Daarbij vergaderen zij vrijwel elke week ongeveer 2½ uur lang. De voorbereidingen voor het programma komen hier nog eens bij. Zij vinden dat deze tijd nodig is.
Maar de activiteiten van de Royal Rangers, die op dit punt goed te vergelijken zijn met die van Jungschar, duren maar 2 uur en zij redden dat prima. De vele vergaderingen worden onder andere nodig gevonden om goede programma’s neer te kunnen zetten en om de band tussen de leiding zelf te versterken. Maar ik denk dat die doelen ook gehaald kunnen worden met minder vergaderingen, bijvoorbeeld eens per maand, want juist als het de leiding hierdoor teveel wordt, zal het averechts werken.
Verder vertelden de Studentenkerk, Filadelphia en Jong Nederland dat zij ook mensen
1 Renes R.J., Sustained voluntarism. Justification, motivation and management. (Amsterdam: Vrije Universiteit, 2005) p. 170
73
inzetten, die geen affiniteit met kinderwerk, maar wel bruikbare talenten hebben, bijvoorbeeld een kunstenares voor materiaal en psychologen voor boekjes voor leiding. Zo worden de kinderwerkers ontlast en blijft er meteen meer tijd over om buiten de Jungschargroep om wat tijd voor de kinderen te nemen, zoals beschreven bij 4.3.5. Daarbij worden de zwaktes ‘de gavengerichtheid werkt in de praktijk niet goed’ en ‘de leiding en jongeren zien elkaar niet buiten de Jungschargroep om’ meteen ook een stuk kleiner.
Mocht dit alles toch nog te veel zijn voor een bepaalde kerk, dan lijkt het mij ook mogelijk, dat een aantal kerken gezamenlijk aan Jungschar doen. Het enige nadeel hieraan is, dat heel goed gelet moet worden op dat Jungschar wel echt duidelijk een onderdeel van het kerkelijke werk blijft en niet verweekt tot een losstaand initiatief van verschillende kerken.
Het beste zou volgens mij zijn, als elke Jungschargroep zulke dingen zou vastleggen in een vrijwilligersbeleid. Daarin kan dan voor langere tijd precies vastgelegd worden wat er van de vrijwilligers verwacht wordt, omschreven worden wat voor mensen er voor het werk in Jungschar geschikt zijn en hoe de juiste vrijwilligers gevonden kunnen worden. Het is even werk om dit alles vast te stellen, maar het levert dan ook veel op.
4.4 Samenvatting.
Jungschar kan theoretisch wel in Nederland passen. Maar er zijn, in verband met de zwaktes van Jungschar zelf en dat Nederlandse kerken anders zijn dan buitenlandse, wel verschillende dingen waarop gelet moet worden. Daarbij moeten een aantal vragen beantwoord worden, zodat Nederlandse kerken Jungschar niet alleen een goed idee vinden, maar ze er ook daadwerkelijk mee aan de slag kunnen. De meeste vragen heb ik geprobeerd te beantwoorden door verschillende aspecten van Jungschar verder te doordenken en dan steeds naar het belang van dat aspect te kijken en hoe het in Nederland ingezet zou kunnen worden. Hieruit is gebleken dat Jungschar wel degelijk aannemelijk voor Nederlandse kerken gemaakt kan worden.
74
Hoofdstuk 5. Naar de toekomst.
5.1 Inleiding.
In hoofdstuk 4 is gebleken dat Jungschar, met een aantal aanpassingen, in Nederland kan passen. Maar daarmee weten we nog niet of er een grote kans is, dat Jungschar ook werkelijk in Nederland opgestart kan worden. In 5.2 zal ik bespreken wat voor een plek Jungschar in Nederland zou kunnen innemen. In 5.3 zal ik al mijn conclusies samenbrengen in een advies aan stichting De Pioniers Nederland.
5.2 Jungschar, een plekje in Nederland.
Is er al soortgelijk kinderwerk in Nederland?
Onderstaande organisaties herkenden zich, op een aantal kleine verschillen na, in de door mij geformuleerde Jungscharprincipes zoals beschreven in hoofdstuk 1.4.
Eén in Christus, een onderdeel van Christian Endeavor en verwant met EC Jugend. Zij zijn al sinds 1923 actief in Nederland, maar hebben op het moment geen groepen meer. Zij pasten Jungschar toe op jongeren vanaf 14 jaar.
Stichting Kinderevangelisatie. Deze organisatie is in verschillende wijken in Zutphen werkzaam en werkt met buitenkerkelijke kinderen. Hierdoor is de nadruk op evangelisatie groter dan op discipelschap, maar doordat achter elk project een specifieke kerk staat (dat betekent, dat de kerk de vrijwilligers levert, voor de financiën zorgt en dat kinderen, die door de activiteiten aangeraakt worden bij die kerk terecht kunnen) en doordat jongeren die zich bekeren verantwoordelijkheden krijgen, discipelschap wel het doel kan blijven. Zij komen vooral moeilijkheden tegen in de vele structuren die kerken al hebben, waardoor alle mensen die zich voor de kerk willen inzetten al een taak hebben, hoewel die soms overbodig is. Deze stichting gaat met zulke kerken praten om te werken naar een punt waarin de overbodige taken verdwenen zijn en er genoeg mensen beschikbaar zijn voor het kinder-/jeugdwerk. Maar dit is een lang proces en daar is veel geduld voor nodig.
75
De Royal Rangers, een onderdeel van Royal Rangers International. Dit is een duidelijk omschreven model voor kerkelijke padvinderij, dat in Nederland in twee kerken actief is. Zij botsen vooral tegen hun eigen structuren aan, omdat het behoorlijk wat financiële en tijdsinvesteringen kost om een Royal Rangers groep te worden. Daarbij moet er aan verschillende internationale richtlijnen voldaan worden. En daar houden Nederlanders niet van, zie 3.8.2.
Er kunnen nog meer organisaties in Nederland zijn, die soortgelijk werk doen, maar die ik niet gevonden heb. Veel mensen denken hierbij ook aan Promiseland van Willow Creek, maar die werken voornamelijk met binnenactiviteiten en missen de doelstelling om de kinderen een sociaal bewustzijn aan te leren op de manier zoals Jungschar dat wil. Verder herkende YMCA zich ook in de Jungscharprincipes en ook in hun brochures stond veel dat dat bevestigde. Maar van verschillende kanten heb ik gehoord, dat dit in de praktijk anders is.
In hoofdstuk 3.2 is al gebleken dat verschillende grote organisaties als de HGJB, Stichting Opwekking, LDC PKN enz. wel overeenkomstige visies als Jungschar hebben, maar dat maar gedeeltelijk uitvoeren of alleen de visie ervoor proberen verspreiden.
De kloof tussen de al bestaande organisaties en verschillende kerken.
In de vorige paragraaf bleek, dat de ideeën van Jungschar niet uniek in Nederland zijn. Toch is in hoofdstuk 3 ook gebleken, dat verschillende kerken op zoek zijn naar beter kinderwerk en geïnteresseerd zijn de ideeën van Jungschar. Hoe kan het zijn, dat deze ideeën hen niet al veel eerder bereikt hebben? Uit de gesprekken en later e-mail contact blijken volgende punten mee te spelen:
Door gebrek aan tijd en geld kunnen de overkoepelende organisaties niet regelmatig en niet te intensief contact met hun groepen hebben om te zien of zij hun kinderwerk op een juiste manier invullen. De kerken hebben tijdens dit onderzoek aangegeven dat veel ideeën hen wel goed maar onuitvoerbaar lijken. Deze combinatie is een probleem. Volgens de Evangelische Gemeenschap Enschede en de Studentenkerk is er een overschot aan aanbod voor kerkelijk kinderwerk en is het te moeilijk om hieruit te kiezen. Volgens de Studentenkerk zou al het materiaal on-line beschikbaar moet zijn. Kerken willen wel een voorbeeld voor hun kinderwerk hebben, zonder dat iemand hen 76
precies verteld hoe ze hun kinderwerk moeten indelen. Dat kan als gevolg hebben, dat de overkoepelende organisaties niet de kans krijgen om hun ideeën uit te leggen en dat visies die te moeilijk klinken snel overboord gegooid worden.
5.3 Het advies aan Stichting De Pioniers Nederland.
Naar aanleiding van alles wat uit dit onderzoek is gebleken, raad ik stichting De Pioniers Nederland aan de volgende stappen te ondernemen:
1. Een nieuwe naam voor Jungschar bedenken en concreet beschrijven wat ‘Nederlandse Jungschar’ inhoudt.
Ik heb in deze scriptie uitgelegd wat Jungschar is en daarbij gewezen op aandachtspunten, vragen gesteld en aanpassingen voorgesteld om het toepasselijk voor Nederland te maken. Maar dit alles moet nog concreet gemaakt worden en er zullen nog vragen beantwoord moeten worden, waar ik niet aan toe gekomen ben. Bijvoorbeeld:
Hoe kan Jungschar in Nederland het beste heten? Het Duitse woord Jungschar roept veel negatieve associaties en vraagtekens over de betekenis ervan op. De engelse naam Young Stars wekt daarentegen veel gelach op en lijkt mij daarom ook niet bruikbaar. Er moet dus een nieuwe naam komen, die in Nederland wel goed valt. Is 6-13 een goede leeftijdgrens? In Duitsland gaan de kinderen met 6 jaar naar de basisschool en in Zwitserland met 7. Maar de Nederlandse scholen zijn van 4ongeveer 12 jaar. Mij lijkt het veel beter om Jungschar daarop aan te passen, zodat het helemaal in het levensritme van de kinderen past.
Bij het concreet beschrijven van Jungschar is het belangrijk om er enerzijds verschillende toepassingsmogelijkheden bij aan te geven, om te voorkomen dat mensen het als een vastomlijnd model gaan zien en bij voorbaat al afwijzen. Maar om anderzijds ook duidelijk aangeven waar de grenzen liggen, zodat Jungschar wel Jungschar blijft.
Daarnaast is het belangrijk dat de banden die De Pioniers met Zwitserland heeft een stuk losser worden, omdat dingen die in Zwitserland erg belangrijk gevonden worden (padvinderij, structuur, veel tijdsinvestering) veel kerken in Nederland afstoot. Hiervoor moet ook alles wat 77
De Pioniers tot nu toe gedaan heeft grondig doorgenomen worden. Zo is mij bijvoorbeeld opgevallen, dat paklijsten van De Pioniers sterke overeenkomsten hebben met die van cursussen uit Zwitserland. Ook bij zulke dingen zal er goed over nagedacht moeten worden wat nu werkelijk in Nederland nodig en passend is.
2. Contact zoeken met organisaties die soortgelijk werk doen.
Om niet nog meer verwarring te zaaien binnen het Nederlandse kerkelijke kinderwerk is het belangrijk, dat De Pioniers gaat samenwerken met de in 5.2.1 genoemde organisaties, die daar overigens positief tegenover staan. Zij kunnen dan samen uiteenzetten wat hun overeenkomsten en verschillen zijn en op die manier gezamenlijk de kerken benaderen. Kerken kunnen dan veel gemakkelijker uit deze organisaties kiezen wat bij hen past. Hierdoor zullen al deze organisaties veel meer kans hebben om zich (verder) door Nederland te verspreiden.
3. Contact met grotere organisaties zoeken.
De overkoepelende organisaties hebben minder mogelijkheden om intensief met één kerk samen te werken als kleine organisaties dat hebben. Maar zij hebben wel meer mogelijkheden om te zien wat verschillende kerken nodig hebben. De kleine organisaties kunnen dus dat waar de grote organisaties niet aan toe komen, aanvullen en de grote organisaties kunnen de kleine helpen om de juiste kerken te vinden.
Onder andere de HGJB en Stichting Opwekking hebben gezegd graag met anderen samen te werken, zolang er maar een win-win situatie in zit. Stichting Lava en Stichting Ezra werken er al aan om de juiste organisaties en kerken bij elkaar te brengen en willen dat ook graag voor Jungschar doen.
4. Uitzoeken hoe de cursussen het beste kunnen plaatsvinden.
In Nederland zijn cursussentrajecten zoals bij Jungschar op het gebied van kinderwerk uniek. Alleen de Royal Rangers geven vergelijkbare cursussen in binnen- en buitenland, waarvan de meeste ook voor buitenstaanders toegankelijk zijn.
78
Het is belangrijk, dat De Pioniers uitzoekt wat (aangepast) uit het buitenland gehaald moet worden of in hoeverre er een lijn ontwikkeld kan worden in de al bestaande cursussen in Nederland. De meeste cursussen van Nederlandse organisaties staan voor buitenstaanders open.
Omdat Jungschar een aantal specifieke aspecten heeft, zullen de cursussen aangevuld moeten worden. Hiervoor is Melanie Vermaak, werkzaam bij Jong Nederland, erg geschikt. De manier waarop ik outdoor boven opnieuw definieerde komt van haar. Zij en een aantal mensen, die zij kent hebben hier erg veel kennis over en kunnen voor cursussen ingehuurd worden.
De NCSU kan ook bij cursussen ingehuurd worden. Zij zijn niet christelijk meer, maar weten wel heel goed hoe sport als ervaringsleermethode in te zetten is.
Verder moet er nog over nagedacht worden hoe jongeren die geen affiniteit met kinderwerk hebben ook in hun gaven begeleid kunnen worden. In de bestaande cursustrajecten is daar geen ruimte voor, maar om Jungschar bij alle jongeren tot zijn recht te laten komen, is het belangrijk om daar een oplossing voor te bedenken. Bijvoorbeeld, iemand die gaven voor orgel spelen heeft kan gestimuleerd wordt om les daarin te nemen en daarbij aan de hand van de organist steeds meer ruimte krijgen om dit binnen de kerk in te zetten.
5. Volgens een adviserende en procesmatige werkwijze te werk gaan.
Omdat de mogelijkheden die de overkoepelende organisaties bieden voor veel kerken niet genoeg is om hun kinderwerk te verbeteren, blijkt dat zij organisaties nodig hebben, als Stichting Kinderevangelisatie, die hen in een proces daartoe begeleiden. Dat houdt in: met kerken praten, die hun kinderwerk wel willen verbeteren, maar waarbij dat niet zo eenvoudig kan. En dan gezamenlijk werken naar een punt waarin de obstakels verdwenen zijn en het werk opgestart kan worden. Dit is geen eenvoudig en snel proces!
5.4 Samenvatting.
In dit hoofdstuk is gebleken, dat Jungschar geen totaal nieuwe ideeën voor Nederland bevat, maar dat het een variant is van soortgelijk kinderwerk. Organisaties met soortgelijke ideeën 79
en/of werkzaamheden, hebben moeite om de kerken die dat nodig hebben, hiermee te bereiken. Daarom is het belangrijk, dat deze organisaties gaan samenwerken en gezamenlijk proberen om door grotere organisaties heen de juiste kerken te bereiken. Door deze samenwerking kunnen de kerken in één oogopslag zien wat er op dit gebied te bieden is en kunnen zij kiezen voor datgene wat het beste bij hen past. De werkwijze van deze organisaties zou dan zo moeten zijn, dat zij kerken begeleiden om in het tempo van de kerken zelf naar een overeengekomen doel te groeien. Aan het einde van het hoofdstuk heb ik een advies aan De Pioniers uitgebracht, dat bestaat uit een stappenplan gebaseerd op bovenstaande gedachten.
80
Conclusie.
In hoofdstuk 1 is gebleken, dat Jungschar een vorm van kerkelijk kinderwerk is voor kinderen tussen de 6-13 jaar, dat uit 19de eeuwse protestbewegingen is voortgekomen. Het woord zelf wordt alleen in Duitsland, Oostenrijk en Zwitserland gebruikt, maar soortgelijk kinderwerk is ook in andere delen van de wereld te vinden. Jungschar is tweeledig, aan de ene kant is het naar binnengericht op discipelschap en aan de andere kant naar buitengericht op missionair werk en evangelisatie. Maar weinig Jungscharorganisaties hebben een duidelijke Bijbelse onderbouwing voor hun werk. Wat er is is voornamelijk afgeleid uit het handelen en spreken van Jezus.
In hoofdstuk 2 is gebleken, dat de Bijbelse onderbouwing van Jungschar mager, eenzijdig en bij sommige teksten twijfelachtig is. Jungschar zelf blijkt erg sterk te zijn op het gebied van relaties en aantrekkelijke activiteiten, waarbij het gevaar heerst, dat de leiding eerder daarop vertrouwt, dan op de kracht van God. Zwaktes van Jungschar ontstaan doordat Jungscharorganisaties wel goed weten wat ze willen, maar verschillende van hen niet denken, dat dit werkelijk haalbaar is en er daarom geen structuren voor ontwikkeld hebben.
In hoofdstuk 3 is gebleken, dat de ideeën van Jungschar positief door de kerken ontvangen worden en dat de overkoepelende organisaties dezelfde ideeën als Jungschar hebben. Maar desondanks lijkt het, om allerlei praktische redenen, dat Jungschar niet daadwerkelijk uitgevoerd kan worden. Een positief punt is, dat de Rooms Katholieke kerk, die op het moment sterk opzoek is naar vernieuwing, veel interesse in Jungschar toonde. Een aandachtspuntje is, dat er rekening gehouden moet worden met de vele verschillende geloofsrichtingen, omdat zij zo nu en dan verschillend naar de principes en methoden kijken.
In hoofdstuk 4 is gebleken, dat door het opnieuw doordenken van een aantal aspecten van Jungschar, de problemen die uit hoofdstuk 2 en 3 naar voren kwamen, overbrugd kunnen worden zonder dat er doelen niet gehaald worden. Daarnaast heb ik in dit hoofdstuk op een aantal zaken gewezen, waar Jungschar in Nederland op zou moeten letten.
In hoofdstuk 5 is gebleken, dat omdat er een overschot aan aanbod in het kerkelijke kinderwerk is en er een kloof bestaat tussen overkoepelende organisaties en een aantal van hun kerken, het naast de conclusies uit hoofdstuk 4 ook belangrijk is, dat De Pioniers 81
Nederland gaat samenwerken met kleine soortgelijke organisaties en de grote overkoepelende organisaties.
Algemene conclusie.
Mijn probleemstelling was:
Jungschar wordt in vele landen op een succesvolle manier uitgevoerd, maar in Nederland komt het niet van de grond. Past Jungschar wel in Nederlandse kerken? Zo ja, wat is er dan voor nodig om Jungschar ook in Nederlandse kerken succesvol op te kunnen zetten?
Mijn motivatie voor dit onderwerp kwam voort uit nieuwsgierigheid of mijn stagebegeleider in Zwitserland, die beweert dat Jungschar in Nederland nodig is, omdat het Nederlandse kerkelijke kinderwerk te weinig op discipelschap gericht is, gelijk heeft of niet.
In deze scriptie is gebleken, dat hij geen gelijk heeft. Toch kan Jungschar een goede aanvulling kan zijn op wat er al is. En omdat het aanbod binnen het kerkelijke kinderwerk onoverzichtelijk is, kan het door het werk op een goede samenwerkende manier op te starten, ook daarin iets betekenen. Vanuit dat oogpunt wordt het toch erg interessant om uit te zoeken wat ervoor nodig is om Jungschar in Nederland op te zetten.
Na dit onderzoek blijkt dat het probleem waar De Pioniers Nederland voornamelijk tegenaan loopt is, dat Jungschar in het buitenland als een model gebruikt wordt, iets dat in Nederland al bij voorbaat afkeer oproept. Daarbij lijkt Jungschar voor Nederlandse kerken onuitvoerbaar. Een verder probleem is, dat er in het Nederlandse kerkelijke kinderwerk zoveel aanbod is, dat het voor de kerken heel moeilijk geworden is om hieruit een passende keuze te maken.
Gelukkig is in deze scriptie ook gebleken, dat deze problemen niet onoverbrugbaar zijn. Door een aantal aspecten van Jungschar breder te bekijken en een taalkundige aanpassing in twee principes door te voeren, kunnen de principes, succesfactoren en de meeste sterktes toch gewoon in Nederland passen.
Maar hiermee zijn we pas halverwege de oplossing. Om te voorkomen dat het Nederlandse kerkelijke kinderwerk nog onoverzichtelijker wordt, is het belangrijk, dat De Pioniers 82
Nederland gaat samenwerken met organisaties, die soortgelijk werk doen. Hierdoor zal voor de kerken duidelijk worden welke keuzes zij in deze richting hebben en kunnen zij gemakkelijker een keuze daaruit maken. Verder is het belangrijk om ook met grote organisaties samen te werken, om de juiste kerken te bereiken en het werk van deze organisaties aan te vullen. Alle organisaties, die ik gesproken heb zijn bereid tot samenwerking, hoewel voor de grote organisaties wel heel duidelijk moet zijn wat het hen oplevert.
Mijn advies aan Stichting De Pioniers Nederland heb ik vanuit bovenstaande gedachten geformuleerd in het volgende stappenplan:
1. Een nieuwe naam voor Jungschar bedenken en concreet omschrijven wat ‘Nederlandse Jungschar’ inhoudt. 2. Contact zoeken met de organisaties die soortgelijk werk doen. 3. Contact met grote organisaties zoeken. 4. Uitzoeken hoe de cursussen het beste gehouden kunnen worden. 5. Volgens een adviserende en procesmatige werkwijze te werk gaan.
Wat verder onderzocht moet worden.
Dit onderzoek is een breedteonderzoek geweest om een advies uit te kunnen brengen. Daarom ben ik niet in staat geweest om diep op de behandelde onderwerpen in te gaan. Deze scriptie bevat daarom geen afsluiting van een onderzoek, maar een aanzet tot meer.
Vragen die nog openstaan: Waarom bestaat er een kloof tussen de visies van de overkoepelende organisaties en dat wat de kerken doen? Dit heb ik gedeeltelijk in 5.2.2 onderzocht. Hoe staan al die kerken, die niet op mijn aanvraag voor een gesprek gereageerd hebben ten opzichte van Jungschar? Is het overzicht uit 5.2.1 van organisaties met soortgelijk kinderwerk compleet? Zo niet, dan is het belangrijk om ook die organisaties op te sporen en te proberen om ook hen in de samenwerking te betrekken. Hoe kan ervoor gezorgd worden, dat elke leiding cursussen volgt? Hoe kunnen activiteiten in regiogemeenten door de weeks georganiseerd worden? 83
Hoe kan Jungschar in het tijdsschema van de kinderen en ouders passen? In hoeverre moeten en kunnen kerk, ouders en scholen samenwerken? Maar ook als al het hierboven beschrevene duidelijk geworden is, dan is het nog de vraag of de conclusies van dit theoretische onderzoek ook in de praktijk zullen gaan werken. Dat zal nog erg spannend worden en is eenvoudigweg een kwestie van uitproberen, evalueren en reflecteren.
84
Bijlage 1. Vragenlijst voor Jungscharorganisaties. Op deze vragenlijst hebben CVJM, EC Jugend (4 keer), EMK, Youthnet, BESJ, KJÖ en BEFG geantwoord. Frageliste für Jungscharorganisationen.
Name Organisation:
Da JS-Gruppen verschiedene Sachen verschieden machen können, geht es mir bei diesen Fragen um verallgemeinte Antworten über deine JS-gruppen.
1. Prinzipien der Jungschar: - In der JS ist Jesus die Basis. - Jungschargruppen gehören immer zu einer Kirche. - Von der Jungschar aus werden viele Kinder ausserhalb der Kirche erreicht. - In der JS sind alle (Leiter/Mitarbeiter und Kinder) zusammen eine Einheit. - In der JS steht das Kind im Zentrum. Die Leiter/Mitarbeiten versuchen den Glaube, die Persönlichkeit und das soziale Bewusstsein des Kindes zu fördern. - In der JS werden die Kinder betreut um innerhalb und ausserhalb der Kirche in allen Bereichen des Lebens zu Jüngern von Jesus zu werden. Dabei ist erleben ganz wichtig. Die kinder müssen nicht nur wissen wie das christliche Leben gelebt werden muss, aber sie müssen selber erleben was es ist. - In der Jungschar lernen die Kinder, dass es mehr gibt als Computerspiele und Fernsehen. In die Natur erfahren sie Gottes Schöpfung erst richtig. - In der Jungschar haben die Kinder viel Spass und werden sie herausgefordert, damit sie lernen, dass Glaube auch Spass macht und damit die Leiter/Mitarbeiter und Kinder einander immer besser kennenlernen können. - Die Qualität der Jungschararbeit wird höher durch die Ausbildung junger Menschen in Kursen. Die wichtigste Methoden die dazu gehören sind: - viele Gemeinschaftszeit, plaudern, Sport und Spiel nur zum Spass usw. - Sportaktivitäten - Spiele, indoor und outdoor - Projekten/Actionen - Lagers - eine Andacht bei jedem Jungschartreffen - geistliche Themen und Spiele/Actionen miteinander verknöpfen - die Kinder Mitspracherecht und immer mehr Verantwortlichkeit geben - Überlegung mit der Dachorganisation, der Kirche wozu die Gruppe gehört und den Eltern der Kinder. - Um auch Kinder ausserhalb der Gruppe erreichen zu können, sind die Kinder oft draussen damit sie gesehen werden und werden sie gefördert Freunden und Freundinnen in die Jungschar mitzunehmen. Ist das deiner Meinung nach eine gute Zusammenfassung von der Jungschararbeit? Wenn nicht, was muss dann anderes? 2. Nenne drei Stärken des Jungscharmodelles. 3. Nenne drei Schwäche des Jungscharmodelles.
85
4. Was macht die Jungschar anders als alle anderen Arten von Jugendarbeit? 5. Kinder haben in der Jungschar auch Mitspracherecht. Wie viel Mitsprache haben sie bei Ihnen genau und wie sorgen die Leiter/Mitarbeiter dafür, dass sie schlussendlich doch die Leitung behalten? 6. Wie viel Verantwortlichkeit können die Kinder in der Jungschar bekommen und wie sorgen die Leiter/Mitarbeiter dafür dass die Kinder nicht überfordert werden? 7. Was sind bei euch die wichtigsten Methoden in den folgenden Bereichen: - geistlich - Förderung der Beziehungen untereinander - sozial (z.B. Geld sammeln für die dritte Welt) - erlebnishaft 8. Haben eure JS Gruppen alle ihre eigene methodische Schwerpunten oder gibt es Methoden, die alle Gruppen regelmässig machen? 9. Wie sorgen die Leiter/Mitarbeiter in der Jungschar dafür, dass sie die Kinder gut genug kennenlernen, damit sie ihre Geistesgaben anerkennen können? 10. Was versteht ihr unter Jüngerschaft? Ist das in der Jungschar erreichbar? Wenn ja, wie? 11. Kann jemand bei euch auch JS Leiter/Mitarbeiter werden ohne Kurse besucht zu haben? Wenn ja, was sind in dem Fall die Kriterien um JS Leiter/Mitarbeiter werden zu können? Wenn du noch Anmerkungen hast, dann kannst du das hierunten aufschreiben.
Danke für das Ergänzen!
86
Bijlage 2. Waar ik op gesprek ben geweest.
Kerkelijke richtingen. Katholiek1 Overkoepelende Aartsbisdom organisaties Utrecht/ Landelijke coördinator jongerenpastoraat, kinderkerk en catechese Oud Katholieke kerk Kerken Studentenkerk Radboud Universiteit Nijmegen (Rooms Katholiek)
Reformatorisch HGJB/ CGJO/ LDC PKN
Baptist2 NBJB
Evangelisch Pinkster St. Opwekking/ St. Ezra
Julianakerk (Hervormd, Veenendaal, HGJB)/ PKN Maarssenbroek (LDC)/ Gereformeerde kerk Terneuzen (CGJO)
Elim (Heerenveen, vrij)/ De Ark (Schagen, vrij) (e-mail)
Evangelische Gemeenschap Enschede/ Steg Leiden (e-mail)
Filadelphia (Arnhem)/ Royal Rangers Schinnen
Overige organisaties/personen Outdoor Melanie Vermaak, Jong Nederland YMCA Nederland Zou op Jungschar Lijken Eén in Christus Kinderevangelisatie Stichting Kinderevangelisatie Exalt Discipelschap ds. Nutma Sport NCSU Athlets in Action Enige bestaande De Bringenborg Pioniersgroep Kinderwerk Rooms Stichting Samuël katholieke kerk
1 Ik heb hierbij maar één kerk gesproken, omdat de Rooms Katholieke kerk door veel veranderingen gaat en het daarom zinvoller leek om met Stichting Samuël te spreken, die zich daarmee bezig houdt. Bij de Oud Katholieke kerk is het mij niet gelukt om een afspraak met een kerk te maken. 2 Het is mij niet gelukt een unie Baptisten gemeente te spreken. Daarom zal ik ook uit eigen ervaring in unie Baptisten gemeente De Rank in Utrecht spreken, waar ik vanaf mijn geboorte opgegroeid ben en sinds ongeveer 10 jaar in het kinderwerk meewerk.
87
88
Bijlage 3. Voorbeeldkaarten voor activiteiten in de omgeving1.
Dorp.
Stad.
1 Vlerk D. van der, Inspireren tot leren. Het ontwerpen van een uitdagende leeromgeving. (Bussum: Uitgeverij Coutinho, 2005) p. 44
89
90
Bijlage 4. Voorbeeld schema’s om de voortgang van de kinderen bij te houden.1
1 Moyles J. Both K. (red.), Laat ze toch spelen. De rol van het spel van jonge kinderen. (Nijkerk: Uitgeverij Intro) pp. 126-129
91