N I E U W S B R I E F V A N H E T H.-H A R T Z I E K E N H U I S N R. 3 3 - D E C E M B E R 2 0 1 0
1
Driemaandelijks - Afgiftekantoor Lier 1
Lierse Ziekenhuisbrief
Team Dr. De Langh scoort met heupprothesen Uit een studie van de Christelijke Ziekenfondsen, die net voor de zomervakantie voorgesteld werd, blijkt dat het team van dokter De Langh erg goed scoort voor de plaatsing van een totale heupprothese. Wie zo’n operatie ondergaat in het H.-Hartziekenhuis krijgt niet alleen kwaliteit, maar krijgt die kwaliteit bovendien aan een lage prijs voor zowel de patiënt als de ziekteverzekering*. Wij legden voor wat meer uitleg ons oor te luisteren bij dokter Rik De Langh, diensthoofd orthopedie van het ziekenhuis, die al sinds meer dan dertig jaar patiënten aan een heupprothese helpt.
Van L naar R: Paul Callaerts, Roger Beirinckx, dr. Rik De Langh, Rudi Berghmans, Patrick Seels
2
Het aantal nieuwe heupprothesen stijgt jaar na jaar. De mensen worden ouder en bovendien neemt de druk toe van jongere patiënten om gezien de gekende, goede resultaten toch maar een heupprothese te laten plaatsen. Overigens gaat het in 90 % van de gevallen om mensen met artrose. Neemt het totale aantal toe, dan neemt het aantal volledig gecementeerde prothesen af. “Nochtans zijn deze prothesen volgens bovenvermelde studie minstens even goed als de cementloze prothese of de hybride, waarbij één van de twee delen (meestal de steel) gecementeerd is en het andere deel (de kom) niet gecementeerd”, zegt dr. De Langh, die vandaag één van de weinige artsen is die nog werkt met volledig gecemen-
teerde prothesen. “Over een periode van 18 jaar (1990 tot 2008) kwamen de gecementeerde heupprothesen als groep er beter uit dan de andere groepen. Hieruit mag men niet besluiten dat alle ongecementeerde en hybride prothesen het slechter doen dan de gecementeerde. Enkel als groep doen ze het slechter. Het is echter mogelijk dat binnen hun groep bepaalde prothesen beter functioneren. Dit kan men uit de studie van het ziekenfonds niet uitmaken. Men kan wel met zekerheid afleiden dat de gecementeerde prothesen het op termijn als groep beter doen en bovendien goedkoper zijn, zowel voor de patiënt als voor de ziekteverzekering.” Om de verschuiving van gecementeerde
Charnley - heupprothese
prothesen naar de andere types beter te begrijpen, is het nodig eventjes de geschiedenis van de heupprothese onder de loep te nemen. “Omstreeks 1950-1960 vond Sir John Charnley de gecementeerde heupprothese uit. De volgende twintig jaar voltrok zich, met vallen en opstaan, een zoektocht naar de beste manier om de prothese te plaatsen en naar het beste design. Rond 1970-1980 stonden techniek en design nagenoeg op punt. Niemand wist echter hoe lang deze prothesen zouden meegaan. Men plaatste de prothesen bij patiënten en men zou wel proefondervindelijk zien hoe lang ze meegingen. Rond 1970-1980 stelde men vast dat een prothese soms loskwam als gevolg van osteolyse: het aanvreten van het bot rond de prothese. Niemand kon echter verklaren waarom dit gebeurde.”
Onnodig
3
“In 1987 verscheen in het gerenommeerde tijdschrift Clinical Orthopaedics een artikel waarin de auteurs (Jones en Hungerford) aanvoerden dat cement de oorzaak was van de osteolyse. Het artikel had dan ook de zeer suggestieve titel: “Cement disease” (“Cementziekte”). Hoewel zij geen bewijzen konden aanbrengen voor hun stelling, luidde dit het begin in van een nieuwe fase waarbij firma’s en orthopedisch chirurgen zich op de ontwikkeling van cementloze prothesen gingen richten. Het hele proces van ‘trial and error’ kon herbeginnen. Of een prothese goed hecht, is enkel te testen door ze bij mensen te plaatsen. Laboratoriumonderzoek biedt niet hetzelfde resultaat. Deze prothesen staan nu ook
op punt, maar eigenlijk was al het werk onnodig. Ondertussen is immers gebleken dat de bewering van Jones en Hungerford niet correct was. Het is niet het cement dat voor het loskomen zorgt, wel loskomende partikels. Dat zijn minuscule deeltjes die loskomen van de wrijvingsvlakken. We weten dat er steeds partikels loskomen van alle componenten die wrijving kunnen geven en van alle contactvlakken. Het lichaam is in staat een groot deel van deze partikels te verwerken (afhankelijk van mens tot mens). Indien echter een bepaalde hoeveelheid overschreden wordt, geven deze partikels aanleiding tot de vorming van granulatieweefsel rond de prothese met osteolyse, waardoor de prothesen na een zekere tijd kunnen loskomen.” “Vermits iedereen het er momenteel over eens is dat de partikels de oorzaak zijn van het loskomen van de prothesen en dat deze voortkomen van wrijvingspunten en contactpunten, gaat nu alle aandacht naar het verminderen van de partikels. Dit kan men door het aantal contactpunten te verminderen (uit hoe minder delen een prothese bestaat, hoe minder contactpunten er zijn) en door te trachten de wrijving te verminderen. In principe bestaat een heupprothese steeds uit een bol en een kom. Bij de gecementeerde prothese is de bol in metaal en de kom in polyethyleen (soort plastic). Men kan de partikelproductie verminderen door de bol klein te maken ten overstaan van de kom (low friction principe). Vandaar dat ik een heupkop van 22 mm diameter gebruik vermits bewezen is dat dit minder wrijving geeft dan bijvoorbeeld 32 mm. Bovendien is de kwaliteit van het polyethyleen erop vooruit gegaan.” “Men kan ook proberen andere draagvlakken te gebruiken. In Frankrijk werd keramiek ontwikkeld, eerst als kop, later ook als kom. Oorspronkelijk was er een probleem met keramiek dat broos is en makkelijk breekt. Dit probleem is nu grotendeels opgelost. Keramieke kommen kunnen echter niet rechtstreeks op het bot worden vastgemaakt en vergen eerst de plaatsing van een metalen schelp waarin ze worden vastgemaakt. De laatste tijd is nogal wat te doen over “squeaking”, een hoorbaar geknars dat vooral voorkomt bij bepaalde prothesen met keramiek of
metaal op metaal. Een andere meer recente methode is metaal op metaal. Oorspronkelijk leek hier alles perfect te functioneren, maar sinds recent is er ongerustheid over allergische reacties, over pseudotumoren (aanvreten van omliggend weefsel door metaalpartikels) en vooral over de onzekerheid wat metaalpartikels op termijn in het lichaam van de mens aanrichten.” Het grote probleem is volgens dr. De Langh dat men steeds op zoek gaat naar innovaties, maar dat de deugdelijkheid ervan pas duidelijk wordt nadat de prothese minstens tien jaar bij mensen geplaatst is. “Een arts of een firma heeft een idee. Ze testen dat uit in een laboratorium, met succes. Vervolgens komt het op de markt. Maar pas na tien jaar weet je of het idee ook echt een succes is. Een gekend voorbeeld hiervan is de steel van de Exeter heupprothese, een gecementeerde prothese. Deze steel was glad tot men op een bepaald ogenblik het idee had de steel wat ruw te maken zodanig dat hij steviger vastzat in het cement. Bij laboratoriumtesten bleek dat te kloppen. De matte steel werd in productie gebracht. Maar na enkele jaren bleek deze steel in het lichaam veel sneller los te komen dan de gladde steel. Hieruit blijkt dat laboratoriumtesten onmogelijk te extrapoleren zijn naar de werkelijke patiënt. De matte steel wordt dan ook niet meer geproduceerd. Innovaties zijn vaak getest op hun werking op korte termijn, maar niet op de effecten op langere termijn.” Teamwork Dat zijn team zo’n mooi palmares kan voorleggen voor de plaatsing van heupprothesen is volgens dr. De Langh te danken aan een aantal factoren. In de dertig jaar dat hij heupprothesen plaatst, heeft hij de techniek steeds verder verfijnd en in de vingers gekregen. “Ik werk met prothesen uit twee stukken. Dat is
voor de patiënt beter dan een prothese uit vier of zes stukken, maar is technisch wel moeilijker te plaatsen. Vergeet niet dat een heupprothese plaatsen niet makkelijk is en dat je slechts één kans krijgt. Mislukt het, dan is het zeer moeilijk dat te corrigeren. Dr. De Langh prijst zich gelukkig dat hij een uitstekend team heeft om mee samen te werken. “Ik werk steeds met dezelfde verpleegkundigen, zowel op het operatiekwartier als op de verpleegafdeling, die perfect weten wat ze moeten doen. Ook de kinesitherapeut weet perfect wat we van hem verwachten. Enkel door teamwork kunnen we dit resultaat boeken. Verder heb ik ook steeds de steun gehad van de leden van de associatie orthopedie Lier, waarvoor ik hen dankbaar ben.” Dr. De Langh wijst er verder op dat hij steeds de huisarts betrokken heeft bij de heupoperaties. “Zo’n 25 jaar geleden sloten we al een overeenkomst af met de huisartsen uit de regio. Dat was toen een primeur voor Vlaanderen. Dat akkoord stipuleerde onder andere dat de huisarts de voorbereidende onderzoeken voor zijn rekening neemt. Hij kent zijn patiënten veel beter dan ik. Zelf zie ik de patiënten eenmaal voor de operatie en een à tweemaal na de ingreep.” “Bijna 35 jaar heb ik mij toegelegd op prothesechirurgie van de heup. Ik heb hierbij altijd het goed van de patiënt op lange termijn voor ogen gehad. Nooit heb ik mij laten beïnvloeden door financiële overwegingen of ben ik meegestapt met vernieuwingen die hun waarde niet bewezen hadden, of waarvan ik niet overtuigd was dat ze op lange termijn beter waren. Ik heb mijn werk altijd gezien als een teamwork waarbij medewerkers en huisartsen zeer belangrijk waren. Deze studie is voor mij een bevestiging dat mijn levenswerk niet voor niets is geweest”, besluit dokter De Langh.
*studie te vinden op website: http://www.cm.be/nl/100/Resources/Totale%20heupprothese%20deel%202_tcm2463161.pdf).
Noot van de redactie:
4
Dit interview werd afgenomen vóór de problemen in de pers verschenen met bepaalde nieuwere metaal op metaal prothesen. Deze moeilijkheden illustreren echter perfect bovenstaande tekst en zijn te vergelijken met wat gebeurde met de matte Exeter Steel.
Jo Martens met pensioen Dertig jaar nadat ze in het H.-Hartziekenhuis aankwam, trok Jo Martens, directrice huishoudelijke diensten, op 30 september voor het laatst de deur van haar kantoor achter zich dicht. Op 1 oktober ging ze immers met pensioen. De Lierse Ziekenhuisbrief blikt met haar terug op drie decennia carrière in het ziekenhuis. lopen.’ Als een soort van eerste proef werd mij gevraagd een handleiding te maken voor het onthaal en een bewegwijzering uit te werken voor het nieuwe ziekenhuisblok. De huishoudelijke dienst was op dat moment nog veel kleiner dan vandaag. Met minder regels, minder administratie. Ook van hiërarchie was er toen eigenlijk weinig sprake.
Professionalisering
Mevrouw Jo Martens
5
In juni 1980 liet Jo Martens, na een toevallige ontmoeting met toenmalige directrice zuster Myriam, haar West-Vlaamse roots achter zich om in de keuken van het H.-Hartziekenhuis aan de slag te gaan. Ik kwam er eerst terecht in de grootkeuken, daarna in de dieetkeuken. Het was een periode van hard werken, maar evenzeer van veel plezier maken. In 1981 werd ik in de zelfbedieningscafetaria geplaatst en nog later ging ik naar onthaal en telefooncentrale. Ondertussen zette Jo Martens zich samen met zuster Van den Heuvel buiten het ziekenhuis in voor de tijdelijke opvang van vrouwen en kinderen die in een problematische situatie verkeerden. In 1985 kwam dan plots de vraag of ik het zag zitten om het huishoudelijk departement van het ziekenhuis uit te bouwen. Ik stemde toe en op 3 december 1985 kon ik van start gaan. Met een zeer summiere taakomschrijving. Anekdotisch is dat ik de eerste dag vroeg waar mijn bureau stond en dat ik als antwoord kreeg: ‘Jij moet niet zitten, maar rond-
De huishoudelijke dienst bestaat de facto uit drie grote onderdelen: keuken, linnendienst en schoonmaakdienst. Toen al was duidelijk dat professionalisering noodzakelijk was. Samen met het hoofd van de voedingsdienst volgde ik cursussen voedingsmanagement om me voor te bereiden op wat de toekomst als deskundigheid zou vereisen. De linnendienst stond in voor de aankoop van linnen en kleding. Het badlinnen werd ter plaatse geconfectioneerd, het wassen werd uitbesteed. Alles stond onder de nauwgezette leiding van zuster Maria-Hermina. De linnenkamer grensde aan het klooster en hoorde eigenlijk meer bij het klooster dan bij het ziekenhuis. Niet veel later zou de confectie uitbesteed worden. Een sector die toen volop evolueerde, was de schoonmaakdienst. Hier kon ik volop aan de slag. Ik moest me natuurlijk zelf ook opleiden en bijscholen. De tijd van schuren en schrobben was voorbij, maar het was niet altijd makkelijk om iedereen te overtuigen dat men met minder water beter resultaat kon behalen. Het was mijn eerste grote realisatie om dit op punt te stellen. We voerden de eerste vernieuwde methoden in het net geopende D-blok in. Door de opwaardering van de job en de inzet van adequate machines verhoogden we de arbeidsvreugde van het schoonmaakpersoneel. Uiteraard moest het werk kwalitatief in orde zijn. Kostenbeheersing, efficiëntie en kwaliteit werden drie sleutelwoorden.
Subspecialisatie
6
Wat weinig mensen buiten het ziekenhuis weten, is dat er binnen de schoonmaakdienst sprake is van een echte subspecialisatie: met onder meer een schoonmaakploeg voor de operatieafdeling, voor hemodialyse, voor de verloskamer, voor de geriatrische afdeling, voor heelkunde of ook nog voor de kamers na ontslag van de patiënten. Team schoonmaakdienst Een steeds belangrijker deel van de tijdsbesteding van Jo Martens ging naar het personeelsbeleid. Arbeidsduurverkorting, tijdskrediet en onregelmatige aanwezigheid maakten het steeds moeilijker om het uurrooster in te vullen. Bovendien kreeg het personeel van de huishoudelijke diensten een ander profiel. In 1989 kwam de eerste allochtone medewerker in dienst, vandaag zijn er 15 nationaliteiten actief op de werkvloer. Ondanks de ver- Team voedingsdienst schillende culturele achtergronden de patiënten krijgen, een propere kamer, is er toch sprake van een goede samenenz. Ondertussen maken we 43.000 m 2 werking. Na haar pensionering zou schoon. We doen dat met een team van Jo Martens graag in het ziekenhuis 107 mensen voor schoonmaak, linnen en actief blijven voor de begeleiding van afvalverwerking en 57 mensen voor de anderstalige personeelsleden. keuken. Enkel voor de wasserij is er Sinds 25 jaar is Jo Martens ook actief bingekozen voor een externe firma. De nen het BuSO (Buitengewoon Secundair andere taken kunnen flexibeler door Onderwijs). Dat heeft zijn weerslag op eigen mensen ingevuld worden. het ziekenhuis. Tot ieders tevredenheid Een belangrijk moment in de carrière van krijgen de leerlingen van het vierde en Jo Martens was de fusie van de twee het vijfde jaar enkele dagen per week hun ziekenhuizen in 1998. Een hele reorgaopleiding in onze grootkeuken. Tien jaar nisatie, herinnert ze zich. Een deel van werken we al op deze manier. Tot tevrehet personeel moest zich aanpassen denheid van het ziekenhuis en van de omdat niet langer het OCMW, maar wel leerlingen. Hopelijk blijft dit systeem nog een privé-instelling hun werkgever werd. lang bestaan. Voor de schoonmaakploeg veranderde er relatief weinig. Het schoon te maken Welbevinden oppervlak bleef hetzelfde. De ploeg kreeg Uit alles wat Jo Martens en haar dienst wel een nieuwe look aangemeten, met doen, blijkt een grote zorg om het welvoor het eerst een broekpak. Voor de bevinden van de ziekenhuisgebruikers. voedingsdienst was de fusie wel erg Dat zijn zowel de patiënten, de bezoekers ingrijpend. Er waren twee keukens met alsook alle medewerkers, maar de patiënt elk een eigen systeem en met één grote staat wel steeds centraal. Daarom is het overeenkomst: ze waren beide verbelangrijk op de hoogte te blijven van de ouderd. Het was duidelijk dat er één cenwensen van de patiënten. Achter elke trale keuken moest komen. Door een taak moeten we steeds de mens, de goed afbouwplan uit te werken, konden patiënt zien. De taken van de huiswe voorkomen dat er ook maar iemand houdelijke dienst behoren tot de meest ontslagen moest worden. Enkele jaren zichtbare van het ziekenhuis: het eten dat
later kregen we een nieuwe keuken die voldeed aan de nieuwe HACCP-normen (Hazard Analysis and Critical Control Points). Net voor haar pensionering kijkt Jo Martens met veel genoegen terug op de samenwerking binnen het directiecomité. Toen Willy Van der Wee in 1987 zuster Myriam opvolgde, koos hij meteen voor een sterk directiecomité dat als een hecht team moest functioneren. Getuige daarvan de dagelijkse vergadering om 8 uur ’s ochtends. We werden meer dan ooit één team, dat begrip kreeg voor elkaars problemen. Zijn opvolger, dr. Anne-Mie Van den Bossche, maakt met dezelfde gedrevenheid en in een correcte, dynamische en warme sfeer de doelstelling van het ziekenhuis waar. Ik heb mijn dertig jaar in het ziekenhuis
ervaren als een intens en boeiend bezig zijn samen met alle medewerkers die, doorheen alle evoluties en de daarbij horende groeipijnen, steeds gericht waren op dat ene doel: het welzijn van de ons toevertrouwde patiënten. Tot slot wil ik dank zeggen aan allen die door hun zijn hebben bijgedragen tot mijn welbevinden in het ziekenhuis, besluit Jo Martens.
Van palliatieve naar supportieve zorg Palliatieve zorg veroverde de voorbije jaren een plaats in het zorglandschap. Toen het H.-Hartziekenhuis in 1999 de beslissing nam om een aparte palliatieve eenheid in het ziekenhuis op te richten, was dat nog niet evident. De oprichting kwam echter niet uit de lucht vallen. Al in 1994 werd Hilde Potemans, tot dan verpleegkundig diensthoofd van de dienst intensieve zorg, vrijgesteld om de palliatieve zorg uit te bouwen. Ze zocht referentieverpleegkundigen op alle afdelingen. In 1999 werd hoofdverpleegkundige Dirk Van der Auwermeulen gevraagd om een specifiek palliatief team op te richten. Eén jaar later, op 1 juli 2000 was het zo ver en ging de palliatieve eenheid officieel van start. Drijvende kracht
Palliatieve eenheid in cijfers
7
• • • • • • • • •
Zes bedden 2000-2010: meer dan 1.000 patiënten 2009: 130 patiënten Gemiddeld verblijf: 20 dagen Gemiddelde leeftijd: 70 jaar Oudste patiënt: 102 jaar Jongste patiënt: 32 jaar 90 % heeft kanker Circa 10 % gaat (tijdelijk) terug naar huis of rusthuis
was naast Dirk Van der Auwermeulen ook dokter Liesbet Vanderwegen. Vorig jaar volgde dokter Catharina Mertens dokter Vanderwegen op. Dirk Van der Auwermeulen had er in 2000 een carrière van twintig jaar op intensieve zorg opzitten. “Ook daar word je met sterven geconfronteerd, maar toch is het in niets te vergelijken met palliatieve zorg.” Om kennis te maken met palliatieve zorg, liep hij twee weken stage bij CODA, een eenheid voor palliatieve zorg in Wuustwezel. “Ik had meteen het gevoel dat men daar doet waarvoor we opgeleid zijn: leven toevoegen aan de dagen en niet omgekeerd. De kwaliteit van het leven staat er centraal, net zoals Cicely Saunders, de pionier van de palliatieve zorg in Groot-Brittannië, het voor ogen had.”
“Als anderen zeggen: We kunnen niets meer doen voor u, dan zeggen wij: wij kunnen nog heel veel voor u doen.”
Surplus
8
De afgelopen tien jaar verwierf de palliatieve zorg mede onder invloed van pioniers van de palliatieve zorg in België als professor Wim Distelmans en professor Johan Menten zijn plaats in de geneeskunde. “Het is niet langer meer een ‘wazig’ domein van de geneeskunde, maar wel een sector die werkt op basis van wetenschappelijke bewijzen (evidence based medicine) en waar bijscholing via opleidingen de norm is. De pijlers van palliatieve zorg zijn pijn- en symptoomcontrole, en sociale, psychische en spirituele begeleiding. Dat vereist een multidisciplinaire aanpak waarbij artsen, verpleegkundigen, psychologen en pastorale medewerkers samenwerken.” “Een belangrijke plaats is ook weggelegd voor de vrijwilligers. Laat het duidelijk zijn dat dit geen vervang-verpleegkundigen zijn, maar dat ze een echte surplus betekenen. Momenteel zijn er een twintigtal vrijwilligers, maar we zijn steeds op zoek naar meer mensen.“ Wat opvalt bij de palliatieve eenheid, is dat het hier gaat om een stabiel team van mensen die elkaar goed kennen en dan ook goed op elkaar ingespeeld zijn. “Het is een team met veel beroeps- en levenservaring. Dat is belangrijk want om in de palliatieve zorg te werken, moet je de andere kant van het leven kennen. Voor
jongeren is het vaak moeilijk dit te plaatsen. Je moet zowel sterk als zorgzaam zijn.”
Herdenkingsavond Hoe hou je dit werk vol? “Je weet dat dit het laatste stukje van het leven is. Je merkt dat je de mensen echt kan helpen en krijgt veel dankbaarheid terug. Het blijft opmerkelijk hoeveel je op zo’n korte tijd nog kan betekenen voor deze mensen. We besteden ook veel tijd aan opvang en begeleiding van de familie. Vaak springt de familie na een aantal weken opnieuw op de eenheid binnen voor een gesprek. Sowieso worden ze na een zestal weken uitgenodigd voor een herdenkingsavond. We werken daarbij met een ceremonie van keien. Op een kei staan de naam en de overlijdensdatum. Die wordt op die avond meegegeven. Het is een avond met muziek en teksten en daarna veel napraten.” Ongeveer één patiënt op tien keert - soms tijdelijk - naar huis (of rusthuis) terug. “We moedigen dat aan, maar thuis sterven is niet altijd evident. De vraag om thuis te sterven valt vaak weg op een gespecialiseerde palliatieve dienst. Hier gebeurt alles op het ritme van de patiënt, daarom hebben we bijvoorbeeld geen bezoekuren. We proberen ook het ziekenhuisgevoel zo veel mogelijk te bannen. Bij
ons geen witte jassen. Het zit hem vaak in kleine details.” “Mensen die dicht bij de dood staan, gaan zeer intens leven. Ze zijn zeer oprecht. Het is hier zeker geen triestige bedoening. Elke kans op een feestje (synoniem voor ‘leven’) wordt gegrepen. We maakten zelfs al een trouwfeest op onze eenheid mee. Een ziekenzalving gaat bij ons niet zelden gepaard met een glaasje champagne. Spijtig genoeg blijft de stap naar palliatieve zorg erg groot. Maar de familie zegt vaak dat het spijtig is dat ze het zo laat pas wisten. Je kan hier mooi sterven.”
Verwendag
9
Omdat de palliatieve eenheid beperkt is in aantal bedden, verblijven er ook palliatieve patiënten op andere diensten. Zij worden bijgestaan door het palliatief support team dat vooral aanstuurt op comfortzorg. Het H.-Hartziekenhuis investeert zelf in het dagcentrum van de palliatieve eenheid voor patiënten die thuis verblijven. “Eén dag per week kunnen de patiënten bij ons terecht voor een ’verwendag’. Ze kunnen er spreken met een psycholoog, maar ook bijvoorbeeld een bad nemen. Ook voor de mantelzorgers is deze dag belangrijk omdat zij zo wat ruimte voor zichzelf krijgen. Opnieuw: dit is geen deprimerende bedoening. Integendeel zelfs: de patiënten voelen er zich vaak minder ziek.” Wie palliatieve zorg zegt, komt onvermijdelijk bij euthanasie uit. “Met goede palliatieve zorg kan euthanasie vaak voorkomen worden. We krijgen de vraag vaak gesteld, maar die valt in zeker 80 % meteen weg wanneer we uitleggen wat palliatieve zorg is. We merken tevens dat de mogelijkheid van palliatieve sedatie voor veel mensen een geruststelling is.” Hoe ziet de toekomst van de palliatieve eenheid eruit? “Zes bedden is eigenlijk te weinig. We hebben vaak wachtlijsten. Een eenheid mag maximaal twaalf bedden hebben, maar dat is veel om de huiselijke sfeer te kunnen bewaren. Het ideaal is volgens mij acht bedden. In de toekomst blijft het belangrijk om de palliatieve cultuur in het hele ziekenhuis te laten doordringen. Te vaak wordt de dood nog gezien als een falen. Maar er beweegt wel wat. De evolutie gaat snel: artsen zien
palliatieve zorg steeds meer als een meerwaarde en zijn blij met de hulp die we bieden.”
Feestcomité Een groot probleem blijft de bepaling wanneer iemand palliatief is. “Zelf proberen we de prognose te beperken tot drie maanden. We evolueren stilaan van palliatieve zorg, die vaak synoniem staat voor terminale zorg, naar supportieve zorg. Een ruimer begrip. We stellen vast dat jonge mensen vaak naar ons ziekenhuis komen omdat ze alles mee zelf in handen willen houden. Ze willen evenmin tot last zijn van hun familie.” De palliatieve eenheid verstopt de dood niet in een klein hoekje. Doodsbrieven en bidprentjes hangen goed zichtbaar op het prikbord. “Daarom hebben we bewust ook geen naam gekozen voor de palliatieve eenheid. In het begin werd er gedacht aan ‘De Veldekens’, maar we wilden ons niet verstoppen achter een naam. We verbloemen het niet: dit is een palliatieve eenheid. Dat zorgt voor een open en eerlijke communicatie. We merken dat mensen hier in het reine komen met zichzelf. Ze krijgen de gelegenheid een aantal zaken af te werken of recht te zetten. Een jarenlang aanslepende ruzie bijvoorbeeld.” De sfeer is zeer intens. Ook voor het team. Humor is nooit ver weg. “Hoe is het? Jongen, als ik wist dat sterven zo moeilijk was, ik was er nooit aan begonnen.” Verpleegster hoest. Patiënt zegt: “Zuster, besmet me niet, want anders sterf ik nog ziek.” We hadden hier ooit twee 50’ers die elkaar hier leerden kennen. Ze richtten een feestcomité op waarvan de statuten bepaalden dat er op geregelde tijdstippen feestjes moesten zijn. Op foto’s zijn ze te zien met stralende ogen. Vijf dagen voor hun dood.” Vrijwilligers kunnen zich steeds melden bij Dirk Van der Auwermeulen (tel. 03-491 38 00).
Uit het gastenboek:
Een glimlach, … wil je nog iets drinken? Lig je goed? … luisteren naar een verhaal van angst en verdriet Geen valse oplossingen, … geen valse hoop. Wat zou je willen eten? … nog eens een kussen verleggen. Heb je last van de pijn? … wil je niet even uit je bed? Zou je graag wat muziek horen? … een kop koffie voor de bezoeker. … De volgende dag. Een warme hand,… geen oordelen, geen valse raad. Een hand op de schouder,… een kwinkslag. Mag ik nog wat bij je zitten of zou je liever rusten? Niets opdringen… veel aanbieden. Opstandigheid incasseren,… woede aanvaarden, zonder reactie. Altijd opgewekt,… niets is te veel. … Deze nieuwsbrief wil informatie verstrekken en communicatie bevorderen binnen en buiten het H.-Hartziekenhuis. Redactiecomité Patrick Bellinck Filip Ceulemans Annik De Langh Tom Feyt Anne-Mie Van den Bossche Dirk Van der Auwermeulen Fotografie Marcel Schoeters Redactieadres H.-Hartziekenhuis vzw Mechelsestraat 24 2500 LIER Tel. 03-491 20 60 Fax 03-491 20 19 www.hhzhlier.be Verantwoordelijke uitgever Anne-Mie Van den Bossche Mechelsestraat 24 2500 LIER Alle rechten voorbehouden. De informatie is afkomstig van bronnen welke wij als betrouwbaar beschouwen. De inhoud van een artikel blijft echter de verantwoordelijkheid van de betrokken auteur.
10
Raadpleeg voor individuele vragen of problemen uw arts. Er kan derhalve geen aansprakelijkheid worden opgeëist.
En nog een dag. … En weer één. … Tijd voor verdriet, tijd voor afscheid, geen overhaasting. Ik heb sterke mensen ontmoet, sterk als bomen. God kan hier niet ver weg zijn. Dank je.
Uitbreiding medisch korps Dr. Leen Vanlerberghe NKO-arts