Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte Simon Vinkenoog
bron Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte. De Bezige Bij, Amsterdam 1965.
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/vink010lief01_01/colofon.htm
© 2003 dbnl / Simon Vinkenoog
1
[woord vooraf] Alle begin is moeilijk. Dit is een moeilijk boek voor beginners, een eenvoudige leergang voor ingewijden. Zeventig dagen op ooghoogte in het magisch centrum Amsterdam A.D. 1964. Aan elk begin gaat een einde vooraf, visioenen en hallucinaties. Ik wilde weten ‘waarom’, ik leerde ‘zien’. Ik verkondig een harde boodschap, op leven en dood: ‘LIEFDE’. Ik schrijf over: mezelf, Reineke, zintuigen, instinkten, lichaam en geest, Karel Appel, Constant, Ralph & Phil, Vincent van Gogh, Robert Jasper, Henri Michaux, Charles Mingus en andere levenden, jazz, poëzie, happenings, pop art, de Beatles, sensore deprivatie, bewustzijnsverruiming, het Diesseits, de zelfmoord, de tekenen en de wonderen, de heilige en wetenschappelijke orakels, mescaline, LSD-25 en andere psychedelica, de de generatieve psychose, Subud, de overgave, God en andere werkelijkheden. Ik heb niets te bewijzen of te verantwoorden: deze tekst is geschreven om je te verleiden dit boek te lezen. Het is maar een begin. SIMON VINKENOOG
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
5
I wie ik ben, of ‘Leven is dan alleen Waar als ik ben.’
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
6
ook voor jou
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
7 Let's communicate or die. JOHN F. KENNEDY
Pour satisfaire la sensualité de mon esprit, je consomme chaque instant de ma vie, de l'espace, de l'immatériel et du Vide. La sensibilité universelle existe et je la spécialise. J'espere être ainsi un authentique réaliste du bel aujourd'hui. YVES KLEIN
Pour trouver Dieu, il faut être heureux, car ceux, qui par détresse l'inventent vont trop vite, et cherchent trop peu l'intimité de son absence ardente. RAINER MARIA RILKE
Moi seul je sens mon coeur et je connais les hommes. Je ne suis fait comme aucun de ceux que j'ai vus: j'ose croire être fait comme aucun de ceux qui existent. Si je ne vaux pas mieux, au moins je suis autre. JEAN-JACQUES ROUSSEAU
Those of us who play the game of ‘applied mysticism’ respect and support good gamesmanship. You pick out your game. You learn the rules, rituals, concepts. You play fairly and cleanly. You don't confuse your games with other games. You do not impose your game rituals on others' games. You win today's game with humility. You lose tomorrow's game with dignity. Anger and anxiety are irrelevant because you see your small game in the context of the great evolutionary game which no one can win and no one can lose. TIMOTHY LEARY
The integrity of the internal channels of human communication is essential to the welfare of society. NORBERT WIENER
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
9
maandag 11 mei 1964 Een week geleden nam ik (nu vanillevla, chocoladevla, limonadesiroop, rozijnen, zoet, mierzoet, goed) afscheid van jullie. Hier vind ik je terug. Een voor een. Of allen tegelijk. Ik heb je, lezer, vanaf nu. Nu gaan we verder spreken. Ik eerst. Jij straks, of terug. Dit ben ik. Of wel - zoveel mogelijk. Alleen dan is het leven echt. Dit bijv. beschouw ik als echt. Ik kan, en ik wil, niet anders schrijven. De bedoeling is: zelfkennis. Zelfkennis leidt tot Godkennis. Zelfkennis is kennen van het ik, de wereld, de Ander. Alles. Ik ben een verbalisant, ik schrijf. Om te vinden schrijf ik, om terug te vinden, om opnieuw en als geschenk te ontvangen, datgene wat ik bezat zonder het te weten. (Michaux zei het voor mij). Het is leven en leren, het is niemands leer behalve de mijne. Veel heb ik geleerd, en ik behoor tot geen enkele geheime sekte, ik praat vrijuit over mijn scholing. Ik heb geen moederreligie, ik ben een buitenkerkelijke. Dit is o.m. het verslag van een ontdekkingsreis, die mij - rond de jaarwisseling van 1963 en 1964 - heeft geleid tot God. Een persoonlijk ervaren. Ik wil erover schrijven. Zoals ik over alles wil schrijven, en wat hier staat en komt te staan is een keuze uit het onmetelijke aantal dingen, waarover het licht schijnt. En ik grijp het meest voor de hand liggende, het meest nabijzijnde, ook - op sommige ogenblikken - God. In de vorm van liefde, die Gods wil is, en de enige ware ervaring. Ik zoek woorden voor ervaringen. Ik geloof in het Woord, dat genezing brengt, semantiek of niet. Onder woorden bracht ik een intuïtieve reis, die mij zeventig dagen een weg deed zoeken door dit leven, zoals het zich aan mij voordoet. Aan mijn ogen, en andere zintuigen, aan mijn mogelijkheden tot waarneming - voorbij mijn intellect, hoewel ik het te allen tijde opnieuw onder àndere woorden wil brengen. Dit worden dan de eerste woorden (ik heb er tegen opgezien, ik mag bekennen), want telkens begon ik opnieuw. Telkens opnieuw wist ik: nu houd je vast, dit is een zekerheid. Maar ik heb alle zekerheden verloren behalve die ene: er is maar één God. Er zijn geen andere spelregels te bedenken, of wel of niet, dan die
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
10 welke ik hier en nu bedenk. Ik kan slechts schrijven over datgene binnen handbereik: ik ben deze handen die nù scheppen. Ik bedenk nauwelijks. Ik stel een groot aantal dingen voorop. Zij worden in mijn woorden kenbaar. Zij zijn ik. En ik wil voortdurend de hand reiken, in deze wereld anno 1964 christelijke jaartelling. Welke hand? Op zoek naar een handschrift, dat tot kontakt leggen in staat is, heb ik de schrijfmachine mijn vingers laten leiden, in een verbaal proces dat het oorspronkelijk gebeuren begeleidde, werd. Geen toeschouwer, geen deelnemer: beide. Elk ogenblik is van even groot belang. Hier en nu is het allergrootste belang te vinden; het eist bereidheid, overgave. De schrijver, deze, zoekt overgave, bij JOU vindt hij zijn ogen, zijn oren, zijn bewegen en beweegredenen. Zeventig dagen ervaringen op ooghoogte weggelegd, voor nu en later, leegte gevuld met lering. Een spel in tijd (eindeloos) en ruimte (oneindig), lering en vermaak. De gewaarschuwde lezer (dit boek is voor JOU) zal lering kunnen trekken, elk woord gewaarborgd door de voor-lichtende, waar-zeggende en helder-ziende funktionaris, blindelingse boodschapper, stomme mede-getuige (op geduldig, maagdelijk papier) en hulpbehoevende. Dit is de eerste hand. Ik maak gewag. Dit maakt gewag van vele en schone dingen, waarachtige welwisenware belevenissen. Onophoudelijk zet ik opnieuw koers, een keuze uit 26 letters. Voor alle anderen. Vooral Reineke. Uit liefde. Zo waar, als de liefde maar kan naderen. Tracht niet de andere ondoorgrondelijke wegen te bewandelen, bega de eigen paden. De jouwe (voor het laatst: de UWE). Zoek geen logika. Die bestaat slechts in de aandacht voor het gebodene. Het is zo eenvoudig als maar kan. ‘Logical consistency and freedom from contradictions, so far from being tests of ultimate truth, are evidence of the most limited type of thought. They are not to be looked for in the inspired utterances of a prophet or in the hesitant stammerings of a saint.’ (J.G. Bennett: Witness, Londen 1962). Ik ben geïnspireerd, godzijdank, ik weet niet van heilige of profeet, maar soms stamel ik, omdat ik mij niet anders kan uiten.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
11 Voor ik begon aan de 70 dagen, die ik hierachter beschrijf, heb ik een tijdlang naar de vorm gezocht. Ik vond een dagboekvorm, die mij niet verder bracht dan drie regels per week, ik vond een poëzievorm, die zich slechts leende tot het voorlezen, wat ik gedurende zes maanden tweemaal per week deed. Funktionele poëzie. Gelegenheidsverzen. De dichterlijke waarheid, door de jazz begeleid. Maar spel en spelers gingen niet samen, en ik zocht het papier weer op, dat blijft; een keuze van achttien dezer gedichten verscheen in Podium, december 1963 (‘Gesproken Woord’). Waar zou ik beginnen? Eisen van de lezer, dat hij mijn drie vorige autobiografische boeken (Zolang te water, Wij helden, Hoogseizoen) eerst leest? Dat hij kennisneemt van het vele, in andere pagina's verdwenen, dat tot hiertoe heeft geleid? Ik kan het hem opnieuw mededelen, maar er zijn zelfs beperkingen van omvang. Alles is waar, zo waar als het op een gegeven ogenblik maar kan. De dood van Marcel Polak, in het vierde nummer van Randstad. Het stuk over hem geschreven in het boekje Eerste persoon meervoud uit 1957, dat de Beuk nog heeft. Al diegenen, die een rol speelden in dit leven, en die ik al eerder ten tonele leidde: maar het bewijs is geleverd. Het gaat om je leven. * Om de beginnende lezer, die ik ben, enigszins wegwijs te maken, gaan aan de 70 dagen zelf een keuze uit dagboek- en andere notities vooraf. De gedichten zal hij straks elders aantreffen, of hier, of daar. Vele dingen niet achterhaald, onderdeel geworden van dit leven, een onderhuids bewustzijnsbestaan leiden de herinneringen, een eigen leven. Ik heb andere papieren: dagvaardingen, een kennisgeving voorwaardelijke veroordeling en een gerechtelijke aankondiging in de Nederlandse Staatscourant van 2 april 1964 (nr. 64, pagina 8) waaruit blijkt dat een echtscheiding is uitgesproken. Daar gaat het allemaal over. Maar ik kies mijn taal. Ik leid mijn leven. Mijn papier, Gods huis. * Ik lever een biografie als annex. Niet hier. Weer veel later. Ik houd toch meer van het nu. Er is ook nu nog zoveel te vertellen. Hoe elk ogenblik uniek kan worden, als het zo totaal mogelijk wordt ervaren.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
12 Ik heb vrienden, met vele definities. Ik zal ze zoveel mogelijk mee doen delen. Ik bedrijf een unieke vorm van journalistiek. Ik schrijf alleen in koppen. De eerste nummers van Kunst van Nu, waarin Cornelis Bastiaan Vaandrager zijn hip- of squarelijst geeft, Nico Scheepmaker Jan Cremer voorvoorstelt (diens boek is dan nog niet verschenen), Simon Carmiggelt over A.J. Veldhoen spreekt, Ewald Vanvugt een signalement van Fluxus en Willem de Ridder verstrekt, en Rudy Kousbroek vanuit Parijs schrijft over Tao Te Ching, Zen en Beat. Ik maakte méé. Ik kon niets meer meemaken, toen dit boek zich begon te schrijven. Ik trok mij uit de journalistiek terug, ook de maandelijkse interviews in Goed Wonen (met de Total Designers Crouwel, Wissing en Kramer, met Arthur Lehning, Martin Visser en Constant) moest ik laten vallen, net als het gedichten-maken en -lezen in de Shéhérazade. Ik verhuisde enkele malen, opende twee tentoonstellingen: litho's van Constant in Amsterdam, schilderijen van Joop Dielemans en Simon Posthuma in Finsterwolde. Een proces werd tegen mij gevoerd. En ik beitste nogal eens vloeren. Ik bracht drie dagen op het hoofdbureau van de Amsterdamse politie door. Nu spreek ik nog van het laatste halfjaar. In feite begin ik dit boek werkelijk te schrijven op het eiland Ibiza, zomer 1962. Sindsdien in Amsterdam teruggekeerd heb ik het een en ander mogen meemaken. Ik zoek ooggetuigen. Ik heb ze. Ik kan schrijven. Ik heb mijn eigen ogen. Ik experimenteer.
dinsdag 24 september 1963 ‘TRI’. This is it! Het eerste wat ik ervan te weten kwam: Het is gevaarlijk. Afblijven. Elke keer dat ik inhaleerde, wist ik: dit is de laatste keer. De volgende brengt je in een zoverdergaande verdergevorderde verrestaande staat van verrukking, dat je voorgoed verloren gaat. Deze waarschuwing geldt de lezer. Dat ben ook ik.
11 mei 1964 Er zijn experimenten, waarbij ik het laat. Stramonium. Opium. Ik heb er protokollen van bijgehouden. Ik waag me aan een groter
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
13 eksperiment: ik leef. Ik ben zojuist genezen. Ik tik ook het ziektebeeld over. Ik laat me voetnoten ontvallen. De vorige bijvoorbeeld beantwoord ik niet. Ik ben geen lijstenmaker. Norman Mailer deed het, The List, in Advertisements for Myself, C.B.V. in Kunst van Nu. Het werd een fad, twee woorden raakten in Nederland ingeburgerd. Geen beter woord denkbaar.
zaterdag 28 september 1963 De tijd valt in meer definieerbare onderdelen van gebeurtenissen uiteen. Lijkt daardoor langer te duren. Meer vatbare beelden passen in het beleven. Gebeurtenissen, die enkele minuten duren (theewater opzetten, een ei koken, enz.) nemen uren in beslag, de tijd verliest zijn betekenis. Ik kan het gemakkelijk uitvinden aan de hand van de wijzers van de verlichte Westertorenklok, die altijd (van begin 1960 tot oktober 1963) boven deze gebeurtenissen aan de Bloemgracht 8 uittorent. Ik realiseerde me dit pas, toen ik enkele sekonden in gedachten voor me uit het raam op straat staarde. Wat in die tijd gebeurde, zou ik ‘in werkelijkheid’ in enkele minuten gewaarworden. Ik verlies het onderscheid.
woensdag 2 oktober 1963 Ik heb me jarenlang de beroerte gelachen! Zo high†, dat je de
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
14 wereld buitensluit. De lachkick†, de eerste stap naar kennis het ontkennen. Gegiegul. De grijsaard uit Het leven is vurrukkulluk: ‘En maar giegullen.’ De spreker van Radio Veronica (Joost mag weten wie) spreekt zijn moer's taal als 'n soort Esperanto, verstaanbaar voor iedereen behalve z'n moer.
†
high - ‘a happy state of mind’ (R.A. Norton, Through Beatnik Eyeballs, London 1961). Door mij geopperde definitie ‘bij verruimd bewustzijn.’ 12 mei 1964. Drs. B.H.: ‘Er is maar één definitie juist.’ Drs. T.B.: ‘Er is géén definitie juist. Door het te definiëren geef je aan, wat het juist niet is. Je kunt het niet verbaliseren, het is alleen waar te maken.’ Ik geef aan, dat ik in dit boek verhalen zoveel mogelijk binnen hun grootst mogelijke context probeer te plaatsen, en daarom, hoe fragmentisch ook, in de kaleidoskopische opbouw van het geheel, toch een high weet te bewerkstelligen. De geboeide lezer wordt high, en zeker als hij mijn aanwijzingen opvolgt en, bepaalde bladzijden volgens een bepaald ritme lezend, teksten herhalend, de gewenste staat bereikt. Drs. B.H. interrumpeert: ‘High dan (hm) is de verhoogde hersenstofwisseling, uitsluitend te bereiken door vergroting van het bloedvolume in de hersenen,’ Olvert B., genoemd naar de Nederlandse 17e-eeuwse geneeskundige, Olvert Dapper (naar wie de gelukkigste straat ter wereld, de Dapperstraat, is genoemd), wiens in 1668 verschenen boek over Afrika ‘nog tegenwoordig van belang is, daar er waarnemingsmateriaal in is verwerkt, dat thans grotendeels is vergeten of niet meer te verkrijgen’ (Ciba-tijdschrift, Bazel november 1938, pagina 204), Olvert die wij Olivier noemen - what's in a name, zei Sr. en hij doopte hem Jr. - roept uit: ‘Het is helemaal niet zo moeilijk voor die lezers van je (alsof het voor mij niet veel moeilijker is), want iedereen is in z'n leven weleens high geweest en herinnert zich dat, als de unieke momenten van z'n leven!’ Drs. T.B.: ‘Nog steeds geen definitie. Nou ja, nee, 't unieke moment kan eigenlijk ook niet. 't Is natuurlijk wel 't leukst.’
†
Simon: ‘Ik weet het (weer): Het Unieke Moment, Hier, En Nu.’ Olivier: ‘De momenten dat de lezer werkelijk in God gelooft.’ Drs. B.H.: ‘Ik heb alleen het Plein maar aangegeven, van waaruit alle wegen lopen, waarvandaan iedereen gelijk heeft, maar weer niemand in 't bizonder.’ Patents zie ik Pending. Dutch copyright. Protected. Kicks - gelukkige ervaringen; gezochte gewaarwordingen. Kijkluister-sex-leef-schrijf-praat-lach-placebo-oneindig veel kicks, passieve en actieve, creatief, inspiratief, poëtische, musische kicks, o.m. in Samuel Beckett: More pricks than kicks, Londen 1934. ‘Verstoring van het evenwicht, lichamelijk in de hersenstofwisseling, of - geestelijk - door 'n verandering in de werkelijkheid ten gevolge van verruimde bewust-zijnsinhoud.’ Wat is een definitie? Simon: De grootste gemene deler van het begrip, door zoveel mogelijk mensen te verstaan. Kicks, volgens Olivier, een schoktherapie, die leidt tot de staat waarin de mens gerehabiliteerd is, doordat hij voortdurend in staat zal zijn de high te verwezenlijken, waarbij deze wordt ‘as easy as opening and closing your eyelids’. In het kort: De optimale mens swingt. Drs. T.B.: ‘Al dan niet langdurige gewelddadige ingrepen op de normale gedachtenstroom. 't Plotselinge, 't inchoatieve aspect van 't hele...’
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
15 De goden herkennen zich in ons. Trichloorethyleen. Peter in het ziekenhuis. Omgevallen. Verbrand. Schadelijk (Klaas), Nonsens (drs. Bart H.).
vrijdag 18 oktober 1963 De eerste woorden in 'n nieuw huis, na de opening van Constant gisteren geschreven en uitgesproken. Vanaf de intrede swingde het als de pest†, al werd ik om halfacht smorgens uit vier uur alleenslapen - na (op m'n werkkamer boven, na hevige ruzie met Elize, inclusief twee klappen & enige hoge woorden) gewekt door de verhuizers. Drie mannen, wier hulp voor de dag op ƒ90. - komt te staan. Alles wordt vanzelfsprekend, de vrienden die komen binnenlopen om te helpen, en bij ieder die dodelijk vermoeid afgaat, voel ik mij niet in staat in voldoende mate m'n erkentelijkheid voor hun hulp uit te drukken. Ik dank ze bij name: als eersten smorgens Larry en Karel, daarna Nikolaas en Huub, zelfs Drs. T.B. en Darky, die nu thee-zet nadat hij eerst het boek van John Cage, Silence, dat hij hier ziet liggen, tot geweldig heeft uitgeroepen. Op de inderhaast aangelegde grammofoon zet Robert Jasper Olé op; bloemen worden binnengebracht. Afzender: Felix en
†
swingen - in overeenstemming zijn; zonder storingen functioneren. Drs. B.H.: ‘Tussen links en rechts doorkomen.’ Wat is links, wat is rechts? ‘Links is aan de ene kant, rechts is aan de andere kant. Links stoot je je, rechts stoot je je ook. Ik ben noch links noch rechts. Ik swing. Als je er tussendoor komt, swing je.’ Olivier (‘mijn definitie is zo ontstellend goed, er is geen speld tussen te krijgen’:) (er is maar één taal: de square.) Ook hij zoekt het s.g. van de g.g.d., denk ik en luister mee: ‘Nou, moet je horen. 't Universum is beweging. Dus God is beweging. Beweging is primair ritme. Ieder heeft z'n eigen ritme. Swingen is het ritme van de optimale mens. God swingt als de pest!’ We zijn terug bij de oorsprong van de uitdrukking, zoals die voorkomt in het gedicht van Remco Campert, dat voorin Hoogseizoen staat: ‘de wereld swingt als de pest/en de rest is gemompel van bedelaars.’ [mei 1964]
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
16 Wilson. Wie zijn zij? Robert J. heeft zijn oude funktie van glazenwasser weer opgenomen, lapte alle ramen en poetst nu de spiegel op, die Leen - te laat om linoleum te leggen - op mijn verzoek naast de deur heeft gehangen. Twee kamers beneden, keuken achter, twee kamers boven, daarboven zolder, waarin één kamer kan worden gemaakt. Etc. Barry brengt foto's op de luidspreker aan, een van de vele kollages waarmee wij leven, en de t.v. is door Dicky in orde gemaakt. Ook hier werkt de kamerantenne. Iedereen helpt. Vanochtend wekte Nikolaas me met pervetine, ik heb een behangzaak bezocht, in alle kamers heerst vrede, Alexander slaapt de slaap der onschuldigen (rechtvaardigen), ik heb hier een ruimte geschapen die ik niet liet dikteren door binnenhuisarchitectuur, biedermeier, Goed Wonen, Hip-beatpad-zucht, maar waarin - hoop ik - velen zich thuisvoelen. De wonden aan m'n hand zijn over (welke wonden, mei '64?), de gestolen scooter is weer terug, kwam een politieagent melden, en naar Lucia's verdwenen of gestolen fiets kan ik altijd nog in de Bloemgracht dreggen.
dinsdag 12 mei 1964 We betrapten een paar jongens op het baldadig gooien van fietsen in grachten. Ik moest ze herkennen, de buren hadden 5 × 8 gebeld. En ik was getuige geweest, had ze voor lafaards uitgescholden: ‘Is dat zo leuk voor de man die morgenvroeg naar z'n werk moet, als hij ontdekt dat z'n fiets weg is?’ Ik ging mee, ja daar zaten ze, die jongens hadden net vreemd gereageerd voordat ze met de fiets aan hun hand naar de waterkant liepen; ze waren weggehold. Ik liep op ze af: ‘Leuk vind ik 't niet om te moeten zeggen dat ik jullie herken, maar ik vind het zo'n misselijke streek.’ Ze namen een schuldige houding aan; ik werd bedankt (politiebureau Raampoort, ik werd midden in de nacht weer thuisgebracht in een politie-dinkey toy. Hetzelfde grapje wordt nog steeds uitgehaald, meldt Adriaan, als hij, ondersteboven van de zaterdagavondervaring: vechtlustigen op straat, bij mij langskomt).
vrijdag 18 oktober 1963 Maandag kan ik gaan werken aan het half uur Nederlandse poëzie
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
17 voor de Parijse Biennale. Zonder dat het een happening† wordt,
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
18 zal ik zoveel mogelijk gebruik maken van de 5 × 5 cm dia's, die getoond kunnen worden.
maandag 11 november 1963 Roland Kirk, die blazend en stotend de schrilste geluiden weggeeft, en spelend steeds nader komt tot waarneembare gehoorgrenzen, heeft veel gemeen met de man die vanuit Brussel aan het redaktiesekretariaat van Randstad (driemaandelijks verschijnend; redakteuren Claus, Michiels, Mulisch, Vinkenoog) zijn notities stuurt: ‘gemaakt gedurende een eerste experiment met marihuana.’ Hij is geen literator; hij gelooft nog in bewijsmateriaal. ‘Indien u voelt voor publikatie, zou ik er een zakelijke inleiding bij kunnen leveren, alsmede de in de tekst vermelde tekening.’ Hij kent het bestaan nog niet van de miljoenen pagina's notities, handschrift, tekeningen, kollages, die de wereld bedekken als een hymne aan de inspiratie, die bezit neemt van de mens, high. De schepper. De maker. Ik citeer zijn onbeholpen, waarheidsgetrouwe woorden (hij is ambtenaar bij een internationale organisatie, vijfenveertig jaar, beschreef enkele jaren geleden in de Groene Amsterdammer zijn ervaringen, toen hij ophield †
happening - feest, gebeurtenis, spel, voorstelling, ritueel, min of meer geïmproviseerd. Een uitgebreide documentatie betreffende de happenings staat ter beschikking van Q.I. (qualified investigators), die mij hun kwalificaties en onderzoekerskwaliteiten kunnen waarmaken. Affiches van een happening, Open het Graf, georganiseerd door Melvin Clay, Franklin Stern en Simon Vinkenoog, op 9 december 1962, in het inmiddels afgebroken pand Prinsengracht 146, zijn nog à ƒ5. - te koop. Teksten, bij deze gelegenheid geschreven, houd ik - evenals de andere - ter beschikking. De titel was een parodie op een onvoorzien Nationaal Gebeuren, Open het Dorp, samenvallende met de dood van H.K.H. prinses Wilhelmina, het onderwerp: ‘het eren van de doden, de ter dood veroordeelden en te doden doden’; aanwezig waren o.m. een Shrine for Marilyn Monroe, een soul- telephone, en Vibia gaf na een Danse Macabre de Kiss of Death, waarbij Johnny de S.K. zich diende te bevrijden. Enz. Een gedicht van mij over deze happening publiceerde ik in Podium, maart 1963, onder de titel Openen voor gebruik. Het zal worden opgenomen in mijn Eerste gedichten 1949-1964. De happenings, zoals die zich ontwikkelden in de Verenigde Staten van Amerika (cf Allen Kaprow: ‘Happenings in the New York scene’, Art News, mei 1961) rond John Cage, George Maciunas, Claes Oldenbourg, en in Europa rond de groeperingen Fluxus, décollage (Wolf Vostell, Keulen) Jean-Jacques Lebel (Antiprocès en Catastrophe in Milaan en Parijs) en in Amsterdam (waar Vostell januari 1964 een filmevent organiseerde in het Amsterdamse Leidsepleintheater: Sun in your head, volgende op een Fluxus-festival in Den Haag en Amsterdam, juni 1963). Zij allen, waar ook ter wereld elders, in Tokio of in Seoul (Nam June Paik): zij gaan terug tot processies in de oudheid, zwarte en witte missen, middeleeuwse mysteriespelen, reizende kermissen, carnavals, circus en pantomime, Dada, het surrealisme, het optreden van Cobra en de 5O-ers, Georges Mathieu, Yves Klein, Dylaby, Bewogen Beweging, enz. Elke happening kan slechts één keer (op identieke wijze) plaatsvinden: ‘the work is over before habits begin to set in’ (Kaprow). ‘An artist who makes a Happening is living out the purest melodrama. His activity embodies the myth of Non-Success, for Happenings cannot be sold and taken home; they can only be supported. And by their intimate and fleeting nature, only a few people can experience them. They remain isolated and proud. The creator of such events is an adventurer too, because much of what he does is unforeseen. He stacks the deck that way.’ [mei 1964]
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
met roken): ‘Ik schrijf één zin, er gebeuren wel vijf dingen intussen, dus ik kan niet alles opschrijven, ben steeds achter - je laat je van tijd tot tijd gaan; er zijn te veel dimensies om op te schrijven - de meest gewone dingen, zoals een deksel afschroeven, worden prachtig; vierduizend gedachten tijdens één zin die ik opschrijf - werkelijk duizenden bewustzijnen, dus alles kan niet opgeschreven worden - NOOIT VERGETEN BIJ HET LATER NALEZEN DAT MAAR EEN HONDERDDUIZENDSTE OP PAPIER STAAT VAN ALLES WAT ER IS GEBEURD EN ALLES PRETTIG POSITIEF - alles wat later gerapporteerd
zal worden is te weinig - dit (pijl naar zin omhoog) is een boodschap tot de buitenwereld.’ Beiden zijn ze door het grote gevoel aangeraakt, deel uit te maken van een oneindige kosmos, en geen van beiden weet er menselijke geluiden (stem, klank, woorden, gezicht) voor te vinden. Een boodschap, chère âme; het Engelse weekblad The Lancet van 9 november publiceert een artikel met de tendens het marihuanagebruik te legaliseren.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
19 TRI. Kinderen worden ermee weggemaakt - het brengt déjà-vu ervaringen teweeg je kunt het kopen bij de drogist - werelden staan er op te trillen. Het gedoogt geen andere smaak naast zich - poëzie: eigen bottelarij. Lege gedichten vijftien cent statiegeld. ‘Het is namelijk niet zo, dat er huilerig en in hoekjes treurig bijeengezeten wordt, maar dat er ontzettend veel genoten wordt in cleane, aantrekkelijke, sexy en intelligente, gezellige en relaxed omgevingen. In één huis: een baarmoeder, een hartkamer, een hersencel. Jazz. Archief.’ ‘Zes miljoen jaren tegelijk staan stil. Als je het ziet liggen lijkt 't op 'n ongeluk. Als ik omkijk, moet je me roepen.’ [Verdergaan? Ja. TRI. Au. Affecteert het CZS. Met lachgas anesthetisch gebruikt: yields a very rapid analgesia, event. unconsciousness. Veroorzaakt onregelmatige hartslag. Bij-effecten: poor muscular relaxation, dependance geregistreerd. Door kwakzalvers voorgeschreven bij migraines, tic douloureux, of eerste baringsweeën. Dit gebruik, elk ander gebruik, TEN STELLIGSTE AFGERADEN. Kennedy werd doodgeschoten. Een boeddhistische monnik liet zich met benzine overgieten. Mensenoffers. In Amsterdam kwam Charles na drie dagen verblijf (regelrecht uit Amerika, met een sixty-dollar a day habit), precies een jaar later op dezelfde dag weer tot dezelfde onbezonnen daad; wéér werd hij gearresteerd. Geen bloemen. Geen bezoek. Geen correspondentie. Ook nu nog niet. We waren getuige van zijn aanhouding. Zelf ben ik zo onvoorzichtig, bega de laatste fouten - die me op drie dagen cel komen te staan op het hoofdbureau van de Amsterdamse politie. De eerste, die ik tegenkom, als de rechter-commissaris mij een lopend vonnis heeft gegeven (ik word begin februari veroordeeld tot zes weken voorwaardelijk wegens het overtreden van de Opiumwet: 0,16 gram marihuana werd in mijn bezit aangetroffen, tussen 0,700 gram kaasresten en glassplinters) en ik blij door vrije straten loop, is Simon Carmiggelt. Hij feliciteert me met de ervaring, het hebbenkunnenkijken van binnenuit. Mei '64]
vrijdag 15 mei 1964 [verder en terug] ik Niemand heeft er enig idee van, hoe ingewikkeld het geheel is,
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
20 en iedere dag weer wordt. Voor me de zeventig dagen, daaronder de vertaling van het boek van Ralph & Phil, waaraan ik zo spoedig mogelijk dien te beginnen, voor me Allen Ginsberg's gedichten. Links van me de notities tussen 28 november tot aan het begin van de zeventig dagen. Maar bij het opruimen in het nieuwe huis aan de Bloemgracht, dat ik betrokken heb (ik zou verrast hebben opgekeken, als men mij een jaar geleden had verteld, dat ik aan de andere kant van de gracht zou wonen, met een andere vrouw) zie ik weer hoe de wereld swingt als de pest; ik heb vandaag mijn kijkdoos voor het eerst opengezet, in het kader van ‘The Art of Living, Inc.’. Voor tien gulden krijgt u tien adressen, een kaart verschaft u toegang. Kom kijken, op de aangegeven uren: zo werk en leef ik, zo leeft de kunst in mijn huis, zo onttrek ik mij aan elk isme. Gisteren werd mij door de Keerkring gevraagd, of ik - voor een boekje ter gelegenheid van hun 15-jarig bestaan - wilde antwoorden op de vraag: ‘Heeft het figuratief-realisme in onze tijd nog wel zin?’ Mijn antwoord: ‘Ik weiger me neer te leggen bij ismes. Er is maar één isme: het leven. Alles houdt daarmee verband. De realiteit heeft niets van doen met het realisme. Figuratief of objektief, informeel of gedeformeerd: er is maar één schilderkunst. Ik heb ook nooit begrepen de misverstanden tussen jazz-traditional liefhebbers en jazz modern-style aanhangers. Er is maar één soort jazz, maar één soort schilderkunst: de goede. Ik hoop me het woord van Yves Klein eigen te maken, een authentieke realist te zijn van het schone heden.’ Wat ik wil, is het verleden tot heden maken. De vele notities, en de gegevens die te voorschijn komen uit een half jaar niet opgeruimde korrespondentie, de mappen, de uitnodigingen, de foto's en photoshots, mijn journalistieke werk in die tijd, de knipsels rond mijn proces, rond andermans ervaringen, de stapel kranten en tijdschriften en wanneer begint dit verhaal? Met het Spiegel-weekend in Wageningen, waarover ik in Vrij Nederland najaar '62 het laatste woord nog niet gezegd heb? De van de scene† verdwenen en daarop opgedoken mensen? De aantekeningen in mijn Succes-agenda, de dood van de Vietnamese
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
21 boeddhistische monnik, die zo onbewogen in ons aller vuur zit? Hoe kwam ik ertoe begin december mijzelf God te wanen? De dood van Aldous Huxley, die van Kennedy. Mijn Gesproken Woord-gedichten, mijn reis door Amsterdam gisteren in een rondvaartboot met Matthias (eergisteren drie jaar geworden), het is een roman-fleuve, korte verhalen, die ik nooit zal schrijven. Een bibliografie maken? Ik beloof opnieuw een annex. Ik ga verder. Dat wil zeggen: terug naar
donderdag 28 november 1963 ‘Il est dommage qu'au lieu de perfectionner la désintoxication, la médecine n'essaye pas de rendre l'opium inoffensif.’ Jean Cocteau (de l'Académie Française), Opium, Journal d'une désintoxication. Librairie Stock, Parijs, pagina 27. Opium: vorig jaar gebruikte ik het voor het eerst in voldoende hoeveelheid om gewaarwordingen te ondergaan. In de koffie opgelost. Op de rand van een Rotterdams bed gezeten, tikte ik een journalistiek verhaal over de première van Samuel Beckett's Happy days in Amsterdam (met Andrea Domburg). Ik had, dank zij Jacoba van Velde, een wereldprimeur (de telefoon stond naast me): het toneelstuk Play op komst. Ik schreef het voor iemand anders, te stoned† om zelf het artikel te maken. Ik bedong een onderhands honorarium; het stuk kwam twee dagen later, 20 oktober 1962, in de HP. Die eerste keer kon ik dat nog. Sindsdien niet aangeraakt, tot men mij twee weken geleden een shot aanbiedt. Het ritueel weer even nauwlettend gevolgd hebbend (het blijft een happening, cf The Connection, waar het off-scene plaatsvindt) spoed ik mij tien minuten later (de eerste flash had zich als een weldadige warmte
† †
De scene: hier en nu, de mensen, de medespelenden, de ooggetuigen, de plaats waar ‘het’ zich afspeelt. Stoned: helaas te ver van ons om in staat te zijn deel te nemen, out. Afgesneden, op het ogenblik onmachtig tot activiteit. Too stoned to talk, to move, etc. Het zoeken naar Nederlandse equivalenten vergt te veel tijd, bovendien zijn de termen in die taal voor iedereen begrijpelijk, dan nog très hip en ik zie geen reden, zelfs geen puristische overwegingen, me voor het gebruik te verontschuldigen. It's too bad dat de In-boys van de erkende reclame- en advertentiebureaus zich van het taaleigen meester gemaakt hebben, als ware het hun eigen, maar allez.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
22 door mijn lichaam verspreid) naar de ...straat om op een belangrijke avond aanwezig te zijn: een muzikaal gebeuren. Ik moest af laten weten. Zodra ik het sociale spel had uitgespeeld, en mij op een bank neerzette, was ik out, hoewel bij vol bewustzijn. Ik kon niet spreken met degenen die mij belangstellend vroegen hoe ik mij voelde, ik kon minzaam glimlachen en knikken, overigens bestond ik slechts als een inerte massa inwendig gebeuren, cf Slauerhoff's Het leven op aarde, dat Du Perron volgens Vestdijk te theosofisch vond. Maar zo is het dan toch maar. Glimlachend zittend bewees ik, hoe goed ik mij voelde, zo goed dat ik nu, op dit ogenblik, weet mijn leven lang geen verdovende middelen te zullen gebruiken. Ik ben te actief, deze passiviteit is er een, die mij wezensvreemd is. Wat gaat het anderen overigens aan; waarom gebruikers tot straffen te veroordelen, die in geen enkele mate overeenstemmen met hun ‘misdrijf.’ Iedereen kan een overtreding konstateren, niemand een afwijkende norm beoordelen. De dosering voor gebruikers zou - als in Engeland onder het National Health Scheme - even gereglementeerd kunnen zijn als de voorzieningen, getroffen voor diabetici en trombose-patiënten. Er zijn vele zieken, die zich met shots (injekties, inspuitingen) in het leven houden; de ervaringswereld, zo er een kick is, is een geheel individuele, waarbij het niets van de verslaving, dwz. de noodzaak het middel bij de hand te hebben, het dreigendste gevaar is.
vrijdag 15 mei 1964 [sheherazade-gedicht] Ik ben geboren met een naam die u allen bekend is: mijn naam is Simon Vinkenoog. Wie is Simon Vinkenoog? U kunt u ervan overtuigen: hij draagt een blauw pak, bruine schoenen en een rode das die hij kocht in Rome. Verder draagt hij papieren bij zich die zijn identiteit bewijzen.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
23 Wie is hij? Ik kan het u niet zeggen. Ik ben zo oud als ik ben, leef het leven dat ik leef, mijn handen zijn zo werkzaam als mijn zintuigen, refleksen, woorden en handelingen. Deze woorden zijn ontstaan uit een diep besef van mijn hoge waardigheid: ik verkondig Gods woord. Ik ben een nederige dienaar. Niets weet ik, dan wat ik ben, zie, hoor en voel Niets kan ik zeggen, dan: luister, want het gaat om je leven. Weet wie je bent. Leer weten. Leer handelen. Herken en zie toe. Beschouw en onderga. Ervaar, weet, overtuig je. Dit is je leven. Dit is wat je ervan maakt. Laat het juist-zijn, en wel-over-wogen. Laat het intuïtie zijn, of weten, laat het leven je leiden en vertrouw op het wonder. Leef. Het is dagelijks waar, het is altijd in JOU aanwezig. Het grootste wonder heet: leven, liefde-leven.
* Ik las er bovendien nog voor de brief van Jan Cremer uit Ibiza, april 1962. Ik las daarenboven nog voor een eksposé aan de huidige en toekomstige deelnemers aan The Art of Living, Inc., die hun huis, hun leven, hun kijkdoos, beschikbaar stellen voor exposities en andere intieme manifestaties: Dit zijn wij naar buiten. Dit is geen image, dit is niet ‘wat de mensen ervan kunnen denken’, dit is ‘Wat Wij Zijn’. Wij zijn in staat ons leven te leiden, wij zijn een voorbeeld voor hen, die daartoe niet in staat zijn. Door het openstellen van onszelf leggen wij daarvan getuigenis af.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
24 Dit betekent: wij staan open, wij hebben niets te verbergen of te vrezen: wij leiden een oprecht leven, wij willen leven zoals wij zijn.
zaterdag 16 mei 1964 Een zonnige middag, op het dakplatje doorgebracht met (daar gaan ze) Huub, Klaas, Olivier en Wout, die als laatste kwam, en Huubs plotselinge vertrek veroorzaakte, door hem aan te kondigen dat Zusje niet thuis was. (En dat, terwijl er iemand tussen 17 en 19 uur aanwezig had moeten zijn, in het kader van de Art of Living, second day.) Ik was op mijn post; toen om kwart voor drie gebeld werd en wij niet opendeden (we lagen nog in bed) vroeg ik me af: is het een bezoeker in het kader van The Art of Living, Inc? Maar de eerste weken zal geen bezoeker zich melden, of wel? De Inc. van nu af aan genoemd levende kunst. Incorporated slechts dan als er een scene is; overigens spreek in in dit boek geheel en al namens mezelf. Zelfs wat ik van anderen citeer, is slechts mijn eigen persoonlijke weergave van een verhaal, een situatie, een moment. Alle andere ogenblikken, situaties en toestanden zijn even waar. Waar twee mensen samenkomen ontstaan twee waarheden. Er is geen waarheid behalve de mijne. Zeg het hardop, en weet het. Ook de zeventig dagen die ik sleet, ben ik in staat te overzien. Het blijft moeilijk me in het verleden te storten, ik wil ook het heden vasthouden, dat voor een deel bestaat uit zelfretrospektie van de afgelopen periode, de godsdienstwaanzin bijvoorbeeld die mij 6 december 1963 (Klaas' verjaardag!) bracht tot het besef van mijn God-zijn, het waandenkbeeld God-alléén te zijn. Een periode ook, die (het allerbelangrijkste) mij zo ontzettend nader tot Reineke heeft gebracht als ik nooit eerder tot een vrouw ben gekomen. Nog nooit heb ik mij zozeer aan een vrouw toevertrouwd, nu durf ik ook de eenvoudigste verantwoordelijkheden te delen, aan de hand van de geliefde mijn leven leiden. Nooit was ik zo samen. Een liefdegevoel, dat zich tot iedereen uitstrekt die ik maar ontmoet. Het is niet voor niets, dat mijn huis op dit ogenblik openstaat voor iedereen, die belangstelt in ‘living Art and those who make it, in their natural environment’.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
25 Ja, ook ik ben een environment, een pad† (marked with a red dot), een huis ook begenadigd met het Q-teken van Robert Jasper, wiens verhaal ik nog steeds een van de mooiste vind, nog steeds een van de meest swingende cats†† around. Het is moeilijk, die liefde over te brengen, zonder verkeerd begrepen te worden; ik heb die liefde vele namen gegeven, één daarvan is God (God is Liefde) maar ik wil me niet in semantische vaagheden begeven. Ik zal ze wieden uit mijn dagboekbladen, en toch niets weglaten. Ik lever franco huis kommentaar. Je krijgt opnieuw de zeventig dagen, in de tijd die het me zal kosten deze zeventig dagen opnieuw te beleven, op schrift, de tweede versie. Ook die dagen, die kommentaren, geef ik aan met data, ik zal het maar even voor mezelf en anderen vaststellen. De oorspronkelijk bijgehouden dagen gaan van 26 februari tot 5 mei. Toen ik aan het eind kwam, begon ik die gegevens te verzamelen, welke mij ten dienste zouden moeten staan bij het inleiden van die zeventig dagen (want wie ben ik nog meer, tenslotte, dan zeventig willekeurige dagen uit mijn leven?), en ik kwam terecht in knipsels, mappen en wat dagboekbladen van de periode daarvoor, beginnende (een willekeurige keuze) 24 september 1963, een Tri-ervaring. Protokollen heb ik bijgehouden, van gesprekken (zeer onvolledig) (ik heb zelfs voor de uitgever een Uher-bandrecorder aangeschaft, die ik niet gebruik, en die als ik het wel heb, ook bij de uitgever nauwelijks wordt gebruikt) en situaties. Het kan niet anders dan zó, op déze wijze. Er zijn zoveel faktoren, die mij samenbundelen, en er is zo weinig te ontrafelen, zonder het vooropgezette idee: tot de liefde ben ik uit de diepste wanhoop gekomen. Ik heb een verloren en leeg leven geleid, het goed dat ik kon doen kwam uit mezelf, maar het doelloos dwalen richtte in mij de verwoestingen van het kwade, het niets, aan. Ik heb mijzelf - in die zeventig dagen en daarvoor al, tot op heden - hervonden, een gezond ego. Ik weet waarheen ik ga. Niet zelfingenomen, maar uit een klaar besef. Ja, ik ben met mezelf bezig, therapeutisch. Ik moet me nog veel meer met mezelf bezighouden,
† ††
pad - ‘A cat's home is his pad.’ (Lawrence Lipton, The Holy Barbarians, Londen, 1960.) cat - zelfde bron: ‘the swinging, sex-free, footloose, nocturnal, uninhibited, non-conformist genus of the human race.’
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
26 wil ik, wat ik HET GOEDE acht, rond mij verspreiden. Zoveel goed, dat nog niet gedaan wordt! Ik verwijt mijzelf bijvoorbeeld dat ik gisteravond niet, aankomende op de Kring, waar door een honderdtal mensen vergeefs gewacht werd op the Circle Society Locomotives, tegen Frits gezegd heb: ‘Bel de Zade en vraag aan Theo, Nedley en Leo om te komen spelen.’ We hadden er naar hun muziek geluisterd, ik had - voor het eerst weer ter plaatse na die zeventig dagen (in die tijd kon ik niet én aan deze pagina's werken én mijn gelegenheidspoëzie, twee keer per week geschreven, voorlezen) - zelfs de stoute schoenen aangetrokken, en na terugkeer uit Haarlem (de Subud-latihan) een gedicht geschreven over het Derde (goede) Oog, de chactra, opgedragen aan IJsbrand en Huub. Hun oog is het mijne. Hoop ik. Bij een ander merk ik de volkomen zelfingenomenheid als een vorm van zelfkennis: het soort verhaal over vanzelfsprekend leiderschap, het winnen met knikkeren, het ondernemen van ekspedities, Luilak (zoals vanochtend vroeg, toen wij thuiskwamen van de Kring, vijf uur, al jongetjes langs straat gingen, luilak roepend). Johnny kwam langs, uren nadat hij in de Zade een goede act had weggegeven, een gerijpte, meer aan de omgeving aangepaste scène, gedicht durf ik het niet te noemen, van het tweede - verstaanbaarder klanken - denk ik nièt wat Huub denkt: lege betekenissen, maar de ware betekenis kan ik niet achterhalen, behalve spruitend uit zijn besef van volslagen isolement. De waarheid in wat ik projekteer. De ik-projektie, die een misverstand rond een àndere persoon kan leggen. Johnny de Zelf-kicker met terecht de aandacht van Iedereen, en de goede Leo probeerde zelfs op de drum te begeleiden. Huub had de mooiste kollektie granaatscherven van de hele school, en een sloop vol mexies (sterretjes door hem genoemd): de glazen stuiters waarin een slagroomtuitje van kleur. We spreken met Klaas van looie dajen, knikkers, en luisteren naar Huub: hoe hij begon met één mexie, in de goot gevonden, eindigend met alle mexies van de school. Wordt er nog geknikkerd tegenwoordig? Wat is het seizoen? Ik zag hoe een meisje verscheidene malen door een auto gestoord werd bij het krijttekenen van een hinkelbaan: de straatspelen verdwijnen. Waar wordt nog dievie-met-verlos gespeeld, of slag-bal-met-rondjes, rovertje gespeeld of gelummeld?
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
27 The Art of Living is volgens Huub Zijn eigen idee, gegrondvest op Maja's idee haar huis als een museum voor Anton H. in te richten, en op Olivier's plannen ‘zover als hij toen was’. Elk nieuw verhaal wil ik wel in dit boek onderbrengen, het is een nieuwe jeugd, er staat nog zoveel te gebeuren. Het is een voortdurend gevoel dat je bezighoudt met het heden, de mogelijkheden van morgen, de plannen voor vanavond, en mijn kommentaar op de dagboekbladen zal gegeven worden in een verslag van de dagen, waarop ik dit kommentaar geef. Het oude dagboek is niet meer dan een schaduw-lichaam voor de nieuwe Simon, die ik ben. Nu ben. Niet meer weg te denken ben. Je hebt recht op dit verhaal. Het is een frank en vrij verhaal, ik beleef er genoegen aan, schrijven is een einde-kick. Gisteren Aadje, Subud (het verhaal komt nog), Reineke strijkend aan mijn overhemden bij haar ouders, vrienden, Zade, Kring. Vandaag Luilak, middag in zon hoog op het dak, en nu op weg naar Boris Vian's De bouwers van het rijk. * - Ik dig LSD sinds 1959 (in een gesprek). - En het heeft je geholpen? (Een nuchtere vraag.) -Wat! (verontwaardigd) Alsof ik geholpen!... (nadenkend) Man, het heeft me gered! (28 november 1963) Alles heeft me gered. De veranderingen door alles: mescaline, Subud, Reineke, in elke willekeurige volgorde. Bewustzijn. Ik dank u. Het gedicht van gisteren. Zodra Huub het woord God hoorde, nam hij van de overige dingen geen woord meer voor waar aan. Geen vaagheden, zegt hij, die van mij nog denkt dat ik een antropomorfisch idee van God heb. Hoe kan ik het ànders zeggen, dan door in alle ervaringen, mijzelf, de wereld, het leven, de ziel (die ik ontdek - in de Subud-broederschap) het goddelijk plan te zien? Niet uit leegte, maar uit volte. Vanuit een zuiver besef spreek ik (weer november); omdat op een zeker ogenblik, dat je in jezelf herkent als een waar ogenblik waarop alle schijn van je is weggevallen, wérkelijk (waarlijk zowaar) de zuiverste woorden van de stam tot je beschikking staan. O Mallarmé, wanneer alles waar is wat gezegd wordt: er is veel gebeurd sindsdien, Godzelf, het proces, de scheiding van Elize, het vinden van een
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
28 nieuw huis met Reineke, en het boek, dit boek dat me zo onderscheidt. Geen zelfingenomenheid, maar ik zie hoe waar, hoe tastbaar waar het is. Op het hoogtepunt van mijn isolement (hier ben ik terug), in de december-januaridagen van het proces, sta ik (ten huize van L.v.G waar ik logeer) het Eindhovens studentenblad Bourgond twee interviews toe, waarin ik mij heb voorgenomen vrijuit te spreken. Van wie uit ik was. Ik geef de tekst ter bestudering. Ik noteer dat het christendom in deze en de vorige eeuwen ons ‘verknipte figuren als Jan W.’ heeft opgeleverd; ik had er een aantal andere kunnen noemen. Na de première schrijf ik dit, omdat ik het stuk wilde herlezen. Ik was de uitspraak over hem vergeten als niet W. mij voor de voorstelling had aangesproken, ik zat op de eerste rij, hij kwam langs op weg naar zijn plaats (daarheen is iedereen op weg) en begon onmiddellijk: ‘Ik moet jou direct nog even spreken! Jij hebt van mij geschreven: die verknipte figuur! In de pauze moet je me dat nog eens verklaren.’ Hij gilde bijna; ik stelde hem voor (hij luisterde niet, maar zijn Karina bracht het hem over, en Reineke luisterde mee) dit direkt op het podium achter hem en voor mij (er stond een tafel, met eromheen geschoven wat stoelen) uit te vechten. Ik kon het al bewijzen, aan de hand van zijn gedrag, zijn woorden. Hij bleef maar doorpraten, hij luisterde al niet: ‘Ja, ik dacht al, wat sluip jij me voorbij, de laatste maanden dat ik je zie!’ Nu ben ik hem de laatste maanden (mijn laatste gesprek met hem had ik tijdens het bezoek aan Amsterdam van de Bourgond-interviewers) niet tegengekomen; vanuit Américain wuifden wij wel eens naar elkaar, maar hij ging weg of ik kwam binnen, en er was geen plaats - nooit namen wij aan dezelfde tafel plaats. Ik heb het niet opzettelijk gedaan, ik heb me ook niet - wat hij veronderstelt - ‘schuldig’ gedragen vanwege mijn uitlating over hem, ik dacht niet aan hem in verband met het interview. Ik was eenvoudigweg het feit vergeten, dat ik zijn naam genoemd had. Maar hij is zo ‘verknipt’ dat hij mij langs ziet sluipen, terwijl ik niemand uit de weg ga, zeker Jan W. niet. Ik zie de scène voor me; ik zou hem ertoe hebben gekregen (maar zover had hij zich nooit laten gaan; hij liep trouwens door) en wij hadden daar gestaan. Een korte inleiding moet ik geven: Dames
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
29 en heren, een klein literair onderonsje, in uw aanwezigheid. Dit is Jan W., dit ben ik, ik heb van hem gezegd, dat hij een verknipte figuur is. Wat nu? Moet ik bewijzen leveren? - Einde fantasie. Het is het ogenblik niet, en waar bemoei ik mij mee? De vader in het stuk van Vian: ‘Men vraagt zich af...’ ‘Wie men?’ IK vraag me af, en ik weet. ‘Simon, volg nu niet het pad van die jongen Gerard Kornelis, word niet religieus en een wereldverbeteraar. Ik heb je gekend als een Prometheus, een wilde jongen, je hebt een hele verandering meegemaakt: je bent een humanist geworden!’ Beste Vic, ook ik Brahman zonder meid, ik noem het God, en jij (met julian Huxley) ‘evolutie’. Ik ga mijn eigen weg, je bent de eerste (en niet de laatste, denk ik) die mij ziet op dezelfde weg als Van het Reve. Terwijl de weg naar ‘het einde’ duidelijk vermeldt: ‘Strikt Persoonlijk’, volgens de ware woorden van Ralph & Phil. Je zult ze nog tegenkomen, lezer, het zijn twee van duizenden vrienden, de heilige vogels die 's Heren wegen nog begaan. In de zon. En ook, als bij Vian: in de regen. Geen Schmürz, om tegen aan te schoppen nodig; in harmonie met hun Geweten. Zo mag je het ook noemen: of super-ego. Ik bekommer me niet om de terminologieën, ik lever me over aan feiten. Er is maar één vijand, binnen en buiten: paranoia, de angst voor het zelf en de anderen, élke angst. Er is niets dan liefde. Ik ben voor niets bang. Als ik op de kermis boven in het grote rad zit, ben ik boven niemand verheven. Op de Nieuwmarkt hadden we twee weken geleden Adolf bij ons in het wagentje, verblekend van angst voor de high, wat mij in het theater ook Wolkers en George S. bekenden. Het zijn geen uitzonderingen, hun neurotische reakties zijn kenmerkend voor vele hedendaagse kunstenaars, die in een veel ambivalenter verhouding staan, grenzend aan de schizofrenie, ten opzichte van zichzelf, dan andere mensen. Ook anderen zijn vatbaar voor het innerlijk kwaad: de angst. Officieel is een kwart van de bevolking neurotisch, maar ik, die zie, zie niets dan gestoorden en maar weinig normalen, dwz. bewust funktionerenden. Het aantal kijkers is gering, en groot is het aantal van de ver- en bijzienden. De pastoor, die Aadje's tentoonstelling opent, blijkt een ander IK te hebben, namelijk dat van de niet-kijker, als hij de zedenpolitie in Delft ondersteunt bij
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
30 het verzoek (‘uit de burgerij?’) een van de naakten van Aadje (de vrouw van de groenteman, eerlijker dan deze pastoor) uit de etalage aan de Markt te halen, en de etalage af te schermen, want van buitenuit is een litho te zien met een parend echtpaar. Hij durft een tentoonstelling, diezelfde tentoonstelling, te openen met zijn mond vol woorden over: ‘de grote kunstenaar Veldhoen KIJKT; de mens uit de renessans keek in de breedte, de kunstenaar van nu kijkt in de diepte’, zijn woorden had hij op zes getikte velletjes en hij sprak ze uit, als gaf hij college, met een spraakgebrek. Z'n woorden werden ook nog eens overgenomen op een bandje, dat Aadje 's avonds mee naar huis kreeg (we gingen met Rik nog even naar z'n atelier) (halverwege vroeg de technicus beleefd: mag ik even, pater dr. C. de Groot s.j.? en spoelde de band terug naar de andere kant) en ze liggen vast, voor de kijker, de kijker, de luisteraar, de luistervink. Ik laat ze achter me, de anderen: ik ben de belangrijkste persoon in huis; radio Atlanta kan ik het zwijgen opleggen, de vuilnisman buiten kan ik buitensluiten door het raam dicht te doen, de zon schijnt. Voilà, 19 mei, de dinsdag na Pinksteren, m'n schouder is verbrand van de zon, ik heb de Heilige Geest al enige tijd geleden doorgekregen, de week begint vroeg, gelijk met Reineke op, ik bracht haar naar haar werk, bracht Rudy's scooter (de remmen weigerden de laatste dagen: vreemde ervaring) naar de reparateur, liep met Willem terug, etcetera. Ik denk veel aan Kees' werk; 2 juni word ik verondersteld een tekst te leveren; donderdag ga ik naar Gent, vrijdag ga ik met Swart van de Kunststichting in Zeist (vorige week met Kees geweest; twee mooie Woody van Amens) wat atelierbezoeken afleggen. Er is veel te zien voor mensenogen. Het mooiste komt nog. Ik kruip terug, in de huid van mijn boek. * Wat doet de datum ertoe? Ze zijn gek, de mensen, hartstikke-gek. Aan de overkant van de Bloemgracht laat een vrouw haar kinderwagen met tweeling midden op straat staan, om een andere vrouw, met een kindje van drie op de arm, aan te vliegen. Ik werd opgeschrikt door kindergekrijs en hysterisch vrouwengejammer. Wat voor schrammen laat dit bij de kinderen achter? Ik heb ook vreemde benedenburen: de hele dag huilt hun kind,
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
31 als ze boven mijn hoofd op zolder loopt (elke dag een hemdje, broek aan het lijntje op het platje) stampt ze, op de trap durft ze me niet aan te kijken en groet pas als ik met opgewekt gezicht gedagzeg. De mensen zijn gek, bang voor elkaar, in voortdurende onmin levend. Ik heb genoeg van het her-argumenteren van de verleden tijd; hoe ik zelf vaak buiten mijn wil tekortschiet, zoals bij de dood van Aldous Huxley, die ik in de Haagse Post zou herdenken (november 63). Halverwege het schrijven hoor ik, dat het een gesigneerd kaderstuk zal worden, terwijl ik boven een anonieme, informatieve biografie gebogen zit, die ik oorspronkelijk plande: het is S.V. over A.H., niet meer de HP over A.H. Er zijn zoveel situaties, als er mensen zijn, evenzovele n -graad verwikkelingen als toestanden; en elke werkelijkheid is een stuk theater. Ik plande zoveel, ik ben nog steeds aan het plannen. Ik heb een leven voor me om plannen ten uitvoer te brengen. Ik laat dit rusten, rustiger tot me komen. De triomf van het bittere leven. Ik kon niet eens eerst het toneelstuk The Connection gaan zien, in mei 1962 - ik moest en zou de 10e mei naar Ibiza vertrekken. Het theater was geen werkelijkheid genoeg, die moest ik zelf eerst proeven. En altijd denk ik mezelf autoriteit genoeg: het Algemeen Handelsblad van 5 mei 1962 publiceert van mijn hand een pagina erover in het supplement; met foto's die de fotograaf mij van de Parijse voorstelling had gegeven. Ik moraliseer zelfs aan het einde: ‘Wie deze Connection mist, moet zich schamen.’ Heb ik me geschaamd? Waarschijnlijk; de laatste tijd komt het woord niet meer onder m'n vingers uit. Het hoeft niet langer. Ik ben tot mezelf bekeerd. Ik heb zoveel gezien, dat ik oogluikend een verhaal kan vertellen, niet te veel, want het wordt onleesbaar, niet te weinig, want dan is het te ongelooflijk. Ik vind het juiste midden, ik hoop je overal te bezitten. Betrekken. Buitensluiten. Annexeren. Isoleren. Ophouden. Ondergraven. In het vizier. Op de korrel. Enzovoort. M'n televisie-programma's over beeldende kunstenaars (ik herinner me voor de vuist weg: Constant, Aadje Veldhoen, Theo Niermeyer, Rik van Bentum (de ander kwaad, maar die zat nog op Ibiza) en hoe kwaad ik was, dat ze me aan de kant zetten! Rik publiceerde een manifest, toen z'n uitzending, na enkele keren uitstel door de VPRO (bang door het conflict Kuilenburg-
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
32 W.F. Hermans), naar de zaterdagmiddag werd verschoven. ‘Wat Vinkenoog overbracht, waren gevoelens van onbehagen, onrust en onvrede - wellicht symptomatisch voor de aard der door Vinkenoog gebrachte moderne kunstenaars, gevoelens die de kunstenaar zal moeten ondergaan voordat hij zich vrij en vol liefde kan uiten.’ De radiopraatjes over jonge schrijvers, overal wilde ik m'n stem laten horen. Ik kon geen stuk over de Jordaan schrijven (festival, Algemeen Handelsblad, september 63) of ik moest er m'n eigen jeugd bijhalen! Het werd tijd, dat ik afscheid nam van dit soort journalistiek - de laatste twee stukken mislukten overigens: de Wereldkroniek nam het stuk nog niet over Wil Ferwerda in Gorkum, en bij het Algemeen Handelsblad kon ik het verslag van de teenagershow in Nijmegen (januari 64) niet kwijt, ook niet toen Sanne Sannes ging leuren bij andere bladen. Ik moest afstand doen, van de wind leven, met mezelf, daartoe in staat gesteld door onze grenzeloze liefde voor elkaar. Het boek, dat ik met Hans Andreus samen wilde schrijven, de eerste brieven gewisseld, onze plannen voor de uitgave van een serie boeken, die nu inderdaad tot stand komt. Ik stuurde hem 'n laatste brief, de laatste zeventien getikte pagina's van dit boek. Ik herlees een brief, die hij me in november 63 schreef. Ik durf nauwelijks citeren: ‘Ik schrijf je dit even vanuit een soort vriend-schappelijkheid; maar weet aan de andere kant al te zeer dat je in eenzaamheid met je “God” of je Leegte of je Etcetera tot een vergelijk moet komen; een vergelijk? idioot woord, overgave, natuurlijk, van toch wel moedige en laffe ridders op renaissance-knollen.’ Ik heb een afstand geschapen kregen, die ik wilde overbruggen. Ik houd niemand op afstand. Eenieder heeft z'n eigen pogingen tot kommunikatie. Wie op weg is, weet het voor zichzelf. En.
woensdag 4 december 1963 [in het grote huis gevieren wonend] Reineke. Ik moet kunnen reageren. Kom me achterna. Zet je in mijn nabijheid, etend van je beschuitje met jam. Reineke, kom dan - ik kan, zonder jou, niet schrijven.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
33 Vanavond weer zo eenvoudig hoog als ik me in jaren niet gevoeld heb. Het is een hoogte van heel vroeger, de eerste jaren in Parijs, in een kleine auto die aan de volle Canadees Danny toebehoorde, die als redakteur bij een internationaal persagentschap (AP of UP) werkte. Hij had een klein appartement, een telefoon, twee vrouwen, altijd geld, altijd wat te roken, een grote kollektie platen, we zaten er vaak met zes of acht man en maar lachen en maar lachen (het was de eerste maal, dat het lachen naar Amsterdam overwaaide) - steeds rustiger ben ik gaan praten in die jaren. Ik was een Nederlander, nog niets op zijn geweten, niets was er waar van een hele vaderlandse letterkundige revolutie (‘Who the hell reads dutch?’ vroeg zich vorige week het Algemeen Handelsblad af) die nog moest worden waargemaakt in die auto, tegen het Luxembourg aangeparkeerd, het straatje om, bij de Tournon. Simon hoeft niets meer waar te maken, staat op het punt van de weg waar hij beide wegen kiest: willen waarmaken, gewaarmerkt hebben. We were there, zei ik tegen Don: Parijs maakte van mij een ander mens, een andere Nederlander, anders dan anderen, die ook weer anders dan anderen zijn. Horende het geheel van muziek en avond en highzijn en die De Ruyters met een i en een i-grec, en iedereen lachte, al die mensen tegen wie ik naar waarheid kon zeggen dat ik van ze hield dag dick dag marijke dag rob dag kaspar dag enzovoort, het waren er wel dertig, tot en met dag ludwig dag reineke die aan de deur stonden: ik houd van jullie een voor een ik houd van jullie allen tegelijk en we willen er van af, maar het blijft een eeuwige strijd within tussen goed en kwaad, en het gaat erom wie van twee je laat winnen, als je het maar weet voor je - ik besef het belang van de jazz-and-poetry, al is het slechts voor mezelf. Omdat ik iets doe wat ik ten einde wil brengen, omdat Piet Kuiters iets aan de gang heeft gezet (‘free jazz’) wat ik wil blijven horen. Ik heb geprobeerd het in een paar woorden uiteen te zetten toen Arend me vroeg of ik niet wat kon ‘improviseren’. Klaas, 19 mei 1964: ‘Ether is een bewustzijnsverlaging, maar een verhoging van het onderbewustzijn. Het bewustzijn? Wat je NU beweegt.’ Het komt in het handschrift van een ander, onder mijn tikkende vingers al niet meer als hetzelfde over.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
34 Ik zocht naar uitlatingen van Pietje, die hij me in die Zadedagen eind 63 deed (Larry liet ons, ongerust, achter, schreef na het proces: de zaak zal nu wel kapot zijn, hè? We hadden gedrieën Jazz, inc. opgericht - waarin alle toffe jazz, poëzie, happenings, acts, battles of the instruments in een ideaal-situatie voor ons klaarlagen), over zijn Newyorkse tijd; over Monk en Misja Mengelberg, Powell en hemzelf (‘you may consider him my brother’), over Cecil Taylor en Ornette Coleman. Boeken konden het antwoord niet geven, ik twijfelde aan het schrijven, dat indirekte kontakt, het enige waartoe ik niet in staat ben, ik zocht het in de tape-recorder, in de opzetten voor korte verhalen (en ik draag de figuren in levenden lijve bij me); ondertussen verdween Pietje naar Noorwegen om bij de geboorte van zijn kind aanwezig te zijn; hij kwam terug, niet de gevierde, en verdween met zijn busje naar Spanje, waar ook Larry en Barbara de zomer doorbrengen. Op Ibiza kon hij spelen, weer met Ti Ti, volgens de Volkskrant loopt ook Jan Blok met het idee rond op Ibiza een jazz-club te openen. Open. Jazz is een taal. Een handvol papier wierp ik weg, een andere handvol zocht ik uit voor vandaag, om mee verder te leven, maar het blijft achteromkijken; ik kan het niet zomaar in de vuilnisbak gooien, al verdwijnen de betekenissen soms uit de vlugge notities. Maar als ze iets betekenen, is het zoveel, dat ik deze pagina's weer opnieuw wil beginnen; in hoeveel facetten benader ik niet degeen, die ik nu ben. Die het weet. Zo'n beetje niets weet. Voor de jazzliefhebbers zocht ik mijn taal, vellenvol pagina's die ik niet las; het ging eenvoudig niet. Ik moest elk woord op zo'n duidelijk niveau waarmaken, en de begeleiding moest passen. Ik zocht het in de korte uitlatingen, ik legde uit dat de ekstase bij mij niet op toon- of ooghoogte lag, maar dat de woorden bij mij zouden groeien in hun eigen betekenis, naar het ervaring-loze, waarin wij allen éénmaal één zouden zijn. En ik zag niet eens de angst van Pietje: ‘Ik zat echt in angst of de musici wel zouden komen. Nu niet meer. Ik maak me niet meer zo druk als vroeger,’ zei hij drie maanden later. De musici kwamen (en komen): het is hun living Enkele centen verdienen ze er mee. Er zijn mensen die van enkele centen kunnen leven.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
35
december 1963 [de geboorte van God] ‘Needless to say, subthreshold perception is an ongoing process covering a broad spectrum of different states of consciousness The subthreshold processes are, so to speak, busily engaged in picking up huge packets of sensory input and in sorting, filing and organizing this input in ways that defy understanding. Scientific discovery and verification of this important aspect of man's inherent equipment open up new and promising possibilities for extending our understanding of essentially nonverbal, dissociate aspects of human functioning.’ Tauber & Green: Prelogical Experience, An inquiry into dreams and other creative processes, New York, Basic Books Inc., 1959, pagina 83. * Schrijven is de grootste vrijheid. Vrijheid ten koste van het misverstand. Inopportuun. Latihan voor beginners. Open when high. * Ik ben God. Vanaf nu begint de schepping. Mijn vrede is het gezicht van God. Vanaf het ogenblik, dat dit werd vastgesteld, en de twijfel aan megalomanie† weggenomen tijd, rust, ruimte. Het middel bevat de waarheid van het doel, maar extra-dimensies zijn nodig om de afstand tussen God en Ego te overbruggen. * Ik raak papier aan, huiverend in een koude kamer, ik denk scherp na: wat ga ik tikken, zo kort mogelijk een begin maken, het is belangrijk hoe je het zegt, ik wil weer naar de warmte terug, en ik tik: Vanaf dit ogenblik zal ik geen gedachte meer onafgemaakt laten. Ja, ik kan wel op een andere gedachte overstappen, onderweg en het de lezers van deze regels nog moeilijker maken, maar dat moeten ze op de koop toenemen, als ze willen weten waarover het gaat. Ik ben God. God is in mij. Ik weet alles.
†
hoogmoedswaanzin
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
36 Ik heb met u niets, maar dan ook alles te maken. Deze wereld is van mij. U bevolkt deze wereld, uw kinderen zijn van mij, ik wil goede kinderen, ik wil dat het goed wordt. God is goed, getuige zijn eerste gedichten. (Zie hiervoor Gesproken Woord - God las in de Shéhérazade, eind 63). (Toevoeging van mei 1964. Nu kan ik). * Maar er gebeurde ook werkelijk iets, deze 4e december 1963 in de avond van woensdag op donderdag, nu kwart voor vier 's morgens. Vandaag ipomoea tricolore 100×, om 10 uur, en overdag wat poeder. Is het dat? * Luceberts Sinterklaaswensen in De Nieuwe Linie, 5 december 1963: ‘Een goed Nederlands jazz-tijdschrift met veel interviews. Voorts meer jazz-muziek op de radio en voor de t.v., en dan nog subsidies en stipendia voor talentvolle Nederlandse jazz-musici.’ * Ik kijk naar mijn eigen hand. Hoger hand. * Zaterdagmiddag 7 december. De dagboekvorm is ook de beste. Dit is de tweede dag: (vanzelfsprekend) hetzelfde gevoel. Ik moet leren zeggen wat ik bedoel. Alleen Reineke wenste een sigaret, vier mensen staken er een op. ‘Zodra ik voet aan wal in Marokko zet’, Larry, ‘rook ik geen sigaret meer.’ Ik laat Robert Jasper het terrein: zijn spreuken zijn op de man af, bevatten de waarheid, en vormen het dringendste appèl tegen de nicotine-verslaving aan kanker, die ik ken. Ted Joans heeft Ewald drie lessen meegegeven, als hij weer eens iets voorleest in een jazz-and-poetry-club (1) Ga nooit zitten (2) Altijd mét muziek, nooit zonder (3) Beweeg je armen. * Of neem een maand terug: van donderdag 31 oktober 63 tot het woord etc, en dit dan weer vandaag 19 mei opgetekend; viering
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
37 van 25 jaar huwelijksleven, met Reinekes ouders etend meebeleven, vanmiddag Klaas en Ewald. Alles wat ik daarachter zie, ik kan het blindelings vergeten, als ik heb overgebracht met hoeveel vertrouwen Reineke en ik elkaar aan onszelf toevertrouwen. * ‘Weekend van jewelste. Kijken, of ik het nog kan rekonstrueren, en tot hoever terug. Tot de laatste keer, dat ik een dagboek heb bijgehouden, zeker niet - al weet ik, dat al die vodjes ongedateerd papier, die zwerven tussen mijn boeken, vrienden en laden, tot het dagboek behoren waarlangs ik mijn noterend leven leid. Donderdag 31 oktober jl. dan: ik spreek 's morgens met Reineke af, dat ik haar 's middags weer zal zien, bij Lodewijk 's avonds komt zij thuis langs, terwijl Elize en Don naar de bioskoop zijn. Wij treffen hem omstreeks 1 uur bij de Lucky Star, ik breng Reineke naar huis, ga thuis slapen en word 's morgens wakker met Elize naast mij. Vrijdag. Verwonderd kijk ik op: wat doet zij hier? Ik haast mij Matthias naar school te brengen - Don slaapt beneden in de achterkamer, twee elektriciens bellen, ik wijs ze de weg door mijn draden. Elize leidt ons uit, wuift voor het raam. Stel haar voor op het Algemeen Handelsblad te blijven werken. ‘Nee, kom gauw terug.’ Kwam dus terug, vond haar in bed met Don. Ik heb het niet geduld (voor de elektriciens, zei ik), trok dekens van hen af, niet kwaad overigens. Des avonds de club, en overeengekomen: Elize en Don boven, Reineke en ik beneden. (Wij wonen nog een paar weken op de kamer boven hen; er zijn zoveel slaapplaatsen in het huis.) Het twee-weken-hier-wonen wil ik ZATERDAG vieren, het was een goede avond. Elke kamer heeft haar eigen sfeer, er zijn vele goedertierenheden. Zaterdagmorgen brengt de timmerman de kachelpijp aan langs de achtermuur. De gehele dag elders doorgebracht. Tussen bedrijven door met Reineke donderdag gemaakt, ondertussen geschreven interview met Arthur Lehning naar Goed Wonen-redactievergadering gebracht, 's middags de film Tu ne tueras point, 's avonds komen wij Karel Appel tegen, bezoek aan Vrijman. Met Olivier van de Kring naar huis terug, wij delen gedrieën
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
38 twee keer 425 gram mesc, uitvoerige uiteenzettingen. In achterkamer tot laat, vroeg, 's morgens hij weg - wij alleen met onszelf, sex, de wereld. Terug naar de 17e eeuw, nam verschillende gestalten aan: de touwknopersleerling, de kapitein van een schip dat aan de Oudeschans lag, Heren Zeventien. Ik ben hier eerder geweest, eeuwen geleden naaide ik deze vrouw; ze is de dochter van mijn meester, als ik haar een kind maak erf ik de zaak. Of zoiets. Nagaan. Was er een touwslagerij, waar nu de Verfbron in de Hoogstraat is? etc.! Zaterdagmiddag 14 december. Met Reineke naar Vlaardingen, waar ik m'n boek over Appel bij boekhandel Den Draak signeer. Zaterdagavond 14 december. Reineke belt haar vader vanuit Rotterdam; ze komt lachend aan m'n café-tafeltje terug: ‘Ik heb hem alles gezegd, alles is in orde!’ (Waarom ze niet thuis was komen eten, enz.) Zaterdagnacht 14/15 december. Agenten komen Reineke halen, in opdracht van haar vader. Ik bel haar vader: ‘U hebt geen besef van wat u gedaan hebt. Minderjarig! Over vier maanden is ze 21 nota bene!’ Zondagmiddag 15 december. Er is marihuana-stof gevonden op de bodem van haar tasje, hoor ik van haar (we ontmoeten elkaar in de Oudezijds-kapel, de kerk waar Roozenmond zijn amateuristische zaken leidt). Ik wil nog wat van m'n vrijheid genieten, slaap een nacht bij J.V., een nacht bij L.v.G. Dinsdagmiddag 17 december. Telefoon van adjudant H. Kan ik langskomen? Negen uur afspraak, ga erheen met Mr. H.K. De laatste mens in vrijheid. Als ik diezelfde vrijdag, drie dagen later, terugkom in de werkelijkheid, enkele gedichten 's avonds in de Shéhérazade. Zie daarvoor elders. In het hoofdbureau van politie, 18, 19 en 20/12, cel 8A, gelezen (dank u): Alan W. Watts: The Way of Zen, Penguin books. Voor die tijd sprak ik nooit veel van Zen, sindsdien weet ik wat meer, en spreek er dus nog minder over. Zen-deling. Zie verder de kranteknipsels. De verrukkelijke dagbladpubliciteit (ik hoorde daar, dat er buiten over geschreven werd). De datum voor het proces wordt gesteld op 4 februari; ik bereid een literaire verdediging voor, een boekje dat Noud van den Eeren-
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
39 beemt wil uitgeven in zijn zojuist opgerichte Arcadiapers, Bloemendaal. Et in Arcadia Ego. Het verschijnt te laat, komt niet op tijd klaar. Ik heb het in drie dagen geschreven, beëindigde het in de nacht van 13 op 14 januari in de geluidsstudio, hermetisch afgesloten van elk geluid, van L.v.G. Alleen met mijn leven. In 100 exemplaren. Wat doe ik er hier mee? Weer kies ik tussen de papieren. Hier. Hier? Ik heb er een gulden voor opgegooid Hier, of nergens Ja. Nee. Simon toch. Elders.
zaterdag 18 januari 1964 Ik probeer mijn leven, het leven dat hier open komt te liggen, in hoofdstukken vast te leggen, in in vieren geknipte kaartsysteemkaartjes, die ik met spelden op de zwart geverfde behangpapiermuur voor mij (ik ben verhuisd naar de Leidsekade) prik. Alles komt er terecht, als ik genoeg tijd heb om de aantekeningen van de laatste jaren te vergaren, herlezen, herbeleven, in de een of andere orde, die aan elke vormgeving voorafgaat, vast te leggen: een avond op de boulevard Garibaldi, de eerste bandrecorder ter wereld werd bij ons binnengereden, we zouden een concert opnemen. Bandjes in het geheugen van de aanwezige medespelers. Een van de eerste psychedelische ervaringen, die mij deelachtig werden - nog maanden later spraken wij over het unieke gebeuren. De happening is een uniek gebeuren, wij klapperden met vensters, sloegen op potten en pannen, sprongen van de keukentrap, zetten de radio en de grammofoon aan, en zongen in alle talen. De happening is een psychisch gebeuren, speelt zich af op het bewustzijnsniveau waar toeschouwers en deelnemers niet meer van elkaar te onderscheiden zijn. De kritiek, laat varen! Lâchez tout!
zaterdag 1 februari 1964 Barensweeën. Een nieuw jaar, een nieuwe tijd, de piramidetijd, zegt Mulisch enkele maanden later tegen Nooteboom, en ver-
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
40 wijst naar zijn Voer voor psychologen. Een omwenteling teweegbrengen. Teweeggebracht. Hier is het. Hoogacht het instrument, bespeeld door de schrijver, zelf instrument van God. In antwoord op uw belangstelling van heden: ik kan u het wonder brengen, maar ik kan u niets mee-delen. Wat ik te zeggen heb, laat zich niet onder woorden brengen. Met mijn woorden hebt u niets te maken, ik heb met alles en allen te maken. Dit is het woord, dwz. een poging tot meedelen. U deelt in mij mede, deel mee. Niet langer het woordspelend woord, maar het woord dat spelregels heiligt. Poging tot gebod: een verheven opdracht: mensen leven en laten leven. Tussen het nu, als Kwik tussen de vingers en de eeuwigheid (het lichaam van God) leef ik, waarin ik leef. Ik behoor Reineke toe. Met haar kan ik het maken. Ik behoor de vrijheid toe, waarin ik mijn leven kan maken. Dit is mijn eerste poging tot verstaanbaarheid, gevecht om eeuwigheid. Een achterlijk boek, omdat waarnemen en gewaarworden één, en de afstand tussen leven en dood alleen op deze wijze te overbruggen. Dit boek een hand voor de zon, want het licht onderweg is soms niet te verdragen. Ik wil u zover mogelijk meenemen, laat u gaan, ieder voor zich een God in ons allen. Barensweeën, zei ik. De schrijver geplaagd door muggen, drie dagen voor de terechtzitting. Niet langer onder eigen dak. Op voorlopig vrije voeten. Denkend aan de dosering (ik denk voortdurend aan je, jullie, u, de anderen nu ik overtik) en het voorstellingsvermogen van de waarheid. Niet te veel van het goede, want het is ongelooflijk goed. Niet al te goed, want men verklaart al te spoedig de al te goede gek (terwijl deze niets dan klaarheid zoekt). Eerherstel voor God. Zoek het hoger op, groter doelen treffend. Ik neem u allen mee, via titel, ondertitel, opdrachten, eerste regels en beweging, alles beweging, de boog, de schutter en de pijl één spanning in deze spannende avond van de boeiende eeuwigheid. Alle zenuwen gespannen, alle zintuigen werktuigen van het uiteindelijk licht, onbewust gehoorzamend aan een hogere orde van gebeuren.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
41 Stop. Maak trillingen ongedaan. Al te goed. Hier komt buurmans gek. * 4 februari, uitspraak 18 februari: zes weken voorwaardelijk. Ik loochen mijn leven. Ik kan niet zeggen, waarom het gaat. Nauwelijks een regel uit het proces-verbaal: ‘Ik rook marihuana omdat ik mijzelf beter leer kennen, de wereld beter leer kennen, en de aanwezigheid van God beter leer kennen.’ Dr. O.M. de Vaal: ‘Gelukkig zijn is een positieve functie van een gezonde geest.’ Enzovoorts, plaatjes (tekeningen) in De Telegraaf en het AD, Reineke als ‘rijzige schone’ (Erich Koch ‘die zulke lange lappen politierechterverhalen schrijft zonder ooit eens ONDER het wateroppervlak te duiken, duidelijk anti-Simon’; Nico Scheepmaker in Vrij Nederland die week). *
dinsdag 11 februari 1964 [het laatste gesproken woordgedicht] Het nieuwe huis Ik heb een huis, ik woon bij Maja in huis. Met Reineke woon ik: Leidsekade 83. Liever geen bezoek, want ik schrijf een boek. Dit is het boek. Het verhaal van een ziende getuige, een waakzame gestalte, een spraakzame meester, over alles behalve angst, vol God en liefde, de vrije lijfeigene. Ik zie geen hand voor ogen. Dit is niet mijn boek, het is geschreven in opdracht van de God die hoog en hoogstpersoonlijk in mij leeft, mijn daad dikteert / mijn vingers leidt / mij ogen oren een stem
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
42 een keel en dit lichaam heeft gegeven, dit lijf, waarin ik leef, niet alleen leef, samenleef, met Reineke, met jou, met God. Liever geen bezoek want ik worstel met mijn woorden, een strijd die mij dit leven geeft, met het woord dat daad wordt, en mij een stem meegeeft: het wonder van het dagelijks gebeuren, het telkens opnieuw betrapte weten: Dit is het, leven dat ik leef, niet voor niet leef, waar en aanwezig voor wie mij weet te vinden, dit levenslang vergrote manshoge sprekend gelijkende waarheidsgetrouwe spiegelbeeld: een mens in de ogen van God.
zondag 16 februari 1964 [vooruit en achteruit] Cinerama paranoia scene bij Joop S. - Weerzinwekkend licht, wat me de Histoire d'une Schizophrène (een Zwitserse case-history†) in het geheugen bracht: elk voorwerp onbarmhartig gefikseerd, voor eeuwig vastgelegd, niet als de elektromagnetische frekwentie die het voorwerp (ook/niet) is, maar als iets immuabels: onroerend goed. Na een tijd pas besefte ik, dat het fysieke onbehagen mij zou verlaten, dat ik gemakkelijker zou zitten als ik een bultig voorwerp onder mijn achterste vandaan zou trekken, een martelwerktuig, dat speciaal daar was neergelegd. Ik had de vrijheid van handelen nog; tot nog toe had het me gedurende dit bezoek aan de verschrikkelijke andere kant van het bestaan voortdurend gehinderd. Het bleek m'n eigen leren jas te zijn. Relaxend raakte ik slechts dieper in de psychose verzeild. Ik laat me de terminologie door geen wetenschapsmens betwisten: ik weet waarover ik spreek, ook als ik zeg dat E = mc2 aan den lijve kan worden ondergaan, en dat al misschien sinds een gedicht dat ik in 1954 over Lucebert schreef: ‘Zij zullen het nooit weten’. Ik noemde hem in dat gedicht een oude, getergde
†
document humain - Mike: ‘ik geloof dat ik daar niet voor geschikt ben’.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
43 guerrillastrijder (met een snelle verzameling knuppels & teugels vol pistolen), die zich zag opgenomen in de verblindende galerij van familieportretten, in heraldieke en politiebladen, een oude korpskommandant b.d. De portretten bij name geven leidt m'n gedachten op een zijspoor, als ook de gelukkige vondst van het gedicht over Billy Holiday. De kring van Zen, wat zou ik gedoeld hebben, tien jaar geleden? Ik maak de gedachte niet af: drie mannen, twee vrouwen, muziek, drup-kunst, twee spuiten, een tafel vol bedoelingen. Betrapt. Wat doet Marsman in m'n gedicht?
maandag 17 februari 1964 De bedoeling is, dat ik alles begrijp. Ik zet vanavond handtekeningen in 120 exemplaren van Wat te zeggen. Waarheen gaan de 120 krassen? Wat komt er over, van alles wat ik zomaar zeg, zonder enig bewijs dan mijzelf: S.V. Ik tracht zoveel te boekstaven (buchstabieren): de techniek van het gekwetter, de nood van de mensen, ik wil niet alleen op weg gaan - maar ook anderen de weg wijzen. Het is en blijft een leerboek, voor mezelf, voor de anderen.
donderdag 20 februari 1964 De spelregels. Hasjiesj. In een onbeweeglijk lichaam de konvulsies van de uiterste opgewondenheid: als enkele minuten later de rust is weergekeerd, ook de reden van de opwinding vergeten. Overgave in plaats van gerichte concentratie - aan voorwerpen, gedachten (binnen en buiten), teweeggebracht door de mededelingen in een dagblad, de rustieke oud-Hollandse kwasi-omgeving, herinneringen en vooruitzichten: in de geest beleefd, en tot stand gebracht. Als de eenzaamheid is doorbroken (ik was te vroeg op een brainstorm-bijeenkomst) eisen de anderen de aandacht, die zij verdienen. Zij vormen het doel, waarop de gedachten via de stem en de gebarentaal van het samenzijn, zich zullen richten. 's Avonds met Lodewijk en Stephen naar Parijs. In Breda om middernacht 500 mg Light.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
44
vrijdag 21 februari 1964 In Parijs elf uur 's morgens bij Science-film: dertig minuten ‘Images d'un monde visionnaire’, een film van de dichter-schilder Henri Michaux (van wie tegelijkertijd een tentoonstelling in het Amsterdamse Stedelijk Museum) over mescaline en hasjiesj.
zaterdag 22 februari 1964 De film opnieuw, in gezelschap van enkele Franse professoren, met andere films over psychopathologieën, psylocibine, ea.
zondag 23 februari 1964 Zondag: Twee uur op bezoek bij Henri Michaux. Ontmoetingen bij Allen, met vrienden van vroeger. Frank. George Andrews. Tatiana. In Boulogne-Billancourt Rudy en Ethel. 's Avonds 9u30: weer 500 mg Light.
maandag 24 februari 1964 Terug in Amsterdam; met Hans Andreus een literaire samenspraak voor De Nieuwe Linie. 's Avonds voorstellingen van P. Adams Sitney in Krasnapolsky: New American Cinema. [Reconstitutie mei 1964]
dinsdag 25 februari 1964 In de Shéhérazade een gedicht, de eerste keer dat ik de musici een wenk geef, na enige maanden samenspelen, en een gesprek met Arend, die me laat weten dat geen musicus tegelijk kan spelen én naar mijn stem luisteren. Ze schenken mij spelend het geloof. Lezen, ook voorlezen, is schrijven. Als ik voorlees en zeg: ik lees, beteken ik ook: ik schrijf, ik leef. Simon, zoals ik hem (niet) gekend heb. Journalist-af. Ook dit ben ik, begeleid door Ustad Vilayat Khan: Thumree Piloo, op de sitar gespeeld (Music of India, His Master's Voice, ALP 1988). *
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
45 Met Piet Kuiters (piano), Maarten van Regteren Altena (bas) en Leo de Ruiter (drums): In het duister heb ik gewacht op het licht, in een kind heb ik liggen wachten op man, als man moet ik weten waar ik heen ga. Ik ben een mens als elk ander mij is het licht geopenbaard dat voor een-ieder-een schijnt. Het ligt in de overgave, aan alles wat leeft, in àlle zintuigen, aan alles wat ademt en meebeweegt, de huizen, de parken, de Weg en het machinale inanimale, schijnbaar dode of inerte dat voor ons ligt en als as achter ons verbrandt. Aan het leven dat nu, altijd & op dit ogenblik staat onder de hypnose bénéfique† van de Schepper aller dingen, in Wiens adem ik dit lees, in Wiens vlees en woord ik ben geweest, in het oneindig al-verlichte, in de naam, in de taal van God.
†
Michaux tegen Stephen, in het gesprek.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
47
II het boek liefde (de eerste maand)
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
49 Business and industry are first and foremost a public service. We are organized to do as much good as we can, everywhere, for everybody concerned. HENRY FORD
We spend our lifes receiving instructions, advice, value judgments, and the like from our families, friends, enemies, teachers, newspapers, and a multitude of other sources. It is to the credit of psychoanalysis that it has recognized much of the intrusion as not only valueless but detrimental to significant change in man. EDWARD TAUBER/MAURICE GREEN
Wer diese Rede nicht versteht, der kümmre sein Herz nicht damit. MEESTER EKKEHART
Plus il trouve, moins il a du temps pour connaître sa nouvelle ignorance. HENRI MICHAUX
The quick brown fox jumps over the lazy dog. DICHTER ONBEKEND
Nel trapasso del possibile al reale una libertà passa al punto in cui essa e la necessità sono una sola e medesima cosa.† JULIUS EVOLA
†
Bij de overgang van het mogelijke naar het werkelijke komt de vrijheid op een punt waarin zij zelf en de noodzaak éen en dezelfde zaak is.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
51
woensdag 26 februari 1964 [de eerste dag] Hier begint mijn wereld. In het duister heb ik, niet alleen gisteren, maar 35 jaar, liggen wachten op het licht. Tot de woorden hun betekenissen verloren, en de betekenissen hun betekenis. God is de schepper van alle dingen: tetrahydrocannabinol; 3, 4, 5-trimethoxyphenylethylamine; lysergzuur diethylamide, in vitro en in vivo, àlle dingen. Wout: ‘Ik mag er langer dan zes dagen over doen, ik doe het in drie weken, zonder te rusten, in mijn vakantie. Ik maak gebruik van de gegevens. Het is geduldwerk: kijken of het goed is. Ik heb me gek gehakt op het ijs, om het op temperatuur te houden. Geef me vijfhonderd gulden, een ruimte met een sleutel, geloof en weten hoe belangrijk het is.’ Ik ben een te gretig gebruiker, ik wil alles én tegelijk. De overeenkomst op schrift gesteld of niet, kan ik anderen er toch het belang niet van doen inzien zélf moeten zij leren zien. Hoe eenvoudig het ook is, elke dag gaat de zon op: de grootste psychedelische ervaring. Iedereen is zijn eigen ervaring. En ook: dit is een verhaal dat nooit eindigt (daarom stel ik de limiet van 70 dagen). Het is JOUW verhaal dat nooit eindigt. In dit leven niet, en in alle andere niet. Dit is JOUW leven en niemand spelt je spelregels. * Uit een brief aan Stephen: Voordat ik me overgeef aan het lezen van de Spaltung der Mutterkornalkaloide mit Hydrazin enkele korte mededelingen. Ik ga naar Subud. Wout zegt: ‘Ik weet niet of Lodewijk toch wel de figuur is, als ik dat zo allemaal zie.’ Ik leid hem in een gesprek, en vertel hem hoe L. te benaderen om het uiterste uit hem (en dat is heel wat) te halen. Ik ben dus weer terug, natural state, with you. En als iets mij dit weekend geleerd heeft, dan is het - behalve de eeuwigdurende grote herinnering - aan 1 die 3 was - de wetenschap dat 1 ook 1 is en. Hans Andreus staat sceptisch tegenover mijn uitlatingen: ‘Je ouwehoert wel een beetje veel niet?’ Maar ik heb dan ook zoveel tegelijk ontdekt: het hele leven ligt voor me open. En ik wil mijn wetenschap, die weer niets is, alleen maar proberen, op iedereen!
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
52 Ik wil een film maken met jullie, gelukbrengend, de toeschouwer van zijn problemen verlossend. Er zijn geen problemen. Drie stappen vooruit, twee stappen terug, dit is er één vooruit. Ik weet nog niets van het lijden. Ik ga naar Subud om met mijn ego, de wereld in het reine te komen, zoals ik dat ben met Elize, en sinds vanmiddag - met Klaas. Willem Frederik Hermans stuurt mij zijn Mandarijnen op Zwavelzuur, met de opdracht: ‘Voor Simon Vinkenoog, martelaar voor de H. Maria Juana.’ Ik ben geen martelaar, het gaat mij om het doel: de godgeworden mens eerder dan om een van de middelen.
vrijdag 22 mei 1964 [eerste tussenspel] Ik pijnig mij de hersens, terwijl ik het niet-pijnigen moet leren beoefenen. Ik moet niet leren oefenen, ik moet nog steeds afleren. Ik moet niet achter elke reden een andere reden zoeken, ik moet de dingen nemen zoals zij zijn, niet zoals ik zou willen dat ze zijn, ik moet het niet zelf weten, maar het weten moet me helder zijn. Ik modder in mensen hier rond (de eerste namen zijn gevallen) en ik wentel zelf nog in de modder. Afstand van het prostituerend ervaren; uit liefde ervaren. Het laatste geheim voor Reineke. Onder geheimhouding (verzekerd). Wie ben ik? Ik matig mij het weten aan (over Henri Michaux, Charles Mingus - zie verder) en controleer mijn weten. Ik stap het Stedelijk Museum binnen en vraag naar de krantekritieken over de Michaux-tentoonstelling. Het blijven kranteknipsels; domme vergelende papiertjes. Ik wil schilderen, ik wil een school stichten, duizend ideeën en één fluitketel die om m'n aandacht gilt. Thee. Voor bezoekers. Kom binnen. Zo leef ik. Er zijn ogenblikken dat ik je nodig heb. Ik ben niets zonder jou, toevallige voorbijganger-ik dig† je, wie je ook bent. Ik wil je schilderen,
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
53 de manier waarop je de koffiepot leeggooit, maar laat je kind met huilen ophouden. Huil zelf eens, denk eens na. Weet wat je moet laten. Weet wat je moet leren. Ik dig Ray Charles, als hij nog zingt als Champion Jack Dupree. Zelfde stem, herinner ik opeens. Let's have a ball... Dat was zuiver jazz, rhythm and blues, ook al Ray Charles. Anekdote: Bud Powell tegen Ray Charles: It is true you're blind? Ray Charles: No man, I ain't blind. Powell: You sure look blind. Ik heb gesmeekt dat deze pagina's zin mochten hebben. De zin, die ik zie, die ik weet, die ik zover mogelijk zal trachten uit te breiden. Niets is zonder reden gebeurd. Ik hoef de redenen niet meer te achterhalen, ook het zo-zijn der dingen zal ik aanvaarden, ten koste van de wartaal. Ik zal het handschrift hervinden, dat verloren ging - ik zal niets hoeven te verhullen, of alles. Welk gordijn sla ik open, welke sluier ontneem ik wie of wat? Brahmanistisch idee van de Godheid: de sluier van de zintuigen weggerukt. Ik weet van het licht, oorspronkelijke versie, ik ben een eenvoudige handlanger, in het duits een Helfershelfer. Ik ben des helpers helper. Adriaan helpt mij. Ik Adriaan. Een latihan gezamenlijk, ik had er behoefte aan, latihan als badhuis, biechtstoel, geboorte. Mijn LSD-snikken in 1959 (op een bandje, prof. B. en zijn assistenten konden hun oren niet geloven; lieten Elize afluisteren: doet hij dit thuis wel eens?) opnieuw zinvol verwerkt. Het is het geluidloze huilen op de zelfportretten van Michaux. Ik doe het thuis wel eens, als ik niet meer hoef te denken. Ik ben voorgoed bedroefd geweest, Huubs zegevierende strijdleuze, die tot onderdeel in een theorie is geworden. Met Herman Swart langs Simon P. geweest, Zusje showde Sippe. Hij mij weer in het Stedelijk Waki Zöllner, 28 jaar, school in München voor schilders, onder wie de 36-jarige Amerikaanse Violet Ellis, een negervrouw uit Louisiana, die al zes jaar in Duitsland als verpleegster in een ziekenhuis werkt. Had ik een kunstzaal, ik zou haar ‘primitieve’ schilderijen klein formaat (hij had er een paar bij zich) tentoonstellen, zoveel vreugde, openheid, liefde. Alles van nù, feesten, carnavals, bloemen, stadsge-
†
to dig (het werkwoord: to dig): Understand, appreciate, listen to, approve of, enjoy, bij Lipton; en ik heb nog tientallen synoniemen: love, etc Dig me? Begrijp je me? Heb je me door? Voel je 'n em? Hebbes? Begrepen? Dig that chick! Kijk, 'n fijne meid! Dig! Vang! Poëzie! Ja! 'tuurlijk! Komt voor elkaar! Pas op! Betekenis hangt af van uitspraak. Telkens andere keuze Nederlands woord nodig, neologisme? Oorspronkelijk woord het oorspronkelijkst? You're hip to that? Dig, purists!
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
54 zichten, vrolijke levende kleuren zonder enige aangeleerde techniek op het doek gebracht. Ja, het lijkt, het is haar heden. In het München van ‘Hitler’-Duitsland, ik kan weer duits spreken: Warum gefällt es ihr besser bei Ihnen als in the States? Wegen des Rassenproblems? Hij knikte. Mijn huis staat voor hem open. Ik zou het hier willen hangen, mensen van de straat binnenslepen, kijk, dit wordt nu gemaakt; elk schilderij is een getuigenis. Ik heb m'n huis vol getuigen: Bill Coleman, Aadje Veldhoen, de glorieuze Appels, Corneille, Lucebert, Sippe Huismans, Joop T. en zovele anderen. Elk boek ook is een open boek. Elk woord welgemeend. Elk mens, die weet, aanvaarden voor wat hij is? ‘Geloof jij in de Getuigen?’ Ralph & Phil, bedoelt Adriaan. ‘Ik geloof in de mensen, die in zichzelf geloven, als ik hun weten op andere terreinen heb leren aanvaarden.’ Met de kennis, vergaard door verstand, zintuigen en misschien intuïtie, oordeel ik (voor mijzelf). Wie ben ik, die aan anderen durf raken? Ik kan de stemming met moeite terugvinden, uit de latihan. Laat ik met andere ogen mogen zien, als ik ze opendoe, smeekte ik, de ogen gesloten. Ik mag niet smeken. Ik ben het antwoord. Ik heb andere ogen, de mijne. Geef me de kracht Thomas te helpen, voor hij meer onheil aanricht, bad ik. Leer me af te willen. Laat me niet denken aan dit boek, dat geen gedachte lang uit mijn gedachten is. De bijna-blinde schrijver Borges, de blinde dichter van het Verloren Paradijs, Milton, dikterend. Ik dikteer nog mijn vingers, ik blinde ooggetuige. Leer mij zien. Zie mee. Wat jij ziet (JIJ LEZER) is even waarachtig, even ongeëvenaard levend. Het zijn niet alleen ‘de grote kunstenaars’ die Zien, en hun zien in materiaal kunnen onderbrengen. Ook jij kunt Zien, laat je leven die kunst zijn. Ook dode schrijvers leven, ook de zelfmoordenaars Pavese, Dagerman en Sadegh Hedayat. Geert, ontruk me deze pagina's. Ik heb nog zoveel te doen, en ik kan het alleen maar achter deze tafel, terwijl Adriaan naast me naar buiten kijkt. Een mens mag nooit wanhopen. Wanhoop is des duivels. Latihan - exorcisme. ‘Simon gaat meteen gebukt liggen huilen,’ verklaart Reineke aan Adriaan, die opmonterend zegt: ‘Trek je het leed van de wereld niet al te erg aan.’ Ik heb gesmeekt: laat me aanvaarden. Zelfs dat aanvaarden. Ook dat ervaren. Jezus stierf voor mij, voor al mijn zonden, aan
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
55 het kruis, de boeddhistische monnik ging voor mij, ook voor mij, in de benzine zitten (niet voor niets zag ik vandaag de fotosequence in Décollage/4) en ik kromde mijn rug al bij voorbaat, voor de pijn van het aanvaarden. Maar het aanvaarden doet geen pijn, de pijn is over. Ik mag geen pijn meer lijden, als ik onderwijs. Dit is nog een boek van de feesten van angst en pijn. Ik zal schrijven van liefde, over liefde, uit liefde, door liefde. Liefde voor m'n werk, mezelf, m'n leven, m'n vrienden. Einde eerste tussenspel. Ik spring in het vlugge voorbijschuivende vlaggende verleden. Godfried Benn, door Nico Rost in De Nieuwe Stem (mei 1964) herdacht: ik herlees zijn Provoked Life (Provoziertes Leben), an Essay on the Anthropology of the Ego (in het eerste nr. van The Psychedelic Review), en zijn Das Genieproblem, over het standaardwerk van Lange-Eichbaum: Genie, Wahnsinn, Ruhm. Ik geloof, met Benn, in de samenhang tussen krankzinnigheid en genialiteit, ik geloof dat veel genieën krankzinnig zijn, dat er genieën tussen ons rondlopen (heiligen, helers, zieners) die voor de buitenwacht krankzinnig of alleen maar ‘anders’ zijn - ik kén ze. Ik schrijf over hen. Krankzinnigheid is een woord, dat niet hoort te bestaan, like crazy, man, crazy: gékzég! Het is zo eenvoudig, uit te leggen wat een genie is, mag ik het doen in een volgend boek? Dat zal ik opdragen aan Hans S., aan wie ik in 1955 vertelde dat ik een genie was, ik zat op de w.c. en keek naar hem, op de boulevard Garibaldi, tussen de muren vol opgeprikte lucifersdoosjes, een geniaal-krankzinnig vertrek, en ik vertelde het hem - de reden ervan ben ik vergeten, misschien waren we high, zei ik hem alleen maar de waarheid, had hij recht op de waarheid, zoals ik hem ook had ongeturnd(de kleine notitieboekjes in de aanslag lopen de nieuwe vrienden langs de boekenkast, en ook ik, nu nog ook ik) en ik denk er jaren lang niet over, waarom zou ik, ik ben àltijd bezig, daarom heb ik geduld en ken ik geen verveling, totdat hij tijdens een interview voor de HP in 1962 de vraag op me losschiet: ‘Denk je er nu nog zo over?’ Ik antwoord intuïtief. Maar ik ben het maandenlang vergeten. Ik heb me zoveel met God beziggehouden, de laatste maanden, dat ik het vergeten was.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
56 Ook dat is waar, en niet alleen omdat alles waar is, maar omdat het de gelijkgerichte ervaring is. Uren later: er staat meer in dan ik hier kan vertellen. Het volgende boek, voor Stephen, WHO KNEW FIRST, en langzamerhand is het voor jullie allen. Dan zal ik dat boek schrijven waarin het hele waarom wordt opgeschreven (afdeling: Voor de hand liggende projekten) (ik leef deze weken van projekten). Ik speel met projekten. Ik leef van projekten, waaronder het grootste: tik verder aan de grote stapel naast me, je bent nog steeds de eerste dag bezig. Met de eerste dag. Aan de eerste dag. Elk woord waar. Nu. NOG zit ik vol. Ik kan nooit legen. Nu pas leer ik ervaren, wat de dingen bewegen. Jarenlang onderhevig aan gebeuren, en het betekent niets. Opeens gaat ALLES leven, en ik weet niet waar ik het vast moet houden, alles beweert, zegt, verklaart, bewijst, toont aan, ZONNEKLAAR, waarom, hoezo, wat dit betekent, waarom niet anders, wat moest, wat ging, in welke mate, en op welke wijze. Alles weten. En je mag NIETS vergeten. Je vrouw moet niet voor niets volmaakt zijn, ze is je konstante begeleider. Kwartier voor Opland Het is kwart over acht, als ik dit schrijf. Om halfnegen is de opening van een tentoonstelling van Opland. U hebt allemaal de uitnodiging gekregen. U hebt ervan gehoord. Daarom bent u hier gekomen. OPLAND Schilderijen Vernissage Herengracht 49 22 mei 20.30 Er staat in dit kwartier van kwart over acht tot halfnegen nog veel te gebeuren: miljoenen baby's, ik ben het juiste getal vergeten, als ik het opzoek, is het kwartier verstreken, worden geboren, driehonderdvijfenzeventig jazz-fans over de gehele wereld luisteren naar Coltrane, vierhonderdvijfendertig miljoen tweehonderdvijfendertigduizendzeshonderdennegentien Aziaten beluisteren Ravi Shankar, dat wil zeggen, dat lijkt erop, het lijkt er niet op, in dit kwartier slaat het hart van Rob Wout vijftien keer ongeveer tachtig keer is heel veel keren en soms slaat het harder, als
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
57 hij boos kijkt, of zich enthousiasmeert, of nog harder lacht, want dat is adrenaline, dat komt via het hart in het bloed, en vergeef me de termen want ik mag hier alles doen. Ik mag ook openen. Over een kwartier mag ik een tentoonstelling openen, want Koningsberger heet de man, zit in Polen. Ik mag het doen. Wie ben ik. Ik ben toevallig heet dat op dezelfde dag als Rob Wout geboren: 18 juli 1928. Het is een van duizend overeenkomsten, maar naast miljoenen geestelijk en lichamelijk nog ontelbaarder gelijkenissen zijn er de miljarden onevenredig versnelde, onvertaalbaar snelle en wisselende niet-gelijkenissen, zijn er de individuen. Er zijn niets dan individuen, ieder van u is ook een mens, we leven tussen miljarden OOK-mensen. Opland is een van de allerliefste OOK-mensen, die ik ken. Er gebeurt zoveel op deze wereld vol mensen. Er is veel liefde. Er is enorm veel liefde. Er is nog nooit zoveel liefde geweest. En geen wonder. Want het is geen wonder. Het is ook een wonder, het gebeurt zonder dat wij het merken, het gaat leven in onszelf, het is als het driedimensionale oog dat gaat kijken, van binnenuit, en het schilderij, de wereld, het leven, de mensen, de dingen gaan met een extra-dimensie bewegen. Het gaat niet voor niets bewegen, het beweegt uit liefde, het is leven in vereniging, van mensen met mensen, en dingen, en alle flora en fauna. Het is alle leerboekjes opnieuw opzijgesmeten en opnieuw begonnen leren en lezen: ‘to search for love is to experience life.’ ‘Zullen we gaan, Simon?’ ‘Het kwartier is om, Simon.’ ‘We gaan, Simon.’ En ik heb nog niets gezegd. Het is allemaal nog te zeggen. Het is door een ieder te zeggen, je kunt het allemaal zelf zeggen: je kunt Rob Opland zeggen wat je ervan vindt. Want ik heb nog niet gekeken, ik keek vreemd op toen ik het oranje affiche las: Schilderijen Opland Herengracht 49. En ik had nog zoveel willen zeggen, van Opland vroeger, en van het mysterie achter het adres Herengracht 49, en de vele wegen die zich van hieruit zullen kruisen, want dit is een bekend adres. Als ik zo om me heen zie, wordt dit een bekend adres.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
58 Ik zal jullie er graag terugzien. Ook Opland. Ik ben trots op mijn soortgenoot Opland, want niet ik, maar HIJ Opent. Ik heb niets gezegd van z'n schilderijen. Ik heb een schilderij thuis waarnaar ik langzaam heb leren kijken, ik zie het elke dag anders, het is telkens opnieuw, telkens als ik ernaar kijk, duizend onbewuste keren per dag, een nieuw schilderij. Wie weet is het van Opland.
26 februari 1964 [nog steeds de eerste dag] WFH:
Paranoia is zijn kick; hij heeft zich vastgeklampt aan de enige vijand. Ik geef aan gezonder belevenissen de voorkeur. Beste Mike, bedankt voor je kaart uit Israël. Toestanden hier zijn gewijzigd, het adres niet langer het oude. Een half jaar ander leven is aan je voorbijgegaan; zonder jou leiden tienduizend anderen het hunne. Er is over je gesproken, we hebben je succes toegewenst op de reis en je goede nieuws zal ik verspreiden. Ik kan je hier niet alles verhalen, ik ben op dit ogenblik onderweg, ik ga het allemaal opschrijven, ik ben aan het schrijven begonnen, dit is de eerste dag. Vanaf vandaag elk woord dat ik schrijf in dit boek. Wens me voorspoed op deze reis, noem (zoals ik een ander) mij gebenedijde. Van Dale: gezegende, ingewijde. Stephen is een maand geleden uit de States teruggekomen, een mede-reiziger. Wij waren gedrieën (met Lodewijk) bij Henri Michaux op bezoek; als ik op deze plaats over die ontmoeting van ruim twee uur zou schrijven, is het niets meer dan journalistiek. Als ik het weekend beschrijf, dat wij tezamen hebben meegemaakt, Amsterdam-Parijs v.v., zou ik in de eerste woorden stokken. Het zijn niet de laatste woorden, waarom het gaat, het gaat om de eerste die nog gezegd moeten worden. Het verhaal van Prometheus die het vuur van de Goden stal, de openbaring van de vele geheimen, the enemies within, die telkens opnieuw overwonnen moeten worden, uit liefde. Ik hoop dat je me binnenkort weer schrijft, iets meer dan zon, zee, strand, hoewel - wat is er méér?
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
59
donderdag 27 februari 1964 [de tweede dag] Wat te zeggen? Ik heb niets meer te zeggen, ik ben een middel, dat aan het doel beantwoordt. De woordenschat, die uit de spiegel in mijn huig komt, is een andere stem. En voor wat niet ik te zeggen heb, moet ik de woorden vinden, de beelden, de gedachten, het leven dat ik geleid heb, een verhaal als elk ander. Dit verhaal, het uwe, het enige. Hij heet bijvoorbeeld Karel Appel. Tekst voor een tentoonstelling (Galerie Krikhaar, Amsterdam) ‘Karel Appel, of een les in één gedachte: hoe leer ik kijken? Niet elke mens die kijkt is een kijker, niet elke vitalist een mens die leeft. En niet elke uiting van pop-art het werk van een populair artiest. Karel Appel is het, een man uit het volk, dat zo lang zonder kultuur heeft moeten leven, omdat de kunst er was voor de enkele ingewijden, de betere standen. Karel Appel heeft lak aan de kultuur en de betere standen: wat hij doet (sinds de eerste stappen op het pad, dat het zijne zal zijn tot de dood hem bindt en scheidt) is het openbaren van het leven, dat in zijn handen een machtige, overweldigende gestalte krijgt, angstaanjagend en indrukwekkend, ware het niet dat wij meer aandacht hadden besteed aan de uiterlijke indrukken: New Yorks sky-line, de kampen guaranteed XXth Century, de Parijse mannequin-clochards en de domweg gelukkige Dapperstraat. ‘Vroeger, toen ik schilderde - want dat is veel belangrijker dan die uiterlijke dingen en feiten eigenlijk, Simon - had ik bijvoorbeeld enorm veel last van inzinkingen. Dan moest ik in m'n bed gaan liggen; soms voor drie dagen.’ Ik had een bandrecorder, die feilloos registreerde, en ik luisterde niet, of nauwelijks. (Het verhaal van Karel Appel, een proeve van waarneming, Grote Beer, 1963). Het staat er allemaal in, voor die meer wil weten van de schilder, die z'n drie dagen inzinkingen het belangrijkste achtte, omdat de wereld alleen vergaat van binnen, zoals het leven ontstaat van binnen, en de werken van Karel Appel van binnenuit groeien onder zijn handen, gewillige werktuigen van zijn zintuigen. Het narcotisch gestamel van een eerstgeborene, die zijn wereld nog scheppen moet. Appel, de ekstase. ‘Trust your inherent machinery. Be entertained by the social game you play. Re-
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
60 member, man's natural state is ecstatic wonder, ecstatic intuition, ecstatic accurate movement. Don't settle for less.’† Appel, die maar zelden met minder genoegen neemt, eksposeert voor het eerst in jaren in zijn geboortestad. Het is een Heuglijk Feit.’ Het spel is weer begonnen, al is het kind man. Ik was opeens een jongen, die het vreemd vond dat men hem aansprak met ‘meneer’: mijn sokken slobberden om mijn hielen, mijn schoenen waren tientallen maten te groot. Ik was zo naakt als bij mijn geboorte, ik heb de tijd afgelegd - de enige slag aan mijn lichaam is mijn hart - en ik had niets te zeggen, ik was leeg van binnen, de vijanden waren verdwenen. Een pijnlijke geboorte, ik wist niet meer of het de voeten waren eerst, of het hoofd. Met de mescaline-snee geboren: uit het niets, in het alles. Probeer me te geloven, alle dingen zijn voor mij heilig, onafwendbaar aanvaardbaar. Onomstotelijk. Het bewijs ligt in de ervaring; het enige bewijsstuk dat ik overleg. Ik huil om Matthias, die met me mee wil. En het nog niet kan. Ik mag niet vragen: ‘Wil je met me mee’, ik moet wachten tot Elize hem zegt: ‘Ga maar mee.’ Haar laatste woord: ‘Sterf’. Ze weet niet, dat ik voor haar al duizend doden gestorven ben. The ecstacy of suffering, de onverdraaglijke pijnen van het scheiden, afstand-doen. En ik sta pas aan het begin van mijn weg. Mijn haat van vroeger wordt me duizendvoudig terugbetaald. Waarom wist ik niet beter? Het antwoord ligt in de vraag besloten. Omdat ik zou weten, waarom ik schrijf. Omdat ik nooit alleen ben, met mijn wil, op mijn weg, met Reineke. * Hoe lichthartig gaan de mensen met elkaar om: met horten en stoten leren zij ervaren (leren zij uit de ervaring?) hoe teer ook de gevoelens van anderen zijn (leer ik ervaren). Misverstanden in mijn relatie tot Stephen, een onbegrijpelijke labiliteit, de eerste brief die ik niet wilde posten omdat ik dacht hem tegen te komen (na een gemaakte telefonische afspraak) en zijn niet-verschijnen, naast de door Lodewijk gemelde depressie. Hangt zijn
†
Timothy Leary/Richard Alpert: The Politics of Consciousness Expansion, The Harvard Review, zomer 1963.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
61 leven van het mijne af, nadat ik hem dit weekend in leven heb gehouden? Vanwaar zijn gevoel uitgelachen te worden, hij in wiens lach werelden vergaan? ‘I've given up doing things for myself 3000 years ago,’ zegt hij, en ik weet het: hij spreekt de waarheid. Een tweede brief, waarin ik hem vraag de eerste niet te lezen (die over mijzelf gaat), ik houd me voortdurend met hem bezig. * Een mysticus (definitie): hij, die in de toekomst gelooft. Met vertrouwen in de toekomst, in het Nu, ging ik vanmiddag bij Constant vandaan. De eerste nieuw-babyloniërs, in een wereld waarvoor ik vorig jaar het preambuul ontwierp (10 litho's met een tekst, De Eendt, Amsterdam, ƒ150,-): wij allen. Geen journalistiek, beloofde ik mijzelf, maar ik zal over Constant schrijven waar en wanneer ik maar kan. Ik opperde zelfs het idee voor een stichting N.B.i.o. (in opbouw), omdat Constant een definitie van de avant-garde gaf, die het groepsverband inhield. * De zoon van de grijze. Al op z'n twintigste gaf hij het werken op (tot verbijstering van z'n omgeving) en hij stond in plaats daarvan enkele keren per dag tien minuten op z'n hoofd. Ik zag hem wel eens, als ik, elf jaar, met mijn moeder, naar ‘de grijze’ ging, waar ze urenlang samen konden kletsen (de grijze luisterend). Hij zat er maar, glimlachend, hij had me kunnen inwijden: hij keek door me heen, herkende me niet. Wat was er vreemd aan het huis? Ja, de eerste keer dat ik een planken vloer zonder vloerbedekking zag (herinner ik me). Op wat me nu, na enkele keren beitsen, vanzelfsprekend lijkt, heb ik toen de ogen uitgekeken. Ik heb er langer dan twintig jaar niet aan gedacht; het zijn de zuiverste herinneringen, onaangetast door het gebruik (vertelsel, verhaal, literatuur, oraal of in geschrifte). Ze liggen klaarwakker, wachtend op betekenis, inhoud. Wat nu? Wat deze? Heb ik me niet voorgenomen: Waarheid in geschrifte? Terwijl de nieuwe herinneringen zich vestigen, nergens vestigen, overal waar gedachten van mensen ontstaan uit de geboorte van hun weten, slaat de deur dicht achter Gerard Fieret, die langskwam met een tas, een tafel vol Boeddhabeeldjes, Shiwa's in koper, reisaltaartjes
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
62 van filigrain zilver, huismaskers uit Nieuw-Guinea en ander schoons. Ik gaf een beeldje een kus mee voor de volgende achthonderd jaar; Gerard scheidde voor een luttel bedrag (waarvoor hij zich ettelijke malen verontschuldigde) van een halsketting uit Nepal: grijs zilver, als de kristallen parels van een kroonluchter, beslagen met enkele tientallen rode steentjes. Geen angst meer bij het denken aan de ontmoetingen met mensen; opgewondenheid bij het vooruitzicht. Paul Adams Sitney vertoont films. Coverstory in Time over Thelonious Monk. De Londense correspondent van Het Parool brengt verslag uit van een t.v.-uitzending, waarin Burroughs en Alexander Trocchi het hunne zeggen over de middelen. Vreemd de bekende argumenten in het krantejargon van de ‘objektieve buitenstaander’ die immers niet bestaat, aan te treffen: begrip op een ander plan. Brakhage's Dog Star Man: uitbarstingen en implosies op de zon, het geheim van de mens.
vrijdag 28 februari 1964 [de derde dag] ‘Waarom het zo rustig was op het schrijversbal dit jaar’ ‘There is this danger that you just drift.’ Michael, 23, sociologisch student, on the road. Lex haalt Zolang te water te voorschijn, de eerste druk - met de dronken foto. Opeens besef ik, wie ik al die jaren geweest ben: overeenkomstig de image, die men van mij had gevormd, het merkbeeld dat ‘ik’ van ‘mijzelf’ vormde. Er is een ander in me opgestaan. Bovendien weet ik, dat alle dingen dezer dagen - en altijd - zin hebben; van alle kanten springt de zin op mij los, mij overweldigend door het feit dat ik dit niet eerder gezien heb. De vanzelfsprekendheid ook, waarmee ik overal antwoord op kan geven. Ik ben een schrijver, die illusies vernietigen moet - de laatste sporen van man (in het gedicht uit Ibiza. Nooit nog waren er mensen op deze aarde geweest. Zee. Aarde. Hemel. De heuvels van San Carlos met bossen rondom mijn stappen, in de vroege morgen vluchtend voor de vliegen in de keuken van Esteban) en de ontmoetingen met de engelen. George Andrews, dit weekend met zijn vrouw Tatiana in Parijs. Ik bood ze aan ons naar Nederland terug te vergezellen, zij gingen naar Tajiri in Baarlo. Ik wil-
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
63 de de belofte in stand houden, wendde me tot Stephen, die me aan m'n verplichtingen herinnerde: op déze weg konden wij niemand toelaten. Leo floot door de autoradio, één enkele sekonde en de schim van Hesse was verdwenen. De karavaan trok verder, en ik stierf een eenzame dood. Blaffend bleven de honden achter. Bij Huub weer Andrews, zij glimlachte terug, toen ik zei: ‘I'm sorry, but I'm glad you made it.’ Paranoia had ze mij gegeven, in de desintegratie-periode, door te zeggen ‘Nous sommes du même voyage’. Ik had het niet geloofd, ik had de waarheid niet kunnen inzien. Wij zijn allen op dezelfde reis. Laat de verkeersregels geen paranoia doen wakkerroepen: inanimate machinerie is een gekozen autoriteit. Leer de regels herkennen, leg geen regels aan voor eigen problemen. Sta erbuiten. De inboard observer. Spreekt. Wij kwamen bij Huub vandaan, twee jongens in blauwe roestbruin bevlekte overalls, gezamenlijk een paar ijzeren staven over de schouders dragend, keken ons aan. De eerste riep: ‘Het is wel onrechtmatig verdeeld in de wereld, wij maar werken en jullie maar wat rondlopen!’ Ik kon het antwoord wel spellen: ‘Leg je werk neer. Niemand dwingt je!’ Als ze werken zonder plezier, is het alleen omdat ze de dwang aanvaarden. Daarom geen machteloos medelijden met de verdrukten maar werken aan New Babylon, waar de mens een nomade kan zijn dankzij zijn machines, waar de mens weer de spelende mens wordt, altijd vrij. Ook ik, in de kledij van hun spelregels, op weg naar het schrijversbal, in smoking. Er zijn geen (niets dan) uniformen. Elk woord dat ik schrijf wordt het volgend ogenblik achterhaald door het tegengesteld besef, zonder aanstootgevend te zijn. De opgelegde regels worden te verschrikkelijk, al zijn ze voor je eigen bestwil: de toenemende reglementering via politie, gezag, autoriteit, sankties en straffen. Er behoort slechts te zijn de uiterste, persoonlijke verantwoordelijkheid, bereikbaar in dit leven. Mescaline is de grote ontdekker; ik leer weten wat ik niet hoor te weten. In India zou Reineke een eksotische (Europese) schone zijn. Michaux de Descartes van de mescaline. Er ligt een bizarre schoonheid in de opmerkingsgave tijdens het opnieuw beginnen. Er ligt een ongekende wereld in je herinneringen (en die van anderen) te wachten, in elke stem ligt een andere stem wakker, het geluid van sieraden, vertrouwen wek-
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
64 kende wekker-slagen, alles is bewegen, stromen van kracht en energie. Ik liet de kachel bijna uitgaan, ik vereenzelvigde me met hem: als hij het niet haalt... Reineke: ‘Vergeet niet dat die kachel zonder jou ook maar niks is.’ Ik had het gevoel te stikken, de zon schijnt op de ramen aan de overkant, ik had het gevoel dat ordening in de chaos aanbrengen de kreativiteit zou inperken, ik weet terug te kunnen keren tot de zelfopgelegde taak verslag uit te brengen. Ik heb de zon zelf opgezocht; van de overkant kunnen ze me komen bekijken: ik bén een kijkdoos. De wereld mag komen kijken: met het bureau naar het raam gekeerd kijkt de schrijver omhoog, heer en meester over zijn woorden die het kunstlicht niet langer nodig hebben, alle handelingen waren enkele minuten lang dwanghandelingen: de kachel MOCHT niet stikken, en ik probeerde het onmogelijke: rook langs de spiegel (papier in de asla). Voordat je ze vergeet, moet je de regels leren. Intuïtieve logika. Als je inderdaad de fakulteiten volledig kunt toepassen, waarheen strekt zich de helpende hand uit? Schrijven: gebruik al het materiaal. Onder het doodshoofd op mijn boekenkast prikte ik met een punaise het kartonnen vlinderdasje, dat de gestreken overhemden siert op hun terugweg naar de drager. Vanavond draag ik zo'n dasje, maar wat voel ik me vrij, bevrijd. Geen opgeprikte vlinder, als de anderen die hun frustraties in hun gezichten met zich meedragen. Ik speel dagelijks met mijn schedel. De dood is een spel. Een grap. De uitzondering, die de regel is geworden. There are no rules. Elke dag weer een andere betekenis. Het woord ‘rule’, geachte vragensteller op de eerste rij, is de engelse benaming voor spelregel, maatregel, regel, levensregel, rechterlijke beslissing en heerschappij, bestuur, bewind, regering, duimstok, verschillende maten, reglementen. The rules: ‘gebied om enkele gevangenissen, waarbinnen gegijzelden na borgstelling mochten wonen (hist.)’. Ik zie dat er een boek schuilgaat achter deze definities, elk woord tovert nieuwe begrippen te voorschijn. Leer leven zonder regels, wees geen slachtoffer van eigen reglementen en bepalingen. Dit is mijn wereld. Zo goed als elke andere. Ik schrijf. Ik ben een schrijver. Ik maak deel uit van verkeersregels. Ik ben op zoek naar een ritme, ik maak deel uit van een eeuwig ritme, het spiraalt in mij omhoog, gevoed door herinneringen.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
65 René (een timmerman maakte met een plank vol spijkers drie gaten op een nog leeg doek): ‘Dit zijn de enige ogenblikken, waarop ik een moord wil plegen - als de mensen zich vergrijpen aan mijn schepping, die nog leeg op me staat te wachten. Dat doek is van mij, jij laat toch ook niemand in je boek toe?’ ‘Welnee, iedereen kan bij me binnenkomen en zijn bijdrage leveren. Laten ze het niet te lang maken, want ik heb zelf ook nog een verhaal te vertellen, en geduld moet ik nog leren.’ Als ik Amsterdam nu verlaat (ik kwam op m'n 28ste terug, vertrokken op m'n 20ste) is het anders: verantwoordelijkheid voel ik, en het weten van de weg. Acht jaar Parijs maakten mij zo anders dan alle anderen, die ik ken. De afgelegde wegen herken ik pas achteraf, het weten waarom kwam naderhand, nu kan ik aan de hand van ervaringen in het verleden, de handelingen van het heden, de gedragslijn voor de toekomst bepalen. Ik maak geen plannen, ik ben een en al Plan. Alleen kwam ik in Amsterdam terug, zelfs zonder liefde, alleen - op zoek naar nieuwe zekerheden, die ik weer achter mij moest laten. Zwemmen leerde ik, alleen. Hoe zuiver de mist die optrekt in de morgen van het laagland, hoe snel de afstand overbrugd. Gekozen heb ik voor het leven, in staat tot uitdrukking te brengen de meest subtiele schaduwen voor de betekenissen, die hun betekenis verloren hadden toen ik die nacht terugkwam, uit de periode van het ego-verlies (First Bardo), de hallucinaties (alles is hallucinatie; Second Bardo) en dit is de Third Bardo: ‘The Period of Re-entry.’ Het schrijven een verlossing: de wetenschap ligt in de schrijver, de ontdekkingsreiziger, de zintuiglijke waarnemer, de schepper. Ik dacht de belangrijke boeken bij me te hebben, toen ik het grote huis verliet! En Ralph & Phil vonden de ongelezen boeken in de kamer, die wij achtergelaten hadden: Pirandello's akteurs op zoek naar hun verhaal, Hughes' High wind in Jamaica, Alice in Wonderland (‘Carroll was stoned when he wrote that’), Sherlock Holmes, Tom Sawyer en de laatste van de Mohikanen. Jarenlang giechelen en lachen, maar meer en meer kom ik de lachers op m'n hand tegen: ‘Ik ben religieus geworden door de marihuana.’ Dat zou ook mijn antwoord kunnen zijn, want het
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
66 geloof van mijn vaderen bestond voor mij niet meer, toen ik met mijn moeder alleen leefde, van mijn zesde tot mijn zeventiende. En al is mijn vader opnieuw tot het geloof van zijn vaderen bekeerd, mijn geloof (aan geen kerk gebonden) zal ik hem helemaal opnieuw kenbaar moeten maken. ‘We kunnen in Parijs beginnen,’ zeg ik Reineke - we praten over de grote reis, ‘maar de eerste keer ben ik er blijven steken, en ik moest naar Amsterdam terugkomen.’ ‘Geeft niet, dan blijven we er een tijdlang hangen.’ Alles kan. Welke vele geloften houdt zo'n uitroep in, welke aanstormende herinneringen van geluk en blijdschap om de herwonnen vrijheid, die mij nu nog aan deze schrijfmachine bindt. Een nieuwe serie ervaringen: de reis is begonnen. Schrikkeldag binnen enkele uren, we hebben samen gekozen, haar weg is de mijne. Ik kan me ook een reis vérder weg veroorloven; zoals Lodewijk afstand deed van zijn Appel-jas, kan ik me van het schilderij ontdoen: met het roerend goed, de materiële bezittingen kan ik de regels doorbreken. Waar laat ik de woorden? Hoe betaal ik de plichten? Hoe regel ik de maatregelen? Van nu af aan slechts déze regels mijn gids, en begeleider. * De mensen hebben het niet eens gemerkt, die dagen dat je God was, zegt ze geruststellend. Had ik me anders gedragen? Zij kon het weten, zij had het meegemaakt, zij had ‘ermee’ geleefd. Maar ze wist ook, dat het waar was. Zoals alles, wat nu waar voor mij is, ook haar waarheid is. Een paar nieuwe ontdekkingen hebben bezit van mijn ‘bodily functions’ genomen: ‘Man issues forth from bodily identification to assume his real form upon attainment of the great illumination. Such a man is best among men. He lives like a king - eating, playing, and enjoying women, possessions, and family, without identification with the body.’ Alan Watts, die in Psychotherapy East and West de Subhasitasamgraha citeert, geeft kommentaar: ‘The eyes and the ears, the nose and the skin, all become avenues of erotic communion, not just with other people, but with the whole realm of nature, for genital eroticism is simply a special canalization of the basic love which is the polarity of yang and yin.’ Het meisje Anne-Marie was in de kamer, om tussen de bloesjes
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
67 van Reineke iets te zoeken, dat ze meenam. ‘Het mocht!’ zei ze. ‘Ja, dat weet ik,’ knikte ik begrijpend; ze verontschuldigde zich omdat ze wist me in deze regels te hebben gestoord, niemand stoort me, ‘Ingetje kwam niet toe aan het lijfje, hè?’ Ze knikt, ik ben op de hoogte, ze gaat naar hetzelfde bal als ik, de eerste keer. Afscheid van de boekenfeesten, na deze week uit Hoogseizoen. Waarover heb ik ooit durven schrijven? Nooit kondigden de tekens zich ergens door aan, wanhopig zoek ik naar de regels uit mijn vroegere werk, die het weten zouden kunnen verraden - en ik vind niets dan een duizelingwekkende leegte. Ik schamper lachend: mijn eerste gepubliceerde gedicht (Podium, 1949) durfde ik Afrekening te noemen, waarmee? Ik was nog nauwelijks aan het ondergaan toe. Ik hoef niet eens nauwgezet in het verleden te speuren, van nu af aan weet ik alles dat ik nodig heb, en de noodzaak van mijn handelingen wordt benadrukt door de ervaringen van nu, de herinneringen van die ander, en mijn huidige visie op de toekomst. Ik sta voor elke verandering open. Ik heb tot vandaag niet beseft hoeveel banden mij aan Amsterdam binden, dit verleden dat ik, elke tik onder deze vingers vandaan, van mij afschrijf, ik doe afstand van de papieren wereld die ik à part opbouwde, met blaadjes aan de muur, herinneringen die over deze handen heen dit boek worden binnengedragen, door de ogen die het resultaat van elke regel in typeschrift op dit papier bijhouden, zodat de interpunktie vanzelfsprekender wordt; tegelijk kijk ik naar binnen. Waarheen? Uit diezelfde situations-gouffres (Michaux) waarvan ik op dit ogenblik (hasjiesj) rechts van m'n bureau het bestaan weet, weerspiegelend op de lak van het gebeitste hout. Een openstaande bureaukast (opengeslagen door de drift van mijn aanslagen) en een helle lamp die boven mij schijnt, met de Beatles op Radio Luxemburg, en de herinneringen aan de vrienden in mijn kamer besloten. Het is ook een kalender, met de week vol afgelopen witte dagen, waarvan ik de enkele afspraken maar met moeite kon nakomen, terwijl elke wél gemaakte en gehouden afspraak voor mij een bizondere diepe grond had. Het fragiele bouwwerk van deze eerste pagina's kan nog steeds met een speld aan de muur geprikt worden, straks houdt de speld het niet meer, moet ik de ervaring van het oprapen weer meemaken, het besluit te nummeren, ja vooral het besluit te gaan
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
68 nummeren, weer nemen. Ordenen, niet meer als een losse aantekening aan de muur als de vele andere onbegrijpelijke tekens (die mijn vrienden proberen te ontraadselen, terwijl het slechts geheimschrift voor mijzelf is) en dagelijks komen er nieuwe aantekeningen bij, andere vallen weg. Op de zwartgeverfde papieren muur de witte vlekken van het licht dat ook op het verleden (opgeprikt of niet) schijnt, zoals wij ook het licht kunnen zien van de sterren, dat miljarden lichtjaren geleden voor ons scheen en dat nu allang weer is opgegaan in ander licht, het groter licht van One over infinity. Op de radio in de buurt van de driehonderd meters een gebed in het Arabisch, rond negen uur 's avonds. De man bidt ook voor mij, ik kan me maar met moeite laten gaan, zoveel is vreemd nog in wat hij weet van zijn God na zoveel jaren anderszijn, en ik blonde christen, die mij moet overgeven aan deze wrede vader van de woestijnen, waar de gebeentes blakeren en vergaan in de helle zon, de woestijnen waarvan ik me nauwelijks meer een idee kan vormen, sinds ik einde 1956 een daglang (het leek eeuwenlang) elke sekonde sekondenlang over die woestijnen heenvloog; ongeschapen lege gebieden, in het raam van een patrijspoort. Niets dan natuurvormen, de meest simpele en uitgebleekte, rotspunten van bruin oker, als tekenen van het nagelatene, dat hieraan was voorbijgegaan. Een schepping die nog op adem lag te wachten, tussen Turkije en India, mijn kunst is niet de beschrijvende, flagrante details in herinnering brengende. Mijn kennis is er een van het kaleidoskopisch kameratechnisch geperfectioneerde Oog, dat de werkelijkheid ziet als een hallucinatie in de oase. Ik zit in een warme kamer, ik heb het koud. Mijn eerste ontmoeting met een ‘artiest’. Dat was Jos M., die me mocht verleiden. Ik zie de toen (en waarom niet: nog) mooie magere jongen, met Indische trekken, zacht lang bruin haar - hij leek op Krishnamurti - die mij zag, ik zijn Lolita. Hij heeft twee jaar kunnen wachten, twee jaar verliepen tussen de eerste nonverbale kontakten, totdat de volgende stap in de menselijke relatie werd gelegd (de ontmoeting bij de poppenkast op de Dam) en ik hem bezocht; hij mij in de liefde inwijdde. Ik durfde te spreken van lijden. Balancerend langs deze afgrond van weten en scheppen wordt elke daad als een ondergang, een death-wish. Als ik maar één van de spelden zou laten vallen, die ik (uit het ronde blikken doosje gepakt) op mijn handpalm geschud
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
69 heb. Maar ik volbracht de akrobatische toer, de meest eenvoudige: man pakt spelden uit doosje, gebruikt er twee van om twee papiertjes aan de muur te bevestigen, legt de andere spelden vervolgens weer uit de handpalm in doosje, en herbegeeft zich aan zijn schrijfmachine. Het is de twijfel, de duivel. Hoor je me? had ik moeten zeggen, in plaats van: Hoor je hem? Ik was naar voren gelopen, om de stem van de Arabier te laten horen: zijn stem drong dwars door het huis, dat schudde op zijn balken, zoals dit bureau resonnerend meewerkt. Verholpen. Stilte na plaat. * Ik schrik terug van m'n woorden. * Basic English. These are the things that everybody wants to hear. I want you to listen. This is our voice. I've chosen a very simple form. The simplest forms are chosen by truth. And I borrow freely. For the best things in life are free. Be who you are. Be a God. Be a man. Or, bless you, who can be like the jazz-musician called Monk, of whom it is said (Time, february 28, 1964): ‘the few other people who have ever known Monk in the slightest all see a great inner logic to his life that dignifies every thing he says and does. He never lies. He never shouts. He has no greed. He has no envy. His message is noble and strong, as Nellie (his wife) interprets it to their children: Be yourself. Don't bother about what other people say, because you are you. The thing to be is just yourself.’ * In dezelfde, niet langer vreemde taal een Shéhérazade-gedicht (in smoking): I wear no uniform. I am a writer on his way to a ball. I am having a ball: God is with me. God is in all of you, who are looking for light, looking for the way to the light/like I have to know my way to the ball. For I have made a great discovery: God is here, and I am a witness to the fact, and so are you: God is within you, in all of you, who do understand me, and who do not, and do believe me, or believe me not:
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
70 God is here. He is in all the things we know. He is the most hidden thought. The most wide-open space within you: I make one rule and then - I can't make it: Look up into the sun, and try and can. (Mei: de woorden komen me bekend, het ritme vreemd voor bij hertikken - een gedicht vier maanden later (en dit is alles poëzie) is soms geen gedicht meer, in dit geval dagboeknotitie: het zal moeilijk worden: ik herken het ritme van Gerald Manley Hopkins, die ik juist opnieuw gelezen had. Wat betreft het Engels: niet mijn moedertaal, wel die waarin ik het meest intens communiceer, dankzij Stephen, dankzij acht jaar UNESCO, vaak is ook het Engels onvervangbaar, vanwaar aan te treffen hier. Is hiermede je vraag beantwoord? Het ritme is een eenvoudige anapest/trochee, lees Hopkins (Penguin-ed.) eens: een van de grootsten. Zijn poëzie is alomvattend, men vond bij Hopkins: ‘a terrible pathos - something of what you call temper in poetry: a right temper which goes to the point of the terrible; the terrible crystal.’ Het motto grijpt me meer dan tien jaar later bij de strot, zelf zegt hij: ‘I could wish that my pieces could at some time become known but in some spontaneous way... and without my forcing.’) Drie pagina's gedichten, die ik niet kan publiceren. Het gebeurde niet (ik wilde vanaf het podium van het Concertgebouw voorlezen, jaja), het is goed dat het niet is gebeurd. Dank. Dank nu, Reineke. Ik schijnheilige, ook, schijnheilige. Jullie hebben alles met mij te maken, niets met mijn nummering te maken. Ik mag weglaten. Heer en Meester. Het zijn belangrijke dagen. ‘Béni le jour. Béni le soir. Entre les étoiles le Seigneur a écrit ton nom.’ This is Radio Atlanta, 199 meters, the time: a quarter to seven. (25 mei, dear Sir, why this record now?) Het hitwezen wordt religieus: ‘I believe’, ‘I can't live in a world without love’, ‘Go tell it on the mountains.’ Ik ben een kenner; vier maanden lang leef ik met tophits, als ik werk. ‘Ik heb nooit beter dan tussen u geleefd/, dat is wat ik tot op heden kan zeggen. Het ga u wel. God is met u. Om dit leven te leiden.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
71 Levend als een koning, eet ik en speel ik, het spel der hovelingen. Een aantal vanzelfsprekende dingen, zo vanzelfsprekend, dat zou ik ze schrijven, het misverstand rond het image vergroot. Ik boks niet alleen tegen jou op, maar ook tegen de betalende abonnees van onze bladen ('s morgens De Telegraaf, 's avonds De Courant Nieuws van de Dag) en hun taboes. Die van m'n buren. Ik probeer op veel lagen tegelijk te communiceren, ik scheid te vlug de bokken en de schapen, ik oordeel nog, en niet altijd alleen maar méde. Ik heb Gods wil tot mijn beschikking, bijvoorbeeld, en de waarheid in pacht. Maar hoe voorzichtig moet ik omgaan met deze gaven. Gaven, van het werkwoord geven, MIJ gegeven.
zaterdag 29 februari 1964 [de vierde dag] Ik heb het gebeuren altijd willen ordenen, de wil vóór de schepping. Wat besloot de geest in de materie over te gaan? 22 mei: hoe is het mogelijk, het is onmogelijk, het is vaak te moeilijk. Het blijft een probleem, dat niet in vier maanden is opgelost. Te vaak nog is de wens de vader van de gedachte. * Wat zijn de wisselwerkingen van voorgeboorte en schepping? Ik blijf vragen stellen: wat is perceptie en interpretatie? Wat was het, dat mij dreef op dit spoor terug, tot in krante-interviews (‘op zoek naar het hiervoormaals’) en vanaf de eerste LSD-proeven aan den lijve? Waarom speelt G.L. (we noemen hem Klaas) een rol in mijn schepping? Om aan te tonen dat vergissen menselijk is? Vergissingen aan de zelfkant van de medaille. Waarom is hij een probleem? Om de andere kommunikatie? De dood van Hans is niet onherroepelijk. Ik bood een stuiver voor de gedachten van Bas van der L.: hij had er drie, een vluchtig erotische (passerende meisjes), een anale (stoelgang) en een belangrijke, die hij open voorlegde: wat doe ik met m'n leven? J.: Simon, wil je langskomen helpen? St.: Je werk ligt hier.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
72 Ik ontdek een nieuwe broederschap: we spreken van dezelfde dingen, blijken dezelfde dingen te zoeken, en wisselen er dezelfde kinderlijke grapjes over uit. Het recept voor een Zen-sandwich? Een aansteker, een jerrycan benzine, en een Vietnamese monnik. Lichtjes laten roosteren aan een kant, dan draaien. ‘Sick jokes for metaphysicists’ noemt Peter S. ze; ik zit erbij zonder nog te weten wat metafysica is. Als een jongen in de schooljaren, weggerukt uit de op-levenen-dood-gesprekken met zijn vriendjes door het ene, eerste en voor-altijd vriendinnetje, dat hij opwacht met kloppend hart, en angst, nee geen angst: opwinding. Het is de opwinding van het elke dag weer opnieuw de straat opgaan, de vertrouwde tekenen van leven: een open broodkar, een schilleman, een vuilniswagen, spelende kinderen, honden en de meest vreemde voorwerpen voor dagelijks gebruik. De mensen vriendelijk en voorkomend, tot lachen bereid, belangstellend - de omgeving van het Plein als een vissersdorp in de kuststreek, waar wel eens een verdwaalde vogel komt neerstrijken, waar - en generaties lang spreekt men erover - een reiziger (vanwaar?) is komen te wonen, om opeens weer te vertrekken, niets dan liefde achter zich latend. Het pand Lange Leidsedwarsstraat 158 staat op afbreken, uit een leeg raamgat van de tweede verdieping waait al maanden aan een kleerhanger een gescheurd wit overhemd, waarop met rode verf gekalkt: ‘Help!’ (Je moest eens weten, hoeveel - zegt ze, als ik haar vraag of ze nog wel van me kan houden bij het ontdekken van telkens weer nieuwe tekortkomingen in mij - en ze heeft gelijk: nooit kan ik weten hoeveel ze van me houdt. Ik weet niet uit welke diepten haar tranen komen, die ik wegstrijk terwijl ik haar moet zeggen dat ze in dit boek terechtkomen.) Robert Jasper heeft er met de laatste witkalk, waarover hij de beschikking had nog opgeschilderd: Hospital Little Lexington (zowel naar het sigarettenmerk als naar de plaats in de VS waar addicts verpleegd worden), alsmede de drie kruisen van het Amsterdam, dat hij als eerste tot Magisch Centrum heeft verheven, het symbool dat hij vervaardigde, de definitie van high, die op duizenden manieren, in ontelbare terminologieën te vertalen en interpreteren is, als de vlag boven een oase, hij de eerste ook die een ongeregelde dienst voor buitenkerkelijken (met hemzelf als
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
73 hogepriester) instelde, waar de gelovigen zelf uiting konden geven aan hun gevoelens. Tongentalen. Ugge-ugge. Stromen van kracht. Sektes bij de vleet. Amsterdam: Hand in hand, gelijk op, liep mijn vriend Huub, die zijn bentgenoot tot huisgenoot en medebewoner kreeg, toen Robert met N. ging samenwonen op de bovenverdieping. Op de verdieping daarboven woonde een oud echtpaar, dat de bezoekers wel eens als twee in zwarte watten proppen gepakte figuren tegen hun eigen deur zagen staan aangeleund, als de sleutel dienst weigerde in het duister. Misschien zag Huub Robert wel als een vehikel voor eigen stoute dromen, hij stelde er zijn eerste medische hypothese op, en zocht via Robert de openbaarheid, die elke waarheid - ook deze wil vinden. Het marihuette, spel met duistere paranoide spelregels, waarbij de politie een rol speelde (uitgespeeld), het geheel van Clubs Oprichten, een toonaard herkenbaar tot in de newsletters van de IFIF... Wat heb ik zelf al niet gewild: ‘de vereniging ter behartiging van de belangen van de high’, en gaf ik niet eens twee nummers uit van een weed-bulletin, dat ik in vijftien getikte eksemplaren rondstuurde? De wereld ziet vreemde feesten. Spel zonder regels. Elke dag anders, nieuw. Het huis op nr. 158 was een levend wezen, organen funktionerend, wat ook de rondneuzende verslaggever van het Algemeen Handelsblad er in burgermanstaal over wist te vertellen. Altijd gas, water, elektriciteit, een telefoon, een bad, een toilet, brandende kachels. Er was aan niets, behalve aan het noodzakelijke kwaad, tekort en verder, velen zijn er beter geworden. Het huis stond onder hoge bescherming, het is voor velen een pleisterplaats geweest; ik ben blij en trots het meegemaakt te hebben, als vriend des huizes. Huub had in Ibiza kwistig zijn adres uitgedeeld, de vrienden van z'n vrienden waren z'n vrienden geworden: gevers en nemers, die konden mededelen en ook datgene brachten en wisten, wat velen deed aanschuiven. Ik heb ter plaatse verslagen gemaakt, protokollen bijgehouden - een winterse dag bijvoorbeeld zie ik met de waterleidingen in de Leidsekruisstraat bevroren. Om vier uur 's nachts brachten wij de arbeiders ketels thee; een wondere wereld - een kruispunt waarop twintig cm hoog een laag ijs zich had gevestigd. Een zwartgrijs glimmend dier, dat in de maneschijn zijn vier
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
74 tentakels tot ver in de zijstraten had uitgestrekt, om in het asfalt leeg te lopen, vlakbij het hart een gapende wonde, waaruit gele brokken koude aarde waren te voorschijn gehaald. De schrijfmachine stond er op tafel, de hagedissen leefden nog, en was er voor de zoveelste maal een witkwast over de duizenden mededelingen gegaan, die het spel mede uitmaakten? Huub en Zusje woonden nog beneden; een tafel waaraan zij ook hun prentenwerk deden. Iedereen had toegang tot de schrijfmachine, wij stonden te dringen om elkaar af te mogen lossen; er zijn vellen volgetikt. The most moving lines were Mel's. I keep them with me wherever I go. Wat weet de buurt van het huis, waar ze de happy many zagen binnenkomen? Het is geen buurt, waar men niet in opspraak wenst te komen; het aantal gluurders is geringer dan in andere buurten, en medeleven in moeilijke omstandigheden was altijd klaarblijkelijk. Passanten waren het: on the road, dolenden van het noorden, voorbijgangers naar het oosten, verlofgangers uit het zuiden, en de met wijdopen ogen zoekenden uit het westen: de bandrecorder in de aanslag voor straatgeluiden, de mensgeluiden, de kick-geluiden en de machinale geluiden. De wetenden van Hogerop, de troubadours van de twintigste eeuw, Amsterdam kreeg een goede naam bij de poor blind moles, de hipsters en de junior-beatniks (de Reynders-kaste), de nomaden en andere joy-riders. Amerikanen, die het levende Europa op z'n grondvesten doen schudden, met de wijsheid in WO II en Korea bijeengegaard, langs tientallen universiteiten en slagvelden, van het oosten en de andere nieuwe wereld: Afrika. Halbstarke en, men noemt het: halfzachten, heelmeesters en ingenieurs, levenskunstenaars en anderen, alle mensen. De oase zal verdwijnen, om plaats te maken voor een groter geheel: de Sahara een oase, dankzij de menselijke wetenschap die de natuurstaat van vele eeuwen her weer zal weten te herscheppen, verschillen en overeenkomsten in zeden en gewoonten, het E = mc2, de Kabala, de riten en inwijdingsstadia, de psychosen en wonderbaarlijke genezingen, de happenings en andere evenementen, de vaste en doorgaande bewoners: alle dagen feest. Een internationaal, universeel feest moedertaal liefde; beeldspraak mescaline, met de ogen van de volwassen mens op de dag van zijn geboorte, een Joyous Cosmology.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
75 Het huis heeft een groter verleden, in een achterkamer woonde jaren daarvoor Hans van S.: in het duister streelde hij zijn Luger-pistool; hasjiesj lag tussen het leder verborgen. Wij hebben zijn doodsverlangen niet op tijd beseft, wij hebben niet kunnen verhinderen dat - de mens is vrij, wereldkampioen in een spel dat niet is uitgevonden; er is één onmogelijke oplossing: de zelfmoord. * Wat al misbaar in naam van de poëzie bedreven! Op het podium kondigde C.B.V. me aan, dat ik beter even kon blijven wachten, want om precies één uur (ik kwam om twaalf uur aan bij het Concertgebouw voor het Schrijversbal, deze eerste pagina's triomfantelijk uit mijn zijzak stekend) zou een Gard-Sivik-manifestatie plaatsvinden, die hij aankondigde met de woorden ‘een nieuwe datum in de poëzie’ die ik al eerder had gehoord. De manifestatie bleek te bestaan uit het ronddelen van een vijftigtal eksemplaren van het omslag van het drieëndertigste nummer, zilvergrijs, de afbeelding van een rond verkeersbord, gemerkt 50, waardoorheen een schuine dwarsbalk, voor de goede en vooral visuele verstaanders: een afrekening met de vijftigers (‘ze hebben het dan ook wel erg moeilijk,’ zegt R.) - achterop het omslag, waarin van binnen dus niets, negen ernstig kijkende herendichters, slechts één (Buddingh') flauw glimlachend. Ik vroeg of ik verkeerd verstaan had, maar nee, het uitdelen van dit omslag bleek de totale poëtische manifestatie te zijn. In een zaal, die snakt naar gebeuren, nota bene; alle snobs in Nederland verzameld in een feestzaal, te midden van de wilden. Zelf maakte ik het ook niet, een pagina uit het voorafgaande voor te lezen; ik kwam binnen als van steen; wel had ik in de Shéhérazade waarachtige poëzie gehoord: van Daevid Allen, George Andrews en Pete Stevens - meer poëzie dan in het verzameld werk van de smoking- en nette-pakken-schrijvers in het Concertgebouw bijeen. Daarom was het huis zo heilig, waar de dichters gastvrijheid genieten, waar spelen, feesten en rituelen de wereld van morgen bepalen. Het is zo anders dan kranten melden; als Wim Boswinkel in het Algemeen Handelsblad schrijft dat tijdens het boekenbal ‘de dansenden en high-gewordenen stampten en drongen
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
76 rond de musici’ dan weet hij niet uit eigen ervaring, wat high is. De eenvoudige gebruiker gaat niet hossen, kotsen, zeuren, klagen, vallen, lallen, stampen, dringen, zeiken, boeren, agressief doen en vervelend (als de gemiddelde, al dan niet brooddronken losgeslagen alkoholikus) - hij kijkt wel uit; als hij danst is hij uniek, en stampt zeker niet te midden van anderen ‘rond de musici’, of anders zoekt hij een rustig, relaxed plaatsje van waaruit hij àlles kan zien, zijn wereld gadeslaan, waarnemen en gewaarworden, handelen en onderhandelen, in een werkelijkheid die geen kortzichtig poëziekritikus kan aanvoelen. Ik voel me nog genoeg met mijn generatiegenoten verbonden, om te reageren op een uitlating in de NRC: ‘Zij (de eksperimentelen) speelden een grillig spel met hun innerlijke leegte, die zij versierden met alle middelen die voor het grijpen lagen. Achter hun woorden verdween de werkelijkheid als een zaak van minder betekenis.’ Hoe grillig was het eenzame spel boven de boomgrens, waar de Tsjerpa's zonder en Europeanen mét zuurstofmasker rondlopen? Hoe versier je een leegte, die je ervaart? Wat is er aan ‘versiering’ in de leegte? Wat zijn de middelen, die voor het grijpen liggen? Waarom zegt deze kritikus niet, wat hij wil zeggen? Ik zal het zeggen: ‘binnen hun woorden groeide de werkelijkheid tot de enige zaak van betekenis.’ Alle woorden, alle betekenissen. Geen woord-fetisjisme, maar begrip voor de misverstanden van elk woord. En het misverstand aangedurfd! ‘Literair was de chaos soms “mooi” of verrassend.’ Zo heet het dan nu, en ‘de woorden werden gebruikt als voorwerpen, bevrijd van elke algemene betekenis’, alsof een woord ooit iets anders is dan de verbalisering van een abstrakt of konkreet begrip! Alsof een voorwerp een betekenis heeft, die bevrijd kan worden! ‘zonder enige verwijzing naar de werkelijkheid’. Welke werkelijkheid is niet poëtisch? ‘Een dergelijk redeloos gedicht bevatte nauwelijks nog een mededeling, het kommuniceerde niet, het was geïsoleerd.’ Alsof het kreëren niet het isoleren inhoudt. Van elk gedicht kan het werkelijkheidsgehalte door de dichter aangetoond worden, onomstotelijk, fluktuerend. Wat onder woorden wordt gebracht als poëzie, is het nooit, het is een onverklaarbare (nog) vonk, die de ekstase over doet
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
77 slaan van maker naar (door het gedicht) gemaakte. De jazz is het antwoord: de overgave, improvisatie, vanuit het semantisch clean weten, handelen. Operatie mislukt. Patiënt in leven. Ik reageer veel, te weinig op schrift, tegen de zogenaamd close (d.w.z. bijziend) reading (‘lezende’) beunhazen, voor wie de poëzie niets meer is dan een hobby, een loos kryptogram, een camera-opname (vertraagd, versneld, verhevigd, onderbelicht, gekozen, geannekseerd, geassimileerd, geakkumuleerd) of een les, een mededeling uit de hogeschool van het specialistische denken. Er is niet één fakulteit, er zijn vele die alle tezamen funktioneren. * Ieder mens een mystikus; het is ongelooflijk met hoeveel neurotische frustraties het door mij gebruikte begrip ‘God’, het woord God, God zelf, wordt ontvangen door de luisteraars die ik ontmoet. De waarheid is moeilijk door kortzienden te ontvangen. Wat is God meer (maar ook niet minder) dan de volmaaktst denkbare perfektie van alle menselijke karakteristieken, uitingen - de kunstuitingen met het verruimde bewustzijn, dat tegelijkertijd is teruggekeerd tot de primitieve reakties die verloren gingen in een overgeciviliseerde, neurotische westerse maatschappij, de natuurwetenschappelijke ontdekkingen, de systemen waarop alle gegevens geënt kunnen worden (Einstein geënt op Newton geënt op -) en wij blijven enten! The new thing, de menselijke verhoudingen, para-meta-PSI-M-psycho-fysiologie, de grotere verbanden (Finnegan's Wake volgens George Andrews de laatste versie van het Tibetaanse Dodenboek - Head-in-clouds walking the earth, Plura-bella (to be) na Anna (was) en Livia (is): het wordt een groots en meeslepend leven dat ons wacht in Nieuw-Waardanook. Constant ontmoet zijn New-Babyloniërs. Bert zijn satori. Er is maar één reden voor zelfmoord; Kurt Tucholsky gaf die aan in een van zijn bitterste emigranten-brieven: ‘Gott ist gross. Mir zu gross.’ Ik hoef niet meer te bestuderen de overeenkomstige redenen van de zelfmoordende schrijvers van ‘na vijfenveertig’: Stig Dagerman, Klaus Mann, Cesare Pavese (die schreef: Il mestiere de vivere; het beroep van leven) en Sadegh (De blinde uil) Hedayat - het is mijn probleem niet meer: ‘ce sont rarement les génies qui se suicident’. (Roger Caillois)
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
78 Ik hoef niet meer na te gaan welke dichters liefdespoëzie uit kompensatie schreven, wie ware poëzie schreef, wie niet. Toch nam ik jarenlang aan, dat veel liefdesdichters hun pen als penis gebruikten - ik was niet in staat poëzie te herkennen. Sartre: ‘Ik had behoefte aan God, men heeft hem mij gegeven, ik heb hem genomen, zonder te begrijpen dat ik hem zocht. Hij heeft enige tijd in mij voortgeleefd, toen is hij gestorven.’ Zoals Merleau-Ponty het noemt: de avonturen van de dialektiek. De avonturen van Jean-Paul Sartre, ongekuist. Einde eksistentialisme: noodzakelijke negatieve bevrijding. ‘Lees eerst Nietzsche maar eens, dan spreek je wel anders van God.’ Dacht hij (H.S.), dat ik over God zou durven spreken, als ik niet eerst (o.m. in Religion and the rebel) had ondervonden, waarom Nietzsche zijn God moest dood-verklaren? Om als mens te kunnen worden herboren; dit is God's own time. Ook op schrikkeldag.
zondag 1 maart 1964 [de vijfde dag] Terug van Lodewijk en Stephen. Ik voel me (de drieëenheid is weer opgestaan) als de verloren zoon, maar ook ben ik de vader en dat wat hen bindt, en scheidt, vader moest ik worden om te weten waarin ik kon geloven: het leven. Voordat ik het wist; vrijuit kan ik opnieuw praten tegen de vrienden, die mij niet alleen hebben gelaten. Een tocht is ten einde, een nieuwe etappe zal kunnen worden afgelegd. Reineke huilde; een angst werd blootgelegd. Zij zal Simon moeten delen met de wereld; zij blijft nooit alleen. Geen mens is, in zijn unieke eenzaamheid, alleen. Hoeveel verwijten tegen mij, die ik nog zal moeten uitbannen: luisteren kan ik niet, andermans woorden tracht ik te voorzien, aanvullen doe ik, ik laat merken de punch-lines te kennen, als eerste wil ik aankomen, in plaats van tegelijkertijd, of als de eerste met mezelf. Ik kan het niet meer alleen af, plannen van het ogenblik, voor de een de kick van de beraming, voor de ander onmisbaar binnen een levenssfeer, voor de derde een alle middelen heiligend doel: er is een programma, geen programma. Behalve lees- en leerboek is dit ook een programmablad. Een akte, met twee getuigen (best men). In welk opzicht dan ook was Zolang te water een bevrijding; nu
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
79 zie ik, naast de unieke kwaliteiten van de ervaringen: een levenloos boek, al is de imitatie schitterend. Het ‘materiaal’ ongebruikt, niet tot dit leven gewekt, in de oorspronkelijke staat bewaard: erts, ore, grondstof. Het hallucinerende hoofdstuk Uitvlucht voor vandaag op de tast geschreven, zonder enig inzicht in de betekenis, neemt vorm aan. Ik herken de ervaringen tussen de regels, het zijn de mijne, ik zie de eigen afstand tussen Simon V. toen en nu. Verder. Het is zelfs in dagen precies te becijferen, in vergelijkingen te beschrijven. Het verleden rustte niet, voordat het werd verantwoord. De plaat die vernietigd wordt, maar voortdurend beluisterd: the Concerto to end all concertos, de herinnering die altijd wakker blijft. Het voortdurend afstand-doen (van de tas in de taksi, de hond in de soep) de oneigenlijke zin. Het etiket bleef bewaard. De taksirit werd betaald. Het dolen met het dode kreng, de lichamelijke eenzaamheid, het niet-herkennen, de psychotische vervreemding, de identifi katie (met de ander, die het meisje kust), de vereenzelviging van de enige ‘hij’ die het boek kent, de dubbelganger, de thuiskomst: de zeven trappen (de werkelijkheid gaat de waarheid vooraf) en de ontmoeting met het heden anno 1952: de M. van de jaloezie, de angst, het onbekende dat nog angstaanjagend is, in plaats van aanlokkelijk als nu 1964, de zoon die al leest voordat hij de school bezoekt (vader-projektie in zoon), en de zwarte en de groene vriend: Hugo en Hans. Hugo, de kommentator. Hans, die het verhaal aanhoort, als in 1956 in de Tuilerieën luisterend naar de klachten over de ontbinding van het groene lichaam, terwijl hij zelf schreef aan zijn Sonnetten van de kleine waanzin. Het kind, dood, gevallen engel, in de herinnering gestorven verklaard, beschilderd als voor een nieuw ritueel; in dezelfde Tuilerieën begraven, bij het Louvre waarbinnen ik nooit een stap heb gezet. Banden van angst, waarin ik jarenlang heb opgesloten gelegen, springen los, één voor één, ik herwin de vrijheid. Bij het herlezen van ZtW besef ik, waarom de kruik moest barsten, en hoe, en waarom niet anders. Het is niet eens zelfverloochening, het is het licht dat openspringt als je gegaan bent door het Alles is angst (poëtisch voer voor bloemlezers), de angst voor de blindheid, het blindworden (Louis Braille), de geestelijke en lichamelijke impo-
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
80 tentie, het leven, de dood; dezelfde ingemetselde man was ik van wie Mulisch spreekt, die op een dag met lichtsnelheid in een muur van zwart graniet zal vliegen, gemetseld in een muur gemetseld in een bunker in een kamp etcetera, de mens is VRIJ geworden. Het is het enige antwoord op de uitzichtloosheid, het enige antwoord ook op het verwaterde geloof van de socialistische, utopistische vaderen, de breuk door de oorlog veroorzaakt, even noodzakelijk als de dodenkampen. Het geloof van vandaag en morgen is niet langer dat van gisteren, het is niet van vader op zoon overgekomen, niet per generatie, dit zijn de nieuwe vaders, passend in hun vrouwen. Wanhoop doorleefde ik om ‘de innerlijke leegte’, een chaos die ik nieuwe vormen wilde doen aannemen, alsof het een kostuum naar maat was. Opgesloten in een leven, een sociaal en liefdesleven waaruit ik niet te redden was: de poëzie gaf mij daarom niet de gelegenheid een ander leven te leren kennen, dat ik in mijn schooljaren nooit heb laten sterven, maar waarvan ik ooit dacht dat het in de poëzie vorm kon vinden. Ik werd gedwongen proza te schrijven, wat ik daarvoor nooit gedaan had, op een enkel verhaal na, dat omstreeks 1948 is verdwenen. Gevecht om verloren zaak, heet het, Lekkerkerker moet het zich kunnen herinneren. En waar is de bakkerslanddag, eigen eksperiment, uit 1946? Met het schrijven van ZtW gaf ik te kennen in statu nascendi aanwezig te zijn, maar ik erkende geen vaderschap, ruimte opengelaten, nooit ingevuld, een alibi, pas onder de loep van het heden te herkennen als een ster van eerste grootte, mijn grootte, het eerste materiaal voor de handlanger van vandaag, die mij steunt in een groot ondernemen: het vrijmaken van de mens. Ik zal alle methodes, die mij ten dienste staan, gebruiken - jarenlang heb ik mijn wapens gewet, ik ken de lagen en hindernissen, achter en voor mij (er is maar één avant-garde), de talloze franc-tireurs, die mij niet alleen kunnen laten, omdat ik een der hunnen ben, een jongere in een andere traditie dan die, tegen welke de vijftigers vochten, de poëzie die geen traditie werd maar verloochening van alle eigenschappen, die de poëzie maken tot een macht over grote woorden, de waarheid, of die nu van Achterberg is, Marsman, Slauerhoff, of Gorter - om me bij deze taal te houden.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
81 ‘Zoals jij je bioskoop hebt, hebben wij God.’ Dat geloof kan ik van m'n vader niet aannemen, en mijn weten had alleen voor mijzelf waarde, ik kon nog nauwelijks mijzelf bereiken, mijn ervaringen niet aan de man brengen in een wereld waarin ik zelf nog kind was, de verbindingen verbroken. Het water was sterker, waarin ik als kind in deze zelfde Bloemgracht reed met een fiets, waarop ik zo hard mogelijk reed om het uur (een kwartje?) zo lang mogelijk te doen duren. (‘De snelheid levert meer statistiek, data, chorussen, meer inside information.’) Ja, ik zwem - voorbij de tijd van ongewenste zwangerschappen, abortussen, ongelukjes, moetjes, het hokken, de kanker der gevoelens, en het ander gangreen: wondkoorts, koud vuur, bederf, verrotting. De angst op het voorhoofd geschreven, en het is niet voor niets geweest. Ik gaf al te kennen dat ik opnieuw kon beginnen in een niet of nauwelijks veranderde wereld: ‘ik hoef maar één pas opzij te doen en ik sta in een andere werkelijkheid, ik hoef niet op mijn passen terug te keren, ik beleef avonturen die niet zijn na te vertellen, liefde en vrijheid en Chinese gedichten, Spaans vuur en Ierse krankzinnigheid...’ (Laatste pagina Zolang te Water.) Begin 1964, meer dan tien jaar later, moest Klaas me de kaakstoot geven, die mijn werkelijkheid de ene pas opzij brengt, waar ik nú leef: niet meer op mijn passen terug om te begrijpen, maar om het gebeuren van nú te herkennen aan de voortekens van toen. Ik kàn avonturen navertellen. Ik kàn in liefde en vrijheid leven. Alles ligt erin besloten: de poëzie, I Tjing, het Ibizencer licht, de afgrond van Beckett, de situaties van Michaux. Ja, dit is mijn werkelijkheid - zie mij aan en benijd mij. Ik heb weer lief, ik ben één en ‘zelfs die ene bestaat niet’. (Kazantzakis) Ik hul mijn lieve lezers in een mantel van vertrouwen: laat je gaan, wees jezelf, het leven is een voortdurend verbazen, dat ik voor jou leven zal inblazen, leer mij lezen, want ik ben niet de enige. Wij zijn allen aan elkaar gelijk. Ik heb een belangrijke mededeling, vrees niet. Ik geef je de vrijheid, onvoorwaardelijk, machines zullen voor je werken, je bent geschapen om in verantwoordelijkheid te genieten. Geniet, zonder mij (leg dit weg, en loop naar buiten), of met mij (lees verder), maar laat het komen, zoals ik ook naar jou wil luisteren - omdat ik nù leer luisteren.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
82
maandag 2 maart 1964 [de zesde dag] ‘Simon, luister!’ Uit de pijp. Wat gebeurt er met me? Ik heb op de bank gezeten, op mijn ellebogen geleund. De enige gebaren waren die van het telkens opnieuw de lucifer aansteken, en het overreiken. Wat gebeurt er met me? Hoe weet ik opeens, onoverkomelijk (na de hoest, de gulzigheid, de smaak in de mond) wat het is? Hoe boud en overtuigend durfde ik nog geen tien minuten geleden tegenover Adriaan (24, schilder, zeven jaar beroepsmarinier, anderhalf jaar Nieuw-Guinea, lang, verwarde haren en blik, teruggetrokken) de stelling te handhaven, dat ik op weg was naar de normale staat, vierentwintig uur per dag. Het heeft al die tijd binnen m'n bereik gelegen, dit is de normale staat. Weet je dan niet meer wat het is? Dit is de normale, ultra-radikale, super-gevoelige staat, waarin mét mij alles leven gaat - elke voorbijganger z'n eigen ontdekkingsreiziger, en jijzelf de allergrootste, ja JIJ: waar je staat of gaat, groeien de wonderen voor je open, op straat, buiten, binnen, zomers 's winters, nu: de zon schijnt op een vuilnisbak, een vrouw klopt een kleedje, alle mensen zijn bezig en eender: zo goed dat het je tranen in de ogen springen doet. Elke stap die je zet, de allerbelangrijkste - elk ogenblik het moment dat het gebeuren gaat, elk ontmoeten het eerste gebeuren, zo normaal als zes maanden dagelijks gebruik, ter kontrole. Zo radikaal als elke breuk met het kwaad, elk misverstand dat niet wordt weggelachen en begrepen, elke band met negatieve krachten, zo super als de uitwerking van elke bewust verruimde geest, Joyce als vierdegraads Yogi, Alice in Wonderland de hoogste fee. Kijk de mensen eens aan. In de ogen. Laat ze niet langsgaan, kijk ze aan. Kijk, of ze terugkijken. Niemand kijkt! Ze praten maar wat voor zich uit. Niemand luistert! Blijf kijken, dwing ze terug te kijken: sommigen zullen lachen en anderen vragen: wat is er? Blijf kijken!
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
83 Ja, ik voel me geroepen. Maar welke vormen deze roeping zal aannemen, weet ik nog niet, want dit is nu. Vast staat, dat ik er in vijftien jaar schrijven nog niet veel van terecht heb gebracht, en veel wezensvreemde (what word) elementen in mezelf heb binnen laten sluipen, die me verhinderden vanuit mezelf te schrijven. Niets staat me meer in de weg, ik ben schrijver, ik schrijf m'n waarheid. Ik schrijf zoveel waarheid dat ik mijn vrijheid (en de jouwe) voortdurend zal vergroten. Vanuit die vrijheid zeg ik: de mens is vrij, hij is vrij geboren, vrij als hij sterft. En daartussen laveren, konfronteren, beslissen. Al het andere zijn boze dromen: de mens is vrij als hij leert leven, als hij zijn driften weet te hanteren, zijn lusten lust, zijn lasten draagt, hij is vrij als hij gebruikmaakt van zijn lichaam en zijn geest, niets of niemand staat hem in de weg. De mens kan gaan en staan waar hij wil. Iedereen kan zijn werk neerleggen. Machines genoeg. Je kunt alle eisen stellen: alles is mogelijk. Geen enkele dode valt meer in welke oorlog dan ook, als JIJ het wilt. De mens is zijn eigen meester, zodra hij zichzelf is. De mens is oppermachtig. In elk mens schuilt God. Alles wat hij ziet, is van God gegeven, het behoort hem onwederrechtelijk toe. Maak er gebruik van. Een goddelijk gebruik van. Weet de zon te gebruiken: bron van alle licht, schepper van alle energie, weet het genot uit de zon te peuren! Kies voor de dag, en wees dankbaar voor de nacht. Maar wantrouw de machten die zich in het duister van je geest verborgen houden, de taboes, frustraties, projekties, neuroses. Die zich volproppen met jouw menselijkheid, die zich aan jou verslingeren willen. Slaak (want dat is een Nederlands woord) je boeien! Leg het werk neer, dat je tegenstaat. Niemand dwingt je. Er is werk genoeg, naar ieders keuze. Verander je leven, verander het leven. De geest is oppermachtig: wees geen slaaf. Weet wat je weten kunt, en geef, want in het geven ligt het weten, en in het kijken. Want God heeft je het licht gegeven, en wees het waardig.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
84 Ik zal sluw en barmhartig moeten zijn, kunnen vleien en beledigen, rekening houden met het zeer superieure intellekt. Ik zal twijfels zaaien bij hen, die verkeerd weten, ik zal velen het licht kunnen doen aanschouwen, het vrije licht, zonder angst, waarvan ik de eerste stralen heb opgevangen. Alles behalve angstig. Ik ben een groter, liefderijker heerser dan de anderen die spreken van slachtoffers. Ik eis geen enkele dode. Ik wek de levende doden en slapers: de longkankeraars, de werkers in ontreiniging, ik schep een nieuwe mens, altijd hoog boven de aarde, op de aarde, boven zichzelf verrezen. Verheven. De mens gebenedijd. Ja, ik propageer. Niet eens voor een nieuwe elite. Je mag het zelf ook proberen. Vraag alle medische adviezen. Vraag je volksvertegenwoordiger. Of wees wijzer, houd je deur voor laster op slot, de weg wordt je gewezen. Er zijn andere middelen, laat van ze horen, geef je maag wat hem toekomt, gebruik geen alkohol, weet wat je eet, want zeker, er is een beter weten, een wetenschap betreffende het lichaam, gefundeerd en zonder grenzen. Mensen zijn biologisch eender. Ieder mens is zijn naaste gelijk, zo uniek als hij is. En wees nooit bang voor een mens, want angst wordt met angst beantwoord. Mensen zijn geen geslagen honden. Niemand zal om je lachen, als je jezelf bent. Niemand ziet iets in je, als je niet kijkt. Terugkijkt. Leer kijken. PS: hoe het meestal zal gebeuren. Stel, lezer dezer regelen, dat het je zal overkomen: je besluit te kijken. Neem je dan wel 's avonds voor (niemand verplicht je) de volgende dag zonder negatieve bijgedachten uit bed te stappen, want als je niet goedgehumeurd bent, kun je niet meer objektief kijken, nietwaar? Weet dat je minder ziet, zodra je kwaad wordt, de perceptie mindert. Maak je eens niet kwaad, als je het anders wel zou doen, treur niet als je het anders wel zou doen. Vraag je af: waarom zou ik kwaad worden, treuren? Doe er iets aan. Maak dat de reden wordt weggenomen. Kijk alleen nog maar eerst, ga na, bewaar je goede humeur, voor die ene dag dat we afgesproken hebben niets anders te doen dan te kijken (terwijl je leeft, naar je werk of
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
85 aan je studie gaat, mensen ontmoet, eet). Kijk onbekommerd, beter. Ik heb je overtuigd van het belang van kijken. Er zijn meer mogelijkheden: een andere dag lees je dit over en je blijft kijken, maar ook horen, ruiken, neuken, lachen, huilen - het kan niet op, laat je maar gaan. Kijken is het voornaamste, dit is maar een onvast medium, papier vergaat, woorden gaan verloren, wij artikuleren steeds slechter, er komt steeds minder over, ik zal het misschien moeten laten zingen. In je ogen heb je meer dan 100.000.000 televisietoestellen - met de snelheid van het licht heb je kontakt met de buitenwereld. Zie het als theater. Zorg dat je een goede rol speelt. Het kan niet op, alle goede lessen heb ik in voorraad. Tegen redelijke prijzen alle soorten spelen. Straks gaan we het kijken analyseren, niet oordelen, begrijpen. Er is zoveel, dat het nooit helemaal te begrijpen is. Daarom: oordeel niet, want je zult veroordeeld worden. Het leven is een spel, ieder kent zijn eigen spelregels. Eerste regel: de mens is vrij. Dat is de enige regel. Wij noemen ons samenzijn ‘leven’, ook genaamd ‘God’. Het is een goed leven, omdat wij het samen leven, aan elkaar gelijk, zonder superieuren (al verdienen ze meer, of staan ze meer ‘in aanzien’), niemand is meer of minder dan de ander, allen naakt geboren, met een penis of een vagina. Als je kunt kijken, bewust en gericht kijken, kun je leven - je hebt de goddelijke macht tot leven doorgeven, scheppen: een kind, van JOUW vlees, JOUW bloed. Geen heilig huis bestaat (ook niet de Lange Leidsedwarsstraat 158, een adres dat is afgebroken). Maak van je kind een heilig huis, dat geen ander heilig huis erkent. Ik heb nog vele andere lessen en spelen: seks, opvoeding, psychologie, ik weet het uit eigen ervaring. Dit is niet uit 'n boekie. Al is dit 'n boekie. Geen geloof is alleenzaligmakend, vind je eigen geloof. Geen wetenschap is mogelijk zonder geloof, geen leven of dood. God is geen angst, geen wraak en geen zonde, geen bijbeltekst bij het ontbijt, geen verplicht bijwonen van diensten, geen uit het hoofd geleerd lesje, waarvan de zin je ontgaat. God woont niet alleen in de kerk, de levende God is een andere, hij heet ook: Mens. Heer en meester ook, over machines.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
86 Ik spreek vooruitgang, verlichting, bevrijding. Ik beraam de omverstorting van elke maatschappij, die de mens in de weg staat (om welke redenen dan ook) zich in vrijheid te ontplooien. Ik verdedig het recht van de persoonlijke vrijheid. Elk mens is vrij. Hij hoeft niets of niemand dan zichzelf te vrezen. Hij is onsterfelijk. Hij zal nooit vergaan, slechts evolueren. Hij leeft in andere mensen verder, morgen, over tien twintig honderd duizend en zo voort jaar. Hij leeft om te blijven bestaan. Je hoeft niet naar me te luisteren, het is goed voor je. Dit is een leerboek; wie dit leest wordt wijzer. * Ik ben der ervaring meester. Ik heb het zelf meegemaakt. Meer kan en hoef ik niet te zeggen. Dit is mijn weten, ik ben een levende ooggetuige, ik ben de spiegel voor de kamera, ik kan het weten, ik ben erbij geweest, ik was er al vroeg bij en van nog heel ver zal ik kunnen verhalen. Ik leer je te ondervinden, ik weet ervaringen in je te baren, ik leer je de omgang met jezelf, ik weet wie je bent, omdat ik weet wie ik ben. Een mens, als ieder ander. Maar ik maak er gebruik van. Ik heb een heilige overtuiging. De mijne. Je hoeft in niets of niemand te geloven, je moet weten dat je het zelf weet, ik leer je te weten, het weten ligt voor het grijpen: binnen handbereik. Het gebeurt niet in één dag, in één jaar, het eist ervaringen waar je niet overheen mag leven, waarvan je verplicht bent te leren. Leer dan dit: je kunt meer van je leven maken. Het leven is belangrijker dan welk ander spel. Je hebt alleen maar vrienden, je hoeft niemand te haten. Niemand haat je, als je JEZELF bent. Je hoeft voor niemand bang te zijn. Zorg dat niemand bang voor jou is. Gezondheid en geluk zijn de normale staat van de mens. JIJ bent een mens. Het kàn niet beter. Alles is goed, als het wordt goedgemaakt. Er is nog veel te doen, er zijn nog zovelen niet zo gelukkig als jij. Dat is de volgende les. Ik groet de enkele lezers, die mijn weten herkennen. Dit is niet voor niets waar. Dit is het weten, dat ik lang en breed (met mijzelf en ook met anderen), heb uitgemeten. Ik weet alles. Niet op alles het antwoord, dat ligt in ieder voor zich besloten.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
87 Ik leer het je naar buiten halen. Ik heb moderne methodes. I turn you on to life. Je maakt deel uit van het leven. Het leven heeft in JOU aanvang genomen. Geen oorlog. Dood door schuld. Ik doe je aanschouwen de grote illusie, die nog waargemaakt moet worden: er is geen dood. Wees er elk ogenblik voor klaar, heb niets te betreuren, weet dat alles is zoals het is. De dood hoeft niet langer te wachten. Ik bevrijd je van de angst ook voor de dood, want ik ben het leven. Ik sta voor je klaar. Leer mij luisteren. Leer mij horen. * Ik kom terug. Naast mij zit een lezer, de radio speelt niet voor niets een tophit en ik hoor bovendien het rustige klikken van bestek dat het eten aankondigt: ik ben gelukkig, en vanuit de kracht van dit geluk spreek ik m'n waarheid. Ik wil dat je ook gelukkig wordt. Jou ook zie ik graag gelukkig. Het is m'n enige wens. Wie van jullie ik ook zie, op straat, in deze wereld, op welk vlak van herkennen ook, ik wil dat je gelukkig bent. Leer mij tot je spreken, ik ben je taal nog maar nauwelijks machtig. Ik erken de mens als meester. Maak mij. Ik ben een naamloze. Ik ben een mens. Leven is liefde. * Ja, ik weet het, ik heb je aandacht. Ik hoef me niet altijd zo te laten gaan, ik kan andere dingen zeggen, begrijpelijk, ingewikkeld, het doet er niet toe - ik wil van mezelf blijven vertellen, het is een boek waarin ik ben te vinden. Tref mij aan. Ik geef me in al die woorden: het staat er voor wie lezen kan, en ik help je lezen. Lees wat en waar je wilt, al is het tussen de regels. Ik zal blijven schrijven zolang nog een van jullie mij kan lezen. En wie deze regels weg wil leggen: ik houd je niet tegen. * Ik zette mij in de vorige paragraaf weer zelfverzekerd op de stoel, na teruggekomen te zijn van het eten: kabeljauw, wat mooie kleine graatjes, kropsla met tomaten en lof in een levende maaktijd, springende gebakken aardappelen. Door Reineke mijn aanbedene voor haar gebenedijde.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
88 Soms voel ik mij Lou de palingboer; godallemachtig (als 't niet waar is). Vrouwen zien mij aan; ze beschikken over een ander weten. ‘Die blindheid gaat wel over,’ zegt Hans over G.'s gezondheid - een bericht uit Marokko. Alle pijn is tijdelijk. Geen leed tevergeefs. Voordat ik aan tafel zittende, moeizaam afscheid genomen hebbende van de regels-van-vandaag, kon gaan eten en aan het tafelgesprek deelnemen, minutenlang een verscheurend gevoel in het lichaam, dat ik rondom mijn middenrif herken als een vrije val, van meerdere minuten, de wind gierend in de oren, snakkend naar adem, één lange smak die ik van het lijf moest houden. ‘Ik kom van wel heel ver,’ en de disgenoten beamen. ‘Het is je aan te zien.’ ‘Ik zie het.’ Zo is het. Als je het maar weet. Als je maar alles weet. ‘Mooie tanden heb je.’ Aan tafel een gedwongen, niet-gezochte konfrontatie met Mike Kant, in het Frans-Nederlandse woordenboek naast de eerste definitie van transcendance (het overschrijden of buiten-bereikzijn van zintuigelijke waarneming) - ik word onmiddellijk high bij het denken aan de betekenis, het herkennen van de betekenis, het herbeleven van de ervaring plus de betekenis, de betekenis die vooropgezet of gepredestineerd, fatalistisch of uit vrije wil aanwezig, tot mijn normale staat van gewaarworden is gaan behoren. Ik word deel en gewaar, dit zijn mijn waarnemingen. God zij dank dat ik schrijf; ik zou het niet kunnen tekenen, schilderen, zingen, spelen, filmen (ja, toch). Het is niet geschoold, het kent één taal, de mijne, ik ontleen niet aan boekjes, wat ik citeer zijn andermans ervaringen, het is geen theorie; het is in geen krant aan te treffen. Kijk met nieuwe ogen, weet dat elk woord dat je zegt je verraadt, lees je krant met mededogen (want ze weten niet beter), alles gaat goed, dit zijn de Betere Tijden. This is forever. This lasts. I'm glad you made it thus far. You're almost with me now. Whisper not. This is the first time. Now is the time. De transcendance werd opgevolg door een ander moeilijk woord in het woordenboek: transe. Een woordenboek weet niet veel meer, een woord vervangen door een tweetal, drietal woorden; 'n nuanceverschil dat de leugen uitmaakt, zoals voor degeen
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
89 die niet leest dit boek gelogen kan zijn: (1) angst. (2) staat van 'n medium onder invloed van een geest of hypnose. Woordenboek worden geschreven in transe, ik bedoel uit angst, in de geest leeft de angst voor ‘de invloed’. Doe het niet, als je angst hebt - want je zult eerst de angst moeten leren overwinnen. Gelukkig ben ik, een gelukkige parachutespringer (ik heb negen keer de eerste keer meegemaakt). Ik ben gelukkig bang voor niets of niemand. Ik moet het wel even zeggen, ja. Ik laat me niets ontgaan. Geen mens heeft me ooit beschaamd. Dat heb ik aan mezelf te danken. Ware wonderen gebeuren. Kan ik het vragen? ‘Geloof je echt in mij?’ ‘Had je iets anders van me verwacht? Hoe ben ik anders gelukkig? Maar je laat me soms vallen, zoals je jezelf laat vallen, of je vrienden...’ Dat is, omdat ik overal tegelijk wil zijn: bij voor- en tegenstander, wegwissend misverstanden, radeloos niet langer uit onbegrip, niet langer machteloos want agitator. Dit zijn geen geheimen. Dit is agitatie, propaganda: AGITPROP. Dit is authentiek, en waarachtig. Dit is de werkelijkheid (oa.), het embryo van een oog, de mens een goddelijke handlanger. Etre ou néant. Woorden. Ik ben geen mystifikator, dit is denken bij de gratie, een weten waartegen mijn denken zich wil afmeten, maar dat mij vaak doet struikelen over m'n woorden. Elk woord is het moeilijkst. ‘Arme Huub. Hij denkt het te weten.’ ‘Jij weet het toch ook?’ ‘Ja, maar hoe open sta ik voor alles dat ik niet weet en hoeveel nog weet ik niet hoe de piranha's in werkelijkheid opereren, nooit zal ik me in dit leven in de n-de dimensie kunnen verwezenlijken, dit leven is het enige dat ik nu Simon nu Vinkenoog nu leef ik ben de enige die weet dat ik leef ik ben te leef te beweeg - zelfs de vlooien van m'n buren spelen een rol in de eeuwigheid. Van alle doden een transcendentale booschap aan de levenden. Onder invloed van het leven. Metempsychosis. Elke overslaande stem spreekt de waarheid. Uit ervaring. Bij Kant, de povere ontdekking (‘het was niet zo gemakkelijk voor Picasso, het lijkt nu gemakkelijk’): van transcendent: ‘onkenbaar als zijnde buitenzinlijk.’
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
90 Drugredenen. Reform: voor betere voedings- en genotmiddelen, 120.000 lezers. Voor de vrijheid. * Kwart voor twaalf. Kijk. K; de tijd staat stil. Oneindig veel foto's tegelijkertijd verdwenen in 12m2 eeuwigheid, voor mijn oog onzichtbare trillingen in het vooreeuwigversteende. Waar ging sergeant Masuro heen? De beelden van Cavalcanti, de dromen van Dunne en Michaux' 1/20e sekonden. Ik ben op het spoor. Ik herken de aan- en afwezigheid. Ik weet niets en alles. Ik leef. Zowaar ik leef. * Remco, ik en (invullen maar) herinneren ons nog Cécile Aubrey als Manon, jaren later was het (voor mij, alleen in de Cineac-Damrak, en voor vul maar in) Brigitte Bardot in La fille sans voiles. Het type & genre kind-vrouwtjes, nauwelijks de Lolita-nymphe ontgroeid, als het Deense meisje in de UNESCO Courier dat in het plakboek staat (meer dan tweehonderd portretten zonder namen. En maar namen raden), onder een douche - water glimmend over haar pre-pubertale lijfje. Of: uit het leven gegrepen: Ciula (uit Wij Helden) met de foto's uit Montevideo, opgeborgen onder het jaar 1954, het emigranten-dochtertje dat mee naar Parijs wilde, en tranen van wanhoop schreide omdat het wegens Rory onmogelijk was. Ik heb ze liefgehad, de meisjes. Ik kan me de namen nog herinneren, zoals ik nog alle adressen weet. Wat ik ben vergeten, kan niemand anders zich herinneren. In boekjes, sprookjes, filmpjes, droompjes, t.v.-programmaatjes, in werkelijkheid. Ik noem ze meisjes, maar zij dragen meer dan lijfjes, naampjes, zij hebben ook zieltjes. Zij weten wie ik ben, al weet ik het met een ander lichaam. * Er is veel dat mij doet scheiden. Ik ben maar een povere heilige, ik overtreed voortdurend alle testamentarische geboden. ‘Ik zondig.’ Ik ben zeer onvolmaakt, ik twijfel, maar ik weet (‘Was sich überhaupt sagen lässt, lässt sich klar sagen; und wovon man nicht reden kann, darüber muss man schweigen’; pagina 26 van het ongelezen Tractatus Logico-Philosophicus).
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
91 Dit wordt een hedendaagse mythe (de jaren zestig) (1928-†). Begin maar vast te geloven. Baat het niet, dan schaadt het niet. Ik ben niet het enige teken. * Vertrek naar Parijs vanuit het Kattegat, Amsterdam des avonds acht uur Z-tijd 20 februari 1964; na brainstorm-bijeenkomst Bezige Bij. ‘Undergoing constant metempsychosis, whether he knows it or not.’ Mulisch, aan tafel, over de Psychedelic Review in mijn bagage: ‘Voor het lezen daarvan twee maanden voorwaardelijk.’ Van dit weekend nog enkele aantekeningen in een 14 × 21 bloknoot, voor de a.s. reis op zak gestoken. Een aantal betekenissen voor de inboard observer, en de ontcijferaar (veel gaat onleesbaar verloren) verloren. Bijv.: liever 1 maand in de gevangenis dan 6 maanden in het ziekenhuis dwz.’ (onafgemaakt). ‘de verrassing v/h’ (onafgemaakt). * ‘Denk je dat je vannacht nog naast me komt slapen?’ ‘Jazeker, nog uren, m'n schatje.’ ‘Ik vind het zo lekker om je tegen me aan te voelen.’ ‘Dan maak ik je wakker als ik het bed inkom. Kun je nog eens opnieuw heerlijk in slaap vallen, als nu.’ Jazeker, ook zo klein is het geluk. Ook een klein geluk is geluk. * Deze kamer, dit licht, deze machine horen in deze film thuis, Lodewijk. Ondertussen nog het bezoek van de twee getuigen uit de Openbaringen van Johannes, hier al geregistreerd. One over infinity heet het boek dat zij registreerden, dat ik wil vertalen, en laten publiceren. Breda. Aan tafel. Ik reis met voorwaardelijke vleugels. Het foto-album van het meisje. Plaatjeskijken om middernacht. 500 mg mesc. met een frisdrank. ‘To be used by qualified investigators only, Batch No. 3886. Light.’ Tegen mijn wil (wat is mijn wil) in Breda het eerste opont-
†
t.z.t. in te vullen.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
92 houd, voor Lodewijk was het ontzagwekkend belangrijk: hij leidde ons Breda binnen ipv. langs. Breda en de radarvallen, de bekeuringsracket. Door de koude uit de warmte van de auto, de beslotenheid van de baarmoeder, het huis binnen. De terugkeer tot de wereld was bruut, maar noodzakelijk: een voortdurende heroriëntering op het scherp van de snede. ‘Ga Lodewijk halen.’ Ik doe het. ‘Ga voor mij door het vuur.’ * In de nacht. ‘Welk land zijn we? Ik wil er onmiddellijk uit, of in.’ De wereld gunt de tijd geen gelegenheid vorm aan te nemen. Het is niet het antwoord op: hoe laat is het? Als de hand over het papier gaat, in het duister van de auto de smeltende geelpaars reflekterende kleurenrefleksen, een infrarode of ultraviolette schaduw verspreid langs de omtrek van alle dingen, de opgezwollen levende vingers, bloed stroomt tot in de toppen en slaat op het ritme van een levend hart, ik verlies mijn soortelijk gewicht. Als de auto stilstaat rijden we achteruit. Een tunnel is een symbool an sich. Het woord ‘geluk’ krijgt betekenis. ‘Happiness is significance.’ ‘We can go to Paris both ways.’ Antwerp: ‘a stereophonic city.’ ‘Why did the man throw’ (onafgemaakt). Een kontakt dwars door taal en gewoonte met passanten, als een auto in Parijs naast ons stopt, knikken we een groet. (Doe het eens; glimlach.) De man die zich betrapt voelde in de Rue de Rivoli, hij haalde de wenkbrauwen op, trommelde met zijn vingers op het stuur en stoof vooruit toen het licht op groen sprong, blij verlost te zijn van onze dwingende aanwezigheid: we zagen hem. En hij wilde niet gezien worden: ‘hij had iets op zijn geweten.’ Het kafé, waar we vanaf zeven uur enkele uren doorbrachten; elk binnenkomend mens een avontuur. Wij maar kijken. De slaperige ochtendsfeer in het postkantoortje, waar ik Reineke een telegram stuurde, belangstellend vraag ik de dame voor me: ‘Votre télégramme il va loin, madame?’ Haar antwoord ontnuchtert me niet, het geluksgevoel is niet tegen te houden: ‘Cela ne vous regarde absolument pas, monsieur!’
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
93 Even zo vriendelijk knoopte ik met haar een praatje aan, mijn eerste mondvol Frans in maanden. Vanuit de verte lieten wij de bemanning en de routiers-bezoekers van een service-station in een staat van ekstatisch lachen achter. Wij hadden niets anders gedaan dan vanuit de auto vriendelijk lachen. Een, twee gezichten, meer niet. Een grappenmaker las, met de nacht als achtergrond, donkerblauw en Frans, zijn omgeving voor uit de France-Soir, zittend op een bureau. Urenlang geloof ik aan het placebo-effect bij Lodewijk; ik was geen getuige. De voorwerpen werpen hun schaduwen vooruit, elk ogenblik beleven wij de grote ogenblikken (die hun schaduwen vooruit etc.), bij ieder wonder houden wij onze adem in. De maan op een blikken dak. De verkeersborden met hun onfeilbare, onpeilbare en archetypale betekenis: een auto - psychose, three men in a car, forever. ‘I know what it is, you know.’ Stephen toont de werking van de inboard observer, als ik in Amsterdam ben verdiep ik mij in het ‘trained to operate.’ ‘These are the results of my training. I offer them to the world humbly. This is a stage. This is my life, I have nothing else to tell. Three men make one movement, front-wheel drive (Saab). The handwriting dissolves: I'd be able to resolve a Michaux-drawing.’ Science-Film PER 12-31. Niemand chauffeert meer. Parijs verkeer op stelten. Spiegelgesprekken, de trauma's van een jeugd. Dwars door Parijs. Ik weet wat ik zie. Hier heb ik nooit (acht jaar lang) gewoond. Clichy, om elf uur worden wij verwacht. Hier woonde ik niet. Stephen, die 's morgens opnieuw 500 mg heeft genomen, moet ik ondersteunen; hij vraagt me te noteren: ‘Desintegration accoustics echo chamber. Physiological omnipotence.’ Vraagt voortdurend: ‘Am I talking too loud?’ (Nooit, deelgenoot, nimmer.) Als ik zijn hand loslaat, sterft hij ter plaatse: ik ben een kontakt. Schizofrenie. Lodewijk zegt dat hij weet waarom hij achter ons gaat zitten in de showroom waar de film van Michaux voor ons drieën draait. Pas later komt hij naast ons zitten. ‘The Bailey-bridges of communication.’ Mijn woorden schieten te kort. Ik herken in mij, ik maak mee, objektief binnenstaander: a battle
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
94 against fear. Ik noteer: ‘Life starts in a new and very known environment. We don't take no or yes for an answer. Honesty on a sound-track. Throw the audience right into the film, a long shot establishing contact.’ Herkenbare middelen. Hier moeten wij kiezen. ‘A sure sign of everything. Het labyrint heeft een normaal perspektief. Acted scenes. The symbolism of the judge. Ik wil -. It has (onafgemaakt). Lodewijks eerste woorden in de traffic-jam. Konstant wisselen van negatieve-positieve film! Het gebeurde enkele malen in zwart en wit. Alles verliest zijn kleur, mijn zenuwen eksperimenteren. Ik maak Jean-Jacques Lebel wakker. Ik vraag hem een fetisj, een gedachte. Een houten beeldhouwerswerktuig, een houten hakmes, waarmee ik blijf rondlopen. De filter is uit mijn kommunikatie weggetrokken. Ik kan mij moeilijk geven, ik besta nog uit twijfel. Dit is de reis; deze dagen beslissen over m'n leven, ik lees verder in de bloknoot: ‘Rijd mij, Lodewijk? Ik zal je de weg wijzen.’ Weinig response, maar op dezelfde wijze schoot ik op de terugweg te kort. ‘Is dit een vakantiereis, or something?’ We hebben ons laten meeslepen door de vijanden die nog konden winnen, en nu zijn verslagen: angsten. Over zelfmoord wordt opgelucht gesproken. (‘Ik ben bang krankzinnig te worden. Heb geen angst: je bent krankzinnig.’); ik houd Stephen tegen chloor-promazine te nemen, de terugkeer naar het nu te bespoedigen. ‘In God's naam, duur dit uit. Dit is uniek!’ We zingen een toontje lager. Vrienden: forever. ‘There are no rules. We make no challenges. We live and love.’ Waarom vraag ik maar één katalogus van Warhol? Zonder gemeenschappelijk overleg schrijf ik bij Jean-Jacques een brief aan Michaux, met het verzoek ons te ontvangen. Voeg er Wat te zeggen bij. Laat op de avond in het hotel Louisiana (we hebben gegeten met Kees) de boodschap, dat hij zondagmorgen om half-tien zal bellen. Stephen herinnert aan het sprookje van Daumal (Evergreen/Pataphysics nummer): ‘The great magician.’ ‘Maybe the people will never know how great I am, but I will never tell them myself.’
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
95 Een van de doktoren in de showroom (tweede voorstelling) over het verfilmen van krankzinnigen, hij stelt voor een cameraploeg beschikbaar te hebben in het ziekenhuis: ‘Il rentre un beau maniaque, et hópla’ - de man is gepromoveerd tot filmakteur. Het zwemmen dat ik mijzelf op Ibiza leerde. A lot of it (we have to reach) with less. That's what we want. In memoriam Hye Hirsch. Dialoog met het lichaam van de materie. Lodewijk: ‘Het gaat niet om al die methodes massages etc. maar om de geest, wie betaalt dat op een wereld met drie miljard mensen. Dat kan niet volgehouden worden, die badkuipen en pottenbakkerijen. Als voorbeeld de Watoetsi's: de pottenbakker maakt uit of de behandeling doorgaat. Te gek.’ Ik stel me voor de tijd te nemen om te zien wat de Haagse Post, de UNESCO en Querido (mijn contact met de wereld) voor rol in m'n leven speelden, behalve de zekerheid. Ik ontdek de nieuwe gemeenschap: het parachutisme, de IFIF, Subud. What is madness? Film over Rorschach, vertekend door psilocybine - van buitenaf, aan de hand van honderd protokollen van overeenkomstige ervaringen. De dokters staan buiten, en zien het gebeuren. Zij zijn het niet. De twee afstanden, tegelijkertijd. De sterrenhemel vegend, dansend - ik stap uit en zie: alles beweegt, draait. Mist over de horizon, het absolute centrum ben ik. Een lege weg, de rode auto een andere wereld. Een van de angst bevrijde werkelijkheid. Niet meer In/Uit, maar Uit/In. ‘Savoir à quoi on joue.’ Ik vertel onbekenden te veel. Ik doe zaterdagochtend in het hotel afstand van het ekshibitionisme. Naakt voor een spiegel. (Veel afval, drie keer sjouw ik met huisvuil twee trappen omlaag. Ik verdien niet beter. Ademloos.) De film La perception imaginaire, professoren Angibouste (de l'Armée de l'Air), Mlle Lampierre (test-projekties) en een onverstaanbare naam, kennis van EEG en licht; prof. Roussel staat ons te woord. De normale mens funktioneert - volgens hem - ‘dans les limites.’ De ‘variation individuelle’ van de imaginaire perceptie (na tests met stroboskopen, EEG-grafieken en beschrijvingen, alsmede Rorschach) was groter bij de ‘normale’ dan bij de psychotisch gestoorde mens. ‘L'insaisissabilité de l'imminence,’ citeert de stem van Michaux de woorden van Klee, in z'n film. ‘Avant il n'y avait rien,
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
96 après on pourra faire mieux,’ zegt hij, bijna verontschuldigend. Als wij hem zondagmiddag opzoeken, gelooft hij in ons ondernemen, wij doorbreken zijn isolatie. Letters schieten vibrerend over het doek, ‘intolérable’. ‘Entraînant’ - de l'insolite. Robert Frost: ‘With people you can trust you can talk in hints and suggestiveness. Families break up, when people take hints you don't intend and miss hints you do intend.’ Ik zet een pijl bij m'n ego. ‘The danger is in you, not in the mescalin.’ Vierentwintig uur later, hasj, een verlate trigger-reaktie. ‘Your ego makes you think this is the only world you live in.’ ‘How do I know I'm high?’ ‘Because you tell me.’ ‘Why do I tell you?’ ‘Because you want to communicate.’ Yes, een van de duizenden beamingen naast de miljoenen Hehehehehehehehehehe's. Een uiteenzetting van Ü-I, Ich en Es verpest ik voor Lodewijk; ik desintegreer. Strenge en liefdevolle meesters heb ik. Wil je luisteren, dan kan ik 't maar één keer zeggen. Herhaal nooit iets, leer de mensen naar je luisteren. ‘Listen for the hints you do want to understand.’ In zijn handschrift (in de bloknoot): ‘Weegee Creative Camera Lebel.’ In L's: ‘publiek paranoid maken. Kijker is zelf moordenaar.’ De death-wishes jagen me angst aan. (Ik durf het hem pas gisteren, een week na dato, te zeggen.) Na het gesprek met Michaux de ontmoetingen bij Allen, in het zelfgebouwde huis afscheid van Parijs. Halftien 's avonds vertrek uit het koeskoes-restaurant. 500 mg van het papieren tafellaken opgelikt. L. weigert. De dag gaat uit, in de bloknoot een oneindige terugreis. Een plaat opnieuw opgezet, een nieuwe pagina in deze machine, een nieuwe ervaring. Desintegratie. In m'n geest haakt zich de gedachte aan het falen, elk woord is een dreiging. Ik moet het helemaal alleen uitvechten, ik kan geen van de anderen aankijken om hulp. Alleenzijn is ook leven. Er zijn geen willoze slachtoffers, geen toevallige ooggetuigen, alles is overdacht en volgens plan verlopend. I dissolve. Ik spreek de taal van sterren, die verdwenen. Rimbaud's ontdekking. De wereld van Van Gogh. ‘Our brothers in death.’ We know what they meant. And we will do better.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
97 God moet je verdienen. Halfeen 's nachts de uiting: ‘I want to see everything.’ Laat het de vijf woorden zijn, waarmee ik de reis aanvang/besluit. Ik Wil Alles Zien
Simon Vinkenoog God (ik sluit niets uit) Het zuivere oog.
Woorden worden pas laat in de morgen gevonden, als ik weer opnieuw ben geboren: the period of re-entry. Aarzelend een begin. Leer mij luisteren. Leer mij zien. Een stukje gevoelige chronologie. * Het stuk over Karel gaat niet over ‘zijn’ inzinkingen, maar over de mijne van 1963. De dagen der misverstanden, waarmee de wereld van Stephen bijna ineenstortte (‘you were on the brink of greatness’) omdat ik nog ronddobberde, in plaats van te zwemmen. De zwaksten zijn de sterkste pijlers, waarop we steunen. If you'd know how positive it was! Ik zeg: ‘a success-story would be the story of my failures!’ Een week later denkt Lodewijk, dat ik gezegd heb: ‘Ik heb m'n succes te danken aan mijn mislukkingen.’ Ik heb het niet over succes gehad. Dit is mijn wereld. I love every drop of water in it. Het slaat om, dag en nacht, in een oogopslag. Adrews alerte kijken. Als ik aan deze desintegratie kapotga, gaat de zon nooit meer op. Dementia. Met de zon de gezondheid weer. Mist. De nacht verwaait. De vaderbevechtende Yrrah-mannetjes. Alle werelden en terug. Autre chose (Spoerri). Alles kan gezegd worden, als je maar begint, als je weet wat je kunt, als je volledig vertrouwt op de inherente machinerie, de volmaakte natuurlijke ekstase, het akkurate bewegen, het geloof in wonderen. Kommuniceren. Kommunikatie is de enige uitweg. Wie de moed opgeeft, sterft. Sta open. Sta naar alle kanten open. Wees dankbaar dat je de toegang wordt verschaft tot het rijk van dag en nacht, morgen wordt het weer licht. Ik weet niet veel, maar dat weet ik zeker. Niets meer dan ervaring, het einde van de routine. Wie nauwelijks heeft leren kijken, is zijn ogen nog niet meester. Leer kijken, leer vooral mij kijken. Ik kijk zo graag m'n ogen uit.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
98 Ik heb een avond en een nacht met jullie teruggekeken, nu kijken wij samen vooruit. Misschien heb ik gehoor op gehoorsafstand, misschien word ik ontvangen op de juiste golflengte, kom mij halen, ik kom geven. Ik zal vele woorden zin geven. Ik geef je het antwoord: wat is high? Hoe rijk is high? Vrij is hij, en zijn wereld één wereld, als hij zijn banden slaakt. Dit is een vredige opstand. Dit is het wreedste bloedvergieten, gemanifesteerd, gerechtvaardigd, meer dichters en schilders, zieners en profeten, verlichten en bezetenen zijn voor hun goddelijke vrijheid gestorven dan voorzichtige advokaten, gewillige heelmeesters en vuilruimende fotografen. Ook ik betrap een werkelijkheid; zo helpe mij God waarachtig - het is ook nog nieuw realisme. Zie daarvoor verder. Het is uit Niets ontstaan, uit een leeg brein en een vermoeid, goddeloos leven. Ik leef als ik luister. * Ik raak nooit uitgekeken. Raak nooit uitgekeken. Er is nog zoveel te zien. Neem de tijd voor stilte, alleenzijn. Her-ken opnieuw jezelf, neem de rust. Een mens heeft op alleenzijn recht, want hij is niet eenzaam. De wereld heeft hij te vriend, een mens heeft op mensen recht. Praat met mensen, leer ze praten. Je hebt allemaal je verhaal te vertellen. Doe dat! Luister naar je woorden, als je tot je kinderen, je buren, je vrienden spreekt - want zij zijn de ouders, de naasten, de vrienden van morgen, en alles wat je beter weet is beter weten. Wil je dat het je kinderen goed gaat? Laat ze kijken. Kijk met ze, neem ze mee uit kijken en leg uit. Kijk voor ze, leer ze hun ogen gebruiken. En als je met ze mee kunt kijken, weet je intuïtief wat goed voor je is. * Ik bleef met u (neem het me niet kwalijk, als ik je tutoyeer - ik ken je zo oppervlakkig, maar je bent zo dichtbij) alleen; je vulde m'n kamer, waarin de tijd stilstond dankzij de vele geesten, die ik voor je heb opgeroepen. Ik zond twee bezoekers voor je weg; twee zoekers ook - de een in semantische twijfels, de ander in Einstein's relativa. Ik probeer te luisteren, zoals ik naar Hans
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
99 wilde luisteren, een eerste lezer, een toegewijde; toegewijden. Leer mij kiezen, uit de overvloed. Laat mij weten hoe te schrijven, over de overdaad, die leven heet, leer mij vertellen. De mythe, de groeiende mythe rondom: A. & L. gaan komen, al dan niet komen, twee meisjes die kennen, komen; komenden in en uit, zij spreken over wat komen gaat, in plaats van daarmee klaar te komen. Programmeer je methoden, vergaar wetenschap, transformeer. Dit is een veroorzaakte metempsychose. Dit is een reis in en uit de tijd, de mens in zijn eeuwigheid, niet buiten of boven, en in of uit, maar vannuenaltijd. Verslaafd aan dit leven. Hoe jong ben je nog - en hoe jong nog is de wereld. De houthakker in de Sahara: het kan je kleinzoon worden. De laatste wetenschappelijke informaties. Mais de quoi trafiquez-vous donc? De l'énergie solaire (Gurdjieff). * Deze Peter, die het geheim met zich meedraagt, en zich nog verweert - radeloos kwam hij terug omdat hij niet wist te vertellen of hij van z'n vrouw hield, of niet. Ik heb je nog niet aan hem voorgesteld, ik ken hem zelf nog te weinig. Maar de anderen leer je kennen, volg me, want ik vertel verhalen ‘uit het leven gegrepen’, het is niet altijd een preektoon, ik neem je mee op een reis die op dit ogenblik alleen nog voor mezelf van waarde is. Maar zo is het niet; de woorden zijn als paarden die worden beslagen om beter te kunnen galopperen; straks zullen de woorden meer waarde aan deze waarde verschaffen, en ook jij hebt dan duizend meer kansen op duizendmaal rijker leven. Ik hoef maar te plukken (uit de eigen ervaring; mysticus - just to see definieert Evergreen Review Daumal) - nu is het moment gekomen dat ik ga slapen. Ik wens u allen een goede reis. * Laat je niet meeslepen. Lees het aandachtig. Soms besef ik nauwelijks wat ik weet. * Geen hemelsbreed verschil; je zou het niet zeggen.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
100 Het maakt niet veel uit. Nee, het lijkt... verrekt! Zeg Hans, 't is écht! Ga weg, da'kannie... lakijken. Ja, verdomme, 't is echt. En zij maar kijken. ‘Handig.’
woensdag 4 maart 1964 [drie uur 's morgens van de achtste dag] B. de H. geeft me de raad 's avonds voor het slapengaan de dag als een film in mijn herinnering opnieuw te beleven, tegen de draad in te strijken, OM DE BETEKENIS TE ERVAREN. Hij wil dat ik de anti-kracht ontwikkel, die de eeuwigheid is. Ik zeg hem, dat ik dit leven streel in dit boek; voor de zoveelste keer zegt hij vanavond: ‘Dan is 't goed.’ Hij ontraadt me het gebruik van de middelen, spreekt over de weg van het goed en het kwaad. Hij spreekt een kaballistische taal, die ik blijk te verstaan. Hij leert me de Sfinx kennen: de vleugels van de adelaar (het denken; het Evangelie van Johannes), de manen van de leeuw (de hartstocht; Marcus), de uiers van het rund (de driften; Lucas) en het vrouwenhoofd van de mens (het Ik; Mattheus). Het is de orakel-vraag, die Oidipoes is gesteld. Zijn geheimen mogen het daglicht verdragen; hij ontmoette de oude goden in Griekenland, Artemis in Turkije. Mij ontmoette hij tweemaal, twee keer als ingewijde, in het Perzië van Zarathoestra als een negerslavin, in het Griekenland van Perikles als een van de disgasten van Sokrates. Ik vertel hem van de touwslagersleerling, die de dochter van zijn meester neukte (die ik was) om kapitein op het grote zeeschip te kunnen worden, dat aan de Oudeschans voor anker lag. Huub ziet hij als de sintels, het as dat wij moeten achterlaten. Die zich opbrandt, in plaats van brandt. Die gekozen heeft voor het pad, dat naar de dood leidt, die het doel ziet IN het middel. En ik? Wat zegt het ik, dat voelt in het heden? Ik geef verslag. Ik weet wat mij overkomt, dit is geen profanatie. Dit is de keuze voor de wereld, geen vlucht buiten de wereld. Wat voor platen ik ook draai. Welke vlucht ik ook zal nemen. Ik sta ten dienste van mensen. Elk ogenblik is oorspronkelijk, het eerste ogenblik, het valt voor het eerst te beleven.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
101 Wees wijzer dan m'n woorden, die je via omwegen bereiken. De eerste de beste bloem die leeft. Nader bekijken. Laat het leven, maak leven. Leer je als God gedragen, schep. Wees volmaakt. Weet lichaam en geest te gebruiken. Het is zo belangrijk dat je leeft. Er is op dit ogenblik, hier en nu, maar één leven. Maak er ALLES van. Gebruik je leven wel. Doe goed. Ontmoet. Te hooi en te gras. In vele vormen geopenbaard. Om halfzeven stapte ik gisterochtend in bed, Reineke als in een vlaag ochtendlucht en met een kop thee in de dag en haar werk verdwenen, word ik om elf uur gewekt. Ik loop de gang op, haar Chinese ochtendjas half omgeslagen. Katrien A., ik ren terug naar bed, zet me rechtop en wacht tot ze me naar binnen gevolgd is. Ze doet kordaat haar jas uit, hangt die onmiddellijk aan de haak in de kast die daarvoor bestemd is, wrijft haar jurk glad langs haar benen, trekt een deken recht en gaat moederlijk zitten. Ze valt met de deur in huis; ze ziet dat ik niets liever doe dan luisteren. Ik heb geluisterd, ik kan het helpen dat zij huilde (opluchting). Ik zei Gerrit A. van zijn angst te hebben bevrijd, hij heeft vrede. Zij zegt zeker te weten dat hij liever in stilte had blijven leven. We scheiden als vrienden. Ik ben met de dichter Gerrit A. in het reine; hij heeft zeker niet voor niets geleefd, geen leven scheidt het onze van het zijne. Wie geeft, heeft genomen. Wie neemt, geeft. Wereld, kom in mij open. Er is een andere wereld - ik kan er nog nauwelijks de omtrekken van onderscheiden. Wacht op mij, die mij liefheeft, laat mij niet gaan. * Ik wilde de woorden opschrijven, waarmee Stephen het bevroren lijk van de absolute leegte weer tot leven wilde wekken. Are we... en in de ophaal van de volgende letter ging mijn wil verloren. Ik probeer aandachtig het ogenblik te rekonstrueren; het hoofd gebogen luisterde ik toe hoe hij zijn psychiatrische kollega Th. in vertrouwen nam over de methode, die allen tegelijk en individueel, tot in het diepst van hun wezen wou bereiken. Totdat hij ging spreken (hij keek iedereen aan) over het ‘orde op zaken stellen’; Matthias kwam huilend voor me staan. Reineke zal niet alleen met mij en de wereld moeten leven, maar ook
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
102 met mij in zijn gedaante (drie jaar). Kinderen eisen alle aandacht, zij zijn het leven. Ik blijf de mooiprater, die nauwelijks zijn gewaarwordingen gehoor schenkt. Alles neemt hij waar, totdat de waarneming stikt in de openbaring, ‘as the berserk fury of the thunder's roar fades into words on paper’ (George Andrews). Zolang ik woorden kan vinden voor mijn tekortkomingen, ben ik ze niet bewust. Zolang ik de openbaring niet aan het lijf onderga, ben ik me niets bewust. De proef van La Fucada: waarom loopt de mens altijd in cirkels? Sluit de ogen, handen gestrekt vooruit, zet honderd snelle passen op de plaats, en zie waar je staat. Honderd passen in het labyrint van je evenwichtsorganen. Ik werk mee aan de volgende zonne-eksplosie, ik ben een nieuwe wereld die vergaat, om plaats te maken voor de uiteindelijke transfiguratieve formatie (Browne's movement); we stellen ieder afzonderlijk de basis vast voor het eksperiment. Dit is (ook) het verhaal van de film. Als hij van zijn stoel opstaat, is de kijker bereid minder voetstoots aan te nemen; hij weet wat het is als gezegd wordt: je bent krankzinnig. Uit de case-history in de historie. Leidraad: het waarneembare heeft geen absolute waarde. De mens is vrij. De mogelijkheid bestaat door psycho-fysiologische technieken de mens iets anders te laten begrijpen dan datgene waarmee hij door zijn levenservaringen gekonditioneerd is. Buitenzintuiglijke waarneming binnen het bereik brengen. De mens moet oorspronkelijk leren leven, de evolutie naar nieuwe bewustzijnsvormen houdt om. telepathie in. De psychiatrische opleiding is het toepassen van objektieve technieken. ‘Ik heb ze overboord gegooid, ik heb afgezien van het hanteren van methodes, ik wil alleen maar mensen verstaan.’ Epileptici (Mohammed), Parkinson's disease (Artane), Klemperer - een trilling voor de musici, Gurdjieff: een macht. Over niets meer te verbazen. Alles is mogelijk, voor iedereen te zien. Van Gogh en de kraaien boven het veld van z'n laatste dag. Hij zag de andere wereld, zo zwart dat hij niets meer zag.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
103 B. de H. geeft me een mantra mee, dan word je een waarlijk ingewijde, dan zie je zegt hij - de poort naar de andere wereld. Ik zoek het servetje waarop geschreven de tekst, en de vermaning (dertig keer op hetzelfde uur, een maandlang) elk woord te beleven, mediteren, koncentreren, kontempleren. Stralender dan de zon/Reiner dan de sneeuw/Fijner dan het intenste leven/Is mijn Ik,/De geest in de kern van mijn hart./Deze kern ben Ik./Ik ben ditzelf./Dit ben Ik./Ik ben./Gij zijt./Ik ben. * Ik weet niet of ik nog anderen in dit gebeuren kan betrekken. Mij is zelf nog zoveel duister, omdat ik nog zoveel gedachten niet tot het eind meemaak, en de mogelijkheid tot misstappen bij elke ontmoeting zó groot. Ik heb nog zoveel hulp nodig, en liefde, ik heb nog zoveel keren te horen: je bent niet alleen, dat ik niet weet of ik dit alles wel mag schrijven. Ik weet de omvang niet van wat ik weet. Kon ik handelen in overeenstemming met mijn woorden! Stelde ik orde op zaken! Wist ik van verantwoordelijkheid, de volwassenheid in het aanvaarden van ‘alles is niet goed’. Alles is goed, ja, als de mensen hun weten kunnen gebruiken. We treuren om de as, de sintels, het gaat erom spannen, hoe leiden we de mens naar zijn nieuwe (Christus)bewustzijn? Moet de weg vrij zijn, of begeven we ons met goed en kwaad op weg? Kunnen we een film over de waarheid maken, als we de ware aard der werkelijkheid pas sinds enkele ogenblikken onderscheiden? In het Ik zijn geen dimensies, geen afstandsbepalingen, doe de ogen dicht in de zon en je ziet de oneindigheid in vele onbereikbare, onweerlegbare kleuren, vormen en afstanden. Het is moeilijk kiezen op het scherp van de snede. Het is eenvoudig leven in de hemel. Ook aan de andere kant ben ik journalist. Ik hoor stemmen. Ik annekseer de bandrecorders, ik mobiliseer de kijk- en gehoororganen. Zie de aarde trillen, static, nevel, wegschietende wolken en alle sterren wentelend in eenzelfde trilling, waarvan ik deel uitmaak: God is een duizeling. Hij leeft op de rand van binnen en buiten, hij bewoont een eigen lichaam: het jouwe,
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
104 hij ligt in je wakker om te spreken, luister, want je zult het meebeleven: in alle andere namen. Alles wat waar is, is waar. Er gebeuren grote dingen. Zeg mij na: ‘Ik ben het gebeuren. Ik zie de dingen. Ik ben alle dingen.’ Kijk daarnaar. Wacht af en zie hoe het beweegt. Neem de tijd - je hebt een eeuwigheid. In een kamer vol nachtblinden prijs ik het licht, dat IK alleen kan aanschouwen. Ik ben de special effects, de trukage (jij bent de ENIG WARE), ik ben de opdracht een brief te schrijven. Terug onder mensen ben ik, een vertaler, ik spreek voor ingewijden, begenadigden, gebenedijden. ‘Sometimes you can dismember the words, but they are in a language you cannot understand unless you are crazy like Nostradamus, then you can understand nothing else. Calling all free men. Calling all free men to fly. Take off for the kingdom not of this world. The world is in the heart like a fire shut up in the bones. Enter the rock and hide in the dust, for the day shall burn as a furnace. The giants will destroy each other and civilization as we know it. It is themselves they harm. It shall be done with fire as it was done with water. Einstein's formulae equal the Tetragrammaton, the secret name of God, the thunderclap that ends our era.’ George Andrews, thank you for Steady Roll. * Het staat je te wachten, voor de nieuwe zondvloed. Het is één enkel spel. Het zijn miljarden spelen, elk ogenblik een ander. Met nieuwe regels. Nieuw leren. Inzet: je leven. Doel: het leven. Je hebt een troefkaart, je lichaam waarin ALLES ligt besloten. Je enige redding, mens. Het weet niet van kultuur of nihilisme, het handelt. Weet hoe en waarom het handelt. Het staat je ten dienste. Maak me m'n lichaam kenbaar. Leer mij begeleiden. Leid mij in goddelijke verzoeking. Maak mij waar. Ze verwachtte God niet in de spiegel te zien, zij kon haar ogen niet geloven. Ik zag niets anders dan ogen die bleven, hoe het glas ook onder mijn adem raakte beslagen; ik zag een spiegelende leegte. Ik ga het met die leegte maken. Dit is het laatste oordeel. Jij, die ik niet ken, bent het laatste oordeel.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
105 Dit is niet langer een logboek van de reis die ik met Reineke ga maken, dit is de reis die iedereen kan ondernemen. Dit zijn de ondoorgrondelijke wegen. Georges Bataille: ‘Se conduire en maître signifie jamais rendre de comptes; je répugne à l'explication de ma conduite. La souveraineté est silencieuse ou déchue.’ Het geestelijk leven van de ingewijde, zei hij, en zijn ademsappel hapte naar adem. Zijn informatie: mijn verrijking. Dit is de short cut in een vuurwerk van ruimte. Ruik aan me. Ik zit in dit boek: het papier stinkt naar ekskrementen, zaad, zachte liefkozende handen, Azië, zwetende mensen, het ruikt naar mij. Hier ruikt het naar mij, de versteende windhoos, de gestikulerende regen. Klaar. Wakker. * Deze film heeft geen verhaal. Je interpoleert je eigen verhaal in de film. Je bent De Andere. Gij zijt: in een kamer bijvoorbeeld, waarin enkele minuten lang Alles gebeurt (hemel, aarde, hel - alles trekt door en voorbij, in en buiten) en dan, opeens, we zetten de kamer stil. Of de kamer? Wat zetten wij stil? Jij beweegt nog, al zijn het je ogen over dit papier. Ik heel de tijd. Ik betreed de realiteit. Een huilbui, een sneeuwbui trekken verder weg. Niets zeggen nu. Luisteren, naar de woorden die komen. Tot tranen toe bewogen. Ja, ik huil. It's all the same. Om het even wie. Aan de man gebracht. Word niet meer boos om het waarom der dingen. Ze zijn zo heilig alledaags. De dingen gebeuren. Is het waar? Betekent het iets? God zij dank. Jij bent het antwoord. Dank.
donderdag 5 maart 1964 [de negende dag] Georges was hier na een bezoek aan zijn psychiater. Een schrijver met de pest aan de handeling van het schrijven, bij voorbaat overtuigd van zijn mislukking, ook sociaal. Na twee studies, de mr.titel en een doktoraal, heeft hij in geen van beide een loopbaan kunnen bouwen. ‘Ik was de enige die gepasseerd werd, een bijna
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
106 dagelijkse ervaring.’ Sinds zijn twaalfde jaar onkundig van het bestaan van menselijk kontakt, wat hij me enkele weken geleden (in een gevoelsuitbarsting van ongekende omvang, die mij volkomen omverwierp) beleed. De omvang van deze gewaarwording besef ik, telkens wanneer ik er opnieuw aan denk, ten volle: hij maakt een grapje, kijkt je aan, de glimlach klaar, maar ook het angstige kind dat niet weet of het grapje màg; hij kijkt niet terug, nauwelijks aan, schuw kijkend bij elk (dankbaar voor) kompliment; hij kent slechts angstige gevoelens (‘ik ben bang voor iedereen; is iedereen dan niet bang?’) en het woord ‘blijmoedig’ zegt hem niets, alles gebeurt cerebraal - hij wordt ook niet high. Is het kontaktverlies nu gevolg van het ontbreken van gevoelens, of: wie heeft die gevoelens in de groei gestaakt? Hij haat zijn ouders. Vrienden heeft hij nooit gehad; ‘het begon op m'n twaalfde, op de middelbare school - toen waren daar die jongens -.’ * De high teweegbrengen, zeggen wat het is. Maken wat het is. De goede resultaten. * Geen probleem, of er is een oplossing voor (Wij Willen Weten). * De kosmopolieten Couperus en Slauerhoff, niet de reiziger Jef Last. Hij vertelde dat hij wel eens wat had aangeboden gekregen in theehuizen, maar ‘hij voelde niets’. Wel had hij het eens in de vorm van majoum te eten gegeven aan een jongetje in Rome, dat door het hotelbed zakte van plezier. Georges demonstreert de atletische ademhalingsoefeningen, en technieken, die hem behulpzaam zouden kunnen zijn bij het savoereren van de hasj, Karel en ik raken in een mellow mood, hij toont mij een ver-lezing, en waarom lachten wij weer zo uitbundig? Toch is Georges losgekomen, heeft zich ontdaan van jas en trui, en bladert in mijn boeken. Welkom. *
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
107 Bert Sch. verwijt mij (bij Hugo in Blaricum) het gemakkelijke pad te bewandelen. ‘Jij hebt de marihuana nodig, om het outremonde te leren kennen!’ Ja, zeg ik dan, en trek de verleidelijkste glimlach uit, die ik ken. So what? Dit is MIJN andere wereld, een heel andere, maar ik beaam: ik blaas hoog van de toren. Hoog in de hemel. * Georges gedraagt zich ook schutterig; zijn vreemde dansen het eenzaamste gebaar dat ik ken (ik durf bijna niet kijken), op zijn oogopslag na. Hij woont in een kamer zonder gas of elektriciteit, ontmaskert James Bond als een image, geschapen om de werkelijkheid teniet te doen: M.I. 6 neemt alleen maar homoseksuele agenten in dienst. ‘Ik word alleen maar banger,’ ik verzeker hem dat alles binnen zijn bereik ligt, als hij belangstelling toont voor mijn konversatie met Karel over film; hij zegt: ‘Veel films heb ik gezien, die nooit gemaakt zijn.’ Hij blijkt niet de mogelijkheid te kennen, met een scenario van enkele pagina's een subsidie van O., K. en w. te kunnen krijgen, hij kijkt ongelovig op als wij hem de praktijk uitleggen. ‘Je hoeft het alleen maar op te schrijven,’ zeg ik, maar dat is de grote onmogelijkheid. Als ik hem bepaalde kachels aanraad (hij warmt zich bij een petroleumkacheltje), zegt hij: ‘Ik weet dat allemaal, maar het komt er toch niet van,’ en als ik hem aanbied hem naar een winkel te vergezellen: ‘Laat maar, dat hebben al zoveel mensen aangeboden!’ Hij herinnert me aan de dichtregel: ‘L.L. bijt zich aan de blues vast’; thuis - zegt hij - kan hij urenlang pianospelen. ‘Maar niet als bevrijding?’ opper ik. ‘Nee,’ zegt hij, gramstorig-schuw, ‘bevrijding bestaat niet.’ In Henderson The Rain King, de woorden soul, spirit, mind - ‘onhygiënisch taalgebruik’. * Een mythe ontstaat soms in de vorm van een image; feiten uit een ver verleden. De mens, opgestaan in dit lichaam, op weg naar de liefde. Ik moet de haat vernielen die door Wondkoorts, m'n eerste dichtbundel (1950) spookte, die mij jarenlang verstikte en het zien onmogelijk maakte, alles wat ik meemaakte verwringend in een spiegel, verweerd. Wat hield mij in leven? Een oppervlakte, waaronder ik nauwelijks diepten vermoedde, een
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
108 grasduiner die verborgen betekenissen zocht achter de humbug, en dacht dat je kon beginnen te schrijven door te proberen, een écriture automatique zonder achtergrond. Tot mijn stomme verbazing zie ik, zoveel jaar later verder gekomen, dat schrijven inderdaad niets anders dan proberen is, een ritmisch vloeiende beweging uit de vingers, levend in een eigen spanning, groeiend tot een voldragen geboorte. ‘Iedereen denkt dat hij bij de 100 is (Reineke later). Ik dacht dat het onze tijd wel zou uitduren, en dat niemand overblijft.’ * Ik denk over de 100, 2000 (Gurdjieff) happy few na, terwijl ik voor iedereen de vrijheid beschrijf. Ik ben persoonlijk betrokken bij de andere verhalen, die ik zou willen schrijven. Hoe zou ik anders kunnen? Het zijn de omzwervingen van mijn gedachten, kulminerend in deze eeuw, deze dag mijner jaren. God, wat heb ik nog veel te verhalen! Hoe meer ik schrijf, hoe minder kans op bloedvergieten (= misverstanden) - hoe meer waarheid in de woorden. Dit zijn niet meer dan de eerste omtrekkende bewegingen, het eerste woord moet nog gezegd worden. Uit het leven van een dichter. Uit het leven van een minnaar. Reiziger. Godzoeker. Het misverstand van de niet-bestaande dualiteit. In mij verenigd alle pro's en contra's, alle gemeenplaatsen en oorsprongen, vulgaire en verheven gedachten, oorzaken en gevolgen wachtend op elkaar, ieder woord een wederwoord, meningen omvergeworpen door de volgende, laatste eerste woorden, elke daad goed en slecht, elke ontmoeting een voorbeschikt spel, om nù gespeeld te worden voordat het te laat is. De Goden betreden het zinkende schip. Allerwegen. Er is een aarde, die verworven dient te worden, een vijand (in ons) te bestrijden, tegen de haat, de zwarte scheur in de helderste hemel. Haat is krankzinnigheid, de mens onwaardig, haat (en de zusters jaloezie, afgunst en nijd) dient door liefde met vuur en zwaard te lijf gegaan. Liefde slaat toe. Haat is laster, achterklap, hebzucht, angst en achterdocht. Dezelfde haat, die Ad den Besten op de omslag van Wondkoorts trachtte te vergoelijken: ‘bijna ieder gedicht is ahw een gevecht met het verdrukkende en moralistische van onze kultuur, een gevecht dat de dichter ech-
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
109 ter niet bevrijden kan van de voor hem onaanvaardbare loop der dingen. Het levensgevoel, waaruit deze bundel goeddeels ontstond, is met een telkens terugkerend woord te noemen: haat. Een woord, dat men zich soms met een hoofdletter geschreven zou denken: als naam van de god, een soort “anti-god”, die Vinkenoog au fond belijdt.’ Nee, bevrijding gaf het gedicht slechts ter plaatse; m'n produktie uit die jaren is vele malen veel-omvattender dan in tijdschriften en bundels gepubliceerd, al droeg ik er zorg voor verscheiden malen gedichten uit vroeger jaren in boekvorm te vergaren: in Onder (eigen) -dak (1950-57) en in Spiegelschrift-gebruikslyriek (1957-63). Op vervolmakingen heb ik altijd acht geslagen, omdat (wie weet het?) een onzichtbare draad al mijn gedichten met elkaar verbindt. Vanaf de eerste regels in Wondkoorts ‘god neem uit mijn hoofd deze duizeling weg’ over de vrouw, bij wie ik voelde als in de regel van Bataille, die ik tot motto had verkozen: ‘La nudité n'est que la mort et les plus tendres baisers ont un arrière-goût de rat.’ Jarenlang beet ik mij vast (woedend op mijn driften, die ik zag als overwonnen als de lust werd bevredigd) aan het ‘post coitum omne animal triste est’, ontstaan uit een hoe dan ook calvinistisch liefde-beleven uit afkeer. Jaren duurde het voordat ik over de angst, daarin verscholen, heen kon stappen. Een vreemde afhankelijkheid bond mij aan de loop der dingen, die ik niet kon zien. Elk ondernemen deed de schaduw der mislukking verrijzen. Passief, stuurloos, soms dook ik onder om een gedicht te schrijven; het leven bond mij aan het niets-doen, dat geen wu-wei was, omdat het weten ontbrak. Gedichten leidden een schijnbestaan: ‘Si je m'endors, c'est pour ne plus rêver’ was het andere motto, van Paul Eluard, voorin Wondkoorts. * In welke droom schrijf ik deze letters voor welke droom waarin ik nu verschijn en waarin ik je nooit terug zal voeren want deze aarde is ook slechts een droom in de geest van een vermoeide dichter, die de eerste honderden lichtjaren niet zal ontwaken. Het leven, waaraan je je vastgrijpt (kijk naar je pols, je hand, voel je hals, elk ontkleed stuk huid) binnen de huid, die je nu
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
110 nog zo soepel op maat omgeeft, wat is er over honderd jaar nog van waar? Maak dit lichaam NU waar, het verdwijnt als zand tussen je vingers. Benut elk ogenblik. Speel een intens spel, maak een einde aan alle automatische handelingen (en wat je ook ervaart, je bent niet meer dan een SLAPER; je bent maar enkele minuten wakker, lieve lezer, wat is dit, in je HELE LEVEN), laat elk gebaar een nieuw leven leiden, een ander gezicht in de spiegel. Slapers ontwaak, het is spoedig te laat. Er zijn niet zoveel kansen meer, grijp ze. Dit is er een van. Zegt het voort. Niet proeven, weten. Het is een intense droom, kortstondig - maak het tot een gelukkige tijd, we leven voor de grote waker, elk leven is er één, laten we de slaap uit de ogen bannen. Op jouw schouders jouw wel en jouw wee. Bij het herlezen van de poëzie merk ik de vele autobiografische aspekten, als in alles. Koorts is poëzie, elke ekstase, elk visioen, en wat is het dat ik (anno 1950) zocht: ‘een andere wereld/geen haat geen sterven/weten’ ‘geen woord kunnen zeggen vergeten het woord eeuwig vergeten de taal verloren ademloos verloren voorgoed vergeten’ Diep zat ik gebogen over de woorden in die ‘donkere grote lege zwarte kamer waar wij wonen omdat we er wonen moeten.’ Tegelijkertijd maakte zich van mij meester (en hoe kon ik het weten, anders dan via de poëzie?) ‘een van gewicht ontheven tederheid die de kracht van mijn armen breekt’ - weemoed is de stemming die ik het best kan omschrijven: die oorlogsjaren, dat was weemoed, naast de veel minder diep dringende angst, die iets van de kick, de opwinding had. De weemoed dateert van veel verder terug, de jaren tussen mijn zesde en twaalfde, met m'n moeder alleen, ik zie verder terug en voorbij, voorbij het zelfbeklag in het kijken: die gruwzame eenzaamheid, nauwelijks onderbroken door de twee keer drie maanden ‘vakantiekolonie’ die iets van een straf had, in het holst van de winter langs koude stranden, in bossen zonder bladeren aan de bomen, de vervreemding van het kind, dat objekt tussen objekten is... Hoe behield ik het kontakt? Hoe bleef ik in leven? Een kleine vreemdeling met trouwe, onzichtbare trawanten, strijdmakkers die mij vergezelden zodra ik het huis verliet, de roliens en
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
111 raliens, de simons die mijn doen en laten, gedragingen en gewoonten nauwgezet observeerden, zonder ooit ten gunste van mij, noch ook in mijn nadeel, in te grijpen. Fatalisme: aan den lijve. De hoek, waar de slagen vielen. Degeen, naar wie men kijkt. De dichter: ‘ik ben dichter. Dat maakt mij opmerkenswaardig’ (Majakowski). De schuldige. Hij-heeft-het-vast-gedaan. Maar ook: de beste, altijd éen pas opzij, of vooruit. Ongrijpbaar als de jeugd na de oorlogsjaren, de rebellie van het treiteren en getreiterd worden, melodrama, boeten. Toch - godzijdank - toch zonder de daarbij behorende christelijke leergangen. Ik heb mijn God persoonlijk ontmoet. Mijn vingers, armen, benen, hart, longen, spieren. Ik heb het zelf mee moeten maken, eerder was het niet waar - de andere dingen en landen, connais pas, het is niet waar: Hongarije, China, Scandinavië, Rusland. Waar zijn de landen die ik wel bezocht in Europa, Amerika en Azië? Hoe rijmde ik de poëzie met mijn leven, draaiorgelboeken die door mijn hoofd trokken, ware gevaarten in het eenzame bed, aan de eerste gedichten gingen duizenden eenzame uren vooraf, dat ik luisterde - en ik wist niet waarnaar, of naar wie. Dat ik keek, en ik begreep niet of nauwelijks wat ik zag. Hoevele soorten behang heb ik niet afgekeken, naar een reden. Hoeveel uren heb ik de klok niet elke sekonde horen tikken, hoe vaak ook heb ik het leven niet benijd dat zich buiten mij afspeelde. Later: ik mocht geen ogenblik missen, ik wilde overal bij zijn. Ik ben nu overal bij. Er is geen rijker leven dan het mijne, gevuld tot in elke minuut. Die jaren: waar ik was, was geen leven, dat leek leegte, de dood, de volkomen uitzichtloosheid, daar sliep de poëzie nog. Tastend haal ik herinneringen uit een verre diepte omhoog, er is geen bodem, het gaat steeds verder, in mij, ik schrik voor het frêle gebeuren terug dat ik met dit korte tikkend geluid bijna schend: een zeldzame foto uit mijn geheugen, die even te voorschijn wordt gehaald en behoedzaam weer opgeborgen. In welke tuin dit groen over welke straat deze zon een vliegende hollander een tuin vol dahlia's, cirkels trek ik om de jaren die ik me in periodes herinner, de eerste herinneringen uit de Wijdenesserstraat, gevolgd door de verwarde jaren in Jordaan en Pijp, de zonbeschenen kleine trottoirstenen, de tegels waarbij ik dichter woonde dan bij mijzelf. Ik was, welke klas van welke school? de derde van de lagere?
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
112 stomverbaasd dat een stad ook op een plattegrond tot leven kon komen. Wat maakt de jongen, die met zijn moeder alleen leeft, anders? Ze komt hem niet van school halen, ze ‘werkt’. Toch weet men het: hij is een moederskindje, een bleekscheet, een verwend kind. Is het, overweegt hij nu, omdat zij altijd zoveel praat, net als jij, en iedereen kent haar verhaal? Ja, maar niemand kent haar zoals ik - en het verhaal een historische anekdote. Niets van wat ik zeg is niet eerder gezegd, alleen, het betreft mij, en als ik er niet ben is er niemand anders. Leef mij, die het leven wil, ik zie het altijd duidelijker. Hij heeft geen verwanten. Hij weigert verwantschappen. Hij is liever alleen. Hij wordt schrijver. Hij is geen mens meer, die ademt, hij ademt als kijker. Het zijn kontaktjes in een telkens verschillend album, hier wordt een schrijver gemaakt - in de eerste jaren - let op zijn woorden. Het is er een, die zich laat onderscheiden door het een of andere onhoorbare, onzichtbare teken: een tekortkoming. Hij mist het menselijke, hij moet waarzeggen in plaats van horen-zeggen, hij moet helder-zien in plaats van zien, hij moet over-horen in plaats van horen, beter-en beterweten in plaats van weten, en geen weet heeft hij van het geluk, zonder na te laten het iedereen aan te prijzen. Ja, het was een zware weemoed, een bijna-wegdromen uit het leven, maar ook leren slim in plaats van sterk zijn; aarzelend komen eerst de gedichten boven, hij mag niet meedoen of denken, later pas komen de anderen, de mensen, de vrienden die hij niet kent, de mensen rondom, weer naar boven, naar buiten, op dit papier waar niemand de wereld verwelkomt behalve ik. Ze bestonden tot dit moment nog niet, het was een schijnleven dat deze herinneringen leefden. Of is het? Laat mij hier fouten mogen maken, ik ontdek ook niet altijd vlugger dan ik denk, als ik hier zit, en het weten besluip. Ik geef ze het leven, mijn herinneringen, ik schenk ze de vrijheid. Ik breng ze onder in woorden, soms smeult er een mee in de schaduw van een zinswending, en niemand herkent, want het vuur wordt gevormd uit duizenden loftuitingen, in zoveel talen als er maar luidsprekers zijn, in zoveel beelden als mensen bijeen, in zoveel trillingen als leven. O, ware ik een eenvoudige bezoeker in dit land in deze nacht, ik sprak niet nader en legde dit pijn-tuig aan banden,
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
113 maar nu ik weet wie met u leeft, in mij, kan ik niet laten te verkondigen: zorg dat je leeft! Want ik zag het andere leven. Zorg dat je leeft, want ik heb gezien wat de haat is, en de onverschilligheid van de mensen. Houd je ogen open, er is méér te zien! Wees, in godsnaam, gelukkig, doe hard je best, want ik was in het niets te feest. Ik heb de liefde leren kennen die hopeloos bezit van mij heeft genomen, als ik er niet tegen was opgewassen en mijn huid nog kreunde van de pijn uit een ander leven. Als het goed is, dat het daar is: want het staat te gebeuren. Dit is het jaar. Het staat te gebeuren. Omdat ik weet, profeteer ik: een manifest.
Een manifest voor de liefde Ik ben een Nederlands dichter. Ik breng de Nederlandse taal ten gehore. Ik spreek in eenvoudige bewoordingen. Ik heb een eenvoudig doel: hebt elkander lief. Ik spreek niet van je naaste, noch van je even-naaste, ik spreek niet van vijanden of vrienden, ik spreek niet tot doven, muren of televisietoestellen, ik spreek tot mensen, en ik zeg ze: hebt elkander lief. Ik zal je zeggen waarom. Lieve vrienden, omdat het goed is, omdat het een goed gevoel is, omdat het mij overkomen is. Ik heb lief, ik heb de ander lief, ik heb mijzelf lief, ik heb mijn God lief, en ik heb u lief. Is mijn liefde onvolmaakt: ik ben een mens. Ik ben een dichter en spreek: dichterlijke vrijheid, spreek de waarheid. Hebt elkander lief.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
114 Ik zal je leren hoe/Ik zeg je: ik zal je leren hoe. Ik doe je gebruiken je zintuigen. Ik sommeer je te kijken, te horen, te voelen, te ruiken: er gebeuren grote dingen. Je kijkt je ogen uit. Je zult het mijlen ver horen. Je zult het overal voelen, en het is waar dan ook te proeven: de liefde heeft om liefdes wil lief. Dat is de kracht van duizenden atoombommen in een of twee mensenharten verenigd, dat is het leed van miljoenen in de weg die één traan over een wang aflegt, dat is een liefde die zonder einde is.
Er bestaat geen àndere liefde. Niet de lichamelijke, of de geestelijke, niet de dierenof mensenliefde, niet de homo- of heteroseksuele, niet de moeder- en de apenliefde, niet de eigen- of betaalde liefde. Er is àlle liefde: die van het bed, van het oog, van de borst, van het hart, van de schrik, van de lach, van het goud, van het kind, van de eenvoud, van God, de liefde die volmaakt én volmaakt krankzinnig is; de laatste wereldoorlog van liefde, het enige huwelijk van zon en bliksem, liefde, doodgewone, alledaagse, hemelse, jonge, voortdurende, eeuwige liefde. Lief-de (kwijnend), lief-de (geil), lief-de (hysterisch), lief-de (lachend), lief-de (matter of fact). Je kon niet sterven. Je hebt het nooit willen geloven. Je ging niet dood. Niet jij. En nu? Vanzelfsprekend sterf je, hoe kun je anders! Je bent niet de eerste de beste. Wat voor jou geldt, geldt voor ons allen. Alleen de liefde is het antwoord. Geef je aan de liefde over. Leer pijn verdragen: dat is liefde. Leer zo min mogelijk tekort te schieten: dat is liefde. Leer genezen, ademhalen en voorkomen: dat is liefde. Liefdadigheid is geen liefde. Liefde is kracht. Een kollektebus vullen is geen liefde. Liefde is energie.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
115 Mooie woorden praten is geen liefde. Liefde is eten en drinken. Nalaten waarmaken is geen liefde. Liefde is brood en spelen. Liefde is: doen en niet laten, liefde is je prestige en status de baas, liefde is sterk zijn en slim, liefde is: de dood omhelzen. Wees welkom. Wijs mij de weg naar het licht. Liefde is verrukt gadeslaan. Ik buig me over. Je wacht me op en glimlacht. Liefde is dat wat God wist toen hij de wereld schiep, en die liefde kun je weer gaan voelen: hebt elkander lief. Hebt elkaar lief. Heb lief. Heb lief.
vrijdag 6 maart 1964 [de tiende dag] Fred komt me namens Ralph & Phil om namen en adressen van uitgevers vragen. Ik verwonder me waarom ze niet waren teruggekomen, na afgelopen zaterdag. ‘Ze begrepen het niet,’ zegt hij, ‘je was zo high, dat ze geen kontakt meer met je hadden. Ze konden niet met je praten.’ Ik geef hem adressen mee, en neem me voor dit uit te zoeken. Ik kom ze niet tegen, ik leg Zusje de noodzakelijke kwellingen uit, die het gevolg zijn van mijn schrijven over de waarheid. Iedereen die met mij spreekt wordt als een rechter over degeen, die ik vernietigen moet, en die ik schrijven laat totdat hij er bij neervalt. Ik heb het kontakt zo nodig, ik kan zonder niemand. Ik zoek de gedichten uit, die ik vanavond zal lezen op een avond van boekverkopers in het Hiltonhotel. Ik kan maken wat ik wil. Ik heb me vrijgemaakt te doen en te laten wat ik wil. Het vroegere schrijven een afreageren van frustraties, en nu de frustraties een voor een verdwijnen, het schrijven à l'état pur: alle wegen staan open. Jazz-musici moeten altijd in teamverband weten. Hans D. vertelt me dat een paar musici naar Spanje kunnen, om voor Amerikanen te spelen. De bassist zit nog te veel aan zijn huis vast, om mee te willen. Toch kunnen ze ieder een unieke kans krijgen te spelen. En van de pianist hangen ze ieder afzonderlijk weer af, maar die kan het niet maken, éen van de drie kwartier nog éven datgene spelen wat ze graag willen horen, even dàt maken (en Hans trekt een ander gezicht, en zet zijn
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
116 handen met de vingers voor zich uitgestrekt op het denkbeeldig klavier van een piano). ‘Die is te ver weg.’ Ik zou me ook wel helemaal willen laten gaan,' zegt Goofy peinzend, ‘maar ook als je alleen bent, kun je dàt niet.’ Ik wijs hem op de verantwoordelijkheden die mij de eerste van elke maand belagen, terwijl hij bij z'n moeder woont. Hij schrikt, hoort iets dergelijks voor het eerst, en ziet in dat hij zich angstvallig heeft vrijgehouden. ‘Soms, weet je, maar dan drink ik wat...’ Lieve Olivier, vergeef me dat ik soms alleen leef: je kaarten stapelen zich voor me op. Ansichten uit Marokko. Ik ben aan een boek begonnen, elk woord dat ik schrijf is rijp, elke gedachte die zich op schrift begeeft, een stap nader tot mijn waarheid, die ik schrijven wil omdat ik al het andere wil vergeten. Maak het mij moeilijk; Olivier, leer mij een taal die ik nog niet spreek, want ik weet zoveel meer dan ik zie uit jullie brieven. En ik zie het zoveel beter dan vroeger, ik wil ook zoveel meer horen (als in je brief aan Zusje bijvoorbeeld). Zie, gisse geest die met mij meebeweegt, in dit leven een rol speelt, hoe schamel wat wij weten... hoe ondoordringbaar het weinige dat wij weten, hoe helverlicht die weg vol hoogtezonnen. Ik herken nauwelijks mijn woorden als ik m'n vroeger werk herlees, ik weet dat ik het was, maar hoe kan ik de ander beschrijven, die van mij weet? De weg wordt zwaarder en doet veel as opwaaien. Na de opstanding in Parijs een dagelijkse botsing met het omgevende verhevigde alledaagse verheven gebeuren. Ik schrijf verbodsovertredingen voor, zelf overschrijd ik voortdurend. Gisteravond las ik met Piet Kuiters, Leo de Ruiter en Arend Nijenhuis poëzie voor. Het boek van Jan is juist verschenen: ‘Alles wat Cremer doet doet Cremer goed’, bralde hij juist voor de radio, en Cassius Clay laat zich, als eens Hitler, toejuichen: ‘Who is the greatest? Cassius Clay! Champion of the Universe, in the Great Great Show’, waarin hij zijn eigen guest-star wil zijn... Schrijf mij nader, zodat de verhalen niet meer van geruchten aaneenhangen, laat mij de laster bestrijden - zeg wat er precies gebeurt met de UMA† - ik ben blij te zien dat Larry bij je is. Geef Hem een Naam.
†
Universal Moving Artists - een aantal schilders, schrijvers, musici, die zich op weg hebben begeven. Per vrachtauto vertrok een zestal leden half december 1963 uit Amsterdam naar Marokko.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
117
zondag 8 maart 1964 [de twaalfde dag] Rhine (van de ESP-experimenten) aan Duke University: ‘Prophecy is the natural attribute of the soul.’ Bruce Barton: ‘Prophecy is the hope of the race.’ Ik heb me op niets voorbereid, ik heb het niet voorbereid, ik ben het leven van vandaag en morgen - ik spreek een waarheid, die over de gehele wereld aangekondigd wordt, voor allen die oren hebben om te luisteren. Ik ben de waarheid, en het woord; het heeft bezit van me genomen, het spreekt mijn taal en beziet mijn leven. Ik heb een doel: verslag uitbrengen van het meervoudig ervaren dat het onsterfelijke leven heet. ‘De revolutie broeit’, kapittelt het dagblad De Tijd van gisteren een aantal tekenen, die totnogtoe onbesproken bleven. Ik verkondig: dit leven is het hoogst mogelijke. Wij beschikken over de middelen om het doel te verwezenlijken: op deze aarde het Paradijs opnieuw te bevolken. Wij zijn de laatsten en de allereersten. Wij geven namen, wij scheppen een aarde, wij noemen ons God. In aantal zijn wij velen: wij verkondigen het einde. Velen worden geroepen, wij leren de dood te aanvaarden - hebt elkander lief, heb lief - want ons is het eeuwige leven. Wij weten wat ons te doen staat. Wij roeien de oorlog uit. Wij leren met de dingen kommuniceren. Ons zijn alle zintuigen. Ons is het zien, ons is deze aarde. Dit is onze laatste inkarnatie. Wij hebben God gezien, in de meest verlichte spiegel is hij ons zeer te na: hij bevolkt mijn lichaam op de tegenaarde, in mijn bloed stroomt zijn kosmos en sterren slaan open onder mijn vingers, de volmaakte organen van het eerste woord. Dit is de geboorte van het eerste woord: dit zijn mijn barensweeën. Ik heb lezers, het zijn m'n kinderen, ik voed ze op. Ik voed ze ongenadig, en rechtvaardig, langzaam en zeker op: het is je leven. Ik ben de andere, en al mijn namen. Ik herhaal tot het einde van dit leven een adem die mijn naam prevelt: ik ben de ene en waarachtige God,
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
118 in mij ligt het lot van de daden die zich om mij afspelen, ik heb uit vrije wil dit leven verkozen: in mij ligt het begin en het einde, want wie ik was en wie ik ben laat ik gebeuren. Dit zijn de allerlaatste dagen. Een wereld, die loopt op alledag. Dit is de geboorte. Dit is: het eerste (op de band opgenomen) gejammer en gestamel. In het bezit van professor J.T. Barendregt, 1959. Dit is het eerste, op de grammofoonplaat verspreide, verdichte eigen nieuws. Op zoek naar leven. Op zoek naar een identiteit (Wie ik ben), een cyclus tussen haakjes, een poëtische voorgeboorte (‘je hief het juiste gestamel aan’ - Lucebert, in een brief). Het heeft langer dan negen maanden moeten duren. Langer ook dan het aantal jaren van de schrijver. Langer nog in zijn leven het geboren-worden van het weten. Hij wist. Hij wist niet meer. Hij wist nog niet. Bijna wist hij, het weten stond hem nader. Zeker wist hij, hem was het Weten. En het hoeft niet stralender te zijn dan de zon, reiner dan de sneeuw; intiemer dan het meest intieme leven, als het maar slaat. Als je hart maar blijft slaan. In onregelmaat, of anders. Als het lichaam blijft leven, de geest een gedachte een daad, dan is ook deze werkelijkheid waar, als de volmaakte bijgedachte, als de meest volmaakte illusie van de mens vervolmaakt: ‘God in het diepst van zijn gedachten’. Tegelijkertijd zo waar, zo allesomvattend, zo overeenkomstig de werkelijkheid, dat de hand wordt gegrepen en van hieruit dikteert: ‘God is geen mysterie meer. Ieder mens kan God worden.’ In heldere taal verhaal ik het niet alleen, ik doe het voor: aan de hand van het leven, dit unieke leven bepaalt de mens zijn lot: hij is voor het Grote Spel geschapen, de enige en waarachtige Illusie, zijn Leven tot de Dood toe te vervolmaken. *
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
119 Ik ga niet verder terug in mijn herinneringen, ik heb veel leven over. Ik trek me in mijn schulp terug, ik leid het leven van de kluizenaar, ik verklaar mij onbereikbaar ontoerekeningsvatbaar. U verhaalt op mij uw hoogmoedswanen. Ik boet in u voor God. Ik ben uw schouderophalen, en in mij uw honger en dorst, uw zucht naar verlichting, uw onbewuste beter-weten, uw hopeloosheid, uw geluk, uw aanvaarden, uw revolteren, uw oorlog en wrok, uw liefde en hogere hartstocht. Want ik ben uw aller dienstwillige dienaar ik die teken voor u per prokuratie, medevennoot en archivaris, hoofdrolspeler en leven, de derde getuige. Ik kijk naar buiten door ongelapte ramen. Ik zie meer dan genoeg. De zon schijnt op deze zondagmiddag. In de tuin voor mij een nog winterse boom, waarin ik het ontwaken zie. Vogels bevolken de kruin, ronde vederbosjes leven, op zoek naar eten, spelen en bewegen. Al wat beweegt komt van God. Ik zie de achterkant van de huizen aan de Marnixstraat. Drie etages, plus een beletage. Dat zijn de overkapte, met wasgoed behangen, vuilnisbakkendragende balkonnen, waarin een uur geleden een vrouw kwam zonnen. Schuin tegenover mij op de derde verdieping, een raam stond halfopen. Het is gebeurd voor het beschreven kon worden, het ‘duurde’ slechts enkele sekonden: een vrouw in groengebreide jurk, met daarover een schort, staat handenwringend voor haar aanrecht, de kraan loopt, en zij buigt zich naar buiten: zij hangt een kindje op. In zijn jasje wordt hij voor me geboren, en gaat nooit meer verloren. Op de hele aarde wel zoveel kinderen per sekonden. Zij gaan niet verloren, de doden, op de hele aarde wel zoveel per sekonde. Zij gaan niet verloren, de piramidebouwers en de begravenen, de onleesbare namen op de achterhaalde graven, de dichters van het vers dat niet bedierf, zij huilen niet om mij, zij lezen op deze steen een groene aanslag (‘I don't give a fuck if you do the wrong thing, as long as you do something’): dat ben ik, een deel van
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
120 leven, dat alles is, en niets daarbuiten, niet de boordevolle leegte van de verveling van het onbehagen van het versnikte ongeluk van de frustratie van het ongeluk van het slaaf-zijn en niet vrij, slaaf van gevoelens en omstandigheden, slaaf van erfelijkheidsen andere factoren, slaaf van het lichaam dat de dood straks ontmoet, slaaf van de lucht die wordt verontreinigd, slaaf van de mens die de natuur niet verbetert, maar er zijn kracht aan ontleent. Weet dat dit je leven heet, dit ogenblik is ook JOUW ommekeren. Weet tot Wie je spreekt. Weet met Wie U praat. Weet: dit ben ik, dit ben ik zelf, ik bied je tot de laatste snik mijn allereerste liefde, ik ben geboren, in je aanblik geschapen, je evenbeeld. Een half uur (een kus, een mandarijn, een andere plaat, een kijken naar de kachel, een gedicht van Gregory Corso) later: ik keer op een ander bewustzijnsniveau terug. De wil tot anders-schrijven kwam mij zodra Hoogseizoen was verschenen, maart 1962. De zomer van 1962 op Ibiza: ik werkte drie maanden niet, had 1 januari mijn werk bij de Haagse Post opgegeven. Mijn huiselijke omstandigheden kwamen in zo'n wanorde te verkeren dat ik in mijzelf moest vluchten om een kracht te hervinden, die jarenlang gesluimerd had, onderdrukt, gefrustreerd, aan banden gelegd en door mij genegeerd. Ik wist de ‘gratuitous grace’ te aanvaarden: andere wetten weken niet van mijn zijde. Telkens opnieuw laat het bewustzijn zich verruimen, doodlopende wegen ontruimen, de wereld groeit dagelijks groter, de mogelijkheden tot ontmoeten van het ik eenparig versneld in een uitdijend heelal. Ik kies telkens opnieuw de eenvoudigste termen, waaraan de meest zinvolle betekenissen zijn blijven hangen. Ik verlang geloof op mijn woord, het is beter mij te volgen dan de paranoiden, teleurgestelden, afreagerenden. Ik spreek ook tot hen, die niet weten waarover ik spreek. Ik wil voor iedereen begrijpelijk blijven. Ik weet van semantiek: la carte n'est pas le territoire, er bestaan geen grenzen. Geen idealisme, marxisme, socialisme, Utopia. Dit is menens. Ditkeer groeit de revolutie inderdaad. Het gaat erom spannen. Dit is de laatste mogelijkheid deze wereld nog te redden, individueel. Ik ben niet de enige, die spreekt. Een onderaards net van telepathisch vertrouwen omspant de wereld, houdt de zenuwcentra intakt.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
121 Geef je over, geef je gewonnen. Dit is een dreigement: je bent je eigen hel. Liefde kan pijn doen, opofferingen vragen, hef niet de hand tegen de naaste, weiger dienst, weiger de grote angst-psychose, ban de angst, ban de angst voor de bom. Je hebt niets te vrezen. Ik spreek tot je als mens tot mens, ik wil best het goede voorbeeld geven, verlaat je niet op de onafwendbare loop der dingen, laat het fatalisme varen, handel, treed op. Schrijf liefde voor in plaats van haat, zet je aan het ontwapenen. Je hebt het gemunt op je eigen kinderen, als je wrok koestert tegen anderen. * Ik kom terug op mijn verhaal. Ik ‘ontdekte’ de grote onderaardse revolutie niet vanaf de Ibizencer dagen, het was een hernieuwde kennismaking. Met mijn verlies van angst voor water braken de andere angsten uit mij weg, ik ging beter en hoger weten, verloor hoogtevrees. Voordien had ik de heerschappij van de oorlog aanvaard; opgegroeid in de wereldoorlog 1940-45 was ik in de chaos gaan leven. Nu kan ik zeggen: mijn hele leven heb ik geprobeerd zoveel mogelijk plezier te beleven, te maken, steeds nieuwe kicks, ik heb alle vormen van liefde gekend, menens vanaf de allereerste ogenblikken, de verrukkingen, de hemelse orgasmen, en de liefde altijd in de schaduw van de oorlog. Nu heb ik liefde en vrede. Verontreinigd door de oorlog leefde ik een negatief en nihilistisch bestaan, dat mijn eerste werkende jaren (in 1945 op m'n zeventiende m'n eerste ‘baan’), beïnvloedde tot in de keuze van mijn vrienden: Frits, die zelfmoord wilde plegen, Karel die eindigde met tics, en de teleurstelling van een zich in zijn ware gedaante onthullende kommunistische jeugdorganisatie (het ANJV, dat het begrip Eén in zijn vlag voerde. Ik weet het, ik was de langste, ik droeg de vlag trots lopend voorop. Semantisch misverstand: het orgaan van de Franse identieke beweging heette ‘Avant-garde’, ik dacht: dàt is het) waar ik Fritz Behrendt leerde kennen, die zijn angst gevoed zag door de haat, en het schoolvoorbeeld is geworden van de meest volmaakte renegaat: zijn geloof in God verloren door de God die faalde: het kommunisme. Te ongodsdienstig opgevoed om een gods-binding tot het communisme te hebben, lag mijn lidmaatschap meer in de vlucht uit een grijze jeugd, een revolutionair elan, rebellie
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
122 tegen wat ik zag als de ‘sleur van alledag’. Het besef van Allen Een was een materieel besef: het dichten een individueel spel dat bij mij de plaats was gaan innemen van het nooit-ervaren masturberen - m'n eerste orgasme bereikte ik door wederzijdse bevrediging op m'n zeventiende, hetzelfde seizoen. Ik wist niet wat ‘mij’ gebeurde: een ontladen, een pijn, een herinneren, een wederopstanding, een adembenemend jankend en gelukzalig omhoogbarstend levenbrengend zaad. Ik leefde, ja ik leef - op die leeftijd dat voor anderen de seks leeft (bij mij: de oorlog, de hongerwinter) en de roede parten gaat spelen, waren mijn erekties louter passief. Ik lag in kussens zonder dat ik wist hoe de hand aan mezelf te slaan, omdat ik niet de weg kende naar het ogenblik dat de bevrediging in je zakt, tot een diepe intens gevoelde levende vrede, die zonder de geliefde niet te bereiken is. Ontdaan van de ‘opvoeding’ door vriendjes, het seksuele voorlichten dat aan mij voorbijging, bleef ik ‘zuiver’ door dit samenvallen. Ik kwam een trede in mijn volwassen worden te kort, maar het orgasme maakte van mij een moralist: het lichamelijk gebeuren is een deel van de wereldrevolutie geworden, een verfrissend onweer dat de westerse beschaving zal bevrijden van het taboe, waaronder de seksualiteit eeuwenlang heeft geleden. De schade, aan deze wereld toegebracht, ligt voor iedereen toegankelijk vrijuit te kijk, duizenden slachtoffers, Armando en nièt gelukkig, levens gebroken, seksuele nood afschuwwekkend. Een seksuele, geen geboorte-explosie, want de anticonceptiemiddelen brengen de volmaakte menselijke daad buiten het bereik van de angst, geen door de natuur opgedrongen dwang tot gezinsvermeerdering. Als de bevrijden een kind krijgen, is het uit vrije wil, omdat een kind zijn vader waarmaakt. De troubadours der liefde trekken langs 's Heren wegen, versierend, zij brengen liefde in omloop, bekeren vrouwen en vrienden, liefde is hun aandeel in de maatschappij. Het gaat gebeuren: de kloosters zullen zich legen, monniken en nonnen komen tot leven, geen priester hoeft zich meer neer te leggen bij het celibaat, de man niet langer een slachtoffer van de grote Markies de Sade, maar een toegewijde, een van ‘perversies’ bevrijde, niet langer dekadent of gedegenereerd, maar een lichamelijk en geestelijk gebruiker van 's werelds schoonste ruiker: de vrouw. De enige, de ware, de laatste en eerste, des morgens weer nieuw geboren
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
123 Eva, een mede-toekomstspeler, heilige tempel van het samenzijn, Je vrijheid en levende beweging van ons lichaam. Driften buiten spel, op hun plaats gezet, ervaren, verwerkt. Verwekt. Het profetische kenmerkt de ware poëzie, het vanzelfsprekend beschrijvend, betoverend ongeziene waarmakend en scheppend karakter. Elk gebeuren legt de poëzie vast, het verleden, het heden, de toekomst. Ik beperk mij tot geen enkel Evangelie, deze leer is van iedereen, het is geen rehash van bekende feiten, het zijn de mijne, een ooggetuige van de poëtische, erotische of hemelbestormende. Ik openbaar niemands geheimen, want op de nieuwe ark van Noach is voor iedereen plaats, die maar luisteren wil. Dit is de zondvloed na de beeldenstorm, een plaatselijk en universeel gebeuren. Een reis door het nu van een bereikbaar toekomstig enig en waarachtig bestaan. Uit banden van verdachtmaking kunnen wij de homoseksualiteit bevrijden, de last zal afvallen van christen-socialisten die aan hun liefde voor mensen beantwoorden door de liefde voor hetzelfde geslacht. Niet langer de homoseksualiteit in het denkend kader van de dekadentie, het fin de siècle masochisme, het langoureuze à la Verlaine (en zijn chère âme Kloos), het aristocratisch raffinement van Oscar Wilde, diens Nederlandse tegenspeler Couperus (tot in onze dagen nakwijnend in de gestalte van de knaap die geen man kan worden), het gefrustreerde van Jacques Vaché, het kwijnende en verborgene van Guido Gezelle, het politiek-sociale van Klaus Mann of Jef Last, het protesterend protestantisme van André Gide, het impulsieve van O.B., opgenomen in het leven, anders - geaard in de schijnbewegingen van de liefde. Liefde, bewust geuit, bestaat overal, voor Ezra Pound, die naderhand de underdog ging heten, het te redden kind, of een ander hulpbehoevend teken van leven. Ik heb me met die underdog vereenzelvigd, mijn leven lang heb ik in zijn hemels bestaan geloofd, in New Delhi huilde een paria (‘untouchable’) aan mijn voeten, taboes brak ik en ik scheidsrechterde, voor Oom Sanny ook, de grote oom van alle Amsterdamse Jordaan - kinderen, die werd weggejaagd hoewel zijn aktiviteiten voor duizenden een zinvolle gestalte kregen (lees zijn reklasseringsrapport, Randstad/1). De underdog: een fiktie, want de genezing ligt in het menszijn besloten.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
124 Voorbij alle perversies kan ik trekken, de gezondheid te binnen, achter mij alle psychoses. Ik voel ze in mij trillen, ik weet ze te dwingen, ik oefen een menselijke kontrole uit op het samenspel van zenuwen, spieren, ogen, organen, van binnenuit, een gekonditioneerde refleks die mij doet voorvoelen en weten: de krankzinnige spreekt, op alle terreinen, in alle kranten teistert een epidemie, door alle televisieen radio-organen davert een ongeneeslijke ziekte: de show-business, een pover surrogaat voor goddelijk amusement, die robots maakt van menselijke spelers, die de toeschouwer machinaal doet leven in plaats van hem waarlijk te doen meespelen in de happenings, de socio- en psychodrama's, waar toeschouwers en medespelers één zijn, waar alles gebeurt omdat alles kàn gebeuren, waar de eenwording in ekstase en de objektieve buitenstaander ineenvloeien tot één oerritme van verbazen, dat aan het zijn der dingen voorafgaat. Hoed je voor het schijnweten, het nieuwe schrift dat de nieuwe dimensies betekent, het beeldschrift dezer dagen, de audiovisuele media trekken op om beslag te leggen op je (onder)bewustzijn, zodat je beter weet en beter leeft. Le théâtre de la cruauté, waarin de schreeuw weer opnieuw gehoord wordt, voor het eerst, en een schepping zal zich keren tegen angst en pijn. Ik ben niet in de psychoses blijven steken, niemand hoeft slachtoffer te zijn of te blijven, dit is een verwoording, een rijpwording, een wederopbouw op hechter muren van de persoonlijkheid die eens was, en die zal zijn en blijven: een naam en een geboortedatum. De ik, die ik zelf ben, de enig ware, zoals in elk krankzinnigengesticht de enig echte Hitler, God, Napoleon, Jezus Christus of Calvijn schuilt. Denk aan je vrienden in de gestichten: de Antonin Artauds, de Achterbergen, de Hölderlins, de Panizza's en andere martelaren. Zij weten, maar zij zijn enig in hun weten. Haal me te voorschijn, laat me binnen, of buiten: de logika voorbij, het archief van de oneindigheid binnen, één archief, dat van het grote neuken. Ik ken ze, de Goden die hun neuken tot leven verheffen: schrijvers als Miller en Georges Bataille, de niet te noemen schilders, filmers en andere vermetele playboys, de liefhebbers die wij welkom heten! Er is een weg voorbij elk weten, dat niet kan
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
125 worden gemeten met de moralistische maatstaven van deze jaren betreffende de ‘vleselijke geslachtsgemeenschap’. * Het kon niet anders; ik trof Huub niet thuis, en ook zijn overbuurman Joop niet, ik werd Eylders binnengedwongen, waar ik me voor het eerst in jaren thuis kon voelen, me nestelend onmiddellijk boven rechts. Tijd om te zien, tijd om te schrijven, het zonnig weer had ons naar buiten gelokt, een ijzige kou te binnen, die ons weer onderdak deed zoeken. Ik moest node schrijven, aan Reinekes arm liep ik duizelend mee, kreunend voor elke windvlaag, als een vrouw die uit haar labour gehaald wordt voor wie weet welk ander wissewasje. Er is waarschijnlijk aan mij niets te merken geweest, het aanwezig-zijn van de anderen legt mij geen enkele belemmering meer op de weg. Wie goed ontmoet, weet waarvoor hij leeft. Op de Rotterdamse boekenmarkt bewoog ik mij van kraam tot kraam tussen kollega's, als een vreemde sta ik terzijde, een verstilde die de brooddronkenheid van gisteren heeft afgelegd, oplichtend in het gezelschap van ingewijden die met de littekens vers of vergeten in hun geheugen rondlopen, naarstig zich reppend van het ene bewustzijn naar het andere, voortdurend aan een omgeving bouwend. Ja, ik zat daar anders in Eylders dan vroeger, en toch hoe was het van 1946, van 1950 aan dit jaar 1964 gelijk. Ik vergeleek levens, sprak honderduit tot degenen die naast ons zaten: Roland en Willem. Wat was ik high die jaren! Ik had natuurlijk nog nooit van marihuana gehoord, dat bestond nog niet in die tijd, dacht ik. Ja, Den Brabander was er nog, en het merendeel der obers had bekende gezichten, en hoe thuis - als was ik nooit weggeweest, hoe anders, en toch gelijk. * Er komt een religieus besef over de wereld, die zal schudden op haar grondvesten. Tot in de tophits, Braziliaanse negers (de Macumba) die van geluk spreken en zingen. Micheline: ‘Na één keer mescaline heb ik toch niet de behoefte weer de heilige mis te gaan bijwonen.’ Nee, zeg ik haar niet, zij is katholiek opgevoed - maar probeer die mis eens te gaan zien met de onbevangen ogen,
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
126 waarmee Robert Jasper en ik, ongeoefend in het onderscheiden, herkenbaar in het weten van het gebeuren, de paasrituelen van deze eksotische kerk, zo dicht in ons midden, bijwoonden! Er zijn meer hedendaagse schrijvers bezweken voor de glorie en de zelfverzekerdheid van de alleenzaligmakende kerk uit Rome; zouden wij God moeten loochenen, omdat het huis waarin Hij wordt aanbeden, soms op zijn muren wankelt? Een steen valt in de vijver, een windvlaag rukt de tak weg van een boom voor de deur, een vensterruit rinkelt open, een gordijn waait en een deur valt dicht. In het huis nog nauwelijks bewegen, de bewoners zijn bijna wakker. In hun slaap zijn zij verontrust blijven steken in een zoete machtsdroom, de werkelijkheid roept. Marx' rode makkers hebben de voordeur honderd jaar geleden bereikt, Freud groef een gat in de achtertuin open, een nieuw weten klimt door de gebroken vensterruit. Aan het begin van een nieuw aanbidden, zonder kerk. Van mijn huidig aandeel in dit denken (en ik sta onderaan een ladder, maar ik klim tenminste) leg ik rekenschap af, onder mijn vingers groeit mijn denken, het is verward soms en mistig, maar ik zie een licht dat zekerder wordt al naar ik duidelijker leer spreken. Ik ben niet ik, degeen die men ontmoet. * Ik geloof dat het is om een dierbare wens te vervullen, dat ik schrijf zoals ik schrijf, en niet zoals een ander schrijft, of zoals een ander denkt dat ik schrijf. Ik neem misschien op die weg naar het lichtschrijven mee een manier van waarnemen, die verwant is aan andere dingen, ik pik het graantje mee, dat zich voor mijn vinkepootjes voordoet in de hof van het leven. De pitten van de zonnebloem. Hoe kan het beter! Ik funktioneer als beeld in de hersenen van mijn bezoekers. Ik ben een funktie in de opmars. Een schroomvallig vertegenwoordiger, een beeldenstormer, roofbouw op het verleden, een wissel op de toekomst.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
127
gerrit achterberg, dichter [20 mei 1905 - 17 januari 1962] Met Gerrit Achterberg leefde ik, was ik; ik schreef aan zijn onbekende geliefde, die wij met Gij en U aanspraken. Een oudejaarsavond (1946/47) in een kafé aan de Vijzelstraat, twee zeventien-, achttienjarigen - Leins en ik - schrijven een vers van Achterberg, ieder om de beurt een regel. Wat weten zij veel van de schepping, het gebeuren, dat zij het scheppingsproces getweeën durven te herhalen, imiteren? Het was nog geen spel, zoals later de vierregelige strofes die wij in Clichy speelden, I join these words for four people, Some others may overhear them, O world, I am sorry for you, You do not know these four people. (Ezra Pound, Causa, Personae)
al nam de een het spel anders dan de ander, en wist ik (deze) hier noch van toeten noch van blazen... Nauwelijks onderging ik Lucebert's manifest tegen Bertus Aafjes, dat Elseviers Weekblad weigerde, en de Groene Amsterdammer plaatste. De ‘oudere nozem’ ontdekt pas in 1964 de Vijftigers, een belangwekkend literair spel, waarin ik een kleine solo meeblies. Parisian thoroughfare. Ik lees in dit jaar het verLighte vers van Willem, en ik kom in Land zonder Nacht tegen de dichter die in Spiegelschrift-gebruikslyriek de semantische escape van het (Wie ik ben) verkoos, voordat het ik was, en hier en nu Is. Wie niet door Achterberg is beïnvloed, kan heden ten dage in Nederland geen dichter zijn - het gold in ‘mijn’ dagen. Het heeft gegolden toen ik de leeftijd had, dat Ad den Besten, Jan Vermeulen en de anderen persoonlijk aan de dichter van hun bewondering voor zijn werk getuigden, terwijl ik (onthuller op het Plein in Amsterdam) anno januari 1948 op zoek was naar eksemplaren van de bundel Twee twintigers, waarover veel gesproken wordt, maar waaruit (terecht) weinig geciteerd. Ik heb in mijn bezit nog een toen deels overgetikt deel van die bundel, waarmee Achterberg tezamen met de andere domineeszoon Arie Jac. Dekker debuteerde (uitgave Van Slooten, Wageningen, 1924): ik zal ze niet publiceren. Wat niet goed is is niet geschreven, respekterend de wens van de dichter. Waarom ik er over schrijf?
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
128 Omdat ook ik zocht naar de mens achter de dichter, die het lid van de sarkofaag had opgetild en zijn lezers een blik in de andere wereld had gegund, die voor mij uit liep door de materie, in mijn woorden van het wonder getuigde, die stof dolf en met Jezus schreef in 't zand. De dichter als profeet: Marsman's dood, die de dood luidde over zijn eigen Godsbesef, en de dood verkoos. Achterberg zat nog in mijn Wondkoorts, waarin een aan hem opgedragen gedicht, eerbiedig vroeg ik hem toestemming; ik maakte het tijdens een tiendaags bezoek dat hij mij in Parijs anno 1950 bracht. We hadden hem van het Gare du Nord afgehaald, ik hield voortdurend en aandachtig mijn oren gespannen, mijn ogen keken mijn ogen uit, wachtend op het eerste woord, dat hij bracht in de vorm van een onafgemaakt vers. ‘Hoe vind je het?’ Ik kon slechts stamelen: ‘Ik weet het niet.’ Zijn vrouw kwam hem halen; we zijn in de regen per bus naar de Arc de Triomphe gereisd, hij keek zijn ogen uit, staande bij Frankrijks braven, de eenzame schuldbeladen Nederlandse dichter. De grote dichter, wiens vrienden mij van verraad beschuldigen, omdat ik een gedicht over hem voorlas ‘in de een of andere flikkertent’, terwijl zij de waarheid loochenen. Achterberg was het brandpunt van bewustzijn, dat mij van andere dichters scheidde. Ik was niet klassiek opgevoed, kende geen godsdienst, was onbewust van Duitse romantici, Engelse dichters, verwarde Keats met Yeats, las nooit één regel van Byron of Shelley, een verward analfabeet ben ik, ik slijp een zuiver instrument, dat komt uit het hart van de aarde, een taal die van mij uit begint en eindigt tussen de sterren (na de dood en het licht het verblijf in lichtjaren) - mij is het weten van Rimbaud (ik raadde Ad den Besten aan Rimbaud's Lettre du voyant te lezen, gedateerd 15 mei 1871, hij heeft het schat ik vijftien jaar later nooit gedaan, trek die wonkere wolk weg, die je het uitzicht beneemt) en de kennis, ervaring aan het eigen lijf, van Antonin Artaud, die in 1936 bij de Mexikaanse Tarahumara - Indianen zocht, wat mij in de komfortabele zestiger jaren per post en pijlsnelle rode Saab in de schoot wordt geworpen. Uit de schoot gehaald. Het licht, dat alle duisternissen omspant, dat in ons schuilt en wacht om ontstoken te worden. Er is veel poetry emotion, een ander verleden, van de ‘autres horribles travailleurs’ (poesy no easy job), het leger van maudits, die zich ziende maken
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
129 door alle ervaringen tot in de psychose te achtervolgen, als een boze droom die wordt uitgebannen, om te verspreiden vanuit het nieuwe weten een kennis die van het vuur en het licht is - de taal, waarnaar ook Lodewijk snakt, met in zijn hand een deel van de legpuzzel: de nieuwe taal der dichters: ‘cette langue sera de l'âme pour l'âme, résumant tout, parfums, sons, couleurs, de la pensée accrochant la pensée et tirant’, hetzelfde houvast dat de kleur Willem aan Lodewijk en Micheline biedt: een gezamenlijk beleefde werkelijkheid, die droom mag heten, visioen, hallucinatie of waarheid, werkelijkheid, leven: film, hypnose, redenering, associatieve of diskursieve logika, post-neopositiv istisch, ontwaakt, slapend, bewust, en passant, in hints, nuchter, dronken, high of verlicht beleefd, deelnemers tellende, kenners in de wereld van ingewijden. ‘Le poète est vraiment voleur de feu. Il est chargé de l'humanité, des animaux même; il devra faire sentir, palper, écouter ses inventions; si ce qu'il rapporte de là-bas a forme, il donne forme; si c'est informe, il donne de l'informe. Trouver une langue; - Du reste, toute parole étant idée, le temps d'un langage universel viendra!’ Een universele déclaration des droits (et devoirs) de l'homme voyant, le vrai croyant, waarbij ik mij - al ware het slechts een job description - kan neerleggen, als funktie. Alleen het woord op papier kan het niet maken; ook Michaux zoekt zijn uitdrukking in een groter taal dan Nederlands, op boekdruk. De werkelijkheid zal worden één poésie faite par tous, ik verklaar dit leven nader. Als wat ik breng inform is, het komt ook van là - bas, en het doet er niet toe, op welke wijze ik de grâce ontvang. Ben ik niet jarenlang zoekende? Word ik dan niet wijzer? Mag ik spreken? Deel ik niet mee in het lijden?
dinsdag 2 juni 1964 [tussenspel] Elize met Don en Matthias aan de deur langs; de Beatles staan zingend op mijn archiefkast: Roll over Beethoven; macht over woorden; jarenlang onmogelijk; stijl; ha, bah; onder vingers trefzekere waarheden; deel ik niet mede, sat ik niet tegenover mijn verleden als tegenover Thomas' huilend verhaal: deelne-
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
130 mend, van binnenuit en je huilt mee; bij het weggaan de gebruikelijke moeilijkheden: Matthias wenst bij mij, zijn vader te blijven - ik heb met hem gespeeld, op mijn knieën rondgelopen, met de bal die wij zondag jl. op het strand van Vlissingen kochten; reis naar Vlaanderen over Oostende, waar Stephen niet binnen mocht komen omdat hij geen jasje, maar een jack droeg; hij had miljoenen dollars aan waarheid bij zich; we wilden het in geld omzetten; we gaan terug als we weer toevallig in de buurt zijn; winnen hij, mijn vriend Stephen en ik miljoenen, omdat we inderdaad geldzuchtig zijn (zoals die jonge dichter zei, omdat ik in de Brusselse Galerie, waar ik een tentoonstelling van Lucky & Joop opende wat boekjes à ƒ3,- te koop aanbood). Opening tentoonstelling Cornelius Rogge (Galerie 845, Amsterdam) Sprekend over het kijken: schrijven is schrijven en beeldhouwen is beeldhouwen; geen van de twee doet iets anders - als ze het goeddoen. Ik ben slechts een kijker. Ik kan niets anders. Ik heb ogen gekregen, en ik probeer te luisteren. Ik heb zoveel geluisterd naar wat de maker van deze beelden over zijn werk zei, ik heb er zó aandachtig naar gekeken, dat ik soms dacht binnenin dat brons te zitten, deel uit te zijn gaan maken van de magische, archaïsche, tetrarchische, plantaardige, ruimtelijke schrifturen, dat ik zijn hand over mijn oppervlakte voelde, alle ervaringen van de materie onderging die gevoed wordt door dat wat Cornelius geheten Kees Rogge doet, denkt, voelt, is, begrijpt, weet en misschien als eenheid ondergaat, met zijn handen, de handen van een beeldhouwer die vormen in rots, in het heelal van een konstruktie, in de konstellatie van reliëfs, stollingen en tekens heeft gegooid, met wapens van wind en wolken, de versteende windhoos was ik, het teken uit de ruimte dat met deze wereld niets te maken heeft, omdat deze wereld hoe klaarhelder wij haar ook moeten ervaren, niets meer dan een illusie is, en dat weet Kees Rogge die van zijn vroegste jeugd is opgegroeid in het vanzelfsprekende geloof aan de reïnkarnatie. De kijker, die vermoedt te denken dat Kees Rogge iets wil uitbeelden, dat zou kunnen worden verklaard door de titels van zijn werken, kijkt niet - hij zou moeten zien dat Rogge's strijd met de materie er een is, die verder gaat dan de materie
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
131 waarmee hij te werk gaat: de blauwstenen trottoirbanden waarop de meesten van ons knikkerden, als we in de goot liepen rond de jaren dat ons ondergaan van de dingen nog zo vanzelfsprekend is als je aanwezigheid hier, de bronzen gekomen van de gipsen en de cire perdu, het verlorengegane was. Rogge schept, en wat hij schept is niet iets wat in vormen en portretten van amuletten, een kolossus met vleugels en koppen is uit te drukken. Niet door mij tenminste, want ik weet nog zo weinig te zeggen. Ik ben nog zo'n onvolmaakte kijker. Ik kan ook het onmogelijke niet aan, al wil ik voortdurend niets anders, ik wil ook dat doen wat de beeldhouwer maakt, maar mijn materiaal is woorden op papier dat even hard vergaat, veel harder, oneindig harder dan het materiaal hier, tegen de eeuwen bestand. Wij willen de eeuwigheid bestand, wij weten dat dit oponthoud er een is, dat ons van minuut tot minuut tot in de intiemste vezels van ons wezen bezighoudt, elk ogenblik van de ondergaande zon treffend, elke reuk die onze neus treft snuivend, elk ogenblik van lijden tot aan het sterven toe ondergaand... Elk ogenblik vanuit die grote bron van energie afkomstig die de woorden heeft geschapen die mijn vingers vormden die de materie heeft geschapen waarin Rogge modelleert en giet, past en ziet. Want wat ziet hij? Het niet uit te drukken andere, dat voortdurend aanwezig is, die andere wereld waarvan we evengoed het beste het allerbeste het meest volmaakte moeten maken als van deze wereld; dit tussen haakjes de laatste boodschap van Aldous Huxley. Wat ik beleef op de ogenblikken dat ik dit schrijf, onderga ik nog wanneer ik schrijf en wanneer ik dit lees weet ik de ervaring opnieuw te ondergaan, het is een konfrontatie met de materie van de geest, die iedereen teweeg moet kunnen brengen; of hij nu Robert Jasper heet en happent, Simon Vinkenoog en schrijft, of Rogge, die beeldhouwt. Het is een konfrontatie, die niet mag verzwakken, wat ik beleef als ik lees moet de kijker mee kunnen beleven, als een even unieke en intense ervaring: die van het scheppen, die van het weten. Wat weet ik niet wat ik weet? Wat weet iedereen van de overal aanwezigen niet van de iedereen, die hij zelf is? Ik sta wel eens vaker voor een publiek, dat door mijn woorden
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
132 bereikt wordt, in de voor mij en ook voor hen zo bevoorrechte positie de schrijver zelf aan het woord te horen, niet het vermoeiende kijken met de ogen naar zwarte griffeltjes op wit papier, onleesbare kleine nauwelijks de aandacht wekkende symbooltjes als je tegenover een ander taalgebied staat, en de lettertjes niet aan hoeven kloppen bij een door opvoeding en ontwikkeling getrainde geest. En zo'n schrijver wordt geacht te openen! Hij, die al bij een taalgrens halt moet maken, of rechtsomkeert, en dat vraagt hem een beeldhouwer, die in Kortrijk, Parijs of waar ook moderne beeldhouwkunst geschouwd wordt, gezien kan worden door mensen die oog voor de beeldhouwkunst hebben. We hebben ogen voor alles, we hebben spieren gekregen om mee te bewegen, bloed om mee te kloppen (drie keer zo vlug slaat het hart tijdens de coïtus: Hold Me Tight), gevoelens om de liefde nog intenser mee te kunnen maken (als een schepper die niets anders hoeft te scheppen), gedachten om mee te benaderen, te werken, we hebben een naam die wij zijn: herkenbaar, onmiskenbaar, aanwezig. Het weten komt niet meer in sekondenlange vlagen, maar in steeds opnieuw teweeg te brengen ervaringen, het zijn de woorden uit een bloknoot die weer gaan bewegen en betekenen: het is Kees Rogge die spreekt: ‘Ik zie het leven altijd subjektief; ik probeer mezelf in anderen, ik heb weinig mensenkennis. En ja, de mensen leiden een eigen leven, dus dat is wel vrij moeilijk werken. De mens is onbenaderbaar, die benader ik met eerbied. Ik kan me niet uitdrukken; zoals de primitief geen perspektief kon schilderen, kan ik de taal niet gebruiken.’ Het gesprek ging over een boek in twee delen, dat Kees Rogge in acht jaar heeft geschreven, en dat heet De naïevist en zijn verhaal, visioenen en liefde, gevolgd door De merkwaardige moederzoeker. 127 en 128 getikte pagina's. Hij had mijn voorkeur voor papier bemerkt, ik leef in dingen die ik met mijn symbolen kan herkennen en daarin anderen herkennen waarom ik dus in dit boek bepaalde dingen citeer omdat ik tracht te ondergaan wat de schrijver heeft willen zeggen, omdat ik denk dat woorden een wereld zijn, waarin even levende en harde en zachte dingen gemaakt kunnen worden als in de materie van Rogge. Rogge, die zijn intelligentie ziet als een organisatievermogen: ‘de analyse van je eigen beperktheid, waaraan je dan vorm kunt geven.’
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
133 En wat is dan het verschil tussen de hardstenen en de gevormder, ekstroverter cire perdus-bronzen? Het zijn de waarden van het ogenblik, abstrakte gevoelswaarden zegt hij. Wat zou je nu maken? Hoe voel je je nu als schepper? Ik heb de laatste veertien dagen niets gedaan (twee weken geleden zei hij me dat) dus ik weet niet hoe ik me voel. Onder het werken zou ik het te weten komen. Wat zou hij te weten komen? Ik verruim me in de afwisseling, er komen telkens nieuwe ervaringen boven. Zijn groeien is een eksplosief tasten tegen de huiden van zijn bewustzijn, en hier zijn de schillen, die afgepeld worden, tentoongesteld, wat het beroep van de kunstenaar ook inhoudt. Hij legt zich open, hij geeft zich te geef, wat kunstkritici en museumdirekteuren niet altijd weten. En waar houdt dat peilen op? Het gaat oneindig door, zegt Kees Rogge, je bent een onderdeel van de natuur waarin de storm kan losbarsten, goed of kwaad. Want het kwaad sublimeer je, maar goed en kwaad horen bij elkaar. Het zijn twee neutrale faktoren, als zwart en wit, die elkaar voortdurend bevruchten. Ik zou graag onthuld worden, voegt hij er peinzend aan toe, ik kom niet zo gemakkelijk uit mijn woorden, zegt hij, maar glimlachend achter zijn stuur: ik bedoel het goed. Een week later, dat is een week geleden, sta ik tegenover een van zijn beelden. ‘Wat is dit?’ waag ik voorzichtig, of, nog voorzichtiger: ‘Hoe noem je het?’ Want je wil luisteren, opkijken en één ogenblik het geluk deelachtig worden, dat je de idee ziet uitgedrukt in materie en niet in literatuur of beeldhouwkunst. Want de wonderen zijn waar, zoals ook de wonderen die de archaïsche wereld van Kees Rogge bevolken: ‘Het is m'n eigen wereld, maar zoals ik hem zie als dit wordt opgegraven, (of het is blijven staan, als de Asoka-pilaar van onbekende legering in Delhi) over tweeduizend jaar en de leider van de ekspeditie weet wat hij opgraaft: kijk, een versteende windhoos, een tetrarch. Wacht ik zoek op, ik kan uit Van Dale een voorbeeld geven: Herodes, de tetrarch van Galilea. Het beeld, het zinnebeeld van de blik die de aarde werpt op het heelal is van toepassing op elk beeld, elk beeldhouwbeeld, zegt hij: het is ook en tegelijk de afspiegeling van een gebeuren in het heelal - de kristallisatie van een abstrakt gebeuren. De wind is als de beroering van de ziel waarbij je zelf alleen
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
134 aanwezig bent, en verder geen mens. Wat zijn wij toeschouwers dan? Wat is dan de kunst? Ik kan geen keuze maken, ik die deze tentoonstelling open en wat goochel met woorden, zie me als toeschouwer en als deelnemer, omdat de maker me in zijn maken heeft betrokken, omdat hij me laat zien hoe het van jaar tot jaar verandert: het volgend jaar werpt hij weer een andere blik op het heelal, is hij gegroeid, zie ik het weer beter, zegt hij, want ik ben tenslotte pas dertig zegt hij, en ik heb nog heel wat voor me te doen, nietwaar? Ik hoor hem uit. Ja, ik hoor hem uit. Ik vraag hem zelfs of hij hier niet met me wil staan praten, maar het blijkt een gave te zijn toeschouwers tegenover je te zien, ik ben (als schrijver) opgegroeid met toeschouwers, ik ben eraan gewend geraakt, ik laat me er niet meer door van mijn stuk brengen, ik heb de gave van konfrontatie, die er een is van bemiddelaar. Hoe open jij eigenlijk, vroeg men mij, spreek je namens de kunstenaar en heet je het publiek welkom, of moet je er als dichter wat over zeggen? Ja, dat moet ik, zei ik, maar ik weet nooit iets te zeggen, ik weet er niets van. Ik kan alleen maar zeggen: kijk zelf. Het werk ligt daar, staat daar, hangt daar, het draagt zelfs namen; een unieke ervaring door de maker ondergaan. En geen enkel woord van mij kan u iets laten zien, wat u zelf niet ziet. Ik kan u ook mijn ogen, mijn handen, mijn mond niet geven; je zult het met je eigen ogen moeten aanschouwen, je zult het met je eigen handen moeten betasten (het bijt niet, het valt niet stuk), je eigen mond zal je eigen gedachten kunnen uiten. Of houd het voor je, en herinner slechts het moment, het is een even waardevol moment als de levensduur van brons, papier, diamant of brood. Ik kan anderen niets zeggen dan: leer kijken. Ik heb het kijkend meegemaakt, het zijn geen visioenen, die niet voor je zijn weggelegd, het heeft vorm aangenomen, het is een maandlang te zien, een maandlang ben je ooggetuige van Rogge's scheppingen, in je vlugge vingers heb je macht in de diepte te duiken, in de hoogte te verdwijnen, binnen buiten kunnen zien, en het heelal binnen. Maak er gebruik van. Rogge doet het met trottoirbanden. En verder zegt hij: je hoort andere beeldhouwers eigenlijk nooit
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
135 praten, ze spreken alleen maar van vorm en materie, maar wat ze ermee bedoelen hoor je eigenlijk nooit. Niemand durft eigenlijk ooit zijn eigen sprookje te vertellen. Ik durf een sprookje te vertellen: het heet leven. Het is leven. Het leeft. Hoor het kloppen. Het heet Rogge. Het zijn ook de Beatles. (Zij overstemden het Applaus van de Aanwezigen.) * De macht van het woord. Georganiseerd aanwezig in een huis, waar mensen in - en uitlopen, ben ik in staat het hoge woord eruit te brengen. In de afgelopen weken niets dan dit: een reusachtig werk, meer dan 400 pagina's overtikken, herschrijven, aanvullen - en het geheel in te leveren voor het eind van deze maand. Drie tentoonstellingen geopend in twee weken, in Brussel en hier in Amsterdam Opland en Kees Rogge gisteravond; een vergadering van Randstad, een zondag in Zandvoort met Matthias voorop de scooter, zijn vriendin Rosalie liet hij op het strand alleen, als volwassenen (hij is gepromoveerd van papa naar pappie; nu is het ‘pap’) wandelend naar het water, kijkend naar mensen, vechtend om speelgoed. Hij huilde gisteren bij het weggaan, als altijd; zo ook Elize die ik verteld had dat Reineke en ik maandag waren ondertrouwd. De scheiding, de voogdij hebben haar minder geraakt dan deze mededeling; ze bekende het Viktor en G., met wie wij na de opening een film gingen zien, daarvandaan naar de Kring, waar Kees ons voorstelde aan een neef, een schilder die in Mexico woont te midden van de Indianen, twee jaar tussen de mushrooms. Ingewijde. Financiële moeilijkheden, die ik tracht op te lossen door voorschotten op DIT; genoeg voor dag in dag uit, maar niet voor belastingschuld en andere rekeningen. M'n schilderij van Appel kan ik aan De Wilde niet kwijt; hij raadt me Duitse kopers aan. Verder: ben ik niet, zoals Kees het zegt, zijn armen en benen? Hij is onmondig, denkt hij - waaraan ontleen ik het recht? Zo'n tekst, die gewaardeerd wordt, waarom zie ik er slechts de tekort - komingen van, de onafgemaakte gedachtes; ja het is een voorrecht mij te kunnen horen, er is maar één stem, die van de maker. Of hij nu heeft leren ar-ti-ku-le-ren, of niet, maar déze maker groeit in zijn weten, ook wat betreft het uitdragen.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
136
vervolg 8 maart 1964 [een lange dag!] Drie jaar woonde ik in het huis, waar Bert Schierbeek ook werkte; in dezelfde kamer bewogen gedachten zich regelend, nachten boven papier gebogen zoekt de schrijver het woord, de oorsprong van het woord, niet en wel wetende waarvandaan het komt, waarheen het gaat. Het supreme woordenspel, dat namen geeft, en niet geeft om speling of spelling, maar van binnenuit beweegt, als alle kreten en handschriften van dichters en heiligen, visionairs en hallucinanten, kommunikanten en biechtelingen, knarsetandend, kennend een overgave - soms meer, soms minder als de anekdote de overhand neemt, de anderen, soms mindert concentratie, ruilt de confessie zich in voor een illusie, de grote illusie. * Sleutel 1. Gebod voor waarneming. Drie dimensies: verleden, heden, toekomst. Ruimte, tijd, beweging. De vierde dimensie voorbij: aan de ene kant het feit, aan de andere de fiktie (feiten in spiegels), verdeel het gegeven en geef het een boven - en ondergrondse uitwerking. Deel de resultaten mee: een klein facet van de werkelijkheid. Direkt en indirekt, nu of nooit. Op elk niveau een boek. Tot velen sprekend. Te zeggen blijven. Te leren. Baren en openbaren, groeien en rijpen. Schrijven is niets dan waarnemen. * Identifikatie. Ik verkeerde met het verkeerde ik op staande voet en heterdaad: in Land zonder nacht (1952) het motto van René Char: hij laat het gedicht getuigen, dat uit de roepstem van het worden en de angst van het weerhouden geboren wordt, en uit zijn put van modder en sterren omhoogstijgt. Bijna stil, laat Char zijn gedicht getuigen, dat er niets in hem was, dat werkelijk elders bestond, in deze eenzame en opstandige wereld van tegenstellingen. In braille leefde ik (embossed literature for blind use only), niet de kleuren, maar de vorm der letters. Ik kon niet in wonderen geloven, nu zou ik blind kunnen worden en zien. Want ik geloof. Niet in het woord geloof ik, de andere namen die ik vals heb
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
137 aanbeden, het land zonder nacht, louter licht, waarvan ik het bestaan verwachtte: het is zover, in deze nacht waarin ik oog in oog sta, tenslotte, met het licht in zijn oorspronkelijke versie. Hinkstapsprongen door de jaren. Niets dan leegte had ik te bieden: ‘verliest Vera, wint Rory, verliest etc.’ Gedeelde eenzaamheid, alleen in de regen was ik thuis, een passief vegeteren, de afstand die mij scheidde te tellen in lichtjaren. Ik bleef in leven, maar het leven ontging mij. Ik moest mij eerst weer vinden, via de oorlog en de liefde, de moederschoot, de elektroencefalogrammen van het ekshibitionisme, die mij hier deden belanden. God zij dank! De tijd staat op springen, hoe oppervlakkig is de ooggetuige, spellend tussen de woorden zijn verslag, mensen waren mismaakte gestalten die als poppen op mijn ontwaken wachtten, monsters, dreigend met een straffende zon (tot 1962 verbrandde ik jaarlijks mijn huid). Ik ben tot in de zon geklommen, dacht ik in stoute hoogmoed, niets dan een hand die uit een vlam gebaart, geluid dat enkele vierkante meters lucht en lichtledigheid bewoont, niets anno toen. Angstaanjagende verhalen, die rust vinden in de postume versies van Ralph & Phil. Vraag naar het waarom. Vulgarisator, eksplicateur, de moeite waard, het liegen van de waarheid.
dinsdag 10 maart 1964 [de veertiende dag] Ik hoef niet te bidden, ik leer ervaren dat het antwoord op onze verlangens in onszelf ligt, zodra we afstand doen van de vrije wil, want ‘onze’ wil is die van God, God is liefde, ons aller Superman, niets liever dan geluk. Ik probeer Ralph & Phil de vertaalproblemen uiteen te zetten, Nederlandse ekwivalenten voor bepaalde termen zijn zo geladen met betekenissen, die zich ophoopten door de eeuwen calvinisme, dat ze niet meer ‘on speaking terms’ zijn met de objektieve waardering van het woord zelf, de semantiek. Een bijbel in een spreektaal van vandaag zou anders luiden, dan de beide versies die wij kennen, verouderd en gedateerd is het woord geworden, niet voor de lezer van vandaag. Hun boek, dat van God is, spreekt direkt; telkens zie ik hoe juist het is, hoe zij de gedachte, de inspiratie formuleren die ik zoek.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
138 Ik weet niet waar mijn ‘messages’ vandaan komen, ik ben een schrijver die met woorden heeft gespeeld, en probeert door taalbeheersing en vakmanschap ideeën in betekenissen te vertalen, ervaringen in beschrijvingen, overtuigingen in waarheden, de waarheid weer in woorden. Ik leef in de toekomst, waar de waarheid zich in enkele woorden laat zeggen: geef je aan God over, en je zult gelukkig-zijn en gelukkig-maken, want dit is een heidense God, die niets liever wil dan dat je gelukkig wordt. Maar tot wie richt ik die waarheid? Tot diegeen die in deze pagina's van zijn liefde wil getuigen, of spreekt hij tot anderen, die al dan niet geloven, maar het doen ieder op eigen wijze? Ik spreek met voller zekerheid, sinds ik dichter tot God gekomen ben. Ik durf niet te schrijven: sinds ik Hem gezien heb. Want wat heb ik gezien? In welke woorden laat het Alomaanwezige zich beschrijven? Een ogenblik, dat geen gestalte kan krijgen voor de karakteristieke houding van de foto. Voorovergebogen, met de knieën leunend tegen de bank, las ik een pagina, en het weten doorstroomde mij, maar niets ter wereld veranderde, alles veranderde. Het gebeurde psychofysiologisch, dat is alles, m'n hart stond nauwelijks een hartslag stil, ik wist (de zuiverste wijze van weten is geloven, ge-love-n: liefhebben): ‘Love is the only true emotion!’ Liefde is de enig ware emotie! De haveloze dienaren, die vandaag voor het eerst op hun werkbezoek kwamen (we beginnen de vertaling gezamenlijk) voelen hoezeer ik ze liefheb. Ik wist nauwelijks, hoe ik ze het meest gemakkelijk kon maken, hoe ze zich thuis zouden kunnen voelen, zij gingen beiden even diep als ernstig op elke vraag van mij in, soms veranderen zij een woord in hun manuskript als een te vertalen moeilijkheid niet ligt bij mijn onbegrip, maar bij hun tekortschieten in uitdrukken. ‘Zeker, de eerste tijd kwamen de boodschappen niet helder genoeg door, we wisten eerst zelfs niet dat het boodschappen waren!’ Ze wilden een thriller schrijven, omdat daar het meest aan te verdienen was, een Mickey Spillane-achtig boek (wat ook Cremer wilde) en zij kwamen van Israël waar zij elkaar ontmoet hadden, naar Formentera, en gingen er schrijven. Het eerste hoofdstuk bracht hen al bij de moeilijkheid: hoe schrijven we
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
139 samen een boek? Het beste is: wachten op inspiratie. Waar zullen we wachten? Griekenland, Italië, Ibiza (twee uur) en tenslotte Formentera, waar ze Bert Schierbeek ontmoetten, who digs them. De metafysiek denkende Ralph Levene (Engelse jood, in 1963 eenendertig jaar oud, zoon van een orkestvioliste, loopt op zijn veertiende weg van school en huis, allerlei baantjes w.o. straatveger, slapend op banken in Soho, onder Parijse bruggen, jarenlang zwervend door Europa, als akkordeondrager voor een gekerstende joodse straatmuzikant, gokt geld op paarderennen bijeen voor de reis naar Israël in 1962, graaft drie maanden pootgaten voor bananebomen in de kibboets Regavim (in het noorden), wordt leerling-driller in Salomo's kopermijnen van Eilat, aan de Golf van Aqaba in het uiterste zuiden van Israël, waar hij bevriend raakt met Philip, de Amerikaanse assistant-manager van de mijn:) en zijn mathematisch-agnostisch denkende vriend Philip Greenwald (Drieëndertig in 1963, in '57 aan de universiteit van Alabama gepromoveerd tot mijningenieur, van '60 tot '62 beroepsgokker aan de paarderennen ('s zomers New York, 's winters Californië en Florida), winnend volgens een volmaakt systeem, denkend over de vraag ‘hoe zien wij joden eruit in ons eigen, beloofde, land?’, in april 1963 na sollicitatie aangenomen als assistant-manager bij de kopermijnen van Eilat, waar hij de leerling-driller Ralph Levene ontmoet) verlieten Israël, na enkele bezoeken aan bijbelse plaatsen, sprekend met rabbijnen en tempelbewaarders, kwamen op enkele definities overeen: de verbeeldingskracht van de mens (in het Engels: imagination) is als een ruimtevaartuig (a space-ship), en zijn intuïtie, zijn wachten op inspiratie is het navigatiemiddel, waarmee hij zijn verbeelding in de vlucht kan leiden. Intuïtie leidt (guides) de menselijke verbeelding naar een volmaakte tijdloze ruimte, een ruimtestation dat inspiratie ontvangt, een straal van kommunikatie, die wordt geleid door passagiers, de mens, bestanddeel van een groter geheel in de kosmos vormend. Zijn bestemming: Planet One, van waaruit het de mens is toegestaan te registreren (to record), te boekstaven, op te nemen, vast te leggen, te scheppen.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
140 Reineke rekent me de predestinatie van onze eerste ontmoeting, voor drie jaar geleden, in Huize Groeneveld, Baarn, na een opening in Hilversum, een feest waar zij was in gezelschap van Yrrah en een vriendin. Ik zal zien of ik de omstandigheden kan opvatten, opstaand van tafel: andijvie-worteltjes-lofsla, aardappelen, appelmoes, appelen en kokosnoot op boerebordjes en -schaaltjes, samen gekocht. Welke stormen in de nog zo jonge verhouding, die ons had kunnen doen stranden, samen of apart. Het feit, dat mijn voorarrest maar drie dagen duurde, in plaats van enkele weken (waarop iedereen, ik soms incluis, rekende), waarbij zij géén bezoekster zou zijn geweest. Of, als Charles niet was gearresteerd, of als Don niet was gekomen (Huub bracht hem mee, met z'n vriend Paul: hippe vogels, zei hij telefonisch, is het goed als ik langskom?), of als Charles toch was verkoren, en Don vertrokken. Of misschien zou ik zelfs uit loyaliteit niet zijn gegaan, terwijl ik nu een liefde heb gevonden die tegen de verdrukking in groeide, van ouders, vrienden, de werkkring en Roland... Als ik mijn huidige rust vergelijk, met de duivelse twijfels en het ongeluk van de afgelopen jaren. ‘Natuurlijk droom ik fijn, ik droom altijd, ik praat toch ook in m'n slaap? Nee, angstdromen heb ik de laatste tijd niet meer. Wat, vertel me dat ook, hoe je je dromen kunt onthouden.’ Want ook in de droom leven zij bewust, Ralph & Phil, gedeelten van het boek dat zij als boodschap van Planeet Een kregen, werden in de slaap ontvangen; sommige gedichten - waaronder een van Coleridge - werden niet beëindigd; zij kennen ook niet altijd de auteurs. Ik liet namen zetten in het manuskript: Edgar Allen Poe, Dante, Shakespeare, William Blake, J.C., Paulus, David en John Divine. Verbouwereerd slaan Ralph & Phil het eerste gedeelte van hun eerste hoofdstuk gade; het lijkt wel alsof zij hun detective (die zij Joe Leopard hebben genoemd) in een science-fiction roman laten terechtkomen, terwijl zij alleen maar onder het pseudoniem Ray Everest een whodunit hadden willen schrijven. Zij denken na over de eisen, waaraan de mens moet voldoen, als hij uitvindingen in de toekomst wil doen (deze andere definitie voor inspiratie): zijn ruimtevaartuig zal niet op zijn bestemming (Planet One) aankomen, voordat de mens eerst leert de roest te ver-
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
141 wijderen, zodat hij zijn mechanisme kan monteren. Deze roest, vinden zij allengs geïnspireerd uit, is de vrije wil van de mens. Als hij dan waarlijk zichzelf wordt, door de roest te verwijderen (vaak verkeert hij in de veronderstelling, dat dit een niet-menselijke staat is: de mens zonder vrije wil) is hij ook in staat zijn ruimtevaartuig, zijn ware Ik, sneller naar zijn doel, Planeet Een, de liefde, te leiden, door de Intuïtie-statistieken van de emotie en de Intuïtie-kaarten van de gevoelens korrect te lezen. ‘Wat, is de mens niet vrij?’ Van het besef schrokken zij zelf, de niet-gelovige Greenwald en ook de twijfelaar Simon Vinkenoog schrok eerst. Maar de inspiratie drong aan; wat zij schreven (in het begin met veel doorhalingen, naderhand vrijer en bewuster, een écriture automatique van hogerhand) gaf regel na regel een antwoord. Steeds dringender werden de boodschappen, die zij bij zichzelf gingen beluisteren, noteren en uitwerken; zij schreven alleen datgene op, waarvan zij beiden zeker waren dat het niets dan inspiratie, waarheid was. Zij wisten nog niets van de ‘afzender’, de grote namen die ik noemde kwamen naderhand, herkenning, weten. ‘All I ever asked was to be left alone’ (Phil), ‘All I ever asked was to be happy’, zei Ralph. Zij vonden uit, dat Planeet Een de hemel was; pas in het tiende hoofdstuk kwam de naam van God. Gezamelijk kregen zij de opdracht een nieuwe versie van Zijn aktueel geworden Evangelie te schrijven. Hij wees ook de plaats aan, waar de beide getuigen in de Openbaringen van Johannes genoemd werden (hoofdstuk 11, 3 en 4): ‘En Ik zal mijn twee getuigen last geven om, met een zak bekleed, te profeteren, twaalfhonderdzestig dagen lang. Dit zijn de twee olijfbomen en de twee kandelaren, die voor het aangezicht van de Here der Aarde staan.’ ‘I spent a week refusing this role,’ zegt Phil, maar dan schrijft het boek zichzelf, een titel komt er boven te staan: ONE OVER INFINITY. Als het tegen de winter te koud wordt op Formentera gaan zij op weg naar Ralphs moeder in Londen, maar het Verenigd Koninkrijk wil de Amerikaan Greenwald niet binnenlaten, hoewel hij honderden dollars op zak heeft. Zij stranden in Amsterdam ‘wegens moeilijkheden met Phils Amerikaanse paspoort,’ zoals Johan Phaff in de Haagse Post van 25 januari
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
142 1964 meldt. In het magisch centrum beëindigen zij hun boek, oppervlakkig ken ik ze - ze logeren in de zolderkamer waar Reineke en ik nog kort tevoor woonden in het huis aan de Oude Zijds Voorburgwal, maar ik ben te intens met mezelf bezig, als wij, ondertussen bij Lodewijk logerend, in dat huis op bezoek komen - ze schuifelen langs op weg naar de keuken, theezettend, ze verbruiken fles na fles Butagas-warmte, en schrijven als bezoekers van een werkelijkheidsgetrouwe Hemel, van waaruit zij zo helder mogelijk missives bemiddelen, verslagen van ontmoetingen met vroegere en toekomstige schrijvers (voorbij het grensgebied tussen liturgie en literatuur, doorheen het niemandsland van het onzegbare). Mijn hart, wat deed weer mijn hart, mijn bloed, adrenaline, het stond stil - het stond niet stil - toen ze mij vanmiddag de eerste poëtische boodschap van Jezus Christus toonden. Ze hadden het doorgekregen in dezelfde kamer, waar Reineke en ik de laatste dingen waren tegengekomen. Ze hadden moeite met de kommunikatie; ze moesten eerst Johannes (‘the most knowing man’) te hulp roepen om bijstand te verlenen bij het doorgeven en ontvangen van de boodschap. Zij wilden de ene vraag stellen, die de mens niet zelf kan beantwoorden: ‘Wat is gelijkheid (equality)? 'Vier uur lang hebben we moeite gehad, hadden we onenigheid, praatten we over de bedoeling van wat we doorkregen.’ * Ademloos, ik, ik hoor ze ‘uiterst haveloos, uiterst vriendelijk en uiterst bezeten’ (Haagse Post) spreken over het boek, dat zij - de laatste weken tikkend in de universiteitsbibliotheek - beëindigden. ‘Nu zijn we definitief in de hemel.’ Ze wijzen mij op Deuteronomium 19, 15, waar de derde getuige wordt genoemd. Vraag ik ze niet de oren van het hoofd over het ontstaan van het boek, de betekenis der woorden, beleven zij niet ieder opnieuw die eerste weken, maken ze niet weer opnieuw de eerste maanden mee, ditkeer onder mijn vingers in het Nederlands? De laatste maanden brengen zij iedere dag (met iedereen pratend, nauwelijks kommunicerend) in kafés, snackbars en koffiehuizen door; ze slapen in een kamer zonder ramen in het af te breken pand, de zolder van het huis aan de Lange Leidsedwarsstraat, waaruit het witte hemd met ‘Help’.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
143
woensdag 3 juni De volmaaktheid binnen handbereik. Alles kicks. De cut-up techniek van dit boek, het klankbord van mijn vrienden: Lex, terug uit Parijs meegenietend van zichzelf, het schilderen, de anderen, de jazz - de drumbegeleiding van Jimmy Cobb op Wes Montgomery's Canadian Sunset - en mij: de telefoon aangelegd, verantwoording afgelopen werkmaanden (de discipline binnen de hoge dagen, de verantwoording het lijden rondom het verleden/helend! terug!/andersom/eeuwigheid! geluk! - het geluk van de toekomst, waarin allen één) en hij: de verkoop aan Philips' Phonogram directeur, het bezoek aan Cannes - dezelfde muziek, of het spreken met Johnny Griffin over Henri Michaux' film, die deze zag in Parijs tijdens de happenings in de laatste week van Jean-Jacques Lebel-mei, de anderen waaraan hij nog niet toe is (ook hij legt rekening van het verleden af, het toekomstig kind dat zijn wenkbrauwen en ogen heeft, en misschien zelfs zijn mond) en terugvallen op mijzelf: zijn zoon/mijn zoon, het gezamenlijke (ik hoor me praten en denk: dat dient geschreven: ik profeteer, ik spreek een ware taal - ‘ik wil helderzien, anders heeft het schrijven geen nut’). Alles kick. Weer een straal zon op een winderige dag. Het schilderij van Bill Coleman vereeuwigd: mijn volgende boek. Twee namen ‘The history of humanity’ en ‘War and peace’; welke is welke? vroeg Stephen. ‘Het doet er niet toe, het is één verhaal’ - ik zal het schrijven. Alles kicks. Uit kicks. Ik leg mijn hand op een bakelieten (om het volmaakt te weten moet ik mijn vraagteken weghalen via Lex: ‘ik wist het’ zeg ik, legde de hand van de telefoon en ging weer zitten) schijf. Terug tot cut-up. Van binnen uit lezen. Binnen is buiten. Het gaat langs één weg. Geen mooier woord dan liefde, kicks, over en nooit gesloten altijd open en over: ‘een discrete weergave van een moment’, want ik oordeel niet maar ik schrijf wel op wat ik zie - ik moet in de toekomst die het verleden is. (De kaleidoskoop is beslagen, mijn ogen niet). Leer-gierig beide, hij de HBS-B, ik de MULO maar alleen-uit-het-hoofd-willen-lerend en dan zo spoedig mogelijk vergeten, het leren ging vanzelf, en nu het weten: de telefoon naast me, een drukker voor ƒ70,- te betalen door O.B., zij leren mij de fouten van mijn vrienden zonder adres zonder
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
144 verantwoordelijkheid altijd verplaatst shedding Tristezza, ook de telefoon binnen handbereik, met één vinger langzamer tikkend de andere aan de oor, elke cut-up zin-fragment/gedachte hierboven staat op orde, in volgorde, zonder regel. Alle regels gelden. There are no rules. Het oude nummer.† Ik nummer niet meer.†† Ben in vandaag en morgen gedoken steeds hoger, de telefoon is een gave Gods. Ik kan de telefoon beheersen. Voor het eerst van mijn leven besef ik de mogelijkheden. Wacht op m'n telefoontje. Je staat geboekstaafd. Je spreekt met mij. Hallo. Waarom overhoor je mij? Leer mij twijfel ontnemen, volmaakt zal ik leven. Thuis ben ik voor iedereen thuis, buiten bij iedereen binnen. Niet uit de hoogte. Van hogerhand (tot op zekere hoogte). Eindelijk het hoge woord eruit. Niet hoogmoedig. Hoog & moedig. High. De hogere hartstochten. In den Hoge. Lach godome! Ik ben ook boos, maar dat is goed. Een en al uitleg, geen verklaring. Zoek het ook zelf uit. We don't challenge. Alle andere namen. Eén ervaring: elke sekonde een hoogseizoen. Omslagtekst. Genoeg tekst vandaag. Kijken. Luisteren. Luister. Kijk (je ogen uit). Als ik live and love.
Wij.
Ik Alle plannen kunnen ten uitvoer worden gebracht. Inspiratie en intuïtie wijzen de weg. Een fotoboek over de levende mythologie. De jonge Nederlandse kunstenaars. Een brief. Een telefoongesprek. Een antwoord. Een afspraak. Een les. Dit is een les. Ik dank. Naaiend voor de hele wereld. Samen één aartsengel. Via de rotaprinten van Veldhoen, op straat, thuis, overal. Foto's. Elk zwart-wit is waar. Overwin alle dualiteit, de dynamische blokken, goed-kwaad, zoveel mensen denkend in tegenstellingen, onderscheidingen, overeenkomsten, gelijkenissen, vergelijkingen, binnen en buiten, boven en onder, zonder, tegen, als, met, overbodige woorden: er is niets dan de liefde is de liefde is de liefde. Laat ik niet alles tegelijk zeggen - er is nog zoveel tussen te werpen, zoveel afstand te overbruggen, zoveel dat ik niet uit de
† ††
Zie de telefoongids. Deze pagina's. Eerste versie.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
145 hoogte, maar van vriend tot vriend wil zeggen. Punktuatie. Interpunktie. Elke punt betekenis? Hoe slordig gaat het heelal met het heelal om. Er is geen verlies. Alles heeft waarde. Niets is overbodig, geen orde, één geheel, waarin de paranoia van Hermans evenzeer op zijn plaats als de politie die op een jongen inslaat (Mike, opgepakt in het huis van Adriaan, omdat Thomas onvoorzichtig ‘en hij had net zo'n aardig meisje’, het land uitgezet, beatnik, ja) - we gaan er iets aan doen, het is soms is het te treurig dan kun je niet aan de kant gaan staan en zeggen: ik heb er niets mee te maken. Je hebt er alles mee te maken.
terug naar 10 maart Terug naar de eerste versie. Hun bewijzen, hun betoog komt niet uit het ongerijmde, maar klinkt klaar en duidelijk: ‘Waarom het geschreven staat, dat God de mens schiep naar zijn beeld. Alleen de super-egoïst zou zijn eigen beeld miljardmaal vermenigvuldigen. God is de superlover. God is Superman.’ Ik denk aan de eigen afbeelding, die ik zo'n zes jaar geleden, op stroken offsetpapier, gedrukt bij steendrukkerij de Jong & Co in Hilversum, dank zij de vriendschap van professor Pieter, in tienduizenden eksemplaren liet vermenigvuldigen. Armando als ‘Heerser’ en ik, als ‘heerschap van de heerser’, twee keer zes pasfoto's op een rijtje, geperforeerd, grote postzegels die wij op woensdagmiddagen wel eens uit het raam van de HP naar beneden lieten dwarrelen, waar ze opgeraapt werden door opgewonden jongetjes op de postzegelmarkt, die de zegels meestal weer teleurgesteld wegwierpen, enkele malen vormden zich kleine gestikulerende groepjes. En de Ego's op de derde etage: zich verkneukelen! We hadden geen lef ons aanschijn over de aarde te verspreiden: ik vond de free-lance vrijetijdsbesteding uit en Armando verschool zich achter zijn zwarte bouten, water, prikkeldraad, autobanden, kollages van bokserstaal: het duister van de Indiase demon Ravanna, waarmee ik hem in 1957 vergeleek (eksemplaren van ‘een tekst’ uit 1957, 8 pagina's, 150 genummerde en gesigneerde exemplaren, nog voorradig à ƒ10,-). * Deze generatie is de laatste, die voor of tegen God zal moeten
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
146 beslissen. Het kan me niet schelen hoe, of je je aansluit bij Lou, de Volle Evangelisatiezending, Subud, de weg is uiterst privé - dit is de mijne. Ik heb gemerkt, dat het geen vlucht is, al kom je er niet eerder dan wanneer je waarlijk desperate bent, desperado: cynisch, wanhopig, uitzichtloos, doelloos, de allerlaatste leegte van alle zinloosheid doorschouwend - de atoombom, de oorlog, angstig en ontzet, paranoid en waan-zinnig. Mijn ongelukkige vrienden, hoe kan ik ze helpen. Mijn hart bloedt om ze, ze kijken me niet in de ogen, ze draaien zich van mij weg, zij weten niet te beminnen. Hun eigen vrouwen. Het leven. * Christus kwam in het boek van Ralph & Phil terecht, een emotionele verstandhouding ontstond: zij vonden een oudste broeder die het dichtst bij God staat en in ons leeft, als de waarheid zich openbaart: God is liefde. De mens hunkert naar liefde, het leven is liefde, de mens is God. Ik heb mij voorzichtig geopenbaard, ik ben slechts een zoekende getuige. Het woord, de fysieke aanwezigheid. * Een honderd jaar geleden kon de waarheid niet gezegd worden (het kostte Nietzsche zijn leven, de grote getuigen waren Outsiders - T.E. Lawrence sneuvelend op de motor): nu pas is deze wereld desperaat, schreeuwend om verlossing en bevrijding, een uitweg uit de haat. Het gaat om je leven, je eeuwige leven, leef in het nu: niet meer in woorden uit te drukken, elke sekonde miljoenen jaren. De wetenschap is een aantal mensen te groot geworden, te snel wisselen alles en niets elkaar af. Geen antwoord op alle vragen, een antwoord op geen enkele vraag: Einstein bracht een nieuwe faktor aan, en we gaan verder, de mens is geboren met zijn verbeeldingskracht, naar de vervolmaking daarvan onderweg. * Non-man: There is only the body, not the soul. Man: Where will the look in my eye be when I die?
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
147 Pijn bestaat. Het lijden bestaat. Het is liefde. De schepping in woorden van liefde. Een nieuwe aarde. ‘Ik ben er het eerst.’ Een Ego dat zich verliest, terugkomt, verliest, wint, en aan de winnende hand blijft. Getuigen. De waarheid spreken. Het allerlaatste verhaal. De kans. Ken mij, ken mij. * De kreativiteit gaat schuil achter de investigation, een straight en overtuigend curriculum vitae in de meest koelbloedige woorden voor de meest onstuimige, voelbaarst aanwezige alomvattende wetenschap van mescaline: God. * Ik heb me zo geschaamd voor mijn afkomst (de Pijp, de Jordaan, mijn autodidaktiek) dat ik er ‘oprecht’ voor uitgekomen ben, ik was (terecht) ‘trots’. Kijk, hoe ver heb ik het niet geschopt! Ouders die mij liefhebben, een vrouw die mij liefheeft, een zoon, vrienden, en wij hebben God lief. Ik houd van de Pijp, maar het is een afbraakbuurt, ik aanbid de Jordaan (waarover ik schreef als een verliefde in het Algemeen Handelsblad van 24 augustus 1963) tijdens het Jordaanfestival; een week tevoren beklom ik de Westertoren en ik het zag opeens: er kon een ànder stuk over de Jordaan geschreven worden, van bovenaf, van binnenuit, als bewoner die het zàg. Met Matthias op de arm klom ik de trappen op, hoger en hoger, met Larry, Zusje, Peter en wie nog?... De trappen werden steiler en steiler, meer en meer geruststellende verzekeringen wilde Matthias horen, zelf klom ik, ondergaande een objektieve angst: vallen ging tot zekerheden behoren, zevenmaal stoppend onderweg bereikten we de eerste ombouw (de hoogste mogelijkheid van de dag; twee keer per week maar kan er een uurtje geklommen worden, de ene dag niet verder dan die ombouw, omdat de gids anders te veel moet klimmen, de andere gids gaat hoger). Het waaide, een kleine zachte regen schoof langs onze hoofden. We gingen achter massief-stenen balustrades schuil voor de mensen beneden, kleine ontroerendhulpeloze goddelijke verschijningen met hun scooters en bromfietsen, in hun Dinky Toy-auto's, achter hun kinderwagens, voor de bloemenkarren; de Jordaanhuizen teder aaneengevlijd, nauwlettend verbergend hun schamele schoonheid.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
148 Een ijle wolk van televisie-antennes, een over de stad ineengedoken invasie van langpootmuggen, lag over de schuine en spitse langhalzige en smalle huizen en huisjes, de achterkamertjes en pleetjes, de wasmachines en de touwen in de balkonnetjes en voor de ramen, de vlierinkjes en zijvoorkamertjes, de klein-behuisde mensheid, die moet leren kiezen: liefhebben of haten. Onverschilligheid of Intuïtie. De keuze is niet moeilijk, het is geen strijdkreet, het is een lichamelijk en zintuigelijk gebeuren, het is kennis van de Gans Andere, Ondoorgrondelijke Aanwezigheid. De grootste geheimen buigen zich liefderijk open, materie schept anti-materie, logika ver-oor-zaakt post-logika, coïncidenties smeden zich aaneen tot een ‘toevallig’ geluk: dit leven, waarin zoveel wonderen dagelijks verrukken, als wij de ogen gebruiken die àlles kunnen zien. Wij zien door Zijn ogen, wij kunnen het antwoord geven. ‘Hij heeft het gehoord, Bert B.,’ zeg ik deemoedig - ik wilde niets dan liefde geven, en kreeg versregels van Achterberg ten geschenke, van de man die bang is dat ik zijn woorden zal optekenen; genoeg hoorde ik om mij niet mee te kunnen verenigen. Het deed mij pijn, dat hij ‘verschillende zeer ontroerende brieven, waarin je je onvoorwaardelijk aan Gerrit gaf,’ opzettelijk niet in het Achterbergnummer van Maatstaf (januari/februari '64) heeft opgenomen: ‘ik had ontzettend de pest aan je.’ * Jezus Christus, de mens die zelf God is geworden, naar het vlees uit het geslacht van David, door het woord God. De breuk tussen het bekende en onbekende (Barth: kommentaar op Paulus' brief aan de Romeinen), alleen maar te begrijpen als het einde van de tijd, de paradox van het absurde geloof (Kierkegaard), de Overwinnaar (Blumhardt), en de Oergeschiedenis (Overbeeck). De mens beidt zijn tijd niet langer, de historische en goddelijke oudste broeder, geen sekonde meer te verliezen (Lodewijks minuten). ‘Coupez.’ ‘Sautez.’ En het gans andere ligt enkele ondeelbare, eeuwige ogenblikken voor je, tot je met een ruk weer wordt vastgegrepen door de
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
149 ‘werkelijkheid’ (de banden om je borst, tussen je dijen, op je rug) die de boeken vult en de reisbeschrijvingen, de redeloze ooggetuigeverslagen, de objektieve berichtgevingen, de akkumulaties van thee drinkende, strijdende oude dames, jonge helden. Hoe halen we de tijd in, dat alles zijn onderdak nog niet had gevonden. De draden, die me jarenlang in de handen werden gestopt, en die ik niet aaneen wist te knopen, totdat ik het besef met handenvol kreeg toegeworpen, bij de voorbereidingen tot dit boek, die ik niet kon treffen. Niet meer een stuurloos drijven in de placenta (ook dát is leven), maar een weg die bewust en bewuster wordt. Ja, ik ben geboren. Ik heb het antwoord in mezelf gevonden; ik hoef niet langer op anderen te wachten. Ik ben Hetzelf, het Ene. Hoogseizoen: ‘Wacht op mij. Laat mij niet ontkomen. Heet mij welkom. Doe mij open.’ Uit een brief aan Bert B. (Als Ewald Vanvugt in Een bizonder vreemde dief bij het overtikken iets weglaat, doet hij (). Welnu, de methode:) ‘() De dichter die ik op m'n achttiende jaar leerde kennen, de dichter van de Cryptogamen, was voor mij een God. Een jaar lang heb ik geworsteld om aan Hem te ontkomen; ik vluchtte - eenmaal alleengelaten met mijn haat, want je ontkomt niet ongestraft aan God - naar Parijs, waar ik opnieuw leerde leven. Want geleefd heb ik, even intens als Jan Cremer, even oppervlakkig ook. Maar er gebeurt ook zoveel in deze wereld; het is in geen duizend dikke delen psalmen en pornografische fantasieën neer te leggen (kijk eens naar de volledige gedichten van Jacob Cats; a life-time to read), het vult steeds meer bibliotheken en mikrofilmarchieven, filmmusea, diskotheken en computers. De wetenschap neemt angstaanjagend toe: alle informatie opgeslagen in alle registratiecentra ter wereld ligt tussen de 4,6 × 1014 en 4,6 × 1015 bits, en breidt zich met 2.000.000 bits per sekonde uit. Over 20 jaar zullen wij alles weten; zijn wij uit-gevonden, kunnen wij niet meer weten. Ik geloof in de tekenen die niet bedriegen. Geloven is, volgens Heidegger - hoorde ik verluiden - de beste manier van weten. () Ik heb een psychiater en een fysioloog vorige week zien vechten om hun Godsgeloof onder woorden te brengen; dagelijks word ik vele ervaringen rijker. () Waarom Cremer ter sprake gebracht? Ik had gelijk: je komt naar Amsterdam met àl je ressentimenten, je koestert je aan de bar van De
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
150 Kring, wachtend op de Zinloze Feiten, die je verhaal uitmaken. Je wilt kunnen zieden: “Moet ik lezen veertig pagina's van Cremer over het schijten in het toilet van de trein?” en je wilt mijn antwoord niet horen, dat ik hier schriftelijk herhaal, omdat ik een man ben van het Geschreven Woord: “Niemand dwingt je een pil van een boek tot ver voorbij het midden te lezen, als het je zó tegen de borst stuit. T.V.-kijkers zijn nog niets gewend, die kunnen de knop nog niet omdraaien, maar jij, erkende boekenlezer, kunt toch wel een boek terzijde leggen, dat je walgelijk, fascistisch vindt? Lees stichtelijke lektuur!” () Bedankt voor het intekenen op “Wat te zeggen”, maar waarom tegelijk kleineren en snoberen: “Zoiets koop ik nou, voor ƒ2,50 of ƒ250,- dat maakt voor mij geen verschil uit, ik ben een van de weinige mensen die daarvoor intekenen”? Zoiets maakt mij niet gelukkig; je toont je zo onwetend niet te begrijpen welke eer je is bewezen dat je een uitnodiging tot intekening voor een boekje WAARIN IK MIJN HART UITSTORT krijgt, een boekje dat voor de belachelijk lage som van drie gulden wordt uitgegeven op kosten van auteur en “uitgever”, waarvoor geen enkele publiciteit gemaakt is, en waarvoor de belangstelling zeer groot is, terwijl ik er niet meer dan honderd druk. Over tien jaar is die tekst tien keer zo veel waard, over drie jaar. () Het Maatstaf-nummer kocht ik zodra ik de boekenmarkt op liep in de Rotterdamse Bijenkorf; ik kocht het van Hoornik, die zijn Ego opvijzelde door me te tonen wat Aafjes in '45 over hem schreef aan Achterberg, maar nee, het is ook literatuurgeschiedenis - ƒ4,90 betaalde ik. Ik had een dubbeltje tekort voor een Geschenk dat ik dit jaar niet zal lezen. Ingesloten de bon “1 Hoornik ƒ4,90”. Ja, ik was op het Schrijversbal en de Boekenmarkt, en ik deed niets en ik protesteerde niet, dat ik niet mee mocht doen met de kermis der schrijversijdelheid, “(omdat ik met de politie in aanraking was geweest)”, ik was niet in deze wereld. Ik was alleen met dit boek, waaraan ik elke nacht schrijf, omdat ik niet anders kan en niet anders wil, ik leef met mijn liefde en mijn God, en ja Achterberg (en noem ze maar op, de dichters wier leven je geleid hebt en geleden). () Begrijp je dan, dat ik, als ik jou zie (wanneer ik voor een kop koffie tussendoor 's nachts op De Kring, tweehonderd passen van m'n deur, kom en terugkeer in deze wereld, om niet alle kontakt te verliezen, want dan ben
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
151 je niet voor je woorden verantwoordelijk) mijn hand UIT LIEFDE op je schouder leg, om met je te kunnen praten? Ik had rechtsomkeert kunnen maken, in de andere zaal koffie drinken, vertrekken zonder met je te spreken, m'n eigen wereld verkiezen boven de jouwe. Maar ik vrees geen enkele ontmoeting, ik heb niets dan de waarheid te duchten. Wij leven in dezelfde wereld. ()’ * Briefwisseling Nagel. Op de lange duur. Kaart 3 juni zonder doorslag, de herontdekte vulpen, het handschrift. Mijn brief van 10 maart, z'n antwoord en z'n reminder van de 1ste juni, zo juist beantwoord. () * () * Lobbying for the Witnesses. ‘Ik geef je voor deze ogenblikken een unieke, christelijke en wetenschappelijke reden: de mens weet, dat hij in dit leven zal moeten beslissen, in zìjn generatie zal het gebeuren (het énige wat ik mij vanaf mijn jongste jaren kan herinneren: met MIJ zou het gebeuren), en wie het meest daartegen rebelleren zijn de jongens in hun rijpingsjaren, opgevoed zònder God, naar Hem op zoek zijn, Hem vinden in zichzelf, zich God wanen. Allemaal de Eerste, de Grootste, “de grootste Nederlandse schrijver van de toekomst” (Mulisch in Bourgond), Cassius Clay, de één heeft in '60 meer publiciteit dan de Koningin gekregen, de ander droeg de eerste leren pakken, de derde zette het eerst komma's vooraan de regel (Een Grote Revolutie!), en ik wilde Van het Reve tien jaar vóór-zijn met het schrijven-over-de-homoseksualiteit, een volgende “Weet Alles”, en de laatste is in alles “Meester”. De mens is weer God. Hoe Goden zich gedragen. Toen het eerste Godsbesef dwars door Marx heendrong kostte het mensenlevens, wat filosofen, surrealisten van het eerste uur (Artaud, Rigaut, Vaché), zienden - nu is het neopositivistisch “een industriële revolutie”, een “nieuwe datum in de industrie”; overal het eerste, met de grote revolutie, het eerste, bij de dood, de vergetelheid. Angst maakt overal de Eerste slachtoffers. Paranoia. Verveling.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
152 Ik outsider, houd me buiten het gekrakeel. Ik, de onkwetsbare! Nieuwe versie maart/juni.’ * Er is iets aan de hand met het geweten. Wat het betekent heb ik nooit geweten. Ik groeide op zonder het geloof in God. Ik weet wat het betekent. Ik zeg duidelijk en hardop: Ik geloof in God. De God, die mij in zijn beeld schiep, die zei (Johannes 21,5): ‘Zie, ik maak alle dingen nieuw. En hij zeide tot mij: Schrijf; want deze woorden zijn waarachtig en getrouw.’
* Wonderen zijn niet in woorden te beschrijven. ‘The solution of the problem of life is seen in the vanishing of this problem.’ Wittgenstein. Er zijn voorbeelden van wonderen. Te over. Je hoeft alleen maar te blijven schrijven. * Ik laat de keuze aan de mens zelf over. Ik sta erbuiten. Er is geen probleem. We live and love. * Van Maja leen ik een Bijbel, om citaten van Ralph & Phil uit het Engels te vertalen. In de Bijbel een briefkaart. Onbeschreven. De kaart, zag ik bij het doorkijken, op een bepaalde plaats die ik niet eerder vanavond heb gelezen. Er stond een kruis in potlood bij: de regels van bovenstaand citaat uit Johannes. Het kruis is aangegeven voor mij: hieraan was ik toe. Ik vraag haar, wie dat kruis heeft gezet en vervolgens die briefkaart op die plaats achtergelaten, ze weet het niet, het is een niet-gekanoniseerd wonder, dat ik het noem is omdat dit alles een keuze is: alle andere dingen, die ik zie, zijn even grote wonderen. Ik wil geloven. Dus ik geloof. Ik wil weten. Dus ik weet. Ik schrijf, het is een wonder. Ik schrijf in Zijn naam. Het is een groter wonder, want ik weet wat ik zeg. Het is het grootste wonder - ik ben Gods keuze.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
153 Mijn woorden berusten op handelingen. Met denken, praten, schrijven, kommuniceren kom je er niet. Je doet, weet, ervaart. Het komt terug. Je merkt de reakties. * Am I Jesus Christ? Tell me the truth. I have to know. I love God, I hate delusions. * (Wie ik ben) * Mijn Ogen? De Mijne? De kachel stond te heet. Ik vlucht, vijf uur 's morgens, in het Amerikaanse wereldnieuws op 350 meter: Now to summarize the news... * Ik ben het. Ik ben ditzelf. Dit ben Ik. (‘lonely capital’ I). Ik ben. Gij zijt. Ik ben. * Wat gebeurt er met mijn Ik? * Ik weet op alle antwoorden vragen. Ik loop te hoop. Mij worstelt. Ik word opnieuw geboren. Ik stoot omhoog. Ik loop over. * Mijn overgrootvader heet Simon. Mijn moeder Anna Katharina van Meel. Mijn vader Hendrikus Albertus V. Naar m'n overgrootvader ben ik genoemd; hij was een trotse jood. Hij had vele kinderen. Mijn grootvader, die een dierenhandel in de Spuistraat had, en woonde in de Korsjespoortsteeg, heb ik nooit gekend; met familie van moederszijde ben ik meer vertrouwd geraakt in mijn jeugd; m'n moeder heeft zeven zusters - even kijken, Mientje, Rietje, Jopie, Nel, Bettie (in Australië), Koba en Martha, die op haar vierde jaar meningitis kreeg en in dat stadium (zo'n veertig jaar geleden) is blijven steken. Familie-IQ: van ver onder
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
154 tot even boven het gemiddelde. Rooms-katholieke opvoeding hebben zij gekregen, ‘doen er niets meer aan’. Oudtante waandenkbeelden. Van vaderszijde weet ik minder: grootvader schreef stichtelijke gedichten, gedichten schreven ook mijn vader (in z'n jeugd) en 'n oom Jan, die in Buchenwald zat, fysieke gevolgen daarvan heeft ondervonden en toneelstukken schrijft, opgevoerd door amateurtoneelverenigingen. Ik ben enig kind. Zie verder inleiding Spiegelschrift (gedichten, 1963). Ik heb leren spreken en schrijven. Met twee vingers tik ik. De middelvingers. Soms gedraag ik me als 'n imbeciel. Ik haal de boeken door elkaar: All in One, All and Everything, en One over Infinity. Ik zoek een titel voor dit geschrift. Op elke pagina staat een titel, minstens. Ik spreek mee. Spreek dan. Ik orden een stapel papieren. Ik stel het spreken uit. Ik vertreed mij. Ik word herkend. Herken mij. Langzamerhand neem ik gestalte aan. Mens. Ik ben geen schijngestalte. Ik ben een deelnemer. Kan ik nog achteruit beduiden? Ik zag de psychiater M. lopen, die een verhaal van mij bezit, dat ik op m'n zeventiende schreef. Ik vraag hem, of hij het nog heeft, of ik het kan lezen. Staakt Het Vuren. * ‘All live cats stay cool; dead squares burn.’ * (Brief aan J.C. over Ik, Jan Cremer & God, de Openbaringen. Kind van zijn tijd.) * Jean-Jacques Viton, Action Poétique, Marseille, nr. 23 ‘Cher Jean-Jacques Viton, “Je ne voulais pas en allant au peyotl entrer dans un monde neuf mais sortir d'un monde faux” qu'il a dit, le même Antonin Artaud. Il en est sorti, Viton, il y a mis sa vie (et pas de rente viagère), il y a trouvé son visage, il y est resté mort de lumière. Vous êtes resté dans “une petite messe désespérante” en prenant
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
155 la mescaline, vous avez souffert de l'entreinte d'un monde faux. Ils m'ont fait le même coup, en 1959, avec 150 gammes LSD: me permettant de revivre ma naissance, ils M'ont tué. Qui je fus. Si je vis toujours, c'est parce que j'ai eu le temps de rattraper, renaître. Maintenant Je Veux Tout: J'aime, J'aime Dieu, qui m'a créé dans Mon Image, Tel Quel. J'ai retrouvé une langue; je les laisse leurs théories: leurs psychoses artificielles, la pensée morbide, leur sémiologie, leur polymorphisme, leur prudence et impudence, leur dessin présenté, leur E.E.G. et autres électrodes, leurs appareils et autres préparatifs mal réglés, oui - vous avez raison: tout ce joue ailleurs, mais témoignez-en le plus possible. Hurlez à la face d'une telle science, qui ne s'occupe plus de l'HOMME, mais d'un CAS. Sachez qu'autre chose existe: la connaissance partagée d'un subconscient, rendant la vie beaucoup plus valable. Vous croyez qu'il y a encore des frontières à brûler? Il y a une autre VIE à vivre.’ () * Ook ik m'n tweelingbroers, mensen als Jan-Hein D., krijsend over zijn eerstgeboorterecht (nee, geen Satan ben ik, Asmodée), Frans die overleed toen ik II was, Helmut, die gedeporteerd werd naar het concentratiekamp, Hans, de vele vrienden, konstante begeleiders, beschermengelen. De wereld wordt dagelijks groter. Mensen op zoek naar oude en nieuwe talen voor oude en nieuwe wonderen, met de hartstocht van de liefhebber: de eeuwigheid binnenste buiten. De mens: oa. zijn hersenen (tien miljard zenuwcellen, ieder verbonden met 25.000 andere. Astronomen schrikken van de aantallen interkonnekties: elke sekonde ontvangen wij via de zintuigen in de hersenen 100.000.000 gewaarwordingen).
donderdag 12 maart 1964 [de zestiende dag] Mocht ik mij over iemand in deze pagina's laatdunkend hebben uitgelaten, dan bied ik daarvoor hierbij m'n verontschuldigingen aan. Niets dan de hoogste dunk van mensen. Mocht het laat-
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
156 dunkend klinken: ik ruim het veld voor geen misverstand. Geen mens ter wereld. Lehmann: ‘ik verbaas mij erover dat iemand ooit zoiets phantastisch als godsdienst heeft kunnen bedenken. Maar iedereen deed het: Bosjesmannen, Maori's, Kwakiutl, Samojeden, enz.’
Ik schaar mij vreugdevol bij de enz. * Het misverstand tussen Reineke en Stephen, ontstaan in de ‘negatieve periode’ waarover ik niet schrijven kan, zal worden opgelost; als handicap noemde zij het feit dat zij niet met hem zou kunnen spreken, als wij a.s. weekend gezamenlijk, buiten, tussen onbekenden, in de vrije natuur, mescaline zouden nemen. Er is niets dat ik liever wil op dit ogenblik: mijn vrouw en mijn beste vriend. Vanmiddag bracht ik hem een bezoek; hij was blij verrast me te zien - ik had niet opgebeld, een ingeving - en ik viel met alle deuren in huis: waarom voelde ik mij na de terugkeer uit Parijs zo verlaten? De cirkel heeft zich gesloten: zowel hij als Lodewijk heeft hetzelfde gevoel ondergaan, in ons gezamenlijk ondernemen zijn wij weer één. Wout komt binnen, ik vraag hem: ‘Als mescaline het middel is, wat is dan het doel?’ Hij, hij, antwoordt: ‘Misschien weet je het, als je mescaline neemt?’ Hij blijkt te bedoelen: ‘Je openstellen voor de waarheid, die in je ligt, en die uitdragen.’ Adriaans bezwaar: ‘Is dat niet forceren?’ ‘Geforceerd,’ kondigt René aan, die net aanklopt, hij antwoordt op onze vraag: ‘Stond de buitendeur open?’ Wout: ‘Nee, je ziet alleen maar gedurende de ervaringen, hoe het zou zijn als je ideaal leefde.’ Hij heeft het niet over God, maar z'n terminologie dekt het nieuwe geloof: ‘Je moet wel meewerken, natuurlijk.’ Ik wist weer beter, alles beter, Adriaan lachte me stil. Het Ego, m'n grootste hindernis, ik betrapte me in het begin van de zin ‘ik vind’.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
157 Wat ik vind? Meer en meer, maar ik begrijp waarom Adriaan m'n overtuigingskracht tempert, als is het uit angst dat ik te fel zal branden. De mens is vrij; geen enkele bedenking bij deze ontdekking van de voorbeschiktheid. Zodra koïncidenties verdwijnen om plaats te maken voor de grote vanzelfsprekendheid, die in alles bestaat als in de herinneringen tijdens het 3-mans-bezoek: de kat Thelonious, Adam Mickiewicz, mijn Homage to God: het Chinese dagboek, doorschoten met Hongkongpoëzie-album-plaatjes, dat ik ter inskriptie aan m'n gasten aanbied. H.M. vraagt me hoe ik dit schrijf: ‘Is het dit, is het dat?’ Ik schud m'n hoofd: Nee, dit is het niet, maar... Reineke vindt het eenvoudiger antwoord: ‘Ja,’ een verhaal, de dingen die met mij gebeuren, een dagboek, anekdotes - terwijl ik spreek van poëzie en profetie. Het is een eenvoudige keuze. Het vereist geen toevlucht tot het woord, het eist uitsluitend vertrouwen. Zelfvertrouwen, vertrouwen in het kostbare leven, het verliezen van de angst. Ik weet het uit de eerste hand, dwz. ik weet het beter. Ik spreek tot mensen van nu, waarschijnlijk degeen die dit nu leest, een bewijs voor het feit dat de tijd een fiktie is (alsof m'n woorden opnieuw gaan leven: ik zet het hele boek in De derde persoon, en zeg in een voorwoord dat het over God gaat) - het leesogenblik is het schrijfogenblik. Verschil tussen lezen en schrijven, liever de overeenkomst: eenmaal meemaken. Ik maak je mee. Ik weet wie je bent. Ik kan niet spreken tot 19e-eeuwers, van Einstein hebben zij nauwelijks gehoord, bij het horen van de naam Freud verstart hun gezicht van verwarring. De taal van een boodschap van heden, de spreektaal die de schrijftaal van het ogenblik een stem verschaft, die gehoord moet worden. Dit is de eerste adem, die de laatste schept. Je kiest een naam, en je leven is eeuwig, onachter-haalbaar onvergelijkbaar onsterfelijk - in het andere. Het is in elk geval: het ‘gans’ andere. Je wereld binnenste buiten, een geloof dat - niet gestut door wonderen - niets dan wonderen ziet. * Ik weet niet beter, namelijk, ik weet niet de woorden, maar de ervaring schiet me opnieuw te binnen. Het laat zich alleen in
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
158 eksplosieve vorm uiteenzetten: brand, een verschrikkelijke duizeling (die ik in deze pagina's probeer vorm te geven, of vormloos te laten - het komt op hetzelfde neer), een gelijktijdig zichlegen en zich-vullen, het gebeuren alleen of te midden van anderen (die niets opmerken, want het gebeurt in een sekonde, die honderden lichtjaren duurt), het is een enkel woord dat plotseling tot barstens toe geladen is, of het is de totaliteit van alle woorden die zich in mijn leven aan mij hebben voorgedaan, onopvallend maar de waarheden van alle dichters bijeen, het weet meer van mensen dan de mensen zelf, het is de keuze, het is het antwoord. De poëzie heeft een onmiddellijke funktie, niet als ding-van-mij, maar als brug tussen de mens en het onbekende. Alle poëzie wordt geschreven om dit doel nader te brengen. Alle poëzie is liefdespoëzie, elke dichtregel een getuigen, de vervoeging in welke tijd dan ook van het werkwoord: liefhebben. Wat ga je ermee doen, hoe maak je het duidelijk? Ik kan de theorie niet leveren, slechts het ervaren weer geven, en dan - dat is misschien alles waartoe ik in staat ben, maar is er duidelijker? Alle andere argumenten berusten niet op liefde, maar op ijdelheid en waan. Ik verkies niet dat andere beweegredenen mijn daden dikteren. Het klopt altijd. Alles is poëzie. Hoe vangt een koe een haas? Door heel bedrieglijk het geluid van een koolraap na te doen. (Karel). Zet de tijd maar eens stil. Om maar wat te zeggen. Het is een aardig begin. Hoe laat is het, lezer? Hoelang lees je al? Wat is er met je gebeurd? Ik maak mij van het eksperiment meester. Overal kan ik heen, overal word ik met open armen ontvangen. Het eksperiment slaagt altijd, de vrije denkers en de vrije mannen, de niet-bestaande huistirannen en betweters die het Bestaan ontkennen ten spijt: de vrijheid van de sprekende mens. De vrijheid ligt luidkeels voor het grijpen. En als je niet als een mens, maar als een machine leeft (een computer, die de arbeid van één stel menselijke hersens zou evenaren, beslaat het gehele aardoppervlak) woon je in een ijskoude keiharde geluiddichte pikdonkere geïsoleerde cel, zo groot als je lichaam.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
159 Nol G.: Simon V.'s depressies zijn lichamelijk. Bij Van Dale al is het woord ‘depressie’ van andere aard. Depressies komen voort uit het ontkennen van het Bestaan, de kommer om het niet-kunnen-aanvaarden van ondoorgrondelijke oorzaken, gevolgen, verbanden, de gedrukte berichten uit het sleets hiernamaals, de ziekte van de niet-liefde. Zo kristalhelder is het als de witte godin (de eerste vrouw van Robert Graves), klink-klaar (‘volkomen zuiver’, leert Van Dale, ‘louter, oorspronkelijk alleen van metaal, vooral van edele metalen gezegd’) als het liefdevolle alleenblijven: halfdrie in deze tijd, Karel, René vertrokken, tijd voor een nieuwe taak: het maken van een meerdanvlaflip (yoghurt, rosevicée, slagroom, appelmoes en chocoladevla), een nieuwe ontmoeting. Telkens spreekt een ander mens. Ik ben niet meer die ik was in de vorige regel. Je slaat het van ogenblik tot ogenblik gade, het vergezelt je door, langs en tussen de regels, het is een meeslepend ritme, het geeft ‘nieuwe informatie’, niet de zwaai naar mensen die je niet kent, of die je niet zien (op de tram, in je leven). Where do I come in? vraagt Stephen. Ik zet hem uiteen [ik spreek nu van diegenen die mijn geest bevolken, de kamer waarin ik schrijf is leeg, de plaat uit India is weggehaald; er is een nieuwe voor in de plaats gekomen: The Quest van Mal Waldron, met Eric Dolphy ‘as irretrievably committed to a perpetual musical quest as is Mal,’ Booker Ervin, Ron Carter, Joe Benjamin en Charles Persip†. Voor de literatuurzoekers uit en in de tijd, dat ik Haantje de Voorste was: wat is de eerste jazzplaat, genoemd in een Nederlands boek? Opdracht: stel bloemlezing jazzpoëzie samen: Remco's, Hugo's Parker, mijn Monk, Lucebert's Ghost of a chance, en andere uit het achterhaalbare heden] dat wij over drie mogelijkheden beslissen: alleen thuis de mescaline, alleen buiten, of tussen de mensen. Ik wil zoveel mogelijk profiteren; voor elke volgende keer zet ik mijzelf een opgave, ik wil telkens opnieuw een ander gebied in m'n geest betreden; er is geen einde aan het weten - godzijdank is er een begin: de eerste mens, die ik ben. Ik wil telkens opnieuw een duidelijker, ook mededeelbaarder
†
(New Jazz NJLP 8269)
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
160 beeld van mijn doel vormen, en tegelijkertijd wil ik de grote challenge aanvaarden (uit liefde): in de mens te ontdekken het waarom van het enz. Waarom is de mens het antwoord? Ik geef het antwoord, zeg ik, en vind verbijsterd het tegenovergestelde: het enige unieke eenmaal uitzonderlijke: alles is niet zijn tegenovergestelde. Niet in dit ene geval: God weet niet dat Hij in zijn kracht bestaat, Hij weet niet dat Hij leeft, Hij leeft in de mens, in alle mensen tezamen, de levenden, doden en nog ongeborenen. God is een totaal, het antwoord op alles, het antwoord waarop geen vraag meer volgt. Er is een wet van vraag en aanbod. God biedt zich niet aan. De mens zoekt de vraag. Vrij, en bevrijd, in afwachting. Mensenhanden ordenen de dingen: ‘De mens kan nie skep nie hij kan nie herskep nie hij kan slegs bewaar,’ zoals de directeur van een Zuidafrikaans wildreservaat schreef. * Ik doe afstand, om der wille van de waarheid. Dit zijn drie, vier weken, zeventig dagen op ooghoogte, tot nog toe heb ik er hier een gooi naar gedaan, soms geef ik mij vergeefs, kan ik niet geven (zoals ik koffie omver moest werpen bij het vertalen van Christus' eerste boodschap in het boek van Ralph & Phil), er staat nog zoveel in mij hard rechtop, dat zich niet wil geven. Help mij breken. Help mij redden. Het gaat om mij. Het gaat om iedereen. Ik heb een harde huid. Ik kan niet alleen open. Dit is een andere geboorte, het gaat om het ware ik. ‘Ik kon niet harder toeslaan, je zou zijn gebroken.’ En alleen Stephen weet, wat het volmaakte niets op de terugtocht betekende, de desintegratie Parijs-Amsterdam 's nachts, het langzaam terugkomen en herkennen der dingen, ik moest uitstappen, ik kon de andere twee harten die in hun eigen wereld klopten niet langer mee-horen, weg wilde ik, in huilen barstte ik uit, midden op een weg in de Noordfranse (was het België? Nederland?) verlatenheid 's nachts. ‘Dat het zover met me moest komen, dat ik het in een boom moest zoeken!’ ‘En?’ (de stem van de strenge meester met de liefdevolle heelkunde)...
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
161 ‘Ik heb het in een boom gevonden.’ (Die boom zal ik m'n hele leven niet vergeten; kracht van honderden jaren kwam tot me over, toen ik m'n nagels in de bast krampte omdat ik geen weet meer had van leven. En ik kreeg een rustig antwoord: ‘Leven.’ Ik kan mezelf pijnigen, dat ik een tekortgeschoten antwoord voor lief heb genomen, maar op het antwoord was geen vraag voorafgegaan. Het was een non-ego, dat daar met z'n eigen zelfmoord rondstuntelde. Het lichaam heeft niet geleden, het is hetzelfde, het lijkt sprekend op de Ander.) Ik ben het nog, ja, ik ben nog een niet ten einde gebracht verhaal, de uitleg wil ik nog wel te horen komen, ik wil nog meeluisteren of deze waarheid werkelijk waar is, de altijdongelovige blijf ik, die niets dan zichzelf voor lief neemt. Ik kijk verschrikt om me heen. Ik stuur op eigen navigatie, de inhoud van m'n zakken eerst op tafel, toen in de geest geleegd; geen papiertjes meer om me heen met gedachten om uit te werken, maar de gedachten (wat zijn het anders?) zelf op het papier tot leven wekken, loodzwaar van verantwoordelijkheid. Maak het waar, Simon Vinkenoog. Laat het waarkomen. Merk het. IJk het met je stem, je overtuiging, je groeiend weten. Ja, ik zal alle tekenen te wijzen weten, zij staan niet voor niets geschreven. Het kwam door op een dag in oktober 1963, Formentera (Balearen, een eiland zonder gas, elektriciteit; het Westen). En ook dit zijn woorden, ik raakte in het 61e hoofdstuk verzeild, in zijn persoon, ik ken hem nog niet goed genoeg, de godgeworden mens, die zich Zoon mag noemen, en die ook voor mij heeft geleden. Hij antwoordt mij, een onverbiddelijke bestseller, die op àlle vragen kan antwoorden: ‘Als een man zijn buurman liefheeft, hoeft hij niet te weten van mijn Vader en mij want wij weten van Hem. Maar als een man voorgeeft ons lief te hebben terwijl hij zijn buurman laat lijden is er in deze man geen liefde. Hij heeft niet eens zichzelf lief. Verzaak je ijdelheid en kies mijn Vader en hij zal uw Vader worden.’ Ik kan dit verhaal verzaken, het is nog de ijdelheid van Simon en zijn broodwinning, het is een najaarsaanbieding in een fonds, maar het ligt al vast, het ligt al besloten in het leven dat ik gekozen heb, al heeft het nog geen titel. Ik tel de miljoenen miljoenste sekonden in mij, die weten dat
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
162 ik leef. Mijn oriëntatievermogen is op weg naar de volgende dimensies, die van binnenuit komen, steeds verder, tot binnenste buiten wordt, en alles daarbinnen verlicht. De blues van Billie Holiday. Matthias die bij Reineke naar mij vraagt. Als ik nu al vecht (elke nacht, het is vijf uur in de morgen, ik ben moe, verlies en herwin een ego) wat wordt het dan niet straks! Ik hoef niets te verzaken behalve de onrechtmatigheden in mijzelf; als het moet opnieuw - maar dit boek laat ik achter als getuigenis van een leven, dat zó en niet anders geleid kon worden, omdat het de kortste weg was. Ik ben een open boek. Ik ben te lezen als een open boek. Maar lees ook wat ik schreef toen ik een ander was. Ach, waarom? Wie ben ik? Zie mij schuilen. Ben nog dit ik. Gij zijt: alles, hard en zacht, warm en koud, droog en vochtig. Ben ik? ‘Ik ben onschuldig,’ Reineke toen ik tegen N.G. en H.M. zei: ‘Ze heeft me geholpen de weg te vinden.’ Is zij onschuldig? De hartstochtelijke liefde van mijn verlangens. De nieuwe helden: de profeten. Wij profeten, de romantiek tot heden van nu af aan, romantische ego-centriek door de Pool Mickiewicz veroordeeld in de fatale hartstocht als belediging van de goddelijke wet. Wij spotten niet met wonderen. ‘Cette oeuvre presque délirante se prête facilement à la critique,’ in de Histoire des Littératures deel 11 in de Pléiade-uitgave, pagina 1285. Over Slovacki's Genesis van de geest, een evolutie, een chef d'oeuvre d'imagination générale. Elk mens is een genie: une transfiguration glorieuse, une angélification du monde. Ja, er is in mij een geestelijk principe dat vanuit dit lichaam werkt, de verklaring komt nader, ik ben de ontdekking te boven, niet langer de strijd tussen goed en kwaad, maar de weg omhoog. Begrijp, dat hier iets gebeurt. Hier weeg ik mij tegen Franse woorden af. Ik sta klaar te springen. Here I come! GO! Hij verbrandt de intiemste herinneringen: anderen begonnen aan mij te bouwen en ik stond buiten. Het gebeurde: Een image te paard. Dit is het nu geworden; niet de laatste, wel voor mij de laatste.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
163 Ik ben een menselijke herkenner, ik lig zozeer open dat Alles Kan, ik word geholpen, ik ben afhankelijk, iedereen wil weten, ik heb goddelijke middelen, de Native American Church-Indianen† noemen het: vlees van God, en als het bij mij woord zal worden, zal ik kunnen zeggen: Dat was in den beginne. Nu is het eind gekomen; er zal je niets overkomen; je overziet het gebeuren; je leeft en hebt lief. Giechel wat, een droge keel van brooddronkenschap. De snelheid van het licht: een fiktie. Je zag in je hele leven slechts één dode, je was elf jaar. Hoe zien de anderen eruit? Bewaar het beeld van een dode in je herinnering. Kijk wie langer duurt. De vrije wil van de pijl, die op het doel wordt afgeschoten. (Het langverwachte verhaal: ‘het duurde de hele dag (de eerste boodschap van J.C.); naderhand ging het stormen, het was op Formentera nog nooit zulk weer geweest, de boodschap kwam moeilijk door, naderhand hoorden we heavenly music.’) Ik ben de Buitenallesstaander. De objektieve buitenzinnige. Buitenzintuiglijk, binnenzinnelijk. Angst bestaat voor Karel: ‘Het grauwe,’ zegt hij, ‘als het niet waar is.’ Het is zo waar, als de vanzelfsprekende verandering: ‘Is je leven veranderd?’ ‘Nee, maar ik ben opnieuw gaan leven.’ Ik bracht acht jaren in Parijs door; het maakte van mij een ander mens. Over welke àndere mens heb je het? Een naam.
maandag 16 maart 1964 [de twintigste dag] Alles is anders. Alles is hetzelfde. Zaterdagmiddag omstreeks drie uur namen Reineke en ik ieder 500 mg mescaline. The Amsterdam playgrounds are the best; supportive settings. Geen angst. Volmaakt geluk. Ik dacht aan Viton, die op een klinisch bed ging liggen, omringd door psychiaters en anders-helpende, testende, onderzoekende handen; aan Michaux die zich terugtrekt en in de andere kamer iemand heeft wachten, of de telefoon
†
The Native American Church: ‘a duly constituted and recognized religious denomination numbering almost a quarter of a million adherents.’ Zie: W. La Barre: The Peyote Cult (Shoe String Press, Hamden, Conn. USA, 1964).
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
164 tot zijn beschikking heeft, in geval van ‘nood’. Onze nood lenigen wij met Gods hulp, dwz. zelf. Onze weg is er een, die ons voortdurend naderbrengt tot het ware zelf, waarvoor plaatsgemaakt wordt door inzicht in de ervaringen, die achter ons liggen. Wij kunnen lessen trekken, wij wijzen elkaar op de vergissingen. De ervaring, die mij vroeger tot de wanhoop bracht, een wanhoop die voor Hoogseizoen in mijn werk lag verscholen. Ik weet waarom Lautréamont de hoop ging bezingen, nadat hij de wanhoop had doorleefd. ‘Je remplace la mélancolie par le courage, le doute par la certitude, le désespoir par l'espoir, la méchanceté par le bien, les plaintes par le devoir, le scepticisme par la foi, les sophismes par la froideur du calme et l'orgueil par la modestie.’ (Poésies, 1870, m'n exemplaar - Charlot, 1946 - is aan de voorkant verlucht (geïllumineerd) door de heldhaftige Marcel Polak, hij ruste in vrede). De zon heeft mij op vrije voeten gesteld. ‘La poésie doit avoir pour but la vérité pratique. (...) Un poète doit être plus utile qu'aucun citoyen de sa tribu.’ De vele tekortkomingen besef ik, waarvan m'n daden, woorden en gedachten hebben blijkgegeven - ik hoop niet meer te hoeven beschuldigen, twijfelen, zondigen tegen de Wil die de mijne zal worden. Zo waar helpe mij God almachtig. * De weg, die anderen gaan, kan ik niet de mijne maken; ook Huub zal ik niet van mening kunnen doen veranderen - hij die mijn noemen van God als een uitweg uit het ‘zindelijk denken’ ziet, de mystiek wantrouwt en die mij ‘voor drie weken op geestelijk water en brood’ denkt te kunnen zetten (‘je bent niet straight’) als de naam valt in een gesprek. We hebben deze zaterdag voor het eerst in lange tijd met elkaar gesproken, deze zaterdag die mij in aanraking bracht met al diegenen die mij iets te zeggen hebben (behalve met mijn goeroe Stephen, en dat is voorbeschikt), en het blijkt dat onze doeleinden gelijk zijn; hij geeft er de naam ‘vrijheid’ aan, de menselijke vrijheid ‘high’ te zijn, de natuurlijke staat van ekstatische verwondering, intuïtie en akkurate bewegingsvrijheid te beleven. Een godgegeven vrijheid, zeg ik. Geest en lichaam zijn één; William Blake ‘the body is the human form divine’.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
165 Ja, ik ben verslaafd, mijn zintuigen zijn veeleisend. Na 10 mei vorig jaar het roken uit vrije wil te hebben opgegeven, kocht ik dezer dagen weer het eerste pakje Gauloises, nadat ik al enkele weken voortdurend trekjes nam van andermans sigaretten. De eerste trekken, die ik diep inhalerend neem, geven mij een kick die een ogenblik aan de high doen denken, de bloedvatverwijdende werking, helaas gevolgd door de vernauwing. Ik wacht op de dag der nikotinebevrijding. * Een naakt dat zaterdagmiddag de kachel aanmaakt, de radio aanzet, de tijd voor teenagers waarin wij leven (onder de ‘stijgende sterren van vandaag en morgen’ blijkens de aankondiging en het te luisteren gebodene ook Louis Armstrong!), en tegenover Reineke aan tafel gezeten, aandachtig het 1 grams-flesje mescaline sulphate op een velletje papier leegschudt, in tweeën verdeelt en savoereert: de bittere smaak van God, aangelengd met enkele partjes sinaasappel. For Lab. Use only: to be used by qualified investigators only.† Ik ben qualified, ik weet wat ik doe, ik ben utile, ik beoefen een vérité pratique om een wereld te maken, waarin ik mijzelf leer kennen, die ik met alle mensen moet delen, een te veranderen wereld waarin liefde de plaats van angst inneemt, begeerte, eerzucht en hoogmoed verdwijnen, en trots de uiting is van een gestoord Ego. In het kort: want ik abstraheer en een denkproces neemt de plaats in van de intuïtieve waarheid: de 13 dienaren van het leven overmeesteren de 13 dienaren van de dood (Tao Te King, L.) Het is niet te begrijpen, het gebeuren-zelf is de overgave: die anarchie, welke (als anarchisme) door Van Dale wordt omschreven als de leer van de verloochening en omverwerping van alle staatsgezag en de onbegrensde zelfstandigheid van elk individu; het streven naar anarchie (regeringsloosheid, het ontbreken van een geordend bestuur, toestand waarbij overheidsgezag ontbreekt) als heersende toestand, politiek of anderszins.
†
WAARSCHUWING!
Eksperimenteren met psychedelica kan bij niet-getrainde waarnemers leiden tot paranoïde toestanden, waarbij de katharsis uitblijft. Je speelt met je leven! Blijf er van af, als je onvoorbereid bent. Om deze reden propageer ik niets.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
166 Een maatschappij, waarin de mens zijn eigen overheid is, zijn eigen orde. De tekenen bedriegen niet: er is een ander Koninkrijk op komst, en ook de georganiseerde kerk zal afstand moeten doen van het haar niet langer toevertrouwde gezag over de geest en het geweten van haar dienaren en volgelingen. Alle ervaringen, bijna alle, die ik in protokollen, gedichten of verslagen lees, beschrijven een toestand waarbij de proefpersoon, beschut voor de buitenwereld, gegidst door objektieve buitenstaanders de reis door zijn geest onderneemt. Mijn ervaringen zijn anders, in '59 kreeg ik voor de eerste keer LSD, in het kader van wetenschappelijke onderzoekingen in het Wilhelmina Gasthuis van Amsterdam.† Mijn ervaringen zijn sindsdien (nog tweemaal onder medisch toezicht: de heren professoren, doktoren en artsen Van Ree, Thüring, Barendregt, Kappes, Van Asperen de Boer) op eigen verantwoording geschied, met raad van IFIF (Cambridge, Mass., USA) en daad (van bevriende psychofysiologen, dichters en andere kenners). Ik ga zelf het leven te lijf, wonend in een wereld die dringend behoefte heeft aan verlichting en bevrijding - voor die wereld, in die wereld leef ik. In die wereld heb ik een taak als schrijver, de mij gegeven talenten en eigenschappen zal ik zo effektief en nuttig mogelijk gebruiken; bevrijd van angsten en zorg om morgen leef ik in het nu, dat anderen met mij kunnen delen als een juiste staat, waarin het goed toeven is. Je doet het goed, of je doet het niet; je wilt alles, of niets; de boom der kennis is ook die van goed en kwaad. De vrucht is niet langer verboden. Leer te onderscheiden, uitvinden, ontdekken, benutten, spreken en antwoord geven, want de schepping is het Woord. Ieder doet wat hij kan; de wonderen van het leven liggen voor
†
‘Een experimenteel psychopathologisch onderzoek van de reacties op LSD-25,’ akademisch proefschrift ter verkrijging van de graad van doctor in de geneeskunde, 18 juni 1964, door Frank van Ree, zenuwarts te Bennebroek. Uit het gesprek met de (43) proefpersonen, dat aan de proeven voorafging: ‘Gedurende het experiment stel ik mijzelf verantwoordelijk voor de eventuele gevolgen daarvan. Nadat u weer aan uw lot bent overgelaten kan ik geen enkele verantwoordelijkheid meer dragen.’ (pagina 16). Leeftijden van 25 tot 62; ‘al onze proefpersonen vertoonden bij het psychologisch onderzoek een relatief hoog I.Q.’
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
167 het grijpen bij het gebruiken van de zintuigen, de intelligentie en het bewustzijn: de dingen zijn niet mooi of lelijk, zonder meer, zij Zijn. Zichzelf, en de mens is op weg naar de onfeilbaarheid. (De volgende dag herlees ik deze hovaardige woorden, achter mij weer een mislukking, of de stap vooruit die van achteruit niet is te onderscheiden, door schade en schande ook word ik wijzer - nader tot kennis, ten koste van?) Klaas. Ik speel met vuur, een tovenaarsleerling voor anderen, die na enkele vermeende suksessen meent het heft in handen te kunnen nemen, dat hem wat sommigen aangaat niet is toevertrouwd, en hij krijgt het op zijn boterham thuis! Er staat mij nog het een en ander te wachten, Billie Holiday waarschuwt me, Reineke zet de plaat op nadat ik teruggekomen ben van een van de meest schokkende ervaringen, die ik ooit beleefd heb in de psyche van een ander, m'n vriend Klaas, die ether snuift om het andere bewustzijn te leren kennen, dat bij de yogi's samadhi genoemd wordt. Het gaat niet van een leien dakje, op zijn elfendertigst of met de Franse slag. Ik mag er de kantjes niet bij aflopen, ik moet ook de meest bittere weg tot het einde begaan. Jos vroeg me, of ik Klaas nog steeds met 'n bandrecorder wilde interviewen. Reineke: ‘Je moet je eerst met jezelf bezighouden; ik begrijp niet wat je met Klaas wilt. Hij spreekt wartaal.’ Ze drijft me, pathetisch geef ik toe, op de divan, het gezicht in de handen verborgen, maar ik ken geen andere houding. Voor mij spreekt Klaas geen wartaal, zijn woorden komen regelrecht uit het Oude Testament, ik heb nooit kunnen luisteren. Niet voor niets heeft hij me al vaker gezegd Prediker te lezen, en ik dacht - na de tweemaal, dat ik hem dit weekend gezien had - met het hernieuwde kontakt, zonder angst voor kaakslagen of maagstoten, wel op Jos' verzoek te kunnen ingaan. En ik ben geen verslaggever, met die andere stem-voor-de-bandrecorder, die ook ikzelf met afgrijzen beluister, ik ben geen psychiater, want de hints kan ik niet altijd verstaan... Ook nu blijven schrijven! Ook nu nog, uren later het drama vereeuwigd, niet langer zo hevig beleefd in de geest als bij het ondergaan van de storm, die over m'n hoofd woedde, een ondervinding waarvoor ik twijfel woorden te vinden.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
168 ‘Hoe dicht ben jij bij het onnoembare?’ ‘Heel dichtbij.’ En jij? I'll try. Ik dacht buiten schot te kunnen blijven, aan de andere kant te kunnen staan, maar ik kreeg de volle laag, recht in mijn gezicht. Scheurende hagel, brandend vitriool, een handvol krabbende, trekkende nagels op een gevallen engelengezicht. We zitten thuis, de bandrecorder staat tussen ons drieën in. Ik stel een aantal vragen, ook over de God die we vanmiddag als middelpunt van het gesprek, van ons denken hadden (hij kwam binnen terwijl ik met Ralph & Phil aan de vertaling werkte), rond tekst en uitleg die Klaas vroeg en kreeg. Hij maakte ons opmerkzaam op het: ‘Laat ons mensen maken, naar ons beeld, naar onze gelijkenis’, wat wij hem uitlegden als pluralis majestatis. Het ging hem goed (‘zeggen wij dan’): hij had geld gekregen voor verf en ander materiaal, zodat hij kon werken. Ik kan niet vijftien jaar schrijven hier achterhalen, om te zien hoe onvoorstelbaar voyeuristisch ik te werk ging, aan de buitenkant der dingen blijvend, zodra ik over anderen sprak, die ik niet kende, nog niet ken, en die ik nooit zal kennen, omdat ik niet weet hoeveel Reineke van mij houdt, en zij niet kan weten hoeveel, hoe véél ik van haar houd. We verloren elkaar vanavond een uur lang, en het kostte uren om elkaar weer te hervinden; achter elke ervaring steekt de noodzaak tot ervaren, niet meer te schatten inderdaad met woorden als: toevallig, koïncidenteel, oorzaak & gevolg. Zij herstelt het drama in mij tot aanvaardbare proporties, speldeprikkend op de juiste plaatsen; of is het gemakzucht van mij, die mij ertoe drijft haar standpunt onmiddellijk het mijne te kunnen maken? Nee, ik heb geen mening, kronkel overal tussendoor, ik kies geen partij, ik neem een standpunt in (dat ik weer kan verlaten, zonodig), ik heb duizenden meningen en één, maar een leven lang zal ik moeten wachten voordat ik die mening voorzichtig durf uiten, uit angst de waarheid te spreken, die onvoorstelbare pijn doet en nog onvoorstelbaarder schade aanricht. De waarheid, die ik zal moeten leren hanteren als de boer zijn rekel in een uitgebloesemd hennepveld: voorzichtig, uiterst voorzichtig,
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
169 want het gaat om het leven, niet langer op leven en dood, maar om het ware zijn, dat volgt op het niet-zijn, het worden en geschieden, zoals dit niet, dit niets geschreven. We gingen gevieren de trap af, na een oppervlakkig diepteinterview; Klaas opperde het idee ether te gaan halen om dieper op de dingen te kunnen ingaan (in Hoogseizoen, pagina 95/96 een voorafgaande ervaring), een dolle tocht vol misverstanden, een opwindend gebeuren, een happening. ‘Duizenden happenings per dag,’ zegt Klaas, ‘als ik snuif, aan de lopende band. Ik zie precies wat er gebeurt. Niets ontgaat me. Ik doe gek. Weet je nog? Als ze me oppikken, moet je zien hoe ik doe. Weet je hoe ze me noemen? Hé, maffe. Niets doen ze, niets kunnen ze doen.’ Want de politie geeft hem zijn ether (soms in water veranderd, leeggegooid en opnieuw gevuld) terug, als ze hem weer laten gaan: het is zijn eigendom. Wél zijn alle apothekers in Amsterdam van het gebruik op de hoogte; het valt hem moeilijk aan ether te komen, hij is nu aangewezen op drogisten - minderwaardig spul. Ik rook eraan: een onaangename metalen en zure lucht, zwaar, als met lood en teer bezoedeld. Hij legde ook uit, waarom hij niet buiten bewustzijn kon raken; narcose-ether wordt toegediend zonder zuurstof. Wel noemt hij de toestand een bewustzijnsverlaging, waarbij z'n onderbewustzijn naar boven komt, in een toestand waarbij leven kreëren wordt. Soms zie ik Klaas als mijn geweten, hij leert me dat liefde niet met twee maten kan meten, dat liefde ligt in de overgave en niet in het vergeten, dat ware liefde altijd tekortschiet (menselijkerwijs gesproken) - hij toont het me waarlijk en duidelijk. Door m'n zoeken beschouw ik elke gelijkgerichte ziel als een goeroe, neem ik aan dat ik van hen kan leren, onderga hun woorden als een voortdurend aanmanen, dat door mij soms (paranoied) als aanklacht wordt begrepen. Ze staven mij in mijn zoeken, brengen mij ook in de allergrootste verwarring, en het kost me moeite terug te keren tot het huis, waar mij het allerheiligst spel wacht. Tijd overbruggen is eeuwigheid scheppen. Ik viel voor haar op de knieën, een aantal verre vragen zag ik duidelijk belicht. ‘Voor wie kniel je eigenlijk, voor mij of voor jezelf?’ Ik kon niets anders antwoorden, dan: ‘Voor God.’
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
170 Lodewijk zei eens tegen mij in de Shéhérazade: ‘Knielend moet je dat gedicht lezen.’ Was het scherts? Waarom? ‘Dat jij in de God zult kunnen geloven, die ik mocht ondervinden, als een zuiver weten. Want zonder je geloof kan ik niet leven. Zonder God niet, en zonder jou niet. In die volgorde. En met God leef ik, maar met jou weet ik het niet.’ ‘Leef je dan niet met me?’ ‘Met je lichaam, ja, maar niet altijd met je geest.’ ‘Je hebt je nooit afgevraagd, of ik wel met je meegroeide; je hebt het als vanzelfsprekend aanvaard. Je spreekt met andere mensen over jezelf, dingen die ik in de verste verte niet vermoed. Ik ben je vrouw.’ Ik leer het geheugen hervinden, waarzonder mijn gewaarwordingen geen waarnemingen kunnen worden. ‘Ik wil zover mogelijk gaan in de heiligheid,’ zeg ik, tranen wellen in m'n ogen. Ik zie in de verste verte niet: mijn blik is begrensd, ik zie pas als de schellen vallen voor het verblindend licht, dat schijnt in de boodschap van Klaas, die hij zaterdag naliet. Hij sprak van de test, die ze hem in de Rijkspsychiatrische inrichting te M. hadden laten doen: teken een boom, dan: teken een fantasieboom, aan hem, de surrealistische schilder... Schrijf een opstel: ‘Welk dier zou je het liefst willen zijn? Beschrijf een dag uit het leven van dit dier.’ Hij liet het opstel voor me achter, ik matigde me interpunkties aan, op één plaats twijfel ik. De test-droom: DE EENDAGSVLIEGENDE AAP. ‘Het gebeurde in het jaar dat voor ons ligt, dag en tijd en plaats zijn verborgen in het niets. Ik lag te dromen in het gras. Plotseling was het begonnen: een licht zo verblindend als geen zon kan zijn. Het bewoog zich in mijn richting. Een stem als van een bazuin schalde door het niets. Ik verborg mijn gezicht achter mijn arm, en sprak met aarzelende stem die vol was van emotie: ‘Wie zijt gij?’ ‘Niets’ weerklonk en het licht verdween zoals het gekomen was. Dromend werd ik wakker en herinnerde mij niets: (Is het: niets weerklonk... of ‘Niets’ weerklonk?)
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
171 Ik kon er niets aan doen, ik wist van niets, kon ik er als troost bijzetten, hetzelfde gold vanavond nog steeds. Ik dacht Klaas heelhuids thuis te kunnen brengen (en ja, hij is heelhuids teruggekomen, na ons gezamenlijk uitstapje), en ik moest elk abc nog leren. Jos bedrijvig met de bandrecorder tussen ons in; ik verweet Klaas dat hij niet op ons had gewacht, maar voor ons de trap was afgesneld om buiten alvast te gaan snuiven (wij sjouwden nog met vuilnisbakken). Ik had het hem ook niet meegedeeld, en was het nodig geweest? Ik wilde in de ervaring meegenomen worden, maar de toon die ik aansloeg dreef ons uit elkaar: ik sprak met hem als was hij niets anders dan een lastig kind, dat zich niet hield aan de afspraak. De auto moesten we duwen; Klaas was ver genoeg heen om rond de auto te dollen en ons geamuseerd gade te slaan, over de brug van het Leidsebosje. Onderweg tartte ik hem met verdere vragen; hij had aangekondigd een show weg te geven. ‘Wil je je alsjeblieft niet gedragen als de terrible showman?’ Angst voor de buren, de mensen, de wereld, het leven. De stank, de aandacht, het aandacht-trekken - nee, ik wilde het niet. Is het ekshibitionisme, vraagt men zich af. Is ook niet ekshibitionisme een vorm van kommunikatie, vroeg meivin me eens, en nu weet ik het: Ja. Bij Artaud kan ik het herkennen, van Klaas durf ik het nota bene niet te aanvaarden. Als hij me zegt, onder ether de wereld surrealistisch te zien, en zó te willen werken, van elke stap die hij zet een gebeurtenis te maken, weet ik niet wat ik beluister, want ik roep onmiddellijk mijzelf tot kenner uit: las ik niet alle surrealistische boeken? Het leven spreekt duidelijker taal. De hypnose van Desnos, de peyote van Artaud, de heroïne van Prévert en Queneau (zie de Bibliothèque Idéale, gesprek met Prévert, over Queneau, Gallimard, 1962), de opium van Jacques Vaché, de eksperimenten met tetrachlorure de carbon van René Daumal: schriftgeleerdheid. Klaas is dichter bij het weten, dit is een uiterst nauwgezet verbaliseren (niet hier), dossiers bewaard gebleven. Dat is de TRI-ervaring, die de Australische Peter in het ziekenhuis bracht (december '63): het zijn de gezochte gevaren rond leven en dood, bewustzijn en inzicht. Klaas, de ethersnuiver: surrealist op heterdaad.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
172 Ik liet Jos de auto naar de Goudkust rijden; met Klaas wilde ik bij Stephen op bezoek gaan, ik had al verscheidene notities op een papiertje gekrabbeld, uiterst tevreden met mijzelf (bewees ik de ‘weten’schap geen dienst?), Jos had - om het bandje te testen - een deel van Vrijman's kinderuitzending laten horen (de vragen: Waar komen de kindertjes vandaan? Wie is de machtigste man op aarde? Wat is moderne kunst? Waarom mag je niet met vreemde mannen meegaan?) en ik had al vergeleken: Jan zijn kinderen, ik de mijne. Ik, die m'n geweten koester als een aap z'n vlooien, die de oude God der joden duld onder pijnen, omdat hij wraak koestert vanwege mijn lafheid. Op m'n dertiende, in 1941 (Duitsland won voor Europa op alle fronten) wilde ik lid van de Jeugdstorm worden, ik was te laf. Zoals ik uit lafheid m'n mond bijna niet opendeed in een proces tegen mij gevoerd, zoals ik zo vaak verantwoordelijkheden uit de weg ben gegaan, terwijl ik daar alleen maar uit Hoogseizoen een pagina had hoeven voor te lezen om de high, het gewenste effekt, te beschrijven. (De pagina's 67 & 68). En dan nog durfde ik daarna een gedicht te schrijven, waarin ik mijn slechte raadgevers wist te beschuldigen. Ik oordeel niemand meer, ik ben m'n eigen raadgever; zij die mij raad geven zijn noch goed, noch slecht. Alleen ik ben verantwoordelijk.
Allen Ginsberg: Aether.† ‘What can be possible in a minor universe in which you can see God by sniffing the gas in a cotton?’
Ik had een stem, die ik niet meer wil herkennen: geen verslaggever zelfs of vriend, en zeker geen psychiater (psychiatertje-
†
Het gedicht van Allen Ginsberg, in ‘Reality Sandwiches’, City Lights, San Francisco, 1963. De lezer, geinteresseerd in religieuze etherervaringen, wordt ook verwezen naar The varieties of religious experience van William James, de Amerikaanse filosoof (revised edition, Londen 1902), in het Nederlands verschenen als ‘Varianten van religieuze beleving’, Van Loghum Slaterus, Arnhem). Andere ervaringen met lachgas, chloroform en ether worden beschreven in Medicine and Man van Ritchie Calder (Signet Science Library, 1962).
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
173 spelen): ik probeerde een ijdel en kinderlijk spel op te zetten in een hersengroot heelal, waar God gezien kan worden als je ether uit een zakdoek snuift. Onder aan de waterkant over de brug bij de Beethovenstraat snoof hij, voordat we verdergingen. Ik vroeg hem of ik ook mocht snuiven, hij hoorde me niet, ik pakte hem de zakdoek af, zijn hand schoot uit, ik dacht: Nu pakt hij me de zakdoek af. (Stephen formuleerde het later: ‘Hij is jaloers als je mee wilt snuiven.’) Ik stelde hem gerust, dacht ik: ‘We pakken je niets af, Klaas, we zijn samen uit, komen samen thuis, we zijn met jou, een zakdoek en twee flesjes ether op stap, als jij je vrijheid zo kunt beperken dat wij in onze vrijheid niet belemmerd worden.’ Dat zei ik, Reineke wilde naar huis, we klopten aan bij Stephen. Hij was aan de studie, liet ons binnen, bekeek ons, de bandrecorder. Als een hijgende hond met een pasgeschoten fazant trots in de bek kwam ik binnen, en liet de jachtbuit voor me vallen. Het duurde een tijd, voordat er iets gezegd werd; Klaas wees op het schilderij van Bill Coleman een plek aan die ik nooit eerder gezien had (Stephen knikte wetend), ik bleef vragen, kreeg geen antwoorden. ‘Als je maar wilt luisteren, hij heeft je genoeg te vertellen’ (Stephen). Ja, ik had uitgediend, was uitgesproken, dacht nog een oordeel over de schilderijen te kunnen vellen, herkende er twee psychoses in (welke, de mijne?) en Klaas, die Stephen in het Hebreeuws had aangesproken, sprak, maar niet over zichzelf. Hij sprak een veemgericht over me uit. ‘Ik kan wel huilen.’ Ik kan niets, vrienden. Ik weet niet wat te doen. Ik ben sterk, heb mezelf na elke nederlaag hervonden; Reineke weet: ‘Toen we pas met elkaar gingen, zei Klaas op een avond tegen me: je mag niet in een huwelijk komen, het huwelijk is eeuwig en je mag het niet verbreken.’ Klaas, die niet gehoord heeft dat dit, mijn huwelijk met Reineke, een van God gegeven huwelijk is. ‘Stephen, please help me, even when I'm stumbling. Love knows no fear.’ ‘Come back, Klaas,’ zei hij, ‘and we'll make it both together.’
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
174 Tegen mij: ‘Je moet je overgeven, Klaas vindt dat je niet ver genoeg meegaat.’ Klaas: ‘Heb je wel eens gezien hoe ze het in Amerika doen?’ Wat ik in '59 de proef‘leiders’ verweet: dat zij buiten bleven staan. Dat zij ‘een angstige verwachting’ aankweekten, even kleine tovenaarsleerlingen. De strijd tegen de ‘objektieve buitenstaanders’ zal in hevigheid en liefde toenemen: velen zijn geroepen, weinigen uitverkoren. Hoed je voor de apprentis-sorcier. Het zijn dwalenden, die niet luisteren naar de roepstem in de woestijn: ik heb het zelf ondervonden. Ik sta in een wereld van wanen, en wie ben jij, dat je de eerste steen durft op te pakken? Zij die weten spreken niet, zij die spreken weten het niet. Ik beperk mijn eksperimenten: het gaat om mezelf. Ik raak geen ander meer aan, zoals ik tegen niemand de hand meer zal heffen. Ik heb leren luisteren. Nu luister ik. * ‘Waarom rook jij?’ vraag ik B. (de naam die wij hem gaven, C.B.V. en ik, toen wij hem interviewden in het twintigste nr. van Gard-Sivik, 1959; A. was Hans van Sweeden). ‘Ik zou het niet weten.’ R-e: ‘Omdat ik high wil zijn.’ Eén vraag verder: ‘Wat is high?’ * De wartaal van Klaas is 'n antwoord, er zijn er duizenden, Finnegan's Wake, Les chants de Maldoror, er bestaan geen definities. * Dankzij het werk van de dichter-schilder Henri Michaux konden Reineke en ik een ervaring gezamenlijk ondergaan, ook zij stond tegenover het Onnoembare, het Onbekende, het Andere dat niet door woorden, niet door wetenschap teruggebracht kan worden. Of naderen de beide polen, elkaar, hier via de mescaline? Bij Michaux ging het leven, een zelfportret. (Nr. 133 in de
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
175 catalogus van de tentoonstelling in het Stedelijk Museum, feb/mrt 1964.) We stonden niet langer te kijken. Wij waren. Een zelfportret. Een hoeveelheid bewegen, dat nooit meer op zo korte afstand bijeenleeft, een vergeten binnen de trekken van een gemarteld gezicht, dat bij elke ademhaling geboren werd en stierf, lijnen die vervloeiden, kleuren die joegen, uit de ogen sprongen vaders en moeders, in pen- en inktlijnen, in penseelstreken speelden zich bosbranden en zonne-explosies af, het stroomde vol mededogen uit de ogen, het was een eer aan ons bewezen door de ogen van een groot kunstenaar, in wiens geest alle duivelen met God hebben gestreden. Een zwakke weerklank was tot ons overgekomen, een verre echo van een strijdgewoel uit andere dagen, de zuchten van mummies, Columbus leert praten. Het was of hij keek. Wij werden bekeken. Ik heb in datgene wat men Kunst noemt het wonder van het tijdloze bewegen kunnen ervaren. En ik was niet alleen, ik had een getuige, dichter bij deze wereld, Reineke, aandachtig en meelevend. Het museum was gesloten, op de begane grond een vernissage waartoe ik was uitgenodigd (maar ik was te laat, had de kaart niet bij me, wilde alleen maar naar boven, naar de zalen met Michaux), wij drongen langs de suppoosten, kwamen Ad P. tegen, die een suppoost vroeg met ons mee te gaan, op ons verzoek. De man maakte de lichten voor ons aan, bleef wachten, hoelang? Wij waren alleen, en Michaux schonk ons zijn aandacht. Voor ons was hij daar, materie en geest als energie verenigd, verzameld gloeien, geen waan, geen illusie, geen hallucinatie. ‘Wat ik gezien heb, heb ik met m'n eigen ogen gezien. Ik weet toch hoe ik 't kan zien’ (Reineke). Ik heb het, met Michaux, eveneens gezien: ‘It is intolerable to be in the midst of the superlative of everything,’ het is me niet gegeven nu woorden te vinden. Gespreksflarden, gelach en andere geluiden schoten ver vooruit, het spreken viel me moeilijk. Alles wat gezegd wordt heeft waarheid en redenen, maar wat klinken de woorden anders dan wat ik bedoel. Ik denk, en het tegenovergestelde is waar: er is geen waarheid. De mensen op straat kunnen niet waar zijn, het zijn poppen (Hans van Sw. in het interview), zie hoe zij automatisch bewegen, ik ben een kijkende stethoskoop, zij zijn niet meer levend
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
176 dan hun jassen, zij zijn zo ongeboren, zij dragen knevels en kinnebakken, de kleuren groeien naar het onmogelijke toe, het vliegende tapijt schiet onder ons uit, ik ben een onhandige sterrenwichelaar, wiens eenvoudigste daad het gevolg is van miljoenen tegenstrijdige over elkaar struikelende haasjesover spelende gedachten en zintuiglijke refleksen: we hadden een taksi naar het Stedelijk genomen. Vijf keer gaven we hem de bestemming op, de man had moeite met het wisselen, ging ik te snel? Wat gebeurt hier? Als geroepen verschijnt de juiste man op de juiste plaats. We waren bij Huub weggevlucht, hij, m'n vriend, was niet te verdragen. Met een flair, die mijn liefde intenser maakte, wees Reineke me de weg. Vanaf dat ogenblik geen misverstand tot hedenavond (het bandrecorder-incident met Klaas). Laat mij poëzie schrijven, zonder ijdelheid. Laat mijn leven zo zuiver zijn als mijn geboorte. Laat mij leven. Ik registreer. De woorden zijn niet ter plaatse. Een legpuzzel lag gevloerd in de Van Breestraat, ik wilde me bukken om de stukken op te rapen. Ik leer de mensen kennen, ik begin bij mezelf. Wie zelf? In het Vondelpark bloedde het leven uit de verse wonden van het hout weg, elke geknakte tak lag op sterven, alle groen stond van binnen naar buiten te barsten, het waaide en stortregende, ons lichaam was een muur van temperatuursverschil, van binnen waren wij in een lichtend heelal veranderd, dat geen warmte kent en geen koude. Wij vormden een romantisch paartje, een blauwe kraal sprong tussen het grint met zijn andere kleur omhoog. Op het hek bij de uitgang lag een verkleumde kinderhandschoen te wachten op de terugkomst van de eigenaar: het kind, bij moeder thuis met gejammer ontvangen (‘waar is je andere handschoen?’), de eerlijke vindster die de handschoen aan de steen en de toekomst toevertrouwde. Simpele gedachten, die mij diep ontroerden. Wij staken over, elke stap die wij zetten verwondering, vanzelfsprekend verbazen dat deze wonderen ons gegeven waren, op weg naar de volgende ontmoeting. De vrienden: René, Adriaan, Jos met ieder een onbekende vriend.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
177 Billy en Maja, verschrikte vogeltjes, niet aan het nest ontkropen. Gisteren, zondag, aten wij chinees, wij zagen Jeanne d'Arc (Falconetti) op de brandstapel sterven, huilden met haar, werden door Jos uit het bed gehaald, Ralph & Phil kwamen langs babbelen, Nikolaas kwam aanschuiven, we zaten met Joop en Margaretha bij de Milano (zijn schilderij een schijnwereld, geen leven, maar een schijndood); wij kwamen elkander nader. Het is voor Jos nog een spel met idealen; hij is teleurgesteld: ‘Dit kan ik niet filmen.’ Van mij een ijdel spel. ‘Ik hield een uurlang niet van je’ en ik weet het. Ik - ik desintegreerde; het zwart van de duisternis niet te beschrijven. Ik vroeg Klaas om vergeving, voordat we in de auto teruggingen, hij hield me vast als een vader, zelf sinds dat ogenblik kalm als 'n kind: ‘Neem me niet kwalijk, lieve jongen. Ik ben maar 'n klein kind, ik weet niet altijd wat ik doe. Ik doe m'n best. Ik weet waarom het gaat: m'n leven.’ Hij knikte: O.K. (One Knowing.) Huub is van de zwarte magie geschrokken, bang voor elk teken dat op 'n kruis lijkt, terwijl hij zelf met Robert Jasper het symbool met de vele betekenissen ontwierp, het magisch centrum van Amsterdam. In z'n schulp gekropen, De Telegraaf heeft toegeslagen. Einde van (a) de ekshibitionist, (b) de homoseksueel, (c) de sado-masochist. Een postfreudiaanse psychoanalyse. God neemt de plaats in van -. ‘Een medikus komt nooit ongevraagd z'n hulp aanbieden.’ Jan verliest een vrouw, koopt een opmerkelijke zwartleren jas. Ik was bij Michaux de volmaakte kijker. Bewijs het mij. Wat onnoembaar is? Buiten tijd en mogelijkheid? Oog in oog. Reineke kwam thuis, bij de omhelzing gleden onze kleren weg. Een half uur later, bij de tweede maal het binnengaan luidt de bel in m'n altijd welkome woning. Wij liggen stil, weer wordt er gebeld. ‘Ik doe altijd open.’ Langzaam glijd ik uit haar en het bed, haast me de deur te openen.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
178 Joehoe; haar moeder. La Pacification. Een van de Noordafrikanen in de Milano-espressobar liet me weer de martelingen der para's zien: ik heb het nooit zo verschrikkelijk geweten.
donderdag/vrijdag 19/20 maart 1964 [de drieëntwintigste/vierentwintigste dag] Morgen voorjaar. Geheimtaal voor zintuigen. Deze week tot nog toe een afdaling in de vulkaan van twijfel, beschuldiging en gewetenswroeging geweest. Een boze geest (dacht ik, het bleek de goede fee Billy te zijn geweest) heeft met grote letters op de muur in de gang gekalkt: Geen woorden, maar daden - wat ik onmiddellijk op mijzelf, op deze pagina's betrok. Telkens als ik naar buiten ga, naar het toilet op de gang, naar de keuken, of naar de voordeur om iemand binnen te laten, zie ik de vier woorden me aanstaren. Voor wie schrijf ik? Voor de velen misschien, die mijn worstelen met de werkelijkheid als het hunne erkennen, de eenlingen in de massa slapenden of bewustelozen, die hun godgegeven Ik als grens en uitgangspunt in de schijnwereld die ons omringt, als opperste waarheid niet kunnen erkennen, machteloos vaak de band te doorbreken die de mens van de mens scheidt. Geen psychanalyse, blootleggen van dromen en andere domeinen ontraadselt het geheim van de psyche, dat zich niet prijsgeeft - terwijl de te ontdekken werkelijkheid hoe langer hoe dichter het nulpunt van de verbazing nadert. Ik weet waarom energie en massa identiek zijn, God oneindig maal oneindig, het heelal binnen elke zandkorrel met een snelheid groter dan het licht uitdijt, welke wetten op welke gronden zijn ontstaan, waarom geboden geschreven en met de voeten getreden worden; het duister groeit al naar het licht nadert. De laatste gestalte is de eerste, herken mij als schaduw in een reeks van schijngestalten. De hedendaagse supermens. ‘Ik word steeds goddelijker,’ schrijft Larry uit Rabat. Ik hoef maar de straat op te gaan, of de eerste twee mensen die ik ontmoet hebben God in huis (het gebouw van hun naamgegeven aanwezigheid op aarde) gehaald: Juan G. en Harry M. Met Ira Cohen ben ik op weg naar een telefoon om Antwerpen te bellen, waar het eerste (waarschijnlijk ook laatste) nummer van
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
179 zijn tijdschrift GNAOUA, geredigeerd in Tanger, wordt gedrukt. Weer een jood in m'n leven. Een boze droom, ‘een visioen’ - zegt Ralph, en als ik verbeter: ‘ik keek niet omlaag,’ roept hij uit: ‘hoor je dat Phil, hij zat ertussen, als Dante.’ * In een huis als een labyrint, waar ik wandelde tussen mij bekenden van vroeger, nu en morgen scheen de zon door alle ramen naar binnen. Een weids uitzicht, een uitkijktoren over velden, wegen, landerijen, terrassen, steden, landschappen, polders, terreinen, fabrieken, straten, pleinen. Er was iets met die zon, hij scheen helder, helderder dan ooit in Oujda, Nainital, Rio of Ibiza. Het was te merken, er werd over gesproken, uitvoerig en veel. De eerste zonaanbidders hadden hun tweedegraadsverbranding al te koesteren, de eerste evolutie in het Gouden Tijdperk. T-shirts en geen smokings of avond-japonnen, parachutisten tot de knieën wadend in rijstvelden, de zon gloeiend op hun bezwete kaki-ruggen vol bepakking. De zon steeg hoger, het werd een hoogtezon, een mummiedroge, verschroeiende en vochten aan het lichaam onttrekkende, alles verdorrende, in een blauwgeelrood licht zettende, lichtjaren verre kerneksplosie, die voortdurend licht bleef geven, licht, licht, licht, licht, licht, lichtlichtlichtlichtlichtlichtlichtgevende zon, die groeide tot de omvang van een luchtballon op 100, 50, 20, 10 meter. Kinderen snelden als laatsten hun schuilplaatsen binnen, steden verkruimelden langzaam ineenploffend in ruïnes, en in het gebouw van waaruit ik kon blijven kijken, stroomden de vluchtelingen binnen. Ik herkende ze, velen, velen, velen, velen, zonder bagage. Het werd onverdraaglijk. En ik wist waarom. Het kon zo niet langer blijven duren. Het duurde niet langer. Het begon pas. Na de eerste eksplosies aan de oppervlakte, onophoudelijk wuivende waaiers van generaties sperma (elk spermatozo de energie van miljoenen atoombommen) vielen de eerste stukken van de zon omlaag.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
180 Stukken zwart verschenen aan de oppervlakte; het volmaakt ronde hemellichaam waarvan wij zoveel weten, veranderde van vorm. Happen eruitgebeten. Knabbelen aan de randen. Scheuren. Ja, scheuren vooral, spits toelopend naar het midden (want IK was alleen maar een kijker), en wentelend, kantelend, verdwijnend in de gapende schreeuw van de leegte, geteisterd door de vuurspuwende vulkanen verzengende hitte; sissend; hitsend; bitsig en verloren. Zuchten koude drongen door de warmte, een spoor van ijs en ijzel achterlatend. IJstijd vocht met dinosaurussen, subtropische klimaten deinsden ineen tot poolbossen, op weg naar de zon verduisterde de hemel; er was geen zon meer over. Zwart was het waar goud was geweest. In het nachtnachtnachtnachtduister de vele stemmen, gesmoorder, en gesmoorder; geleefd hebbende bij de gratie van de zon stierven de onwetenden. Hun handen zochten naar warmte op hun lichamen. Hun handen zochten elkaar. Hun stemmen krijsten. Rond renden hun emoties. Hulpgeroep en kermen - want ze wisten niet wat ze deden. En ik keek maar, een eenvoudige dromer, die het allemaal zoveel beter had geweten, zijn leven een mess, kerngezond onder de hoogtezon (ƒ10,- per maand huur), met op de debetzijde: (Hier hoort het nu). Voor wie heeft hij dit allemaal geschreven? Wat heeft hij de mensen gegeven? Wie is hij? Waarom wil hij zijn bewustzijn verruimen? Is hij alleen? Kent hij God? Hij redt 1 kind, niet om de baard van Wim Ibo, niet uit liefdadigheid, maar in opdracht. En niet alleen omdat de ellende, die hij zag, niet uit de tweede hand was, hier heerst een kamp-oorlog, hier vechten legioenen, jij in de bus in de Raadhuisstraat, jij Duitse toerist 3 september 1961, ik zag je een-duizendste sekonde en ik wist alles van je, en jij van mij, je keek terug - we zagen elkaar, we wisten alles. Wat deed ik daar? Wat deed jij daar, in die bus?
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
181 Madrid 1953: hoe heette die Oostenrijkse graaf, die me naar z'n hotel meenam? We hadden elkaar in het Retiro-park ontmoet, gesproken over Goya en Bosch. De volgende dag had ik meegekund naar Mexiko. Waarom niet alsnog gedaan? Het lichaam vervreemdt van zijn eigenaar. Het komt duizendmaal verrijkt terug. Hij is een volle schoenendoos, verbouwd tot kijkdoos, royalty 10 procent, kijk maar, kijk maar. Op verzoek spelen wij een suksesnummer. Laat de zon eens stuk gaan. Hoe was het met die? Waarom deed je dat? Je kijkt door de mensen heen, denk je, ondertussen doe je Klaas pijn, en de onnoembaar vele anderen. Het weinig goed dat ik kan doen, overspoeld door de kwade demon van de schuld, het geweten dat pijn lijdt in schijn, want gered, op het laatste ogenblik, door de man aan het kruis in Golgotha. Ik ken hem zo slecht. Wie is hij? * De aangekondigde LSD uit Engeland (waarvoor geld was ingezameld) blijkt Artane te zijn; handenwringend gaat Michael rond: ‘er hat es nicht gewusst!’ Degenen, die de Artane willen slikken (niet ik) nemen alsnog kennis van het hitsige artikel in de Daily Mail van 17 maart, die de zwendel ontmaskert in een voorpagina-artikel New peril in ‘Kick’ Pills. Een negentienjarige kocht samen met een vriend in enkele weken 20.000 Artane-pillen voor 21 shilling per honderd, die hij als LSD-25 verkocht: een verpleger, zogenaamd uit een krankzinnigengesticht ontslagen, zou de voorraad LSD meegenomen hebben. De prijzen waren opgelopen tot £1.-.- per drie pilletjes. Ons, in Nederland kostte het slechts ƒ4,-, altijd meer dan de prijs van drie shilling in Londen. Leve de tussenhandel. De Daily Mail waarschuwt tegen de gevolgen. Er zijn geen gevolgen. Het zijn geen werkelijke feiten, maar krantefeiten. Het is propaganda, het is een wapen. Onthoud de mensen hun waarheid, en de leugen zal in de wereld blijven als oorlog, moord, verraad en wantrouwen. Wie leeft met hoop en vertrouwen? De genotzoeker, de proever van goed en kwaad, de wanhopige heiden, de gekneusde en de geniale. *
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
182 Ik heb m'n laatste oordeel geveld. In de HP van deze week m'n mening over Cremer: ‘diep ongelukkig en beklagenswaardig.’ Ik houd van Jan Cremer. Ik geloof in een Jan Cremer, die zelfs J. Cremer, geb. 21-4-1940, nog niet kent, en waarop hij zal terugzien als een onbekende, een vreemde, een wezens-vreemde, een schertsfiguur, van den domme, kijk daar ga ik - die geen oordeel meer zou vellen. Bij dezen. * M'n moeder heeft het me vaak genoeg gezegd (begon het autobiografische boek), zonder dat de betekenis tot me doordrong, zonder dat ik durfde te weten waarom. Ik heb het zelfs, net als zij in haar gekwetstheid, als een argument tégen het christendom beschouwd (de Bijbel, die ik voor 't eerst van m'n leven bij stukjes en beetjes lees), en als een angst vóór: ‘Toen je vader van me wegliep, is hij bijbels geworden. De schijnheilige huichelaar!’ En wat overkomt mij nu? Zie boven. Wat heb ik gevochten om die God te vinden, wat zal ik moeten vechten om Hem te behouden, om Hem te vrijwaren, om Hem zuiver te houden - niet als een uitvlucht voor vandaag, als een toevlucht, maar als een genade. Want Hij laat niet met zich spotten. Hij kent elk woord, Hij heeft het (via mij hier) geweten, Hij weet wat waar is en gelogen, Hij weet wie hier over een schrijfmachine zit ineengedoken, waarom en waar. Gisteren de eerste mededelingen (van Michael, wanhopig op het Americain-terras vanwege de swindle met de pillen, en zijn verantwoordelijkheid): ‘This morning they were moving them out of Lexington’ - het huis aan de Lange Leidsedwarsstraat wordt afgebroken; Huub, Zusje en Susila, Willem en Fransje, Robert Jasper en Elly op straat gezet. Geen van hen heeft nog een huis; Huub mocht het huis aan de JPH-straat niet betrekken nadat de makelaar het af te breken pand had bezichtigd, hij logeert in de woning van Adriaan (te midden van anderen), Willem krijgt volgende week een ander huis aangeboden - de politie moest hem uit zijn bed halen om plaats te maken voor de slopers - dat hij ons wil overlaten, omdat hij naar de Libanon vertrekt, en waar Robert is gebleven, God weet het. ‘In tien dagen hebben we 't tegen de grond,’ zei een sloper tegen me. Met Klaas (gelukkige ontmoeting) liep ik door de
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
183 achtergebleven stapel van alles, redde een foto van Nicolaas Kroese en bekeek een kollage-kamerscherm, dat Robert niet had meegenomen: kranteknipsels en -koppen, advertenties en affiches betreffende de nikotine en de kanker. Dat Amsterdam een magisch modern kunstenaar bezit in hem, niemand weet het, wie kijkt ooit naar de deur van zijn ‘kerk’ in de Korte Leidsedwarsstraat, waarvan hij een meesterwerk heeft gemaakt, een van de beste Rauschenbergs avant Rauschenberg?† Wie niet voor het grijpen? Dàt zijn de wonderen. En zij zijn niet zonder redenen waar. Huub heeft angst voor ‘de magie’, hij ziet de vergetelheid van het vluchten, de angst voor het niet-verder-kunnen, en mij de beantwoording van de vraag overgelaten: Profiteer ik? Maak ik een rekening op? Ga ik verder, blijf ik achter? Wie ben ik? Het zijn maar eenvoudige vragen; wie sprak van de zot die het antwoord weet? De wereld leeft in archetypen (stereotypen voor velen): Sax Rohmer, de schrijver van de Fu Manchu-boeken publiceerde ook Dope, en Batwing. Interlocking neuroses, ik in een modderbad, kom ik eruit of zal ik verdrinken? What's happening, baby? Een hoofdstuk over de lafheid: God has no love for cowards. Neem de hoop niet van me weg; geef me vertrouwen.
zaterdag 6 juni 's avonds [tijd voor tussenspel] Reineke net van de Beatles in Blokker terug en ik vanuit Eindhoven (Subud-bijeenkomst) en Ewald (waarheen op de scooter met Karel achterop, met Adriaan en IJsbrand op het Americain-terras ontmoet) tegelijkertijd thuiskomend. Ewald verraste me met de mededeling, dat de Grieken geen woorden voor kleuren hadden zoals wij (rood, blauw, groen, geel e.v.a.) - dat zij dus de kleuren ook niet ‘zagen’; onder woorden brachten. Ik maak me niet duidelijker, kijk om me heen: zijn er ‘kleuren’
†
juni: Herman Swart van de Nederlandse Kunststichting in Zeist ziet het, en Gerard Poolman, die de kelderzalen aan der Herengracht 49 als ekspositieruimten heeft ingericht, wil de deur tentoonstellen.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
184 waar wij anno 1964 nog geen naam voor hebben? Het zal gaan om nieuwe bewustzijnsinhouden; nu nog moet bij het begrip postlogika verwezen worden naar Mulisch' uiteenzettingen daaromtrent, die met de tegen-aarde en de antagonismen van Stephane Lupasco ten nauwste verband houden, zoals ook de high nog niet is ondergebracht - maar dat hoeft ook niet: het blijft esoterisch. Dwz. in tegenstelling tot eksoterisch - voor ingewijden. Niet voor ingewijden gebeur ik hier, schrijvend. Opnieuw een ander. De ander. Zondag. Het wordt hoe langer hoe moeilijker deze weg te blijven bewandelen; in de allereerste plaats schrijf ik dit voor mezelf, soms (en tot wanhopens toe) vraag ik mijzelf af: mag ik anderen dit aandoen? Maar dan weer: sta ik niet open, wil ik ook niet lering trekken? Misschien zijn zelfs de daden vanzelfsprekender dan de woorden, maar deze heb ik tot m'n beschikking, wanneer ik maar wil. In dit ‘auto-historisch essay’ kan ik nagaan, dat ik altijd de uitdrukking liefde maken gebruikt heb, hoewel niet is na te gaan wanneer ik voor 't eerst met het woord ‘neuken’ heb kennisgemaakt: Simon en het woord. To make love: het is een voortdurend maken, ontwerpen, scheppen, beginnen vanuit niets. En de anderen, die met het woord bezig zijn, wat doen zij? Zij gaan naar bed, al is het in het gras of achterin een auto, zij bedrijven liefde (de vijftigurige naaiweek, een en al bedrijvigheid), zij naaien (horen thuis in de naald-en-draad-rubriek). Met Remco's niet-uitgezonden programma hoor ik 't woord opeens alom, langzamerhand worden de woorden waar. En hoe korrigeer ik de fouten, hanteer ik de handicaps, ontdek ik de vanzelfsprekende realiteit, waarmee ik buiten mezelf te maken heb? Te hooi en te gras leef en leer ik; overleef ik dit. Van hieruit gaande: de eerste woorden. Toe, laat me dan dit nu meemaken. Ik spits een pen. Vind een handschrift. Leer ook zelf.
terug tot de vierentwintigste dag Monty Landiss: ‘Je hoeft niet te luisteren, het is goed voor je.’ Het maakt deel van het spel uit, de werkelijkheid. Ik heb me vrijgemaakt, mijn dagen behoren mij toe, nu en in de toekomst. Ik heb nooit zoveel tijd gehad over mezelf, het schrijven na te
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
185 denken, het onroerende goed dat het me doet, de beheersing ook niet te schrijven. Kom Klaas, de Klazen komen - Robert kladt het op alle Amsterdamse muren en schuttingen. Klaas, aan het zevende gebod vastgebeten: ‘Ik ga even naar het niets, ik ben zo terug.’ ‘Ga voor mij ook even, ik moet ook zo nodig.’ Lees mij om de voorafgaande schijngestalten, zie wie het is, die je bent. Telkens opnieuw zuiver ik een naam, elk woord werpt nieuwe smetten. Andermans verhaal. Tweemaal twee is ook niet mis. Wat al nieuwe woorden: lees de nieuwe vertaling. De onvoltooid tegenwoordige tijd levert mij een nieuwe status: geen rebellie of romantiek, geen vergezichten maar bestaanbare mogelijkheden. Het blijft een vraagteken en wat al niet voor tekens, onbepaalde grammaticaal-onjuiste, verbaal-gevisualiseerde metafysiek-dimensionale totalitaire fragmenten, die ik geen religie durf noemen, terwijl het woord ‘poëzie’ niets minder inhoudt. Ik houd van kicks, zelfs in m'n achterste. Keer me een wang toe, ik sla niet. Sla ik terug? De mens is angstig, kijk hem in het gezicht en vol paniek weet hij niet hoe te kijken. Eén week geen wereldnieuws en de mens hervindt de grassen, de planten en paddestoelen, de mensen en zonnen, zintuigen, vogels, springers en vallenden, een psycho-flora en menselijke fauna. Toen Gurdjieff geboren werd, zoog de vroedvrouw op een hoesttablet doordrenkt met Duitse cocaïne. Hasjiesj was voor 1930 in Amerikaanse apotheken vrij te koop. Terecht.
zaterdag 21 maart 1964 [de vijfentwintigste dag] Sammy Davis (pop) imiteert voor de t.v.-huiskamerkijkers. Franky Lane, Mario Lanza, Louis Armstrong, Mel Tormé, Frank Sinatra en Nat King Cole. Simon Vinkenoog imiteert voor de lees-huiskamer achter de schrijfmachine (pop) Simon Vinkenoog. Drs. T.B. (pop) heeft me geholpen bij het ontdekken van ‘pop’. Ik leerde hem kennen door een artikel over mescaline, dat hij, niet-gebruiker, publiceerde in het Algemeen Handelsblad. Ik schreef een antwoord,
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
186 dat het AH niet wilde publiceren. Ik gaf het daarna aan Smedts van Vrij Nederland, die het liet zetten maar het ter inzage gaf aan zijn medische medewerker Vinke (m.m.), voordat hij het wilde afdrukken. De m.m. keurde publikatie af, voorzag m'n stuk van driftige aantekeningen, en VN kon niet veel anders doen dan het oordeel van zijn m.m. te laten prevaleren boven mijn status van i.m. (incidenteel medewerker). Ik overwoog een polemisch antwoord in Podium; het stuk dat Smedts me in de vorm van drukproef-met-marginale-aantekeningen gaf liet ik onmiddellijk fotokopiëren alsvorens het terug te geven. Ik had zonder veel moeite de opmerkingen van de m.m., een ‘objektieve buitenstaander’, diens agressieve uitroeptekens, diens afreagerende hanepoten kunnen exposeren, maar het is er niet van gekomen. Ik heb de fotokopie trouwens uitgeleend, en ik weet niet aan wie. Het historisch belang, waaraan Huub (pop) zoveel waarde hecht, eist dat het bewaard blijft, m'n stuk schreef ik opnieuw, en publiceerde het in Podium, nadat Smedts het als ‘onbegrijpelijk’ niet voor publikatie in zijn weekblad geschikt achtte (proeve van kommunikatie, augustus/september 1963, Podium). De i.m. aan wie op dit ogenblik gehoor wordt geschonken, is ook op andere wijze de i.m., de ingezonden mededeling die gelezen wordt zonder dat men beseft dat men met een advertentie te doen heeft. Ja, ik bedrijf incidentele reklame, voor een uniek produkt: mezelf. Hoe volmaakt zouden de mensen kunnen zijn, als ze hun uniek-zijn beseften, wisten waar te maken. Zichzelf te zijn, zonder aandacht voor anderen, die hen kleineren en een plaats geven. Het is niet duidelijker te maken dan door het instinktieve weten: de mens is volmaakt geschapen. Hij kan het allemaal bereiken. Drs. T.B., die ik intussen had leren kennen, wordt voorzien van mescaline: hij werd een goede kenner, een vriend. De professoren-zoon, die theologie, Nederlands en etnologie (of antropologie) studeerde, met interesse voor alle fads & fallacies, weet van kijkdozen en andere spelen, voorziet me van boeken en citaten, ziet m'n Arcadia-uitgave zoals ik die zelf zie: als een produkt van pop-wetenschap, waar maar waar, antiwetenschappelijk van methodiek, als empirisch ervaren (maar ook dat schijnt alweer een besmet woord), en vannacht heeft hij
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
187 over die a.s. pop-wetenschap, die hij dmv. een boek wil beschrijven, notities op papier gezet, die overeenkomen met het intuïtieve idee van waaruit deze pagina's worden geschreven. Tegenover Ralph & Phil - met wie hij veel gesprekken had heeft hij zich agnostikus genoemd, de pop-religie die de mijne is kan hij niet als pop dwz. high, ervaren. Hij weet overigens wat de drie maanden wachttijd voor Subud voor mij inhouden, waarom ik wacht tot het ogenblik dat wachten mij niet meer tegen de borst stuit. Het jaar 1963: de ervaringen, die ik pas nu kan verwoorden - hoe inkoherent en tastend... Maja beschreef het ‘openen’ als een vreemd ervaren, waaraan zij geen deel kon nemen, volgens Adriaan duurt het zeven à negen jaren voordat een gezuiverde persoonlijkheid gevormd is. Met de stoomkursus van de vertaling doorloop ik jaren ineens, Christenen worden m'n broeders. De initiatieperiode lijkt mij onoverkomelijk: nog steeds erken ik mijzelf niet als mens onder mensen, zie mij soms hoger en meer uitverkoren dan de ingewijden. Of is het angst voor mezelf? Sta ik over drie maanden niet beschroomd tegenover een ingewijde, om te zeggen: ‘Ik heb de sleutel verloren?’ Twijfel noemt zich tijdnood, onmogelijk, waarom ik? Tijdnood vreet aan dit boek, als een houtworm aan houthoudend. De 6000 gemikrofilmde jaren geschieden ineens, met de tijd van de buitenwereld kan ik maar met moeite rekening houden, ik ben pop & schep mijn eigen tijd, die van het dagelijks (mescaline) wonder: 85% van de herseninhoud wordt gevormd door de ogen, maar 90% van de hersenen wordt niet gebruikt. Fysiologie, te hulp. Muziek: te wapen. Wetenschap: kom nader. T.B. heeft in Brussel de pop-artiest Marcel Broothaers ontmoet, maker van pop-poëzie en pop-plastieken. Hij heeft hem gesproken over het Atomium, het meest unieke voorbeeld van pop-art, aanschouwelijker onderwijs dan de - toch als kunst geëtaleerde - gipsen hamburger-sandwiches van Claes Oldenburg, twee meter breed en hoog, tentoongesteld in kunst(!)-zalen. Pop is geen art, pop is pop is pop, als de mansgrote aardbei op de weg Gent-Lille tijdens de aardbeienfeesten. Pop isoleert als Armando, pop vergroot (zie boven), pop kiest - de werkelijkheid, als Robert Jasper's tot kollage verwerkte kankerdromen.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
188 Een happening is pop-toneel; de a-dynamici of sin-dynamici, alle labielen en mobielen zijn pop, alles wat beweegt is pop, pop-talk, buurman van de shop-talk is het spreken van de ekstatische eksteten. Pop art is het werk met de psychedelische blik; kijk maar; kies maar, zodra je het ziet is het kunst, als je het oppakt en voor een ogenblik tentoonstelt: honger, een grammofoonplaat - zo groot als de kamer, en wij maar draaien op een draaitoneel, als de naald over ons strijkt geven wij geluid, wij draaien tot het einde, het perpetuum mobile van Rob Peters, en verder dan het einde, tot in het uitdijend heelal bevolkt door de dode zielen: pop is goddelijke inspiratie. Het schrijven is Drs. T.B. een probleem: ‘Je bedoelt, dat ik maar gewoon hoef te gaan zitten? O, nu begrijp ik het! Ik dacht dat de messages van Ralph & Phil ergens anders vandaan kwamen! Ze kwamen uit zichzelf? Zo schrijf jij óók je boek?’ Hij geloofde me nauwelijks, hij heeft geen haast, vertrouwde hij, de pop-scientist, me bij het afscheidnemen toe, mij de popschrijver die zich spoedde naar dit pop-boek, dat hij op de pop-markt wil werpen, te midden van andere mandarijnen tronend op zijn pop-troon, popkoning in een land van poppen. Jack in Levenland, waar niet langer de poppenmaker de Bedrieger, maar de Ene is. Wij maakten een pop-scene, pop seen vanuit het pop-lichaam, in de kijk-doos, de spelen waarin ik met sleutelgeld smijt, alimentaties en andere borgtochten stort, advokaten en getuigen-deskundigen honoreer. De ‘deskundige’ is geen deelnemer, maar getuige. Hij weet niet hoe het bloed klopt, maar hij weet hoe het hoort te kloppen, hij hoort het niet in eigen oren, maar heeft het van horen-zeggen, hij staat te rechtop voor pop, de theorie van Huub is pop tot in het absurde doorleefd, vermenigvuldigd. Huub schenkt gehoor aan de pop, troont die mee in een wereld van wanten, toeten en blazen, zich verbazend dat de anderen de pop niet meebeleven. Omdat de anderen de pop-adem nog niet is ingeblazen, pop komt van binnenuit (het verlangen naar een ander beleven), vanuit Klee, de Douanier Rousseau, en ook vanuit de zakelijke en weloverwogen ogen van de Rotterdammer (accent, nieuwe uitgave): ‘Ik denk na, omdat ik het ook zakelijk wel zie zitten, ja. Het is een verantwoorde uitgave, geld dat ik aan het denken uitgeef, centen die rendement opbrengen. Ik zie
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
189 de dingen duidelijker, ben more involved with mankind. Ik zie meer, met andere ogen, meer relaxed, bewuster; de emoties voor schijnbewegingen kan ik achterwege laten; ik heb een groter realiteitsbewustzijn. Omdat ik meer praktisch gericht ben, ben ik meer geïnteresseerd in het doel dan in de middelen; het middel is je jeugd, je ambities... ik houd meer het doel in 't oog.’ Zie ik meer dan de woorden die mij gezegd worden? ‘Ik heb nu een scooter en de achting van het hele personeel,’ zegt degeen die zijn cursus gevolgd heeft (‘vijf schriftelijke cursussen, met frisse foto's, onthullende levensbeschrijvingen en handtekeningen van de betreffende leraren!’). De foto's zijn nog (als bij Cremer) de eigen glorie, als de lanterna magica van Willem, die meespeelt. In m'n jeugd kostte het kijken door een kijkdoos een cent; het is nog goedkoper geworden, ‘the best things in life are free’ zingen de Beatles, de gospel-singers van vandaag, het leven is helemaal gratis. Doe je ogen dicht (als je in de zon gekeken hebt, zie je naderhand bv. de prachtigste schilderijen tegen je netvlies, een eigen ekspositie, helemaal van jezelf), of laat ze open, leer kijken - ieder mens een gebeuren, een unieke happening, in ieder schuilt een eenzame vernissage: zelf te openen, voor gebruik. Ga rond tussen de kijkdozen, wees de mooiste en meest volmaakte, het grootste wonder schuilt in het niets, dat van alle-dag is. Benodigdheden: een schoenendoos, het leven dat je wordt gegeven, wat rood papier (de liefde, die in je ligt om wakkergeschud te worden), knip een gat van boven (het uitzicht) en vul het op met watten: een sneeuwlandschap, een galerie van portretten. De boze of zonnige uitspraken van je buurman, een kind, herkauw eens wat volkswijsheid, maak er 'n grapje mee. Wees het kind, dat met niets kan spelen, hoed je voor verveling, het passieve ondergaan (van t.v., werk, huwelijk) máák er iets van, maak het méé. Laat naar je kijken, sta voor iedereen open. De deur van het nieuwe huis van Adriaan staat open: ‘Voor die mensen zijn we een kijkdoos.’ Ja, de smalle Amsterdamse huizen zijn kijkdozen, de volksbuurten een en al kijkdoos (met geluid: woorden, daden, gaan we samen bruiloft vieren, Cimeroni), de nieuwe flats in de voorsteden, kijk naar binnen, een opgestapelde verzameling kijkdozen. Als je vanuit Den Haag, Haarlem de hoofdstad binnen-
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
190 kijkt: ontroering hoor je te voelen, het zijn mensen die daar wonen in die kijkdozen, ze leven in die keukentjes, pop-kunstenaars in hun poppehuisjes. Ieder huis zijn hemeltje, iedere trap zijn leuning, ieder ding zijn pop-werkelijkheid. Op de pop-scene, het boek, de boeken die nog geschreven worden, magisch theater ‘nur für Verrückte’, elke vertaling van elk gevoel van liefde, elk ervaren, elke travesti en metamorfose, elke reklamekreet, een onmiddellijk op de wereld betrokken gebeuren: getapt, bezongen, gevormd en vormeloos, waar en onnadrukkelijk. Het is me gegund geworden, ik kijk van binnen naar buiten en van buiten naar binnen, ik heb ogen te over, iedereen mag meekijken, ik kan inhaleren en mijn adem weer laten ontsnappen, elke teug een even grote verrukking: kommunicerend op elk niveau. De souvenirbeurs in Utrecht, waarvan ik verslag uitbracht in Kunst van Nu: een enorme tentoonstelling van pop-art: de musicerende kikkers, de schelpen, bootjes, asbakken, kandelabers, poppen, souvenirs, tegels, koppen en schotels, wandborden, lepeltjes, autootjes, pop tussen de regels, kijken, weten. Mijn stuk in De Vlaamse Linie (van 24/1-1964) een topvoorbeeld, flop of pop, van een eksemplarisch woordenspel, dat kritiek wordt genoemd. Hier: eigen achtergronden, een recent gedicht geanalyseerd, een spelen met identiteiten? Photomaton is pop-fotografie. Doe het zelf.
Photomaton Voor C.B.V. e.v.a. Zo'n foto is nooit weg, en ze kosten maar vier voor een gulden Kijk, het lijkt (na drie minuten) en we staan er nog op, ook. Omgekeerd natuurlijk, ik zat links en op de foto's zit ik rechts. We zijn bruiner dan in werkelijkheid, en de schaafwond op mijn neus blitst overdreven.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
191 Links voorop, dat ben jij. Ik kan nog niet zó goed wijs uit wat ik zie, o.a. een blikkerbril met donker glas en een baard met een snor boven regenjas. Wij kijken voorop, jij bovendien opzij jij hebt de twee andere. Ik lach, jij kijkt. Zo'n foto is nooit weg, tenslotte en wat is de moeilijkheid? Kleingeld, ooghoogte, de keuze uit witte achtergrond of donker gordijn. Kijken of het lijkt.
Dit gedicht Photomaton van mijn hand, heeft als aanleiding en onderwerp een dier instellingen in de moderne maatschappij, die het individu nog instaat stellen zichzelf te herkennen, zij het via een geautomatiseerde elektronische omweg. Men neemt, alleen, met zijn tweeën of met nog meerderen (ik heb wel foto's gezien van vijf personen) plaats voor een spiegel in een kleine kabine op een kruk die men al naar wens hoger of lager kan draaien, vervolgens kiest men: een witte achtergrond (de muur van de kabine) of een donkergroen gordijn, dat men achter zich heen kan dichtschuiven, men kijkt recht voor zich uit - het beeld in de spiegel wordt direct spiegelbeeld - en doet een geldstuk in de daartoe bestemde gleuf: een gulden in Nederland, een 20-frankstuk in België. In enkele daaropvolgende tientallen sekonden blitst vier keer achtereen een groot elektronisch oog en vereeuwigd zijn de personen (is de persoon) die plaats hebben (heeft) genomen in de Photomaton, mijn gedicht, ook wel Photo-shot genaamd, hoewel niets van doen met andere shots. Het gedicht ontluisterd, als vrije-tijdsbesteding hierboven aangegeven: Zo'n foto is nooit weg de foto kan gebruikt worden, voor verzamelingen, voor publicitaire doeleinden, om de persoon te onthouden of te beschrijven met wie je het camera-oog deelt (de geliefde, enkele gelovigen of, zoals hier een vriend: Cornelis Bastiaan Vaandrager) of om een kwartetspel mee op te bouwen. En ze kosten maar vier voor een gulden - een miniem bedrag om (a) de eeuwigheid mee te verwerven, of (b) de herinnering aan het bizondere hoge ogenblik in leven te houden.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
192 Kijk, zeg ik tegen de lezers en andere geïnteresseerden (e.v.a. in de opdracht: en vele anderen), het lijkt (na drie minuten) - wachten op ontwikkelen en afdrukken - en we staan er nog op, ook. Alsof het fotograferen een wonder is, wàt het inderdaad is. Omgekeerd natuurlijk, ik zat links en op de foto's zit ik rechts. Deze vanzelfsprekende constatering van een spiegelbeeldfeit wordt gevolgd door een aantal descriptieve ogenblikken: We zijn bruiner dan in werkelijkheid, en de schaafwond op mijn neus blitst overdreven; regels die zowel slaan op het lichtelijk bruingetinte fotopapier, als op de verscherpte belichting. De volgende strofe, althans de vijf regels van Links tot en met opzij - bevatten naast simpel-aandoende aanduidingen weer enige persoonlijke argumenten: het niet wijs kunnen worden (manco intussen opgeheven) en de registratie van de blikkerbril van de baard- en snordragende Vaandrager,† die behalve naar het objectief - voorop - bovendien opzij kijkt (naar mij, die naast hem op de kruk zit), en in werkelijkheid bovendien omhoog, wat ik niet de moeite van het noteren waard achtte. Jij hebt de twee andere - de uitlating heeft betrekking op de twee foto's die ieder meeneemt van de vier, die in totaal uit het apparaat komen; welk een strijd soms om de twee bestgelukte, mooistweergevende, meestgeslaagde te bemachtigen! Ik lach, jij kijkt. Ik, Simon Vinkenoog, ben een gezond en gelukkig mens, ik heb alle redenen om te noteren ik lach, alles kan gebeuren en alles is even goed, ik beheers het schrijverschap, dat nog maakt dat jij (C.B.V. e.v.a.) kijkt. Het is alsof ik de strijd on dit schrijversschap in het gedicht zelf tot uiting breng, want onmiddellijk (een groot deel van mijn huidige poëzie ontstaat spontaan, improviseren, zonder correctie van het bewustzijn) neemt het gedicht een defensieve, bijkans verontschuldigende toon aan: Zo'n foto is nooit weg, tenslotte en wat is de moeilijkheid? herhaal ik de beginregel ter verduidelijking, aangevuld met een retorische vraag over een onderwerp waarvan nog niet eerder in het gevoelloze gedicht sprake is geweest: moeilijkheid, moeite, pijn, ongemak. Kleingeld, begin ik de rudimenten van een metafysisch antwoord:
†
November 64: C.B.V. schoor zijn baard af; hij gelooft in het opbouwen van zijn image: ‘die probeer ik in de hand te houden.’
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
193 ooghoogte (‘as high as my eye’ zegt de Amerikaanse dichter Fred McWeed), de keuze uit witte achtergrond of donker gordijn: de belangrijke keuze in dit leven tussen het licht en het duister; van de wereld en de ziel. Kijken of het lijkt. Uiting van een persoonlijk religieus besef, dat niet eerder tot uitdrukking is gebracht, op deze wijze, in de poëzie van Simon Vinkenoog Dat het gedicht tevens een parodie is op de in Nederland heersende Gard Sivik poëziemode - zulks weten alleen hipsters. (10 december 1963) * Het antwoord hoeft niet in je knutselhoekje te liggen, in de door Drs. T.B. voorgestelde werkschema's, grafieken, statistieken, uitvouwbare Spoerri-pagina's en andere notaties (Lehmann: muzikaal), het ligt in de eigen wijze van openbaren. Het is een filigrainwerk van hoge draden, een beschermend fluïdum, dat de mens leidt, laat gaan, hem de kracht van Simson geeft, alleen: er is geen dak boven de tempel, de wereld openbaart zichzelf, alles omverwerpend wat bestaat en gefikseerdaanwezig, statisch-zichzelf bedriegt. Michaux, Nirwana, beweging, dimensie, diepte, hoogte. Jos de Gruyter ervaart niet Mondriaans verlangen naar het absoluut-statische, Burroughs (tegen Ira): ‘The only music I listen to is static.’ Ja, het ruist in het onhoorbare, het is aanwezig als het afwezige wordt aanvaard, het is een ritme dat tussen gebaren en bewegingen, beklede of naakte ledematen funktioneert, vergist, tast, zoekt, houvast zoekend beweegt; op zoek naar een eeuwigdurig bewegen. In elk bewegen een exakt, overdacht, monumentaal onmiddellijk, juist kommuniceren. Het wordt opeens stil: luister niet, de aarde vergaat en zelfs de onhoorbare whimper is onhoorbaar vermenigvuldigd slechts van binnen te beluisteren. In dat wat de ogen ervaren, de hersenen zien en het ‘stille spreken en zien’ dat George denken noemt, te bemachtigen. Het eenmaal beleefde, gevormde is niet door een stuiver te betalen, door geen woord te betrappen, slechts geopenbaard in een, binnen de onzekere grenzeloze amorfe totaliteit van het weten gelegen werkelijkheid.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
194 De vijf lessen: Het bos timmeren, Wartaal, Katten-kontakt, Tafelschminken en Handschriftverbeteren. Hoe dat? ‘Met de schrijfmachine’. Ik ben geëvolueerd, ik heb een handschrift gevonden, het rust in letterkasten en het kokende lood van de zetmachines, het rolt van de maximumsnelheid overtredende rotatiepersen de wereld binnen. Van hier uit, deze plaats, die ik inneem. Sch-r. telt 331.000 abonnees. Tel maar. Tel maar. ‘Je doet er iets mee.’ Het evenaart het ervaren, je neemt er iets van mee. De stadia, voor beginners te omschrijven: het giechelen, het passieve ervaren, het bodemloze van de allerhoogste hoogten, het herkennen van de toppen, het eigenlijk-niet-geloven, het ontbreken van woorden, het storten in het eerste kontakt dat de zintuigen, wakkergeworden, overtuigd doet zoeken naar weer nieuw gewaarworden, wapenen en ontwapenen, rusteloos berusten, stamelen. Bij Eva H. ondervond ik weer die eigengeaarde vorm van kommunikatie, die roddel heet: het naderbijschuiven, het vooroverbuigen, het vormen van een genootschap dat de allerdroefste geheimen weet, Thomas' leed uitgekraamd ‘tussen mannen’. Ik deed mee, ook hieraan doe ik nog mee. Waarheid kraait wakker. Ik probeer in elke mate. Op iedere wijze. Te allen tijde: als de aarde profiteert profiteert de hemel mee, zon voor de wormen is zon voor de mensen, de hoge bomen die veel wind vangen zijn dezelfde sterke benen die de weelde kunnen torsen, zoals Jan W. telkens weer opnieuw zijn tors meetorst (vertelt mij de roddel). Samen werken wij aan de pop-wetenschap; om dezelfde redenen kregen Alpert & Leary moeilijkheden: IFIF is een pop-ondernemen, die pop-bergen werk aan de eeuwigheid verzet, een souvenir van een goddelijke beurs, het door niemand in orderboeken genoteerde volmaakt nutteloze ondernemen: iets te geven aan het niets: woorden. Het is niet te achterhalen, woorden hinderpalen op de weg naar het weten, een denken dat niet in woorden kan worden gevat, het tennissen met synoniemen, Love-Thirty Five, het benaderen van een onbekende logika: het beeld in de spiegel wordt direkt spiegelbeeld, alsof de tijd kan kruipen tussen spiegel en weerspiegelen, en ja - er ligt een wonder in de tijd, want wanneer heeft de spiegel vat op de weerspiegelde, en wan-
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
195 neer spiegelt de spiegel zich? De dood: een gebroken spiegel (Stevens). Ik heb mezelf nooit met de ander in de spiegel, op de foto, vereenzelvigd; ik was altijd de toeschouwer, weigerde elk spiegelbeeld, bleef binnen, kwam niet buiten. Ik lach onderzoekend: ik ben geïnteresseerd in het direkt kontroleerbare resultaat: drie minuten, vier foto's. ‘He thought you tried to get rid of him.’ ‘You were in a very negative mood the other day.’ ‘Too bad you didn't see it was very positive.’ ‘I did, too.’ ‘Too late.’ Waar kan ik ooit de zin weer hervatten, die ik levend en openend achter mij liet? Voortdurend de ander, voor de volgende daad toegerust. Een ijdele hopman. Bladwijzer, boy-scout, nutteloze versierder, onwetend tastende vinder, dwars door abnegatie en regeneratie, negatie. Ik ben niet groter dan de schulp die mij omsluit: liefde voor mezelf hervinden, niet als masturbatie (Marilyn Monroe reikte de laatste helpende hand) maar als overgave. Onder een zon, die geen visioen of boodschap of mededeling, geen boze droom maar flakkerende werkelijkheid is, bouw ik verder aan de hoge pop-gestalte, de andere vormen van schijnbewegen, die pijn doen - want het gaat om verliezen, niet om vinden. Er is geen winnaar. Dit spel speelt zich vanzelf af. Dit heet leren: de fragmenten van een onbekende leer. Ik prik een speld in de hooiberg van mijn geheugen: een gouden schoorsteen met verplichtingen. Subud. Maandag melden. Een soldaat sterft in de voorhoede. Hij wordt door een ander vervangen. Zijn ziel gaat niet verloren. Ik maak kennis met het geloof, dat bergen verzet: Adriaans moeder heeft enkele weken geleden haar vierentwintigjarige dochter begraven. Hij had me er in enkele woorden van verteld: een ontroerend gebeuren, de mensen voelden zich goed. Zijn moeder sprak er over met mij als van een feest, een wonder: die vrienden en vriendinnen, die vrolijke bloemen, de bijen die op de stoet kwamen afgevlogen en de bloemen zochten; toen de baar bij het graf stond vlogen zij honinggarend van bloem tot bloem. ‘Het geeft niet hoelang je leeft, het gaat erom hoe je leeft.’ Ze zegt: ik kan het niet vertellen. Ze kan het wel vertellen, het is een waar geloof, dat weet wat liefde is, liefde die ook pijnigt
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
196 en zwakke ogenblikken kent. Het blijft een verlies. ‘U zult elkaar weerzien, mevrouw.’ ‘Dat hoop ik.’ Het zijn de ware en eenvoudige woorden; Jeanne d'Arc die weet dat zij het weet, tegen elk ongeloof in, het pathetisch gezicht van Falconetti, dat in Dreyer's film volgens Ter Braak (geciteerd in VN van deze week) de enige vorm van heiligheid uitdrukt, omdat ‘heiligheid hier zonder aarzelen wordt gelijkgesteld met domheid, tranen, kinderlijkheid, onhandigheid, verwarring.’ Niet voor niets reikt Antonin Artaud haar het kruis. Het stond geschreven. Morgen godgegeven mescaline: 250 mg. De waarheid komt niet in doses of overdoses. Je moet het zelf doen en kunnen laten. Too late voor Ter Braak. Schrijven is ademhalen. Lezen is inhaleren. Het bloed kruipt ook waar het niet gaan kan. De vampier een stille getuige. Een vreemde broeder. Een oud verhaal, een waar vermaak. Leer zonder ijdelheid. * Ik knoop als een dolleman eindjes aan elkaar, de kaleidoskoop toont altijd alles. Een bont mozaïek, een grillig tapijt: alles wat waar is, is goed. * ‘Honderden Vaantjes, Medailles, Bekers etc. ontvingen wij van landelijke en plaatselijke organisaties. Meer dan 1500 persrecensies van o.a. Stadionfeesten, Oranjeen Bevrijdingsmanifestaties, Bos- en Vakantiefestivals, Rondvaarten, Orgeldraaiersconcoursen, Dierenverkiezingen, Defilés, Optochten, Paarden-, Harddraverij-, Harmonie- en Fanfareconcoursen, Jordaan-, Jeugdfestivals, enz. enz.’ Ik staar naar een foto van Sanny Hemerik, geestelijk vader van Amsterdams Lieverdje (fascinerend nog voor Robert Jasper), gezeten in een biedermeier-fauteuil voor een muur, beplakt met Elvis-Presley-verkiezingen en andere aankondigingen. Ik zag, mei 1959, Pim Maas van anderen winnen, oa. Ria Valk, voor het eerst in haar rode cowboykostuum en de hoge rode laarzen. Naast hem staat (op de foto) de aktentas met ontwerpvaantjes,
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
197 stencils en aanbevelingsbrieven. De schnabbelaar van de happening, lid van elke fanclub. Pop-plannenmaker: ‘Voor ieder hebben wij een ...plan. Wij organiseren: Winkelweken, Festivals, Sport- en Oranjefeesten, Prijsvragen, Jubileums, Film- en Toneelvoorstellingen (voor Jeugd-, Bejaarden- en Middenstandsorganisaties), Modeshows, Verkiezingen, Jazz-, Zang- en Muziekconcoursen, Kerkuitvoeringen, Marktfeesten, Volksspelen, Verlichtingen, Versieringen, Herdenkingsplechtigheden.’ Ja, hij kon alles aan, Sanny Hemerik, in zijn pluralis majestatis-eentje, met z'n bromfiets (achterop FR gekentekend - ‘Friesland’, grapte hij, ‘daar ben ik ondergedoken geweest’) door Amsterdam tuffend, van plan naar uitvoering, van idee naar uitwerking. De kwadratuur van de minderheid: een joodse wees, homoseksueel, de karikatuur van z'n eigen voortvarendheid, de fijnste van de jongens. Terrorganisator; in z'n kamer aan de Willemsparkweg leefde hij te midden van de hem uitgereikte dankbare en van liefde getuigende onderscheidingen, eenzaam en alleen. Ik denk aan wat ik (anno pop) meemaakte, de verschillende stadia van ontwikkeling: de eigen lezingen met Johnny de Selfkicker, de happenings psychedelisch, het samenspel waarbij de zaal in Rotterdam leegliep, herinner je C.B.V., rokend in het donker, het niet-gaan naar de Zaan in sportwagens - 20.000 pamfletten van het dak van de Bijenkorf - en de openingen bij de Jong in Hilversum, tweemaal gevolgd door een feest bij Colson in Baarn; de etentjes; de Bezige Bijeenkomsten, het sjoelbakken (Remco's schrijversleven: eerbied voor de Grote Sjoeler) en tafeltennissen, met Reineke hervat. Met manifesteren en kreëren, ik speelde een deel, op een hefvorktruc stond ik bij de ingang van het Vondelpark en bracht een kunsthand op het standbeeld van de Stedemaagd aan. Waarom? Ik leef in herinnering, en duik op in de dossiers, de papieren, knipsels en foto's van het ‘Comité 1959 tot activiteit in Amsterdam’, een dier kort-levende organisaties, die van tijd tot tijd, zonder officiële belangstelling of subsidie, het stadsbeeld willen verlevendigen. En ik Amsterdammer, doe ALTIJD mee. Ik bewoon een magisch centrum. In het aktiekomité 1959 vond ik mij in gezelschap van m'n
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
198 dag-en-nachtvriend Opland (dag: 18.7.1928; nacht: Americain/Kring), en de andere soul-brothers: Jan Vrijman, toen nog Journaille of HP-ster van de eerste grootte, Pieter Brattinga, nu ex-professor in New York, Nikolaas Kroese, Rob van Reyn de Mime, horecaffer Piet Broerse, die via Sanny gewezen werd op de toeristische aspekten, Frits Müller, de tekenaar van manifesten, affiches en wandborden, Cees Nooteboom en de andere roemruchte Amsterdammers, die overeenkomst zagen in rucht & roem. Levend in de brouwerij, verkozen wij een Stedemaagd, Vrijman chaperoneerde haar. Ze is gelukkig, woont bij Soesterberg met een soldaat van de Amerikaanse luchtmacht: twee schatten van kindertjes, ik kom haar nog wel eens tegen, dag lieve schat, ik groet je. Het Amsterdamse Lieverdje werd (wel dan niet, die dag) onthuld; staat nog steeds - 'n geschenk van de Hunter-sigarettenfabriek - op z'n sokkeltje op het Spui; het vooroorlogse kereltje (mijn jeugd) met z'n broekje, dat op z'n knieën hangt, gemaakt door de beeldhouwer Karel Kneulman. Zo'n Lieverdje met z'n handen in z'n zij zijn we allemaal, al kleden we ons anders, dragen we onze haren andersom. Bij alle Amsterdamse gezinnen (oplage volgens akkountantskontrole) waar Wiering's Weekblad in de bus wordt geworpen (en o, die concurrentie met Telegraaf's Echo!) kon men onze plannen lezen: de ideeënbussen met wensen en verlangens van stadgenoten, die iets op hun hart hadden (ik stuurde, in de naam van m'n moeder, twee nietbekroonde), de andere prijsvragen met inzendingen. Veertig koekblikkorpsen op Koninginnedag. Een Postkoets ging onderweg naar Soestdijk; is die aangekomen? Een bal in het RAI-gebouw, amateur-cartoonisten en een wedstrijd in welsprekendheid en humor. Ik vond me met Rijk de Gooijer en Eli Asser, Kroese en Remco op een open vrachtwagen op het Waterlooplein, luisterend naar enkele mededingers - een honderdtal verdwaalden luisterde; heeft de geluidsinstallatie gefunktioneerd? Het ging altijd goed, op het nippertje goed, op het nippertje heeft Sanny zijn bestaan gered in die oorlog, op het nippertje verdween hij het beloofde land tegemoet. Het gezelligste huisdier wordt niet langer verkozen, een kinderoptocht met verklede kinderen heb ik sinds lang niet meer op de Noordermarkt gezien, en ik hoef
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
199 nooit meer te vertrekken in een koets met de Stedemaagd om haar beeld een hand te geven, die zij al vijfentwintig jaar miste. Het afhalen van de gewonnen prijzen, het wandelen langs de grachten. Wij zijn de aktiviteiten nog niet beu; de beroepslachers hebben we nog op onze hand. Ik spaar je de lijst der Samenwerkende Organisaties: de Kring figureert er naast de Bond van Vrijwillige Dienstbaarheid (ook 'n BVD; in uniform). Kom Klaas, het zijn godgegeven ervaringen. Het was het begin van de evangelisatie, de propaganda, het onturnen van squares was nog niet als zodanig in de mode, Marihoe kwam jaren later, na Wageningen, Dendermonde, de K-kerk van Robert Jasper. De vraag naar het doel moest nog wachten op de laatste gesprekken over de prijs, de kwaliteit, de onmin, het mistasten en handelen, het kiezen en laten vallen, de vrienden kozen het leven, sterken en zwakken bleven op een begrafenis achter (de politie had een auto gestuurd naar Zorgvlied, vanuit de kabine gaf de chauffeur per mobilofoon de namen der binnenkomenden aan het hoofdbureau van politie door; de kist was verzegeld - zoals het behoort bij een zelfmoordenaar - en vanaf een ‘diskrete afstand’ keken drie rechercheurs toe. Er zijn ook foto's gemaakt, de familie huilde, de vrienden wisten geen woord te zeggen, hoefden niets te zeggen, zij werden bedankt voor hun opkomst, de politiemannen vroegen: wie is dat, wie is die?) en anderen vallen af. Jan Cremer Inc. Le peintre banal en z'n manifesten. De pataphysici. De Fluxus-manifestanten. Décollage. De vereniging ter bevordering van de belangen van de gebruikers. De sick- en andere jokers. * Iedereen wordt in dit boek een indringer, de kans is groot voor hen die mij deze maanden een bezoek afleggen, dat zij zichzelf hervinden, in een hele of halve regel, ik kan niet spreken, ik schrijf, ik kan geen gesprek meer wagen: ik stel alle vragen. Het gaat altijd om ‘belangrijke’ dingen, het kan niet anders. Ook Rob P. denkt dat hij een genie is; hij is een genie: zoiets heeft Eva H. nog nooit gehoord, toch kan hij er niet onderuit, hij moet ja zeggen als ze het hem - op mijn aandringen - regelrecht vraagt. Ze vraagt niet: ‘waarom?’ Jammer. Wat waar is, hoeft
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
200 door niemand betwijfeld te worden. God is de grootste pop-artmaker. Ook God is bv. een genie. Bedenkt de krankzinnigste humoristen die ik liefheb, de verknooptste situaties (Hester bij haar moeder) die de verschrikkelijkste onthullingen krijgen. ‘We wachten dat er wat gebeurt, waar ikzelf de hoofdrol in speel,’ zegt Piet K., en ik leg hem uit dat ik niet tegelijk dit werk kan doen en gelegenheidsgedichten schrijven, om voor te lezen in de Shéhérazade. Ik wil straks wel weer optreden. Vraag m'n tarieven. Een subsidie van O., K. en W. voor een jazz-and-poetry-toernee langs scholen? Het is in Skandinavië niet onmogelijk gebleken. Het antwoord wordt bedacht: Naar aanleiding van uw schrijven. De roddel leidt tot burleske effekten. Het fatale schot uit drie revolvers voor hem, die zonder image wil leven. Waarheid-hartebloed-drukinkt, ik voel me bijzonder goed. Ik ga naar bed, in slaap ademt zij zwaar; ik zal haar wakkermaken. Zij wil niets liever. Pop-pop. En ik dan? Een dag vol ervaringen, met hoop en vertrouwen, vrienden en toekomstplannen. Laat nu de m.m. maar komen. Heb dank. Heb dank.
zondag 22 maart 1964 [de zesentwintigste dag] ‘En op de achtste scheppingsdag moest God aan de geluiden wennen; het menselijk snuiven bij het ontwaken, het proesten en lachen, de honden die blaften en de ramen die werden opengeschoven, het barbaarse stofzuigen en de vele radiostations.’ Alles tegelijk; ineens lag de wereld open; hoe was de orde bij de schepping geweest? Diezelfde volgorde, of was alles tegelijkertijd aanwezig? Alle noten, ook de valse en half ernaast zwevende, de toestellen die nog gemaakt, gerepareerd of voor altijd onvervangbaar zouden blijven? Hij zag tenminste dat het goed was. Er was licht. Ik? En ik? Ik schuif de gordijnen open, sta in de schaduwen van het licht, dat ligt binnen handbereik. en ik kan het niet pakken: het is een woord dat voor mij uit blijft hangen, ik ben de ruimte die niet kleiner wordt tussen hond en worst, ik blijf rennen. Dacht God: Misschien is mijn schepping morgen onleesbaar? Zijn m'n wegen werkelijk zo ondoorgrondelijk?
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
201 Hou ik eraan over? Is het goed? Kan ik rusten? Wat houdt het in: ik hoef voor eeuwig niet meer tussenbeide te komen. Alles komt vanzelf. Alles gaat vanzelf. Zij zullen het zelf moeten uitvinden. Het Vuur, het Wiel, de Stoommachine, het Atoom en Mij. (en mijn ogen nauwelijks bij machte het wonder te begrijpen, mijn pen en vingers niet in staat te beschrijven: het haarfijne verschil tussen waar en niet-waar, de afstand tussen de beide scherppuntigtoelopendgespitste uiteinden van de tekenpen die dienst weigert) * De overeenkomst tussen een mus en de machine. Zij weigeren beide dienst, uit vrije wil. Zij hebben de overeenkomst niet gesloten. Zij kommuniceren open. * mus geen mus dode takken bewegen: er gaat geen vogel zitten. * Ik word voortdurend afgelost. Wat is er van de dag? Wat is er van de nacht? Qui vive? Miljoenen roergangers in mij staren stuurloos vooruit: hédaar aan bakboord, hédaar aan stuurboord. In de mist mijn kleine signalen. Luister goed. Soms hoor ik mij. Werda? Een steen, na eeuwen roerloosheid, ademt even en gaat weer verzitten. Een kikker springt in leven. Een volle boom zoëven is nu volkomen zonder mus. Hier speelt zich iets af. Wat? Ik hoef niet langer te denken, ik word gedacht. Ik weet nauwgezet wie ik ben. Nauwgezetter dan ooit, voel ik mij in het breedste letterkorps niet thuis, niet tussen ongelukkige machines Remco my heart ik zal je deze brief nooit kunnen sturen.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
202 Je zult nooit bij machte zijn het mes in diezelfde jampot te horen schrapen, en toch heb je er woord aan gegeven. Ieder springt om, nauwgezet, zorgvuldig, verkwistend, ekonomisch, ondoelmatig, toereikend - met het hem toebedeelde volume genie er hoeft geen letterteken geen leesteken geen interpunktie meer te worden aangebracht het is een stroom waaruit ik kan kiezen de ene waterdruppel nog anders dan de vorige blijf maar kijken ik kan er net zo goed mee uitscheiden het is allemaal even waar van begin tot einde en tegelijkertijd zijn er de miljoenen tegenwaarheden die de ene waarheid onoverkomelijker aanvaardbaarder doen schijnen; elk woord dat gezet onmiddellijk in diepe kommunikatie leeft met zijn tegenvoeter ik roddel van God ja ‘Zullen we zo weggaan?’ ‘Ja. Het is niet te geloven.’ George Andrews. Ik weet waarom hij zich opsluit. En weer niet. Hij wil het bijhouden, nàteren op de herinnering - elke regel in elke regel vergaat een wereld ik weet toch precies hoe dat werkt? elke regel een ademhaling. Altijd onverbiddelijk goed, bidden vervangen door weten. lief subtiel mooi simpel eenvoudig tja. Begenadigde wezens, die mensen heten. Wij gaan voor de derde en laatste keer naar Michaux de eerste en laatste retrospektieve van alle getuigenissen - o, waarom/het hoeft er niet uit te komen: HET ZIT ERIN. Laat Lubberhuizen de bandrecorder maar houden. Laat de schrijfmachines maar ratelen. Telex. Laatste nieuws. ‘Heden de eerste scheppingsdag. Verder geen nieuws.’ 1 God gaat kapot. Simon Petrus (ja, ik ben er weer) het wordt je gezegd: je zult me driemaal verloochenen, en de Matthaeus-Passion van Bach is er om je daar weer op te wijzen (Hilversum II - heden de gewillige, een draai aan de knop en bitterlijk ween je.) Ik ween om het verlies van de angst voor de voorbeschikking. Trauma uit de jeugd: het wordt je (door Jezus) aangekondigd, en het voltrekt zich, waarlijk.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
203 Nu pas ben ik de godsdienst waardig. Ik hoef er niet meer over te spreken. Geen censuur, maar Zelfbehoud. * Met Reineke en Stephen (een andere route achter mij; zij in de auto, ik per scooter) naar Constant, vanaf 't Stedelijk Museum. Het verkeer is een volmaakt middel van kommunikatie, ontstaan uit de enige valide ervaring die de mensen nader tot elkaar bracht. Maar hoe gefrustreerd heeft zich het geheel voltrokken: hoe bevreesd is elke weggebruiker voor de reakties van de andere, hoe terecht ook, maar anderzijds draagt hij met zijn eigen vrees ertoe bij het gevaar op de weg te vergroten. Verkeer als rat-race; ik zie op enkele honderden meters afstand het verkeer waaraan ik deelneem gaan aarzelen (een stroom van eigen vastgestelde snelheid weifelt tussen vlugger of langzamer), ik zie na enkele minuten de oorzaak: twee bromfietsers die elkaar bekonkurreren, en daardoor anderen in gevaar brengen. Verkeer is de mens op z'n best ook: het qui vive, dat hem alert maakt, en niet vijandig hóeft te maken. Lach bij een stoplicht, en er wordt teruggelachen. 90% van de menselijke handelingen berust op angst; verwijder de angst en je hebt 100% volmaakt menselijke handelingen. Verkeer is een inter-taal, geen koppen-snellen, of hoofd-jagen, verbaliseren of nuttigen, maar funktioneren met een doel. Maximum-vrijheid voor iedereen, alleen aan banden gelegd om ook andere gebruikers de maximum-vrijheid te verschaffen. Verkeer is de enige internationale anarchie, het verkeer is het oponthoud, het middel dat het doel vanzelfsprekender maakt. * ‘Zo, dat zit er weer op,’ zei een suppoost van het Stedelijk Museum vergenoegd tegen me, terwijl ik m'n scooter startte. Z'n zondagse jas aan, spoedde hij zich naar vrouw en kinderen. Zo, dat zat er weer op: Van Gogh's Onderhout (1890), vanuit de enig ware traditie geschilderd (leven is voortleven), de laatste ontmoeting met Michaux' verzameld werk, noem het maar kunst; weet dat de boodschap is - je bent het zelf, je moet het zelf maken, zonder jou is er geen God, je hebt nog veel te doen, alles is nog vanaf dit ogenblik te beginnen.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
204 Een alledaags wonder, kunst is een hallucinatie, de werkelijkheid een geniale opgave. Reik het leven de helpende hand. Je zult ruimschoots beloond worden.
woensdag 25 maart 1964 [de negenentwintigste dag] De botsing tussen Sanne Sannes (fotograaf) en Aadje Veldhoen (tekenaar-etser-schilder). Hij zit hier, bezig aan het ‘Dagboek van een erotomaan’. ‘Dat krijg ik er nooit door, 't is kiele-kiele weet je, 't is een koud kunstje, suggereren, ik zie 't toch zuiverder,’ kijkend naar de litho van Aadje, die Reineke en mij weergeeft. ‘Ik wil ook afrekenen met de pornografie, 't gaat om de vorm van het brengen. Je moet het anders doen...’ Hij zal 't anders gaan doen, alles zal anders gebeuren: de vormgevers en de weergevers. ‘Alles waar de essentie van het bestaan in het geding is, daar interesseer ik mij in. Ik houd me ook bezig met mensen in nood, weet je. Ik heb de opdracht de lelijkste vrouwen van Amerika te fotograferen. Mensen levend op de rand van het goed en het kwaad, die interesseren me, weet je? Mensen moeten, als ze m'n films gaan zien, zo geëmotioneerd raken, zo geschokt, dat ze van binnenuit ervaren, niet van buitenaf weet je, aandacht voor hun medemensen.’ De angst bij je medemensen weten te overwinnen, het lijkt mij de allergrootste opgave. Waarom wil men mijn waarheid doseren? Niets dan waarschuwingen krijg ik: leg alleen jezelf bloot, spaar anderen, weet hoe, wat en waar je het zegt, terwijl ik niets anders wil dan de nieuwe werkelijkheden ontginnen, die binnenin mij schuilen, die mij telkens weer nieuwe lagen bewustzijn doen ontdekken, steeds verder in de oppervlakte, steeds nader ook. De Markies de Sade handenschuddend met Johannes in de Openbaringen, Aadje niet langer kwaad op Sannes - hun liefde is ook mijn liefde; hoeveel liefde voelde ik niet voor de grote Adamski, die per Unidentified Flying Object naar de maan was geweest, en met hetzelfde ruimteschip van zijn ruimtebroeders Venus had omcirkeld. Het was 1959, behoorde tot Een der Gebeurtenissen v/h Jaar.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
205 Adamski, op een wereldreis in de hoogtijdagen van de berichten over Flying Saucers (UFO's), deed ook Nederland aan voor enkele lezingen, hij werd door koningin juliana op Soestdijk ontvangen. De kranten stonden er vol van, met dementi's van alle andere genode geüniformeerde aanwezigen: ‘De koningin had zich minzaam betoond, zoals tegen iedereen anders, maar van deze charlatan had zij werkelijk geen woord geloofd. Laat de publieke opinie, ruimdenkend ja, maar niet gelovend meer in wonderen, zich niet ongerust maken. HM laat zich niets wijsmaken!’ Adamski - geen charlatan, maar een ziener. Ik had Adamski van tevoren zien aankomen want men had mij op de hoogte gehouden van zijn wereldreis, ik maakte een t.v.-programma over vliegende schotels met ooggetuigeverklaringen: een brandweerman, twee jongetjes, anderen die UFO's hadden aanschouwd. De Daily Herald schreef: ‘juliana's new joy - flying saucers’, een heel land stond vol leedvermaak op zijn nuchtere achterpoten, rechtop lopend, square. Met enorm veel plezier interviewde ik Adamski voor de kamera's, de regisseur (Akkermans) was wanhopig tijdens de repetities: ‘Je moet wat minder serieus zijn! Je gelooft in hem, lijkt het wel!’ Natuurlijk geloof ik de man, ik geloof iedereen die verder ziet dan deze aarde (hij bedankte mij naderhand: ‘a very dignified programme!’). Nog weken daarna werd ik door t.v.-kijkers aangehouden: ‘Gelooft u erin?’ Ja. Het is waar, dit is niet de enige aarde, visionairs aller tijden hebben het geweten, waarom zouden wij alleen maar hier zo begenadigd zijn? Niet alleen het paradijs op aarde werd geschapen, ons heden en ons verleden, of ook het toekomende ware, maar ook al het denkbeeldige en onbestaanbare, in de droom vervluchtigde van de door alle kwellingen van de Hel geteisterde menselijke wezens, die niet kunnen kiezen. * Kies voor de liefde, liefde is waarheid. Begin te zien waarom het beminnen de enige zekerheden biedt, zo onzeker als de liefde nog voor je is. Maak je beminnen waar, laat anderen meegenieten - laat het de liefde zijn, door het Hooglied bezongen, lust's
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
206 pleasures, Lolita's, tederheid voor Fabiennes en Manuela's, Alexanders of Wimies, voor Billy (nu terug tot haar veertiende, Sanne zag haar niet als 'n jongetje) of Nina Simone: Don zag haar foto op 'n hoes; hij moest terug naar Amerika, ze heeft me nodig, ze roept mij, z'n impuls werd door Subud getest en niet uitvoerbaar geacht. Reineke praat met Sannes over de diverse vormen van liefde en het betrappen, hij met de camera, zij met haar schoot, zo willig voor mij als het meisje ‘dat niet deugt’ in Mamma Roma van Pasolini (vanavond gezien) met vijf jongens tegelijk naar het deurtje lopend, waarachter zij straks wordt genaaid, zich omkerend, zeggend: Ciao Ettore, tot morgen. Maar haar liefde is alleen voor mij, voor mij, ik hoor het, de telkens herhaalde betuigingen, ook als ik plagend tussenbeide kom ‘over zes jaar wenken weer andere minderjarigen’, vergelijkend Anna met Barbara, het gesprek gaat over vrouwen, zij interesseren mij, de andere passende helften, die in de hemel een soul-mate vormen, die mij tot aartsengel bevorderen: Reineke de ontvangende, altijd-toegewijde, eeuwig mij toegezegde open baarmoeder. ‘Zeer erotisch, die sexy roosjes,’ zegt Sanne goedkeurend; ik laat de boeken vol woordspelingen ongebruikt, die op de vensterbank liggen. ‘Noteer jij woordspelingen?’ vraagt C.B.V. me, ik hield dit dagboek bij; dacht dit dagboek vooruit, maar die tijd ben ik voorbij: ik heb duizend keer meer geschreven dan hier onderdak komt. ‘Toch zijn ze nuttig,’ orakelt hij: ‘ze leggen het mechanisme van de taal bloot.’ Lucebert's aantijgingen in het Algemeen Handelsblad zien zij als interessante kopij voor Gard-Sivik, en (hij had het voorzien!) (tòch!): ‘Hij verwijt ons nota bene hetzelfde, wat ze jullie in '50 verweten!’ zegt Sleutelaar, die enkele van zijn aan de vaktaal der copy-writing ontleende termen aan mij toevertrouwt: op m'n verwijt dat er toch maar weinig poëzie uit GS-pennen is gevloeid: ‘het begint nu net te draaien, er komt 'n beetje tekening in de mist, de verbanden worden duidelijker, de realiteit klaarder.’ Cremer, die waarschijnlijk voordien de hoofdrolspeler in een gezamenlijk avondje-uit voor de jongens was geweest, verliest zich in schoorvoetende morrende onderonsjes met C.B.V.:
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
207 ‘Wil je blijven kommuniceren, Jan, dan moet je duidelijker spreken!’ knik ik hem vriendelijk toe. ‘Pas maar op, wat je zegt, want alles wat je zegt dat schrijft hij op,’ begint hij naar aanleiding van mijn notitieblok, en loost dan een zinnetje over m'n brief aan hem, over marihuana, over God; ik beaam vriendelijk. ‘Flauwekul, jongen, je laat je verlakken.’ ‘Ja, jij weet alles, hè Jan? Jij hebt het zelf helemaal gemaakt, hè?’ ‘Ja, 't is goeie,’ zegt hij gemelijk, en trekt zich terug. Ik luid een tegenaanval in, niet zo aardig: ‘Hoe vaak heb je al gesprongen, Jan?’ Ettelijke malen gefotografeerd in zijn parachutisten-overall is hij wegens taalmoeilijkheden in Lille niet van de grond gekomen; maar had hij niet gezegd: ‘Wat Simon durft, durf ik ook?’ Ik raak doel, hij komt nog eenmaal terug: ‘Ik vind 't hier maar 'n melige konversatie.’ (Iedereen luisterde gespannen en aandachtig, kommunikatie was voortreffelijk, elk woord, elke blik kwam over, maar ja, 't ging niet over Cremer.) Ik breek het halfuurtje bezoek aan de Kring af, ‘dan laat ik je maar aan je pikante konversatie, Jan’, en ga naar huis terug met Sannes, die zegt de kafépraat van palingboeren te verkiezen boven Kring-gesprekken. Anekdotiek. Ik trek tien mensen aan door m'n intense belangstelling. Wat drijft hen? Het echtpaar Van O. jaag ik weg, zo ook S. die ik schrijvend toevoeg: ‘Als je 't antwoord niet weet, vind je nooit 'n man.’ Op m'n vraag: ‘Wat bond je dan aan Lodewijk?’ had ze geen antwoord gegeven; ze had meegelachen met een van Van O.'s sarkastische, van leedvermaak glimmende opmerkingen over de mensen, dit keer L. Ik had niet anders kunnen zeggen dan: ‘Ik vind wat hij heeft meegemaakt, niet om te lachen.’ Met Jan R. sprak ik over zijn reis naar de Dogon, hij weet niets te zeggen, ik denk aan het lijk dat Lodewijk in de Sahara heeft gevonden, intuïtief wetend: ‘hier moet ik graven.’ Na een tocht van uren naar de ‘gevoelde’ plaats hadden zij een langs de karavaanweg gedode, het achterhoofd ingeslagen, krijgsman, rover of soldaat, bandiet of koopman gevonden en opgegraven, wiens leeftijd door het Leidse Museum van Volkenkunde op 5000 jaar werd geschat.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
208 Een dronken man kwam van het toilet terug (ik keek, terwijl ik praatte met Hein, die mij zo vurig had verdedigd binnen de redaktie van GW): ik keek hem na, hij nam de bocht naar de deur te ruim, hij had zich gespannen voorbereid op het tussen ons door lopen, een pas naar links te ver moest hij met drie waggelende pasjes naar rechts weer korrigeren; de deuropening is een houvast: laverend liep hij er dwars door heen, uit het gezichtsveld, de bar weer binnen. C.B.V. en H.S. keken naar mijn kijken. Ik zal nooit weten wat zij zagen. Uit de notulen van Buter sr, het komité voor de vrede, spreekt de paasheuvelontroering, het butagasapparaat van de heilsstaatkampeerder protesterend tegen de Atoombom. Hoe leefde ik met de protesten mee, ik leefde in het laatste tijdperk van de Angst, die Olivier op mij had weten over te dragen. Ja, ik protesteerde, en waarom? Omdat ik het einde van deze wereld niet voorzag. En nu ik liefde gevoel voor al die onnozele halzen die niets nog voelen, niet in de liefde geloven als een tijdloos (ont)roeren, is mij elke ontroering eigen. Krishnamurti wil ik deze zomer horen spreken; de teleurstelling zien in de ogen als hem de vanouds bekende vragen, die hij in 1929 al beantwoordde, weer worden gesteld. Ruud J. vertelt mij van de Saanen Gatherings in Zwitserland; ik ontmoet hem in zijn funktie van Subud-helper. Wat kan ik doen om te helpen? Nabokov's kinderlijke liefde voor de vlinder, Sanne's striptease voor invaliden in het abattoir; sick jokes schrikken terug van de werkelijkheid. Ik denk veel na. Ik maak het denken ondergeschikt aan het weten, ik wil niet denken, de logika staat me in de weg, there is a method in this madness. Rose Sélavy: In het land van mussen is haiku koning. Uit de politiële akties is geen boek van waarde overgebleven; blijkbaar was er geen enkele schrijver tussen de tienduizenden (?) jongemannen die in de jaren '46-'49 in Indonesië moesten vechten. Weinig schrijvers, of inderdaad een black-out, zoals Guus B. denkt? Nu pas komen de herinneringen boven - wij bespraken de geuren, het legwerk van data en feiten. Bijna trots op het feit, dat ik mensen aan het schrikken maak. Ik gun ze de konfrontatie. Waar houdt het helpen op? De plaats om en passant te vertellen: ‘In 1954 heb ik twee maanden in
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
209 Montevideo gewerkt, de stad waar Isidore Ducasse geboren werd, ik ging een weekend naar Buenos Aires aan de andere oever van de Rio Plata, heen en terug met een vliegboot, Péron was toen nog aan het bewind, op de terugweg bracht ik vijf dagen in Sao Paolo en vijf dagen in Rio de Janeiro door: de mooiste vrouwen van de wereld. Toen via New York (een week, ik bezocht Leo Vroman, die toen nog in New Brunswick woonde, op oudejaarsavond) weer terug naar Parijs: Super-constellation.’ Het klinkt levensechter dan ik het in Wij helden of in biografietjes heb kunnen beschrijven, het zegt niets, het is niets dan de oppervlakte; als Van O. me ziet noteren zegt hij: ‘Wat kun jij vlug schrijven!’ ‘Moet je zien hoe vlug ik kan denken.’ Toen we de Kring binnenstapten: ‘Hier zijn ook vast wc's met schunnige opschriften, op een artiestensociëteit! Ik heb er in het leger een studie van gemaakt!’ (Sannes). Thomas' boek Mijn vrouw en ik en mijn vrouw gaat nu Een menselijk isolement heten; ik moest hem wel vertellen dat z'n verhaal de roddelronde doet. Hij herinnert me weer aan de belofte een fragment in dit boek te schrijven (dat hij in zijn boek zou overnemen) over de ontmoeting met Vibia, voordat hij haar kende. Mulisch en C.B.V. zouden dat ook doen, al ontkennen twee onzer, met haar geslapen te hebben. Waarom heeft ze hem dan die onwaarheid verteld? Bijna wanhopig roept hij uit: ‘En wat ze nog gezegd heeft van hier, in 'n hotel, met Miles Davis!’ ‘Dat kun je altijd nog vragen, of dat ook gelogen is.’ ‘Het blijft een geheim,’ hij vertrouwde zelfs eerst mijn ontkenning niet, en ik vroeg me af: ‘Zou ik het vergeten zijn?’ Maar nee, dat vergeet ik nooit. Hij gaf me de details van de ontmoeting Vibia-mij, zoals die met de ander, ook uit de lieve duim gezogen. Een konfrontatie? stelde ik voor. Een ander verhaal is hem voorgoed ontnomen: een meisje had gezegd, dat ze niet door hem, maar door Hans van Sweeden ontmaagd was, en toen hij de waarheid wilde uitvinden (voor ditzelfde boek) pleegde Hans zelfmoord. Nam ook dit (kleine) geheim mee in het graf. *
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
210 In het zaaltje van het Stedelijk, waar de jute muren wit beschilderd hallucinerend de Van Goghs omringden (en ik wilde meer zien dan muren, meer dan een barst, meer dan een scheur - ja, ik weet het: je kunt uren blijven staren naar het wonder van de materie - maar ik wil meer: ik wil mensen zien handelen en bewegen, want daaraan ontleen ik mijn bestaansredenen) zat ik op een van Martin Visser's essehouten banken. Ik had erover geschreven, in Goed Wonen, maar had er nooit eerder zo bewust op gezeten als toen ik mijn plaats besefte, tussen de meesterwerken die van alles spreken, van het leven, de dood en de ruimte daartussen, die in menselijke dimensies gemeten wordt. Rondom mij de blinde museumbezoekers, die zich met zichzelf, hun middag in het museum, bezighielden. De journalistiek, de nieuwsgierigheid ontwikkeld tot ekspertise, training in methodiek, is mijn vak niet langer. Toch is ook dit waar: ik maak een studie van hedendaagse godsdienstvormen. Aan het begin sta ik: de messianistische gedachte in de tweede helft van deze eeuw. Ik kan de Methorsts niet vergeten, die mij in '50 brachten tot het bijwonen van een lezing door Krishnamurti, in de Parijse Mutualité. Zijn boodschap aan mij een gans andere dan de door Ruud gehoorde. Zo is het, ik zal meer weten. * In mijn boek over Appel ontdek ik opnieuw de dingen, die mij brachten tot het schrijven van bepaalde passages: het is alles van mijn hand, ik ben het overal. Ik herlees ook wat hij heeft gezegd, ik was van het genoteerde nauwelijks meester. In het tussen de regels over Van Gogh (pagina's 54/55) het psychedelisch kommentaar, tijdverschuivend: ‘We hoeven de vereenzaamd gestorven schilder niet te herkennen, gehavend aan het hoofd, afzichtelijk om te zien met zijn woedende rode baard, die hij geleend heeft van Kirk Douglas...’ ‘Het was onmogelijk vérder te schilderen dan hij dat deed, op dat ogenblik, in dát nietszeggende korenveld in het nietszeggende plaatsje, waar álles plaatsvond wat er maar kon gebeuren.’ Ook mijn hallucinerende konfrontatie, de bomen die vrouwen worden, de beweging die in abstraktie en figuratie onderduikt, één ritme. Ook mijn bezoek, zoveel jaar daarvoor gestorven in de eerste jaren van '50, in Auvers-sur-Oise, met andere Neder-
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
211 landers bij de twee graven, één steen? Een eenzame hulde. Wie was erbij? Ik was erbij. Nu pas ben ik erbij. Ik weet nog wat ik toen zag, het is het zoveelste vandaag dat onder mijn vingers langstrekt; wat ik toen zag, vorig jaar schreef, herbeleef ik nu, en zie: ‘Hier in het niets van een karakterloos dorp, waarvan het enige trekpunt nu is de graven van Theo en Vincent op het dorpskerkhof, hervond de mens zijn nieuwe werkelijkheid, in de bewegingen van des schilders handen, dezelfde die zijn leven namen, diezelfde handen die aan broer Theo de brieven vol wetenschap schreven. Van Gogh besefte dat wat hij schilderde en waar wilde maken, alleen maar op de werkelijkheid kon gelijken, hoezeer hij nu voor ons ook die werkelijkheid eens en voor altijd heeft gevat, die bijna-zwarte zon, die vogels ondersteboven rondvliegend in zijn geest.’ (Kraaien boven korenveld, 26 juli 1890, vlak voor zijn zelfmoord). Had ik Artaud's tekst over hem bij de hand (Van Gogh, ou le suicidé de la société), kon ik die vertalen! ‘En hij wist ook dat hij met niets meer werkte dan verf, en doek, penselen en een levensgrote illusie die landschap heette.’ Ook ik werk met de illusie dat ik m'n innerlijk weergevend vormgevend blootgeef. Die illusie wil ik waarmaken, het onttrekken van werkelijkheid aan het gebeuren dat mijn naam draagt. Een driedimensionale foto-origineel, levensgroot. Waar, niet waar, waarschijnlijk, niet waarschijnlijk, gelijkend, onvergelijkbaar, bereikbaar. Kommuniceerbaar. Hoe ver nog? * Dezelfde goede geest heeft op de gangmuur geschreven: ‘Het moet niet, het hoeft niet, maar het mag wel.’ Het huis wordt behekster, doodsangst straalt kilte uit. Volgens Reineke slaat het op de afwas, die zij voor vier doet in plaats van voor ons tweeën alleen, volgens mij zijn het de nauwelijks verdrongen libidineuze verlangens. Het bezoek aan Subud. Een anderhalf uur durend gesprek. De eerste kontakten gelegd, morgen haal ik het inschrijfformulier, ik hoef de drie maanden wachtperiode niet te doorstaan: m'n bezoek was aangekondigd. Er wordt veel van de lezer verondersteld: een bijdrage tot de moderne geesteswetenschappen ben ik. Een blijspel aan de afgrond. Vlucht in de werkelijkheid. Antwoord en vraag. Goed toeven. De ervaring. God en alleman. Het
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
212 gewenste effekt. Open boek. De gouden poort. Binnen schot. Uit de eerste hand. Tussen de regels. De heilige zonen. Het boek Simon. Zonder twijfel. Ten beginne raad. Van het thuisfront. Godzijdank. Alles in wonderland. Het staat geschreven (en andere titels). Ralph & Phil zijn naar Parijs vertrokken en gaan verder naar Formentera, om het nieuwe boek te ontvangen. Een trilogie: Heaven on Earth, de delen: Recognition, Devotion en Remembrance. Het deed mij pijn hen te zien vertrekken. Ik ben aan hun dagelijkse aanwezigheid (thee zettend, sprekend, platen draaiend) gewend geraakt; zij stellen mij voor een andere werkelijkheid, maar zonder hen zal ik verder kunnen leven, zij zijn er al, voluit aanwezig, alle vragen beantwoord, beter artikuleren. In nachtmerries komt de oude Simon naar boven, die zijn verleden niet op deze wijze aan de schandpaal gespijkerd wil zien, afstand van een oud, versleten Ik, over het paard getild, jaren durend voordat de voet weer van de stijgbeugel loskwam, in galop: nog zoveel te beleven... Hoe neurotisch is ook deze werkelijkheid. Een van de vier mensen neurotisch? Het mocht wat; de straten (trams, warenhuizen, theaters, winkels) vol gestoorde voorbijgangers - de Arabische mantel die Ira draagt deed de mensen in de tram verschrikt, verstoord reageren, ik voelde me bij de oorsprong van een pogrom, de pers heeft 'n agressieve houding ten opzichte van ‘anderen’ ingenomen, de publieke opinie ziet straatrovers en meisjesbelagers eerder in de man, die door zijn kleding aan de stereotiepe image van de Arabier beantwoordt, dan in de gladde moderne jagers, versierend in de espressobars de kindermeisjes en verkoopstertjes. Ik rijd door het nieuwe testament op de scooter; ecstatic natural movement, gegeven de mijne. Gurdjieff liet zijn pupillen de grond bewerken, tuinarbeid. Opeens, als hij langskwam: ‘Blijf zó staan, zolang ik het je zeg niet bewegen, wees je elk ogenblik zo bewust als nu, weet van elk gebaar hoe het ontstaat, gebeurt, wees indachtig, leef doorhéén het handelen.’ Over Rauschenberg (pop-vader) schrijft de Observer: ‘He moves with aplomb in the no-man's land where inspiration and craziness meet.’ In het museum probeerde ik iets te schrijven: ik heb het hand-
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
213 schrift hervonden, al kwamen er geen woorden te staan, maar op- en neerhalen, doorhalingen. Ik kan lezen, leer lezen. Telkens opnieuw kom ik nader (mijzelf, de anderen) in deze (nu 194 definitief getikte) pagina's. Ik heb je nodig om het te weten: dezelfde suppoost draagt een voetbalwedstrijd bij zich, transistor heilige transistor, Henri Michaux gilt van angst en pijn van de muren voor onverschillige voorbijgangers, heilige pijn, heilige verrukking in Van Gogh weerlicht het van traditie, en zeker weten, ik die mij voortzet in een schaduw, ik ben aanwezig. Wat zie ik anders? Mijn schrijvende handen NU, mijn zwartleren gestalte op de bank, twee ingangen in de zaal, ik kan geen plattegrond tekenen, Reineke nadert, een laatste groet aan Michaux, weer een zelfportret, en Arena (1938). In zijn vooroorlogse gouaches een sterrenhemel: de prins van de nacht. Het latere werk aardser en verinnerlijkt, verlate reiziger. Zondag, na het innemen, ging ik voor het raam zitten, krassen met een tekenpen op het karton dat mijn overhemd gestreken terug van de wasserij strakhoudt, de mussenwaarneming, ik voelde hun gewicht in de lucht, een zeer klein soortelijk gewicht - ik zette kleine cijfertjes bij de onleesbaarder wordende lettertjes (1) een tekening rond een vlek met elke vertakking drie keer vertakt, ik had door kunnen gaan tot in het oneindige, alles groeit uit niets, waarom hield ik op? (2) in één mens zoveel gebeuren, (3) waarom komt de genade zo snel? Ken ik genade, met de 250 mg geen paranoia, een welgemoede dag met welgemoede mensen - Constant 's avonds en Heyboer uren sprekende 's nachts, (4) de vertakkingen dichtgesloten, cirkels in zichzelf besloten, (5) in grote letters Genade - Gnaoua, de letters denken aan elkaar, doen mij ook denken: eksorcisme, (6), (7) Love me or leave me - tientallen malen op en over elkaar, (8) het reklamebureau kan zich geheel en al wegcijferen. North State, Chanowski, Radio Veronica - ik zag en hoorde de molens draaien. Het gaat alleen maar om de boodschap. Ik ben
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
214 de boodschap zelf. Leer mij lezen. Ik kom op geen enkel budget voor, weggeschrapt van Kunst van Nu, in het krijt bij de Bij, schulden aan 's Rijks schatkist. Ik sta in het boek, dat ikzelf heb geschreven. Denk ik. (9) Ira Cohen, van de grootste priesterstam, (10) ik blijf niet langer heel, probeer te ervaren de vrede in het breken, la paix dans les brisements, (11) ik ben de enige die toch dit ervaart, (12) ik sta in de schaduw van het licht, ik zag ter plaatse, niet het licht, maar de glans op de voorwerpen in de schaduw geworpen, ik had het licht kunnen wegdenken, ik zag wat erachter lag verborgen (13) ik sta niet langer ik lig en verga, (14) en nu neem ik het boek en nu ga ik van achter naar voren alle letters opvullen, alle letters en alle tekens van de zoveelhonderd pagina's, het mooiste manuskript dat Geert L. ooit wordt aangeboden. Ik zie mezelf zijn bureau binnenkomen. ‘Kijk Geert, dit is het langverwachte boek, neem een slokje op het sukses.’ De groene klemband die ik gekocht heb, de ordner, het uitpuilend manuskript, hij kijkt het in, kijkt mij nog lachend aan, ‘wat is dat?’ bladert verder, elke pagina: daar stond een meesterwerk achter die letters, Geert, maar ik kòn het je eenvoudig niet aandoen. Zo'n boek kun je niet uitgeven, maar dit wel, dit is het, ik natuurlijk heel gewoon praten en uitleggen, alsof niet gebeurd, alsof niet alle betekenis verdwenen. (15) een nieuw hoofdstuk van het nog te schrijven werk: de uitgeverservaring. Kijk, J.G.T. kan het ook - beheers ik de schrijfmachine? (16) Ik, binnen handbereik - wordt vervolgd dacht ik, legde de pen neer, die haakte en kraste. Leren artikuleren, hallucineren. God zij dank: het is tot zover nog waar! Hoe zagen wij op de zintuigen neer, de dommen van voorjaar '63: ‘Hallucinaties hebben wij niet, daaraan zijn wij voorbij, wij beleven alles geestelijk.’ Veel verder nu. Dank voor hallucinaties. Het hallucineren een kunst binnen en buiten de perken. Wat zien we nu weer niet? Nu zie ik bijna alles, denken, eten, drinken, sparen voor emoties, het zwarte water doorheen, de werkwoorden op aaien, naaien,
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
215 paaien, haaien, snaaien, draaien, waaien, laaien, maaien, zaaien, ook dieren kennen de ‘en passant’ gevoelens, zijn niet te besluipen: ook zij weten alles. Heyboer is voorbij de eer; hij aanvaardt zijn hond als meester. Een ruit brak. De dader (van 10) schrok, wankelend tussen emoties. De moeder ging bijna huilen toen de vader liefdesliedjes zong; Lou is in Jan gevaren: ‘De geest,’ zegt hij, ‘is in 1950 opgestaan.’ Het klopt altijd.
donderdag 26 maart 1964 [de dertigste dag] De wereld haalt me de woorden uit de mond, Reineke verandert een datum, ik leef een goede vrijdag vooruit: de dag dat ik geopend zal worden voor (en door) Subud: Susila Budhi Dharma. De voorbarige voorbijgangers vannacht slaan nauwelijks acht op het wonder van elk uur, elke minuut in het uur, elke beweging per sekonde. Pasfoto's en formulieren; de overgave is totaal of ze is het niet. Genoodzaakt bij IJsbrand R. langs te gaan, om een misverstand uit de weg te ruimen; Stephens volmaaktheid staat hem (zegt hij) in de weg. Een nieuwe bijdrage tot het misverstand: het proces van Charles gisteren, in De Telegraaf uittentreure averechts herhaald. Geen misverstand zo groot, als dat betreffende drugs en psychedelica, ook bij de Subud-man uit Hongkong, die uiteraard de afschuwelijke gevolgen van het opiummisbruik als maatstaf hanteert. Welk een afstand tussen de junior-beatniks, die giegullend hun stickje roken (maar toch: op welke weg vol mogelijkheden kunnen zij belanden) zoals 'n ander z'n borreltje drinkt (je komt veel ‘begrijpenden’ tegen: ‘ik kijk ook wel 's te diep in het glaasje!’) en Henri Michaux, wiens bemoeienissen met hasjiesj door Sandoz, de Zwitserse makers van Delysid, LSD-25, worden bestudeerd: Contribution à la connaissance des psychoses toxiques, Expériences et découvertes du poète Henri Michaux, Bazel, z.d. door J. de Ajuriaguerra en F. Jaeggi, op de omslag: Le poète Henri Michaux et les drogues hallucinogènes. Dokterstaal, ik zou het hier oorspronkelijk citeren. Bij mij ter inzage. Toch enkele regels: ‘La maniabilité du haschich a permis à Michaux de faire ce qu'il appelle une patiente expérience des
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
216 bouleversements du mental. Il voulait saisir ce qu'il y a derrière les mots qu'avec peine il transcrivait au cours de l'expérience. Rétrospectivement, l'impression restera d'un écart qui ne peut être comblé entre le fourmillement incoercible d'idées et les mots qu'il a réussi à glaner ainsi. (...) De ce qu'il a ainsi arraché au rêve, il fera plus tard un poème qui fait vivre pas à pas la découverte d'un monde où les appuis de nos sens ne donnent aucune certitude et, où, sans cesse, il faut reprendre sa mesure au niveau immédiat de l'être.’ De objektieve buitenstaander gebruikt het woord rêve, droom; hoe vaak hoor je niet ook roes. Het is geen van beide; het is ‘iets anders’, het is de high. Herhalend: ‘Het gedicht doet stap voor stap de ontdekking van een wereld beleven, waarin het houvast van onze zintuigen geen enkele zekerheid meer geeft en waar men, onophoudelijk, zijn maatstaven moet hernemen op het ogenblikkelijk peil van het zijn.’ Poëzie voor ingewijden, ook de tekeningen spreken slechts tot degenen die alles willen en kunnen loslaten: ‘lâchez tout!’ begreep ik uitsluitend emotioneel in 1950 de dada-kreten uit de jaren twintig. Ze leiden een leven, zo buiten alle vergelijkbare vormen van kunst, dat met termen als nu, vandaag, abstrakt, figuratief, modern, traditioneel, avant-gardistisch, klassicistisch, dionysisch en apollinisch niets meer aan te vangen is - de dualiteit is opgeheven, er zijn slechts flarden ziel, onttrokken aan het wezen van de maker, de kenner. Ik herken, ik beaam, ik nader: anders, andere ervaringen, ander pop-latijn in eenzelfde ritme (‘le mal, c'est le rythme des autres,’ zegt Michaux). Ik schrijf voor het nieuwe ondergaan, de andere dimensie, het bewegen, toevoegen, ontdekken: een nooit-eindigende anekdote in alle klanken en talen (Swahili, Chinees, Arabisch en Deens), akkoorden (Ornette Coleman, Bach, Ravi Shankar) en sleutels: (Hier wordt de lezer gevraagd zich over het witte papier te buigen. Kijk.) * Tweemaal heb ik George naast mij de uitgave met tekeningen van Michaux, en de tekst onder de ogen geduwd; eerst denkt hij
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
217 dat het gaat om de moeilijke woorden die hij inderdaad gedeeltelijk weet te verklaren, dan leest hij niet in, maar er overheen. Ondertussen probeer ik Van Gogh te benaderen, wiens hemel ook voor mij werd opengereten. In de film van Michaux (elk van ons drieën zag het anders), de doodsbidder op het platform van meerdere etages, hoe insinuerend duidelijk en toch ongrijpbaar is Michaux' verklaren aan de hand van voor ons onzichtbare symbolen, de kwantiteit aan ervaren in het werk gelegd, het weinige dat tot ons spreekt, omdat het beeld onverbiddelijk voorbijtrekt. Michaux, de onvertaalbare, hoeveel fouten begaat G.K. niet in de catalogus: ‘En somme, c'est le cinéma que j'aime le plus dans la peinture.’ Mingus' Boogie Stop Shufle begeleidt mij; duidt mij het afdwalen niet euvel. Ik berg schatten informatie, in a mellow mood. Hoe Michaux schildert (een fragment tekst uit Passages): ‘Met veel water, de kleuren, vooral de roden, om te schreeuwen, ongeluk te schreeuwen, wanhoop te schreeuwen, krankzinnigheid te schreeuwen, schreeuwen alles wat zich op dat ogenblik laat schreeuwen en dat zich naar buiten wil gooien (wat niet noodzakelijk van mij is). Wat het is? Wel, dat komt al schreeuwende, dat is wat mij kan schelen. Hoe ik van harte verlicht ben na dat alles; niettegenstaande de uitputting! Wat een goed heb ik me gedaan! Als ik slechts aan anderen de helft van wat ik mezelf goed doe kon goed doen, zou ik geen schaamtegevoel hebben door me in de wereld te begeven. Wie dat kan geven, kan niet slecht worden ontvangen. Ik zou vertrekken met het vredige geweten van een goede dokter. Het is, helaas!, onoverdrachtelijk!’ Ik merk het, ik simpele medestander, die het George niet kan overbrengen: Il ne me l'a pas fait, à moi! roept hij uit. Ik wil hem het goed doen, dat hij zo node ontbeert, ik wil gebruikmaken van beschikbare media, al moet ik het oude verhaal - dat ik weer in handen kreeg, de natuurwetenschappelijke illustraties uit 1890 - gaan plakken en schrijven, met de ‘Min of meer algemeene abnormaliteiten in voorkomen en gewoonten’, ik zal hoe dan ook blijven kommuniceren, al is het via de min of
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
218 meer bereidwillige vingers van interviewers. Een tijdlang dacht ik van elke andere kommunicatie verstoken te moeten zijn. Dat was zo; ik had geen doel om de middelen van alle bestaanbare technieken doelmatig in te zetten. Ik leer kennen wat fantasie is, wat speels was wordt overgave, aan de dingen die een eigen leven leiden: het verhaal van de oude plaatjes, de vertalingen en benaderingen, Mach N, de manifestaties, de journalistiek, met hoeveel overgave! Verbeeldingskracht is het verwerken en uitdiepen van de informatie, gelegen in de werkelijkheid, en de fantasie is slechts een der vele facetten daarvan: alle dromen en koortsen, visioenen en lachuitbarstingen, nies-, hoest- en huilbuien, alle vormen van niet-verbale kommunikatie. Prelogical experience, volgens Tauber en Green's Inquiry into dreams and other creative processes. Artaud's theater, Johnny's self-kick, de telepathie, de cut-up en fold-in, de hasard-spelen, de rites, de magie, de feesten, de bewustzijnsexperimenten, het gebruikmaken van de subthreshold perception, yoga, de overgave, het Eén-zijn. Constantin Brancusi (hoofdstuk: ontmoetingen): hij keek door me heen, het wijze kind dat de elektriciteit voor Vera en mij in beweging zette, die zijn Haan deed ronddraaien; het ‘sprekend gelijkende’ portret van Joyce, de n-maal herhaalde anekdote stond ‘toevallig’ te zeer binnen handbereik, het deed er niet toe in dat atelier, deel uitmakend van het complex waar nu Tinguely werkt. Lehmann, een van de meest opmerkelijken, wezenlijken, (eigen)aardigen, buitengewoon aardigen, vierenveertig jaar geworden, een van de eersten onzer dichters, is nog nooit eerder geïnterviewd; gisteren voor het eerst voor De Gids, door Henk Bernlef en Gerard Stigter. Hoera, hij houdt Reineke gezelschap in de keuken, hij twist met haar, hij vertelt de dingen zo werkelijk als zijn bestaan zonder gas of elektriciteit, al jaren levende tussen, onder, om en te midden van ons, boeken lezend bij kaarslicht anno 1964. Wonderen gebeuren, ook voor hem: dertig meter van zijn huis verwijderd wandelt een fazant voor hem uit, op weg naar het interview. Apotheose: paasbrood, honing, een huis vol mensen en etensgeuren, veel werk in het vooruitzicht, niets dan vreugde, vrienden, ervaren, avonturen, mogelijkheden. Ik ben gelukkig. Le
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
219 niveau immédiat de l'être. Niets liever wil ik. Geen plannen maak ik. Altijd wakker. De school van: ‘If you only...’ ‘Ik doe m'n hele leven niets anders,’ zegt hij, als ik hem bezweer: ‘Probeer kwellingen te zien ook als wonderen.’ Hij heeft twee maanden niet gewerkt, voelt zich miserabel. Pas wanneer alle wensen vervuld zijn, en dat is hier het geval, wordt het leeglopen en vagebonderen een genoegen. Wat een geluk, dat geluk aanstekelijk is; komen jullie ook bij mij. Komen jullie vooral naar me luisteren. Ik speel goede muziek. Toppers van het hitwezen. Dit zijn de juiste woorden. Niet altijd even eenvoudig, maar even duidelijk en soms tot bulderend lachen nodend als het grootste plezier, dat onverwacht je huis wordt binnengebracht. Een aanstekelijk ritme doet wonderen. Dans, mens, dans! Je lichaam heeft ontspanning nodig, spieren uit hun luie slaap gewekt, leer bewegen. Laat gaan, je bent toch wel 's alleen thuis? Tegen wie spreek je eigenlijk? De man bij de HENO-pasfoto's kommuniceerde vanmiddag met mij als met een twaalfjarige; duizenden mensen passeren wekelijks zijn Roto-Naturel, zes verschillende of gelijke pasfoto's binnen zes minuten gereed (USA-patent), gegarandeerd kleurecht. Hij moet zorgen dat er in de kleine wachtkamer geen verkeersopstoppingen ontstaan, en hoewel het zijn vak is mensen te herkennen, komt hij na elke zes door de machine uitgeworpen foto's in de wachtkamer kijken, of de foto gelukt is, lijkt, verwijst dan de klant naar beneden, waar de winkeljuffrouw de foto's (via een buis omlaagdalend) in een vouwblad met zes raampjes overhandigt. Of hij roept de klant weer in de studio, om de machine de foto over te laten maken. De dir. Studio HENO deelt de gefotografeerde dan via een groen strookje op het wettig gedeponeerde VERKA-verpakkings-systeempapier mee: ‘Indien u niet tevreden bent over deze roto-naturel-opname, onverschillig om welke reden, kunt u onmiddellijk gratis overposeren.’ Men kan zich (‘niet tevreden’) onmiddellijk een ander uiterlijk laten aanmeten; de man let slechts op de hoogte van je hoofd, de afstand, kijkrichting, verder ben je niet te benaderen door de machine waaraan je part noch deel hebt. Ik had me voorgenomen voor de Subud-foto's te glimlachen, bracht het de eerste foto
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
220 tot een welwillend kijken, werd vervolgens met de hand aangewezen waarheen te kijken: die gele stip, in de lens, naar dat witte bordje, zo bevangen dat ik niet meer de voorgenomen gezichtsuitdrukking de mijne kon maken. Met al mijn weten kan ik geen glimlach opbrengen. Ik weet, slaaf van een machine, een lopende-bandman. Ik mag de foto's van Reineke niet gebruiken, dat ben ik niet’, konstateer ik zelf; ons zijn de Photoshots en de beroepsfotografen, wier naam je amateurfotograafleverancier niet eens kent. ‘Geef Gode eer. Wijd open mond en bek, hebben we daar staan zingen als een gek.’ Vestdijk neemt niet aan dat Achterberg Hecate zag staan in de encyclopedie. Waarom niet? Ik zocht het woord ook op. Achterberg, door zijn werk voor de dialektencommissie van de Akademie in staat over naslagwerken te beschikken, zocht àlles op; van Lucebert ging het gerucht dat hij woordenboeken van voor naar achter las, een van Carmiggelt's meesterstukjes gaat over Van Dale; ook Remco put eruit voor zijn kursiefjes, en ik voor de vele moeilijke woorden die ik de laatste jaren ontmoet. Ik lees wat af. Ik wil wat horen. Het verluidt in meerdere talen, methodieken en fakulteiten, het groeit in de psychiatrie, de letteren, de filosofie, de schilderkunst en religie, de mystiek, de poëzie, ik ben nog nooit in zoveel tegelijk geïnteresseerd geweest, de vele knutselende hobby's, de spelletjes, de collages, de andere vermaken; met Van Dale kom ik overigens niet verder dan hecatombe (= een offer van honderd stieren) wat me dus niet helpt. Ik grijp een ander baken: The Oxford Companion to Classical Literature: twintig regels Hecate. Zo, welkom in mijn parthenon van ervaringen, empirikus toch, tot de laatste regel informatie. Ik wil nog zoveel weten voordat ik niets meer hoef te weten (alsof dat ooit gebeurt), twee delen van de Histoire des littératures bijvoorbeeld, waarin ik over 3800 pagina's alles zou kunnen leren over de Littératures anciennes orientales et orales (dl. I) en de Littératures occidentales (dl. II), bijbeldruk Pléiade-uitgaven. Veertig pagina's christelijke Grieken, de vier perioden evangelisch en apostolisch, apologetisch, theologisch en de Kerkvaders in vier eeuwen. Wij zitten in een eerste periode, ik lees (voor 't eerst): Les auteurs des premières rédactions veulent surtout révéler et édifier.’ Markus, de anekdotikus, als schrijver
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
221 vergeleken met de anderen: Mattheus, de didaktische zorgdrager, Anneke uit Sneek, waarbij de ik-figuur meer op de voorgrond komt. Lukas, de meest menselijke en literaire, de uitlegger Johannes en Het Woord: de gnose - en welke Poolse schrijver ontdekte ik vorige week niet, zonder dat ik ooit een regel van hem las? In het andere deel: julius Slowacki, ‘aucune traduction, bien entendu, ne peut donner une idée de la beauté immatérielle de son vers’, en daar moet de buitenstaander het maar mee doen. Ik was op weg in de kamer de vermaken op te zoeken, strandde in de drie weer loszittende draden van de pick-up, Mingus, schroevendraaier, een bank vol boeken en papieren. Vestdijk ligt met een ezelsoor open bij Achterberg (Voor en na de explosie): ‘Niemand die het ontoereikende van zijn eigen middelen zo meedogenloos helder kan inzien als de mysticus en de magiër, niemand die er bijwijlen, aan zijn eigen absolutisme gehoorzamend in tegenovergestelde richting, zo onbarmhartig de draak mee kan steken.’ Ik, die een aardse mystiek zoek (het Podium-interview met Campert en Vrijman; de eerste keer door toenemende dronkenschap van interviewers en geïnterviewde uit de hand gelopen, enkele dagen daarna hervat) ken de toereikendheid van mijn middelen. De mysticus en magiër, toegerust met de chemie, kan de strijd aanvaarden. Het Roemeense t.v.-filmpje, waarin iemands geluk wordt gekocht met een aanslag (wit poeder) op zijn hersenen, alle hersenspoelingen in Korea of waar ook ter wereld, en de advertentie in de Lancet van het War Office. (7 september 1963) Het Chemical Defence Experimental Establishment vraagt twee Medical Officers (research), een Senior physiologist en een Senior pharmacologist, die bekend moet zijn met ‘standard pharmacological techniques’ ‘and should also have some experience in the testing of drugs, especially those affecting behaviour.’ Want waar vrede is, is oorlog - en de middelen, zo vreedzaam als de atoomenergie, met meer kracht, zullen ook in de oorlog worden toegepast; luidt niet zo een van de stellingen van Van Ree's proefschrift? Deze Oorlog moet vermeden worden. Ik wil geen angst aanjagen (het geluk ligt nog altijd binnen je bereik) maar je moet het wel weten, al blijft het hier een openbaren: je staat voor de keuze.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
222 Leer met God en de duivel in je spelen. Neem twee koekjes in plaats van één. Steek het licht 's avonds eerder aan, profiteer van je genoegens, maak ze waardevoller. Laat je niet passief bij de pakken neerzetten, ga checken en kontroleren, doe iets, trek gevolgtrekkingen, ga op je hoofd staan, laat het bloed vloeien, blijf in beweging. Bewijs een theorie, schep een hypothese, zend missives, word gewaar - doe iets. Vind het onbekende uit, doe stappen in die richting. Ja, bouw kijkdozen. Goedzo, Henk, maak een kijkdoos vol Botticelli en andere dromen. ‘Vijftig,’ zegt hij schattend, ‘kun je eksposeren in het Stedelijk.’ Een nieuwe hobby? Het bouwen van kijkdozen, de mooiste krijgt een prijs. Benodigd: een pot stijfsel, gekleurd papier, plastic, materialen, een goede schaar, fantasie, verbeeldingskracht of inspiratie, alsmede een lege schoenendoos, wit glanzend kunstdrukpapier bedrukt met de geheime tekens en motieven van merken, maten en modellen. Alle antwoorden op alle vragen leiden naar jezelf, alle spelen, feesten en kulten, niet in theorie maar aan het lijf te ondergaan. Hoe, waarom, vanwaar, waarheen en vooral waar... Vind het uit, laat je het antwoord niet ontgaan. Ik lever alle vragen. Ik ben de vraag op elk antwoord, ik stem tot weten. De musical: Oliver Stick. Mag ik nog 'n peukje, mister?’ Niets ontgaat me van de naam, citeer bv. het Numismatisches Wörterbuch van Schrötter: Vinkenaugen. ‘Finkenaugen, lat. vincones oder parvi denarii slavicales, sind kleine, meist zweiseitige Pfennige, die hauptsächlich in Pommern (Fund von Grenz) im 14. und 15. Jh. geprägt worden sind, wo sie zeitweise die einzige Rechnungsmünze waren. (...) Die Name ist noch nicht wirklich erklärt. Nach den grossen Augen des Ochsenkopfes auf Mecklenburg. Hohlp. sollen sie “Ogen” und von ihrer ursprünglichen Feinheit “Vienke” (fein) = Vinkenogen genannt worden sein, was nicht sehr wahrscheinlich klingt. In Pommern tauchen sie nach Bahrfeldt in Urkunden zuerst 1279 auf. (...) Sie sind überall das kleinste und geringwertigste Geld gewesen (...)’ In Berlijn anno 1893 werd het vijftigjarig bestaan van de Numismatische Gesellschaft gevierd met een ‘Festschrift’ waarin meneer Bahrfeldt (geen baar geld) over ‘Vinkenaugen’ schreef; andere gegevens zijn te vinden in de ‘Münzgeschichte Pommerns im Mittelalter’, bij dezelfde gelegenheid verschenen. Onder paus Innocentius 11 was ik rondstreeks 1140 het kleinst
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
223 denkbare pasmuntje, de beeldzijde: een ster. Andere versies dragen een brede zesstralige ster met het kruis in het midden, een kogel, etc. Lees het maar na. Ik kocht er vijf voor drie gulden per stuk. Toch leuk. Wat voor spelen hebben wij nog meer voorradig? ‘Nieuw toppunt van kultuurverdwazing. Baby kreeg de naam van een verdovend middel’: Robert Jasper's marihuette. Hoe groots de prachtige foto van de vader die ‘zich in de geordende welvaartsstaat kan vergrijpen aan de kultuur’, gekleed in smoking (‘in burger’ zegt het Telegraaf-onderschrift) en met een KLM-tasje staande op een verhoginkje, naast de als gebruikelijk toegetakelde ekshibitionist Robert Jasper, door Van het Reve gekenschetst in Op weg naar het einde met een boterhammenkoffertje zoals ik dat op de lagere school had, waarop een doodshoofd en andere beenderen-symbolen geschilderd, het gezicht zwart, slobkousen, lange kousen, een korte broek daarover, een bemetseld overhemd (hetzelfde als ‘Help?’), bezwerend het kankerroken. Eksorcities. Geen stad heeft zo'n kerk gezien. In het artikel worden de nevenstaanders genoemd: o.m. Johnny de self-kicker (Electric Goebbels, Electric Jesus, ‘altijd bereid zichzelf in een trance te schreeuwen, tot lering en vermaak van de uitverkoren toeschouwers’). Ja, de toeschouwers zijn uitverkoren: zij kunnen Johnny nooit vergeten. Als een soort manager heb ik Johnny naar Dendermonde (België) gesleurd, om daar mijn kollega's Louis-Paul Boon, Hugo Claus, Freddy de Vree en anderen van het grote fenomeen in kennis te stellen: in m'n inleiding stumperde ik enkele woorden over Ginsberg en Artaud. Ik heb nauwelijks de afstand kunnen bepalen. Daarnaast de schilder Fred Wessels, sprekend (ook tegen een Panorama-verslaggever) van oerkrachten, die hij trachtte te evenaren, zoals hij dat in Nieuw-Guinea had ervaren. Huisheer in de hemel. Welkome broeders, een gemeenschap, een ‘société initiatique contemporaine’ zoals Louis Pauwels de medespelers noemt, in deze dageraad der magiërs, die wij beleven. Laat het kinderlijk, ekshibitionistisch, kunst, dada of psychopathisch zijn (het laatste woord is geen scheldwoord, heren!); het is evenzeer van deze dagen als de televisie, de non-verbale kommunikatie van de techniek, en de massa-bedrogsmedia. Het zijn de eerste dansen van de nieuwe derwisjen, nu de soefi's verloren gaan; de spelers
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
224 hebben gekozen voor een andere logika, leuzen van krant en parlement zijn niet voor hen geschreven, zij staan de mens nader dan regeerders en volksvertegenwoordigers. Het gaat om waarlijke dingen: liefde, eten, slapen, spelen. Zou ik de spelregels van Marihuette nog terug kunnen vinden? Nog steeds hetzelfde Telegraaf-artikel omschrijft het spel (in journalisten hadden Huub en Robert uitbundig vertrouwen; lieten de lange neuzen en de korte ogen hun huis binnen): ‘Wat zou er overigens bij dit spel moeten gebeuren? Kort gezegd, niets. Dit spel dat géén spel is, doch slechts nog meer misverstanden in het leven moet roepen, heeft een groot aantal zinledig lijkende spelregels en wordt onafhankelijk daarvan “gespeeld”.’ Ook mijn mening werd gevraagd, ik verwees voorzichtig naar Hoogseizoen, sprak van de vele vrienden, gemaakt en gevonden, terwijl Huub zijn eigen lieve ziel blootlegde en sprak van z'n plannen, gedoemd niet te verwezenlijken (niet getreurd, altijd nieuwe plannen): het wekelijkse televisiecabaret (een AVRO-man had zijn neus om de deur gestoken), het Natal-projekt: de tocht naar Natal met een filmploeg onder leiding van Louis van Gasteren, met het befaamde koffertje van de medicijnman Robert Jasper (dat hem in Zuid-Afrika was aangeboden, aan boord, door angstige negers, die de geheimzinnige middelen van hun gestorven medicijnman, waarschijnlijk naar de grote stad gemigreerd, zonder navolgers, erfgenaam of leerlingen gestorven, voor wat kleingeld van de hand deden. Een grote inventaris, het is me gegeven geweest het koffertje te bekijken, niemand durfde iets aanraken: wie zegt dat je niet in een krokodil verandert, als je dit poedertje proeft, en als je aan deze kleverige substantie ruikt, krijg je dan geen visioenen? Niemand mocht eraan komen; de inventaris van de flesjes, doosjes en papiertjes met hun kleverige, stoffige, zwarte, kleurloze, gifgroene en onbestemde inhoud zou het geld voor de reis opleveren. Is de brief ooit gestuurd? Het doel: prof. Huub. Nobeler plannen. Het nieuwe ministerie van O., K. en W. (Ontspanning, Kicks en Wetenswaardigheden) publiceert binnen onafzienbare tijd zijn Ontwikkelingsplan voor de Achtergebleven gebieden der Vrijetijdsbesteding (OAV). Op het speelplan kunnen nog vele uitvindingen gedaan wor-
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
225 den, vele middelen in studie genomen, veel wetenswaardigs verbreid (via misschien een orgaan: Simons Stokpaardje (Simons High Hobby-Horse) waarvoor ik materiaal verzamel); benodigd: een drukkerij, geld, en het talent dat ik rondom mij weet te verzamelen. Ik heb ook lezers nodig, ik spreek niet voor mijzelf, er is veel te doen: het is een spel de zon in het hart te laten schijnen. We gaan IQ-tests publiceren, en hier komt een gepland enquêteformulier voor de eerste kennismaking. Het bloeiende verenigingsleven omgeeft de volmaakte dichter. Zeven jaar lang speelde ik in internationaal verband (United Nations Educational, Scientific and Cultural Organization) het spel der goede bedoelingen. Ik maak een studie van UNESCO Form 139 Rev. de ‘Unesco Route Slip’, te adresseren aan JOU, komende van MIJ (For return to originator, fold here and reattach). Een tweetalig funktionerende international civil servant was ik, vele talen heb ik bijgeleerd, zet de kruisjes: For Action, Prepare, Return with References, Secure Approvals Noted, For Approval, For Comments, For Signature, Please Return, For Despatch, For Information, For your File. Remarks: dit ben ik. Wie ik ben.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
226
sv form 1 Ter kennismaking Naam: Adres: Beroep:
Leeftijd: Telefoon:
Over de onderstaande onderwerpen zou ik meer willen weten. Ik geef mijn mening in enkele woorden. S.V. verzekert mij geheimhouding, ik beschrijf het papier aan één zijde. Moderne Poëzie/Jazz/Televisie/Semantiek/God/Magie/PSI-fenomenen/ESP/De toekomst/Onverklaarbare verschijnselen/Simon Vinkenoog (vul andere namen in)/The Beatles/Pop-art/De geheime genootschappen anno nu/Body-and-soul-building/Hypnose, telepathie ed./Subud. Ik wens op de hoogte gehouden te worden van de aktiviteiten (manifestaties en publikaties) van een eventueel op te richten gemeenschap, bevrijd van vooroordelen, en stuur hierbij enkele richtlijnen betreffende de eisen waaraan aspirant-leden dienen te voldoen. Ik schenk de gemeenschap, verpersoonlijkt in Simon Vinkenoog, een bijdrage van ƒ, in de kosten van oprichting en onderhoud, en maak dit per postwissel (of anderszins, cheque, persoonlijk) over. Ik ontvang in ruil voor mijn minimumbijdrage (van ƒ10,-) de eerste publikaties van de gemeenschap gedurende een nader te bepalen tijd. Over mijn toelating beslis ik zelf, door het inzenden van mijn mening betreffende de eisen waaraan deze gemeenschap dient te voldoen. Handtekening: (voor minderjarigen toestemming van ouders of voogd noodzakelijk) Te sturen aan Uitgeverij De Bezige Bij, ter attentie van Simon Vinkenoog, Van Miereveldstraat 1, Amsterdam-Zuid.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
227 Tot zover het eerste formulier. Stuur maar in. Wacht maar af. Telefoneer niet, want er zijn duizenden manieren om iemand telefonisch gek te maken. Benodigdheden een gemakkelijke stoel en een telefoon. Voorbeelden. Wachten maar: ‘ RRRRRRing.’ ‘Hallo; met (je eigen naam). Aardig van u me te bellen. Tot ziens.’ (Hoorn weer op haak.) Hierop vele varianten: ‘Dit ben ik; ik heb geen tijd voor de telefoon vandaag. Tot de volgende keer.’ Ook aardig is te zien hoe vaak het woord ‘hallo’ langs de lijn heen en weer kan schallen (turven is het gemakkelijkst) voordat een der zijden, meestal de andere, de hoorn weer op de haak legt. ‘Voor eenvoudige telefoongesprekken geen tijd (zin) vandaag.’ Draai eens 'n nummer, vraag naar die en die - misschien is er iemand, die aan de naam beantwoordt. Stel een goede vraag. Wees niet onaangenaam praktisch, Marja stierf aan zijn hart en een overdosis practical jokes. Hij ruste in vrede. Eindelijk. Telex je geloof, telegrafeer je liefde: ‘I love you I need your love.’ Stuur eens 'n postwisseltje, zo maar. Misschien komt het geld nog eens met sneeuwbaleffekt terug, wie weet... Reis: het vliegtuig, de geest, de auto, de trein, de parachute, de auto-stop of het hitch-hiken verruimt de blik, luxe-passagierend, varend, per DS, onderin achterop hoog boven hoger ‘We were paranoid that time.’ Een bliksembezoek van Dixy, Liza (‘we can't make it here anymore; we're going to Kashmir’), Daevid en Pete St., hoeveel weken is het geleden? Ik heb hier de tijd opgeheven. Er zijn zoveel tegelijkertijden, het onbestemde tegenwoordige van alles is grenzeloos! Sta je in dit boek? Ik ben ze nooit vergeten. Staan ze in hun eigen pagina's? Ik zal ze allemaal krijgen. ‘Ik hoop u in de loop der tijden allemaal nog te ontmoeten,’ met één zin achterop zijn eerste boek stal Ewald m'n hart. Ja; al twijfelt hij nu tussen isoleren en annekseren. Hier sta ik. Weet niet wat te zeggen. Terugbladeren (en straks, nu: vooruit), bezinnen. Maar de toekomst houdt het allermeeste in, de volgende minuut is altijd meer te beleven dan de vorige, meer weten, meer ervaren binnen de ruimte, maar nog zoveel dat opnieuw, telkens opnieuw verteld zal moeten worden voordat de definitieve versie vastligt (nooit)...
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
228 Ik weet niet langer dat ik schrijf, mijn hand wordt geleid, ik boog me een halve decimeter achterover en een ander nam beslag van mij, die inderdaad wilde terugbladeren, de waarde naar menselijke maatstaven meten, zien en vergelijken, een boekje pakken en opschrijven, afschrijven, overschrijven, de geboren verteller! Ik, met dozen vol gegevens en mensen en feiten en herinneringen, gele en witte papieren, bloknoten in maten, handenvol ballpoints en een scherp geheugen naast een opmerkelijke opmerkingsgave, jij twijfelt? Al zouden ze door 1000 pagina's per maand benaderd moeten worden. Het staat hier toch? Het kan toch niet vlugger? Het gaat met een uiterste aan koncentratie, het zijn de zwaarste uren van de dag, al adement het scooteren en ontmoeten en liefde - deze pagina's hebben de geur van een intens leven, het bevalt me, het is MIJN leven, de zon schijnt al of niet, elke kus is een solovlucht, kus me. Het vaststellen van en het wachten op: een kleine hoofdrol in een mikrogemeenschap, waarin iedereen zijn eigen rol krijgt toebedacht, slechts enkelen zijn alsnog tot lid verkozen: het gaat zo maar! niet! Ik heb nog een boek vol aantekeningen: BOOT. Adriaan zou een boot kopen, voor zesduizend gulden. Wie gaat mee varen (naar het oosten)? Wie kan mee? Wie wil mee? Wie mag mee? Leiderschap? Leiderschap. Wie niet met wie? Welke funkties en wie de zijne? Ik vanzelfsprekend de mijne: ik ben schrijver, ik houd een pen of potlood vast, ik vereeuwig ontdekkingsreizen, ik houd papieren bij, sleep munten mee, kortom maak mij zingend plezierend minnend werkend en ook de handen uit de mouwen slaand altijd nuttig: de vertaler en konciliator, de tolk en de boodschapper, de koerier en de wachter, altijd voor z'n nieuwsgierigheid beloond en gestraft, altijd smachtend naar meer weten meer noteren meer begeren. Er is een woord gevallen. Ik doe geen afstand van begeerte. De overgave is de begeerte zelf. Geluk is het toppunt van begeerte. God begeer ik. * Mijn kachel brandt overdadig, ik zit op rode kolen, zet ramen en deuren wijd open het huis staat open. 's Nachts werk ik, overdag maak ik mij anderszins nuttig, ik ben op reis met een verhaal,
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
229 dat elke dag opnieuw begint. Geen ander einde dan de afspraak: zeventig dagen recht op mij. Recht op je af. Het ga je wel, ik ben nog lang niet uitgepraat. Ik wil altijd verder. Ik kies: morgen? Nee, nu nog. * Hij heeft vanavond en (zonder dat ik het wist) mijn hele leven, in deze pagina's en in de andere woorden, lang op zich laten wachten. Hij is voortdurend bij me geweest. Hij is de grijze eminentie van mijn weten, mijn spelen. Hij korrigeert met liefde mijn beterweten, tikt mij gevoelig op de tikkende vingers, woont in mij, ik ken de glimlach van de foto's. Ik ben de overgave, de kracht die weet: met woorden moet ik bouwen. Huizen bouwen, steden, werelden; beginnen aan mijzelf. Ik kan helpen en weten, liefde geven en ontvangen, handelen, laten, ik zal naderen. Ik kom nader. Ik ben. Afstand van hart, begeerte, verstand. Terwijl ik door het hart beleef: het geluk, het lijden. Himmelhochjauchzend Zumtodebetrübt. Terwijl mijn begeerte zich uitstrekt tot het allerhoogste. Terwijl het verstand mij leert: hoe meer je weet hoe meer je van nut kunt zijn. Afstand doen. Plaatsmaken voor. ‘De overgave aan de wil van God.’ * Het karakter van dit geschrift verandert van dag tot dag. Het wordt meer. * Ik ben er (niet langer.). * Een schrijver doet boete, achter zijn schrijfmachine. In zijn leven leidt hij 'n liefdesleven. De godganselijke dag. Lummelen, leeglopen, vergezellen, samenzijn, werken, doodmoe en goddelijk gelukkig zijn? Dat heet boete-doen. Niet langer zalig de alleenzaligmakenden.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
230 Het is een spel: zoek een begin aan mij. Ben ik zonder de wereld? Dit is niet de ivoren toren, dit is het gevaarlijkste kruispunt. Weigeren je remmen? Zie een liefdevolle Godgelovige psychiater. * Je kunt overal beginnen. Sla maar 'n pagina op. Dit is de cut-up werkelijkheid, dit is een aktueel monster dat ik voed, dit is verder te lezen, de nacht duurt oneindig. Het is ook Leegte. * Ik weet m'n overgave te beheersen. Ik weet de toetsen allereerst nog te vinden, het papier heb ik klaargelegd, ik hoef automatisch maar op te rapen en het ligt er, ik weet ook te rangschikken (nummeren komt later, morgen, of aan de afsluiting van de nacht), verder vul ik mijn tijd met roken, eten, kijken, opmerken, plaatje opzetten, kachel temperen, krantje inzien, kijken, vooral kijken, bladeren in boekje, papiertje, en zodra ik het papier weer met zijn adem besla, dan ga ik weer, dan weet ik geen andere wereld te herinneren, dan die waarin ik behalve mijzelf in de kamer alleen met Reineke op de achtergrond slapende, soms een enkele zucht of een steun, een klein gebaar, met de wereld alleen ben. Soms kijk ik naar haar, zij is me zeer te na - en denk ik, naar buiten, of naar binnen, het is een menselijke kosmos. Het spant in mijn hoofd samen, het doet me weten dat het schrijven een doel heeft en een funktie, dat het een werktuig is te gebruiken, rustig en doelmatig, weloverwogen, en zelfs in de overgave zo leeg van angst dat voor iedereen begaanbaar. Ik ben zeer begaanbaar. Leer mij begaan. Laat mij begaan. Ik zoek Gods wil. ‘Ik weet het allemaal zo goed. Het nu nog te kunnen opschrijven. Twee levens leiden: het eeuwige en het huidige, inéén. Vierentwintig uur latihan per dag. Het laatste woord laat geen sporen na.’ * Leer mij verstaan. Ik heb zelf alles moeten uitvinden: de liefde, de mensen, een voor een, mijzelf, de talen en landen, goed, de dingen, kwaad soms de wijze waarop, ik ga langzaam nader (het tikken soms sneller dan soms weer langzamer dan anders, soms
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
231 benaderend de woorden die te voorschijn zullen komen onherroepelijk) * er is één waarheid die ik wil schilderen. Ik hoef er geen naam aan te geven, ik hoef niets te loochenen, ik spreek van Planeet Een, en niemand weet dat dit Hemel heet. Ik spreek van vele avonturen; laat ze in tijd en ruimte gebeuren, als science-fiction van het verleden, historie van de toekomst, spelend met tijdmachines en het allerbreedste wide-screen-geheugen. Morgen goede vrijdag, dag van rijst en rozen (twee tranen, zweetdruppels van Mohammed toen hij voor zijn God stond), dit is geen geheimschrift, dit is film, televisie, dit is de taal van morgen, je zult eraan verslaafd raken, het is liefde, neem het, neem dan. Pak aan. Er komt, als het zaad, steeds meer vanwaar het vandaan komt. Vandaag de vandaal komt, hij is geen autoriteit. Hij herkent in iedereen de zelfregering. Dit kan. Dit ben ik. Hier houdt dit op (zeg ik, basta, de vingers ledig, wordt vervolgd, einde) of: ik kan doorgaan. Geen verantwoording schuldig. * Ik bedank de publieke opinie voor het vele goed dat zij de mensen heeft gegeven. Haar taak is hier beëindigd. Wij gaan over tot de orde van de dag. * Ik nodig tienduizend mensen uit (meer, hoe meer zielen hoe meer vreugd) mij op hun kosten te laten leven. Koop dit boek. Laat het een ander kopen. * Je kunt ervan leren. Het is mijn bedrijfskapitaal, dat ik heet. Hij geeft je zelfvertrouwen. Dit is nog altijd een leerboek. Praktisch Leven. Hoe Krijg Ik Meer Uit Mijn Leven? Vraag het mij (ik weet het antwoord, laat mij de vragen weten, wacht je voor wedervragen). *
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
232 Wie tot hier is gekomen hoeft de hoop niet langer te laten varen. * Dit is ook funktioneel als poëzie, ik ben leverbaar met pianist, bassist en drummer in een modern jazzrepertoire à ƒ50, - de man plus reiskosten vanuit Amsterdam per avond; een innemend, clean, opwekkend programma. Je hoeft niet te luisteren, het is goed voor je. * Ralph & Phil waren de eersten die ik I januari 1964 rond het eerste uur ontmoette; zij pasten op mijn slapende zoon in het huis aan de Oudezijds. De anderen waren het vuurwerk gaan opzoeken, ik kwam om te groeten het nieuwe jaar, ik spraakzame meester. * Niets is sneller dan het licht. Waarom niets sneller is dan licht. Mijn verzameld werk, de eerste gedichten (1948-1964) en de laatste. Ja, ik, nu, ik wil, ja, nu, jazeker. Hier ben ik. Ik sluit al je dagen, lees per dag een van m'n dagen, er zit een dag leven en ademen en handelen tussen. Als ik het raam nu openschuif, de gordijnen opzijtrek, hoor ik de vogels. Het is elke dag opnieuw een gedicht, dat ik niet kan schrijven. Ik geef het je cadeau. Luister. * Ik houd van dichten. Er is geen vorm meer. Dit is dichten. In de speeltuin zie ik geen hand voor ogen. Jij bent hem. Je kent me goed, je houdt van me. Kijk 's of ik 'm ben. Je hebt recht op weten. Voor jou schrijf ik, especially you & alle anderen, de ook graag luisterenden. Oog in oog, mond aan mond. Hoeveel keer heb ik alles verloochend, schepen verbrand? Little Stevie Wonder. Waar zijn de korte verhalen? Hier op te graven. Dig, baby, dig. De vokabulaire van de hipster, met proeven van Nederlandse vertaling. Organen vol foto's. *
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
233 Alle in deze maanden genoemde boeken, films, artikelen, middelen van verbale en niet-verbale kommunikatie worden ter kennisneming aangeraden. Onder de boom der kennis van goed en kwaad groeien de gewassen des velds, de kaktussen en paddestoelen. Eerlijke vinders worden ruimschoots beloond. * Vroeger was ik bang te spreken, ik wilde iedereen tegelijk spreken, en was tegelijkertijd bang dat iedereen anders me zou afluisteren. Ik ben hardop te horen. * In afwachting van de tijd, Nikolaas, dat de verbale kommunikatie via schrift, beeld, woord, taal niet meer nodig is, schrijven en spreken wij om die tijd dichterbij te brengen. Ik heb een grote doos tekens. Duizenden. Daar grijp ik uit; een grabbelton ervaringen. Ik doe uitvindingen: de tape-recorder, van waaruit de stemmen een voor een te voorschijn kunnen worden gehaald. En wie maakt de film met professor Pi in de hoofdrol? De bloemlezing heet ‘The Book of Grass’.
vrijdag 27 maart 1964, goede vrijdag [de eenendertigste dag] Levée du Roi: Klaas, Stephen en Huub matses etend aan mijn bed. Wat een enorme kick: het Waterlooplein. (Vergeet de Albert Cuypstraat niet). Bij lieve mensen ben ik populair. Ze verkopen mij spiegel, linnenkast, en voor Reineke de eerste snuisterijen. We betrekken een nieuwe woning, voor een jaar, weer op de Bloemgracht. Het is een wonder. Ik ben een super-toerist (de kicks van de psychedelische wereldreiziger, die langer dan tien jaar sprakeloos staat tegenover de wonderen van de bewoonde wereld), voor bezoekers een supergids. Verkoop Ira de evenementen, grachten, het Stedelijk. Geïsoleerd in zijn editorials ziet hij de mensen, niet hun natural surroundings, wel de hoeren in de ramen, maar niet Michaux. Ik zie in iedereen een super-toerist, maar de meeste mensen kunnen niet kijken; zij absorberen slechts wat hoogst nodig is, het meest voor de hand ligt.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
234 Hoogseizoen: De opgebroken Leidsestraat, nieuwe buizen in gapende, open straatwonden. Dit Liefde seizoen: op het Leidseplein verft de gemeente Amsterdam spierwitte nieuwe spijkerpaden en voorsorteerpijlen. Ik sorteer voor. Mijn remmen zijn voortdurend in reparatie. * De mooilelijk-, ook genaamd de isgelijkervaring. * ‘Ik zou liever m'n mond houden (beraadslagingen voor de spiegel), ik zou liever m'n boventanden blootleggen dan m'n ondertanden, ik zou liever dat trekje niet hebben boven m'n mond, waardoor “het lijkt” alsof ik iets niet meen wanneer ik het zeg.’ * Ik heb haar voorgoed ongeschikt gemaakt voor andere mannen. Ik reik haar het feit voorzichtig toe, ze knikt, ze beseft het terdege. Ze is gelukkig, ja, jij? Volgende week: ‘meerderjarig’. Ze leert via mij de wereld kennen, opeens hield ze van iemand, voor 't eerst van haar leven. Dat was ik. Ik kan voor het eerst van iemand houden, de waarheid is een illusie. * Ik onderga een vreemde sensatie, een kracht die mij verrijkt heeft stelt mij in staat te onderscheiden: een àndere Reineke die zich bukt om de gestencilde pagina's met vragen-en-antwoorden van de grond op te rapen, die zij daar een kwartier geleden heeft neergegooid. Ze richt zich daartoe uit haar zittende houding op de divan op, zet de laarzen stevig met de hakken op de grond, buigt zich langs het hoekstoeltje, strekt de arm en trekt zich weer in dezelfde houding terug, mij het papier aanreikend. Wel te verstaan, het is een ideaal-Reineke; de echte bleef liggen - in diezelfde houding nota bene, als die andere had, voordat zij zich oprichtte, en nu opnieuw heeft, nu zij weer is gaan liggen, het is weer één Reineke. Déze Reineke, die is blijven liggen, wil het stencil niet oprapen, er zijn nog zoveel andere Reinekes in haar, die zich tegen m'n wil verzetten, die
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
235 slechts schoorvoetend m'n wensen inwilligen, hun begeerten tegen mijn weten in werking stellen. Het is een vreemde gewaarwording, nu ik al die Reinekes zie, even zovele Nus descendants l'escalier (de ma mémoire future), want waar haal ik haar anders vandaan? Is het een toekomstbeeld? Het is allemaal waar, ik heb haar zo vast aan mijn leven verbonden, en ik wil niets liever dan haar hier aanwezig voelen, waar ik mijn plaats inneem. Hoevelen weten wat dit moet bedoelen? Hoevelen moeten in het duister blijven, omdat ik hun taal niet kan verstaan, omdat zij zelf Gods wil niet kunnen volgen? Ja, ik verspreid licht. Het is een zwakke afglans. * De zijden Chinese jas voelt koel aan op m'n verhit lichaam. Ik bezocht haar als een zachte bries over een trillende horizon, ik nam in kracht toe, het is gevoeld geworden. Haar adem altijd in, als ik kom, en uit als ik uit, één in de overgave. * ‘Subud is innerlijke handeling, geen dogma. Uiteenzettingen betreffende Subud moeten worden beschouwd als aanwijzingen voor de zoeker, niet als autoritaire uitspraken.’ Ik heb nog geen enkele uitspraak gedaan in deze pagina's die ik moet schrijven om ruimte te maken voor het werk zelf, dat volgt. Via dit schrijven vind ik een weg, sinds mijn hart klopt, klopt er een ritme dat weg heeft gevonden in dat wat ik schrijf; ik heb het jarenlang niet herkend, het is weer aanwezig, in zo zuiver mogelijke gedaante. Nu ben ik mij aan het bevrijden. Wat ik niet onder woorden kan brengen heeft God geschapen. Ik denk niet langer normaal te kunnen onderscheiden van abnormaal. Deze maatschappij leeft aan de rand van de afgrond en de chaos. ‘Het enige wat in het begin vereist wordt, is een geduldig en oprecht verlangen om de diepere levenskrachten te ervaren, waardoor sommige pretenties en valse levenswaarden zullen verzwakken en wegvallen. Eerst ervaring, daarna verklaring.’ *
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
236 Ik leer geloven in eenvoudige woorden. Ik heb ze niet uit voorraad voorradig. Ieder zal zelf moeten vinden. Als hij maar zoekt. ZOEK! (Eén eeuwigheid is alles niets behalve mijn tikkende aanwezigheid, aanslagen op mijn netvlies, gehoortrommels en dit, een hoofdpijn links boven achterwaarts mijn rechteroog, een soort derde oog dat naar binnen en naar buiten tegelijk uitschuift, een kaleidoskoop met niets dan uiteinden. Kijkgaten.) ‘Uiteenzettingen moeten worden gezien als aanwijzingen voor verder onderzoek en niet als officiële uitspraken.’ * Het smeltpunt der wegen; hetzelfde kruispunt, andere middelen. Dit is niet mijn intuïtie maar van de automaat die voor zijn machine van het onbekende praat, in het bewustzijn geboren, openbaar gemaakt, bewust, vol liefde. Dit is om te beginnen geen journalistiek, omdat het niet wordt toegepast maar toepassing vraagt. Zoals ik moet leren aanpassen: in oprechtheid, met geduld, in onderwerping en vertrouwen. * Nog blaas ik hoog van de toren. Nog konstrueer ik vragen en problemen. Ik durf schrijven van problemen van groot belang. Het gaat om mensenlevens, om de wereldvrede, om de redding. Ik trap tegen een Heilig Huis, ik ben het evenaren. Ik verkondig een boodschap. * Leef, zeg ik, leef. Leef er goed van; neuk, zeg ik, neuk. Geen tijd meer voor ‘vieze woorden’, tijd dringt voor schone daden. Ik was mijn onschuldig water in je handen, ik ben een mens, volmaakt onvolledig, deel van een geheel. * Om dit leven te bereiken moet de mens zich onderwerpen aan het hoogste in hemzelf: de goddelijke impuls, die zowel aan het begin van de schepping als aan het einde van de tijd staat. Ik citeer ten dele een brochure, ik ben een truth-mixer. Ik drink
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
237 mijn waarheid bitter. Wat verlangt God van mij? Wat wens ik? Wie? * Laat me niet afleren ontkennen ontwennen miauwen dansen slingeren niezen schreeuwen gnuiven gillen hoesten huilen geeuwen snotteren brullen zingen knarsetanden rochelen sissen handenklappen bewegen blaffen ademen gapen huiveren kakelen bulderen schuifelen grienen luisteren proeven ruiken tasten voelen
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
239
III hoe aan het vinden het zoeken voorafgaat
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
241 ‘...We should not relax our vigilance. Do not just allow things to happen or become careless and feel unconcerned, but try rather to be aware of what is going on, so that little by little you yourselves become able to discern and see that formerly you were governed in one way and now you are governed in another. Thus you will also become aware of a change in that which directs and guides your inner feelings, and you will see this change manifested in your conduct from day to day. Finally, you will become able to see, to feel and to be aware of, the variety of forces acting within you, and of the various souls forming the content of your inner self. Then you will become aware of the real master in you: that is, the true human soul.’ MUHAMMAD SUBUH SUMOHADIWIDJOJO (PAK SUBUH)
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
243
postplay dinsdag 9 juni 1964 ‘...het gezonde genie. Huub is slechts dan krankzinnig als hij het niet Maakt. Wij leggen bizonder de nadruk op het werk-woord Maken. Wij bedoelen: als iemand het maakt, dan mààkt hij iets waar. Wij willen alle wonderen Waar Maken. Als het Huub lukt, een gat in zijn hoofd te boren (‘en de mensen komen natuurlijk naar me kijken, omdat ze denken dat ik een gàt in m'n hoofd heb, dat openblijft - ze begrijpen er niets van,’ zei hij gisteren gelaten, maar opgewekt) omdat hij dan altijd high is (‘kun je voelen wat het betekent nooit meer naar beneden te kunnen komen?’; vrij vertaald: ‘nooit meer één depressie in gevoel, verstand en begeerte’) dan bewonderen wij hem: dàn heeft hij pas de waarheid gemaakt, Gemàakt! Made (It) in Amsterdam. Europa aan de lijn. LSD in Parijs. Wat al niet elders? De Beatles brengen de middeleeuwen, de hennep brengt de heksenzalven, de ENPC† zijn gevallen engelen (parachutisten: silken angels), en iedereen Meester: Bapak, Ralph & Phil, iedereen herbergt de vele andere getuigen. Het verstand legt via gevoel en begeerte een brug naar de normal state, alsnog te bereiken. Kommunikatie niet uitgesloten. Een deel van wat zich in mij afspeelt, is slechts begrijpelijk, aanvaardbaar, in overeenstemming met/voor Ingewijden. Het Ego toont geen inleven, het is onmogelijk je in de ander in te leven; het is helemaal en alleen je eigen leven. Jij weet wat niemand anders weet, en je kunt kiezen: dood en bedrog, of leven en liefde. Dit is het tijdperk van de survival of the fittest; alleen de levenden overleven. De slapers sterven. Ik preek een vredig ontwaken: in liefde. Hier moet je kiezen. Hier moet JIJ OOK kiezen. Kies de volmaakt andere, die in je leeft. Ik moet beslissingen nemen. Dit is hem. Liefde is geen lafheid geen zwakheid geen vrezen. Liefde is kracht en energie,
†
Eerste Nederlandse Parachutisten Club, aangesloten bij de KNVVL.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
244 liefde is de macht die bergen verzet, liefde is the fittest. Liefde is het Maken, het Swingen, het Genieten, Liefde is Overgave. Dit is het énige NU, ‘de eeuwigheid’, één ogenblik twijfel en je zit weer in de menselijke tijd. Vergelijkingen uit het verleden.
terug naar de goede vrijdag de 27e maart 1964 [de eenendertigste dag] en reutelen en rennen en springen en kruipen en schoppen en krijsen en hijgen en rochelen en roepen en niets menselijks is mij vreemd. Ik ervaar wat ik onderga, nu, na weer 70 dagen (play-back op 9 juni) in de latihan, als nu, opnieuw. Associeer Reineke met rein, trembling and chaste, huiverend en kuis, trillend en rein - het zijn goede woorden. Rein is de volmaakte liefde. Dit ogenblik duurt niet, het bestaat, ik heb het met kracht geladen, schroei een brandgat in de eeuwigheid het is sinds lang vergeten ik spreek niet van korte of lange duur, ik raak de termen kwijt. * Zal ik ooit nog kunnen schrijven? ‘Woorden helen.’ * Ik ben ook maar 'n glazenwasser. (Play-back half uur later - ik herlees een gedicht, dit:) * Ik weet het: Reineke is mijn laatste liefde. Mijn eerste liefde; zij is de Enige. Ik heb mijzelf zoveel liefgehad. Ik heb mijn ijdelheden lief. Neem ze mij af. Er staat nog zoveel naam in dit woord. Zoveel niet uit de eerste hand gehoord.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
245 Zoveel gestolen bloed, zweet en andermans tranen. Zoveel niet beleefd, zoveel vergeten, zoveel niet liefgehad, zoveel oordeel en vooroordeel uitgekreten. Zoveel haat.
* Ik ben nog geen kracht. Ik spreek nog Tegen. Maar leer mij zelf lopen. Laat mij zelf mogen weten. Laat mij telkens opnieuw blijven zoeken, maar laat mij scheppen uit het Alles en niet langer uit het Niets, niet uit ellende, maar uit liefde, niet uit radeloosheid maar uit weten, want ik kan nog met zoveel woorden helen.
* Het helende woord. Haat in de vorm van leedvermaak. Hoe schept men uit het Alles? Wat is ellende? Ik vraag René het Hoe en Wat. Hij geeft het antwoord, zonder m'n vraag te kennen, gevouwen, de vraag verborgen duwde ik hem pen en papier toe: Hier René. Hoe - (hij wist waarom het ging). En wat. (Zoveel dat ik mij nu 2 afvraag wie ik was 70 dagen geleden: de kommer voorbij is het ook moeilijk je in die ander, die jezelf was, in te leven. Bij dit schrijven verbrand ik tweemaal dezelfde schepen achter mij. Voor de tweede en gewaarschuwde lezer is éénmaal niet genoeg.) Ik noem het Nu 1, Nu 2. (9 juni) * De antwoorden van René verliezen nu 2 hun betekenis, gesteld in nu 1 vandaag. * Ik kan nog de taal hernemen, wuivend met de uitslag door het park in de ochtend met de dichters van deze tijd. Ik spreek nog - wie ben ik die spreken kan? () Ik leg mij bij het leven profiterend neer. Levend deel ik mee. Geen persoonlijkheidsverheerlijking. Ook ik. Juist ik, ik, kan alleenzijn. Alleen Zijn. Dat ben ik. Waar ben ik?
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
246 ‘It is useless to speak in glowing terms of Subud, for what is needed is the experience.’ * Ik zal in de resterende dagen afscheid nemen van de problemen, die mij hier aan het schrijven hebben gehouden. Dit is maar voorspel. De waarheid komt altijd achteraan. Eerst moet ik dit bevechten, op de knieën, voor deze overstroming nog ruim een maand de tijd. Dan ga ik verder. Dit als startblok. Niet te zwaar om als een blok aan mijn been te blijven hangen, niet te licht - ik moet van de grond komen. (Bij het wakker worden)
zaterdag 28 maart 1964 [de tweeëndertigste dag] Bij het wakker worden de aardbeving in Madurodam; 200 doden in Alaska. Wat heb ik gevoeld? Au tremblement de terre de mon écriture j'ajoute la seule vérité réalisable. Frank met Angela en Lester met vrouw uit Parijs over. De film van Michaux turnde de aanwezigen on.† () Met Matthias volmaakte kommunikatie. Waar woorden tekortschieten maakt hij op andere wijze volkomen kenbaar zijn bijna 3-jarige verlangens: meestal ‘meespelen.’ Zijn leven is nog spelen. God zij dank. Laat het zo blijven. De vragen: wat houdt ‘Spanje’ voor hem in, als hij spreekt van Zwarte Piet, die vertrokken is en ook nog boven zijn bed hangt? De magische formule mama, en papa, is voor hem een grigri geworden, waarmee hij zijn diepste verlangens tot uiting brengt. ‘Pam-pam’ en hij schiet een denkbeeldige revolver op je leeg (overgehouden uit een seizoen kinderdagverblijven): ‘dood’ constateert hij koel, of lachend als je spelend ‘doodvalt’; hoe harder je valt, hoe uitbundiger! Hij maakt je dood! Hij heeft nog geen doodsangst, de angsten die hij kent zijn hem door z'n omgeving opgedrongen. Maar hij is wijs: kijkt naar auto's, stapt opzij. 1 jaar oud, op Ibiza, beet een hond hem pijnlijk in de lip: hij heeft er geen angst voor honden van overgehouden. Kortgeleden schrok hij van alles (toen het ons niet goed ging, ge4en). Hoogtevrees kent hij niet; ook niet toen wij vorige zomer gingen vliegen met Stephen.
†
to turn on: mede (doen) delen.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
247 Doodsangst: je moet de dood hebben doorgemaakt om te weten wat het is. De levenden die geen doodsangst kennen, hebben gekend, leven niet. * Dat de hel niet bestaat kan ik Jan H. moeilijk duidelijk maken; op zijn 50e kwam hij overigens tot deze ‘theoretische’ overtuiging, die hij zelfs tegenover zijn biechtvader heeft volgehouden, hij heeft er ekskommunikatie voor over. Wat houdt dat in, Jan? ‘Je wordt dan verstoten van de kerk waartoe je behoort, die je toch met God in verbinding heeft gesteld.’ Het verschil tussen de hel die voor hem bestaat, en de hel die niet meer bestaat is niet te omschrijven. * Wie is mijn kerk? Wie bracht voor het eerst de verbinding aan? Wie ik? * Husein Rofé geeft in The Path of Subud (Rider, Londen, 1962) (in het Nederlands bij Servire verschenen als Het pad van Subud, 1964) een definitie van volmaakte kennis: ‘een kombinatie van “mental education” en “deliberate cultivation of the intuition”.’ Pak Subuh leeft in het heden, zonder geheugen: hij beantwoordt vragen vanuit een intuïtief weten, dat direkt van God komt. * ‘Ik geloof niet in God,’ Huub vanmiddag, ‘wel in 'n duivel: de zwaartekracht. Als ik op m'n hoofd ga staan, tart ik de duivel, hef ik 'm op, raak ik in 'n toestand die high genoemd wordt, dat mag je voor mijn part God noemen.’ * Ik heb Jan H. jaren geleden gekwetst (vertelt hij me) door op te merken toen iemand 'n toeval kreeg, en languit op de grond lag: ‘Waarom zou 'n mens niet 's mogen gaan liggen?’ Ik heb het, ook toen, niet ‘kwaad’ bedoeld; intuïtief weten dat liggen goed is, vanzelfsprekend leefde ik met het slachtoffer in
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
248 deze benarde situatie mee. Dat doe ik ook als ik hoor hoe met het meisje M., dat ook bij tijd en wijle afwezig is, gesold werd op 'n feestje. Ze hebben haar aan de haren door de kamers gesleept, haar met het hoofd in de bak van de w.c. gehouden, haar in een auto naar huis gebracht, bonk-bonk-bonk trap af, trap op haar met zich mee voerende. * Jetty onder invloed van stramonium. Als alle gewrichten, spieren, fysiologische kommunikatieschakels, ganglions, etc. (wetenschappelijke uiteenzetting binnen handbereik, nu 2) dienstweigeren. Slechts Mel hield zich in stand, een wonder. Zijn geest wist 'n bovenmenselijke beheersing over het lichaam op te brengen, de taksichauffeur was alleen maar bang dat zij zou gaan overgeven op z'n bekleding. Ze mompelden niet-verstaanbare klanken - ik heb er meer in deze toestand gezien. Ik durf niet eens m'n eigen stramonium-ervaringen op Ibiza, waar we gevieren het bittere, afschuwelijk bittere, plantenthee-drankje slikten, een verschrikkelijke ervaring, in te zien. * Elders. De speurtocht door de middelen (na koffie, thee, chocolade, alkohol, tabak, kauwgum, zoethout, nootmuskaat); de tri-trillingen, de verlangzamende Artane. Uit de hogeschool van het protokol. Hoe God zich degradeert tot genie. Hoe de krankzinnige zich voelt. De eenzaamheid van de alleswetende. Het niet meer kunnen buitensluiten (binnensluiten, nu 2) van de anderen. Vrij toegankelijk voor niet-leden. Had jij dat? Welke wetenschap? Die jij had/die ik heb. Organisch; motorisch; in het proeflokaal. NU tikt de wekker 1-2. * Geen obstakels bevechten, wachten op beter tij: je komt ze te boven. Ze zijn ondergespoeld.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
249
maandag 30/dinsdag 31 maart 1964 [de vierendertigste, vijfendertigste dag] Chester, paranoïde, zegt dat mescaline een ‘moeder’ voor hem geweest is, ‘who frightened the scaring daylight out of me’; het gevolg is dat hij zich nu kenschetst als een ‘abstracted idealistic visionary.’ ‘All that adrenalin, you know: every moment the decision: fight or flee!’ En hij stond klaar met ‘some reality’ te vechten: ‘I told you man, an abstract visionary idealist, that's what I said.’ Hij staat klaar op ieders golflengte te ontvangen en uit te zenden, hij is een karikatuur, de man die geen ‘néé’ durft te zeggen, en daardoor bij iedereen een ongemakkelijk gevoel achterlaat. Hij is de apostel, die ging vals-spelen, mensen draaien zich van hem weg als hij nadert, en als hij tot ze gesproken heeft, verwensen ze hem zonder het hem te zeggen, ze vermijden hem en ontwijken hem als hij hun pad kruist, maar ze zijn gedwongen naar z'n konfidenties te luisteren, zijn geruchten aan te horen, z'n vragen te beantwoorden; hij is van alles op de hoogte, kent alle movements, scheldt op z'n employers, de Zweedse radio en televisie, die hem werk laten doen; hij is een expert over Afrika. ‘You know, I've been there often enough niet verder dan Marokko en Tanger - and I read quite a number of books, and I have a fertile fantasy, which makes me an expert, and besides, I have a kind of racial background, don't I?’ En hij licht met twee lange bruine vingers de huid van zijn handrug op. Hij is zo slick als de anderen, van wie Frank mij toevoegt: ‘He's just one of the million square spade cats, who trample around Greenwich Village, see?’ Waarom heeft iedere Amerikaanse neger in Europa een appeltje met James Baldwin te schillen? Waarom willen ze allemaal Baldwin spelen, marsen organiseren, hun huid verkopen aan blanke Europeanen? En zij die het maken: ‘Yes, Sam's a real business-man, you know!’ Chester kwam de Kring binnen, nadat hij had gezegd een date te hebben ‘the other side of town’. Beschuldigend zijn lange gestalte rekkend, een hoedje diep over de bezonnebrilde ogen getrokken, komt hij op me af:
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
250 ‘You told me you were going home!’ ‘I changed my plans, may I?’ ‘You don't have to tell him your movements, Simon!’ De korzelige stem van Frank, die een bliksemende korte dialoog met Chester over New York heeft gevoerd, die me ontging. Waarvandaan Chesters aarzeling: ‘Mind if I take my coffee here?’ Een vreemde verschijning, zijn rasproblemen hoeft hij hier niet op te lossen, als niet ik, maar een ander (IK, J.C.) dit schreef, was hij allang een informer geweest, een verklikker, en kregen we dit: ‘Dat die goser niet te vertrouwen is, kan je al zien als je hem langs ziet sluipen. Altijd boekies onder z'n arm, kranten en TIME Magazines. Some back issues, mompelt-ie, ze zien eruit alsof-ie ze gestolen heeft, dat zal dan ook wel zo zijn.’ Hij woonde in G- op een zolderkamertje, dat via een wankel trapje te bereiken was, in een van die bouwvallige huisjes die de gemeente G- aan kunstenaars heeft verhuurd; hij woonde in bij, sliep met en sloeg het meisje H-, een blond starend schilderesje, tegenover buitenstaanders trots op haar uiterlijke gelijkenis met mij. ‘Mensen zien ons voor broer en zus aan, vind jij dat ook niet?’ en de aangesprokene wist niet hoe zich van de mythe te ontdoen. Twee keer ben ik er vorig jaar, op doortocht naar Lille, geweest; één keer was er niemand thuis, de andere keer ontving Chester ons. Wantrouwend vragend: ‘What are you doing here?’ ging hij ons voor, gebukt op bed en stoelen zaten wij, een jonge schilder die ons de weg had gewezen en Stephen en ik, enkele minuten vaag bijeen. Het was duidelijk dat Chester ons onmiddellijk weer weg wilde hebben, maar hij voelde ook dat de situatie (hij als kind aan huis eerst in Amsterdam ontvangen) tenminste een soort welkom hier vereiste. Wat kwamen we doen? Het antwoord ‘toevallig in de buurt’ voldeed hem pas, toen wij het doel als alibi hadden kunnen opgeven: op weg naar Lille, parachute-springen. De kamer, vol met de stoelen, het bed en schrijfbureau, telde honderden boeken op de vreemdst mogelijke, maar meest geordende manier tegen de schuin toelopende muur geplaatst, tussen tafel en bed, op het voeteneinde, langs de muren: alle Evergreen-, Grove- en Olympia-Press-uitgaven van de laatste tien jaar; de hele beat generation. In de jongenskamer van de autodidakt, een kursus zelfstudie: ‘How do I join the journey?’
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
251 ‘He is no joiner, he's a lone runner.’ In Amsterdam liet hij een paranoïde sfeer achter, Frank vluchtte voor hem op de Kring, Lester ontdeed zich van hem met moeite, en Reineke kon niet slapen. * Frank ontmoette ik voor het eerst op Ibiza, twee maanden lang was hij m'n buurman, het huis naast ons bewonend, platen draaiend, vrouwen over de drempel leidend. De tocht door Amsterdam waar hij vorig jaar vijf maanden woonde, is een herontdekking. Hij wil, vooral aan reisgenoot Lester, laten weten dat hij hier thuis is: ‘Look, who is here! Frank is back in town.’ Bij de Lucky Star ‘not a familiar face’ (da's waar, niemand komt er meer), bij Joop haalt hij herinneringen op, Lester beziet Margareta, van wie hij zoveel heeft gehoord: ‘Als je haar tegenkomt, koop haar een ticket naar hier, en zet haar onmiddellijk op de plane. Ik ben stapel op haar.’ Ook ik kijk mee; was zij niet Reinekes beste vriendin? * Milt meets Sid: Ray Brown draagt Jackson en Lewis. Clarke is een andere drummer dan die wij een paar maanden geleden in de Shéhérazade hoorden: live. * ‘Ik leef het meeste als ik alleen ben, met jou’ - bijna verwijtend: van deze vier Paasdagen zijn wij er maar één samen geweest, de andere dagen waren gevuld met mensen. De ene dag alleen zijn wij aan het beitsen geweest in het huis aan de Bloemgracht; het laatste huis dat ik beits voor een jaar, over drie weken trekken wij erin, 's avonds gingen wij naar Dr Strangelove. Van de Oudezijds grammofoonplaten gehaald; het vertrek van de volwassenen betekent voor Matthias een huilbui: te bruusk stapte men op, sommigen naar de film, anderen Chinees eten. Elize stapte met Stephen en Klaas in de auto, liet hem nauwelijks de tijd aan de nieuwe situatie te wennen: mee met Huub, Zusje en ons. Bij het slapengaan kon hij geen afscheid van mij nemen, telkens opnieuw vindt hij een manier mij terug te roepen als ik de deur van
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
252 zijn kamer had genaderd, dan weer moest hij nog de Zwarte Piet kussen die boven zijn bed hangt, dan weer moest ik een auto vinden om hem op z'n droomreis te vergezellen, of een van de speelgoedbeesten op de grond zetten, die hij dan vanuit bed kon zien. Vier keer trok hij de lakens uit hun voegen, zei ‘niet goed’ en klauterde bereidwillig naar het voeteneind om te wachten dat ik alles weer had rechtgelegd, ondertussen lachend, vrijend, uitnodigend spelen: schommelen? fietsen? ballen? Nee, slapen! Ik beging de fout m'n hoofd naast het zijne op het hoofdkussen te leggen voor 'n laatste kus; FOUT! Onmiddellijk heeft hij het in 'n vaste greep en beveelt me te blijven liggen, zò slapen, verlekkerd uitroepend: ‘Lekker, hè?’ Ja, je bent een lekker kind, m'n zoon, die het leven van je moeder deelt, je zult van geen situatie dupe zijn: ook Elize zal de man vinden, die haar geeft wat ik niet kon geven. En wij zijn goede vrienden. Hoe lief heb ik Reineke, die mij het geluk geeft, dat iedereen verdient, of verdienen moet. * Ik ontmoette m'n oude vriend Omar Khayyám vanmiddag. Verwondering dat sommigen in mijn omgeving z'n Rubaiyat niet kennen. Blijdschap de regels te hebben hervonden, tegelijkertijd mocht ik leren dat Omar en Hasan Ben Sabbáh bij dezelfde leraar Imám Mowaffak voor hun latere leven werden opgeleid. Met Hasan heb ik (hebben anderen) nog een appeltje te schillen: ‘de oude man van de bergen’ werd de fanatieke leider van de Perzische Ismaili-sekte, die in de bergen ten zuiden van de Kaspische Zee, vanuit de vesting van Alamùt zijn uitvallen tegen de Kruisvaarders leidde (omstreeks 1090). Hasan bracht door z'n geestelijke kracht z'n krijgslieden tot terroristische daden. Hasjiesj (hypnose, suggestie, ritueel, visioen, konsekratie) gaf de sekte de naam van Hasjisjins, Assassins, vanwaar de Franse naam: Moordenaars. Omar Khayyám komt niet in Graves' White Goddess voor, evenmin Hasan die van de hasjiesj zijn Great Woman maakte. Hij bouwde een image van de werkelijkheid, een sprookjesverhaal uit de 1001 nacht: de allerschoonste vrouwen, de wijn, de fonteinen met kristalhelder water, de verse vruchten, vijgen, de muziek - en de glorie van de strijd tegen de ongelovigen. This is our reality. Truth is distortion. All available data up
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
253 till now, revised versions of a future truth, a living writer, the wish to be inspired. This is a New Crusade. The Loving Warrior chooses reality. There is no fight, no fleeing anymore. We live and love. You fly. This is the real story, written, sung, recorded since. Man is man and man is free. God set him free. Have no fear. This is love. * De muze, gekleed in het witte gewaad van de dromen anno 1900, reikt de dichter, ingesluimerd aan zijn tafel, de ganzepen der vervoering. Zij buigt zich vol liefde over hem heen, hij droomt van haar, voor haar is het vers, dat hij schrijft. Een jonge André Gide, hij, zijn hoofd op haar schouder. Hij is God. Hij Maakt. Hij intensiveert zijn kreativiteit. (De vergrote foto, bijna manshoog, versierde een gang van het Concertgebouw, dit Schrijversbal; ik ben de Gelukkige Bezitter - de plaat hangt boven ons bed.) * Dit is identifikatie. Kreatie. Inspiratie. Intensifikatie. ‘Yeah, I know baby, you're going to tell them.’ (Frank.) ‘Now don't you forget, Simon! This is no plaything. You might do irreparable damage.’ Ik heb m'n slachtoffers wél gekozen: W.F.H., C.B.V., H.S., R.C., H.C. die het André gaf, de moeder van Chester. Het daglicht te zien: het is niet scaring. * De geschiedenis van een taboe: de Heidenen en hun Merkwaardige Gebruiken. Angst is een gebruik, werp het van je. Elke Vreemdeling is Geen Dreigend Gevaar. * Ik wees de twee Amerikanen drie kennissen aan, die in Eylders op de bank naast de trap, in de hoogte, zaten: de arts uit een kleine Zeeuwse gemeente, een dagbladjournalist en een Amsterdams gemeenteraadslid.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
254 Ik wees opnieuw: de eeuwige student, de theoloog en de drinkebroer. Ik wees voor een derde keer: m'n vriend in 1947, de grootste Nederlandse nazi-jager, en de verkoper in verlichtingsartikelen. Ik kan blijven wijzen naar dezelfde drie mensen. Ik had ze nooit eerder samen gezien, in mijn hersencellen staat het ontmoeten nu genoteerd. Ik ken ze bij name, ik weet hun namen, en hoor over hen verhalen. Ik lees de kranten, spreek hun broers en kollega's, ik nauwgezet noteer. Niet wanhopig. Nee, het heeft 'n reden dat ik ze zou kennen, ze behoren tot het ballet dat Pauwels soms begrijpt, zoals ik het binnen handbereik heb (gehad, of liggen - in de koncentratie van de tijd bestaat geen verleden, geen toekomst - maar alleen het nu 2). Misschien is het geen verruimd bewustzijn, suggereert Nikolaas: het is misschien het geheugen dat terugkomt. Ik heb geen geheugen, het gebeurt alles NU (1; 2). Het absolute geheugen, het verschrikkelijk verhaal van Borgès - de beschrijving van het gebeuren is het gebeuren. Over een uur ben je klaar met vertellen wat er van een uur geleden tot nu gebeurde, over twee uur ben je zover dat het absolute geheugen tot het absolute niets-doen is gedegradeerd. Maar wat wil je nu 2: het geheugen van toen, gekoppeld aan het weten van nu, is niet slechts platonisch herinneren, het is een rein opnieuw beleven, met het leven in het reine & totaal bevredigd de gestaltes nemen gedaantes aan, ik hoor de mensen: zij die slapen en denken ik heb ze lief, zo onhandig als ik ooit was in het eerste bed, zo innig en intens als in het laatste. Ik stootte mij, lichamelijk en geestelijk, aan de ander de koudbloedervaringen in Zolang te water, you love despite... (Faulkner); het blijven feesten van vlees en bloed. Het is het meest volmaakte versieren, de allergrootste show-business, het zijn de feesten rond John Huston (mexican Hollywood-crowd), Orson Welles, het is de bevrijde generatie. High society.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
255 Norman Carr, door de Central African Film Unit (Northern Rhodesia) in 1962 vereeuwigd door de film Back to the wild, is door zijn leeuwen naderhand opgevreten, toen zij weer waren teruggevallen in de ‘natuurstaat’. De normale staat: beesten vreten, mensen hebben lief. Deze mededeling voor degenen, die de film niet zagen (aan Dr Strangelove in Kriterion vooraf). Witness Dr Strangelove, verslaafd aan zijn Führer tot in de automatisch reagerende kunst-arm. * De natuurstaat: de mens in relatie tot zijn God. Overal aanwezig. Benader de mensen met God en hun antwoord geeft blijk of zij een ziel hebben. Of zijn zij nog in de ban van hart, verstand, begeerte? Mind, reason & desire. Luister goed. Wat was er in de Hof van Eden anders? Eva kwam van God gegeven. Alle Namen kwamen van God. Het kon zo gek niet heten (en Adam was naamgever) of het was hem god-gegeven. Alle wonderen: de zon die 's morgens opgaat, en 's avonds weer verdwijnt (was hij bevreesd: komt die warmte weer opnieuw? of voelde hij zich goed: de avondlijke koelte...), zijn hart klopt met het flonkeren van sterren. Zijn hart klopt als Zij slaapt. * En de aardappelen en de jeneverbessen, de druiven en de hop, de klaver en de hennep, de tomaat, de rijst en sojaspruiten, de papavers en rozen: het zijn alle redenen van God. Het groeit overal, het weligst waar ook. Het reikt tot grote hoogten, het wordt in Nederland gebruikt voor windweringen, en in een mislukte poging de industrie van hennep voor de touwfabrikatie lonend te maken tegenover buitenlandse konkurrentie. Toch wordt er per jaar in Nederland veel meer hennep gebruikt dan vroeger, statistieken helaas ontbreken, de konsumptie is klandestien. Enkele proefterreinen hennepkultures in Nederland tellen ongescheiden mannelijke en vrouwelijke planten; de vrouwen kunnen zichzelf niet bevruchten - bizonder bloeiende vruchten, toppen als aren van graan dragend. Het zijn de mooiste woorden in de taal, het blijft een sprookje.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
256 Ik grasduin langs de waterkant, in de openbaringen, hij heeft alleen leren spelen (‘Ik geloof niet in opvoeding. Je moet zelf je enige voorbeeld zijn, zelfs al zou je er bang van worden’ - Einstein), hij weet wat waar is, hij speelt een zinnig spel, zonder spelregels, een wetenschap die zich dwars tegen de fossielen voortdurend aan mijn lichaam waarmaakt: en ik, ik, een voortdurende kontrole, levenslange proeftijd, onophoudelijk gadeslaan, getuigend van liefde. Ik houd zo van de mensen, die gehoorzaam in het gangpad blijven staan wachten op de oevreuse om hun plaats te zoeken, maar waarom niet zélf zoeken? Meestal zijn de nummers van de rijen ook in het halfduister te onderscheiden, en op je kaartje staat ook duidelijk nummer van rij en plaats aangegeven. Maar waarom ook niet, als we het werk van de oevreuse ongedaan maken, het systeem afschaffen volgens welk je zelfs bij een halflege zaal ‘besproken’ plaatsen moet kopen, in plaats van een gewoon biljet dat je het recht geeft de eigen plaats te vinden. Laat de mensen survival spelen; het wordt hem zo gemakkelijk gemaakt. ‘Zekerheid van wieg tot graf’, ‘de AOW zal in 1975... de kwantitatieve en de kwalitatieve veranderingen’. Neem de mensen hun gereedschap niet uit handen, geef ze te spelen. Niet met formulieren (in triplo) en papieren uittreksels uit hun geboorte, maar geef ze de plattegrond van de bioskoop, in plaats van er een van die gekartelde dun-kartonnen strookjes af te scheuren, die je via een nietmachine en een portier (ƒ0,10) aan je biljet bevestigd, worden overhandigd: je neemt een papieren miniem deel van het theater mee naar binnen: gedurende twee uur heb je 'n eigen plaats. En ga je er niet op zitten, iemand anders doet het evenmin, je hebt je plaats immers ‘besproken’? Je hebt erover opgebeld, je hebt het met een jongedame achter glas afgesproken (twee of vier keer tiende rij midden): die plaatsen zijn van mij. Ik ben gedurende twee uur 10 cent waard. Dat maakt ƒ1,20 per dag, ƒ438, - per jaar. Daarvan kun je nauwelijks leven, je moet dus niet op je plaats blijven zitten, je moet van het bedrag televisie kopen, je blijft thuis, nooit meer samen gezellig uit. En volgens dr. Haverman is het winkelen en film-bezoeken een geslaagde voorbereiding voor een geslaagde coitus; hij heeft er vijfduizend verdachten voor zien langstrekken. De verschrikkelijke showman van morgen, die langzaam on-
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
257 deruitzakkend in zijn fauteuil verdwijnt om plaats te maken voor de grote spelers en ontdekkingsreizigers, die waarlijk evolueren, zal aan veranderingen onderhevig worden: zijn tanden zullen eerder bederven, en de volgende stap naar de menselijke regressie is al gezet: vier kiezen minder. Eksperimenteren, natuurspelen, verrukkelijke vrijetijdsbesteding, maak er een Madurodam van, om in te spelen. Schop ze naar buiten! Schop ze echt naar binnen, trek de gordijnen open... Leer ze kijken! * Wij betrekken nieuwe posten, ha wie ben ik dat ik dat weet, de toekomst is er om met handen vol verrassingen waar te maken: het voorjaar tintelend in m'n hoofd, een eenzame vogel die buiten kwinkelt, als ik even niet tik hoor ik zijn tsjiek tsjiek tsjiek in een identsjiek ritme. Is het een wonder? Het herhaalt zich niet: er zijn weer zoveel andere dingen. Geen mens is buiten te sluiten, geen links en rechts, elk mens een definitie. Een jaarlijkse subsidie, daar heb ik, als Omar Khayyám achteraangezeten. Maar dat gaat zo maar niet. Ik ben schrijver. Dat wil zeggen: ik moet zelf zorgen dat er op me wordt gewacht. Als ik kijk, leer ik kijken, en wat ik al kijkend leer, leer ik verder, mijn leren is leren - het zeer elementaire stelsel van deze pagina's zet alleen de ogen wijder open. Ik ben maar een eerste leerling, de volgende lezer ben ik nadergekomen, het zal je allemaal raken, want ik zal het op alle manieren herhalen. Je bent heilig. Ja, jij lezer, ook jij. Wie, ik? Wat vraag je je af? Doe er dan wat moeite voor, godome! Leer ademhalen, meeswingen met je intuïtie. Leer leven, breek met gewoonten, haal eigenschappen overhoop. * Ademhalen bevrijdt. De zintuigen gebruiken maakt vrij. Vrees overwinnen bevrijdt. Vooruitkijken maakt vrij (achteruitkijken: de slaaf). Zelfs al ben je er bang van, je moet het toch zélf maken. IK kan het niet doen, bv.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
258 Want hier zit een avonturier van de geest, die zich gewonnen heeft gegeven, en hij had het niet beter kunnen ‘treffen’, de uiterste wanhoop nabij, een geredde, tot leven gebrachte, werkende, gelukkige en bestaande metamorfose. Van nu af aan een evolutie omhoog, de opperste waakzaamheid en het hoogste bewustzijn levend. Elke mutatie een gewenste, een nieuwe indikatie van de onbegrensdheid van het alles, dat ik naam heb kunnen geven. To Theo. Er is niet over dit subject te spreken, zei de neo-positivist en hij ging zijns dwalende weegs, mijn heilig huis voorbij. Ik spreek van vrijheid, om één simpele reden. Dit is autobiografisch. Kijk, hier staat het, het kon niet uitblijven, meestal staat het voorin. Wat hier staat is allemaal waar. Het kan niet eenvoudiger, ik zoek waarheid voor elk woord, en ik zal blijven zoeken, dubbelchecken, counterchecken, collationeren, want slechts dat is waar wat zich tot woorden kan omzetten: de gedachte die geen woord wordt is een mislukte gedachte, en ik ben een bestaande hypothese. Ieders proefdier. Te bezichtigen: Exhibit Nr. 1. Voor de handelingen van anderen in dit boek is de schrijver niet verantwoordelijk; ieder begaat z'n eigen pad, en ik zie slechts een deel van andermans wezen. Maar het lijkt mij, in tegenstelling tot Sokrates, niet belachelijk me met zaken die me niet aangaan, bezig te houden - al ken ik mijzelf niet/nog nauwelijks. Tussen de vele dimensies van dit verhaal, deze opeenstapeling van innerlijke en uiterlijke gebeurtenissen neemt ook de twijfel beslag op mijn gehoor. Ik vraag mij af, of de mensen-met-namen gaan leven, in feite gaat het erom een wereld te scheppen - en er is geen betere dan deze. Dus waar blijf ik? Alles wat ik mij kan herinneren (teweegbrengen, aan de hand van valse voorspiegelingen verifiëren, vooroordelen wegruimend) is uit mijzelf gekomen: de hel, de hemel, de aarde, de ruimte, de tijd, beweging, liefde, God, de mensen, dood, geboorte, licht en duister. Dit zijn daarom gewaarwordingen, omdat de waarneming voortduurt; voortdurend ben ik nog bezig. Wat ik weet, weet ik pas sinds zo kort dat de wetenschap me soms hees in de keel steekt. De gelovige in me is sinds kort ontwaakt. M'n afwezigheid van gevoel voor de ‘godsdiensttwisten’
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
259 in de schoolboekjes van de openbare school is te danken aan de onwerkelijkheid der problemen. * De enige godsdienstigen die ik kende in m'n jeugd, waren de Blumenthals, ortodokse joden; ik noemde m'n vriend Helmut, z'n broers en ouders eerder; zij staan op elke pagina, zij lopen bepakt en bezakt door de Govert Flinckstraat, het is een zondagavond, spertijd, achter de ramen kijken de buurtbewoners verscholen naar hun laatste gang. Op de hoek van de straat staat de Duitse vrachtauto, die hen wegbrengt. Het vertrek was enkele dagen van tevoren pas aangekondigd, de laatsten - steeds hadden ze uitstel gekregen. Met ogen, die mij, onwetend kind, niets van hun verdriet verrieden, gingen zij de laatste reis maken. Joden zijn voor mij gestorven, aan het kruis, in de gaskamers, ik leef met hun kracht, Simon is mijn naam, mijn voorouders komen van verre, zij bewonen mij. Een schuin inzicht in hun portiek, waar zij woonden op een beletage; een blauwe hardstenen stoep, de kleur uit duizenden kleuren te herkennen: de kleur van de straat voor de jonge jaren in Amsterdam. Dat zijn honderden plannen voor bossen te weinig, duizenden bomen, struiken, planten. Slaven leven in steden, ze worden drie of vier weken per jaar gelucht, op te laat terugkomen staat de boete; uitsluiting uit het arbeidsproces. Te laat voor de repetitie. Te laat. Ik kon het niet weten, een zekere leeftijd moeten bereiken, te veel met hen in plaats van met mezelf bezig geweest, de rust gunde ik me niet, nu ik kies kies ik altijd juist, het leven een instinktief gebeuren, getoetst door ervaringen, die vergeten, toch als pilaren mijn handelingen steunen. * Met wat ik wetend gewaar kan worden, opnieuw in het schrijven ervaar, pleeg ik een nieuwe dimensie, de geologie van het onderbewustzijn. Het pre-ancestrale en archetypale. Wind in een duinpan, buitelingen in mijn vingers. Tast toe, val aan. Je hebt lessen getrokken, leer ze anderen. Leer ze ver-anderen. We maken déél uit, van één grote gewaarwording, dit is de dimensie, niet aan te ontkomen, lees regelmatig en hardop, voel je
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
260 één worden met het ritme van de woorden, die gekozen zijn zò dat ze betekenen gaan, dit is over te brengen. Dit is leven: telkens opnieuw beginnen. Hoe kom ik ertoe opnieuw zo hoog van de toren te blazen? Wie is hij? Dan wel? Hij is dit: een dichter die biografische gegevens verstrekt, een dichter wiens autobiografie steeds opnieuw wordt geschreven, een dichter die zijn natuurstaat wil beleven, scheppen en desnoods de namen geven, want God is in dit verhaal nog niet met zijn schepping klaar. Elk continent zijn soma, naar de hogepriesters van Atlantis en Lemuria gingen de paddestoelen en de morgenglorie, ondergang in een vreemd beschaven. Welbewaakte geheimen, iedereen kan ervan meespreken; het dringt naar buiten in de orakels van Delfi, sprekend in de gordiaanse knopen van m'n Alexander, het brengt offers bij Abraham, het luistert bij Paulus met de Korintiërs (eerste brief 3:16-19): ‘Weet gij niet, dat gij Gods tempel zijt en de Geest Gods in u-lieden woont? Zo iemand de tempel Gods schendt, die zal God schenden; want de tempel Gods is heilig, die hij zijt. Niemand bedriege zichzelven; zo iemand onder u dunkt, dat hij wijs is in deze wereld, die worde dwaas, opdat hij wijs mag worden. Want de wijsheid dezer wereld is dwaasheid bij God.’ * Hoeveel vrijheid verleent het levend instinkt. Je zintuigen kunnen zich niet vergissen, het is je verstand en je gevoel dat tekort kan schieten, het gehoor neemt het verschil waar tussen leugenaars en waarheidssprekers. Het is maar een schijntje weten. Sta er een ogenblik bij stil. Het wonder van de kosmos, de plantenwereld, je eigen bewegende hand. Sta er dit ogenblik bij stil. NU! Niets dan dit: het besef. Het is, alles bij elkaar genomen, om ineens te noemen en weer weg te gooien, een vermoeiend spel. Niet in één ruk uit te lezen; dit dagboek komt nauwelijks vergezeld van kommentaren en interpretatiemogelijkheden: elke uitleg voldoet niet langer. Er zal
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
261 heel wat gebeuren, een kleine ster verschiet, het oog zal mee-reizen in mij strijdt de verdoemde vraag of dit hoogmoed heet, dit dwingend verlangen God te leren kennen, dat mij zulke onverbiddelijke spelregels oplegt, met m'n betere weten, dat ik wijsheid van God zou willen noemen, als het woord weten me niet juist was ontnomen door Paulus. Want wat kunnen we nog weten? Mocht ik dwaas worden opdat ik wijs zou worden? Genoeg dwaasheid bewezen. Ik toon slechts tekenen van liefde aan. Zoveel ontdekt, sinds ik de naam durf noemen; een liefde die zal blijven branden. Ik prijs de naam. Dit ben ik. Ik wil U danken voor alles wat U mij hebt leren kennen. U laat mij een leven leiden dat vol van vol alles is vol van bevredigde verlangens vol van bewezen heerlijkheden volgepropt met bits of information, een legpuzzel pasklaar, funktionerend. Pols normaal, vaak sneller. Hart onregelmatig, kan altijd mee. Enfin, het is te weten. Ik ben het nog, die spreekt. Stephen (in het museum tot Reineke): ‘Als Simon nu maar niet dacht, dat hij altijd naar woorden moet zoeken...’ * Woorden voor wonderen. Geen heiligverklaring inwisselbaar als bankpapier. * De film over Charles en Joop, die de telefooncel wilden gebruiken voor een gesprek met de dokter. Wij, die een opname maakten, en uit de kou waren gevlucht in de koffie van Américain, zagen het gebeuren. De deur was dicht, gesloten voor onze bezigheden. Weifelend staken de twee over, kwamen nader: bellen bij de portier. Ze haalden het doel niet, omsingeld bij de ingang. Later op de dag ontsnapte hij op kousevoeten; vierentwintig uur later - weer 's morgens - werd hij opnieuw aangehouden. Op het ogenblik verblijft hij in een inrichting. Einde kleine episode. *
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
262 Cel A. 8, met een eksemplaar van Alan Watts' The Way of Zen. Wat ik al niet praktizeerde! Wuwei, paranoia, extasy and enlightenment, ik stond op m'n hoofd, hing over de tafel, spierzenuw-ademhalingsoefeningen, vegeterend, ‘isolated confinement’. Geen bewegingsvrijheid, volkomen vrijheid: ik leefde in toekomst én verleden, handelend en reagerend, zijn en niet-Zijn, all in one, split in the midst of it all, both lives: a desperate one, in which the future was as empty as the Void: my newlyfound love lost everything lost, a candidate for suicide. Het andere leven, wenkend, dit: paranoia ondergebracht, niet onderdrukt. Let's try and concentrate next time on some before-defined internal mission, or choice. Prop as much knowledge, understanding into me during the eight hours, feed my senses, mind and heart, let me be as communicative as the case allows the communication to be: way up, out or over. This is called overhead. And please let me see you on the way through the periodic isolation of the consciousness, away from thought and desire: a heightening of the intuition. I like intuition (intuitive action). It moves. Mountains. Me. * Daglicht; Reineke wakker - ik breng haar achterop de scooter naar haar werk. ‘Cannabinol, the intoxicating ingredient of the hemp plant, is not a concoction of witchcraft and does not cause a change in the basic personality structure of the individual. Inhibitions are lessened and latent thoughts and emotions are brought to the surface, but marihuana smoking does not evoke responses which would otherwise be totally alien to the user.’ Lieutenant (Loetènnent) Thorvald T. Brown, Commanding Vice and Narcotic Control Division, Oakland Police Department, Oakland, Calif., USA, mijn beste kameraad.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
263
woensdag 1 april 1964 [de zesendertigste dag] De Beatles zijn niet gekomen, Ewald wist onmiddellijk dat het een éenaprilgrap was. De vraag blijft altijd: zou ik er zijn ingevlogen? Nee, want... Ja, want... ‘De politieke toestand maakte, dat het Natal-projekt niet doorging.’ (Ja, wijt het maar aan het buiten gebeuren, Huub.) ‘Je hebt anders wel geloofd in die journalist, je hebt hem je hart opengelegd en gedacht: dat digt hij wel, ik turn hem on.’ ‘Dat deed ik opzettelijk, ik wilde die negatieve publiciteit wel’ (in z'n artikel ‘psychovitaminen’ noemt Huub zich overigens ‘een slachtoffer van andermans mystifikatie- en publiciteits-zucht’), ‘ik wist dat IFIF zou flippen, omdat ze te veel de square approach hadden; ik wilde op deze slappe manier beginnen. Nu laat ik zien dat ik een heel serieuze jongen ben.’ ‘Maar je was toch altijd al serieus; kijk 's naar die foto van jezelf, “in burger”!’ Hij kijkt: ‘Er is nog een slappere foto (hij gebruikt de a-dynamische taal); daar sta ik meer rechtop, en Robbie heeft meer afstand, met 'n grijns op z'n gezicht.’ ‘Wat doet hij nu het huis is gesloopt? Waar woont-ie?’ ‘Als die grootmoeder maar over de brug kwam; ze heeft de vertegenwoordiging van het transport der (-------)sigaretten.’ Ik lach, wist niet dat de anti-nikotinepriester via zijn vrouw relaties heeft met de tabak. Ik spreek weer eens met Huub over de verschillende vormen van verslaving: de barbituraten, dexedrines (met hallucinaties en spraakwatervallen), de alkohol, de nikotine, de ‘needle addicts’ - ‘het is de naald waaraan ze verslaafd zijn, niet eens aan het middel’. ‘Anderen zouden verslaafd raken, als ze maar niet zo'n angst hadden.’ * Hoe maakte Ewald ‘dezelfde dingen’ mee? Voor de opening van Cremer's tentoonstelling (Hoogseizoen, pagina 103) in januari '62 was hij komen liften uit Den Bosch; afgezet bij het Utrechtse
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
264 circuit moest hij over sloten springen, door eilanden lopen (vluchtend voor Rijkspolitie) om in Amsterdam, met modder aan zijn voeten, een gebeuren mee te maken. Vage herinneringen, de details voor hem minder dan de sfeer: ook Open het graf leek hem, in december '62, toen hij al in Amsterdam woonde, ‘leuk voor insiders’. Insiders en outsiders. ‘Ik deed op dezelfde manier mee als Vaandrager.’ We schieten allebei in de lach; de shop talk impliceert de gemeenschappelijke ervaring; zonder dat wij verder een woord wisselen zien wij de lederfiguur uit Rotterdam voor ons, die een nummertje schieten (met een kinderpistool) op Vince Taylor (in de vorm van een levensgroot affiche) zou weggeven. In het begin van de avond hing het affiche van de Frans-Belgische rock'n'roller, van top tot teen in het leer, met de kettingen en chroomversieringen, levensecht verbeeld, van de balken, waaraan ook de misdrukken hingen, waarmee wij enkele dagen lang het af te breken pand hadden versierd: kinderboekillustraties, en vellen vol foto's uit het boek dat de PTT bij de automatisering van de telefoon had uitgegeven. Ik heb C.B.V.'s ‘nummer’ niet gezien, een ogenblik had ik me teruggetrokken op de verdieping daarboven (een vreemde, stille atmosfeer - al het gehuil en lawaai van de meer dan honderd mensen beneden was van me weggevallen, de ekstase voelde ik uit mij wegebben, nog één intuïtieve beslissing nam ik (‘nee, laten we die stramonium-thee maar niet ronddelen’), godzijdank een juiste beslissing, voordat ik mij weer, voorzien van de periphernalia voor de volgende ronde, in het strijdgewoel stortte, de trap afrennend. Nu nog, na zovele gewaarwordingen uiteen te zetten, wat de happening is; een onmogelijke opgave. In zijn zuiverste vorm is het een gezamenlijk beleefd (schouw)spel, waarin iedere meespeler buiten zichzelf treedt, volledig mens, een en al ziel; waarbij hij zich geeft zoals Subud dat tijdens de latihan vooronderstelt, een overgave waarbij het schouwen een verlicht doorschouwen is. De individuele religieuze ekstase. Melvin, onbeweeglijk bij de ingang, hanteerde licht en geluid, versnellende of verlangzamende de bandrecorder, in een ekstase identiek aan die waarmee Yoka Berretty een fles ether over Klaas leegschudde (met de bedoeling de brand erin te steken). Was het een ‘angstige
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
265 stem’ (zoals een verslaggever schreef) die, uit mijn keel komende, de mensen na uren vroeg (uren, die waren weggegleden in een tijdloos oponthoud van gebeurtenissen) of ze weg wilden gaan? Onder het stampen en beuken, meetrillen en schaterlachen dreigde de vloer het onder de deinende mensenmassa te begeven; we liepen de kans verzeild te raken in de kelder, waar op andere avonden jam-sessions gegeven werden. Als in de Bowery, tussen clochards, hobo's en vagebonden: de aanwezigen zaten op kisten, planken en matrassen; in de hoek wat kisten bier (wie beheerde de financiën?) en het licht kwam van een tiental kaarsen. In deze kelder hoorde ik ook Johnny weer, die als een ingeslapen Boeddha door de stad werd getroond, van plaats tot plaats, om daar opeens buiten zichzelf te raken van poëzie (alleen Podium heeft gedichten van hem gepubliceerd, eenmaal, en z'n handschrift nam ik op in het tweede nummer van Schrijftaal) en te ontbranden in een overgave aan het verschrikkelijk versnelde Woord, dat van de toehoorders meer vergde dan ‘welwillende aandacht’. Wij hebben Johnny gehoord; wij hebben hem Electric Jesus horen loven, Electric Goebbels horen aanvallen: ‘ik ben liefde’, schreeuwde hij, ‘en jullie noemen me gek!’ Gekgekgekgekgekgek (gierendkrijsendsteedshogerenhoger), en bezweet stapte hij achterover. Een tiental malen zag, hoorde en doorvoelde ik hem; ik stond vooraan, ik moest weten: mijn leven heeft ervan afgehangen. Bij Fred waar hij op 'n spiraal stond te dansen, in Dendermonde waar hij zijn publiek beangstigde,† op de Kring waar Frank L. een stoel naar hem wierp, in de Zade waar de mensen achter de bar verstijfden van schrik. Johnny heeft me het woord hergeven, niets menselijks is mij vreemd, mijn stomheid heeft hij opengespleten. Ik stond hem zo nader, terwijl ik geen woord met hem kon wisselen - op enkele tastende, stamelende roodaangelopen pogingen na. Zusje vertelt me van zijn bizar-intelligente, heldere en cleane gedachten; zijn teruggetrokken profetenblik boven de korte, rode baard is niet die van een achttienjarige. Johnny van Doorn; in zijn tijd (ook de mijne) vooruit op zijn tijd. *
†
zie de beschrijving in het boekje over Hugo Claus van Johan de Roey.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
266 Een burenruzie in drie bedrijven; het speelt zich in dit huis af. Medespelenden: Roland, Leila, en wij, als koor. (1) 's Nachts weer (als de meeste dezer pagina's): een klop op de deur, ik heb geen voetstap in de gang gehoord, de stem van Leila. Reineke roept: ‘Vraag even wie het is?’ Zij opnieuw: ‘Leila.’ Ik doe open, vraag haar naar voren te komen, ik wil haar in 't licht van de kamer zien. Maar ze blijft buitenstaan: ‘Wil jij vannacht en morgenochtend een paar keer naar de baby gaan kijken? Het is mogelijk, dat Roland vannacht niet thuiskomt.’ ‘Ga jij dan ook weg?’ vraag ik, en kijk naar de tas in haar hand. ‘Ja,’ zegt ze, en maakt aanstalten weg te lopen, haar behuild gezicht wil ze niet laten zien, begrijp ik. Ik begin aan een uiteenzetting: ‘Ik werk vannacht, tot morgenochtend, dan staat Reineke op, en als ik ga slapen -’ maar ze luistert niet eens, bedankt me, en rent weg. Ik had haar aan de praat willen houden, kalmeren (naastenliefde klopt aan je deur), roep haar nog na: ‘Wil je misschien iets drinken?’ maar ze is al weg, ik hoor de buitendeur dichtvallen. Deur weer op slot. (2)(Alleen akoestisch; bij licht uit.) Enkele passen later. Intermezzo, aan het bed, bij Reineke staande, ons kommentaar. Medeleven. ‘Zolàng ze al met elkaar gaan. En die maken kinderen. Jullie huwelijk was heilig hierbij vergeleken... Ja, natuurlijk, treiteren is ook erg.’ Klop aan de deur. Roland: ‘Zeg Simon, je hoeft vannacht niet op de baby te passen, hoor, er blijft heus wel iemand bij.’ Ook hém probeer ik hier te houden: ‘Ik wil best, begrijp je - Leila was juist hier -’ Ook hij snijdt me de pas af. Hij gaat niet op m'n uitnodiging in: ‘Ik heb vandaag al genoeg gehad,’ en Af. (3) (Achter de koelissen.) Een kwartier later. Twee snerpende gillen, op een ogenblik dat mijn plaat niet speelt (ik word in deze pagina's voortdurend door muziek begeleid), de vingers niet over de toetsen bewegen, - bliksemend door mijn oor, vanuit de akoestiekbak van de tuinen en achterhuizen van het blok schallend, weerschallend, verdwijnend in de stilte.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
267 Een duidelijk herkenbaar stemgeluid: Leila. Hoevelen zijn nog wakker om het te horen? Hoevelen worden wakker? Liggen in hun bed te wachten op het (wordt vervolgd), dromen onrustig verder, horen niets? ‘Heb je dat gehoord?’ Ik spreek zacht, weet niet of Reineke in de andere kamer slaapt. Ze klaagde over de drukkende atmosfeer en versnelde hartkloppingen. Ik heb het raam op 'n kier gezet, haar gerustgesteld. Ik weer opeens. ‘Ja’, zegt ze, ‘dat was Leila.’ Ik ga naar haar toe, spreek weer (voetstappen, stemmen): ‘Nu weet ik waarom jij je zoëven zo slecht voelde. Je had hun spanning in je opgeladen, je hebt een kracht in je, je bent in staat de krachtvelden van andere mensen op te vangen. In zo'n geval als dit zijn het hinderlijke, pijnlijke, negatieve krachten, maar door het opladen en de ontlading vervul je een kataliserende werking. Die heeft nu plaatsgehad, dat waren die twee gillen, opluchting, nu kan iedereen naar bed gaan.’ Maar waren het de kreten van een vrouw, aan wie de hand werd geslagen? Ik durf er niet aan te denken. Moet ik ingrijpen? Ze hebben me niet om hulp gevraagd. After-thoughts. ‘Zij zijn hun spanning kwijt, en jij hun pijnen.’ * Ze kan het niet geloven, maar het is waar - ik herinner haar aan de verschillende keren (toen we bij Lodewijk logeerden), dat ze met dit soort pijnen midden in de nacht wakker wordend, ook mij deed ontwaken. Ik meende haar altijd gerust te moeten stellen, één keer spraken wij er met Lodewijk over, die even geruststellend sprak. We konden bovendien de gaskachel laken, die een droge warmte verspreidde. Ze heeft het me vanavond nog gesignaleerd, als om deze pijn te definiëren: ‘Het is dezelfde.’ ‘Weet je dat Lodewijk en Micheline toen ook zulke ruzies hadden? Die nam jij ze gewoon af, met je reinigende kracht.’ (Epiloog; de gordijnen gaan telkens weer open, dit spel heeft geen einde): Een kwartier later. Een deur slaat. Voetstappen in de verte, een trap op en af, een, twee mensen? Voetstappen op de gang, tastende, onbekende stappen, mensen die deuren zoeken, of een gewonde? Langsstommelend, nietsziend, op weg naar hulp? Ik
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
268 sta resoluut op van mijn tikken, dat ik even hervat heb tijdens het naderen van de stappen die ik ging beluisteren (‘hoor, ik werk’), en doe de deur van het slot, open de deur en buig me de gang in: tegenover mij twee politieagenten. De een schijnt me met een lantaren in het gezicht, en zegt, niet onvriendelijk: ‘We moeten bij Peters zijn.’ Hoe zijn ze binnengekomen? Heeft iemand de deur laten openstaan? Ik ga een deel van de gang met ze mee, wijs ze de weg naar boven. ‘Ik ben nog aan het werk.’ ‘Ja, dat hoorden we.’ ‘Mocht u me nog nodig hebben, u weet me te vinden.’ ‘Aan het schrijven, meneer Vinkenoog?’ ‘Ja.’ ‘Goedenavond.’ ‘Goedenavond.’ Zij stommelen, in het licht van hun lantaren, omhoog. * Moet ik wachten op de rest van het verhaal? Fiction? Nonfiction? Het is geen literatuur, het is leven. Tijdens dit tikken voetstappen de trap af. Agenten in en uit mijn leven. Buren. Maja wil ze per 1 mei de huur opzeggen: ‘Altijd die ruzie, en het zijn niet alleen de buren, die klagen, maar die disharmonie. Dat voel je zo in 'n huis, die onenigheid.’ Ze heeft gelijk. Soms is de spanning als om te snijden, bij de meest gewone gebeurtenissen. * Spanningen zijn overal aanwezig. Kennismaken. Redenen van bestaan. Opnieuw een leven achter de rug, de hand geschud, afscheidgenomen, een blik in de ogen. Jij. Dat ben jij. Dit ben ik. Voortdurend probeer ik het kennen te leren, je te leren kennen. Met jou moet ik leven: ‘For man is a social creature, which means that he is an incurably moral creature, finding his fulfilment only as he relates meaning-fully and it is communication with a society. (S S. Hayakawa, Symbol, Status and Personality, Harcourt, Brace & World, New York, 1963) * Mescaline maakt de gebruiker overgevoelig voor de paranoide, of anderszins pathologische afwijkingen van zijn medemensen; bij de eerste ontmoetingen gaat hij er - onvoorbereid - zelf bijna
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
269 aan kapot, hij leert zich wapenen (kennen is genezen; geen gedachte blijft steken, brengt oplossing binnen het ontwaakte bewustzijn) ten koste van zijn Ego, met gunstig gevolg voor zijn Ego (geen gezonder mens dan de bezitter van een gezond Ego). Hij scheidt niet langer oorzaak en gevolg; hij ziet de kompleksiteit der redenen, de valse wapenfeiten, de Pyrrhus-overwinningen, de statussymbolen; hij zal proberen de dragers van het paranoia-virus een schappelijker bestaan te doen leiden. Hij wapent zich tegen paranoia, hij herkent de vrezen. Américain, bijvoorbeeld, wordt een ziedende kolk van de meest primitieve (en voor de hand liggende, in het verruimde oog vallende) liefdesen angstgevoelens; libido; een image dat het taboe schendt; ejakulerende menigten dringen zich op, demonen met bloeddoorlopen ogen, bloedspugende poppen - Reinekes tijgerjas doet hen deinzen. Sommigen raken haar aan, de hand over de schouder, de kus op de wang, het tikje op de billen; ik luister naar haar verhalen (en lach, want inderdaad: zij is de verleiding zelve!) over diè mannen, die hun handen niet thuis kunnen houden. Ik herken ze, de wolven, de jakhalzen en hyena's (vrienden, aardige jongens, ik houd veel van ze), die ook in mij huizen, met de driften die zij uiten in hun likkebaardende, weemoedige zinnen. * Pete heeft een manager uit het vak nodig; het geschutter van z'n journalistieke vrienden heeft tot niets geleid, en ook ik ben maar een liefhebber. Zelf komt hij niet verder dan: ‘Op de publiciteit ga ik me eens koncentreren. Eerst hier wat naam, weet je, en dan in New York, met verslaggevers, die je opwachten, want ze hebben gehoord: Pete Kuiter's Free Jazz...’ Hij is al verdwenen, in een droom, die hij even later gestalte geeft als hij aan de piano naar de intuïtieve akkoorden grijpt, die het duidelijker zeggen dan hij: ‘dit ben ik, dit is mijn leven, dit kun je horen, dit is goed voor je!’ * Ik ben wekenlang niet in de Shéhérazade geweest, ik kan naast het schrijven aan deze pagina's de energie niet opbrengen gedichten te lezen in publiek. Ik zou het spotlight op dit ogenblik
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
270 niet kunnen verdragen, ik draag een tere plant mee, zo anoniem mogelijk dool ik door de stad, dool nauwelijks, doelbewust op weg, Scheltema mijd ik, ik kom alleen bij vrienden, 's morgens vroeg ontmoet ik op de Kring wat mede-nachtbewoners, de buurman van 103 die z'n jus d'orange komt halen, als rustpunt tussen het schrijven. Ik trotseer de mensen, met hun smachtende ogen, hun geheimen bloot, hun verlangens zo smekend op hun huid aanwezig, dat je nauwelijks terug kunt kijken, de wetenschap: ‘ik kan het je niet geven, je moet het zélf maken’ zwijgend met me meedragend, soms een hint, een enkele opmerking mijnerzijds. Vanavond een relaxede sfeer, geen spanning, vriendelijke mensen door de jazz in a mellow mood geraakt, geen happening, geen repetitie voor het Laatste Oordeel, als zo vaak. Het bewustzijn sluimert. Op de pinkelende jazz deinen de libidineuze gevoelens weg, in rook en flirtation. J.C. haalt het langslopende Loesje aan (de nachtclubeigenaar in zijn gezelschap moet zien dat hij van mooie meisjes 'n kusje kan krijgen), Jos loopt nonchalant driemaal de hele zaak rond voordat hij nergens durft gaan zitten, ik vergelijk de kauwgumkauwers (alsof zijn leven ervan afhangt malen Jan zijn kaken) en noteer het bewegen; de muziek dan weer vooropstaand, dan weer als achtergrond, deel van een geheel, even onontbeerlijk als het roze, gedempte licht, de kennis der aanwezigheid van vrienden en kennissen, de ontspannen atmosfeer, die slechts door de drinkers aan de bar (een slag apart, ach ga weg, ook een vraag...) bij tijd en wijle wordt verstoord, meestal waagt een aangeschoten vogel zich niet op een lege dansvloer, al speelt de muziek nog zo goed - het is een stille avond. * De a-socialen, die hun tijd zo nodig hebben om niets te doen, om er iets van te begrijpen, die geen image willen verspreiden als de show-business-brengenden, de gesubsidieerde en aanbeden, herkende en populaire ‘figuren’. Zag men eens de a-socialen als het geweten van de maatschappij, even nuttig en noodzakelijk als diegenen die hen moeten voeden, onderhouden (de ouders, meisjes, bakkers, kruideniers, smaakmakers, generatie-wijzen, reklasseerders), en zich genoodzaakt voelen hen op te jagen: de lanterfanters en flierefluiters, de hitch-hikers en andere eigen-
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
271 wijzen; ja - zij hokken soms bij elkaar. ‘Ga 's naar California,’ zegt me Lester. ‘Of naar Mexiko. Ik zou niet weten welke plaats ik je langs de Pacific zou moeten aanraden, you meet your people everywhere.’ Het zijn de noodzakelijken, aan wie niets valt te reklasseren, omdat zij de saneerders zijn; jongens als Thomas die het hier inderdaad niet màken, omdat deze maatschappij niet waarachtig is, niet real in zeden en gewoonten, maar gefrustreerd, fucked-up; ja het is maar een zeeman en z'n moeder woont op de Zeedijk, maar hij is gratie en intuïtief bewegen, alles wat hij doet even oprecht belevend. Zijn brief uit de gevangenis aan Darky: een swingend epistel, onder rustig-wanhopige woorden brengt hij zijn angst voor psychiatrische klinieken: ‘dan liever hier tussen de andere, normale gedetineerden’ (zet elk woord tussen haakjes, weeg het na). Hij nam de benen over 'n schutting, op weg weer, op de vlucht, naar Afrika - maar ook dat kan hij niet maken: malaria. De illusie van 'n liefde houdt hem hier gevangen; hij zal weer aanmonsteren en vertrekken, als hij na nog twee maanden niet in de playgrounds blijft steken; dan kan het goed gaan, of slecht, maar niemand die zich daarom (om Hem) bekommert. Deze maatschappij, met budgetten volksgezondheid, weet geen raad met sommige problemen; het zijn de belangrijkste, grootste, meest eenvoudig op te lossen problemen. Het zijn problemen, die om een oplossing roepen, omdat het welzijn van de mensheid ervan afhangt; het is een individuele psychiatrie, die gevonden moet worden, aan geen leer onderhevig, zonder pasklare overtuigingen, die het de totaliteit van de mensen moet doen beseffen dat oorlog zelfmoord is, dat het leven dient om te leven, dat angst de angst doet toenemen, die liefde doet verdwijnen. Ik spreek vanuit een zeker weten, dat ik niet met cijfers, referenties, referaten, voetnoten hoef te staven: in de welvaartsstaat nemen de trauma's en neuroses schrikbarend toe, door de spanningen wordt de kans op ontsporingen groter. Laat de spanningen verdwijnen, neem beslissingen aangaande vrijetijdsbesteding voordat het te laat is: geef de mens z'n natuur terug, laat hem avontuurlijker, speelser leven, houd de dichter in hem wakker, want het is niet langer de soldaat die de vrede brengt (‘peace is our profession’, Stanley Kubrick) maar de
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
272 dichter, desnoods de boze jonge man, de generatie van het ritme. ‘I am against injustice in Parliament,’ zegt theoloog-journalist-nazi-jager Han L. tegen Frank: ‘there is no Beat Generation in the Netherlands, the Dutch character is much too analytical, that's why we have Angry Young Men only, of which I am one...’ Ik sta paf van de inktspatter; glimlachend stem ik in, hij is een van de bozen die in de alledagspolitiek hun uitweg uit de begrensheid van het bewustzijn zoeken, de rol die zovele journalisten, mislukte schrijvers willen spelen, de meespelende columnisten, de t.v.-kommentatoren, de hoofdartikelenschrijvers (die, als Henk J.A.H., de rest van hun krant niet lezen). Soms gonst een volk: Mies! Zo is het toevallig! Open het dorp! ‘Heeft de politie het nummerbord AA-88 van de auto van prinses Beatrix nu afgeschroefd, of niet?’ De geachte afgevaardigde verlangt een bevredigend antwoord; de minister worden vragen gesteld, een oppositie-kommissie wordt in de hoek gezet: de BVD luistert telefoons af. So what? Dat is de demokratie, die zichzelf beschermt. Mijn telefoon is toch ook afgeluisterd, vorig voorjaar? * Het blijft altijd de dichter in me die spreekt, en die ik bij Robert Graves hervind, levend in een fantastische werkelijkheid, met geheime genootschappen die over leven en dood kunnen beschikken, kerngeheimen, geest en stof, woorden en gedachten: een verloren wet, een klandestien bestaan. Tijdens dit werken geen poëzie. Alle ritmes van de dag breng ik hier onder. Alle gevoelens breng ik onderdak, soms neemt het de vorm van poëzie aan, als ik denk aan de golven tijdens een happening, de vloed van bewegen, ja - al is het maar een kamera, die licht verspreidt en de nieuwsgier wekt: er is een andere wereld. We hebben Johnny aan een stoel vastgebonden, hij moet zich los-dichten. Frank rinkelt, ratelt zijn soul-telephone. Wij houden een optocht in foto's op het affiche. Wij hebben (Open het Graf) prinses Wilhelmina gedood, en tot
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
273 leven gewekt: geen ziel gaat verloren. Wij staan in voortdurende kommunikatie. Zij sterft als wij de titel van de happening hebben ontworpen en gedrukt; wij durven niet te veel publiciteit te maken, mede gezien de buitenlandse aanwezigen: wij schennen geen majesteit. Geschonden woorden. Ik huur een doodshoofd. Ook Huub is, als ik, in smoking. Ik deel kreten rond: dienstaanwijzingen, en houtjes ‘om op te bijten’. Ik juich, ordonneer en probeer Klaas ‘tot rede’ te brengen, die zijn grote aandeel opeist. Ook hij heeft het te zeggen, maar hij weet het niet te zeggen, snuivend en briesend als een paard loopt hij door Amsterdam. Het is gebeurd. Ik leef weer in de toekomende tijd, er staat nog iemand aan de mikrofoon te prutsen, ik test, ik zeg (heel dom) 9, 8, 7, 6 en dan maar weer opnieuw, ik ontdek niets origineels, dat je kunt zeggen en herhalen zonder te storen - nee integendeel de lachers heb je op de hand, want dat zijn er al heel wat, de lachers zijn de meest wel willenden, als ze maar op je hand lachen, en niet (vol leedvermaak) achter hun hand. Volgende keer test ik: the quick brown fox jumps over the lazy dog (zie m'n vingers schieten, van links naar rechts en rechts naar links). Bij ruzies hoort niet de politie gebeld door de buren, maar een nader door de gemeenschap aan te wijzen instelling (op te richten?) waarin werkzaam psychiaters, maatschappelijke werk-(st)ers, CBH-bestuurderen met beschikking van geduld, begrip, liefde en woonruimte - een volk dat t.v. en auto's verkiest boven het eigen dak is WAANZINNIG. Stuur niet op hun dak de gewapende vertegenwoordigers van 5 maal 8, die in termen van overtredingen denken: het volume ellende dat zich in volume geluid uit, is niet in te ruilen voor volumes andere angst, maar slechts in te dammen door een duizendmaal zo groot volume liefde. Wat hebben we nog veel te leren! Ik liefhebber maar wat aan! Ik zal me niet meer laten irriteren. Ik zal niet meer zondigen in het verkeer. Inderdaad, Ewald, die verbouwereerde man schopte twee minuten later naar een hond of een kind, omdat ik die agressie bij hem heb wakkergeroepen. *
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
274 Zo is het dan ook nog weer 's een keer. Enkele maanden geleden zouden opmerkingen over m'n gedrag me hebben doen zwellen in paranoide ellende; op het ogenblik inkasseer ik de grootste verwijten gelukkig, omdat die uitgesproken verwijten, het verwoorden, in het bewustzijn de genezing teweegbrengen, en tegelijk de speldeprik van opkomende angst, tekort te schieten, verslaan met liefde en begrip. Het is wat dilettantisch uitgedrukt, maar ik las slechter protokollen en minder waarheid. De kachel staat te heet, zo rood gloeien de kolen dat een lucifer, die ik erin gooi, binnen drie sekonden verbrandt. ‘Bereken de temperatuur van de steenkool. De lucifer weegt x gram.’ Ja, ik mis die studie, waarom niet. Het is nog niet te laat, ik kan het nog zelf uitvinden. Ik vind zo het een en ander uit (nietwaar, vermoeide lezer?): alle klassen tegelijk doorloop ik, de arcering der toendra's, waar ligt Madeira, Simon? Pete wil er de bank plunderen: ‘goud, goud, goud.’ ‘Geef mij maar wat anders,’ zeg ik, ik droomde verder. ‘Wat dan?’ vraagt Hilda angstig. ‘Bankpapier,’ zeg ik, ‘bankpapier - overal, in elk land, de waardeloze papiertjes waarop je van alles kunt krijgen.’ Ze lacht, klaart op, zegt: ‘Ik dacht al dat je God zou zeggen.’ ‘Geld is,’ zeg ik, en blijf bewust glimlachen (de mensen wantrouwen de dominee inje, en ze hebben gelijk, ze zijn zolang verlakt en in de kou blijven staan, niemand heeft ze ooit ongeturnd, zoals het hoort in de individuele poëtisch-religieuze gewaarwordingen van alle beschaafde volkeren) ‘geschapen door God om er plezier mee te hebben, en daarom zeg ik maar: veel geld verdienen, veel plezier hebben!’ * Het is altijd 'n vanzelfsprekend antwoord. Het ligt vast. Het zijn de historische ogenblikken (niemand legt vast), de antwoorden in de ruimte. Ik nummer ze niet, zoals de Lou-mensen de uitspraken van Lou. Uit toespraak 191: ‘Mijn ziel gaat naar de hemel!’ ‘Als die ziel nu naar de hemel gaat, waar gaat die “Mijn” dan naar toe?’ een vraag waarop het antwoord niet bestaat, want Lou is Lou en hij heeft God in zich ontdekt. Hij heeft zijn waarheid, ik de mijne, en ieder denkend mens de zijne. Ieder begaat z'n eigen weg, geen Dood of Troost of Vergetelheid (G.K. v.h.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
275 R.) voor mij, maar Leven, Liefde en Zijn. Ik miste in 1949 de ervaringen, door Mulisch in Voer voor psychologen beschreven, waarin ook de oorsprong vermeld van het boek, waaraan hij deze maanden elke nacht schrijft. (‘Vijf pagina's per dag,’ zegt hij, ‘hoever ben jij? Ik ben benieuwd.’) Ik had daarentegen de surrealisten, en m'n eigen godservaringen, in het gedicht De barometer staat op God dat ik gestencild verstuurde, maar totnogtoe nooit in boekvorm publiceerde. ‘Alle theorieën zijn onzin.’ Huub over Mulisch: ‘Dan heeft die vogel geself-kickt.’ Dáár gaan de talloze dagen durende geestelijke ejakulaties in het bestaan van mijn mede-Randstad-redakteur. Ewald: ‘Ik las dat jullie voor de televisie zouden komen, en daar stonden jullie, aan de rand van de stad, tegen al die buizen. Claus was er niet, daar was een foto van. Meteen dacht ik: die gozers wil ik hebben, die stuur ik iets van m'n boek. Ik heb er 'n paar lessen voor gespijbeld.’ * Daar gáán Mulisch' visioenen, verlichtingen, inzichten, euforisaties, die ik het papier gun, omdat ik niet alleen vanuit het denken schrijf, en het intellekt, maar ongehinderd, door de intuïtieve ervaring. De literatuur heeft zich de laatste tien jaren bevrijd van vorm- en inhoudsbanden: vorm wordt inhoud, zelfs voor de meest ontzette, ontremde, entrückte. Ik ben er nog. Van elk woord meester. * Gedraag je niet in paniek, als iemand je irriteert. Scheld niet tegen diegenen die je zelf bijna hebt overreden (al is het hun eigen schuld), weet dat niet alle mensen even verstandig zijn, wees zelf de verstandigste. De afweerhouding zal de mens moeten laten varen, of hij richt zichzelf te gronde. Was ik niet, blijkens een notitie die ik herlas (de eerste peyote-ervaring: december '62) zélf tot de ontdekking gekomen dat ook eigenliefde liefde is, had ik niet kort daarop - half januari '63 - Stephen ontmoet, die mij op weg zou helpen naar een mijzelf-hervinden,
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
276 dan had ik nooit die liefde leren kennen, die nu in mij brandt, een kracht waarvan ik wel gebruik MOET maken. * Schrijven is meer dan schrijven, ja ik wil aanrichten. De dobbelaars verjagen. De potentiële zelfmoordenaars opnieuw doen leven. Het mes tegenhouden. De wapens neder. En ik heb geen theorie, maar ik luister toe, mijn oren staan open, en alle zintuigen die opnieuw kunnen ervaren wat God heeft beleefd toen hij schiep. Een intuïtief scheppen, dat grenst aan de kennis van het pathologische: bij schizofrenen heet dat Schub, het is de self-kick van de epileptikus (ik denk aan Muriel Sparke's roman, en Mohammed de profeet), dat is Johnny, dat is de lach-kick, alle kataklysmen, het hoofd omlaag, omhoog. Het bulderend lachen, het gegiechel. Wat er ook gebeurt, als de aanleiding er is, is ook het gebeuren goed. Laat mij reinigen, dit is ook een dokument. Ik ben ergens, ik wil ergens, een plaats vinden. Laat mij die plaats vinden. Het is altijd spelen geweest met een totale inzet, maar totaal was maar zo weinig, en ik nu zo anders. Het werd tijd. Tijd ook verwijten met liefde te kunnen inkasseren. Het is de ware poëzie. Zij is haar Meester meester. Zij is de muze, de droom die weer gaat komen, na de vaak harde ervaringen. Het schrijven wordt zwaar, de woorden gaan wegen. Ik heb een vrijheid hervonden, waarin niet meer de woorden wikken en wegen, maar de maker. Kijken wie kijken wil, de anderen slaan vanzelf de ogen neer. Wat een verantwoordelijkheid. Hoe dichtbij is de afstand geworden! Er bestaat geen décalage. Alles en iedereen; je kunt er bijna niet meer naar kijken, het is Thomas Identificator. * Hoe ook de woorden bij Leve Joop Massaker gingen wegen. In de nieuwe uitgave van de novelle de volgende veranderingen, plichtsgetrouw genoteerd door Angry Old Man Stroman: over-
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
277 geven wordt kotsen, pret wordt lol, grappen worden rotstreken, een klap een oplazer, drinken wordt zuipen. Hier wegen alle woorden zichzelf, sla maar open, op welke pagina dan ook. Je mag het van rechts naar links, van achteren naar voren lezen: als je er je voordeel maar mee doet. Het register staat voor je open, leer herkennen. Hoe kom ik open? Niet aan Simons hand, je bent dezelfde; ik toon maar één van de facetten (de mijne), er zijn zoveel wegen als er ulieden zijn. Kom mensen tegen, wacht niet op wat je per televisie wordt opgedrongen. Niet het passieve ontmoeten, maar ga nader, tegemoet. Mijd niet, schuw niet, stel niet uit. Merk het op, doe er iets aan: de mensen durven niet meer met elkaar te spreken. Er komt het ogenblik waarop je laat vallen. Niet uit angst, maar uit liefde (= zelfbehoud). Het is een keuze tussen jou en de ander. Tussen de ander en zichzelf. Mijden, vertrekken, verdwijnen. ‘Ik geef geen enkel interview, ik kan ze niet ontvangen, ik kan niet antwoorden, ik laat ze niet binnen,’ zegt de schrijver, die zich veiligstelt. Enkele weken later, nu 2, breekt hij zijn wetten: er zijn geen spelregels. * Er staat alles in, het breekt nu open: het heeft jaren moeten duren voordat ik, voorbij de happenings, deze ekstatische ervaringen waarbij de toeschouwers zo weinig betrokken raakten, helaas!, aan schrijven mocht denken. Het waren alle vingertopoefeningen, al die beginepisodes, en eerste pagina's, eerste regels. Gedateerd, als oevertures en preludes aan dit boek voorafgaand, zijn het de apokriefe teksten, de fragmenten van fragmenten, de half-ingeslagen wegen zonder doorzettingsvermogen, het werk van dezelfde schrijver die zijn vele motto's bijeenzocht en onderbracht in Wat te zeggen, dat ik in drie dagen schreef, een nachtlang tikkende in de geluiddichte studio. Dagen en nachten alleen met m'n geliefkoosd onderwerp (de psychedelica), met eigen en andermans teksten; het tijdloos ervaren gaf mij de woorden, die mij en public ontbraken bij de ‘lullige vertoning’ (Claus) voor de rechtbank. * Klaas snuift ether om surrealistisch te kunnen leven; associatief;
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
278 elk gebeuren op straat een wereld waarin hij kan leven: de zondagse apotheker in Leiden, de ouderling in paasbeste kerkkledij (‘ik moet op visite’; ‘dan ga ik even mee’ kondigt hij welgemoed aan), de meisjes die hij aanspreekt, de ziekenhuizen die hij binnenloopt, de voorbijgangers, de mannetjes in de parken. Hij stinkt een uur in de wind, het kan hem niet schelen. Hij heeft zijn argumenten. Hij is niet uit het veld te slaan. Hij hoeft niet geslagen. * In de Shéhérazade is, in de maanden van m'n afwezigheid, onenigheid onder de musici ontstaan; resultaat: elke dag muziek. Als er nu maar iedere keer honderd mensen kwamen binnenlopen, dan was er per avond ƒ25, - voor elke musicus (ƒ1, entree per persoon), die daar toch wel recht op heeft, hij leidt een moeilijk en ekonomisch zeer onrendabel leven, A. is tevreden met zijn beroep van pianostemmer, en wat - herhaal ik - doen de vele anderen? * Ik kijk naar de aanplakbiljetten voor de Miss Holland-verkiezingen. Met geld moeten de Hollandse meisjes (tussen de 18 en 25) worden gelokt, verzocht zich aan te melden (op drie telefoonnummers). Stanny van Baer won 10.000 dollar, Rina Lodders ƒ30.000 (alsmede Chubby Checker, haast ik mij daaraan toe te voegen). Het is een maar weinig ekshibitionistisch land, bijna geen show-business, en wat er is op provinciaal peil. Het loopt wel los, nette meisjes met vaste verkering, niet één die zich voor haar plezier aan het volk vertoont; we zijn wel ver van de brood en spelen der Romeinen, de badgelegenheden der middeleeuwen, de straatspelen, kermissen (carnaval zo'n korte r.-k. uitspanning!) en andere vanity fairs! * ‘Een lege stad. Vier uur 's morgens.’ Scène 1 staat op papier. Welke stad? Het is een vraag voor 4, een weet voor iedereen. Onze, gedeelde, ervaring. Tussen mogelijk en onmogelijk, für Allen und Keiner, tussen klaarheldere werkelijkheid en de waanzinnige openbaringen de wonderen van vandaag.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
279 Kom kijken. De schrijver van het jour-livre komt kijken, iemand speelt bongo's, er is een internationale mythevorming, affiches vliegen over de grenzen, de medewerkers over de wereld verspreid: Parijs, Londen, Tanger (New York, Los Angeles, etc.) Sensatiepers brult onzekerheid (de grootste aanslag op de angstgevoelens), zelfs de vakpers weet niet van wanten. Langzamerhand dringt het nieuws door; in juni pop-art in Stedelijk en Gemeentemuseum, niet alleen ‘humor’, scheld- en Schund-verhalen over de happenings in Panorama en andere massa-bladen. De ingewijden weten van wanten, elk verhaal zoveel kanten als er paren ogen zijn, zoveel atmosfeer, zoveel draagkracht.
donderdag 2 april 1964 [de zevenendertigste dag] Het gevoel kan zich vereenzelvigen, het intellekt houdt afstand. Datgene wat ratio genoemd wordt, kan denken, redeneren - slechts met moeite kan het begrijpen, nauwelijks ingrijpen. Het gevoel is ìn, ondergaat, ervaart vlugger: ìs het andere. Totaal, gegrepen. Voelen is een zintuiglijk zijn, een proefondervindelijk weten, dat zich van tijd niets aantrekt, en de technologie ook ziet bij de Azteken (platina), de Egyptenaren (piramide met kosmische getallen) en de oude Indiase beschavingen: spreken niet de Veda's van vliegtuigen, meer dan 3000 jaar geleden? Het gevoel is autodidaktisch, ongeschoold maar openstaand voor alles, niet-geremd door ‘moderne’ wetenschappen. Het gevoel springt van de hak op de tak, het is altijd high, het spoelt mee in de intensiteit van het intuïtieve weten: de andere wereld, een andere kosmos, speelt mee in de onze. Waar het intellekt naar zekerheden zoekt, houdt het gevoel zichzelf intakt: vereenzelvigd. ‘De intellektueel benijdt je, als gevoelsmens.’ (Drs. T.B.) ‘De intellektueel zegt: als je over iets anders dan het kadaster wil spreken, kun je beter je mond houden.’ Ik wil ook de zekergestelde intellektueel bereiken, vastgehouden in zijn dogmatisch ‘verlichte’ denken, zijn superieur besef: ‘alleen dat wat ik begrijp, is waar - alleen datgene wat verklaarbaar is, aanvaard ik.’ De specialist van heden is bang voor woorden, hij eist definities, proefnemingen met aantoonbare resultaten, denkt niet voor-
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
280 uit, maar achteraf. Ik geef over, ja ik laat me gebeuren: alles is waar. ‘Mij overkomen zulke dingen niet,’ zegt de intellektueel; voor hem is de wetenschap journalistiek met de afspraak van hoogste waarachtigheid, weten, niet geloven. Je kunt je pas goed realiseren, wat de werkelijkheid is, als je die helemaal hebt kunnen loslaten. Dit is ook wetenschappelijk, dit is mijn definitie. Amilnitriet. Het vlugge bonzen. De meest onmiddellijke flash voorstelbaar. Geen tegenhouden mogelijk. Niet een uur zoethouden, pasklaar voor angst: ‘er kan je heus niets gebeuren.’ Niet hoeven leren inhaleren. In Omtrent Deedee is het de redding van de reddeloze. Te laat, verzwakt, vervluchtigd. Geen ander bewijs nodig: tenslotte maak ik het zelf allemaal mee. Dit is pas werkelijkheid, wee mij als ik de fantasie laat losbreken! * Zelfs Jean Genet hervindt in Playboy (april) de God, ‘about Whom I can't speak, since I don't know much about Him.’ Hij is dezelfde, over wiens Journal du Voleur ik in mei '51 voor De Gids uit Parijs mocht schrijven. Het boek was juist uit de klandestiniteit opgedoken, z'n naam in Nederland onbekend, en ik die het argot in m'n dagelijkse omgeving herkende, een gretig lezer, als nu: ‘Most of our activities have the vagueness and vacantness of a tramp's existence. We very rarely make a conscious effort to transcend that state. I transcend it by writing.’ Sartre noemt hem Saint-Genet: ‘What could I wish for, if not for a special destiny? If I wanted to make the fullest use of my freedom, my possibilities, my gifts - the only thing left for me was to become a saint, just that: in other words, a negation of man.’ * Ik heb Alle Tijd. Ik was hiervoor aanwezig, ik kom nog na en nader. Niet schuldig, niet heilig, niet te veel spreek ik van Zen, voel T.B.'s bezwaar aan: er wordt te veel nonZens over gezegd. Bovendien kun je het dichter bij huis halen. In die drie dagen op het hoofdbureau was Alan Watts m'n enige metgezel; ik leidde
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
281 een nòg ander leven dan al beschreven. Lezend, voederend, rondlopend, op mijn hoofd staand, nauwkeurig de cel aanvegend, staand, liggend, hurkend, ruitjes tellend (ik ben het aantal ver geten) beleefde ik het wuwei van het niet anders kunnen leven. Ik probeerde mij te ontdoen van gevoelens van spanning, en de onzekerheid voor mij als richtinggevend te zien, alert opspringend als ik mee moest voor een verhoor, het eten aangereikt, de kleine routinerituelen volbracht; het luikje vijfmaal daags gedurende enkele ogenblikken de enige kommunikatie: aan de andere kant een hart, dat ik niet heb horen kloppen. Na de eerste keer het kontakt met ‘de ander’ radikaal verloren, de individualiteit opgegeven, zonder naam. Wat een kinderwereld, nauwelijks bij machte een stem, ik wilde aan niets anders denken dan dit en mijzelf. Was ik niet God geweest? Rauw ligt de ervaring aan de bloedende groeve, dat vieze liefdeloze vreten, die ongelikte kleffe boterhammen, die gestoomde melk, die vernederingen (‘kunt u doortrekken?’), (‘mag ik wat velletjes toiletpapier?’), het einde van een periode waarin adjudant H. een vaderrol speelde: ik heb er veel van meegenomen, ik heb eraan overgehouden, ben er niet slechter van geworden. Meer afkeer van vrijheidsbelemmering. Vrijheid is het enig ware goed. Ik hoef niet te fantaseren (ik kan niet fantaseren), het is eigen weergave, eigen ogen - niet die van een martelaar of miskende, maar die van een gretige kijker, alle sluiers opzijtrekkend, die van de zintuigen, het daarin-begrepen organisch ageren en reageren, de emoties niet meer beschouwende, de gevoelens niet langer dikterend, intellektualiserend, een afscheid van het stuurloze zelf. At loss. At all times. Leer ervaren de overgave, want er is niets anders. Onderga het aan den lijve, je hebt maar één lichaam gekregen, van geboorte tot later. Dit is maar een reisgids, de weg zelf moet ieder voor zich vinden. Maar begeef je op weg, blijf niet op de plaats staan. De gids heeft geen theorie. De gids is bestemd voor de praktijk van het leven. Hij staat, ook hij staat slechts aan het begin.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
282 Hij is er, in mij zo aanwezig, als maar kan. Hij leert niet over-vliegen, of installeren, dit is geen inwijding, dit is nauwelijks een poging iets aan te richten (geen alchemie nog - de transmutatie), het is de onthulling van een werkelijkheid, de dankbaarheid voor het vele dat in mij schuilt, en een raad: leer je zelf kennen. De ingezonden brieven die ik zelf schreef waren van Herman de Veer uit Utrecht. Ik ontdekte dat hij 500 jaar geleden meehielp de Utrechtse Willem Arntsz-stichting op te richten, nadat ik mij van het ‘zelf-gevonden’ pseudoniem al meerdere keren had bediend. Het is een fase in één werkelijkheid. De bandrecorder is geen verslaggever, stem en woord zijn niet de enige realiteit. Er is nog zoveel om mee te beginnen! Het begin is gemaakt. Leer denken in andere termen. Neem meer aan. Sluit je niet af. Leer lachen, ontspannen, het begin is gemaakt. Er is maar één been dat de volgende stap zet, het andere, het is óók het jouwe. Gebruik beide benen.
vrijdag 3 april 1964 [de achtendertigste dag] Robert Graves doet mij de Dichter ontdekken; het eeuwige thema staat mij de Hoofdletter toe. Ik heb mijn Godin nog niet in badpak aanschouwd (het wordt een grote zomer). Ik kan met geen grotere beloftes in zee gaan. Een meisje noemen wij Susila. Ir. drs. M.H. Ekker (Gurdjieff-Avontuur): ‘In vergelijking met de andere bewustzijnstoestanden - zelfbewustzijn, en objektief bewustzijn - is ons zogenaamde waken te vergelijken met slapen, een soort wakend slapen. Worden wij niet in het Nieuwe Testament telkens weer opgeroepen te ontwaken? Het diepe en zeer reële verschil kunnen wij ervaren in de enkele momenten waarin wij met een schok uit de ban van deze hypnotische slaap loskomen, iets meer wakker zijn, ons “herinneren”, meer “aanwezig” zijn. De mens is naar opvoeding en maatschappij een volkomen mechanisch apparaat, een machine, zowel lichamelijk als geestelijk.’
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
283 ‘Ik moet de waarheid ervan met mijn gehele wezen ervaren. Dan pas is zij voor mij waar, en kan niemand mij ooit meer van het tegendeel overtuigen. Omdat ik er één mee geworden ben. En dan ook pas kan ik proberen anderen te helpen om zelf ook tot die waarheid te komen.’ * Het weten gaat vooraf aan de werking van de hogere funkties, met de meer potente energieën; de werkelijke verandering zal gepaard gaan met een verruiming van het bewustzijn. Het is een zien zonder oordelen, de meest onpersoonlijke objektieve waarneming (perceptie) zonder emotionele vertroebeling, zonder vooropgezet streven, open voor ervaring: een jeugdideaal verwezenlijkt, de Dichter die het Grote Avontuur beleeft. Het enig avontuur: sprookje en werkelijkheid, droom en daad, woord in maag en hersenen, liefde in spieren en zintuigen, kracht in zenuwen en hersenen: klaar voor verder, hoger, sneller, kristalhelder klaar: het nadert. Van de rozen de geur, als de wereld verhongert. * Een Noors sprookje. Het is nog niet uitverteld, ik ben nog niet uitgevonden. Maar ik hoef niet langer te zoeken: genoeg toekomst bij Rosalie, Juana en Matthias. Ze leren luisteren naar wat waar is, en niet naar wat hun wordt voorgelogen. Genoeg kinderen om vrijheid en geluk mee te bouwen. Een sprookje toegankelijk voor alle leeftijden (opgetekend uit de Noorse mond van Pete's Ingrid, moeder van zijn kind, een half jaar oud mee naar Spanje vertrokken): ‘Three little men, big like this (smaller than a finger, see?), they live along the beach, in a little house, with their Aunt Clara. They go fishing everyday, everyday is OK. Then one day something happens to them. What?’ Ze kijkt me vorsend aan, haar vinger drukt op mijn das. Ik weet het niet, wat moet ik zeggen, welke kant gaat het sprookje uit? Mijn Noors is te slecht, m'n Engels ontoereikend. Telkens opnieuw herhaalt ze me de eerste gegevens van het boek, dat ze schrijft en tekent. Ik kom tot enkele ongeduldig verworpen vervolgzinnen:
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
284 ‘One of them falls in love? With a girl? The others fall in love with her too? Neenee, schudt ze van nee, ze vervolgt weer: ‘They are taken under the water, you know. In another world.’ Of zij op deze wereld leefden, dan, voorheen? ‘Of course not,’ kwaad bijna kijkt ze me aan, kijkt om zich heen, wijst dan nauwgezet, ongeduldig: ‘They are só small!’ Twee kleine vingers op ooghoogte. Maar, aarzel ik (soms ben ik verleerd sprookjes te beluisteren): zijn het dan geen elfjes of kabouters?(fairies, gnomes?) ‘Nee, alleen maar zulke kleine mannetjes... En ze hebben ook een King. Hoe die heet? Die heeft nog geen naam. Hun tante wel, Clara, you understand: Aunt?’ Jaja, haast ik mij te zeggen; kinderen hebben tot deze wereld geen toegang. En ze leven onder water? ‘Yes, and at the end they come out off the water again. What happens to them?’ Ik ben niet bij machte het sprookje thuis te brengen; ze heeft het zelf bedacht, of ging het tekenen het denken vooraf? Tegelijk? Gelukkige mannetjes, ze lagen de hele dag op het strand, ze visten en ze aten lekkere maaltijden die door hun tante werden klaargemaakt, heel mooie zee, in de verte de horizon, maar eigenlijk gebeurt het allemaal onder water, weet je? Het zijn geen lilliputters, want er is geen Gulliver aanwezig, ik voel me verdwaald op de zeebodem, in verre diepten van Triffids (want dat woord verstond ik duidelijk in haar mond), waar plotseling kleine huisjes staan met tantes en koningen, en waar kleine mannetjes worden meegetrokken in zee onder zee, water onder water. Ik zie de horizon, de scheiding tussen water en niet-water, onder-water, en huiver. Maak mij van haar los, ze kijkt me glimlachend na. Weet ze, dat ik in verwarring ben gebracht door haar sprookje? Ik heb vele plannen: een science-fiction gedicht, maar het is geen fiction. Een eenvoudig verhaal. Het leven van Robert Jasper. De mensen zo waardevoel als het doel. Ewald stelt ze de vraag: ‘Waarom leeft u?’ Verbluffende radio-antwoorden, zegt hij.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
285
maandag 6 april 1964 [de eenenveertigste dag] Ik kom met mezelf in het reine; onttrokken aan de dagelijkse verplichtingen, schuif ik langebaanwerk op de langere baan (de vertalingen), weiger journalistieke opdrachten en handel (niet alleen ten behoeve van dit boek, maar ook van mijzelf altijd goed voor later, straks, NU - ik blijf handelen zoals toen, pas, NU 2) zo min mogelijk cybernetisch, zo bewust-intuïtief als maar kan. Het dagboek groeit niet langer als onderdak en onderkomen voor de feiten (soms zocht ik ze op, tot en met heden), maar de feiten zijn de neerslag van mijn handelingen in de maatschappij, waarin ik leef. De enige hel is die je zelf op aarde maakt. Het hiernamaals bestaat uit één groot leven waarin de volmaaktheid wordt bereikt. Hoe volmaakter hier op aarde, hoe eerder voltrekking van de eeuwigheid. Ik geloof niet meer in mijn hel, ik streef naar volmaaktheid. L'enfer, c'est les autres. Wie heeft het gezegd? Het is juist (gezegd). Wout (21, studie wis- en natuurkunde: de romantiek der kernfysika - na twee jaar medicijnen; in 't verschiet: psychiatrie) ontdekt politiek; alle verbanden zijn hem nu klaar. De strijd tussen Sovjet-Unie en de VS ziet hij tot in hun psychiatrische opvattingen weerspiegeld, de opvattingen over menselijke refleksen. Pavlov. Afkomst en omstandigheden, erfelijkheid, de volkskommune, de opvoeding, speelgoed voor generaals, kommunisme, demokratie (‘Wist ik er maar iets beters tegenover te zetten’) en de woningbouw. ‘Die ministers weten ook niets, waarom pakken ze de woningbouw niet aan als de Delta-werken. Daar zetten ze toch ook geen kleine aannemertjes aan, die ondertussen van de noodwoningbouw miljonair worden. De groot-industriëlen zijn de pressure-groepen, Philips, Unilever, AKU, Shell, het zijn de regeerders. Laten ze een man als Zwolsman nemen voor de bouw.’ Wat doe je eraan? vraag ik - ik weet het tenslotte ook al zo lang (ongeveer). ‘Ik praat erover met belangrijke mensen, heel af en toe ontmoet ik die, of ik praat erover met mensen die nu nog niet belangrijk zijn, maar het worden.’ Hij doelt op z'n dispuut; hij is zo kinderlijk-serieus-oprecht als zijn leeftijd én tegelijkertijd de ken-
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
286 nis der psychedelica vanaf 17 het veroorloven. Ook hij door een weten geschraagd; hij ziet een doel voor ogen. Hoed je, professor K. - de wetten van stof en ruimte, tijd en energie zullen worden omvergegooid. Druivensap wordt na de inwijding geestrijk vocht. ‘Het is jammer, dat jij niet meer kwaad wordt,’ zegt hij, ‘dit soort dingen zou toch opgeschreven moeten worden. Ik schrijf wel eens heel goed, als ik erg kwaad ben.’ * Word ik niet kwaad? Ik ben vaak genoeg kwaad geweest, maar als ik naga: waarom? Om onrecht, hoe heb ik me niet ingezet (denk ik) voor de jongetjes die onschuldig voor een half jaar of langer in de gevangenis terechtkomen omdat ze marihuana roken; hun leven gefnuikt door de vernedering, de reklassering en de nieuwe verstandhouding ouders-maatschappij-school-studie. Of ze maken het, en hoe. En dat hebben ze dan niet aan de maatschappij te danken. Maar aan de bewustzijnsverruimende middelen, die nu nog staan op een lijst van fiktieve taboes. Geen gezond taboe. Geen werkelijk taboe, maar een verdringing van angsten, gevoed door een slechte voorlichting en een negentiende-eeuwse moraal. Een negentiende-eeuws denken, dat vastlag vóór Freud, Einstein en Hiroshima. Ik preek een nieuwe moraal. Ik open de kerken voor andere inwijdingsfeesten (‘gospel and jazz’ zijn nu zulke lapmiddelen), ik geef je een nieuw doel in je leven, het bestaat niet uit woorden, het vooronderstelt een onmiddellijk àndershandelen: je gaat er iets van maken. Neem iets prettigs in het onmiddellijke vooruitzicht, je gaat iets nieuws kopen, stel je hele leven op het prettige gevoel in; klaag je nood tegen een ander, en zie dat jij de enige bent die de nood kunt lenigen. Weet de anderen te gebruiken, laat je helpen zoals ook jij straks weer kunt helpen. Want we zijn niets zonder elkaar, we maken het alleen als we afhankelijk worden; en ik spreek niet van een maatschappij als deze, waarin de mens eerst volkomen onafhankelijk moet worden, wil hij ontkomen aan beperkingen van afkomst, milieu en opvoeding - ik spreek van later, straks, NU dit zijn twee kwade invallen. Ik word nooit kwaad. Nee, want ik word wel eens kwaad. Ik maak me kwaad als het onnodig slecht gaat met het goede.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
287
postplay 12 juni 1964 [na bezoek lauriergracht] Een uur 's middags. Wes Montgomery Boss Guitar. Klaas maakt van folklorebrood en aardbeien m'n koffiemaaltijd klaar, met thee. We komen van Aadje vandaan, aan de vooravond van zijn grote offensief. Wat gaat er morgen gebeuren. Ik kan het niet vertellen, dit is een dagboek. Morgen weet ik het pas, jij misschien ook. Ik kan je, weet ik nu al, méér vertellen; want wat jij weet, weet je uit de zoveelste hand: een blinde ooggetuige, een analfabetische kranteverslaggever, het vertekende oog van televisie. Want Aadje (en Robert Jasper, met wie hij samengaat) bereidt een grootse aanval voor: wilde hij eerst zijn rotaprenten (tekeningen op aluminium, binnen enkele uren getekend, gedrukt bij duizenden, verkocht voor drie gulden) binnen het kader van the Art of Living uit een vliegtuig boven Amsterdam werpen om de mensen te laten zien; nu biedt hij ze op straat, morgenavond, te koop aan. Kunst voor het volk; hij heeft er genoeg van te moeten leven van ‘kunstminnaars’ die zijn kostbare lithoprenten (een middeleeuwse techniek) van hem afnemen voor honderd gulden het stuk, ze in nette mappen opbergen: de happy few. Aadje wil meer dan het geluk van weinigen, hij wil het geluk van allen. Kunst hoort een deel van leven te zijn, mee-ademend van de muren, mee-kijkend, levend: neukend desnoods, of als politieagent en pater. ‘Misschien de droom van een gekgeworden grafikus,’ zegt hij, en lacht. De plakploeg staat klaar; het komt aan op handelen. ‘Jij wilt ze allemaal hebben, heel Amsterdam, hè?’ De wand van zijn atelier hangt vol met dertig verschillende prenten, binnen zes weken gemaakt, gedrukt (het tekenen van litho's en etsen nam dagen en weken - hij wil vooruit, resultaten zien, en niet de stukken in de kranten: Aadje Veldhoen onze meest geniale jonge etser, waarvoor hij verder niets kan kopen (behalve het goed leven, waar iedereen recht op heeft). Hij wil veranderen, ingrijpen, liefde geven - hij is niet voor niets een kunstenaar. Een opmerking van Darky bracht me op het spoor: ‘Wat Aadje wil, is een Encyclopedie.’ Ja, hij wil ze allemaal hebben, één voor één, want IEDEREEN die kijkt, is WEL een kijker. ‘Ik weet precies waarom ik ether snuif,’ zegt Klaas. ‘Ik vind
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
288 ten eerste de reuk dus lekker, beter dan benzine, petroleum en dat soort dingen, wee en toch wel hard, en bovendien: ik word zo verschrikkelijk aktief van ether. Ik ben de hele dag bezig, er gebeuren zoveel dingen, nu dat weet je wel, als je me ziet rennen. Je ziet gewoon alles, net als met mescaline.’ Ik zie het inderdaad, vanwege de reuk en zijn ekstatische gewaarwordingen, die mijn geregeld schrijversleven in de war brengen. Ik laat hem niet binnen als hij onder invloed van ether bij me aan de deur komt, maar anders is hij altijd welkom, en hij is de meest juiste kenner van z'n vrienden, omdat hij hen altijd (vanwege de ether) aantreft in hun menselijkheid, zien hoe zij angstig en ontzet reageren, en hij vecht een moeilijke strijd. Het is niet verboden, wat hij doet, maar hij is ‘lastig’. Mensen, die zich over hem beklagen bij de politie krijgen van 5 maal 8 slechts dan gehoor, als er een agent is die hem niet kent. Wordt hij opgepakt (‘en de behandeling die je dan krijgt, het grenst aan antisemitisme’), dan wordt hij ook direkt weer vrijgelaten: hij staat bekend. ‘Maar als je nou 's kon uitleggen, waarom je snoof, zó dat iedereen het begreep en je je gang maar liet gaan...’ opper ik. ‘Ik kan alleen maar zeggen: snuif zelf, ik heb van de week toch Adriaan in het Westerpark laten snuiven, die begreep er ook niets van...’ ‘Ja, maar probeer het eens met woorden, door met ze te praten. Ik zeg ook niet: hier, rook 's 'n stick, dat is verboden, dat kan niet.’ ‘Ze laten me niet eens praten, ze snauwen me af, ze luisteren niet eens naar me. Het wordt gewoon te gek. En wat de mensen ook niet begrijpen is dat de politie ook werkt voor vrouw en kinderen. Als ze zo'n paar honderd nozems op zich af zien komen, met kettingen, dan worden ze toch gek. Dat begrijp je toch? Dan worden ze geprikkeld. Daarom ga ik wel 's gewoon op bezoek, op het hoofdbureau of het Leidseplein.’ Ook Aadje, die zelf wekenlang met een 5 maal 8 auto op stap is geweest om verongelukten te tekenen, verkeersslachtoffers, en meeging, de huizen in: de ruzies, de dieven, de krankzinnigen, begrijpt niet wat Klaas (ik zag hem binnenlopen) bij de politie zoekt. ‘Maar het zijn toch óók mensen? Wat niemand wil geloven, dat er bij de politie ook aardige mensen zijn, net als overal anders. En in wat voor maatschappij leven we eigenlijk? Als er
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
289 morgen geen politie meer zou zijn, zou je op straat vermoord worden. Dan zie je toch dagelijks. De mensen zijn toch zo geworden, ze sarren, pesten en treiteren.’ (Een Nederlandse karaktereigenschap, waarover Stephen het ook vaak genoeg met me gehad heeft.) ‘Dan hoef ik er toch niet meer uit, als ik ze hier allemaal kan hebben,’ Aadje weer. ‘Dan hoef ik de ziekenhuizen niet meer in (waar hij baringen tekende, in een witte jas aan de verlostafel gezeten), en de krankzinnigengestichten. Dan krijg ik ze allemaal thuis.’ En ik kijk naar de kollektie, die hij al heeft. Ik hoop dat hij ze allemaal kan treffen, zoals Klaas, zoals ik, ze wil treffen. Als 'n geweten. ‘Ik ben toch geen versliecheraar’. ‘Nee, Klaas, maar ik las in Battle of the Mind dat ether wordt gebruikt om soldaten de waarheid te laten vertellen, of ze over 'n shock heen te helpen; ze vertellen een verdrongen gebeurtenis en dat wordt de katalyse.’ ‘Ja, je wordt echt eerlijk, maar ik zou toch niet open en bloot midden overdag het politiebureau binnenlopen, als ik mensen wilde versliecheren. Jongens, die dat doen, doen het juist geheimzinnig, stiekem.’ Robert Jasper heeft weer een groot aantal van zijn gele aanplakbiljetten, het doorslagpapier, dat schuttingen en zuilen in Amsterdam vult, met de stuntelig-gekunstelde blokletters, de opzettelijke fouten van de image, gedrukt; een nieuw nummer van de Hipperzweter, Nederlands voor Hidden Persuader, ‘orgaan voor toegepaste verborgen verleiding’. HAPPENING rond het beeld van het Amsterdamse lieverdje, Spui. De verslaafde consument van MORGEN ugge ugge ugge ugge ugge ugge ugge ugge ONTHULLINGEN Zaterdagnacht 13 juny 1964 12 uur. Tevens gelegenheid tot ARRESTATIE van Robert Jasper Grootveld (moet nog 12 dagen zitten voor het schrijven van het woord Kanker op ROOKREKLAME). Gevolgd door het magisch teken, voorafgegaan door de drie Amsterdamse kruisen, die van barmhartigheid, edelmoedigheid en vastberadenheid. Wij maken Amsterdam waar. Een stad vol liefde. Maar de mensen willen het niet weten. Wij zullen het doen weten. Op alle manieren.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
290 Rechter J. las over de lezing van Barendregt betreffende LSD een Parool-stuk, een loos verslag. Hij kan niet vaststellen aan de hand hiervan, of de bewustzijnsdrempel alleen maar werd verlaagd, of ook het bewustzijn verruimd. ‘Dat kwam er niet uit naar voren.’ Er gebeurt veel onrecht. Veel mensen doen verkeerde dingen. Schrijven is genezen. Vele afgoden heb ik mij geschapen, om te verbranden. Mozes en het derde gebod; maar we leven niet langer in het Oude Testament, dit zijn andere tijden: de mens mag slechts naar het beeld en de gelijkenis van zijn God scheppen.
terug tot de eenenveertigste dag maandag 6 april De middelen zijn me gegeven om mijzelf te leren kennen, zoals ik God wil leren kennen. Het kan bij name genoemd worden, het zijn nieuwe begrippen. Het is de mescaline, het vlees van God. Het is de latihan: de overgave aan de wil van God, het is de hash, het zuiverste genotmiddel: openmakend, bewustzijnsverruimend. Het is een religieuze ervaring. Ik ben geen - nee, niet een van al die andere dingen, of ook toch: ik, schrijver, mens vooral. Een mens, die mens is geworden, een kleine kikker die een grote bel blaast, met in zich nog een dierlijke ziel, aan geen verlichting onderhevig dan die, zelfontdekt in oprechtheid, geduld, vertrouwen en overgave. Vele drie-eenheden: minnaar, liefde en geliefde mijzelf, de spiegel en een spiegelbeeld zijn, bewust en vol genade (sat, cit, ananda - Being, Awareness, Bliss) de wetenschap, de weter, het geweten de Vereniging, de Vereniger, de Verenigde Drie in Een: het licht, God en de mens. Mijzelf, de Wereld en God. Ik ben slechts een deel van het weten, het is leeg en van alles niets daarin, het is de wereld, het leven en ik ben het, het is het doen en niet na-laten, het kunnen doen en het kunnen nalaten.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
291 Ik ben voortdurend met God op stap geweest. Het verbaast me, als een ander (Stephen) bewust en duidelijk zegt: ‘Dat denk ik ook.’ Ik weet, waarom ik God (zelf) was, waarom het niet anders zijn kon. Omdat ook ik eens in die afgrond moest vallen, waardoorheen zovelen verdwijnen, voor wie de poorten der waarneming (The Doors of Perception) werden opengezet; Nietzsche, Rimbaud, de anderen. Hoe breng ik die dagen weerom? Ik was God, de eerste decemberdagen van 1963; en wie weet spookt het besef nog in dit boek rond, Godzelve, de monistisch verdwaalde analfabeet, die leerde spreken (en schrijven). Het moesten uitgesproken gedichten worden, de konfrontatie van de dichter met de kijker-lezer, het Gesproken Woord uit de Shéhérazade, waar ik eens als Petrus mijn God verloochende, publicerend in de koele pagina's van het ‘moderne’ Podium. * De dichters zullen als dichter veranderen, wanneer ze zich met jazz & poetry bezighouden. Het kan niet anders, als het goede dichters zijn (maar van dezulken zijn er zo weinig), als ze naar de jazz luisteren (maar hoevelen luisteren er, en welke jazz is zó goed? als het moet) en de mensen aanzien, voor wie zij lezen. Want ze moeten iets te vertellen hebben, groter dan hun persoonlijke problemen, belangrijker dan hun postimpressionistische landschapsschilderingen, hun posteksperimenteel hermetisch annekseren voor intellektuelen van hun eigen neuroses, gegevens en benaderingen. Niets zo machtig als het gesproken woord, ik zal spreken waar men maar naar mij wil luisteren, spreken van mijn ervaren God te zijn geweest, en hoe ik genezen terugkwam om liefde te veroorzaken tussen mensen. Mensen, mensen: ik zal het nog wel leren, ik heb een enorme hoeveelheid ijdelheid die ik hier weer voedsel geef, of misschien wel aan de vlammen; ik heb nog zoveel te vermijden. * Maar ik heb meesters, jonge en oude, zij groeien tussen mijn vingers vandaan, de passende wereld omgeeft ook mij, ik zie de tekens rondom mij, al zijn het maar de laatste evangelisten: de
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
292 Beatles. Ik lees in Newsweek (coverstory 24 februari) hoe zij in Amerika zijn ontvangen: ‘They are a band of evangelists. And their gospel is fun. They shout, they stomp, they jump for joy.’ En hoe gedragen zich hun Amerikaanse bewonderaars? ‘Some of the faithful bounce frantically on their seats; some weep and tear at their hair; others sway with a look of mystical transport.’ John & Paul hebben evangelistennamen. ‘We can't sing; we can't do anything. But we're having a great laugh.’ (In his own disarming way, kanoniseert Newsweek, Paul may have been telling the truth.) Een socioloog uit Liverpool, John Barron Mays, doet een penny in the bag: ‘The sound beats you down - it's like wading into heavy breakers. It's elemental, fresh, fun - and obviously there's a strong sensual element. Before 1939, this couldn't have happened in Britain. Youngsters were more subdued. Now it's all tremendously fluid and tribalistic, of a group nature.’† De foto uit 1961, op een Hamburgse kermis genomen, toont vier nozems in spijkerbroeken en leren vesten, ongekamde vette haren (geen pony-langhaar!), smerige, somber kijkende jongens. En nu? Wat maakt het verschil uit? Lieve, poezige, little-boy-lost gezichten (gezichtjes), de fun van de high; het einde van de juvenile delinquency: geen Mods, geen Rockers. (‘Mockers’, in de film.) De talentloze middag in Nijmegen (januari jl.): de twee gebroeders B. uit Breda organiseerden een talentenjacht; het lokale talent in een verenigingsgebouw. Ik dacht: een verloren dag, bij de foto's van Sannes schreef ik een stuk dat wij niet geplaatst
†
Wim Kan, de klok en de klepel (in De Telegraaf, 8 juni - na het bezoek aan Nederland van 3/4 Beatles + invaller): ‘De gelovigen treden buiten zichzelf, sommigen schudden en trillen over hun hele lichaam. Soms krijgt het geheel iets oosters - iets van heel ver weg, iets van het grote mysterie, iets dat wij niet kennen. Wat gebeurt er dan eigenlijk? Wie zijn die zevenduizend levende mensenkinderen? Ze kwamen van ver - “de Beatles zien en dan sterven!” Tien gulden per plaats... Steeds meer mensen worden weggevoerd, wezenloos, in trance, alsof ze net uit een brandend vliegtuig zijn gesprongen. Nuchter Nederland beleeft zijn zoveelste hysterische uitbarsting.’
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
293 konden krijgen - maar nee, ik weet het: ik kan talent herkennen. Het toont zich. Ook ik een (boy)scout. Ewald wil Lennon's In my own write vertalen. ‘That's all we want to get across, that we enjoy it and want everybody to have a good time. Everybody claps their hands and we get something going between us.’ (Paul McCartney) Wat is de ware boodschap? Dit gebeuren gaat soms zo verschrikkelijk alléén mijzelf aan, dat ik me afvraag hoe ik dit anderen kan voorleggen, dat ik me buiten mijzelf begeef, hoewel ik nog zo weinig weet. Dat ik het doe, komt uit het weten voort, dat mijn belevenissen die van anderen zouden kunnen zijn, dat anderen van mijn ervaren kunnen leren. Het zijn de herinneringen van velen, de tekenen van vandaag - wij tijdgenoten van de toekomst - en zij gaan eenieder aan. Ik leer schrijven, dit is een eerste poging. * Ewald heeft ze op straat overvallen, ik noteerde - aan de radio gezeten, het zaterdagmiddagprogramma Uitlaat van de VARA - en mijn hart schreide, want wie ben ik, en hoe mag ik oordelen? Voor Subud ben ik wellicht een dilemma: geen direkte weg naar God is aan menselijke ballotage onderhevig. ‘Wat is volgens u het doel van dit leven? Waarom leeft de mens?’ ‘Ik vraag het me al zo lang af’ (op de toon van: Ik heb het antwoord niet kunnen vinden). ‘Dat is de eerste vraag van de Catechismus: om God te dienen en in de Hemel te komen. Niet voor ons eigen alleen.’ ‘U overvalt me 'n beetje, maar d'r is geen doel eigenlijk voor 't leven. Omdat ik er ben. Voornamelijk voor m'n plezier.’ Een tachtigjarige: ‘Niks. 't Einde. 't Kan morgen zijn, 't kan over tien jaar zijn.’ ‘Heb ik me nooit afgevraagd. Ik heb er niet aan gedacht zelfs. Ik heb er echt geen tijd voor.’ ‘Biologisch gezien? Daar heb ik nog niet zoveel mee te maken gehad. Ik ben student, en ook christen, mijn taak is op deze wereld iets te verrichten. Ik studeer techniek, dus heb ik 'n kultuuropdracht, en om het Evangelie te verkondigen.’ Een volkomen paranoide vrouw schoot, huilend bijna, uit -
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
294 Ewald vertelde me hoe hij terugschrok van haar terechtwijzingen, haar stekende vingers, haar verontruste zelfmedelijdende verontwaardiging: ‘Ik heb me eige lief. Omdat ik niet mooi genoeg aangekleed ben. Zo zijn de mensen tegenwoordig; als ze je nodig hebben komen ze wel, dertig jaar heb ik vriendinnen gehad, maar nou begrijp ik het toch wel - je hoeft me niets te vertellen, hoor... Ik werk net zo lang tot er 'n einde aan komt, met God voor ogen. Wat heb ik aan al die mensen?’ * M'n woorden moeten als troostende muziek zijn, ik wil niemand wegjagen. Blijf staan, hier is wat te beleven. Ik houd je een mikrofoon voor: wat is het doel van je leven? Je hoeft er niet eens woorden voor te vinden, je kunt het voor je houden (zoals ik, die het steeds weer niet weet en wél). Hier leeft iemand als geen ander, de struktuur der dingen weef ik in een organisch verband, ik weet niet of m'n bewustzijn in m'n hypotalamus zit, of niet nee, maar ik kom toch telkens wel een stap verder, hoop ik, en alles wat de wereld méér weet kom ik ook wel te weten; het is geen geheime wetenschap, anders dan die van het weten en herkennen. Want het kan alle kanten uit, en langzamerhand leer ik de kanten onderscheiden, de ware en de valse, de leugenachtigen en bedrogenen, de onwaarachtigen en huichelenden. Schijnheilig, ook ik. Omdat ik weet wat zij weten, jammer soms wat ik zie: ‘Als je er maar van afblijft!’ (Ik zag iemand denken.) Arend schuldbewust lachend: ‘Je leest gedachten.’ * Een kracht, die zijn oorsprong vindt in een hogere Kracht. Ik word verzot op hoofdletters, het bewijst dat ze niet voor niets bestaan. Zelf-uitgevonden. Ongehinderd door een opvoeding, die het besef van God op een dwaalspoor zou hebben geleid, gesteund door de autodidaktiek van het een en ander, uit de verschillende diepten der feiten achterhaal ik moeizaam de waarheid. ‘Ongelovig’ baande ik mij een weg, tot ik niet meer verder kon, stotend met m'n onbeholpen kennis tegen muren, spiegels: een image, verknipt, gefrustreerd, de onbeholpen martelaar. De zin werd mij onthouden. Misstap op misstap. De taal heeft me
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
295 het leven opnieuw gegeven, maar ik zit met miljoenen anderen die de taal niet verstaan; aan vele grenzen ben ik gebonden: poëzie is waarheid, de dichterlijke vrijheid de waarheid. Kon ik het onder klanken brengen, in vormen en kleuren: innerlijke landschappen, zegt men, abstrakte vormgevingen. Dit is zo konkreet als het kan. Dit is armed concrete. * Je moet niet alles geloven wat ze je zeggen (zei ik Peter P., die me de groeten overbracht van 'n goede vriend, die ik niet kende). Wil je niet alles geloven, wat ze zeggen? Wil je ook niet alles geloven, wat ik zeg, al heb ik het voor het zeggen, voordat je weet wàt ik zeg? In geval van twijfel sta ik graag tot je beschikking. Wil je van iemand nooit iets geloven, totdat je zelf zegt: dà's waar! Ik gun je de tijd te geloven. Ik heb 'n stevig geloof. Het kan tegen een stootje. Het heeft enkele miljoenen jaren evolutie gekost, het kan nog wel enkele decennia wachten. Al staat de maan niet meer in de waterman en rijdt Cora Godiva niet langer op scooter: Kreeft met Maagd als ascendant (ik) een vreemde kombinatie. * Gerard Kornelis van het Reve (be)leert me, hoe 'n schrijver zich in het Nederland van nu hoort te gedragen, m'n oren knopen en tuiten, hij schetst de image van de christelijke naastenliefde: ‘Zeer bescheiden zijn, laten zien de eenvoudige omgeving waarin je woont, dat je een eenvoudig mens bent moet je zeggen, dat je een mens bent net als andere mensen, bezig met 'n kat of 'n kind of je bloemetjes begietende (Justine, 3/4 Siamees, bekend van radio en televisie, gaat in september naar de balletschool), zeggen dat je succes niet vanzelf is gekomen, maar ten koste van veel en lang hard werken, dat je God dankbaar bent voor alles wat hij je heeft gegeven...’ Nee, nu draaf ik door, hij heeft de naam niet laten vallen. Wil er niet over spreken met me, zoals ik Oliviers praten-over-God zie als blasfemie. Gerard voelt zich op dit terrein niet thuis en veilig met me - liever vraagt hij me of ik ook niet vind dat an-
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
296 deren zijn reisbrieven naäpen. Ik laat me niet meespelen, evenmin als hij z'n kollega's noemt. Schrijvers hebben geen konkurrenten, laat staan kollega's. Hij heeft een antwoord van de Bijenkorf gehad, dat hem bevredigt: ze lieten mij op de schrijversmarkt niet toe, omdat ik met de politie in aanraking zou zijn geweest (mij gemeld door een mijner kollega's, die zitting had in het komité van uitnodiging). Geef Gerard het adres waar de jute goedkoop is, het laatste halfjaar ben ik een ekspert geworden in kleine, handige, zwetende, vlug-rustige verhuizingen: in september-oktober van Bloemgracht naar Oude Zijds Achterburgwal, in december naar de Kloveniersburgwal, waar ik twee maanden met Reineke logeerde: eeuwig is m'n dank, Lodewijk, Micheline, en deze drie maanden in twee kamers bij Maja aan de Leidsekade. * Eind april bundel ik de bezittingen uit deze gezamenlijke adressen bijeen, vervoer ze naar het volgende adres: weer de Bloemgracht, waar ik een jaar lang in het huis van Willem kan wonen, die naar de Libanon vertrekt (dit huis is hem toegewezen, omdat het vorige in de Langeleidse onder zijn bed werd weggebroken). Hij is nog niet weg, heeft al eerder aangekondigd te vertrekken, tegen anderen, en kwam nooit op weg, maar tot nog toe zijn alle vooruitzichten op een jaarlang een eigen huis gunstig. Vandaag het grote apparaat, dat boekenkast heet, zevenentwintig houten planken rustend op vijf stalen dragers, verhuisd, ineengeschroefd en gevuld: een karwei: niets is zo zwaar als papier. Niets zo zwaar als het woord, tien gulden per uur verhuizen en de zoveelmiljoenste zweetdruppels dit jaar. Ik ben een werkend mens. Ik bouw mij voortdurend een nieuw nest. Ik blijf bouwen. Aan het geluk. Ook aan het geluk. Er is geen onderscheid meer tussen de homo faber en de homo ludens, mijn werken is mijn spelen. ‘Real work is a labour of pleasure.’ Spelregels opgelet. De eerste de laatste. Dit is een wereld vol mensen. Ze bidden of aanbidden: de Moslems, de Joden, de Macumba-negers, de Indianen, de Christenen, de Monisten, Theïsten, Pantheïsten en Animisten, de Enz. Geen geloof, maar een feit: deze wereld, waarin je NU leeft.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
297 Er is op deze wereld zoveel leven als maar kan. Als Maar Kan. Als je maar weet, dat niemand ter wereld je ziel een regel, een lering, een maatregel, een verordening, een voorschrift, een gebod kan opleggen. Als je maar weet dat je wordt gespeeld, dat je een grote eigen rol speelt, dat je mee MOET spelen. Maar je bent niet de Speler. Je bent het Gespeelde, je leven een Spel: Spel, Speler, Gespeelde. * Luister nog eens? Als je het goed doet, doe je het goed. Als je maar weet dàt je het doet. Hoe je het doet. Waarom je het doet. Wie dat is: JE? Wie je bent (‘Dàt je leeft.’) Elke weg is goed, als je maar zoekt. Als je maar niet stil blijft staan, nalaat vooruit te gaan, als je maar weet dat je verder, STEEDS VERDER, móet. Dat je niet zegt: hier ben ik en hier blijf ik want het is niet goed als je stil blijft staan. Het is gevaarlijker nog dan achteruitkijken, denken niet terug te hoeven, want onderhand is het opnieuw beginnen. Als je maar NIET stopt. Als je de nomade in jezelf maar herkent en zijn reis onderneemt. Als je de verhuizing van lichaam en ziel maar tegelijk laat gaan, niet achterblijft, want het is goed spoeden. Het mag geen verlangen zijn naar de dood. Wie overal het eerste wil zijn, Haantje de Voorste, het eerste erbij, het allereerste, altijd bang te laat te komen, altijd bang iets te missen, spoedt zich dichter naar de dood. (De ekonoom Dr. S.Y. Krishnawamy in Planète, nr. 16, vrij vertaald: ‘Kortgeleden was ik in Amerika en ik heb gezien hoe alle mensen haastig leefden en ik wist waarachtig niet waarom. Als ze het doel bereikt hadden, dat ze zich gesteld hadden, haastten ze zich naar andere: rennen, altijd maar rennen, en vervolgens tranquillizers nemend om te kunnen gaan liggen en slapen.’) *
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
298 Spoed je niet naar het bereiken van materiële zaken, wees onderweg naar het Andere. Herken het waarom der dingen. De geest die je leidt. Herken wie je bent. In Wien je spoedt. Een spoed-eisende schuldeiser ben ik. Zolang bleef ik te water dat ik niet meer alleen kon bovenkomen want mij duizelen de seizoenen van helden en andere profeten, mij worden de handen door een ander voor de hand gehouden. Een andere hand tikt op deze machine, het is een kracht die ik dankbaar aanvaard in m'n armen, ik voel die kracht naar boven trekken, tot voorbij de ellebogen, dit is een andere kracht, dit is de houding van de zelf-hypnose, dit - onderkend - werkt nog steeds, het heeft niet opgehouden, ik kan de blikken nergens anders richten, weet niet waarheen te kijken, tik regels in wind van bovenoogrand, ik heb herkend, ben herkend geworden, mijn vingers nemen opnieuw over. Dit is de macht, het woord dat in mij ontwaakt. (Ik tik mij opnieuw. Ik werd een Ander gewaar. Een en ander werd ik gewaar. Ik houd niet op in raadselen te spreken, het zijn wonderen. Ik ben dit zeer nabij. Ik ben bereid hiervoor te leven. Het is mijn leven. Ik leef het. Herken het als het mijne.) Bega geen omwegen. Sla jezelf niet over. Ken jezelf. Het zijn zulke simpele wijsheden, maar die eenvoud heb ik nodig. * ‘Dat hebben Charlie Parker en Monk ook gezegd!’ zegt Jos bijna verontwaardigd. ‘Daarom ook,’ leg ik hem duidelijk uit, ‘omdat het wáár is, ook voor jou!’ Nog nooit heb ik zo zeker geweten de bevrijdende, reddende, genezende waarheid gesproken te hebben, zo overtuigend, overredend, overrompelend, eenvoudig en nauwgezet, als dit keer. Maar ik zag ook zo duidelijk het hoe en waarom. Op weg naar 'n feestje bij ‘Johnnyboy’ (Ellen) had hij in ons niet de partners voor 'n onduidelijke bijeenkomst kunnen vinden. ‘Wat kan ik er vinden,’ had ik gezegd, ‘ik heb alles hier: vrouw, vrienden, muziek, geluk, werk, wat te roken, wat wil ik nog meer?’ Uiteraard beaamd. Maar na een uur teruggekomen
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
299 vond hij de avond door een plotseling opgekomen reden totaal veranderd (de verstoorde entree, het verstoorde vertrek van Lodewijk) en we gingen mee naar 't drankfeestje. Van de goeroes naar de miljonairs il n'y a qu'un pas. Onderweg in de auto sprak ik met hem, in het uur was hij door enkele glazen whisky losgekomen en had over zichzelf durven spreken tegen Karel, die een film gaat maken, die komt waar hij gaat, die de drive heeft nodig om te slagen, dat is geen eerzucht, dat is goed doen en ontmoeten en leven - dat houdt veel meer in, dat brengt ook zoveel over, dat ik geluk noem en welbehagen en een einde aan vrees en onbehagen. * Zet de mensen eerst op weg naar zichzelf, dan kunnen we verder spreken. Ontneem de levenden in elk geval de neurotische frustraties, vooroordelen en inhibities; pathologische gevallen zullen wij nabootsen om te herkennen, te genezen. Wij zijn goddelijke proefdieren. Dienen en passant de wetenschap. Leer ze herkennen, hun driften, als komende uit het onderbewustzijn, hoe ze reageren, hoe ze een objektief waarnemen soms onmogelijk of moeilijk maken, tussen angsten en instinkten ten kwade en ten goede een plaats in de geïntegreerde psyche. De natuur is niet een van de psi-tekens, er is een grotere waarheid. Sex niet alleen drift, maar door de bevrediging volmaakte kommunikatie. Liefde is de beste partner. Ik ken geen andere dan de goede verstandhouding. Ik wil niet anders. Ik ontdek mijzelf, de wereld en God. Ik heb niets aan te merken op de volgorde. Als ik over het Ego spreek, ben ik Ego-ist. Als ik over Reineke spreek, een dankbare egoïst. Over de wereld: een heilige egoïst. Als ik over God spreek, ben ik niets. Niet Niets. Een naam heb ik gekregen, ik heet bijvoorbeeld Aldous Huxley: ‘I was seeing what Adam had seen on the morning of his creation - the miracle, moment by moment, of naked existence.’ Ik heb visioenen. Ik kijk om me heen, geluk doorstroomt mij, het is een wonder. Het is een Godswonder. Ik ben Adam, de
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
300 Adam, die de schepping kond doet van zijn verbazen, zijn wonder (to wonder - het wonder: the miracle) over de liefde, die hij overal voelt. Want hij begrijpt het waarom van de angst. Verantwoording op papier, in werkelijkheid, woord & daad. Wat weet ik sinds kort van ‘tot voor kort’ veel, te veel om deze pagina's alleen te vullen met autobiografische bizonderheden. Ik werd geleefd. Ik wist niet dat ook anderen leefden. Ik heb ‘vroeger’ maar zelden iets beseft. Het ging vanzelf. In de woorden van dit verbaal proces tracht ik de werking van een nieuw gedachtenproces, een nieuw ontstaan bewustzijn, uiteen te zetten. Wat maak ik waar? Ik wettig een overtuiging: de mijne. Ik doe er een leven mee, mijn tafel staat gedekt, mijn sprookjes worden waar. Volgens drs. J.D. wordt elke keer opnieuw het ware licht (fel, intens, vol betekenis) geworpen op een bepaald deel van het door mescaline gewekte bewustzijn; de verruiming werkt niet verbredend, maar verdiepend. Telkens wordt weer iets anders tot op de bodem van de ziel beschouwd - doorschouwd. Als een Laser-straal, die gevoelens van onlust en/of welbehagen doet vervliegen (hij maakt wellevende, duidelijke gebaren, ik knik). De mens kan niet oordelen, voordat hij met eigen ogen heeft aanschouwd al wat er te zien is. Nooit dus. Ik pleit voor een betere verstandhouding. Ik heb een oordeel kunnen vellen over de schrijver S.V., die in mij leeft. Over de mens, die schrijft, de levende schrijver die jij ‘in handen’ hebt. Dat heeft me tijd gekost, en moeite. Ik was er na aan toe, of ik had het nooit geweten. Niemand anders zal zich ditzelfde oordeel kunnen vormen. Ik herken zo vaak, in het oordeel van anderen, de bekende trawanten, de verschillende schijngestalten (images) van de schrijver dezer regelen vroeger, eerder, lang of kort geleden, dagelijks gevormd of vormend, zo weinig aan verandering onderhevig! Een image is als een etiket, het is moeilijk losweken. Vaak herken ik (zeker in interviews) slechts met moeite m'n eigen woorden, moet ik her-lezen, bij mijzelf korrigeren. Maar wie ook registreerde, liet de band lopen, deed de keuze, noteerde de stembuigingen, begreep niet bij het overkomen wat ‘onder woorden’ werd gebracht... *
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
301 Ik kan niet vergeten dat ik weer eens, zo'n half jaar geleden, de waarheid sprak. (Zoals zo vaak maar te vaak verhuld - vanwege de liefde, angst en pijn.) Waarschijnlijk herinnert zich geen der toen aanwezigen dat; misschien hadden mijn woorden slechts voor mijzelf belang. Ik gaf m'n nederigheid ten opzichte van die grote waarheid te kennen, die ik nooit zou kunnen uitspreken, zó overweldigend veelomvattend doortastend overrompelend en onuitspreekbaar veel meer dan de eenheid van de verscheidenheid der werelden en levens die wij kunnen dromen of beleven, vermenigvuldigd tot in de oneindigheid, is die Waarheid. En ik besloot mijn betoog (niet meer dan een korte adempauze, niet her-innerd, maar vanuit het innerlijk opnieuw beleefd): ‘En dan te denken, dat ik soms denk mensen de waarheid te kunnen zeggen.’ Grif beaamde Roland, blij mij een dienst te kunnen bewijzen, mis-verstaande: ‘Ja, en als je dan hoort de shit die eruit komt!’ Ik schoot in de lach, zoals de anderen - toch moest ik hem vermanen: ‘Nee, dat niet; maar het is maar zo'n klein beetje waarheid, in plaats van die éne grote waarheid!’ Wie kan mij vragen te oordelen, ik oordeel voortdurend, over mijzelf, anderen. Ik oordeel met graagte, mijn oordeel is een toevoegend oordeel, want ik heb oog voor voor of tegen, probeer de objektiviteit in ALLES te vinden, behouden. Stuur ons je antwoorden, wij zullen de vragen publiceren. Stephen werkt hard; Wout nam dimethyltryptamine, een hallucinatie: de molekulaire struktuur van het preparaat verscheen voor hem, manshoog, een verschijning van lichtgevende kernen, van verschillende, niet-bestaande kleuren, tegen het blauw en violet natuurlijk aan (‘Willem’, Lodewijk!), maar ook goud en rood, van verschillende grootte (en in zijn beschrijving zag ik de honingraat C'tjes, de Nnetjes en H2O'tjes, de vele H's uit de scheikundeboekjes, die een loopje met hem namen, bruisend en brandend, borrelend en exploderend), onderling met elkaar verbonden in lichtgevende, koud, intens licht verspreidende kolommen, die plotseling nieuwe vormen aannamen. Licht is energie, zegt hij, en bouwt weer aan zijn weten (geest is materie),
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
302 want hij beschouwt zijn gevolgtrekkingen, en ik luister, want ik schrijf. Ik heb tot taak te luisteren. Ik beantwoord alle brieven. Ik ben altijd bereikbaar. * Hoe zag ik neer op de hallucinaties! Die konden mij niet overkomen! Wij (de bet-weters) wisten de illusies van de illusies te onderscheiden wij wisten niet beter wij denken zo vaak dat wij alles al weten en wat weten wij geen barst het zal je telkens opnieuw gebeuren het is om er het moede lichaam bij neer te leggen ware het niet dat zoveel gedachten zich verdringen en alles de moeite van het schrijven waar wordt omdat de gouden glans van de waarheid is te onderkennen ik tik als ik tik snel meerdere regels achter elkaar dan weet ik van geen ophouden en moet ik ook herlezen wat ik heb geschreven om te lezen wat ik heb geschreven dat moet ik voortdurend ik ben mij volkomen bewust van het feit dat ik verschillende verhalen niet afmaak en mij associatief laat drijven de bedoeling is dat ik in één klap de bandjes straks strak bijeenhaal zoals ook deze dat wil zeggen vanaf het ik tik in één tik getikte regels ik tikte met de snelheid van de waarheid zoals ik ook weet dat ik beter kan zeggen wat ik bedoel dan alleen maar bedoelen wat ik bedoel ik bedoel: er is niets te suggereren, het moet allemaal met zo veel woorden gezegd worden. Als het aan mij lag: in één klein handzaam boek per jaar. Ik heb eraan gedacht, ik ga het nog doen ook: een persoonlijke I Tjing bijvoorbeeld aan de hand van eigen (en andermans) ervaringen, hoe breng ik een hedendaagse versie tot stand? Om mij heen houdt een groot aantal papieren de wacht, veel werk in de toekomst, geen werkeloosheid meer, er is zoveel te doen! soms denk ik genoeg gezegd te hebben over de verschillende dingen die mij hier voortdurend bezighouden, ik sprak van Wout (het lijkt uren geleden - ik ben van één tot nu halfzeven 's morgens onafgebroken aan het werk geweest, na met Michael en Adriaan te zijn teruggekomen van m'n eerste maandagse latihan) en zijn uitspraak: ‘direkte relatie dingen’. Herkend door de Ervaringen in de Stoned Age. Nog nooit zijn de dingen zo waar geweest. Niet eerder gezien. Je kijkt met de ogen van het kind, dat niets herkent, omdat het
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
303 voor het eerst ziet. Dat spinneweb van tramrails boven de straten, was dat er vroeger ook? Wat is vroeger? Kijk de foto, of in de lucht. En die mensen, die je langs ziet komen en je aankijken, zie je dat niet? er zijn er, die niet kijken, ze zien zelfs niets, o arme mensen, in het park ligt een kinderhandje - de kinderen dragen hun handschoenen als waarlijke schoenen, de vingers stijf gestrekt, ze durven niet eens de vingers te buigen als ze met handschoenen lopen, de arme mensen die de spraak van de vogels niet herkennen voor wat die waard is: ekspressie zowel als kommunikatie. (Een uur lang hoorde ik in bed de vogels onderling, zonder tussenkomst van verkeer en andere menselijke geluiden, spreken over de dag van vandaag: ik was een toegewijd luisteraar.) Tussen de nomaden van heden de monaden, de witte schaapsvellen waarop de meisjes wachten. Je kunt niet oordelen, voordat je het woord tenminste eerst hebt opgezocht. ‘Waarom ben ik hoekt en bang voor de toekomst?’ vroeg Sanny me. Hoekt moest ik tweemaal lezen, zag toen: hooked. ‘Omdat je te weinig werkelijke dingen weet,’ was mijn schriftelijk antwoord; ze fronste haar wenkbrauwen, schreef toen daaronder: ‘wat bedoel je met werkelijkheid?’ Geen antwoord, dat kon helpen, het pasklaar antwoord houdt de aanval op het eigen onvermogen in, ik vind het papier terug na twee maanden, waarin ik mij vermei; ik help haar niet op weg, ze leest niet en kijkt niet, en wie ben ik? Ik zal het vergeten en terugvinden op een tafel vol papieren, een schamel antwoord, de schrijver de eer van zijn schrifturen bewezen, door blijven praten:
‘WERKELIJKHEID Alles wat ik nu meemaak alles wat ik nu begrijp alles waaraan ik nu weet te denken alle namen die me nu te binnen schieten alles wat mogelijk en onmogelijk is alles wat leeft en dood is alles etcetera.’
*
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
304 Waarom is zij bang voor de toekomst (en hoekt)? Een man, een kind van drie jaar. Een lieve meid. Een moeilijk beroep. Omdat ook ik haar bang heb gemaakt. Met mijn triest bedrijf, dat schrijven ook is. Ze vraagt me niet om woorden, maar om raad. Ik weet soms raad, met woorden. Wij mij om raad vraagt, krijgt een antwoord van stem en papier. Dit is ook een leerboek. Ik kan alleen maar van het leven leren. Ik kan niet zonder de anderen. Ik ben niet alleen. JIJ bent voor mij de direkte relatie met de dingen. * Hoe vaak heb ik de vraag niet horen stellen: ‘ga niet vlugger dan God’. Leary omschrijft het (in Psychedelic Review/3) als ‘gratuituous grace’, genade-om-niets, de buitenwereld spreekt ook vaak van short-cuts: alsof de middelen het doel niet zouden heiligen! Wat is de natuurlijke groei, compartmentalists, etiketten-plakkers? Is de verhuizer ook niet vader, de uitgever echtgenoot, de schrijver minnaar, de lezer zoon, de vrouw geliefde? De zieleherder levend? Het zonlicht de toekomst? Alles is in alles. Binnenwerelden werpen buitenwerelden omver: ‘Wij kunnen noch onze ontwikkeling, noch de groei van onze ziel bespoedigen. Een tuinman kan planten niet vlugger doen groeien, maar hij kan de aarde vrij houden van onkruid. Wij zijn als tuinlieden van onze eigen zielen en we hebben de verplichting er zorg voor te dragen. We kunnen dit niet doen tenzij wij goede planten van onkruid weten te onderscheiden en dit is juist wat zelfstudie en psychologisch werk ons leert.’ J.G. Bennett in Subud Nieuws Nederland in antwoord op de vragen, waarom hij zijn groepen in Coombe Springs zowel de movements, en studies gebaseerd op Gurdjief's leer, onderwijst, als de Subud-latihan. * Welke vreemde werelden - zo weinigen kennen er zelfs het bestaan van, zoals ik niet wist van de hedendaagse levende mystiek, en nu links van rechts, onder van boven, en mijzelf van anderen moet leren onderscheiden! Wat heeft het boek van Pauwels niet aangericht in Amsterdam...
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
305
dinsdag 7 april 1964 [de tweeënveertigste dag] Reineke vraag ik om raad: wat moet ik doen met die brief van de verpleegster van Achterberg? Waarom blijft de dichter zich voortdurend aan mij opdringen, wat heeft hij te zeggen? Het verleden rust niet. Ik weet het. ‘Zet de andere kant eens op’, ik wil niet alleen maar luisteren en denken, maar ook de muziek nog horen en de ademende aanwezigheid van de twee anderen: René die schrijft of tekent in de Hongkong-Diary (gelinieerd, in zijde gebonden, ƒ4, - in de Leidsestraat, met gekleurde prentjes en op elke pagina een grijze achtergrondversiering van vogels, vissen en jonken) en Reineke, die me voorhoudt het verleden te laten rusten. Ze heeft gelijk, maar waarom komt die man telkens langslopen, om me te herinneren aan wie hij is, wie ik ben? Ik breng andere gevoelens boven, houd mijn lachen niet langer in, hartelijk lach ik, gaandeweg verandert haar onrust in medelachen: ‘Waarom lach je?’ Ik hield haar de spiegel van de eigen spanningen toe, een onvoorstelbaar gebeuren in ons samenzijn; het is alsof het spiegelbeeld ver-stoort. De spiegel van onze liefde, waarin wij onszelf samen zien, moet zo zuiver zijn als de ziel (bij de Vedantim een spiegel), zo helder mogelijk en niet door verwering, gebruik en onoplettendheid aangetast. We lachen samen; ze houdt zich tegen me aan en streelt mij, laaiende passie. Hoe geil ben ik? We staan bijna gelijk van hoogte tegen elkaar, we kunnen elkaar niet aanzien, zo intens zijn de gelijktijdige verlangens. Als er niet een derde bij was (nu jaag ik hem naar huis) lag ik al onder, naast, boven, in haar - in dit lichaam ook die hartstocht, en hoe. (René voelde het niet aan, ik neem hem niets kwalijk, hij had het niet zover moeten laten komen, dat ik hem vroeg te gaan. Het is kwart voor een, hoe laat is het Reineke? zij maakt aanstalten naar bed te gaan, de heer des huizes tikt en vrijt. René gaat eindelijk weg, ik breng mijn vrijen ten uitvoer.) De bewustheid van de opzet besloeg de spiegel. Ik tik, weer in haar ochtendjas gekropen achter de machine, verder. Ik heb ons door Ravi Shankar (World-Pacific 1421) laten begeleiden, we sloegen gedachtenstromen over, wadende door andere stromen van benen en lichamen en armen en handen en vingers en
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
306 ik leer de tekenen kiezen, ik reis niet langer in het wilde weg, ik heb het terrein weten af te bakenen: ‘tot hiertoe heb je toegang en niet verder: dit ben ik, niet langer alleen, je bent me genaderd. Nu moet ik tot je komen.’ En ik kom, weg of niet, zet je deuren open. Je hebt me binnengelaten, lezer, nu ga ik zitten, doe als kind aan huis, zie het met de andere ogen die jij nog mist als je mij niet op mijn woord wil geloven. Ik bezweer je, en je demonen, je goede en kwade naturen, je hoge en lage instinkten, ik doe het wonder bovenkomen, ik haal je uit de materie, want daar hoor je niet: je hoort on top of the world, je ware ik, dat herkenbare achterhaalbare onpeilbare diepe wonder, dat ‘ik’ heet verdient geen geld, maar de hemel op aarde. Wat kan ik eraan doen? Ik geef er mijn leven voor. Ik zal het weten, want ik wil niets dan weten. Dit ben ik. Ik ben, in leven o.a. Ik ben een ware verslaggever. Steeds meer te geven, ik blijf iedereen antwoorden, ik laat iedereen binnen, ik ben inderdaad een moedig schrijver (Stephen tot Michael), want waarheen ik ook ga, ik moet altijd terugkomen om te verhalen - dat heb ik verkozen. Dat is mijn leven. Ik laat je niet alleen, wil ik het niet te geloven waarmaken: het zal steeds moeilijker worden, of eenvoudiger, maar steeds zal het zwaarder wegen van waarheid. Dit is maar half-zacht of half-sterk: dit is de eruptie van de plotselinge ongekoördineerd-geproduceerde ekstase van het weten, zeventig dagen de lakens opengeslagen. Ik zal het weten moeten kiezen, uitdelen, rantsoeneren, want ik moet worden verstaan. Tenslotte - sta mij toe, dat ik voor je op de knieën val, want het is voor mij een belangrijke zaak - alles in dit verhaal berust op mijn waarheid. Ik heb waarheidsgetrouwe ogen. Alles waar. Dit is zeer zeker waar. Zo waar als op de foto, tel slechts één dimensie meer (de mens zelf), altijd en waar ik ook ga. Ik ben drager van een extra-dimensie weten. Zie mij, als ik ga. Ik ben vertrouwd in mijn gebaren, ik weet de massa die de mijne inneem, het volume dat ik besla; onmetelijk is de energie die in mij wordt geboren. Dit is waar, dit is - en ik breek haast onder de last - zeventig
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
307 dagen rauw, schoon aan de haak, en nog weet ik niet waarheen dit leidt. Verontruste kollega: ‘Dat boek moet je, als je het afhebt, twee maanden laten rusten.’ Dit tik ik 16 juni over. Rust? Rust. Dit lees ik 4 oktober weer. OK. Hij vreest voor mij, voor m'n verstand, voor het vele dat ik zou kunnen zeggen en anderen in gevaar brengen, slecht begrijpt hij dat het verhaal slechts dan waar is, als het gelezen wordt terwijl het wordt geschreven. Lees mee, lezer van vandaag, deze dag dat je ogen deze regels bereiken is het even waar als - kijk om je heen. En wat zie je? Kijk eerst naar je -
dinsdag 16 juni 1964 [de eerste dag] Na twee maanden rust zijn het nog steeds dezelfde dingen die me bezighouden, en die ik als motto boven deze dag had willen zetten, in de woorden van Remco Campert die ik terugvind tussen de Twens van Reineke (haar ouders verhuizen, ik tel uit mijn dankbare winst: twee kasten, een logeerbed, een gasfornuis, een tafel, een traploper die ik zelf vanochtend mocht losschroeven): ‘En zoveel meer. Woorden die nooit worden gesproken Dan in mijn bloed: Liefde.’ * Reineke kan zich heel goed Jan van M. voor ogen halen, ‘nu we over hem praten, doe ik niets anders.’ ‘Kun je het onder woorden brengen?’ (Bij mij is de foto aan het verkleuren.) ‘Nou, moeilijk - dat kan je toch niet zeggen? Het blijft toch alleen maar een beschrijving?’ Ook ik probeer me Jan van M. voor de ogen te halen, die afgelopen vrijdag zelfmoord heeft gepleegd. En ik denk aan het leed van de jongen, die me vanavond vertelde, dat zijn moeder op sterven lag, en hoe kon ik laten blijken dat ik met hem meeleed? Ik kon niets dan de geijkte uitdrukkingen vinden: zijn leed bleef mij vreemd. Zoveel redenen voor de zelfmoord van Jan, nog zoveel meer voor die van Hans van Sweeden, en zó vanzelfsprekend was het leven geworden, dat zij onder die omstandigheden,
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
308 op dat punt aangeland, voor zulk een probleem geplaatst, om die redenen lijdend en wie weet hoe diep het menselijk lijden kan gaan? - zich wel het leven moesten benemen. Zo'n vanzelfsprekende halsdaad, dat het bijna de moedigste daad wordt, die bestaat - de op een na moedigste dan, de moedigste: leven. Inderdaad het leven zien als ADAM, gelukkig. Want ik lijd, niet om hun zielen, ternauwernood gekende vluchtige vogels, Hans nam ik nota bene kwalijk dat hij een boek van Burroughs na een jaar nog niet had teruggegeven, voor het eerst in Amsterdam (schichtig na zes maanden Maastricht) ontweek hij schuldig m'n blik en Jan: te oppervlakkig, kende ik hem om hem ooit iets kwalijk te hebben kunnen nemen, maar om hun toekomst, om datgene in hen dat zij bezaten en dat zij niet hebben waar kunnen maken. ‘Let's join forces, Simon, and make a place for beauty in this world,’ schrijft Ira me uit Tanger: ja - want alleen dan kunnen we de zelfmoordenaars hun daad verwijten: nu verwijten zij voortdurend ons, die in leven bleven, dat wij het leven ernaar gemaakt hebben. Laten we de woorden in het bloed doen spreken: liefde. Laten we liefde gelijkop schenken, voor ieder, als het grootste dagelijks wonder: heb een ieder lief. Heb elkaar lief. Ik zeg het met de pijn van een levenlang ervaren: liefde is het enige en unieke vroomgeile gelukhorige openziende vredigwoedende levensware waarheidsgetrouwe vrijheidslievende IK/JOU gevoel, dat elke hartslag meeslaat, elk oog uitkijkt, elk ogenblik gelukverrast verwonderbaasd, DAT BESTAAT: NU dat is de eeuwigheid. * Het leven. Het is niet zo vanzelfsprekend. Het is een wonder, een altijd eerste liefde, want DIT heb je niet eerder gezien! Dit ben je zelf. Weet het elk ogenblik te beleven, want de vorige sekonde komt niet weer. Je kunt ernaar streven: elke dag beter. Elk - momentdagjaarmaandsekondeeeuw -, elk gebaar vingerophaal rechterooghoek linksonderelleboog. RELAX/r-e-l-a-x. Adem langzaam, haal dan nog langzamer adem. Wat wil ik van je? Ik wil dat je je op je gemak zet, zak desnoods ineen, denk aan niets of niemand, haal langzaam adem, denk aan iets prettigs
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
309 iets waar je je op verheugt dat je te wachten staat wat pas gebeurd is of wat je gaat doen en je weet dat je het geluk zult verdienen want je bent zo relaxed dat niets je meer moeilijk valt alles is even gemakkelijk als dit rustig lezen, even overdenken, rustig, rustig, langzaam ademhalend, van deze woorden die je hier leest. Relax. Zo prettig als je je nu voelt, zo relaxed en rustig, zo innig tevreden - je voelt je als een poes, je wilt gaan spinnen, je gaapt misschien al (dit is tenslotte pagina driehonderdennegen) - ZO prettig is het gevoel vanwaar je NU uitgaat te leven. Zo goed, en nog beter, vanaf nu nog beter. PS. Ik predik een individuele bevrijding. Geluk hangt gegarandeerd van jezelf alléén af. Van niemand anders! Ik zie nog zoveel te doen. Ik heb niets met jou te maken: je moet het zelf doen. * De woorden (kun je nog lezen?) van Ed van der Elsken in Twen: ‘Máák iets van je leven! Jongens, meisjes, bewijst het voor mij, maak er iets van. Ik ben de perschef van het leven. Prima kwaliteit. Een natuurprodukt.’ * Zoveel natuurprodukt, als Remco in zijn Daad en Raad - rubriek. Het blad werd nota bene negatief genoemd, de adverteerders bleven weg, omdat er te veel over ‘morbide’ dingen werd geschreven: het Leidseplein, samenwonen, baren, LSD, woorden als knokken, rotzak e.d. mochten voor het eerst, Taboe ging het heten, de adverteerders zeiden: Tabé. Volgens anderen lag het verscheiden aan de luiheid van de advertentie - direkteur, laksheid van een der samenwerkende uitgevers. Had ik geld, ik bracht een redaktie bijeen voor zo'n blad, dat in een tijd van Beatles, hitwezen, moderne jazz en levend leven de aandacht zou weten te trekken. Maar ik heb zovele plannen! Het boek over Robbie, Reineke, de toekomst, de film rond Professor Pi, de vertalingen, de betrekkingen gelegd, aangeknoopte eindjes leven, de een nog kostelijker dan de andere. Want het gebeurt nu: terwijl ik dit doe -
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
310 en passant amuseer ik mij zo'n vierentwintig godganselijke uren per dag - werk ik aan die plannen zonder dat het werk mij scheidt in twee personen. * Ik heb het terzake doende uitgebreid. Alles doet terzake. Ik weet meer dan goed voor mij is. Ik weet ook wat goed voor anderen is. Mijn hersenen liggen niet langer braak, mijn zintuigen werken topsnelheidakkuratessevormgevend en dienen niet slechts uitsluitend zelf handhavend en voortbestaand (want dat is het vanzelfsprekende wonder!) maar spiedend ontdekkend, niet funktionerend, maar raak, ik hoef het niet met een sterk vereenvoudigd wereldbeeld te doen - de dingen hebben mij in staat gesteld meer te doorgronden. Hoe dankbaar ben ik alle martelingen en pijnen, want ze waren niet tegen mij, maar vóór mij gericht. Ik ben dichter, ik heb de beschikking over alle woorden, en als ze waarheid bevatten gebruik ik ze. De werkelijkheid is niet beperkt, wij zien meer dan de dingen, de verbanden tussen de dingen, de onzichtbaaraanwezige hallugeziene verschijningen, of zij Edward Charles Visitacion heten, als de 20-jarige Portorik-amerikaanse dichter die hier zondag was met prachtige gedichten, on the road naar Stockholm, of Michael na zes weken terug uit Londen. Elk mens is een verschijning; tientallen op de happening van zaterdag. Hoe gemakkelijk het is te organiseren. Ik sta verbluft; ik dacht: mij ontbrak de ervaring, en de ideeën, en nu vullen wij straten vol mensen, die willen. Want reken maar de mensen willen leven. Ze willen niets liever (niet: liever niets). Wij zijn de uitverkoorknapen (Taboe: ‘Simon is een gevoelige jongen die overal van af weet en altijd jongen blijft. Maar pasop! Wie hem niet kent is vijand. Wellicht heeft hij daarom een grote fan-club van joy-rijdende nozems.’ Laatste regel ook al een grapje van Tjep.) Ik bekijk de nummers, op zoek naar de images. * Lucia over de oude dichter: ‘Hij praat alleen nog maar over geld en zo.’ Geen verschrikkelijker noteren van een leven, louter gericht op de zelfhandhaving, het zelfbehoud. Verloren instinkten. Geld neemt de plaats in.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
311 De stukken over LSD in nog steeds hetzelfde nummer van Twen/Taboe, waarin ik lees. Hoe goedbedoeld de poging van VN-redakteur A.E. Bayer, hoe objectief-van-buiten af ook om in verstaanbare taal zijn lezers over het onderwerp in te lichten aan de hand van Bergson, Heidegger, Suzuki, Aldous Huxley, William James, Lao Tse, Bodhidharma, Plotinus, Pascal, Ekkehart, Jacob Boehme, de Yogi's, de Sjamanen, en Miep. Leve de medegeestvaarders, die de weg niet verliezen, of het vehikel van hun lichaam en geest in de afgrond werpen, van waaruit alle kennis ontstaat. Dood aan de zelfmoord. De semantiek van de Spaanse burgeroorlog: ‘¡ Viva la muerta...!’ Fascisme à l'état pur. L'enfance d'un chef. Paranoia. * Hoe eenvoudig Frits Muller, waar ik nog streed met het vorige leven. Ik werd in dit stuk opnieuw herboren, zoals bij de eerste LSD-ervaringen, die mij terugbrachten tot de prenatale stadia in het eigen leven, en via de ‘degenerativiforme psychose’ ver terug in de geschiedenis van de mensheid. * Hoe ontoereikend ook de woorden in het proefschrift van Van Ree; protokollen noch statistieken voldoen. Want wat zijn ‘kosmische gedachten en belevingen’? ‘Een vervaging van de begrenzing van de eigen persoon, zoals zich één geheel voelen met de natuur, de bloemen, de mensheid, e.d.’ En wat zijn degeneratieve gedachten volgens hoofdstuk V, 1 (vorm van de psychose) ad. 2, ‘die optreden als begeleidingsverschijnselen of parallelverschijnsel bij extatische gemoedstoestanden, zoals uitverkoren zijn, in de hemel of het nirwana zijn opgenomen, in een zalige, oneindige stilte leven, in hemels licht wandelen, e.d.’ * Niet aan te treffen ben ik. Godzijdank. Niet de genaamden: u, I, J, M. a, e, R, of t nee, niet ik. * Ik was een heel ander. In vijf jaar meer ontdekt dan de dertig daaraan voorafgaande jaren (het werd godome tijd ook) - ik moet
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
312 volkeren omarmen. Bayer: ‘Aldous Huxley, een rationalistisch mysticus bij uitnemendheid, kon zijn enthousiasme nauwelijks bedwingen als hij in de toekomst een herleving van de mystiek verwacht door de pil, om het zo maar te zeggen. Of hij gelijk heeft, valt te bezien.’ * Wie valt, zal bezien. Wie stemt, ziet niet. Wie partij kiest, voorspelt niet. Ik begrijp mijn woorden. Ook die uit 1959, het jaar waarin ik loskwam van de handicaps, geboren werd, gedood, geboren, gedood; oneindig veel malen - want er kan heel wat gebeuren in acht lange uren of in één sekonde. Houd je ogen maar eens een minuutlang dicht, en stel je voor dat je ondertussen 250 km per uur valt, geheten De Vrije Val, afgelopen zaterdag door Stephen in Eelde: 75 sekonden van 14000’, dwz. van 4200 meter - en godzijdank éénmaal opnieuw geboren. Wat kan ik veel vertellen, van hoe ver ben ik soms teruggekomen, en hoe ver kan ik nog gaan! Want je staat me bij, lezer, ik laat je niet alleen. Ik ben één, ook met jou, ik leef ook in jouw stilte, ik wandel ook in jouw paradijs op aarde, ook voor jou ben ik een doodgewone uitverkorene. Want wie ben ik, zonder JOU? * Mijn Leidsepleinvrienden; lach maar lach maar: het blijven heilige barbaren. Ieder zijn eigen piramidale top - hoog torenend boven het dagelijks verkeer. En wie weet het, behalve verkeerd? Ingewijden, uitverkoren, door gewinterd. Zomer en winter: niets dan hoogseizoenen, ook voor Arie Gelderblom en Frans Vogel.
terug naar de tweeënveertigste dag dinsdag 7 april 1964 zelf. Ben je tevreden? Lees verder: het gaat je niet meer aan, je legt het weg, staat op en doet andere dingen. Welke andere dingen, en waarom? Hier is iets anders gaande. Blijf zitten. Hier wendt zich een lezer tot een lezer, want ik ben bij je, over je heengebogen, elk gebaar herken ik, elke reaktie ken ik. En je krijgt antwoord.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
313 Ik houd je een pistool op de borst: het gaat om een zuiver geloof of je leven. Laat je niet meeslepen, maar weet dat het om je leven gaat. Gezamenlijk een ander leven. Maak je leven waar, elk ogenblik een door God gezonden moment, ondoorgrondelijk in zijn klaarheid, zo waar ik hier sta. De kracht van de liefde is ook in jou. Wij moeten nog veel leren, de krachten beheersen, veel nog doen gebeuren: de allernieuwste spelling: een kind kan het lezen. * Al vroeg slaat de angst in het leven van een kind toe, hoe moeilijk is het om angsten naderhand te kanaliseren! Vier maanden na Sinterklaas verzekert Matthias me geruststellend (hij vraagt me angstig hem gelijk te geven) dat Zwarte Piet in Spanje is, d.i. ver weg, buiten het voorstellingsvermogen, buiten de cirkel van zekerheid die rondom hem wordt opgetrokken. Doe de deur niet dicht, laat het licht aan, zeg nog wat. Wat is er met het driejarig kind gebeurd, in die enkele maanden kinderdagverblijven, op straat spelend, in mensenhanden komend? Wat maakt indruk? Een steigerend paard? Waarom moet hij met zijn angsten leren leven? Moeten we hem de angsten onthouden? Wat wordt een sterk kind? Op de televisie huilde een meisje, een half uur later bleek zij nog in mijn zoon rond te spoken (hij begon over haar te spreken). Ik leer hem het spel. Zij speelde, lieve jongen van me, dat ze huilde. Het kindje huilde niet, zoals hij ook wel eens huilt. Ze speelde. Zoals ik wel eens ‘au’ speel, en ‘dood’ ga liggen, langzaam omvallend... ‘Pampam’ en hij richt enkele vingers op me: daar ga ik. En als hij huilt, moet ik hem dan vertellen dat ‘grote jongens’ niet huilen? Wat is een grote jongen? Het ontzettend spontane huilen raakt me in merg en been, dat is pas huilen, het toppunt van huilen (ook zo weer vergeten, zo spontaan kan geen volwassene van gevoelens wisselen), dat is de katharsis ter plaatse, maar hoe snikt het nog na, in mij. Ik hoor het huilen. Het is de meest intense vorm van lijden, de grimas die het gezicht doortrekt een dieptepunt van pijn, het is overal en leeft niet elders.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
314 Het is het negatieve aspekt van gedachtenlezen. Telkens opnieuw doorleefd, ‘gevoelens raden’, in gezelschap ben ik bijna nooit ik, maar bijna altijd ik-door-anderen, slechts hier ben ik waar, in zóverre ik mij al schrijvend van anderen kan bevrijden. Ik ben alleen zelf waar. In mij schuilt geen enkele illusie. Het is slechts alles illusoir. Ik verga van leegte. Ik kies de voorzichtigste woorden, niet ondoorgaanbaar ondoordringbaar is in dit woud het struikgewas van het weten. Het houdt je niet tegen, toch kost het moeite je er door heen te wringen. Je moet het ‘wagen’, je komt er niet zonder ‘kleerscheuren’ van af; en ben je er bang voor, dan moet je de tocht niet wagen. Waarom ook, als je tevreden leeft met je angst? Ik zoek de angstigen en ontevredenen: er is niet alleen het hier en het nu, er is vooral het van hieruit verder. Ik leg mijn doeleinden niet vast, ik ben niet de verbreider van een nieuwe leer, systeem of theorie, ik ontluister of open geen enkel nieuw mechanisme, avantgardist ben ik in zoverre dat ik op mijzelf altijd vooropga, dit is niet alles nonsens, of schon dada gewesen, dit is een dokument. Dit zijn tien weken leven (en de rest), tien weken waarin ik terugkeer om rekenschap af te leggen, om te tonen dat ik ben wie ik ben, ik heb al mijn krachten nodig. Er is een tijger van kracht in mijn schouders getogen, gebukt, gedoken, gehurkt, wachtend op mij. Hij zal mij tot het einde toe beschermen. Hij heeft alle tijd. Ik ben de tijd niet machtig. Ik heb gehandeld in ijdelheid, de tijd met mij vereenzelvigd. Ik doe aan station-identification, snellend door deze laatste maanden als door een nieuwe, pasgeopende klerenkast in het droomhuis van de voetbalpool; al mijn vrienden komen kijken, dit is pas een pad! Zestienduizend logeerkamers, deelname open, koud, warm en heilig water, maaltijden uit elke keuken, muziek in alle hoeken, alle kasten vol. Overal welkom, gaat elke kast voor mij open. Ik hoef maar te kijken, ik zit in elk pak, alle schoenen passen mij, ik ben de bewoner van al deze huiden. Soms ontzet het mij. Dat zijn de boze dromen, de laatste (want 't went wel).
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
315 Ralph & Phil sturen uit Formentera een zonnige brief: ‘We were talking about dreams before we left. We had them too and we were all experiencing the same truth, that the illusions of our false selves always attack our true selves often just before we arrive at a higher position in the universe.† It is a futile attempt to give us doubt when we are so near to truth and always attacks are too little and too late because the false self is obedient to time†† and so is not in harmony.’ * Lees dit wel: we spreken van dezelfde dingen. Word Engels machtig: het is een wereldtaal, dwz. als je geen Engels leest, ontgaat je een wereld. * Er hoeft geen getuige meer voor me op te treden. Ik ben het waarlijk zelf: de meest deskundige getuige. Een schrijver maakt zijn woorden waar. Hem is geen waarheid te groot. Hij weet alles van grote woorden, en de sterke benen die de weelde kunnen dragen. Het is uitsluitend ‘ervaren’, aan de hand van het tot de tanden toe met liefde gewapende lichaam, waarin bewustzijn, aandacht, zintuigen, waarnemingen, gewaarwordingen, gedrag, verstandhouding en ledematen, ganglions, refleksen, sensorisch, motorisch, de bloed - en de stofwisseling, longen, een hart, de klieren en andere organen levend, daadkrachtig aanwezig - wil je daar éven maar aan denken? En dat alles tegelijk. Zoveel miljoen impulsen per sekonde. Input, feedback, output. De man met het derde gezicht. De Zoon aanbidt niet langer de Vader, maar bouwt Zijn Eigen Huis. Oorspronkelijk kan de zonde niet meer zijn, ik schrijf zo oorspronkelijk en zondeloos als elke menselijke machine. Ik ben niet méér mens, ik ben als geen ander, tot in miljoenen details toch dezelfde. Norbert Wiener stokte in zijn leven, de machine hapert, weigert, stokt - wat al niet? Zie boven. Gurdjieff, de ingewikkelde machine.
† ††
a higher state of consciousness (Simon) the true self being eternal... (Simon)
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
316 In Newsweek (30 maart) Wiener's laatste waarschuwing: ‘Perversion of the machines' great power to other ends than the Greater Glory of God is a deadly sin.’ Uit zijn postume boek: ‘God and Golem, Inc.’ Ik kijk weer door Wiener's The human use of human beings, verplichte lektuur voor elke schrijver, ieder die bewust zijn woorden gebruikt (de theologen, opvoeders, psychologen, sociologen en rechtzinnigen, de reklame - adviseurs en andere massa - media - bespelers daarbij inbegrepen), een zeer goedkope pocketuitgave overal voorradig of bestelbaar. Een welsprekend, overtuigend, wiskundig betrouwbaar vooruitziend geniaal man, de vader van de denkende machines, die hij een deel van leven heeft toegeschreven, en die zelfs een doel kunnen vervullen en zoeken: ‘Not only can we build purpose into machines, but in an overwhelming majority of cases a machine designed to avoid certain pitfalls of breakdown will look for purposes which it can fulfil.’ De mens is een machine. De mens is een dienende machine, als zijn atomen niet een organisatie vormen, waarin zij worden gebruikt in hun volle recht als verantwoordelijke menselijke wezens, maar als levenloze tandraderen, hefbomen, of stangen. ‘Het maakt niet uit of het basismateriaal vlees en bloed is in plaats van staal of koper. Wat als element in de machine gebruikt wordt, is inderdaad een element in de machine. Of we nu onze beslissingen overlaten aan machines van metaal of aan zulke menselijke machines als onze diensten en instellingen zijn, de grote laboratoria, de arbeiders-legers en funktionarissen-kastes, de massa-industriële ondernemingen: we zullen nooit de juiste antwoorden op onze vragen ontvangen; tenzij we de juiste vragen stellen. The hour is very late, and the choice of good and evil knocks at our door.’ Wiener wees op de gevaren van de machines à gouverner, die door het cybernetisch, machinale denken ook de twee kampen Rusland en Amerika tegenover elkaar stelt; het ontstellende feit daagt dat ook Gurdjieff - decennia voor de ‘ontdekking’ der cybernetica - wist: mensen zijn machines, machines à vivre! * Uit een brief aan Ekker: ‘Ik wil zoveel als God maar van mij kan verlangen, ik wil het onmogelijke waarmaken, ik schrijf een
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
317 boek waarin dit alles leeft, omdat ik mijn weten wil toetsen aan de werkelijkheid, omdat een kracht in mij zoekt naar de wijze van benaderen. Ik meld mij bij u zonder image, ik wil de ontwikkeling op de voet volgen, en ik struikel al bij de eerste pogingen tot kommunikatie. Door Norbert Wiener verzekerd van Gurdjieff's waarheid: de mens is een machine, ‘niet de juiste vragen stellen betekent van geen mens of machine een antwoord kunnen ver - wachten’, wil ik aan de totstandkoming van een synthese bijdragen, geloof dat die mogelijk is tussen wetenschap, kunst, filosofie en godsdienst, heb daarvoor veel kennis nodig, en veel wereldlijke vooroordelen te overwinnen. Bovendien wil ik mij voortdurend bewust blijven van het illusionaire, Spel, element dezer dingen, in dit eerste boek waarin ik spreek over mijn relatie tot God.’ * Het moeilijkst voor ons soort self-kickers is om een veelgebruikte term in zijn juiste verband te gebruiken. Er zijn zoveel terminologieën; de door dr. J.A.M. Frederiks (zenuwarts te Amsterdam) in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde d.d. 11 april 1964 bekommentarieerde proeven met sensore deprivatie moet hij als volgt inleiden: ‘Deze proeven werden gedaan door fysiologen, psychologen, neurologen en psychiaters, ieder met een eigen vraagstelling, methode en terminologie.’ Struikelend over definities en termen bega ik de meest eenvoudige weg: voor iedereen verstaanbaar omzeil ik een semantisch misverstand, door mij nooit eens en voor altijd vast te leggen: ik kan ieder lezer in zijn eigen taal aanspreken. Inlichtingen worden gaarne op werk-, zon- en feestdagen verstrekt. HH theologen, dichters, mathematici en filosofen! Ik bv. zoek God, en ik doe het op eigen houtje, zoals het ons behaagt, omdat wij Ons zijn, omdat ik de mens centraal en vooropstel, omdat het menszijn de meest superieure opdracht van de mens is. Ik ben geen masker, als de twee mogelijkheden Beatle: de stiletto-trekkende hipsters op de goederenwagen Hamburg anno 1961, image van knokken en verkrachten, en drie jaar later beat evangelisten (beatific, beatitude), spreading joy. Zo eenvoudig is het niet. Het is moeilijker, het gaat niet om een ander, een nieuw image, het gaat om het waarlijke zelf, dat zich niet ver-
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
318 gissen kan, dat instinktiefzoekend de juiste weg kiest. ‘The Lord is supple, but he isn't simply mean’ haalt Wiener van Einstein aan.† Geen pre-logische of animistische denkwijze, maar de mens anno nu (voorjaar, zomer 1964). Norbert Wiener heeft me het geloof in de wetenschap doen behouden: ‘Science is a way of life which can only flourish when men are free to have faith.’†† Dit is wetenschap, geen move wordt door een ander gepland, geen programmeur instrueert mijn digitalen, dit is meer dan een machine, dit is de ingebouwde mens, die scheppend bestaat in zijn waarlijk besef. ‘Inductive logic is rather something on which we can act than something which we can prove, and to act on it is a supreme assertion of faith.’ Het zijn de ervaringen die bewijzen, het is eksperimenteel. Het is een levenswijze. Wie ik ben, nu. Op weg. Naar het woord dat aan Begin en Einde staat. Of een minuut later. Ik ben het nog steeds. Ik kan alle boeken dichtslaan, alle aantekeningen verbranden, de pijpen weggooien en de deuren achter mij sluiten, een ander leven leiden: het blijft het mijne. Zoals dit, welbewust, het mijne. Hanterend zoveel mogelijkheden als ik bemachtigen kan. Volgens Bennett heeft Bapak gezegd, dat men zich in de eerste stadia van de latihan beter kan blijven houden aan de eigen moeder-religie. Voor Michael vertaal ik de tekst: ‘Hashish is my mother-religion!’ roept hij uit, ‘als ik dat niet had gehad, zou ik nooit tot God zijn gekomen!’ En wéér kan ik een ervaring délen (er is niets belangrijkers dan kommunikatie, mescaline is kommunikatie op een plan dat ik begeer), ook mijn ervaring leert dit gebeuren, dat ik steeds duidelijker herken. Hasjiesj geeft het geloof terug, aan hen die het hadden verloren, de weg niet wisten te vinden (terecht vaak: hoe een schamele behuizing heeft de georganiseerde godsdienst in het Westen zijn God toebedacht) of een dimensie te weinig leefden. Het niet-kennen van God is een ziekte. Zoek genezing. Zoek God.
† ††
Ik heb de oorspronkelijke Duitse tekst van Einstein verloren. Wie helpt? Deze ‘faith’ kreeg ik ook bij het inzien van de drukproeven (een jammerlijk verminkte Nederlandse uitgave) van Louis Pauwels De dageraad der magiërs, en het 16e nummer van diens tijdschrift Planète.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
319 Het wordt een lastige periode voor de vele weldenkenden, die denken dat ze de zaligheid hebben verdiend, maar die het leven laten zoals het is voor velen: leeg en ellendig, ongelukkig en gefrustreerd. Er zullen heel wat heilige huizen moeten vallen, dat is alles. We gaan de religie verruimen, we zetten de kerken dag en nacht open, zoals de apotheken, laboratoria, krankzinnigengestichten, gevangenissen en koncentratiekampen: OVERAL WORDT DE WAARHEID GEBOREN. Er kan een gelovige in de kerk zitten. Er kan een uitvinding worden gedaan, die ons ALLEN aangaat. Er kan een middel bestaan, dat PIJN verdrijft, verbant. Het bestaat. Er kan een genie zitten opgesloten. De mens is zijn vrijheid waard. * Wij werken (want alleen ben ik niet) voor de menselijke vrijheid. Wij eren God, en in Zijn naam binden wij onze strijd aan tegen roebel, dollar, gulden en frank: die misopvatting van de waarde van informatie. Al het goede bestaat uit ware informatie. Ik vereer geen droommachine, geen sportleraar die de wereld als een bal een schop heeft gegeven en er zich niet verder om bekommert. Ik schep dagelijks een eerste dag. Geen mens is vrij, die niet meewerkt aan andermans bevrijding. Bevrijding uit het denksysteem, dat mensen tot dommekrachten en machines maakt, agerend en reagerend als voorbeschikte pionnen in een theorie, in een spel/levend uit angst, en niet uit liefde. Het leven met de grootste kracht van het atoom, dit kleinstmogelijke is alleen dan mogelijk, als het leven van de angst wordt bevrijd. Laat de bom in jezelf ontploffen, zie het dodelijke, verschrikkelijke resultaat, en vergeet hem te gebruiken. Leer machthebbers vergeten het gebruik. How I stopped worrying... Er zijn nog zoveel andere dingen, er is voor iedereen een funktie in de grote taak weggelegd. Een maatschappij dient op solider maatschappij te worden herbouwd. Desnoods op geen andere basis dan liefde en waarneming. Ik zet je aan het werk,
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
320 mijzelf en iedereen anders inkluis, ik ben van dit alles niet slechts de registrerende getuige, maar ook de andere werkzame getuigen: de ooggetuige, de van-horen-zeggen-getuige, de altijdstille en stomme getuige; ik getuig - want ik bezit en vergaar informatie. Als ik spreek lever ik informatie. Voor Small Talk: het volgende nummer in deze LRP-reeks. Onverschillig welk ander nummer. Ik neem dit terug. Ik neem het terug, op voorwaarde dat ik het mag laten staan. Voorwaarde aangenomen. Hoeveel getuigen? Eén. Wie. Deelnemers: Ik. * Ik herdenk professor dr. S.T. Bok, die medewerking verleende aan het programma ‘De taal van de machine’ dat 13 november 1958 een uurlang via de VPRO - televisie werd uitgezonden, door mij samengesteld; drie dagen lang bracht ik door in het Rechenzentrum in Frankfort, waar de op dat ogenblik grootste computer van Europa stond opgesteld: UNIVAC Fac-Tronic I. Ik had de ik - figuur, die de machine was, laten zeggen dat er iets was ‘sneller dan licht’; tijdens een lunch met de samensteller, de regisseur en de direkteur VPRO-t.v.sektie (ds. Van Nieuwenhuyzen) liet prof. Bok weten, dat hij dit te onwetenschappelijk vond en dat hij zijn medewerking introk. Met moeite konden we hem van het idee afhouden; andere medewerkers: prof. Max Euwe en de (toen) wereldkampioenschappen schaken Botwinnik: de eerste keer dat een Sovjet-Rus voor Nederlandse televisie verscheen. Sybren Polet had ik gevraagd enkele ‘machinale gedichten’ te lezen, hij deed het eentonig maar ontroerend in een quasi-machinaal-dekor. De uitzending werd besloten door een debat tussen dagsluiter Van Holk, prof. Bok, en de twee dichters. We kregen onenigheid, het sein tot afsluiten werd voortijdig gegeven, ik moest het met de theoloog aan de stok krijgen om mezelf te vinden. Ik ontkende in het debat het ‘bestaan’ van zaken als demokratie, ziel, doel en vrijheid. Ook van God. Waarom moesten eerst die mensen tegen de schenen worden geschopt? Ik wees op een tafel, een stoel, misschien zelfs ‘mijzelf’; daarin verklaarde ik te kunnen geloven; de machine ging immers sneller dan de mens? Had ik niet uitgever Kok in Kampen gevraagd, of hij iets afwist van de Bijbelconcordantie per computer? ‘Ja’, dat wist hij, ‘we hebben enkele jaren geleden wel van een nieuwe me-
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
321 thode gehoord, maar we zijn rustig doorgegaan met onze methode’: 20 studenten, 2 dominees, 2 professoren en uitgevers-personeel werkten 8 jaar lang aan het Nieuwe Testament. In de VS deed een machine slechts 1000 uur over de concordantie op 350.000 uitdrukkingen in de Revised Standard Version... De mens heeft alle tijd, zijn machine helpt hem geen tijd te verliezen. Nu kan ik hier wijzen en zeggen in de maker, de oorsprong, het ideaal te kunnen geloven: in het andere, het beslissende, het volmaakte, het eeuwige. Maar er zullen méér machines aan het werk gezet moeten worden, waaronder menselijke. Het blijven feiten. Nu wat proza. Nu wat poëzie. Hopsa. Vertel 's een verhaaltje: m'n mappen puilen uit, ik had wel alles in dit boek willen onderbrengen, maar het boek schrijft zichzelf, ik raak nauwelijks iets aan, ik raak verzeild in de pagina's zelf. Wat is het? Biechtdagboek-essay-gedicht-betoog-autobiografie-journalistiek-mystiek. Het zij zo. Een uitdaging: leven. Je kunt alles achterlaten, al neemt het nog zoveel ruimte in beslag. Het zijn maar herinneringen; beëdigde getuigen, woorden: beëdigde tolken. * Bijwijlen draag ik het licht uit, op lichaamstemperatuur: de zon van duizend miljoen graden vertrokken maakt het leven op aarde van onmogelijk tot draaglijk, tot mogelijk tot volmaakt. Dat is liefde, de zuiverste weergave van het weten. Ik heb er de mensen op aangekeken. Ik heb God in de ogen van mensen gezien: Zijn behoefte aan liefde ontstelde mij. ‘Het gezonde verstand’. * Liefde is behoefte aan liefde. Ik beantwoord alle liefde. Alleen de liefde is waar. Luisteren is liefde. Goed, ik luister, want ik heb lief. Laat mij dan antwoorden, uit liefde.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
322 Stel de vragen duidelijk. Vraag niet wat in een boek gevonden kan worden. Vraag me niets, vraag: ‘wat zal ik zelf kunnen vinden?’ Vraag me niet om raad, want je wilt niets dan je eigen handelwijze bevestigd, toegeklapt, toegejuicht zien. Vraag me nader wie ik ben, niet ben; leer mij denken. Wijs mij op m'n vergissingen, want ik ben een mens. Toevallig, vanavond. Komt God buitenspelen? Een andere keer. She's colored! God kan niet worden gelasterd. Ook dat nog, Algra, hij is je te groot. Waar houdt hij op? Nergens. And what about you? Leef binnen je kontekst, leer herkennen, leer hervinden en verliezen: deze maatschappij is een goddeloze, waarin ongestraft grote geestelijke vergrijpen geschieden. De slachtoffers? De door God gezonden zigeuners van de toekomst, de boodschappers van de liefde, de vermetelen en martelaars, de kenners van de welvaart, de steppenwolven en andere outsiders, het zijn je eigen ogen - die van je kinderen (als ze je een fout zien maken, pas op!) - wen NOOIT aan onrecht, blijf vechten, tegen élk kwaad, ook al is het gesanktioneerd van hoger hand. Laat je geen zand in de ogen strooien. Laat je niet in de luiers leggen. Eis verantwoording. Vermenigvuldig rekenkamers. Kontroleer de kontroleapparaten. Wees heerser, geen slaaf. Maak de BVD belachelijk, de NATO overbodig, maak van Oost en West één broederschap, en houd je bij de werkelijkheid: liefde. Er zijn grotere problemen dan militaire. Het gaat om een toekomst die voedsel moet geven aan miljarden hongerigen, generaties naakten en ongekleden: zij kunnen NU aan dit leven niet deelnemen. Het gaat om onderdak, gezondheid, vrijheid (van angst en pijn), het gaat om fundamentele rechten, de algemene universele rechten van de mens. Het zijn de eenvoudigste, vanzelfsprekende. Het gaat om de gelijkheid van de mens. De mens op weg naar zichzelf: de nieuwe mutatie.
woensdag 8 april 1964 [de drieënveertigste dag] Parade der Profeten. Maar weinigen zijn geroepen en de anderen verklaren hun verleden. Ex-hoofdredakteur Lücker over de VARA-televisie-aanval op Lunshof; zelf heeft hij de Volkskrant in
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
323 de oorlogsjaren opgesteld, op dezelfde wijze: een concept waarbij uitgegaan werd van een Duitse krant. ‘Je kon toch moeilijk een Engels of Amerikaans voorbeeld kiezen? Dan werd je, bij ontdekking, tegen de muur gezet.’ april '43 zette Hiltermann de kop ‘Londen één vlammenzee’ boven de eerste pagina van De Telegraaf. Lücker kontroleerde naderhand: in die nacht behalve de duizenden kleine brandjes ‘781 major incendies.’ Het was de journalistieke waarheid. * De publieke opinie tornt aan een aantal maatschappelijke schijnverhoudingen, niets heb ik te zeggen over Irene en haar Hugo (‘Smeer 'm, Hugo’ - alle kranten brachten de foto, sommige op de voorpagina). De man is gekonditioneerd door omgeving, afkomst en al; hij zal de onzin, die hij uitkraamt, wel nooit als zodanig herkennen, daar is maar weinig kans op. * Naast de velen, die rondlopen met nieuwe theorieën, systemen en alomvattende wereldbeschouwingen, waarin al het doen en laten van de kosmos, het leven, de natuur, God, het ontstaan, de evolutie, de ontwikkeling en de huidige toestand van de mensheid worden vastgelegd, voel ik mij nederig. Ik maak van alle Utopia's gebruik, voel mij overal thuis waar werken gelijkstaat aan spelen - machines vervangen mensen in 1958 al voor meer dan 95%. Dat kan in Constant's New Babylon zijn, in het bewustzijn van Ralph & Phil tot een godsdienst behorende, of in een persoonlijke verhouding tot God, die mij niet is geschonken of opgedrongen, maar die ik moeizaam bevechtend heb verworven in een jaar gegroeid van mens tot mens, via de vérste omwegen, aan de hand van (zie de citaten). Een nieuw model van het heelal? Een onderkomen in de eigen huid.
donderdag 9 april 1964 [de vierenveertigste dag] Wat is een wonder? Wie in wonderen gelooft, heeft het eeuwige leven.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
324 ‘You're always looking at yourselves.’ (Don tegen Ewald en mij.) Natuurlijk, wij willen ALTIJD onder woorden brengen, wij willen altijd weten wat er met ons gebeurt. Wij willen terugkomen, om te vertellen, zelfs al zijn we Ergens Anders (Somewhere Else); ik probeer niets te verdonkeremanen. Cremer en het statussymbool: ‘Ik heb geen huis.’ ‘Vind je dat niet belangrijker dan een auto?’ ‘Nee, waarom?’ ‘Een huis is een noodzakelijkheid, een auto een statussymbool.’ ‘Ben jij soms zo goed, met je scootertje?’ ‘Ik beoordeel geen mensen, en zeker niet naar hun maatschappelijke bezittingen.’ Het wonder bestaat als een feit, het staat geboekstaafd, het is beschreven, de eeuwigheid - alsof het (wat het is) een vanzelfsprekend feit is, wat het is, het wonder. Zoals elke ervaring. Elke ontmoeting met de mens. Het eeuwige leven laat zich niet op de mouw spelden, als het eerste het beste melkbrigadiersbrevet; het is niet minder dan het totale verlies van tijd- en ruimtebesef, het is inderdaad het hier en het nu. Ik ben getuige van een wonder. Het zal verklaard kunnen worden, uitgelegd, daar ben ik zeker van, morgen een deskundige, over een maand ben ik het vergeten, maar het blijft een wonder, omdat het onderdeel was van een ogenblik, dat zich bevestigd zag door mijn woorden, mijn aanwezigheid. Nikolaas hier deze avond, als eerste van een selekte schare liefhebbers: Karel, Adriaan, Michael en Eduard P. De pseudo-energie, door amfetaminen in zijn wezen (persoonlijkheid of essentie) vrijgemaakt, een vicieuze cirkel, want leidend naar verslaving,† doet hem zeggen: ‘Ik kan geen mening meer hebben, ik zie overal het tegendeel van in.’ †
wat is verslaving? Een afhankelijkheid van het lichaam, de geest? Wat in Nederland onder verslaving verstaan wordt is een ziekte, waarbij de gebruikers ‘tot geestelijke en lichamelijke wrakken’ worden. Wat mij treft in het betoog, dat mr. Van Renesse gisteren gehouden heeft tegen een 26-jarige magazijnbediende, is dat hij wél de diagnose stelt: ‘verslaving’, maar geen geneesmiddel aanwijst. De jongen krijgt gevangenisstraf: ‘dat doet hem goed.’ Dat denkt trouwens ook de jongen (‘maar goed dat ik tegen de lamp ben gelopen’), maar helpt men hem daarmee van zijn verslaving af, worden de oorzaken weggenomen? Komt de jongen, na zijn detentie, in een hospitaal terecht, of in een andere inrichting waarin hij van zijn verslaving kan genezen? Nee; verondersteld wordt dat de jongen - in die maanden gevangenis - wijs genoeg is om zijn ‘slechte vrienden in Phonobar, Shéhérazade en Cotton Club’ in het vervolg te mijden. Hij wordt weer in de maatschappij teruggeworpen, mét de ziekte, waarvan men hem niet heeft afgeholpen (terwijl hij ook nog ‘verstandig’ moest worden in die tijd, dmv. rekreatie, gymnastiek, wasknijpers aan papiertjes knijpen, zakjes plakken, luchten, tuinieren, in de keuken helpen, en andere voor zijn geestelijk welzijn zeer bevorderlijke bezigheden), mét de mogelijkheden tot ‘opnieuw tegen de lamp lopen’. Of, wat zegt u, de jongen is niet verslaafd? Hij kan immers in de gevangenis zes, negen maanden zonder zijn amfetaminen, zijn dexedrine-preparaten van Brocades Stheeman? Zonder te vervallen tot wrak, tot slachtoffer van de ‘dope’? Dan is hij niet ziek, niet verslaafd, en ook niet strafbaar. Quod erad demonstrandum. Hij is wél ziek, als hij niet zónder kan, en over enige tijd na afloop weer eens wordt gegrepen: dan moet er iets komen. Op dezelfde pagina van dezelfde krant waarin ik het verslag lees: overwogen wordt een inrichting waar de managersziekte kan worden genezen. Wat eist meer slachtoffers, de dope of de managersziekte? Laten we toch de oorzaken genezen, en niet de ziekte-alleen, door middel van ‘straf’, en ‘ernstige waarschuwingen’. De maatschappij hoort niet alleen te genezen,
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
325 Het is een onnoembaar punt in het leven, het weten, het denken, dat ik heb meegemaakt, waar niets tussen de keuze van goed en kwaad overblijft, waarbij de mens voorbij de grens van zijn machinale handelingen (denken, voelen, lichamelijk weten, de hartstochten, de driften, het intellektueel begrijpen) een groot aantal dingen tegelijkertijd te verwerken krijgt, met Gods genade: de overgave, het geduld, de liefde, de aandacht, de onderwerping, het vertrouwen in de eigen oprechtheid: het vinden
maar bovenal te voorkomen. Laat zij zien, in hoeverre zij tekortgeschoten is ten opzichte van deze jongen. Laat zij van hem leren, hoe een andere verslaving te voorkomen. Taak voor de Zus en Zo Stichting.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
326 van een doel,† het uiteindelijk besef dat welk middel dan ook een instrument is, zó bewust te gebruiken dat die opstanding van de mens wordt bereikt, waarbij het Koninkrijk der Hemelen binnen ieders bereik ligt.†† Ik druk me in termen uit, die voor velen onaanvaardbaar, voor sommigen onverstaanbaar, voor anderen niet-aantoonbaar zullen zijn. Maar het is mijn heilige overtuiging, gesterkt door 36 jaar persoonlijk doorleefde ervaringen - dagelijks weet ik meer daaruit te ontdekken -, een onbevooroordeeld kennisnemen van menselijke uitingen en reflekteren over de opdracht die de mens op zich heeft genomen, dat het Godsbesef deel uitmaakt van het menselijk bestaan, dat de mens pas zichzelf kan worden in zijn persoonlijke verhouding tot God, en dat hij in die relatie, waarin verantwoordelijkheid, rechten en verplichtingen samenvallen, zijn hoogste toppen kan bereiken: het leven in een wereld van daadwerkelijke vrede - een vrede, die niet meer de tegenstelling is van de oorlog, maar een ‘blijvende’ toestand waarin de mens onbekommerd zijn hogere opgave kan vervullen: de beleving, hart en ziel, van de goddelijke liefde. Hoeveel slachtoffers tussen religie en rebellie, hoeveel gestorven aan misverstanden, de hoekse en kabeljauwse twisten aller tijden. In de overgave aan het leven, waarin de onvermijdelijke dieptepunten, het lijden en de pijn, ligt het bewustzijn van het ware zelf, dat op het stervensmoment tot volledige ontwikkeling kan komen, om - hoe dan ook - een nieuw leven te beginnen. Leven is de voorbereiding tot de dood. Leven met de dood is leven. Leven met angst voor de dood is levenloosheid.
†
Twee versies strijden om niet-identieke bewoording. Ik verbeter voortdurend, sla zinnen bij het overtikken over, breng soms een andere zin aan, onderbreek, ga na ‘of nog klopt’. 95%. High score. Er stond ook eerst: waar niets dan de keuze tussen goed en kwaad overblijft, wat bedoel ik nu? Ik begrijp soms ‘de bedoeling’ niet meer, ik voeg dan bij: ‘voorbij de grens’ in plaats van: ‘voorbij zijn machinale handelingen’.
††
Ik voeg bij ‘de aandacht’, ‘het doel’ kan ik niet door andere woorden vervangen. ‘van het lichaam’ ipv. ‘van de mens’; zin versneld, en uit eerste versie één keer bereikt worden vervangen door liggen-binnen-bereik.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
327 De regels van Antonin Artaud, in de inleiding tot Spiegelschrift-gebruikslyriek (mijn laatste dichtbundel, uit 1962) vergezellen mij, als leidraad, waarheen ik ook ga: ‘Aller au Thibet pour moi, c'est d'abord écraser le Thibet de l'âme, l'Himalaya de l'âme dans mon corps et faire de mon corps un Himalaya où les esprits de haine ne pourront plus accéder jamais. Toutes les âmes qui m'aiment seront-elles aussi d'autres Himalayas à côté du mien et que j'aiderai à exister contre la haine qui a voulu les perdre et n'a cessé de les rabaisser.’ In november '56 bleef schrijver dezes, in India voor een tweemaandelijkse UNESCO-konferentie, steken in het bergdorpje Nainital. Drie dagen rust: een station-car met James aan het stuur en vier UNESCO-employés, onder wie ik, langs ongebaande wegen en dwars door rivieren noordwaarts (onderweg enkele malen stoppen: met een geweer schoot een reisgenoot grote vogels omlaag), maar de Himalaya heb ik slechts van een afstand, en nooit van bovenaf gezien; het dorpje zelf, de berg en het meertje, waaraan ons houten hotel, lagen al op grote hoogte - de rit per auto vanuit New Delhi, een lange dag, ging voortdurend in hoger sferen, wij zagen voortdurend in verre verten gevaarten van 6, 7, 8000 meter oprijzen die altijd op een te verre afstand bleven om ‘majestueus’ boven ons uit te rijzen. Hoe hoog was ik, en hoe vlak of gewelfd de groene hoogvlakte voor me? Afstanden waren zonder enige betekenis, er hingen geen wolken, het was een blauwe hemel met de horizon ver voor mij, onder ooghoogte. Maar die horizon toonde niet, zoals alle andere horizonten die ik in mijn leven heb gezien, een duidelijke grens tussen hemel en aarde,† er was geen onderscheid.†† De sneeuwwitte toppen van de Himalaya gingen teloor, rechts en links, overal in mijn gezichtsveld - achter mij de niet zo hoge berg, die ik beklommen had, begroeid met bomen, een weg die zich van links naar rechts àchter mij uitstrekte, waaraan later een boerderij; we zijn op het dak geklommen, zo steil was de helling, we hebben er, Georges Ravenot en ik, in het op het dak drogende hooi gelegen, op onze ellebogen kijkend naar het wonder van de Himalaya voor ons, de hemel boven ons, een rust die door geen mens in eeuwen was verstoord, ontoegankelijk en in
† ††
Er is geen grens! Er is geen onderscheid!!
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
328 oppermacht aanwezig: we hebben foto's genomen, het komt niet over, ik zie nu pas wat ik toen zag. Het is een nieuw wonder. Ik was niet aan de rust toe, die ik nu voel bij het bezien van de foto's, maar hoe onrustbarend toch nu, juist nu, nog het verlangen de Himalaya te beklimmen, hoe dan ook, aan de psychedelische parachute in de vrije val - via de vele andere transcendentale belevenissen. Aan de einder de besneeuwde, gekromde horizon die zijn geheim niet prijs gaf: waar begon de hemel, waar eindigde de aarde? Ik kan niet vliegen, de ruimte die voor mij open lag was onbegaanbaar. Ik werd door alles teruggehouden: ik had geen vleugels, was acht jaar te jong, geloofde in grenzen en het reisgezelschap dat naar New Delhi terug moest keren met mij, een dag later - wij waren internationale ambtenaren. Wat had de Himalaya mij te zeggen, behalve de fysieke bevangenheid? Ik wist weinig af van hoogten en ik stond er te ver van af, om op een andere manier onder de indruk te zijn dan als de toerist, die zich laat kieken. De kiekjes blijven de herinnering bewaren, helpen mijn ogen opnieuw te kijken; ik had nog te weinig geklommen - zie ik nu -, te weinig had bewust plaatsgevonden, ik was nog niet mijzelf. Ik bleef op de drempel steken, binnen handbereik, wist het gebaar niet te maken, kende de overgave nog niet. Ik ben mijzelf, dwz. ik leer mijzelf kennen. * Nikolaas, die niet weet hoe de Himalaya van zijn ziel te beschermen tegen de aanvallende geesten van de haat, weet niet te kiezen tussen de woorden van de psycholoog (hij is vijfde jaarspsychologiestudent) of de muziek van de musicus, die hij ook is. Welk instrument? Soms denkt hij, dat slechts het woord van God komt, en de muziek des duivels is, een uiting van verdoemden. ‘Is het niet zo,’ zeg ik, ‘dat woorden intellektueel uiten wat muziek per pure emotie overbrengt, en doet de schilder weer niet geheel iets anders, meer lichamelijk, zintuigelijk?’ Waarom geen genezing door de muziek geprobeerd, is niet het dansen de muziek van het lichaam, een beweging waarin het levensritme schuilt? De dans een religieus ervaren van geest en lichaam tezamen, ongescheiden?
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
329 Dan komt hij op de gedachte, over muziek te gaan schrijven, hij zegt dat Hans van Sweeden hem altijd verbood over muziek te spreken: het wonder moest onaangetast blijven. ‘Ik moet over die angst heen,’ zegt hij, ‘ik zou het eigenlijk moeten opschrijven om niet te vergeten.’ Ik reik hem het papier toe: ‘Schrijf het dan op.’ Hij begint te schrijven, de bloknoot op de knie. Ik kijk naar zijn steile, gekreukeld-intelligente handschrift. Hij ziet mij kijken: ‘De fysieke aktie van het schrijven is me al onaangenaam,’ zegt hij weer en blijft praten. Ik raad hem aan zich te ontspannen, achter mijn bureau te gaan zitten, gun je schrijvende hand zoveel mogelijk rust, leg je pols zo ontspannen mogelijk op een plat vlak, gebruik je pen als het penseel waarmee de Chinezen hun vlugge, bezonken schrift schilderen. Hij zet zich neer, en schrijft: ‘Vergeet de angst voor het praten over muziek. Schrijf er desnoods over.’ Hij is klaar, scheurt de pagina uit m'n bloknoot, ik voeg hem vanaf de divan, glimlachend, toe: ‘En er nu onder schrijven: geen woorden, maar daden.’ † PENG! Rinkelekink... Op het ogenblik dat ik de zin beëindig: ‘daden... (geen tijd voor antwoord, nadenkende stilte, komma, aanhalingsteken sluiten, reaktie) knalt de ruit voor het bureau, scherven rinkelen achter het gordijn naar binnen. Nikolaas springt op van de stoel, schuift onderhand achteruit, wat zeggen we? Ik blijf, doodstil, onbeweeglijk luisteren, voelen, denken, ondergaan: wat gebeurt hier? Dan schuif ik het zwarte gordijn opzij, we zien: een bijna volmaakt rond gat, als een q met de haak rechtsonder, ongeveer vijftien centimeter in doorsnee, vlak voor de plaats waar de stoel staat voor het bureau, dat voor het raam staat, de achter het bureau gezetene kijkt erdoor naar buiten. Dit ogenblik: twee uur 's nachts, de kachel (die weer op loeihitte heeft staan branden) is uitgegaan, ik heb het gordijn weer opzijgeduwd om het gat te zien en te beschrijven; er is naderhand nog een stuk glas vanuit de bovenkant van de cirkel uit de ruit
†
Als iemand de onomatopee wil verduidelijken, graag!
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
330 gevallen, toen we het raam openschoven - door de gebroken ruit strijkt een koele nachtwind over m'n knieën. We hebben de rest van de avond gelegpuzzeld, geprobeerd door middel van de bijeengeraapte scherven het gat te hervormen, het is gelukt: in het midden een ongeveer anderhalf centimeter groot, waarlijk ontbrekend gat (ontbrekend, aanwezig in de vorm van duizenden kleine splintertjes die op vensterbank en vloer liggen). Ze vormen het bewijs van de aanslag, gepleegd vanuit de geest (‘laten we er lering uit trekken, de daad zien als de bevestiging van het woord, en verder niet naar een verklaring zoeken’ - Adriaan) of vanuit een van de ramen aan de overzijde, de achterkant van de huizen aan de Marnixstraat, of uit een van de tussenliggende tuinen. Onmiddellijk na het gebeurde keek ik uit het raam, de scherven vielen naar binnen, komt de handeling (het breken van een ruit) dan van buiten? Wat is de relatie tussen binnen (mijn woorden, die de daad oproepen) en buiten (de daad die m'n woorden bevestigt)? Een causale of finale beschrijving? Wat wil ik? Enkele verlichte vensters, zonder overgordijnen, meestal keukens, uit een ervan buigt zich twee hoog een vrouw een ogenblik voorover naar beneden alsof ook zij het geluid van de knal en het daaropvolgende glasgerinkel heeft gehoord. Ik haal Maja, Billy erbij. Ik klop op hun deur, kondig niets aan dan: ‘Kom kijken naar het wonder, dat bij mij is gebeurd.’ Ze kijken, ik leg ze uit hoe het gebeurde. ‘Een omen,’ zegt Billy. ‘Het noodlot?’ vraag ik verbaasd. ‘Nee, niet het noodlot,’ korrigeert ze mij. Ik zoek op bij Van Dale: een voorteken, goed of kwaad. * Ik besluit het ‘raadselachtige gebeuren’ (hoe wonderen degraderen), ‘het geval’ (wanneer begint een gebeurtenis een geval te worden?) aan te geven bij de politie. Ik wil vereeuwigen, denk ik: een kwartier later, tegen halftien 's avonds, de voors en tegens zijn overwogen. Met Nikolaas stap ik naar het politiebureau Leidseplein. ‘Als ik 't goed heb, komt er 'n S. voor?’ vraagt de dienstdoende, als ik eerst mijn achternaam heb gegeven. Het adres wordt
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
331 genoteerd, de ligging aan de tuinzijde, de man schrijft (terwijl ik geen oorzaak heb durven noemen, alleen het gevolg vermeld: het bewijs, dat ik in een grote papieren envelop bij me heb): ‘ruit buks.’ ‘Dan toch hoogstwaarschijnlijk?’ opper ik. ‘We mogen toch wel aannemen, dat u de waarheid spreekt?’ Mijn waarheid durft geen buks te veronderstellen, laat het wonder, de steen, de hitte, alles nog open. Ik dien geen aanklacht in, tegen X, ik wil alleen maar weten, waarom? Wat? Hetzelfde antwoord krijg ik weer, als ik vraag of ik nog bezoek krijg om het gat te bekijken (de glasscherven worden ook geen blik waardig gekeurd): ‘Dat hoeft niet, u spreekt toch de waarheid?’ ‘Nee, ik heb geen kogeltje gevonden.’ ‘We zullen het muteren,’ wordt mij aangekondigd. ‘Wat is dat?’ ‘We zullen er een vermelding van maken in het rapport, gaat iemand kijken.’ * Dit is maar een kleine ‘mutatie’ (in een rapport); we zijn niet veel wijzer geworden. Andere mogelijke oorzaken worden in de loop van de avond geopperd: de spanning van het glas, door verschil koude (buiten) - warmte (binnen). Ik heb me als een slachtoffer gedragen: ‘Volgende keer schieten ze raak,’ lach ik, en wijs op mijn oog. Ik koester dienaangaande geen enkele angst, overigens, voor mij blijft het een (boven) natuurlijk gebeuren. It's all in the (same) game. * Zovelen voelen zich geroepen te schrijven, over dezelfde onderwerpen. Wat moet ik ze raden? Schrijf over jezelf, begin aan je eigen leven, gebruik geen tweedehands kennis, probeer te weten te komen voor wie je schrijft, doe het vooral zo eenvoudig mogelijk en als hèt onderwerp ter sprake komt, let dan nog meer op: gebruik geen molekulaire strukturen als je niets van scheikunde weet, teken alleen dan als je kunt tekenen, weet het verschil tussen suggestie, subjektieve waarneming, oorzaak, gevolg, dis-
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
332 kursieve logika, weet dat de stoutste fantasie nog altijd werkelijkheid is. We schrijven: werkelijkheid. ‘Ik weet het allemaal, maar ik kan er niets mee maken.’ Dan is het schijnkennis, Eduard, dan ben je je verantwoordelijkheden nog niet bewust - en je bent niet de eerste (de beste) die ik dit hoor zeggen. Het weten houdt bovenal in het kennen van jezelf. Want kennis is vaak het opwerpen van een barrikade tussen jezelf en het handelen. Vluchten, depressies, blue and sad, hoofdpijn wordt paranoia. Hoe is de verhouding tot je moeder, E.? (Ik maakte zijn sinterklaasavond mee, we zaten in het restaurant waar hij borden waste om er voor niets op een kamer te kunnen wonen, onverwacht kwam zijn moeder binnenstappen met wat kleine cadeautjes, een jonger broertje aan de arm. Verlegen pakte hij (26) de boodschappentas uit, een voor een uit het papier halend (op mijn aandringen: ‘Je mag je moeder toch niet zo maar weg laten gaan? Drinkt u toch 'n kopje koffie mee, mevrouw’): een worst, een blikje soep, een pakje sigaretten, een paar sokken, e.d.). ‘Ze is ziek geweest,’ vertelt hij, ‘ze voelde zich niet goed.’ Hij kwam op bezoek, zette koffie voor haar, laat haar alleen achter, gaat het huis uit, komt 's avonds terug, merkt een vreemde sfeer op, ‘ze richten amper het woord tot me.’ Opeens het woedende verwijt van zijn moeders vriend: ‘Wat heb je in de koffie van je moeder gedaan? We bellen de politie op, hoor, we zeggen dat ze je spullen moeten doorzoeken!’ * Ik kan slechts spreken door mijn leefwijze. De Engelsman Michael heeft zich door Robert Jasper de komst van Klaas laten verkopen: iedereen Sinterklaas, altijd bereid tot geven, elke dag de Klaas-liefde, de laatste der heiligen die wonderen volbrengen. ‘Iedereen gelooft toch in Sinterklaas? Ook de volwassenen, anders zouden zij het geloof toch niet aan hun kinderen doorgeven?’ vraagt hij me bijna wanhopig. Hij werkt als arbeider bij Luycks, wil uitvinden wat hij met zijn sociologische opleiding uit Manchester kan doen. ‘Werken er meer buitenlanders?’ ‘Yes - they call it Piccalilly Circus!’
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
333 Het boek van Møller: Stimulantia (Leopold, 1951) voor velen stimulerend lezen. Pagina 60: Wat is de roes? Op de primitieve kultuurtrap het aangewezen middel om in kontakt te komen met wat wij het bovennatuurlijke noemen, voor de natuurvolken op zichzelf niet meer bovennatuurlijk dan iets anders. Tijdens de roes ziet men in de toekomst en worden de toekomstige gebeurtenissen aangekondigd. Tijdens de roes begeeft de ziel van de medicijnman zich naar verre streken of nemen geesten bezit van zijn lichaam en spreken door zijn mond. Tijdens de roes ontvangt de gunsteling openbaringen van de machten, die hem later in de strijd om het bestaan zullen bijstaan. Pagina 61: De roes is niet alleen verbondenheid tussen de mens en zijn godheid, maar ook tussen de mensen onderling, als deelnemers aan een ritueel, de roes is heilig: het druivensap van de Dionysosvereerders was het bloed van de godheid. (Overeenkomsten: de hostie van het r.-k. ritueel, de peyote in Mexico etc. Pagina 64: Hasjiesj een met vet of honing bereid extract van de gewone hennep (cannabis sativa), de bekende plant waarvan de vezels gesponnen worden, oorspronkelijk thuis in Zuid-Rusland, Turkestan en India (bhang) waar hij vermeld wordt in het artsenijboek van Sucruta uit de eerste eeuw na Christus, en reeds in de grijze oudheid wordt hij in Shu-Ch'ing, een van de oudste klassieken genoemd. Pagina 88: Bij de Baloeba's in de Kongo gaf het hennep-roken aanleiding tot het ontstaan van een soort sekte, welker leer enige tijd tot staatsgodsdienst verheven is geweest. Gedurende deze periode werden alle fetisjen verbrand en tovenarij en heksen-processen afgeschaft; de aanhangers der nieuwe leer waren verenigd in het geloof dat hennep het enige middel was dat voor tegenslagen in het leven behoeden kon. Naakt en met gladgeschoren schedels verzamelden zij zich des nachts, om onder inachtneming van bepaalde ceremoniën aan het henneproken deel te nemen, iets dat echter later door het Europese gezag is verboden, wegens de nadelige gevolgen voor de volksgezondheid. (Dat wil ik nog wel eens nazien: de nadelige gevolgen. Ik geloof er geen steek van; wat ik wel geloof is dat tovenarij en heksenprocessen, ook in deze maatschappij, kunnen worden afgeschaft als men in plaats van alkohol en tabak de hennep als genot-middel gaat invoeren.)
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
334 Een aktieve maand is dit, ik verhuis naar het voorlopig laatste adres van mijn omzwervingen. Gisteren de stalen kast met vier laden, waarin niets dan papieren, het zwarte houten bureau met laden vol niets-dan-papieren verhuisd, ondertussen mijn boekenkast opgezet met niets-dan-boeken-en-papieren. Wie zijn uw vrienden? Ik dacht raad te kunnen geven, maar het is altijd goed als het niet nodig blijkt te zijn. Als je een probleem aan een ander voorlegt, krijg je een antwoord of het probleem lost zich op. Als je het antwoord krijgt, heb je de oplossing nog niet; die heb je pas, als je de vraag juist stelt. Bergson, Wiener, ja Nikolaas. De raad in casu: ‘Je kunt niet zeggen dat je alles al weet, je weet NIETS en je zult het pas weten op het ogenblik dat je sterft.’ Een lam antwoord (ik ben moe, stuur Eduard weg, hij heeft getekend en geschreven, ik heb hem driemaal laten weten dat hij niet tegen me moet spreken, als ik tik - maar hij vertelde zulke ontroerende verhalen, dat ik wel luisteren moèst. Hij trekt z'n laarzen weer aan, maandag vertrekt hij naar de Spaanse vlieg): ‘Hoe kon ik je in énkele woorden zeggen, dat ik ook dàt al weet? Dat weet ik toch óók, dat hoefde ik er niet bij te zeggen.’ Eduard af. Het wordt moeilijk, wonderen vermoeien, een plantje waarvan ik de naam ben vergeten siert mijn bureau, roodpaarse bloemen rond dito bloembodem, kern, of kroon: een doffe glans, bestofte fluwelen bladeren. Het leeft.
vrijdag 10 april 1964 [de vijfenveertigste dag] Om middernacht naar Mingus. R.d.R. uit R'dam laat me een interview lezen, in JAZZ, nov. dec. 1963: ‘When I write ugly, I want people to hate it, and I want them to hate themselves. What's so funny is they think a composer's supposed to please them, but in a way a composer is a chronicler like a critic. He's supposed to report on what he's seen and lived (...) If a cat comes up with some music from the moon, I know what it's going to sound like, but I just haven't tried to write any moon music (...) I decided to hold my funniness until I could laugh from my shoes,
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
335 up and down (...) Now is the time, now that Jesus of Nazareth hasn't returned yet, and we've got people going to the moon, that we should realize He may return as we start blowing ourselves up (...) I've never felt there was no magic power over me.’ * Leila: ‘Krijgt de kanker, lamme.’ Maja schrikt niet eens meer: ze is wel wijzer. Roland doet boodschappen: ‘Ik koop wat het kind nodig heeft, wat de katten nodig hebben - meer niet, ik doe niet meer mee. I don't fight. I'm sick and tired of it. I've got enough of this.’
zaterdag 11 april 1964 [de zesenveertigste dag] Nu tegen Ewald zeggen, na deze Uitlaat-uitzending, waarin luisteraars mochten zeggen (per brief) wat zij als doel in het leven zien: Geen woorden maar daden. Wat zoek je zelf anders dan woorden? Bewijs het in je daden. Op welke wijze doe ik het meeste goed? Ik ben een schrijver, en ik weet het (soms, maar dan àl te goed). Een bizonder vreemde dief, ook nog: let op, alles wat je zegt kan tegen je worden gebruikt. Ik weet het. After all, we're soulbrothers. Het gevleugelde woord van de waarheid. Het doel: liefde. ‘Subud is love,’ zeg ik Stephen. ‘Is it that serious?’ ‘Yes, it is.’ * Maar Meneer De Ruyter, voordat je over frustraties spreekt: Mingus is niet gefrustreerd. Dat zijn de blanken, die zich bewust voelen van hun machteloosheid (die hun macht ook is). We zijn niet machteloos, we kunnen aan dit grote probleem iets doen. Mannen van het woord, geschapen om te handelen. Ons woord (krant, boek, pamflet, bijbel) wordt gelezen. Wij bereiken mensen. Door de waarheid te zeggen, bereiken we méér mensen. We mogen niet anders dan de waarheid schrijven. *
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
336 Mij wordt verteld, dat ik bijdraag de frustraties van de ober te doen toenemen. Hij vertoont psychotische trekken; hij kan niet uit de voeten komen, komt driemaal dezelfde bestelling opnemen, geprikkeld door Wouts ‘een bier’ (nadenkend) ‘of een cola’. Hij herhaalt het geheel, neemt niet aan dat cola bedoeld wordt. ‘Wat moet het nu wezen, meneer?’ (Maak het inderdaad zo gemakkelijk mogelijk; weet wat je bestelt, verander niet, waarom?) Ik gedraag me een ogenblik volgens primitieve gewaarwordingen: ‘Waar blijft het bestelde?’ Blijf waarnemen, niet alleen in het nu en de toekomst, maar ook in het verleden. Denk na over je handelwijze, ook als het gebeurde achter de rug is. ‘Ik had één ding kunnen zeggen, waardoor de man psychotisch zou worden, gedurende een enkel ogenblik. Waarom zou ik bijdragen tot zijn aftakelingsproces? Misschien houd je hem niet tegen, er zijn sommige dokters vóór euthanasie; die willen lijdende mensen eerder uit de weg helpen.’ Hoe kan ik schrijven zonder mensen te kwetsen? Onbaatzuchtige, zelfs baatzuchtige ('n verschijning op de boekenmarkt) liefde? * Kongo-bruin. Wie schiep de zwaartekracht? Generaties medicijnmannen probeerden hun leven lang alle planten, opleiding duurde levenlang, doorgegeven. Een traditioneel verhaal: ‘Als ik over enkele jaren de psychiatrie op haar grondvesten doe schudden en voor het eerst de natuurwetenschappelijke processen op het organisme toets, gooi ik alle terminologieën overboord, want ik màg ze niet.’ Ik spreek tot Huub, laat langzaam - hoe luistert hij? - de woorden endogeen, exogeen en psychogeen vallen. De wetenschap digt (zie bij Wiener) niet wat high is. Ik, wij, anderen, diggen de high. Een gezamenlijk plan brengen wij ten uitvoer, sleutelwoorden: gezond, gelukkig, volmaakt. Progesteroon, in de placenta overvloedig aanwezig, Lyndiol, vrouwelijke hormonen. U gebruikt de pil toch ook, mevrouw? Over de hele wereld geven, op DIT ogenblik, honderddrieën-twintig jongens hun plaat, die stokt wegens een kras, een zetje. Ik ben er één van.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
337
maandag 13 april 1964 [de achtenveertigste dag] ‘Mijn boek is geschreven door een vlieg. Ik geef het je in één zin, want als je het niet wilt snappen... Wil je het écht niet nog 's opnieuw horen?’ ‘Nee,’ zegt Reineke, al heeft ze het niet begrepen: ze luisterde alleen maar naar Ewalds vurige betoogstem, die een uiteenzetting over de kompositie van zijn boek gaf. Een dagboek, één dag, waarop Thomas en Vibia in 'n oude schoenendoos papieren vinden, die ze gaan lezen. Een interview met de hoofdpersonen, de schrijver, de vlieg, die bij het eerste geluid dood op het hoofdkussen wordt gevonden. Etc. Hoe laat is het? Ik krijg drie antwoorden op één vraag (nu maar de waarheid kiezen): Vijf over één. Eén uur geweest. Half één denk ik. Des nachts (hoe laat dan ook): ik overzie een weekeinde waarin de wonderen niet ophielden te gebeuren. Het regent wonderen, in Holysloot, op het Klein Heiligland en aan de Heiligeweg. Met de DS van René (zijn Déesse) beide richtingen doodlopend. Hoe kan een eenrichtingverkeer twee kanten uit leiden? Men kijkt naar mij door een kaleidoskoop: onderwerpen van gesprek. Het doel. De middelen. De weg. De avonturen onderweg. We horen het water fluiten: thee uit China voor vier van hier. Het probleem dat ik achterliet: hoe is het mogelijk over mijzelf te blijven schrijven, waar de anderen zoveel aandacht in mijn leven eisen, dat ik ononderbroken met hen bezig ben, in woord, gedachten en ondernemen? Het probleem is opgelost: ik kan alle verantwoording op me nemen. Zoveel profeten met paranoide, schizofrene en manisch-depressieve afwijkingen (bij de soefi's bast - ekspansie - en qabd - samentrekking), die zich van het leven afsluiten, die zich God wanen. Het super-Ego, het gebied waar je driften je idealen ontmoeten, zich daarmee vereenzelvigen, teweerstellen, waar de waandenkbeelden het genie van de pathologie ontmoeten, en de grenzen vervallen tussen ‘idioot’ en ‘genie’. Dat wat waar is, is alleen op het moment van de geboorte
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
338 waar, de werkelijk naakte waarheid vervluchtigt wellicht in dit ene moment eeuwigheid, waaruit het leven bestaat, wanneer het laatste woord het eerste achterhaalt. Ik wil niets anders dan de waarheid schrijven, zeg ik, en herlees hardop: Sla maar open, begin maar waar dan ook staat het geschreven: het is niet hermetisch of gesloten, het ligt open - zo open als ik sta voor alle blikken; ik herinner me nog de kijkers uit 1948/9 toen ik poseerde in Parijs, als broodwinning. ‘Hebt u eigenlijk wel een vak?’ vroeg mij een van de zestig mannen, die zaterdag opeens de Kring bevolkten - het was zijn laatste woord, want bij m'n antwoord stond hij op. Is dat de publieke opinie, moet ik bewijzen dat ik een vak heb, dat ik dingen kan ondernemen, moet ik waarmaken wat ik al heb ondernomen? * Mijn zoon Peter (17) kwam op bezoek vorig jaar. Hij deelde me mee niet te weten wat hij met z'n toekomst moest doen. ‘Doen ze daar niets aan?’ vroeg ik verontwaardigd, geïnteresseerd. Het bleek dat hij bij een psychotechnisch bureau was geweest, maar over de tests wist hij niets te vertellen - en het resultaat? Even verontwaardigd, evenveel blijkgevend van enthousiasme voor de wetenschap als ik, zijn vader, riep hij uit: ‘En ze kunnen maar niet vinden wat ik worden moet! En ze zùllen het vinden, al moeten ze er een dokter bij halen!’ Het ging over hém, en hij wist het niet. En ik zag mezelf terug, op diezelfde leeftijd, ik wilde niets worden, ik was hem eender zoals ik m'n vader eender ben: en ik kon hem niets raden, want wat zou ik meer voor hem zijn dan een psychotechnisch bureau? Ik heb hem wat boeken gegeven, wat adressen, nauwelijks duldden wij gezamenlijk een nadere inmenging in andermans zaken. Hij zal terecht komen, ik vertrouw erop dat hij een goed mens wordt - de oprechtheid is aanwezig. Wat is oprechtheid? Dat ik de waarheid verhaal? Op wie verhaal? * Ik fungeer vanuit een betrekkingswaan, ik zeg dat ik mijn werkelijkheid ontleen aan het realiseren van een illusie, als deze eerstehandse. Wat is er anders dan werkelijkheid? Er bestaat
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
339 geen surrealisme, over-werkelijkheid, sub-werkelijkheid, voor wie meeleeft. Voor wie leeft schrijf ik, voor diegenen die nog veranderen willen, die nog niet dichtgeslibd zijn, die nog open staan, die méér weten willen. Waarom leef je? vroeg ik een van m'n bezoekers; hij zag de vraag niet, die vouwde ik dicht, na de drie woorden te hebben geschreven; hij schreef een antwoord op de andere helft; wij vouwden open en lazen samen: Omdat het een kortere weg is. Enkele andere antwoorden: ‘misschien weet een van de heren het antwoord eerder te formuleren.’ ‘Openstaan voor het nieuwe.’ ‘Genot.’ ‘Peace from such foolish questions.’ ‘Oost en West verenigen’ (Rofé). ‘Ervoor zorgen dat je leeft en niet wordt geleefd.’ ‘Van ieder uur, iedere dag iets goeds maken, vandaag nog.’ ‘Het doel is de horizon. Iedereen sterft onderweg.’ ‘Je idealen verwezenlijken.’ ‘Kontakt en kommunikatie.’ ‘Eenzaamheid doorbreken.’ ‘Liefde: voor de medemens, tussen man en vrouw.’ ‘Om uit te vinden waarom ik leef.’ ‘Een ander gelukkig te maken.’ (Enkele radio-luisteraars: bedankt.) * De vierde dimensie vol static (‘the only music I listen to’, Burroughs tot Ira). ‘Jij komt nooit in het Nirwana,’ zeg ik tegen Karel. Hij geeft het lachend toe: ‘Nee, daar ben ik een boer in!’ Het leven is niet de prediking van een leer of geloof, het is een bevestiging van de band die in ieder mens schuilt, en waarin niemand hem weet te benaderen. Het is zijn eigen leven; er is geen andere weg. Invloeden, theorieën, IQ-tests, rechtzettingen, aan de lopende band: Theo van R.'s vrienden, ‘echte vrienden’, verdwaald op de Kring, in een niemandsland tussen nacht en morgen bijeen, na - dacht ik - een vermoeiende dag van een juridisch, wetenschappelijk of medisch kongres. Voer voor mijn woorden, en verwelkomde hen; wij waren even neergestreken, er kunnen er altijd nog meer bij, geïntroduceerd of niet. Ik verpraat een nacht, met vrienden rondom mij, die hun vragen aan hun antwoorden toetsen. Herkenning. Ik leef die éne dimensie meer, die mij van hen scheidt, om zovele redenen, en elke reden is een reden te meer.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
340 Waarom blijf ik de anekdotikus, die de slotscène aan de verbeeldingskracht van de lezer, de toehoorder overlaat? Waarom niet tot het einde van elk uiteindelijk ervaren, waarom niet verzaken aan dit verwoorden van ervaringen, die tot het onbereikbare behoren? Waarom verdedig ik de weg? Waarom schep ik voortdurend literatuur onderweg? * Het bewustzijn van de wereld denkt niet in ijstijden, maar in mutaties van leven. Een proefondervindelijk formuleren. Ik gebruik meer dan alleen maar m'n hersens, kom nader tot de aarde, zie hoe het leven in mij wezenlijk gestalte heeft gekregen, ik eksploreer tot in de verste uithoeken: het hart, de maag, de slaap, de zintuigen. ‘One must know that all visible phenomena, being illusory, are unreal’ (een van De Tien Dingen Die Men Weten Moet; uit het Tibetaanse doktrine-boek). Overkoepeld door het Niets, ondergraven door het Alles leven hier de gebeurtenissen. ‘Nee, zonder gein, bent u werkelijk Simon Vinkenoog?’ Twijfel aan de identiteit. Ik, die op een sociëteit van kunstenaars en intellektuelen enkele heren ontmoet. Zeer voorzichtige toenaderingspogingen mijnerzijds: ik stel de jukebox in werking, door er een kwartje in te doen, laat de heren de keuze van de plaat. Om te tonen hoe het moet, druk ik intuïtief de knop met de letter, de knop met het cijfer in. Zij, die alles weten, weten dat ze te klein zijn terwijl ze het niet weten, omdat ze nog ‘alles’ kunnen ontdekken: zij die zich verontschuldigen: ‘ik ben alkoholikus, dat is mijn weg,’ in plaats van te zeggen: ik ben schrijver, ik blijf ontrafelen. Schijnbewegingen. Ik blijf rafelen aan dit eigen leven, ik geef niet op halverwege, ik zeg niet: ik kan niet verder, je kunt al het andere ontrafelen, het is te vatten en te begrijpen alles behalve datzelfde allereigenste, het allerlaatste dat de mens is gegeven: zijn stofwisseling van binnen, noem het: zijn ziel. The real human soul. Ik heb te veel overgeslagen, het jubileren van de heren: de 100 lagen in de mobilisatiedagen bij Schiphol, soldaten, onderofficieren en officieren, verenigd in een luchtdoelartillerie-stelling. 64 hunner waren 25 jaar later voor het eerst sinds die mei-
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
341 dagen 1940 weer met elkaar gekonfronteerd: 64 van de 100. (Theo van R. had de adressen bijeengezocht, een paar anderen voor het idee gepolst, uitnodigingen verzonden, stencils rondgestuurd met de namen en beroepen, alsmede de funkties van toen, de gezinssamenstelling, e.d.) 4 hunner waren joden, nooit teruggekomen van deportatie. 13 anderen waren overleden, 19 wilden, mochten, konden of hoefden niet: te arm? te rijk? niet geneigd oude dienstkameraden te ontmoeten? Een vreemde dag was het voor hen geweest, die eindigde op de Kring 's nachts. Met een zestal werd ik gekonfronteerd, zij waren een kunstenaarssociëteit binnengekomen en ontmoetten mij. Ze spraken over het gele gevaar (ik verdedigde de I Tjing, Confucius, Lao Tse en Mao Tse-toeng - dichters, profeten, politici), ja daar wist ik van, en: ‘U kunt ook sjoelbakken!’ zei ik. ‘Sjoelbakken? Da's kinderspel. Dat spelen grote mensen toch niet?’ ‘En kun je met zo'n vrouw niet lachen?’ ‘Wat wij hier zitten uit te lorren is het leven niet.’ ‘Weet u wat die knaap allemaal al achter de rug heeft?’ (Nee, wij wel.) ‘Ja, maar daar moet hij wel mens bij blijven. Wij zijn allemaal dikgevreten mensen. Het hele leven is oorlog. Ben je ook zo'n anti-bom-man? Wat doe jij, als je dochtertje van zes wordt verkracht, en je kunt de man grijpen?’ Ze grijpen, ze grijpen maar. En wat kan ik anders doen dan preken? Ik stap over, kondig het ze aan, naar de dominee. Uit overtuiging houd ik mijn armen over mijn borst gevouwen, langzaam beweeg ik mijn bovenlichaam van achteren naar voren en terug: ik ben het vleesgeworden JA. ‘Waarom wil je alles weten? Daar heb je maar verdriet van. En wat zoek je nou dan?’ Ik vertel ze wat ik vanavond op televisie heb gezien, in een uitzending van Armand en Michaela Dennis: een grote vlinder, de vleugels wijd uitgesperd, wordt opgevreten door mieren die haar lange lichaam van binnenuit open doen barsten, de mieren trekken langs, over, door en in haar: zij dansen in een unisono van de vretende beweging, als een halve lange romp (neergestorte Boeing, Super-Constellation?) dwars opengespleten ligt de vlin-
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
342 der op haar rug, de grote vleugels stuiptrekkend niet langer, maar meebewegend door de mieren-beklimming. Dat vertel ik. ‘Nou, en toen?’ ‘Nou, en toen - Nou, dat ontroert mij.’ ‘We vreten mekaar allemaal op. Je bent te jong om de weg te bewandelen die wij hebben afgelegd.’ Waren m'n antwoorden te duidelijk? Niet duidelijk genoeg? Willem zou het gesprek wel voor me onthouden. Hij stelt me voor, het te noteren. Graag - aanvaard ik, denk: dat spaart me de moeite. Hij lacht voortdurend, gniffelend, getuige van een wonderbaarlijk gebeuren (hij heeft er Huub over ingelicht), een wel zeer vreemde ontmoeting dwars door belangengemeenschappen direkt tot de ziel gerichte woorden. Ik denk van een plicht te zijn ontslagen, maar dit blijkt niet het geval. Hij noteerde niet de voor mij zo belangrijke, want werkelijk-uitgesproken eigen antwoorden, maar de vragen van de anderen - waarop ik me de antwoorden niet meer kan herinneren. * ‘U neemt het allemaal een beetje te zwaar op de hand’ is het laatste woord van een der jubileerders; ik sta ogenblikkelijk, glimlachend, gelukkig, op, neem afscheid Reineke rijzig en de mooiste naast mij. Wij gaan naar huis, ons gezamenlijk huis. * Het Nederlandse woord ‘zinnebeeldig’ verkies ik boven ‘symbolisch’. Volgens de zinnen te verbeelden. Late bezoekers vertrokken. Birds of a feather fly together. * Mingus. Mingus. Mingus. Mingus. Mingus. ‘He is a mean man, he and I don't go together, I saw him beat up Fats Navarro once, I was 19 then.’ ‘I warned him, I said: Sam, now you better take care when you go see Mingus to-night, because he ain't gonna take it, you know he is a fighter (and Sam being so drunk, belligerent agressive)...’ Ted added, as an afterthought. Ted: the ides of March, the chorus - Stephen. ‘There is hope in Mingus last works,’ Dr Pollock ascertains.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
343 Who are we, to judge? It works, if you work. ‘Thank you for your kind acceptance,’ Mingus to the audience at the Concertgebouw. Chester, late gate-crasher, steals a chair away from the musicians; Dolphy looks astonished. ‘As if someone had just yelled FIRE and there was just that fragment of a second before panic broke out.’ Another eye-witness: ‘I expected any moment Parker to come down from heaven seated on a sphinx.’ He throws a human spell. ‘When you know everything you're allowed to demonstrate.’ ‘A stage full of Black Muslims’ (an American). The music replies. Trino tries to speak to him, but can't understand his slurring, mumbling voice. His ‘opinion’: ‘The man talks nonsense.’ (‘wartaal’) ‘He's got asthma, a white man's disease. It's my country: white and wrong.’ ‘If you're queer, man, it's your problem.’ ‘What did you do, Sam?’†
dinsdag 14 april 1964 [de negenenveertigste dag] ‘After all, you don't have a mission and you do live in paradise.’ Bij Lodewijk zes mensen onverwacht te eten, een feest waarin de deelnemers nauwelijks geloven! Psychische energie (ook libido) tot mijn voordeel weten te benutten. Ik weet welke weg ik heb ingeslagen. Energie onuitputtelijk, het schept vreugde. Relentlessly. Een kleine schoolmeester ook ben ik, voor kleine kinderen: met onuitputtelijk geduld hoor ik mij antwoorden (maar ik weet het! ik moet zien hoe het werkt!) op de venijnige prikken die Jan denkt mij toe te kunnen dienen. Hij heeft zich tegen de rots van mijn geloof gestoten, en hij weet dat ik juist zie - hij herinnert zich óók hoe hij hier, voorovergebogen van wanhoop,
†
In Down Beat na de terugkomst van Mingus uit Europa een editorial, waarin spijt wordt uitgesproken over Mingus' gedrag op Europese concertpodia. Anekdotiek ter plaatse. Mingus' gevecht is het moeilijkste: hij zoekt inderdaad alles of niets. Liefde i.p.v. angst. We mogen niet oordelen.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
344 machteloos heeft zitten huilen. Hij weet ook dat zijn baldadigheid van afgelopen week de uiting is van eigen frustraties, veel meer dan het melkkarretje dat wij eens uit speelsheid (ik althans) omverwierpen, in Hoogseizoen, mijn leven. Was toen de destruktiedrift, typische uiting van een tijd, al bij zovelen, nog bij mij ook, aanwezig? De boom in Vlissingen. Herinneringen. De groene vingers van de verdachte. Een destruktieve fase hangt over elke puberteit, de naoorlogse jeugd had een wel zeer bizondere puberteit te beleven: in een krankzinnig geregelde chaos kreeg zij het aan de stok met eigen (ongebreidelde immers) driften, die niet konden worden gesublimeerd door de schijn-oplossingen: Hollywood, Parijs, Cinecitta, de bromfietsindustrie, de rock'n'roll, uitlatingen, energie die niet door deze maatschappij wordt benut, agressiviteit die niet wordt ontkracht. Juvenile delinquency, de onbegrepen massajeugd. Ongrijpbaar. Etc. ‘Our purpose, then, is to become expert and voluntary energy transformers instead of involuntary energy victims.’ Het boek van Laura Archera Huxley: You are not the target! (Heinemann, Londen, 1964); hoe vanzelfsprekend zijn de goede leefregels. Deskundig. Vrijwillig. De praktijk v/h dagelijkse leven. It works, when you work! Dit weekeinde heeft me praktisch bezig gezien, ik heb gekozen en gekozen en gekozen. Voor dit leven. Dit is de vrijheid van handelen. * Een plaat van Mingus gekocht: The black Saint and the Sinner Lady, de zesde die maandag na het concert. Ik heb goed geluid nodig, ik ben nog slechts ten dele doorgedrongen in de kompositie, er staan zowel te veel als te weinig gegevens in de tekst op de hoes (van Mingus zelf, en van iemand, hem zeer nabij: Edmund Pollock, MD). Zijn eigen liner-notes een gevecht op allerlei fronten: de muziekkritiek, de disc-jockeys, de platenmaatschappijen, de ideeën van drummers, Jelly Roll Morton, daarnaast dialogen met zijn musici. *
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
345 Gisteren verward geschreven. Ik herinner me die verbrijzelde inspiratie, die zich verbatim uit, in plaats van via de vingers op deze plaats vol verplichtingen. Draaiend de schroef van de rechterspoel van deze machine, waarop ik tik, deelde de draaibeweging zich aan mijn lichaam mee, verder, tot in mijn hoofd en evenwichtsorganen: ik werd duizelig van het draaien van duim en wijsvinger rond een schroef. De verscherpte sensitiviteit. Het kwam zelfs tot overgeven. Ik kondigde het Willem rustig aan, op de Kring. ‘Ik maak het niet meer. Ik ga even overgeven.’ ‘Ja, natuurlijk, jongen,’ maar hij wist niet de onrust der anderen te onderdrukken (‘Simon, wat zie je wit, etc.’) die achterbleven. Ik groette de oude dichter onderweg, en stevende door het front der artilleristen (vreemde katten in dit pakhuis) naar het toilet, waar ik al meer dan tien jaar de weg weet. Wat al sticks! Generaties urinografen bouwden er aan hun klandestiene wereld van inskripties en uitroepen, grote mensen die hun liefde klein beleven. Je mag vrijuit vieze woorden roepen! Het mag best! Neem de trein naar de hei, loop een stuk tot je alleen bent, geniet van Gods vrije natuur, en roep dan, roep dan, roep dan zo luid als je kan -niemand kan je immers horen, je bent alléén op de wereld: alles wat je zou willen roepen, maar meestal durf je niet. Nu durf je. Nu kun je. ‘In vele primitieve gemeenschappen wordt dit principe van transformatie der energie duidelijk begrepen, er wordt dan ook systematisch naar gehandeld. Woede, en de agressieve impulsen, teweeggebracht door frustratie en kwaadheid, kunnen onschadelijk worden weggewerkt door wilde handelingen - gillen, dansen, op de grond stampen, in een boom hakken.’ Laura Huxley's les vandaag. Beheers je woede ànders. Werk de frustraties weg. Het laat je woede koud, of je nu in een primitieve gemeenschap leeft of in een geciviliseerde welvaartsstaat: het is altijd DEZELFDE woede. Angst, haat, woede - het zijn destruktieve driften uit je onbewustzijn, die je positief en bewust kunt omzetten. Begin het maar lekker op een voorwerp af te reageren. Neem een mooi stuk muur en ga met je hoofd bonzen. AU!
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
346 Goed zo. Gooi die vaas stuk! Loop de straat op, let knarsetandend op alles, draag het niet op mensen over (want ze brengen je woede verder: je geeft iedereen die je tegenkomt weer minder kans op geluk) maar ga ergens alléén stampen, gillen, dansen. Kom dan terug, als een ander mens, kom met mij in een betere wereld terug, als je woede is geblust. Er is geen enkele reden tot haat (alle woede en angst kan met liefde worden verbannen, alle misverstanden zijn slechts met liefde op te lossen - we zullen het je wel leren) en lees met mij mee wat er staat op Mingus' plaat. * Ik citeer Pollock: ‘Mingus’ vroegere en meest recente lijden in zijn leven als mens en als neger waren inderdaad voldoende om bitterheid te veroorzaken, en haat, eenzaamheid en misopvattingen. Toch heeft Mingus nooit opgegeven. Van elke ervaring, die van veroordeelde-wegens-lichamelijk-geweld en die van opgenomene in een gesloten inrichting voor geesteszieken (Bellevue) heeft Mingus geleerd, en hij heeft verklaard dat dit niet meer met hem zal gebeuren. Hij is zich pijnlijk bewust van zijn gevoelens en hij verlangt wanhopig dat zij geheeld zullen worden. Hij is bovendien bekend met een kracht, die wordt gedomineerd en gescheiden door de werking van de maatschappij op onderontwikkelden, minderheden, en de underdog. Ongeartikuleerd in zijn woorden, is Mingus begaafd in de muzikale uitdrukking, die hij voortdurend gebruikt om mee uit te spreken wat hij opmerkt, weet en voelt. Voor mij bevat deze kompositie (The Black Saint) de persoonlijke en ook sociale boodschap van Mingus. Hij voelt intens. Hij probeert mensen te vertellen dat hij veel pijn lijdt en angst gevoelt omdat hij liefheeft. Hij kan niet aanvaarden dat hij alleen is, helemaal alleen: hij verlangt lief te hebben en liefgehad te zijn (He wants to love and to be loved). Zijn muziek is een roep om aanvaarding, eerbied, liefde, begrip, broederschap, vrijheid - een smeekbede om het kwaad in de mens te veranderen en de haat te doen eindigen.’ * In het Engels schijnen de woorden zo ongerept; mijn Nederlandse vertaling hier zo pover. Love me or leave me: heb me lief of verlaat me. In het Gronings schijnt het te kunnen.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
347 Ik projekteer nog altijd mijzelf in de anderen; het wordt een reine image, waarmee iedereen zich zal kunnen vereenzelvigen. Mingus (in Playboy): ‘Now look, when the world is happy and there's something to be happy about, I'll cut everybody playing happy. But as it is now, I'll play what's happening. And anybody who wants to escape what's really going on and wants to play happy, Uncle Tom music, is not being honest.’ * Jan Cr. vertelt een anekdote: Op de Kruisweg, op weg naar Golgotha valt Jezus voortdurend op de grond, met het kruis, dat te zwaar is. Achter hem lopen Jozef en Maria. Een opperrabbijn komt kwaad op hen af: ‘Als-ie nog 's een keer valt, moet-ie uit de optocht!’ * (om eerlijk te zijn) een schrijver kan het zich niet veroorloven het in zekere omstandigheden in een bepaalde omgeving niet te kunnen maken - hij moet het overal kunnen maken - anders is hij geen schrijver. nou, dan niet. hij wil zo graag blijven schrijven - hij wil zo graag het plezier even intens overbrengen - het geluk waarop iedereen recht heeft - nu, en nu 2 - hoe gelukkig het schrijven terwijl ik leef - het leven terwijl ik schrijf - als je schrijft kun je alles - dan pas leef ik. het is als met ieder werk. Werk. Werk met plezier. Vervul je door God opgelegde taak. Hij is je met plezier opgelegd. Ik zal de woorden wel weten te vinden - ik heb nog een heel leven om in te bewegen; je hebt hier enkele maanden van mij meegemaakt - een korte onderbreking van het lees-ervaren, een nieuw boek, straks weer een nieuwer, morgen een ander, misschien wel zes tegelijk, eens in het jaar toevallig een verjaardagscadeau, in de schoen van Sinterklaas. Maar IK was het dan toch maar helemaal en ondertussen. Ik leef nog steeds. Ik ga nog steeds verder. Het scheidt niet uit. Dit was maar een momentopname, maar laat het gegrift in je herinnering staan: je hebt dit boek gelezen. Het is nl. niet alleen mijn boek, het is er een van. * ‘Close your eyes. There is only one God. Do what you like.’
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
348 Susana over Ekker: ‘Die man wil alleen maar heersen, met gekruiste benen op tafel zitten.’ Darky vult aan: ‘Die mensen hier op het concert van Mingus, die zijn toch tienduizend keer zo vér als die Gurdjieff-Nederlanders.’ * Gerrit, schrijft de krant, een bekende figuur in Leiden, 68, verkoos de vrijheid boven de AOW en het Akademisch Ziekenhuis. De AOW weigerde hij in ontvangst te nemen (hij scharrelde wat op de markt rond), omdat hij dacht dan verplichtingen tegenover de staat te hebben. Goed zo, Gerrit! De politie houdt de wacht bij het onderkomen, waar de ondervoede Gerrit zich meestal ophield, als hij niet zwierf in de omgeving. Leve de vrijheid. God is met je, Gerrit. Je hebt als eenling gelijk. Jij hebt altijd gelijk. Jij bent de norm van deze mensen die zo goed voor je willen zijn, maar je vergeten. God vergeet je niet, Gerrit. Dag Gerrit. * Ted terug in Amsterdam, met hoed uit Nevada en vier trunks vol hoeden onderweg. Nog altijd de rinocerossen. Als Dali. Altijd opgewekt; no drag.† * Raad aan een zestienjarige: misverstanden en onenigheid vermijd je aan tafel door niet met je mond vol eten antwoord te geven, als je iets gevraagd wordt. Ik vraag me zoveel af, want je zou het zoveel gemakkelijker thuis kunnen hebben. Toch zeg ik het je niet meteen, als de anderen er bij zijn. Ze hebben daar niks mee te maken. Ik heb het je trouwens na het eten ook niet gezegd. Ik zal het je wel nooit zeggen. Wat doe ik dan nu? Ik zeg het de hele wereld, maar ik zeg ze niet dat ik het tegen jou heb; op deze manier blijft het toch tussen ons tweeën, begrijp je? Zo spreek ik tegen wel meer mensen in deze pagina's; maar
†
to drag - vervelen, lastig vallen, zeuren, in de steek laten, square houding. People who drag are bugging. To bug - synoniem.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
349 soms zijn er meerderen dan alleen degeen voor wie het bedoeld is, die er wat aan zouden kunnen hebben. Nu ja, je begrijpt me wel. Het zijn zulke eenvoudige dingen, die een sfeer gespannen kunnen maken, negatieve krachten ontladen. En als je het gaat voelen, is juist de negatieve kracht, het slechte humeur, het verwijt dat niet wordt uitgesproken, het misverstand dat niet wordt uitgepraat, zo pijnlijk, bijna lichamelijk aanwezig. Maar ik doe er wat tegen, genoeg, reken maar! Op mijn eigen manier. * Trino over Mingus, die hij in de kleedkamer sprak: ‘Wartaal. War-taal.’ ‘Dat zegt hij van alle gedichten,’ troost Reineke me. ‘Wat jij schrijft is voor hem ook wartaal.’ Ik blader door deze pagina's, een nieuw-ontwaakt woord houdt mij wakker: war-taal. Dit? Nee toch. Vanaf heden wordt alles tegen je gebruikt. Zijn het dezelfde lezers als vroeger? Ze mogen van zich laten horen, de oude - en vooral de nieuwe. * Sammy Davis op televisie zaterdag: ‘It's a gas to be here...!’ De onderschriften vertalen: ‘Je bent hier werkelijk te gast...!’ in plaats van ‘Fijn hier te zijn...’ A gas...: een wonder, een feest, het geluk, a gas, enorm, prachtig, jofel. (‘Anything exceptional, extremely satisfying or successful.’) Wat is het hier feest! Alle dagen, morgen, altijd feest! * Theodor Burang's Tibetische Heilkunde (Orion, Zürich, 1957): ‘Bei einem gründlichem Studium der vielen in Tibet und den angrenzenden Ländern gedeihenden Heilpflanzen fand ich nicht weniger als nahezu zweihundert Pflanzen, die der asiatische Heiler zur Behandlung der Haut heranzieht. Hanf (cannabis sativa) scheint die hier am häufigsten verwendete zu sein.’ * De Sinterklaasfiguur kan volgens de ENSIE geheel en al verklaard worden uit het volksgeloof der rooms-katholieke middel-
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
350 eeuwen. Hij leefde overigens de vierde eeuw voor Christus Wodans paard heet Sleipnir. Laten de Klazen zich met elkaar verstaan, schrijft een ferme hand op een muur op de hoek van de Bloemgracht en de 3e Leliedwarsstraat. Het teken siert de mens. De tekens aan de muren in Amsterdam zijn niet mis te verstaan. * Vijf Nederlandse schrijvers, levende tijdgenoten en kollega's, drongen in de voorafgaande minuten mijn kamer binnen. Klaas vergezelt hen (wees hij ze de weg?) alsmede 1 stuk vrouwelijk schoon, Betty. De gesprekken gaan achter mij (ik blijf op m'n plaats zitten, ze stellen zich op diverse plaatsen op, bij de pick-up, tegen de boekenkast, aan tafel, op de grond, rommelend, pratend, fruit en brood etend) over ‘de beste schrijver in Nederland’, ‘waar is de fotograaf en de bandrecorder?’ ‘schrijf jij nou maar weer 's een boekje’, ‘die volkomen oninteressante jeugdervaringen van jou’, ik laat ze de Nederlandse Staatscourant van donderdag 2 april waarin mijn allerlaatste echtscheiding staat uitgesproken en een kaartje zien. Lieve Simon doe iets aan de telefoon en haal alles weg zo vlug als het kan dag Elize. ‘Je hebt aardige platen hier.’ ‘Je hebt een paar goeie boeken.’ Jazz en poetry (Remco): ‘Zolang de mensen niet naar je luisteren, is het een strijd. Als ze niet luisteren naar wat je zegt. Daarom is het een strijd. Stel je voor, dat je als dichter alleen wilt spreken en er gaan vijf jazz-musici doorheen blazen.’ Hij vindt het gedicht jazz and poetry in Podium afdoende: iemand/kan zijn bek/maar niet houden/terwijl/de muziek speelt/ emile andringa. Ik zeg hem niet (waarom niet?) dat de musici mij vragen of ik het wil doen, dat zij het fijn vinden te doen, al is het alleen maar ‘to get close to it’, want ze weten wel, dat het hoe langer hoe moeilijker/makkelijker voor me gaat. * Opeens staat de kamer stil. Ik zeg niets. Geen plaat draait. Ik kijk allen aan en één voor één. Het is een enig plaatje. Als ik zeg ‘een film’ begint C.B.V. te lachen: ‘dan wordt het weer zo'n beat film’ en hij lacht om Pull my Daisy. Zijn lachen stoort het tableau-vivant, dat zoëven nog onbe-
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
351 weeglijk werd weergegeven door de aanwezigen: tegen de zwarte tussendeur, die leidt naar de kamer waar Reineke slaapt, vier heren, van wie er één, het lichaam voorovergebogen, in een stoel hangend, het hoofd alkoholisch naar beneden laat hangen - op de andere stoel aan de tafel met de benen over elkaar geslagen voor zich uitkijkend de tweede, de derde & vierde staande naast elkaar, ieder even ongedwongen, afwachtend: drie 50-ers in één kamer. Historie. Een hunner leest verbaasd de woorden van Ralph & Phil, die met wit krijt boven de deur staan geschreven (de zwartgeverfde wanden zijn volgeprikt met foto's, ansichtkaarten, kunst, aantekeningen (naast mijn bureau), rozen en andere versieringen: Love is the only emotion. Hij vraagt me: ‘Heb je dat dan ervaren?’ Als ik ja zeg, en hij ziet, want ik kijk naar hem terwijl ik ja zeg, dat het menens is, is zijn antwoord: ‘Goed, je zult weten wat het is. Je zult gedichten kunnen maken.’ * Dat is de enige verdienste van dit alles. In het gedicht wordt alles gezegd. Het woord geneest zodra het waar is. Het leest, het leeft mee, geeft antwoord in de liefde die van nu en altijd is, alle woorden in alle talen en toonaarden, ongeschreven en ongesproken nog: de dichter is het woord dat waar is. Ik weet zoveel, dat ik geen antwoord kan geven. Ik leer wachten en handelen: het juiste woord op het juiste ogenblik. Vragen is antwoorden. NU!
* Ik breng hem, de laatst-overgeblevene, naar een taksi. Hij wil niet blijven slapen; hij kan bijna niet meer op de benen staan. De anderen hebben al lang hun benen genomen, mij achtergelaten met hem. OK. Ochtendgloren. Mooie dag. Gearmd lopend bieden wij elkaar wankelend houvast. Moeizaam herinneren. Waar? Een mooie frisse ochtend, een nieuwe dag. De dichter weet waar-
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
352 om. Er is nog geen kleur of geur te bekennen, waarom niet? alles is er, de nacht heeft de strijd nog niet opgegeven. Dit is neutraal. Grijs. De lantarens gaan uit. Kwart over zes. De nacht heeft het voorlopig afgelegd. Een taksi komt aangereden. Goedenavond. ‘Goedemorgen,’ zegt de afgemeten dichterstem. Zijn laatste woord. Ik kijk hem na. Wat bracht mij het gezelschap? Waarom vielen zij, die meenden een verklaring te moeten afleggen over het feit, dat zij gedronken hadden, bij mij binnen? Gezelligheid? Zo vlak bij de Kring? Een gek idee? Waarom willen ze meespelen? Het is een eenvoudig antwoord (‘ze mogen je graag, ze zien je gaarne’) waard, maar ik zoek de meest moeilijke. Ze wilden meespelen lieten me enkele regels: ‘Ik kan jou ook wat vertellen...’, ‘Nou, kom op dan...’ ‘Nee, nou niet...’ ‘Wat is proza?’ (een doorgestreept antwoord), (het zijn de schijnproblemen). ‘Wat is poëzie lieve Simon, dit is het zoveelste huis waarin ik je aantref met allerlei mensen...’ Hij gevoelde de behoefte, een lief gebaar, zijn baardige wang tegen de mijne te leggen. Ze moeten hier in een sentimentele bui heengelopen zijn, ik voelde van ieder een hand over gezicht, arm, hand of schouder. Dank u, generalen! Ik voelde me, niet eens hovaardig, de meest bewuste. Het was niet voortdurend een opgewekt gezelschap, dat twee uur lang bleef, geërgerd Remco: ‘Nou weer 's een avondje uit met wat schilders!’ en N.C. nukkig, liever vertrekkend naar huis, toen Betty blijkgaf ook nog wat verder te willen doorzakken, op weg naar ‘tante stien’, waar je niet welkom wordt onthaald en je in het halfdonker moet blijven wachten, tot het licht wordt. * Ik heb er ook wel eens gezeten, in een van die koffiehuizen in de Pijp, in de oude stad, waar koffie geschonken wordt in de klandestiniteit, achter gesloten gordijnen, in het donker. Een keer kwamen politiemannen binnen, zij schenen met zaklantarens en staken het licht aan: halfslapende zwervers over de tafels, enkele vrijende paartjes, en wat vroege of late rokers, drinkers. Weer een film. Wat ik lees: film. Wat ik meemaak, leeft: film. Ik werk met een filmer in me. Mijn vingers bloeden, of het is een restant van de cranberry
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
353 jam, net op een dubbele boterham tot me genomen. Op de andere zat pindakaas; een verrukkelijke kombinatie. * Ik leg me bij de ochtend neer. Helder, maar vermoeid. Ik slaap de dag weer uit. ‘De kern van de vraag ontgaat me nog steeds, Simon.’ ‘Ik weet het, jongen. Het komt vanzelf in orde.’ ‘We zouden jou ook wat kunnen vertellen.’ ‘Hoelang schrijf je al? Hoelang publiceer je al?’ ‘Sta ik in je boek?’ Ja, jullie staan in een boek. Gezegend ermee. En ik meen het.
donderdag l6 april 1964 [de eenenvijftigste dag] het portret van mijn overgrootvader Ik verhuis. Ik pak in en uit papieren, boeken, pamfletten, foto's, brochures, aanplakbiljetten, tekeningen, versieringen, kantoorbehoeften (een brievenweger, pennen en paperclips, de schrijfmachine), meubels en huishoudelijke artikelen, lampen (licht, veel licht!), het dekor waarin ik mij ophoud. Achter glas het portret van mijn overgrootvader. Ik heb de man niet gekend. Ik ben naar hem genoemd. Ik heet Simon. Hoe zou hij van achteren heten? Wat was zijn beroep? Ik weet één ding (van mijn moeder): hij verliet zijn orthodoks-joodse geloof, en ging samenwonen (hokken; eind vorige eeuw!) met een rooms-katholieke vrouw, die mijn overgrootmoeder van moederszijde werd. Ik weet niet veel meer. Het zijn raadselen. Ik kan het mijn grootmoeder vragen. Ze woont vlakbij, op de Noordermarkt, ik ga wonen op de Bloemgracht. Het raam staat open, een zomerse dag. Ik zie 1 boom, die zijn takken naar mijn ramen openvouwt, met 1 nest, waarin 1 duif. Duiven hokken in een boom. Wij hokken in een tweede verdieping. Iedereen hokt. De wereld hokt kleinbehuisd. Wij zijn grote mensen. Wij hebben de keuze tussen oorlog en vrede. Het laat mijn overgrootvader koud. Ik heb hem achter zijn glas te voorschijn gehaald, maar hij ging niet tot mij praten. Hij kijkt me onderzoekend aan, de wenkbrauwen (door de fo-
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
354 tograaf, die zijn handtekening voorop zette in potlood en stempel achterop drukte: P. Steensma, wild geretoucheerd, wat op de verbleekte foto bizonder opvalt) nauwelijks nadenkend gefronst. Een denkend mens. Ik groet u. Dag meneer. Ik zal er iets aan doen. Ik, Simon Vinkenoog. Ik groet in u het verleden, ik groet namens u de toekomst: dag mensen: het zal beter gaan. Het moet beter gaan, want we zijn te klein behuisd, en toch moeten wij samenleven. Leven we niet samen, dan is het met ons afgelopen. Dat zou jammer zijn, zo gaat dat. Het is een wet van mensen, in het evenbeeld geschapen. Van wie? Ik zal het niet meer herhalen, het is duizendmaal eerder gezegd. Wij zijn verantwoordelijk. * Poolshoogte genomen bij Huub. Het loopt voorlopig los met het Derde Oog, hij wacht tot hij zijn artseksamen heeft gehaald. ‘De dag daarna boor ik een gat in m'n voorhoofd. Eerst wilde ik het deze week al doen, maar dan zou ik niets meer kunnen bewijzen. Dan ben ik voortdurend high-een gek idee: LSD en mescaline doen me dan niets meer.’ Een meisje, voor het eerst aanwezig, doet enkele schuchtere pogingen iets meer van het (voor haar en 'n miljoen anderen: krankzinnige) plan te weten te komen. Haar moeilijkheden worden weggepraat door Eduard, die Huubs fan in command schijnt te zijn. * De jonge schrijver noteert weer een titel (Hayakawa, Dunne, Wiener): ‘Zo'n weekend bracht ik in Rotterdam door, de hele tijd - ik liep nu eenmaal niet in '55 met 'n notitieboekje langs je boekenkast.’ * Zoethout. Bloeddrukverhogend. Werkt parallel aan een hormoon dat door de bijnieren wordt afgescheiden: aldosteron. Zelfde werking: het natrium wordt binnengehouden, verhoogde vloeistofwerking in bloedbaan. Mogelijke high; in Tibet ge-
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
355 bruikt ‘bei Abmagerungen; bei Lungenkrankheiten; zur Schmerzstillung.’ * Huub: ‘Het is zo lang geleden, dat ik een boek gelezen heb. Het is veel interessanter als je het zelf bedenkt, weet je. Ik zou niet weten waarom ik je boeken zou moeten lezen. Ik ken zoveel schrijvers. Ewald zo hier en daar wat, twintig pagina's weet je, zoveel heb ik in jouw boeken ook hier en daar bekeken. Het leek me wel wat.’ * Telkens dit boek herlezen, alleen maar om te zien wie ik was; ik verander dagelijks. Wie was ik toen, ik ben niet degeen die dit over 'n maand herleest. Van de schrijver van m'n vorige boeken weet ik zoveel, dat ik nu pas weet. * ‘Onder mescaline heb ik mij vereenzelvigd met een bloedvat; zo ben ik de schedelholte binnengekomen. Het is bijna zo gevaarlijk als onder water een grot binnenzwemmen, en dan elektrische alen schieten. Heb ik ook gedaan, in de Middellandse Zee. Je moet ze meteen als je ze ziet, tussen de ogen raken, want anders ga je er aan. Je komt er bloedend uit, bij het Ile du Levant (muraines heten ze), ik heb er nooit een geschoten, wel vaak een gezien. Net zo eng dus, als in gedachten je schedelholte durven binnendringen. Mijn theorie staat dus aan het begin’ - Huub over de psychovitaminen - ‘mijn theorie is het gemeenschappelijk vertrekpunt. De rest is misverstand. Over de aard van de high kun je dan nog wel van mening verschillen, want iedereen heeft natuurlijk zijn individuele ervaringen. Je kunt alleen nog maar spreken over Ik en Mij, maar het mechanisme van de high heb ik blootgelegd. Je kunt niet meer zeggen wat De high is, wel wat Je high† is. Ik ben als het Rode Plein en de avenues, die daarop uitkomen, stersgewijs. Je kunt alleen via het Rode Plein op de andere komen.’ (Ik dacht ook even aan de Place de l'Etoile, maar de daarop uitkomende Avenues hebben zij-verbindingen). ‘Als ik een gat in m'n hoofd boor, kom ik nooit meer down, ben ik altijd
†
Iedere God Zijn Eigen Heel-Al!
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
356 high. De meeste mensen leven liever op 'n nachtpitje. Voor mij is het gerucht al waarheid genoeg, gekombineerd met het feit dat een aantal schedels met hersentrepanaties bijeen zijn gevonden, in Peru en bij Stonehenge. Het moeten hogepriesters zijn geweest, want hoe komen ze anders allemaal bij elkaar? Zo vaak komen hersentrepanaties niet voor. Het gerucht is de waarheid, door eeuwen tot ons gekomen - het zou niet bedacht kunnen zijn, als het geen waarheid bevatte.’ ‘Maar dat is niet wetenschappelijk,’ roep ik uit. ‘Causaal en finaal denken dooreengehaald.’ Ik zoek de waarheid in het gedrukte, zo oorspronkelijk mogelijke woord. Ik zoek in dit geval de chaktra, het derde oog, in de vertalingen van W.Y. Evans-Wentz tot ons uit het Tibetaans gekomen (Tibetan Yoga and Secret Doctrines, Oxford University Press, 1960). Pagina 173: ‘The third eye, situated in the forehead at the junction of the eye-brows, as depicted on images of the Buddha, is the Eye of Bodhic Insight. In man, in its latent or undeveloped condition, it is physiologically represented by the pineal gland, which when yogically developed, is said to become the seat of clairvoyant vision.’ Op pagina 154 een kleurenreproduktie van de Divine Devotee Vajra-Yogini, met het derde oog en de andere attributen van deze Tantrische personifikatie van geestelijke energie en Bodhic intellekt, die gevisualiseerd en via yoga gerealiseerd de yogi Siddhi verleent: ‘miraculous Accomplishment.’ Ik kom hierop (niet in dit boek) terug; een populaire kleurendruk siert mijn kamer, meegebracht uit New Delhi in 1956 - een andere & identieke God, Godin, mythische of ‘bestaande’ figuur. (Onze werkelijkheid is niet-bestaand, Schijn, Illusie volgens de Indiase en Tibetaanse doktrines van Maya, zowel in het Boeddhisme als bij de Vedantische Hindoes.) * Ik geef toe: in de meeste gevallen bevat ‘het gedrukte woord’ zoals dat in tonnen newsprint over ons wordt uitgestort, niet meer dan het gerucht van de waarheid, als het niet àl leugen is, verdraaiing, onwetendheid, of haat. *
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
357 Vanzelfsprekend praten we over Huub, Reineke en ik, als we naderhand met de scooter naar Ewald rijden, om diens meerderjarigheid te vieren. Huub is dermate van zichzelf, zijn onverbiddelijke Waarheid overtuigd, dat ik niet kan nalaten Reineke achterop te zeggen: ‘Soms denk ik, dat hij nog de koelste van ons allemaal is.’ Dan heb ik net de race opgegeven, die per scooter van mijn huis via het zijne naar Ewalds huis leidde: Wij met Adriaan gedrieën, hij met de kleine rode Aleidya achterop zijn scooter. Ewald blijkt de straat niet op te durven om een fles cola te halen, omdat hij ontzettend bang is voor lichamelijk geweld. ‘Ik kan er niets aan doen. Ik raak altijd in gevechten gewikkeld. Ik ben gewoon bang, op straat in een gevecht te raken, voordat je het weet. Hier zijn gelukkig nog een groot aantal mensen om je te helpen, maar buiten Amsterdam is het nog erger.’ (Hij woont tijdelijk op een van de Wallen.) ‘En in de folders staat: ‘zwerft doelloos door Europa!’ ‘Je moet wel veel missen!’ ‘De jungles van Afrika en New York mis ik ook. Ja, als ze nu met een taksi voorkomen, dan wil ik best - die tekst is van m'n uitgever.’ Wij maken er drukte om: ‘Ik schrijf toch niet voor niets al die tijd over invalide mensen?’ ‘En ik dan? Met mijn aanmerkingen op de psychische tekort-komingen, invaliditeit van de ziel, de geest, het hart en de (gefrustreerde) emoties...’ Staat er iemand buiten? Een zeer beschaafde stem: ‘Doet de bel het niet?’
zaterdag 20 juni 1964 [de eerste dag] How do you know what you know? vraag ik Neville, 26, computers, Subud. Op schrift, vertel hem dat de eerste woorden luiden: How do you...? en zijn antwoord komt als een essay: ‘Naturally the only method of adequately explain this conceptual form must depend on the exact terminology used and it would appear that in the above form a useful answer would only lead to contradiction.’ Vanzelfsprekend gelach: intellekt een zeer begaanbaar uitgaans- en vermaakscentrum.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
358 ‘What is your consciousness at present?’ vraagt hij mij. Ik ben bezig met I Tjing (had uitgevonden, niets te vragen hebben, dus vroeg: ‘Will I get more knowledge of red truth?’) en antwoord: ‘The answer cannot be given (yet).’ Dat zeg ik, onmiddellijk begin ik de plaats te definiëren: de afgeruimde eettafel bij Adriaan, de I Tjing, de gesprekken, het theater, dat in elk van onze dialogen schuilt, de konversatie met Ekker. Dat vroeg hij niet. Ik moest onmiddellijk weg naar huis- want wat weet ik? Wat ik vanmiddag overschreef, vertalend de gedachten die zich vormen bij het lezen, het denkproces dat zich voortzet, zowel achter de schrijfmachine als bij de ontmoetingen met de vele begenadigden? De ontmoeting met Ekker had ik weergegeven, de anti-wetenschappelijke, pseudo-wetenschappelijk sprekende Gurdjieff had hij me meegedeeld: ‘the first time I read Ouspensky I thought it was nonsense.’ Hoe kan ik uitleggen dat elk systeem nooit nonsens is, als je het maar uitbreidt? Ik heb één ding twee-keer-hetzelfde gezegd. Stagnatie? Developing? De onomatopee, in het Engels vaak mooier dan het Nederlands: a woman was struck by lightning through her zipper. She singed. 4 tezamen. En de zelfmoordromantiek, de dekadente walging, van de junkies. Een verschrikkelijk sprookje om in te geloven; knoei nooit met pillen, want je weet niet wat je doet. Zelfmoord. Science is magic - hij verdedigt de wetenschappelijke impartial observer. Ik kan het niet zijn, de onpartijdige waarnemer. Maar ik neem méér waar, en weet dat ik Einstein's wereld pas betrad toen het bewijs door mescaline geleverd werd. Intellektueel begrip plus de hersenmutatie. Einstein swallowed Newton; systeem inkorporeert systeem. ‘Heisenberg could not have discovered the uncertainty then’ (a hundred years ago) ‘through lack of mathematical equipment.’ Wat zijn mijn werktuigen? Woorden. Taal.
terug naar de eenenvijftigste dag De stem bij de bel. (Ik was de eigenaar van de stem vergeten.) Het vertrouwde, geliefde geluid, de koele, gedecideerde, altijd beminnelijke doktersstem. Daar is hij. Huub.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
359 Adriaan: ‘Blij je te zien. Ben je nog bij mij? Dat is dan meegenomen.’ Hij doet B. na: ‘Ik vrij haast nooit met meisjes, alleen als ik koude handen heb, dan vrij ik wel eens.’ We zijn hem kwijtgeraakt, op het ogenblik dat een vrachtwagen mij het uitzicht belemmert en hij een andere weg kiest. De man maakt, dat ik zijn snelheid moet aannemen. En hij rijdt niet met mijn ogen door het verkeer. ‘Hij rijdt toch wel goed, vind je niet?’ ‘Ja.’ Het is ons gezamenlijk antwoord op mijn opmerking: ‘de koelste’. Hoe ik kotste. Ik vertel het verhaal van Jan, die me nakomt en zijn neus om de deur steekt: ‘Zeg Simon, eh...’ en mijn antwoord: ‘Zeg Jan, ik ben hier al tien jaar lid, en ik weet de weg naar de wc in het donker te vinden, en ik ben geen alkoholikus, ik lal, bral, huil en gil niet - als ik kots weet ik precies wat ik doe.’ Hij was, opgeschrikt door paniekzaaiers, achter me aangekomen, lief ook, om hulp aan te bieden. (Ja, je staat er dus ook in, al is het hier, Zwart!) Huub over opgehangenen: ‘Ze sterven high. Dat is het voordeel van zo'n gewelddadige dood. Ze komen in 'n ontzettend korte tijd in hel en hemel; het mooiste is als je aan je voeten wordt opgehangen, ben je eerst 'n hele tijd high en dan sterf je. Toch, Simon, begrijp ik je plotselinge zwenkingen niet, je bent tot op zo'n verre hoogte te volgen, en dan opeens maak je die sprong naar God. Begrijp je wel dat een heleboel mensen zullen schrikken? Op welk niveau kommuniceer je?’ ‘Op alle, hoop ik,’ antwoord ik - naar waarheid. Ik durf de naam van God te gebruiken omdat de kennismaking een zo uiterst persoonlijke ervaring is; dat ik die alleen als ervaring kan beschrijven: geen theorie, geen theologie. Het is een periode (ik wil wel door blijven praten over het schrijven en de techniek van het schrijven, mijn spreken is denken, ik hoor de dingen die ik zeg voor het eerst, als mijn overtuiging - een identiek ervaren - veel van wat ik wil schrijven verdwijnt in de spreektaal, dan weet ik niet meer of ik een verhaal heb verteld, dan wel in deze pagina's verhaald, of in een vroeger boek al beschreven) waarin zoveel dingen zich op, in en rondom mij afspelen, zoveel dingen gebeuren - tout court, heel kort - ja ik let op dat het geen projekties zijn, soms weiger ik begrip, maar antwoord
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
360 ik therapeutisch, ik spreek allang niet meer met het gezelschap mee, maar zoek de plaats der letters op E.'s schrijfmachine, een witte ondergrond onder de toetsen (in plaats van zoals op de mijne een zwarte), meer ruimte tussen de letters, ik tik op een hooggebergte. Reineke telefoneert, ik dacht dat er zonder dat ik het wist een nieuw-aangekomene in de kamer was, met wie zij sprak. Ik keek om me heen, verbaasd dat ik de deur niet had gehoord. Wat ik niet had gehoord was het draaien van het nummer. Ik kotste (vertelde ik het verhaal eerder, aandachtige lezer?) omdat ik mij de verschillende van hoog naar laag genoemde verschijnselen indacht; mij ook identificeerde met de jongen die ik voor Eylders vriendschappelijk adviseerde: ‘twee vingers diep in de keel’ en van wie ik later op de avond, aan de hand van stoffelijke bewijzen op straat kon konstateren, dat hij het er inderdaad bevredigend van had afgebracht. Het verhaal van Mingus, zoals het in de HP is verschenen, is niet een uiting van liefde, het is niet anders te duiden. Koop zijn platen. Luister. Schrijven, spelen, leven: als het waarachtig is, komt het voort uit liefde. Huub blijft glimlachen, op z'n doceerstoel: ‘De elektrochoc. Een ontzettende high.’ Hij praat over insuline-kuren als ware het niets. De ervaringen van Carl Solomon (in The angry young men and the beat generation) behoren met die van Artaud tot de verschrikkelijkste, uit krankzinnigengestichten tot ons gekomen, denkbaar. Ja, ik identificeer me met de slachtoffers. Wat niet goed is voor mij, is niet goed voor de wereld. Jezus Christus: ik ben ook maar een mens. * ‘Die negatieve krachten van die jongens, met hun angst over het niet naar buiten durven gaan, dat maakte me zo van streek,’ vertrouwt Adriaan me later, hier thuis in de keuken een boterham mee-etende, toe. ‘Ik ben niet in staat ze ten goede te keren,’ zegt hij, ‘ik sluit me helemaal op.’ Ik had geprobeerd hem in het gesprek te betrekken, maar het lukte niet - hij verontschuldigt zich daarvoor, ook over geld dat
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
361 hij me nog schuldig is (de schaamtegevoelens betreffende geld zijn ongelukkig) en andere dingen. Hij besluit met de groet aan Reineke, die in bed ligt: ‘Dag Elize.’ Ik schiet in een onbedaarlijk lachen, dit is wel het uitroepteken achter zijn verschijnen vandaag. * Ook in groter gezelschap liet Huub zich weer over zijn theorie uit (Nagel: ‘alle theorieën die je kunt tekenen zijn onwaar’) en ik merk voortdurend hoe hij het gerucht integreert, ik stel me voor hoe radeloos bloed- en hersenspecialisten moeten zijn, die hij voor zijn proeven heeft benaderd. Hij heeft overal antwoord op. Reineke: ‘Ik moet zo om hem lachen. Je weet wat ik er verder van denk, toen jij zei: “Ik ga het ook doen,” zei ik nog: “Ik sla je liever dood.” Ik laat hem heus wel merken dat ik niets met die rare praatjes te maken wil hebben. Maar ik vind het zo knap van hem, dat hij maar blijft uitleggen. Dat soort mensen ken ik wel, die man Bogaerts over wie Hans geschreven heeft in de HP, die komt vaak langs en blijft maar praten...’ ‘En Drenthe...’ vul ik aan: de tekeningen in Randstad 6, waarbij hij een tekst moest maken, de briefkaarten en telefoontjes, de afschriften van zijn korrespondentie, waarmee hij me voortdurend bestookte, zijn verhalen over de persreakties, de verslaggever van de ene en de redakteur van de andere krant, ik weet het maar al te goed. Je kunt de verhalen nauwelijks noteren, ze lopen de spuigaten uit, het is terug te brengen tot een Idee (of: idee-fixe) die tot monsterachtige proporties kan uitgroeien, wanneer berustende op een valse voorstelling van zaken. Maar wat is dat? De platte aarde? De kwadratuur van de cirkel? Het perpetuum mobile? De steen der wijzen? Het levenselixir? De constante high? (En hij wordt maar niet kwaad, wat je hem ook zegt.) ‘Een hele fijne jongen, die erbij hoort. Ik zou 't verschrikkelijk vinden, als hij door 'n gaatje in z'n hoofd z'n dood moest vinden.’ Het weloverwogen toontje, het glimlachend absorberen van elke humor, de docerende bezetenheid, het fanatieke, het onmiddellijk verschalken van elke suggestie die je hem - al is het bij wijze van grap - doet: ik vertelde hem dat mij zoiets raars was gebeurd (ik wilde zien, welke reperkussies in het gesprek):
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
362 ik was die middag een winkel binnengestapt om sigaretten te kopen en wat zag ik daar? Een nieuw merk ‘Marihoe’. Wat? Huub veerde op: zìjn spel! Ik hield mijn grap vol, pareerde z'n opmerking dat ik dan wel een pakje gekocht zou hebben om het te kunnen laten zien, met de (onware) mededeling dat ik daarvoor geen geld bij me had. Het meisje, dat Eduard bij zich had, en die niet de diverse blikken van verstandhouding had gevolgd, ik had Karel en Reineke als sekondanten - zij zat achter Eduards rug verscholen, in een diepe fauteuil - zei opeens: ‘Jaja, ik ken die sigaret heel goed. Zo'n rood pakje, met een zonnetje erop. Ja hoor, dat merk is al drie jaar in de handel!’ Verbluft liet ik haar praten, wat weet ze? Ze heeft zich door mijn woorden laten overtuigen, dat ze iets gezien heeft, wat niet gezien kan worden, omdat het niet bestaat! Het onderwerp verandert van gesprek. Zoveel mensen geloven alles wat ze verteld wordt, ze slikken alles voor zoete koek wat verteld wordt; dit meisje verkeert voor het eerst in een gezelschap waar iedereen zich afvraagt (als Aldous Huxley voorin het boek van zijn vrouw) ‘To achieve our noble ends, what are the means which must be employed? Precisely, how do we intend to implement our high purposes?’ Wie schrijft haar handboek, wie brengt haar op de weg met de vele misverstanden, van binnen en van buiten? Ze ziet de dingen scherper, maar het duizelige gevoel is haar onaangenaam (ipomoea). Met George Andrews ga ik nog eens werken aan het Book of Grass, ik zal geen wetenschap bij geruchte aanvaarden. Elk woord verantwoorden. Alle bronnen en citaten, alle verbanden en verstandhoudingen. Alles. Dit is een eerste persoonlijk verslag, ik raak aan duizenden draden die ik nog wil ontwarren als ik eenmaal weet voor wie ik schrijf, dit was ik - ik nader het einde met rasser schreden dan ik mogelijk achtte: een plicht tegenover diegenen die mij totnogtoe lazen, die dachten dat zij mij kenden. Ik ben niet te kennen, ik verander van dag tot dag, met telkens méér weten: je bent het zelf, als je mens bent. Welkom ook: dit ben ik, een ander dan die je in vroegere boeken kon aantreffen, dezelfde die het schreef. Ik was nog een schip zonder roer toen, het is een juiste vergelijking voor de mens zonder geloof, stuurloos zwalkt hij rond, afhankelijk van de wind die
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
363 blaast waarheen hij wil. Ik help het roer te houden, want de mogelijkheden tot zelfbesef liggen in iedereen te wachten om wakkergeroepen te worden, het bevrijdt de mens van zijn angsten voor zichzelf, voor de anderen, voor de dood. Voor morgen. Ik schop de invaliden de protheses af, die image heten, de zoekers van de primeurs ook die schade aanrichten met hun ondoordachte woorden. Welk een verantwoordelijkheden heeft deze schrijver, die de relativiteit van zijn eigen waarheden leert herkennen. En de ontoereikendheid van het schrijven, dat niet uit liefde voorkomt. Ja, er staat ‘wartaal’, de goede Trino weet niet eens dat Crow Jim de omgekeerde rassendiskriminatie is, niet Jim Crow, de neger achterin de bus. * Mingus oefent (o.m. in het Jazz-inverview) kritiek uit op de Crow Jim-instelling, even mensonwaardig als welke andere vorm van diskriminatie ook. Twee Amsterdamse jazzcritici beschuldigen Mingus in hun krant van gefrustreerdheid; hoe kunnen ze? Een derde meent te weten dat Mingus ‘sterk de behoefte voelt zijn neger-zijn waar te moeten maken.’ Mingus heeft wel iets anders waargemaakt; hij heeft in een volle grote zaal van het Concertgebouw 2417 (min x) mensen met hun eigen gevoelens, hun eigen ontroering, zichzelf, gekonfronteerd. Hij konfronteert ook mij, want wie is volkomen onbevooroordeeld? ‘He's not prejudiced, that's difficult when you are a negro.’ ‘Negroes don't like his music,’ had ik gehoord. ‘Would you if you were a negro?’ Ik bleef het antwoord schuldig. Ik probeer argumenten te vinden, me te verplaatsen in zo'n geheel andere werkelijkheid. Weet ik wel wérkelijk, onder welke gevoelens van angst, onzekerheid en voortdurend groeiende spanningen van haat en woede de Amerikaanse neger in Harlem, in de andere slums, in the deep South leeft? Ik kan nog zo exakt weten wat Baldwin mij te zeggen heeft, wat hem scheidt van de expatriate Richard Wright (zien hoe weer anderen hun kleine Baldwin-ego pousseren), hoezeer hij strijdt tegen de invisible Ralph Ellison; met zijn extradimensie diskriminatie in de vorm van de homo-seksualiteit: het gaat NIET om mijn eigen huid en de kleur daarvan.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
364 Iedereen zijn eigen huid; er is een afstand tussen het probleem en mij geschapen, dat door het hart, etc. niet is te overbruggen, zoals ik ook niet onmiddellijk de doodsangst van E. ken, pas wanneer die nader wordt gespecificeerd op de verschillende onderdelen, die het geheel vormen. De jeugdervaringen, het dienen - hij en ik - als sitting duck, de onzekerheden, die met geld o.a. en het leven als ‘kostwinning’. * De dringende behoefte van sommigen aan pep-pillen, de ritalinen en kinortines, de centramines en benze-perve-amfetaminen. Wie erkent de kick, en als wat? ‘Efforts intellectuels,’ dikteert le docteur Asdier in de rue du Docteur-Blanche aan zijn secretaresse: ‘supprime la sensation de sommeil, facilite les fonctions psychiques du cerveau, permet un travail intellectuel intense.’ Ik verkies de slaap, met de vreemde dromen die niet als nachtmerries of andere levensware verhalen te beschrijven zijn, omdat ik zo bewust de droom meebeleef, als zijnde vervagende episoden uit een vroeger leven (de martelaarsrol, de bewegingloze toeschouwer, het slachtoffer, de paranoïde menselijke vergissing, de terechtstelling, de processie, de vlucht, de reis, de ontmoetingen) dat ik moet leiden om dit leven waar te maken. Ik sta er soms moeilijk uit op, druk me dieper in het kussen, weg van de ochtendlucht, het bellen van bakker en melkboer - gistermiddag wekte mij A.K. We brachten de dag verder samen door, 's middags bij Ewald. In langer dan een jaar had ik hem niet gezien, op Ibiza was hij de eerste twee maanden van m'n verblijf niet alleen een dagelijks bezoeker en naderhand m'n buurman, maar ook de meest intieme vriend. Volgens hem heeft de komst van de Rotterdammers de verstandhouding veranderd, de laatste maand. ‘Jij hebt me in de armen van Geraldine gedreven,’ zegt hij, ‘ik wist van ellende niet meer wat ik doen moest.’ Ik heb het me nooit gerealiseerd, het kwetsbare vogeltje heeft het anderhalf jaar lang meegedragen. We spreken over z'n boek, de manier waarop hij zijn hoofdpersoon volkomen de mist heeft laten ingaan, door hem te vereenzelvigen met de niet-bestaande persoon, die Wagner (van de Barcelona-moord eind 1962, waarover Jan Cremer in Vrij Nederland schreef) van een plattegrond
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
365 zou hebben voorzien, en daarvoor twaalf jaar wegens medeplichtigheid krijgt. * Ibiza. De nonsens, die er over geschreven wordt. De vele Ibiza's voor de velen, die er toch telkens weer heentrekken: dit jaar weer de horden op zoek naar de opstand. Ook ik mocht het drie maanden (van 10 mei tot 10 augustus '62) meemaken: de nieuwe wereld en de oude. De eerste maand: alleen met Elize en Matthias, 1 jaar oud, in Es Vivé. Vrienden: Willem (die de foto's uit die tijd nog op z'n schoorsteen heeft staan in het huis waar Reineke en ik over een paar weken gaan wonen) en A.K. die alles voor het eerst meemaakte. De tweede maand wonend op Figueretas, in een alleenstaand huis, groot terras en plat dak waarop je kon liggen zonnen, op de helling: voor me de zee, achter me de weg verder omhoog. Links van me woonde Frank in een eigen huis, achter me André. De feesten, de Amerikaanse, de Zwitserse, de Nederlandse (Huub kwam later en huurde een huis op zo'n vijftig meter afstand), het moeilijke spel van mensen huis in, huis uit, de fugue van Elize, Freddy (uit San Antonio), de laatste golf nieuwkomers, de Hoogseizoenmeisjes Billy, Hilda, Henny, Lucky Steve terug uit Tanger, de Gard-Sivikredakteuren, die hier al eerder waren geweest plus Jean-Jacques, meivin, Frank, Joe (in de bergen van Cuba met Castro tegen Batista gevochten), Shotgun Bill Walker, Orlando, Paul, Kenny, Neil (‘what's happening, baby?)’ Simon, Dizzy en Liza, de musici - TiTi. Een wereld. Hélène... Vreemde vogels aan vreemde kusten, magiërs in de dageraad, zwemmend, zonnend, naaiend, rokend, muziek beluisterend, muziekmakend. De stramoniummiddag en -avond in dat onpersoonlijke, koele en betegelde witgepleisterde toeristenappartement, met het balkon waar ik overheen wilde klimmen, op jacht naar de hallucinaties aan de rand van water en zee. Zitten. Staan. Zitten. Staan. Vallen. Liggen. Dwars door deuren lopen die er niet zijn, tegen muren lopen die er wél zijn, midden in de kamer vertrekken, afscheid nemen, wég zijn. Grasgroene haren hingen tot op Connie's schouders. ‘Niet doen,’ riep ik geteisterd uit, ‘niet doen Connie,’ ik dacht dat ze zo'n monsterlijk gezicht zette om me te plagen.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
366 De woorden niet te verstaan, uren duurde het: vier slachtoffers, vier toeschouwers. Ik heb het nog, nog één keer laten meemaken, nooit meer aangeraakt. En ik weet het nog: alle kicks moest en zou ik meemaken (om te weten wat ik nu weet: goed én kwaad); het heeft me veel gekost en gebracht, ik ben de andere mens geworden. Hoe gelijk had ik, denkende dat Ibiza in '62 wel moést verschijnen nà Hoogseizoen, maar het afscheid werd anders dan ik vooronderstelde. De werkelijkheid pakt altijd anders uit. Ik kijk door de dagboekbladen, die ik de moeilijkste dagen vulde met het laatste zelfbeklag waartoe ik in staat was op Ibiza: verward, hopeloos, wanhopig, ontsteld, ongelukkig, besluiteloos, verkeerdhandelend, destruktief gericht; ik hield me staande via de zon, de zoon en de high - waarom ben ik niet vertrokken zoals ik van plan was: alles achterlatende?† Niets bond mij meer, ik had de boot kunnen pakken. Elize was van me vertrokken, woonde bij een ander, Charles - Waarom heb ik me toen niet bevrijd van de terugreis? Nog altijd de kleinere details te regelen: haar rust en vrede, haar huis te verhuren. Ik blijk me weinig van mensen te hebben aangetrokken, als ik (verkeerd) handelde, was het mij om het even, of er al dan niet anderen bij waren. En Elize kwam toch terug? Gewapende vrede? Charles zou haar toch naar Nederland nakomen? Vanavond hoor ik tot m'n verbazing, dat Huub paranoia ontwikkelde uit een angstkick, die nergens op sloeg: de angst uitgelachen te worden omdat hij handelde als de anderen. Terwijl hij handelde uit onwetendheid - hij wist niet hoe zich te gedragen. Maar toen hij doorkreeg, dat ook anderen belachelijk kunnen zijn, kon hij de overmatige zelfkritiek van de high terugbrengen tot een maximum aan realiteit. Zo althans legt hij het uit. Hij is op Ibiza zeer veranderd: de verandering staat iedereen te wachten, die de boot neemt van Barcelona of Valencia; misschien is het - nu twee jaar later - niet meer zo. Maar de grote schilder Wols kwam er al in de jaren dertig, de Phoeniciërs, Grieken, Kretenzers, Spanjaarden en Moren door de tientallen eeuwen heen, het is een magisch centrum, en wie hebben er niet hun vaste verblijfplaats van gemaakt? De andere Balearen meegerekend (Majorca, Minorca, Formentera) wel een twintigtal Ne-
†
Podium, XVII, 2, nov. 62: ‘Brief uit Ibiza’ Niets over dit alles.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
367 derlandse schrijvers en schilders, om niet de renteniers, explanters, hoteliers en restaurateurs te vergeten. Jan Cr. die zich nu zo vereenzelvigt met het mannetje, de image, die hij toen op Ibiza wilde worden. ‘Medalla!’ - smijtend met geld en vriendschap. De amylnitriet! De ware toedracht! Mijn brief die Lodewijk mij zo kwalijk nam, toen Frank en Melvin hier kwamen om hun film te monteren... Alles blijkt A. me te hebben kwalijkgenomen. Hij heeft er nauwelijks van kunnen profiteren, hij heeft er slechts Inge verloren. Ja, nu weet hij het: het heeft van hemzelf afgehangen, het hangt altijd van jezelf af. Ook Jan Cr. was al in Nederland terug, toen Larry werd gepakt (een vlammend stuk in Vrij Nederland; interpellatie Tweede Kamer) en de moord in Barcelona werd gepleegd (vlammend opnieuw, Toonder reageerde, Schalekamp reagerend) - hij was er na twee seizoenen zo thuis geworden, dat hij het opnieuw meebeleefde, de Jan Cr. die zich door de politie achtervolgd waant, ook als Ted J. in Amsterdam wordt aangehouden, omdat hij als vreemdeling zonder paspoort rondwandelt. (DE AMSTERDAMSE VREEMDELINGENPOLITIE: een hoofdstuk apart. Natuurlijk zijn er genoeg vreemdelingen, die zonder middelen van bestaan Amsterdam verkiezen als stad om in te wonen, maar wordt er wel genoeg onderscheid gemaakt? Welke zijn de morele vooroordelen? Wat is de macht van deze uitvoerende instantie? Wie oefent gezag uit? Welke zijn de kriteria? Op het ogenblik wordt de buitenlandse bevolking van Amsterdam uitgekamd, de Italiaanse playboys, de Noordafrikaanse straatrovers; de verblijfsvergunningen van Spaanse arbeiders, de middelen van onderhoud van Engelse en Amerikaanse studenten en kunstenaars.) Haat is geen zintuig. Ik heb Jan Cr. lief. Ik opende een tentoonstelling van hem, in de Vedra, juli '62, in het Engels en Spaans, de enige tekst die uit deze schrijfmachine kwam. Ik kon niet werken. Ik kon nauwelijks leven. Ik heb veel geleerd, intussen. De tekst ligt voor belangstellenden ter inzage. Want wie schrijft het ware verhaal van Cremer? Zelf kan hij het niet, niet-meer nu mij verzekerd is dat hij gehypostasieerd is door zijn boek. Opzoeken de moeilijke woorden, jongens.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
368 Hallucinaties kunnen ook worden teweeggebracht door iemand van een of meer van zijn zintuigen te beroven: sensory deprivation. Burroughs noemt (in The outskirts of the City, Randstad 4) de eksperimenten van dr. Lilly in Florida; ook in Nederland zijn er de submersion tanks waarin ‘proefpersonen’ in een vloeistof op lichaamstemperatuur, geblinddoekt, gebonden, de oren dicht zweven en er gebeurt iets met hun geest. ‘Er is geen enkele algemeen aanvaarde definitie van hallucinatie’ (Dr. J.A.M. Frederiks in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 11 april '64.) Ruimtevaarders, verkeersvliegers, bergbeklimmers, Pool-reizigers, automobilisten over lange afstanden, Eskimo's in kajaks, schizofrenen, geamputeerden: zij allen kennen hallucinaties, in welke vorm dan ook. De hallucinatie is werkelijkheid; hoe kan ik mijn dromen onthouden? Mescaline nemen, als je gaat slapen. De dromen in kleur onderbreken door wakkerworden, en het is zover. ‘Ja, maar als je dan nog 's wakker wordt?’ informeert Karel. Het hallucineren is handelen: man's natural state: dit leven is een hallucinatie, een illusie. Er is een unaniem mondiaal, universeel! ervaren, de grenzen zijn door geen vreemdelingenpolitie te sluiten, het is een uniek gebeuren, Godzijdank gebenedijd, de mens die zich kent en herkent, die weet waarom hij met zijn zintuigen gewapend, met refleksen die dan wel worden teruggebracht tot de farmatio recticularis, eenzaamheid en afstand overwint: bewustlevend, toegerust voor het stervensmoment.
vrijdag 17 april 1964 [de tweeënvijftigste dag] De Beatle-terrorganisator (een van de twee Formentera-jongens, die binnen een jaar miljonair zijn geworden) is bij Robert Jasper geweest; hij noemde Nederland tegen Michael mentally flat; deze verdedigde Amsterdam. Een teleurstellende ontmoeting; als R.J. nu eens zijn ideeën uiteenzette tegen zulke mensen, bereikt hij meer voor de uitwerking van zijn ideeën, dan pratend voor de bandrecorder van Ratio. Van deze mythologische figuren (Klaas, R.J., Huub, de andere goden en halfgoden) maak ik toch geen schrijvers: de medicijnman zoekt andere middelen voor zijn uitverkorenen... Darky zal schrijven, Emmanuel, en wie weet de anderen.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
369 ‘Mensen die de K niet kunnen uitspreken,’ hij lacht en gelooft me nauwelijks: ‘Gristus is gestorven aan het Gruis. Ugche, ugch, ugche - met die G (van God) van Sgeveningen, dat is onze geheimtaal, wij zijn de knechten van Klaas, wij zijn toch Hollanders? Daaraan herkennen wij toch niet-Nederlanders?’ ‘Het gaat niet om de macht’ (daar wilde ik hem aan helpen, hij leidt een leven als een avontuur), ‘het gaat om de sfeer, het klimaat dat er geschapen wordt. Het gaat om het Magisch Centrum Amsterdam, IK ben het centrum niet. Als je nog niet vervuld bent, kun je alleen maar dienen. Het feest op Jagtlust: ‘Je weet wel, zo'n huis met zalen van kamers, bij de zuster van Heintje. Dat beschrijft Van het Reve in zo'n boek, dat toch weer een bestseller geworden is, dat komt toch onder het oog van heel wat mensen.’ Wij verschillen vier jaar min één dag, die ik ouder ben. Ook hij herinnert zich nog de Consi's die hem op zijn elfde in de zwarte sigarettenhandel brachten. ‘Hij beschrijft je overigens als een ekshibitionist,’ zeg ik, doelend op de Reisbrief uit het Gooi in Van het Reve's Op weg naar het einde. ‘Maar dat ben ik toch!’ En hij wijst op zijn laatste affiches: ‘die hele sfeer van pisbakken en jongetjes. Het Amsterdams Lieverdje is toch ons Manneke Pis, die stille omgang, dat is toch ekshibitionisme...’ Hij kent zich zo goed, bovendien is hij gelukkig: we volgen hem aandachtig. Waarom is Amsterdam zijn unieke helden niet dankbaar? * De slaapkamer in twintig minuten gebeitst; twee matten; de matras van Lodewijk. Spiraal van Hilda. Dank. Alles past, een bliksem-maaltijd bij drs. T.B., en R.J. die me begeleidt, ik kwam hem voor de deur van Huub tegen, toen ik er een nijptang ging lenen. Nieuwe ideeën, verlangen te werken, driehonderdzesendertig steigerende pagina's. We zijn niet naar de grote Happening gaan kijken: over enkele uren de aankomst van koningin juliana. Gedicht in de Shéhérazade. Ik luister naar de gesprekken van musici: ‘Laten we nou maar gaan spelen, iedereen loopt toch weg.’
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
370 ‘Omdat jullie dat gisteren zo mooi gespeeld hebben, ik kàn het niet.’ ‘N. heeft twintig gulden uit de kas gehaald; hij zegt: 't is toch mijn club?’ Bassist valt uit tegen pianist, die spoor bijster is. * Het is soms te moeilijk de mensen te herkennen, die je zo graag hun verhaal vertellen. Als je ze eenmaal naakt hebt gezien, niemand anders erbij, en je ziet ze terug, waar anderen bij zijn, en je kunt dan gadeslaan welke kleren ze hebben aangetrokken, aan welke image ze nog willen beantwoorden, hoè ze veranderen: het is te gek voor woorden... ‘Hoe gaat het met je boek?’ (Mr. H.K.) ‘Goed,’ zeg ik naar waarheid, nietwaar, ‘ik heb het de laatste drie weken niet over je gehad.’ Onmiddellijk een filippica, hij probeert me een notitieboekje uit de handen te grissen, belemmerend de ambtenaarschrijver het uitoefenen van zijn registrerende funktie: ‘Je bent een leuke jongen hoor, je kunt meteen in hun dienst gaan, kun je de rest van je leven vrij roken, kun je meteen alles kapotmaken, je haalt het allemaal zelf aan met je mesjoggene gedoe.’ (Hij denkt dat ik een soort Hoogseizoen schrijf, avonturen van het dak afgegild, hij heeft angst voor ‘onthullingen’, zijn ‘naam’.) * Avondje televisie, bij Billy en Maja, in de voorkamer. ‘Toch blijf ik erbij,’ zegt de veertienjarige als ze me naar haar moeder ziet kijken, ‘dat mama een Griekse godin is.’ Welke, weet ze niet - ze zet Oscar Brown Jr's Worksong op, Maja slaapt, een been komt uit de dekens te voorschijn, ze keert zich om in haar slaap, hoestend soms, een keer kijkt ze even naar de acht dwergjes die Willem O. Duys tentoonstelt, sluit dan weer haar ogen... Willem O. praat met Tante Na, een van tien kinderen, allemaal daar geboren, haar moeder 84 en haar schoonmoeder 90, sinds drie jaar in de Fagelstraat (‘dat is ook niks, hè?’), zingt over de Jordaan en Amsterdam, doet haar boodschappen zaterdags op de Lindengracht, twee grote tassen vol, zit in een clubje met veertig andere Jordaan-vrouwen. Praat honderd uit. Willem heeft weer een two-shot nodig.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
371 ‘Weet u, wat ik bij u zo vervelend vind?’ ‘Nee?’ vraagt ze belangstellend, onderbroken in haar verhaal, wat van de wijs gebracht. ‘Dat ik u de woorden zo uit de mond moet trekken.’ (Lach naar de huiskamer.) ‘O,’ zegt ze, ‘nou eh -’ ‘Nee, gaat u maar verder,’ zegt de man die zo graag voor de vuist weg mensen aan het woord wil laten, en zich ten koste van hen doet gelden. Ze zingt (en praat) van het Rokin, waar nu de dure auto's staan, je bent veranderd mijn ouwe Amstelstad, daar ging vroeger 'n pontje, daar ben ik vaak voor 'n cent overgestoken. Herinneringen, denk ik weer, laten me in de steek: ken ik dat pontje als kind, heeft m'n moeder me erover verteld, heb ik er wel eens in de tram langsgereden, toen er nog water was? Wat nu, als blijkt dat het Rokin gedempt is voordat ik herinneringen had? Wat gebeurt er dan met me? Moet ik foto's opzoeken, zien of het afgebeelde overeenkomt met wat ik me meen te herinneren? Andere herinneringen: als ik met Pim spreek (over 1948) en niets doe dan herinneringen ophalen, spreken wij beide over andere dingen - het is alleen de sfeer die voor ons beiden dezelfde is, en die we vergeefs proberen ons voor de geest te halen, of aan onze vrouwen over te brengen. Wie was ik toen? Welke indruk? Wie waren de anderen? Het kontakt van vroeger ontbreekt, hoevelen die ik niet (meer) groet en met wie ik toch eens een groot gevoel samen heb gedeeld. Johnny Jordaan, ontroerend (‘Toon mij je hart/o, geef mij je hand/en zeg mij dan/dat je mij wilt vergeven’). Zo onecht de gebaren zijn, overgehouden uit het Volkstoneel en wat Jordaners denken dat de Grote Italiaanse Opera is, zo echt is het gevoel, gericht op de éne persoon (zijn vrouw) die hem iets heeft te vergeven. O.D. wil maar blijven spreken over J.J.'s moeilijke jaren, hij daarentegen en daaroverheen over de successen van vandaag, in één regel heeft hij genoeg gezegd: ‘de roddel, de laster, de viezigheid die de mensen over je rondstrooien...’ Hij verklaart ook hoe hoog zijn belastingschuld was gestegen (dertigduizend gulden) en hoe hij alles weer terug bijeen heeft gesappeld. O.: ‘Ik heb wel eens horen zeggen dat die schuld zo groot was, dat je er nooit meer onderuit zou kunnen komen.’
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
372 J.J.: ‘Financieel heb ik niks te klagen, maar “het moreel”...’ O.: ‘Je hebt misschien domme dingen gedaan, toen je rijk was...’ J.J.: ‘Nee.’ O.: ‘Nou ja, misschien uit goeiigheid.’ J.J.: ‘Nee.’ Sprekend over iemand: ‘Kan ik niet op de naam komme van de senuwe natuurlijk.’ De actrice van tachtig: Magda Janssens. Er zijn zoveel rollen doorheen gegaan, dat we niet meer kunnen zien wie de mens is. ‘Ik ben de enige actrice ter wereld, die deze onderscheiding heeft,’ en ze wijst trots op een lintje, dat haar boezem siert. Blij met haar unieke lintje. Ach, had ik maar lintjes, voor iedereen een ander. Iedereen kan bij mij een onderscheiding komen halen. De image, de toneeljuwelen (costume jewelry), die ze zo grif weggeeft, omdat ze niet meer zo mooi als vroeger gemaakt worden, en ik denk aan de lelijke dingen over Else Mauhs die ze me vertelde (de maand der onthullingen in de HP, december 1963). * De invallen die ik wil bewaren, de verdwijnende gesprekken (‘De dingen zijn zichzelf, ik zie minder, ik verveel me niet zo.’ ‘?’ ‘Ja, de dingen zijn anders zoveel, zo ver-veel-end. Nu ik dronken ben hoef ik niet zo op te letten.’) en de verantwoordingen die ik mezelf beloof: het wordt als verslag uitgebracht, de cirkel wordt gesloten. Er is geen speld meer tussen te krijgen. Het schittert in het maanlicht van de televisie. Het speelt zich, waar dan ook, af: in het heelal dat ieder mens in zich meedraagt. Sta klaar voor onverschillig welke reis. Heb altijd je paspoort op zak. Je moet kunnen vertrekken. Leer van Monk hoe je kunt relaxen. Vragensteller uit Down Beat (dank je BO): ‘Dat is een van de grootste problemen in Amerika waarover we diskussiëren. Te veel vrije tijd. Wat moeten we met al die vrije tijd doen?’ Monk: ‘Relaxen.’ ‘Wil je zeggen, dat je een ekspert bent in het relaxen?’ ‘Ja.’ ‘Misschien kun je onze lezers dan vertellen hoe JIJ het doet. Jammer genoeg lees je niet, want iedereen schrijft erover. In staat
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
373 zijn om te relaxen in onze sterk overbelaste maatschappij is het onderwerp van vele boeken, artikels, pamfletten, essees, dissertasies, tesen, monografieën, doktoraten, overzichten en advertenties. Alle media zoeken naar een oplossing, en jij bezit het geheim. Je schijnt de kracht te bezitten om positief te relaxen.’ ‘Je hoeft alleen maar te gaan liggen en alles uit je gedachten te bannen.’ ‘Het moet gekompliseerder zijn dat dat,’ vervolgt de BO-Beat-verslaggever, die het meest nieuw gespelde Nederlands spreekt (dat ik dus overschrijf - ik haper op de ogenblikken, waar mijn spelling niet akkordeert met die van bijv. essees en dissertasies, maar allah), ‘want iedereen kan gaan liggen. Als JIJ aan het relaxen bent, is het dan niet meer zoals de Yogi aan de East Coast of de Zen aan de West Coast?’ ‘Ik heb geen idee.’ Het verrukkelijke interview van Down-BO gaat steeds verder, dank je Lois Solomon: maar het is ook zo eenvoudig: Relax. Rust. Geef je over. Laat je gaan.
maandag 22 juni 1964 [de eerste dag] Het is zo eenvoudig, als maar kan. Niets is te gek. Ik heb uitgevonden, dat alles kan en mogelijk is. Het idee ‘gek’ berust op een semantisch misverstand. Er bestaat geen gek, geen norm, geen maatstaf, geen regel. ‘Gek’ wordt bepaald door de maatschappij, die zich bij de grootste gemene deler heeft neergelegd als mass-gebend. Er bestaat niets tegenover de demokratie, behalve de anarchie in een wereld zonder maatstaven (en dus tussen volwassenen) en de meritokratie. Misschien wordt de laatste nog eens psychedelisch teweeggebracht; het zou een zegen zijn voor de mensheid. Men zou het idee van Joe Adams in praktijk kunnen brengen (Psychedelic Review 2) iedereen psychotische episodes te laten doormaken, zodat men ‘van binnenuit’ weet wat onder ‘gek’ wordt verstaan, nu er zo gesmeten wordt met woorden als psychopaat, pathologisch, hysterisch, hallucinatoir, die een pejoratieve betekenis hebben gekregen. Ook de psychotische mens is een mens. En wie spreekt van gelijkheid moet ook de anders-denkende of-handelende een kans geven. Laat de maatschappij geregeerd, be-
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
374 stuurd, gehandhaafd en bedongen worden door progressieve of reaktionaire, immer profiterende persoonlijkheden, die slechts dan in de herinnering blijven voortleven als er een daad van geweld gepleegd, een vrede gesloten, een wet ondertekend moet worden, de menselijke geest bevindt zich het meest intens bij de geniale uitvinders, wetenschapsmensen, en kunstenaars, waarvan er (in verschillende boekwerkjes) zo'n tweehonderdvijftig in de loop der eeuwen geteld zijn. Heiligen, goed, vooruit, altijd Outsider als bij Colin Wilson Ingewijde als elders bedacht. Het voortbestaan van de mens heeft van hen afgehangen, van de mate waarin de mens zijn kosmos kon vatten: Euklides, Ptolemaeus, Galilei, Copernicus, Newton en Einstein. Van zijn relatie tot ‘God’ hangt zijn ontwikkeling af. Dit is, besef ik voor iemand als ik, glad terrein. Het is tastend weten, het is een zoeken naar woorden, die niet mogen worden misverstaan. Ik zeg: er bestaat een kleinste gemene veelvoud, dat is de faktor waarop dit boek getoetst kan worden, mag worden, moet worden. Het verklaart, eenmaal ondervonden (het is een praktisch weten, niet een dat ik kan leren. Zoals Huub zegt: ‘ik wil ze best de spijker geven waaraan ze hun jas willen hangen, ik wil zelfs de spijker wel voor ze in de muur slaan, maar de jas zullen ze zelf moeten ophangen.’) ALLES>. Maar dan ook niets minder, want er is één enkel ogenblik aanwezig (geheten ook bij mij: eeuwigheid, anderen: clair-voyance, een derde en zestienduizendste: intuïtie, de eerste de beste: high) waarop zoveel indrukken tegelijk aan het werk zijn gegaan (schiften en organiseren, verbanden leggen en kombineren, deduceren en abstraheren - dat alles duizendmaal vlugger dan anders op een verveelvuldigd groter oppervlak - de herseninhoud) dat de zintuigen zich hebben volgeslorpt: de grens is vervallen: niets meer waar en onwaar, niets meer normaal en abnormaal, niets meer dood of levend, niets meer niets òf alles. Dan heeft het geen zin meer te doorgronden - want er is geen grond meer (en zeker niet in de onvoorspelbare gedragingen van onze medemensen), het is een verschrikkelijk swingende en overal openstaande wereld waarin nog zoveel gekke dingen kunnen gebeuren, als maar mogelijk. En ON-mogelijk. Want niets is onmogelijk, Adamski is op de maan geweest, en meer dan drieduizend jaar geleden vloog prins Raman in een
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
375 ‘Hemelse Wagen’, en had hij de beschikking over het verschrikkelijkste aller wapenen, dat ook nu de mens nog kent: het atoom. Waarin alle energieën van de wereld liggen opgesloten, en dat is de KEUZE. Tussen wapens van vernietiging en instrumenten voor de vrede: krachtcentrales en industrieën, die van de Sahara, de Gobi en andere woestijnen oases van welvaart kunnen maken. Niemand hoeft te hongeren. Elke mens die van de honger krepeert sterft als slachtoffer van zijn medemens. Van de mannen hoog te paard, die hun koppen steken in machtspolitiek, prestige-gedingen en partijpolitieke tuttelarijen. Het zijn ook vaak de onwetenden, die nooit denken hebben geleerd, en van hun ervaringen niets wijzer worden; die zich in stand houden door de debiliteit der meesten, hun voorsprong wegens betere ‘opleiding’, afkomst, omstandigheden, door hun uitbuiten op ‘slimme’ gronden: hun gladde liegen, hun gehuichelde geloofsovertuiging, hun ingebeelde oprechtheid. Of door de macht van dreunende laarzen, demagogie, propaganda. Jazeker, ook dit is demagogie. Alle publicity, van Madison Avenue tot Prawda, is hypnose, gericht op een doel. Mijn doel is het goede. Het naar binnen keren en dan weer naar buiten: wie daar zit loopt naast je, wie tegenover je staat (Eichmann, Gandhi, je vader, Martin Luther, Sade, je stiefmoeder, de Gaulle): je bent het zelf. Want stel je in zijn plaats. Stel je in zijn plaats. Je kunt niets anders. Ja, je kunt anders; dan doe je hetzelfde: beter, en de haat zul je zien branden als een hel waaruit je zult kunnen vluchten, want je hoeft niet te branden. Je kunt àltijd blijven leven. Als je leert leven. Op het veelomvattende begripsniveau van het kleine kind bijvoorbeeld, dat nog met zuivere ogen de wereld bekijkt: ‘kinderen en dronken mannen zeggen de waarheid’ en NIETS om je voor te schamen. Want je leeft vóór de zondeval, je bent zojuist, een fraktie van een ogenblik gezien in de loop der tijden, geboren. Misschien is het wel DITZELFDE begenadigd ogenblik. Ik leef met je mee. Laat me leven. Ik schrijf vanuit een roes, laten we die zo noemen. Lees eerst Nietzsche. Dit is een lichaam op lichaams-
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
376 literatuur (sprekend met Huub vanavond over de sensore deprivatie, uitleggend aan de omstanders de tank gevuld met een substantie op lichaamstemperatuur, beging ik deze prachtige verspreking) waarin adrenaline geen paniek, maar liefde verwekt. Het ìs een hersenspoeling, maar ten goede. Ik ben het zelf. Ik breng het over. Ik ben niet je projektie van mijn image op mij, ik ben mijzelf. Ik weiger elk vooropgezet oordeel. Je zult me moeten nemen zoals ik ben. Je moet iedereen nemen zoals hij (op zijn best) is. Op zijn gekst. Op zijn jofelst. Op zijn geniaalst. In zijn allerbeste momenten. In zijn meest gelukkige ogenblikken. Is. Zo moet je jezelf eens nemen; zoals je DAN bent. Weten Wie Je Bent. Kijk, ik schrijf hier een boek, je bent er al een aardig eind in gevorderd, als je hiertoe bent gekomen, zonder ophouden. Je hebt een stuk met me meegeleefd, bedankt voor de belangstelling, werkelijk. Maar mij is er natuurlijk méér aan gelegen, in dit boek wil ik zo'n beetje (en dat is onmogelijk) opeens alle wetenschap stoppen, die mij de laatste jaren geworden is. Ik weet langzamerhand niet alleen wát ik zeg, maar ook waaróm, en hóe, want ik heb de gelegenheid gekregen in dit innerlijk te duiken, waarover ik mijn leven lang de beschikking heb gekregen. Ik heb veel ‘mooie’, veel ‘lelijke’ dingen gezien. Ik heb ‘goed’ ontdekt, en ‘kwaad’ ontdekt. Ik heb de angst, die mij begeleid heeft, zien verdwijnen, om plaats te maken voor de titel van dit boek. Het is niet eens zo gemakkelijk als het hier, in enkele zinnen geformuleerd, zou kunnen lijken. Het is een moeizaam groeiproces geweest, het verloopt via vele weerstanden, frustraties, inhibities en andere defensieve mechanieken. Ik ben een mechaniek, dat volmaakt wil funktioneren. Ik funktioneer schrijvend, handelend, levend. Er staat je nog veel van me te wachten. Ik ben nog lang niet uitgepraat. Ik durf zelfs zeggen: take it or leave it. Je sluit alleen jezelf buiten. Buiten de toekomst. Buiten het leven. Er is geen ander leven dan een bewust vooruitziend leven. Je zult elk ogenblik zélf moeten kiezen (en weten, want je kunt elk
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
377 ogenblik beginnen, al is het beterNU): dit is vooruit, en dit - helaas soms - is achteruit kijken, denken, handelen. Er bestaat maar één waarlijke revolutie, die dit leven kan vervolmaken en de mens van zijn angst bevrijden, dat is die van de geest. De openstaande geest. Want de geest, die openstaat, kent geen angst. Ziet vooruit. * En als je de geest gaat openzetten, zoals Van Ree, Thüring en Barendregt dat in 1959 deden met hun ‘wetenschappelijke’ LSD-proefnemingen in het Wilhelmina Gasthuis van Amsterdam, dan mag je aan het eksperiment geen ‘angstige verwachtingen’ laten voorafgaan. Voor de meeste mensen, zelfs de meest zich-objektief-wanenden, houdt het woord eksperiment ‘angst’ in; overgebracht op een psyche die aan stoornissen blootgesteld zal worden, richt deze projektie Heisenbergiaanse afwijkingen aan: de angstprojektie van de psychiater in de proefpersoon, die de angst inherent aan zijn psychose kan achten (wat volgens het proefschrift bij verschillende personen het geval is geweest), en dus niet in staat zal zijn een objektief verslag van zijn belevenissen uit te brengen, alsmede een objektief oordeel over zich te kunnen laten vellen. Het proefschrift is gekleurd hierdoor, het is in verkeerde taalkonstrukties blijven steken. Het is een Smalle Wetenschap. Bevooroordeeld. De werking van adrenaline: het is zo eenvoudig. Het verwekt paniek bij labiele persoonlijkheden; het geeft inzicht aan gezonde mensen. Geluk inderdaad een funktie van de gezonde mens, De Vaal. Ik dank je voor de korte en bondige formulering. Dat ik het weet zonder geforceerde psycho-analyse of idem zoveel jaar studeren in dorre boeken, dank ik aan de middelen en mijzelf. Dat ik bovendien nog hallucineer, tussen de zwarte toetsen het vilt blauw zie oplaaien (de kleur van het blauwe kussen op de houten stoel onder mijn billen), ik vind het een wonder. In dat wonder wil ik dagelijks leven. En Huub: ‘Liever profeet dan professor.’ Soms vraag ik mij af: is dit alles geheimtaal? Dat is het niet.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
378 Iedereen kan het verstaan, ik wil tot iedereen spreken. Maar veel verlang ik, dat wil ik toegeven, en het is niet noodzakelijk me overàl te volgen, want waar ik ging was ik ook alleen, had ik niemand om op te steunen, de raad kwam altijd achteraf, de les pas later. Ik had vanzelfsprekend vrienden die mij hielpen, maar de weg naar in-zicht leg je toch zelf af, ook door schade en schande. Maar hoe groots zijn de openbaringen! Ik kan niet verder tikken, mijn buurman van beneden is twee keer langs onze (tweede) verdieping de trap op en af gegaan, wandelde doelloos op zolder rond, de tweede keer stak ik het ganglicht aan, hield hem aan op de gang: ‘Kan ik u ergens mee helpen?’ ‘Nee,’ zei hij, en liep verder. Weer moest ik hem aanhouden, het hoge woord ‘tikken’ kwam eruit. ‘Maar waarom zegt u dat mij dan niet, in plaats van boven mijn hoofd heen en weer te gaan lopen?’ Hij had geen antwoord dan (twee keer): ‘'s Nachts slaapt men. Overdag tikt men,’ zijn handen krampachtig. Ik zal een noiseless machine moeten kopen. Welterusten, lieve mensen, buren. (Dinsdag 23 juni 1964 - om halftwaalf gewekt door Watch-tower-predikers; ik koop wat lektuur, ‘wat een boel boeken’, ‘ik schrijf zelf een boek over God’, ‘maar dan moet u dit lezen!’ en ik koop ‘Toegerust tot ieder goed werk’, Hollandish van ‘Equipped For Every Good Work.’ Zoek ik onmiddellijk Hosea in op; raadt Nagel mij aan. Waarom?) Terug naar 17 april, de tweeënvijftigste dag. Geef je ogen de kost. Er is altijd meer te zien. Begrijp, waarom. Zie, hoe het gebeurt. Zie hoe de mensen handelen en reageren. Ze laten zoveel zien. Zoveel is er aan mensen te zien. Het is een wonder, waarover geen dichter ooit raakt uitgesproken. Het is eerder gezegd: ‘You would not find out the boundaries of the psyche, even by traveling along every path; so deep is its measure and meaning.’ Heraclitus.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
379
zondag 19 april 1964 [de vierenvijftigste dag] Wat aan dit boek voorafging: uiteraard hetzelfde leven, waarvan ik in mijn vorige boeken verslag heb afgelegd: telkens andere milieus, waarin ik mij ophield: mijn jeugdjaren, enige zoon van een postbode en een huisvrouw. Zij scheidden toen ik bijna zes jaar was, over de feiten rond mijn geboorte laat ik m'n moeder spreken in de inleiding tot de dichtbundel Spiegelschrift-gebruikslyriek, die ik opneem in m'n Eerste Gedichten 1948-1964. Al het werk is even autobiografisch als de andere boekervaringen; de eerste twee Zolang te Water (uit 1955) en Wij Helden (uit 1957) zijn bij hun verschijning in de Literaire Pocketreeks voorzien van een selektie uit de kritieken, verschenen bij de oorspronkelijke uitgave, onder de titels Liefdesverklaringen en Frontbrieven. Hoogseizoen (uit 1962) is de eerste oppervlakkige kennismaking met wat zo gemakkelijk ‘de zelfkant’ wordt genoemd: alle spelen zij zich af in de gebieden, die de liefde bestrijkt, onder de vele vormen die de liefde kan aannemen, langs de vele dwaalwegen die naar de liefde kunnen leiden. Het schrijverschap heeft zich wakker aangediend, in de vele gedichten, de andere kleine prozavormen die de journalistiek baart: de tijdschriftbijdragen, de hoofdstukken van niet-gepubliceerde boeken, de anekdotes, sprookjes, artikelen, essays, etc. - niet veel meer kon ik dan noteren, terwijl ik keek en moest herlezen wat ik schreef. Kijk nu zo'n boekje aan. Elk boekje is een boekje. * Wie ben ik? Volgens Colin Wilson is ‘de outsider’ de enige, die zich afvraagt, wie hij is. Ik sta liever niet buitenspel, ik speel mee, maar geef toe: door te kiezen voor het schrijven kies ik ook de scheidsrechterrol, ik fluit, geef m'n mening te kennen, leid het spel. Het is een spel, een der kijkdozen waaruit deze wereld is opgebouwd, een realiteit die wijzelf hebben geschapen, een spel van vragen en antwoorden op vragen op antwoorden, en voor wie hij schrijft. *
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
380 Stel jij je de vraag: wie ben ik? Heb je het antwoord gevonden? Of ben je een van diegenen, die zich met de wereld tevreden kunnen stellen, zoals die nu aan je voeten ligt? Waarschijnlijk niet: je had niet tot dusverre meegelezen, mee willende weten, meezoeken naar de antwoorden en de vragen. De nieuwe vragen, de heel praktische: What can I do about it? Wat kan ik eraan doen? Ik heb op antwoord gewacht, en ik heb het gekregen - in dit boek kreeg het gestalte: ik bevat het antwoord. Ik zit vol met antwoorden. Ik heb voor iedereen een antwoord, het is me van God direkt gegeven. Ik heb een eigen kontakt. En ik kan het je al, op dit ogenblik, verraden: het ligt in jezelf besloten. Je brengt het mee, je hebt het met de geboorte meegekregen, je bent het helemaal zelf, het is geen ander - geen hypnose bijvoorbeeld, want je kunt eruit stappen wanneer je maar wilt - die invloed op je uitoefent. Aanvaard geen autoriteit. Het is jezelf. Je bent het zelf. Gij zijt het. Waar zijt gij? God vroeg Adam (en hij wist het antwoord niet meer, want Adam was mens): Waar zijt gij? Je bent Adam zelf, je kreeg geen tweedehands ogen mee bij de geboorte, je hebt zelf leren spreken, het zijn je eigen stembanden, uit jouw keel kwamen de eerste klanken, je weet het nu al, als je het maar te weten wilt komen. Het ligt in de overgave. Het is een moeilijke opgave, na deze eeuwen van verlichting, waarin de Rede tot afgodsbeeld werd verheven, maar waarin ook de wetenschap zich zal weten te vereenzelvigen met het onbekende beminde, onuitsprekelijke en niet te formuleren denken, dat weten en geloven en ervaren binnen ieders bereik plaatst. Ik druk mij niet uit in geldende termen, ik weet van semantiek en heb lak aan semantiek, ik heb het leven lief, ik heb de dood lief, ik heb de mensen lief, ik heb God lief. Dit is weer een weekend in drukke weken; ik weet weer veel meer, platzak vertrokken om verrijkt terug te komen. Met Jos mee naar Rotterdam, onverwachts doorgereden naar Antwerpen, en terug (deels liftend E 10). Adriaan meldt mij het retour uit Marokko van Simon de Andere, Olvert; al een week lang was G. met dochter Rosalie in dit land terug. ‘Ik kon wel huilen van vreugde.’
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
381 Eerste persoon meervoud, heette dat boekje met de zeven Raadzame Gedachten. Gedachten over Dichters, de man die de hoofdletter met zich meedraagt omdat hij Ziet en kan zien, wil zien en hoort te zien, levend van het leven, voedend van je dromen en verlangens, uiting gevend aan je ervaren. * Ik ben dit weekend beschaamd in een mens, een mens heeft mij bedrogen. Ik weet niet wat ik hem moet zeggen, als ik hem tegenkom en konfronteer met zijn bedrog. Hij heeft zichzelf bedrogen, hij doet zichzelf tekort; hij kan niet anders dan begrijpen wat hij deed. Hans St., ik ken je sterkte: ‘ze kunnen geen kwaad woord over je zeggen.’ ‘Je wordt een echte schrijver, hè, met een echte schrijfmachine’ (die ik al zo'n decennium bezit). Ja, ik kan schrijven, ook voor jou, en over jou, pas op, alles wat je doet en zegt kan tegen je worden gebruikt; het gebeurt telkens opnieuw. Woorden zijn de wapenen van mijn liefde. Ik weet waarom ik kommuniceer, welk kontakt ik zoek, welke banden met de wereld ik wil aanleggen, ik vind het bij de lezer, die het zelf ook kan vinden: er ligt een wereld open, wacht op het woord, het ervaren, leer het beleven, leer de eigen ervaringen zien als redenen tot weten. Blijf vragen en het antwoord zal je in de schoot worden geworpen. Vraag met overgave, vraag om het éne antwoord te weten, om met het antwoord iets te ondernemen, en niet alleen maar de bevestiging van je eigen (waarschijnlijke) gedachten en gevoelens, de eigen onbezonnen bevooroordeelde misschien, de haastige en misschien zo verkeerde gedachte. Je hebt geen Vrije wil. Ik kan het in zulke eenvoudige woorden zeggen (de woorden blijven schoon): Verbeter de wereld. Begin bij jezelf. Er is geen eigen wil. * Al jaren richt ik het woord. Tot mezelf voornamelijk. Ik heb mezelf leren kennen, dit is een debuut. En wat ik dan nog ben voor de Burgerlijke Stand. Je kunt je eigen gevolgtrekkingen maken, een Nederlander in een Bevolkingsregister (als een bom
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
382 valt ben je weg, al is het van papier), een mens op deze wereld, zoals de ogen van wie dit leest toebehoren aan de éne mens die dit leest, nu. Hij zet zijn ogen open, zijn oren heeft hij gespitst: wat zijn op dit ogenblik de geluiden? Muziek? Een spinnende kat? Geritsel van papier. Pratende stemmen van nader-bestaanden, hogerhand, vergeet niet: ook dit is een stem waarachter ik hoor. Hoor mij horen. Ik, die toebehoor. Ik verhoor. Ik hoor. In de Raadzame Gedachten (de laatste die schold: dr. Victor E. van V.) kon ik godzijdank te kennen geven, dat ik NIEMAND meer haatte. 4,5,6, - de eerste drie het Parijs van de jaren vijftig, de Vijftigers, de romanaanzetten van Claus' Zwarte keizer. (6) Met Corneille naar de vlooienmarkt, in 1955 de eerste vermelding van marihuana in mijn oeuvre. Het middel, dat mij een doel gaf. Iedereen is vrij in de keuze van zijn woorden. Een woord zonder de ervaring van de betekenis is een leeg woord. ‘Het bestaan van profeten, oude mannen met lange witte baarden, bewijst nog niet het bestaan van God.’ Een Rotterdams gastheer over Martin Buber; hoe kan ik hem vertellen dat ik ook in de stem van Buber mijn God heb ontmoet? * Een zonnige middag, Elize en ik, wandelend met Matthias, door deze buurt. Ik wilde weten hoe het huis aan de Bloemgracht 8, waar ik drie jaar woonde, eruitzag vanaf het balkon van het grote studentenhuis van de Anne Frank-stichting, waarvan ik de bouw, op de hoek van de Westermarkt dag in dag uit had kunnen volgen. We bestegen de trappen, we namen een lift, ik klopte op een deur aan de bovenste verdieping (ik klop, onbeschoft, bij iedereen aan - ik heb het spreken geleerd) en we kwamen bij een jongedame terecht, die met haar medebewoners op het brede balkon, langs de gehele verdieping lopend, zat te zonnen. Wij gingen erbij zitten, ik zag in de kamer een plaat liggen van Martin Buber, waarop hij Chassidische legenden vertelde. Mocht ik die horen? Natuurlijk; ik luisterde naar de stem, die een eenvoudige anekdote vertelde (vergeten, graag achterhalen, geen tijd) en het geloof welde opnieuw in mij wakker. Die stem sprak tot mij: ‘Aber wissen sie es auch? Alle sagen es...’
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
383 De stem van Michaux: er is meer gezegd dan een sterveling kan bevroeden. Ik ben die sterveling. * ‘Laat nu de brandweer maar komen, of het luchtleger der toekomst, met gemengde berichten en vals alarm.’ De laatste woor den van de Raadzame Gedachten. In hetzelfde boekje eer ik ook Marcel Polak, wiens brieven ik naderhand in Randstad 5 bijeenbracht. Er gebeurt zoveel: Adriaan leest naast mij het interview dat C.B.V. en ik eens in Gard Sivik hadden met de gestorven Hans van Sweeden en R.D. Open ligt vóór hem het opstel, dat vijf schrijvers (onder wie ik) mochten maken in mei '63 voor het Algemeen Handelsblad, in dezelfde hoeveelheid tijd, tegelijkertijd met ‘duizenden leerlingen van de zesde klassen der gymnasia in ons land’, bij wijze van herexamen. Ook dit een herexamen. De mij toegestane tijd, de zeventig dagen waarin ik honderduit wil spreken is binnen afzienbare tijd ten einde; ik weet geslaagd te zijn, ik mag met de hakken over de sloot, of verder, òver. Ik kan mijn weg vervolgen. Als vanmiddag: wij wilden liften van Rotterdam naar Amsterdam, een Engelsman bracht ons tot de kruising Ypenburg bij Rijswijk, waar wij ons opstelden op de weg naar Amsterdam. Wij gaven - na een kwartier - het wachten op, vlak na ons vertrek, nog staande op de middenberm van de vierbaansweg (het is inderdaad, heren, verboden!) stopte een auto van de Rijkspolitie op de plaats, waar wij hadden gestaan; de inzittenden keken toe hoe wij de andere weghelft overstaken. Reineke durfde niet; er was veel verkeer; ik moest (wilde en kon) haar de hand reiken. Door het talud, en langs een bromfiets-weg kwamen wij in de Taverne Hoornwijck aan, waar wij ons een pannekoek uitstekend lieten smaken, temidden der zondagnamiddagcitroenbessensuikerdrinkers. Ondertussen zijn Huub en Olvert (vandaag 24) binnengekomen; de vierentwintigjarige beschrijft mij de overgave, het ontmoeten der dingen, die getuigen. Ik ben niet in staat hem te antwoorden: hij beschrijft in zijn woorden mijn ‘gelijkwaardig materiaal’, het is ‘subject-matter’, de trepanatie die de krankzinnige mens scheidt van de allervolmaakste, de spiegel waarin de kijkdoos waarop de verpleegster van het cacaobusje.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
384 Het geeft niet hoe je je vrienden noemt, Larry de Heilige de Ziener; waar Hij gaat, wandelt God. Definieer ‘heilig’ als ‘meest jofel tof en high’, behoor tot de heilige ondergrondse, of zelfs bovengrondse (In Den Hoge), of Robinson-like: ‘in de diepte van ons menselijk bestaan’, alle Legerdesheilszusters horen er bij, alle hoeren en profeten, alle geldwisselaars en zelfs de Farizeeërs, ook de sadhi's die Ginsberg vanuit India sadu's noemt, de bedelmonniken met de heilige high. Hij houdt me een lijfspreuk voor, als ik hem naar aanleiding van een zijner teksten zeg: ‘Bezie het eens als een script: Olivier dubbele punt aanhalingsteken open...’ De lijfspreuk: ‘Humility is one of the pillars of wisdom.’ * De wonderen, mij overkomen. Ralph & Phil, Mingus, Subud, Appel. De weg naar het weten, de overgave aan de wil van God, de tien geboden in één vervat: love is the only emotion, en het kennen van Jezus' lijden. De berg Athos heiligt het bestaan. Iedere gedachte is eeuwigheid. Telt mee als energie. De mens die zichzelf de eeuwigheid verschaft mijn brave broeder. De mens aan de mens gelijk, met een andere taak te vervullen. Anderen staren navels, ik schrijf. Omdat ook ik protesteer, levend in een wereld waarin Gods wil niet tot vervulling wordt gebracht, waarin ieder mens niet gelijk is. Ik kijk hem aan, maar mijn weg is de mijne: ik schrijf, ben geen kluizenaar. Hier is het pas, dat ik relax. Breek er eens uit. Ik zal verder uitbreken. En terugkomen. * De holier-than-thou mentaliteit, het Ego toegerust voor een reis, die de weg niet meer is - maar een doel in zichzelf. Zijnde de oorzaak van Cr.'s gedrag, dat van Larry zoals ik hem vroeger kende (maar ik heb hem nooit gezien met m'n ogen van nu), van P.K. en bij tijd en wijle ook het mijne. Niet altijd herken ik een ‘toevallige’ ober als een geheel van psychogene, endogene en exogene faktoren: de mens met de prikkels van binnen en buiten, lichamelijk en geestelijk ge-
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
385 konstitutioneerd, die zich iedere minuut naderspoedt tot zijn einde. Iedere mens, die ik ontmoet, is op mijn weg gezet, met een reden. * Constantin Brancusi in 1950 ontmoet. Ik wist en weet niets van Milarepa. De natuur verbeeld als kunst. Ik ken slechts zijn beeld op het graf van de Cimetière Montparnasse, hoog boven de aarde verheven een omhelzing, boven het voetstuk met de Cyrillische letters, aan de kant van de Boulevard Raspail, bij een zijingang links. Ik kan het de ogen dicht vinden: een eeuwige omhelzing in steen, van natuur, van kunst, van God: twee kussenden, de armen langs het middel van de ander, nee het is niet figuratief, kubistisch, of abstrakt, het is waar: het is een taal die in de steen spreekt, honderden jaren: twee mensen omhelzen elkaar in de eeuwigheid, en het gras wordt groen en verdort en de bladeren van de bomen zullen vallen en het mos klimt over de steen, die niet zal vervallen; het laatste teken van leven: de menselijke omhelzing. Ik weet weinig van Brancusi, de oude wijze man die voor ons op een knop drukte en de zwaan Leda of een ander bronzen volmaaktheid liet draaien, majestueus, telkens ander licht op het koperen lichaam, langzaam draaiende. Een kamer vol eindeloze kolonnen. Stof tot in de tempelresten. Er bestaan profeten met lange witte baarden; het gaat er om: je moet kijken. Soms dragen ze géén baard, zijn ze nìet haveloos gekleed, dragen ze een overhemd-met-das, of zonder kleren aan doorstaan zij de barste koude. Ik spreek van een bestaande werkelijkheid: nog nooit leefde ik zo temidden van grote literatuur, kunst en getuigenissen. Een verslag van m'n leven is er een van m'n lezen, m'n ontmoeten, het schrijven en gebeuren. Ik dank het bestaan dagelijks. * De heilige O.B. naast mij zoekt naar lucifers, zoals hij naar zijn God zoekt, zoals de verslaafde het aansteken van een sigaret in zijn hand geen sekonde lang kan uitstellen. ‘Er is geen minuut te verliezen.’
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
386 Zij wensen zich van dit leven los te maken en laten zich door hun lusten leiden, door hun onlustgevoelens en hovaardij: ‘Dat heb ik allemaal niet nodig, ik heb in achtenveertig uur niet gegeten, dat soort dingen ben ik gewend geraakt.’ Ik heb hem lief, mijn jonge vriend, maar waarom wijs ik hem altijd op zijn fouten? Ik verheel het hem niet, ik stel hem tegenover zijn verantwoordelijkheden; het is dwaas te erkennen dat het geld niet een reden zou kunnen zijn van zijn terugkomst in Amsterdam, als alle redenen even ‘heilig’ (‘het was vastgelegd dat ik naar Amsterdam moest komen maar het idee stond me tegen, ik deed alles om niet te hoeven komen’). Ik kan hem ontlokken, want ik lok - o, ik speel zo'n verschrikkelijk verlokkelijk en ondoorgrondelijk spel, als ik materiaal schep dat ik laat leven: verzet tegen het laten-leven. Leef. Laat je niet leven. Let ook op fouten. Het maken van een fout is kwaad-doen. Waarom moet ik het kwaad herkennen? Teilhard de Chardin: ‘Het kwaad is op alle niveaus van ons leven aanwezig, het is een alom aanwezige kosmische energie.’ Hoe breng ik de mens op aarde terug? Ook een opgave, naast de overgave. Hoe laat ik hem zien, dat een mens pas mens (zich zelf) kan zijn als hij al zijn verantwoordelijkheden kan dragen, en zijn onmacht beseffen op dezelfde wijze als waarop hij de wereld kan bezien als de oneindig verre ster drie miljard ontelbare lichtjaren ver, waarvan het schijnen ondertussen is opgehouden, de beschavingen die ik hoogstpersoonlijk (‘degeneratieve psychosen’) mocht ondergaan. Ja, waar ik maar wilde of kon blijven, er was elders, het lag open. Zoeken naar alle kanten. De wijste weg gekozen, de mijne, de wijste partij. Overblijvers, noemt mijn vriend zichzelf en de zijnen. Ik hoef niet over te blijven. Ik klamp mij niet vast aan een God die mij heeft uitverkoren, ik ben gelukkig dit leven op deze, mijn, wijze te mogen leiden. * Het is een monistische zonde, de grootste - het is geen doodzonde, want God is te groot om (als een mens, antropomorf) te
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
387 kunnen liefhebben of haten. J.C. lijdt jouw pijn, hij is er voor jou dwars doorheen gegaan. Er zijn geen bedrogenen, er zijn slechts bedriegers. De bedrogenen worden een ervaring rijker, en ervaringen zijn het enig onroerende goed dat de mens vanaf zijn geboorte heeft meegekregen; de bedrieger is bovenal voor zichzelf een bedrieger. Hij zal zichzelf kunnen vrijpleiten bij anderen, voor zichzelf blijft hij een bedrieger. Zoals ik een dier blijf, wanneer ik een rol prikkeldraad voor Armando steel, al zoek ik onmiddellijk naar lamlendige verzachtende omstandigheden. Ik moet wennen aan zijn aanwezigheid; zoveel wil O. ineens vertellen, dat ik niet meer tot schrijven kom - deze vierenvijftigste nacht - terwijl juist zijn aanwezigheid mij zo aktiveert, omdat ik zie dat ik mij ook tot hem moet richten. ‘Ik heb het idee dat ik vanavond nog iets van je moet leren,’ hij is een wijle later van mening veranderd. Ik leer. Hij leert. Wij leren. Wie ben ik? Dat ik oordeel? Voor hem is de wereld zonde, want het is de wereld die hem de zonde doet kennen. Voor mij is zonde (en je zult me het woord bijna nooit zien gebruiken): bewust toegeven aan negatieve energie. Je moet kontinuïteit zoeken in je hoogste momenten. Ik wil wel antwoorden, maar ik spreek slechts uit eigen ervaring. Je moet elk ogenblik leren herkennen als een hoog en heilig moment. Elk ogenblik is zo heilig als de bassolo die niemand kan horen om dat ik tik, denkend dat het woord zich tot iedereen richt, zoals het gezegd wordt, tussen hem en mij. Ik weet het: er is een afstand die mij van je (van u) scheidt, maar groter nog is mijn afstand tot God, die ik nooit zal leren kennen in zijn onbegrensde elementen, zijn ondoorgrondelijke gestalten (deze zoeker naast mij), zijn kosmische en universele wetten. On the top of my voice zal ik niet al dat geluid kunnen produceren (in vele Tibetaanse kloosters doen monniken hun hele leven niets anders dan het oproepen van alle namen van God, alle), al die momenten kunnen herstellen, het eigen continue bestaan stellen als maatstaf in een goddelijke beweging, die ons zo overspoelt dat de vrije wil (of wat daaronder verstaan wordt) al tijdens het leven is verdwenen.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
388 Wat wij hebben is de uiterlijke keuze: tussen goed en kwaad, tussen deze wereld en de schijnwerelden: ik sta voor die keuze. Want nu ik verkies tussen de mensen te blijven, kies ik extra-kommunikatie. Ik blijf getuigen. Ik laat je niet alleen. Zwakke radiosignalen dringen nauwelijks door tot Venus, miljoenen kw-eeuwen energie gericht op een ster, een zon, een galaxie. Wie luistert? Wie luistert. * Daarom moest hij terugkomen, uit zijn wijze overpeinzingen der jeugdige onbezonnenheid temidden van soefi's - om mij te doen ervaren dat ook ik hier op reis ben geweest, al is het voor anderen misschien terug te brengen tot het niveau van de Pleinkijkdoos: vertellend achter de schrijfmachine over zichzelf en de mensen die hij ontmoet; soms schiet zijn stem uit, die je ook op de grammofoonplaat kunt beluisteren (‘Stemmen van Schrijvers’, Querido, 1961). (Dit boek is tenslotte niet meer, maar ook niet minder dan de gedetailleerde uitwerking van een korte voetnoot, die voorkomt op pagina 423 van een boek dat ik vorig jaar wilde schrijven, in de periode dat ik God niet bij name durfde noemen (maar zijn naam al met een hoofdletter schreef, merkte Hans A. op), maar zocht naar de woorden die zich in dit boek in hun ware gedaante kunnen vertonen. Ik ben het manuskript-idee met de andere zesduizend boeken tijdens een van mijn verhuizingen kwijtgeraakt, het zal verbrand zijn op de Vuilverbranding-Noord, of over zeven eeuwen ongelezen opduiken in een Neo-Puraanse vertaling in een schuur, waar het stinkt naar mest, cannabis en liefde: Paradise is good enough for me.) Pot is THEATER schrijft J. Sheeper in het eerste nummer van GNAOUA, dat Ira C. in Vlaanderen liet drukken. ‘Everything is bathed in stage lights. You yourself are an actor, if you muff a line so what. All situations are scenes, all places are sets. All objects are props.’
dinsdag 21 april 1964 [de zesenvijftigste dag] Meerdere verjaardagen van Rammen en Stieren deze week. Morgen verhuis ik, neem deel aan Willems vertrek, zoals ik deel-
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
389 neem aan de relaties, die O.B. met de maatschappij aanknoopt, het plan-Bijenkorf de levende etalage, gevuld met bewoners - totnogtoe slechts vastgelegd in een gesprek tussen hem en de publiciteitsdirekteur van het warenhuis, en een brief die ik voor hem schreef: ‘Jij doet zulke dingen nu eenmaal beter en vlugger dan ik.’ Ik woon een vernissage bij (van Vijlbrief's ruimtegrafieken), geopend door de socioloog Rudi Koopmans - ik moest zes direkte vragen stellen, voordat hij zich met het antwoord in een zekere ruimte liet inblikken. Hij stelde mij in ruil voor de inzage van onze brief aan de Bijenkorf (ook een ruimte-aangelegenheid) een ander papier ter hand: een stencil, bevattende het verslag 34 van cel 21 en 22. Onmiddellijk drong de draagwijdte en verstrekkende ruimte van zijn betoog tot mij door, ik kondigde hem aan twee cellen op me te nemen. Hoe is het kontakt der cellen onderling? Het is één groot brain, waarin wij met zoveel miljard bijeenkomen. Ik spreek met hem over de tweede wet der thermodynamika, dit boek beweegt zich in zoveel ruimtes, zijn vraag snijdt hout: ‘Wij willen altijd de ruimte met tijd vullen, waarom niet met lichamen?’ Volgens het (door hem aangehaalde) standaardboek van Nator is de ruimte slechts begrensd door lichamen, is de ruimte te definiëren als ‘waarin zich lichamen bevinden’, om-grensde gedeelten. Ik vul ruimte, op verschillende bewustzijnsniveaus met deze dagen vol tijd en sfeer, een invloedssfeer, ‘interessevelden’, die ik niet wens te begrenzen, niet kan bepalen. Om-polen. Niet alleen passief-zien en afwachten-wat-komen-gaat, maar vooruitgaan. Al het andere (‘de rest is te veel. My time is up here.’) is geestelijke luiheid, inertie, steriliteit, entropie. Niet stilstaan, niet blijven staan. Doorlopen. Alle zintuigen open. Het is de taak van de ‘kunstenaar’ de ruimte zichtbaar te maken, de high te tonen. De dialektische celstruktuur. De eerste anti-atoombomaktiviteiten, ruimte gevuld van Leidseplein naar Muntplein. Het overhandigen der geloofsbrieven. *
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
390 Krishnamurti (tot mij in de Mutualité, 1951, Parijs): ‘Aanvaard geen autoriteit. Je moet ook mij niet geloven. Je moet alles zel ondervinden.’ * The Enigma of Drug Addiction: ‘Some of the effects of marihuana include: (1) euphoria, (2) apprehension, (3) released inhibitions (4) susceptibility to suggestion, (5) exaggerated emotions, (6) anxiety, (7) elation, (8) excitability, (9) disorientation, (10) mental confusion, (11) antagonism, (12) hysteria, (13) hallucinations, (14) nausea, and (15) vomiting.’ De politie-officier uit Oakland spreekt duidelijke taal, zoals van hem mag worden verwacht, beter dan de Toelichting B van de Opiumwet, uitgegeven door Vermande Zonen, uitgevers te IJmuiden, in de Politie Studie-Bibliotheek, pagina 11. Hij gaat van hoog naar laag, van high naar down. Ga eens na, lieve lezer, wat je van 1 tot 15 in dit boek kunt aantreffen, tenslotte ben ik een eenvoudige marihuanagebruiker, sommige van mijn uitlatingen kun je aan het middel toeschrijven, het inspireert, het intensiveert de kreatie, en dergelijke, ook door mij gebruikte slagzinnen. Ik heb het proces-verbaal nooit terug gekregen van mr. H.K., en ik wil het niet meer zien; het ligt achter mij. Zoals ik nooit meer iets met deze sordide ‘criminele’ zijde te maken wil hebben. Tenslotte beschouw ik mij als qualified investigator, ik dien de wetenschap, de kunst, de religie. Dienstwillig dienaar: gelukzalig (1), en soms ook (15) kotsend. Ik ben mij van a tot z, van 1 tot 15 bewust. 10 is liefde, 9 is de werkelijkheid, en ik ben mijn inhibities (3) uit de aard van mijn persoon al lange tijd kwijt. GOD ZIJ DANK. Eerbiedig mijn ganzebordspel met het leven. Geen put meer, geen gevangenis, gaat niet terug naar af. Huub liet een medicus met het middel kennismaken (to turn on), de man zat een kwartier lang voor zich uit te staren en kwam op aarde terug met een medische term ‘hysterische stupor.’ (12) ‘Hij was alleen maar sprakeloos van verbazing,’ zegt de nuchtere, de geliefde Huub. Apprehension (2) - wie bekommert zich niet in deze wereld om het lot van de wereld?
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
391 Niet zo susceptible (4) als de miljoenen verslaafde kijkers, die zich tegenover Mies Bouwman laten opzwepen (voor of tegen) tot een massale hysterie. (5) Love is the only emotion. (6) Anxiety: elk denkend mens kent die Angst. Ik tracht de weldenkende mens op te voeden, die angst te herkennen als negatieve existentie-destruktiedrift. (7) Elation. Toen ik een jaar geleden een afgeprijsd boek zag met de titel The Psycho-analysis of Elation kocht ik het. Ik kijk er nu in rond. Elation, vertaald als opgetogenheid, triomf, verrukking is in dit psycho-analytisch boek van de Freudiaan Bertram D. Lewin (The Hogarth Press, Londen, 1951) meer dan ik in enkele woorden de schrijver van het politieboek kan mededelen. Lees het eens? Lees eens over de betekenis van alle woorden, die je gebruikt - zie ze met liefde, niet met angst. Ik leef in een voortdurende verrukking, of het een sublimatie is of een manie: ‘The happy mood is subjectively, valid and real to the one who experiences it, because it relives a primary, real, happy feeling.’ Bertram, pagina 182. (8) Excitability - goed, graag, waarom zou ik niet opgewonden raken? Maar je hebt het niet over mij, ik toon de glimlach bij innige verrukking en opgewondenheid evenzeer als bij pijn en verdriet. (11) Antagonism - ja, dat is de reaktie die mijn schrijf-aktie opwekt. Over (13) hallucinaties heb ik genoeg gesproken in dit boek, de (14) misselijkheden laat ik graag aan andere schrijvers over (of misschien komt het nog eens onder deze pen vandaan) en (15) heb ik eerder in dit boek gedaan. Ik heb de politiebeambte gelijk bewezen. Ik geef hem gelijk. Het gebruik houdt alles in, van (1) tot (15). Wat je maar wilt, uitzoeken maar. Riskerend, kiezend, ordenend, psychisch gekonditioneerd of instinktief reagerend. Zo is het. Ik geef je te raden. Woordspelingen (leggen de taal bloot). De stencilmachine. De droommachine. De kijker. Hmmmm! Een lekker snoepje. Als het op is, begint het lieve leven pas. Denken, dat je high bent als je rookt. Je bent altijd high, tussen het roken door. Je bent vanzelf high. Terecht. Als Kijker leer je ook uit-kijken. (6).
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
392 Noem de hallucinaties visioenen, of illusies: alle profeten waren high, ze kregen de wetenschap, de kennis, het geloof, regelrecht van up high. (Huub: ‘En reken maar dat er een heleboel hebben rondgelopen met gaatjes in hun bolletjes.’) * Marco Polo digs the high everywhere, Marco Polo knows about the means. He justifies the end. He discovers. He changes the behavior. Of every person he meets. He meets everybody. His is the world. His knowledge: visionary experience. His actions: the fruit of God. His eyes his witnesses. In his heart love. Marco Polo IS.
donderdag/vrijdag 23/24 april 1964 [de achtenvijftigste/negenenvijftigste dag] Wij verhuizen pas de eerste mei. Het merendeel van onze bezittingen al op het nieuwe adres geïnstalleerd. Kom bijna niet tot werken. De roetine van het schrijven is mij de baas geworden, ik wil te veel ‘bijhouden’. Ik kan onder alle omstandigheden schrijven nu, al doe ik andere dingen. Ik bracht de dag door Lodewijks bibliotheek opnieuw te rangschikken, aangevuld met het rijke boekenbezit van zijn vader: ontspannend werk, vol verrassingen. Dit registrerend leven bevalt mij uitstekend de laatste maanden, deze, behoren tot de gelukkigste van mijn leven. Ik sta vroeg in de middag op, loop wat rond, zie wat dingen, spreek wat mensen, breng de avond in gepaste aandacht bij vrienden, kennissen of thuis door, gevolgd door deze uren van bezinning, die mij telkens verder in mijn denkproces, dat leven heet, brengen. Ik vergaar wetenschap voor eeuwen, elk boek dat ik lees, opnieuw lees, nieuw lees, herlees - elke ervaring zou mij reaktief, retrospektief en ook prospektief jarenlang bezig kunnen houden. Het heden is de toestand waarin ik het liefst ver-
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
393 keer, door wat komt zal ik de toekomst een handje helpen vorm te vinden. In deze zeventig dagen geen vormproblemen, andere eksperimenten of taal dan de dagelijkse, ik buit slechts de realiteit zoveel mogelijk uit. Misschien vallen sommige passages wat rauw op het lijf van de hedendaagse lezer, maar dit is drie-in-een: jouw leven, het bestaan van God aangetoond, en een fragment Werdegang van de schrijver. Een stapel betikt papier voor me, op verschillend briefpapier: Randstad, het Algemeen Handelsblad, de Haagse Post, Kunst van Nu. Dank voor medewerking. Twee notitieboekjes per week om vast te leggen wat hier al dan niet plaatsvindt, temidden van honderden begrippen enkele waarmee ik kan spelen, hanteren, werken. Ik werk al, ik spoor tot daden aan, ik stel vast dat men geen volwaardig werk kan leveren als de relatie tot ouders, de geliefde, het leven niet bevredigend is. Ik vind het niet zo vreemd, dat juist de redaktie van RATIO (in het derde nummer) een Braziliaanse Jezus-prediker bespot, waar deze ‘retorisch’ (sic) zegt: ‘Waarom houden vrouwen van onze partij? Omdat wij onze vrouwen bevredigen.’ RATIO kan redelijkerwijs niet begrijpen, dat bevrediging en houden-van samengaan. Hoeveel procent vrouwen, ‘frigide’, onbevredigd, worden door hun echtgenoten niet tot leven gewekt? Deze slapen zelf nog in moeders schoot... Liefde is ook sex, dat uniek ervaren gezamenlijk beleefd - uniek omdat de eenwording geen fiktie of black-out is, maar een bewuste belevenis die in intensiteit toeneemt, dagelijks! Sprakeloos van verwondering durven wij erover te spreken met elkaar, denken wij eraan terug, en over vooruit. ‘De hele dag heb ik er aan gedacht; scheuten van warmte door mijn lichaam.’ Ja, dat ben ik: scheuten van warmte in een lichaam. Het bij Ralph & Phil genoteerde vertel ik als waarheid rond: mensen gaan naar de hemel als engelen, en zij die op aarde hun soulmate gevonden hebben, gaan samen-getweeën-als-één als aartsengel. Ik wil graag verhelderen. Ik zie God niet antropomorf, als de man op de wolk met de witte baard, en engelen niet als mijn spiegelbeeld (maar dan met vleugels); het is een immateriële
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
394 aanwezigheid, een kosmisch krachtveld van energieën, waartoe ik behoor (positief, en door mensen: negatief), en dat ik hoe langer hoe duidelijker als aanwezig voel, waar ik ga ook of sta. Dat die energie bestaat: de radio naast me, slechts met een draad via het stopkontakt met de buitenwereld van miljarden geluiden, golflengtes verbonden: het wonderbaarlijkst bewijs. Alsmede de krachten van binnen: de Subud-ervaring, onmededeelbaar, zelfs ten opzichte van Stephen. ‘Handel intuïtief,’ zeg ik Olivier. Als ik de kamer binnenkom en hem uit twee kommen met yoghurt laat kiezen, strekt zijn hand zich naar een ervan uit, waarna hij zegt: ‘Welke zal ik nemen?’ Ik geef hem die, waartoe hij zich via zijn hand aangetrokken voelt, en oordeel: ‘Je hand heeft instinktmatig gelijk, die beslissing mag je niet door je gedachten en gevoelens laten verwarren.’ Handel impulsief. Laat je ook leiden. Leid, zo instinktief mogelijk: het instinkt heeft nooit ongelijk. De eenvoudigste daad kun je maken tot een heldenfeit; je kunt spelen met de diagnose. Het grote beest als voorbeeld: hij maakt maar mee (hij swingt enorm mee), maar verder: hij laat zich door de omstandigheden leiden - geld onmiddellijk omgezet in de statussymboliek - en is geen leider. Het verschil tussen de mens en de publieke figuur, die niet meer kan spelen. Geert en Ted namen hem beiden op één dag in de maling. Je màg je niet in de maling laten nemen! * De Amerikaanse hipster wordt gepakt, hij heeft zijn paspoort niet bij zich. ‘Je spreekt helemaal niet als een Amerikaan!’ suggereert in gebroken Engels een vreemdelingenpolitieman. En hij, die zich in zijn dichtbundels wil bestempelen als the Hip Voice of America, verontwaardigd is hij: ‘Tell me how an American speaks, man?’ * Ik herinner me van een overgrootmoeder vaderszijde wat een stoof is (ze woonde in een hofje aan de Baarsjesweg). De dromen heb ik terug weten te brengen tot de onafgemaakte verhalen van de nachten dat ik niet schreef, of niet doordrong tot de bo-
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
395 dem van mijn zeggingskracht, verwrongen door het vuile afwas-water van de oude Image, die zijn kop soms bovensteekt - square reakties ten opzichte van onaangepaste persoonlijkheden als Hans St. bijv. Op weg naar Rotterdam namen wij een lifter mee, die om de dromen en parapsychologie zijn studie in psychologie wil beginnen. (M.M., 18 j.) ‘Dromen is de oervorm van waarneming, pas later werd die gevolgd door de ratio. De ratio is schromelijk overschat; de droom heeft evenveel reden van bestaan, zo niet meer.’ ‘Waarnemen en geheugen zijn onverbrekelijk met elkaar verbonden, ieder zintuigsysteem bouwt zijn eigen geheugen. Zonder geheugen hebben we slechts gewaarwordingen, maar geen waarnemingen.’ (Ir. J.G. Blok) * De Polaroid-bril-ervaring: ik neem het mijn ogen kwalijk dat zij dat niet uit zichzelf zien (het geslepen glas van auto's). Patterns. Figuren. Er is altijd méér te zien. * Hans Sl.: ‘'n tijdschriftredaktie is 'n pressiegroep, elke aflevering 'n folder. Je zit 't toch niet voor jan lul te doen?’ * De nieuwe poëzie is niet van vandaag of gisteren. Als ik schertsend tegen Cees zeg ‘het toneel is toch een verouderde kunstvorm?’ en bedoel het toneel, zoals het op dit ogenblik geschreven en gespeeld wordt, met maar enkele uitzonderingsgevallen van schrijvers bij wie het toneel zijn totaalfunktie heeft behouden: Samuel Beckett en Antonin Artaud, misschien Ionesco, dan denkt hij te kunnen antwoorden: ‘Hoe kun jij dat zeggen, je bent toch ethikus geworden?’ Wat is een ethikus? Ik denk niet in deze termen, wens niet op deze wijze gerubriceerd te worden. Ik wens niet in een potje gestopt, van een etiket voorzien, ‘ondergebracht’ te worden. ‘Primair vind ik jou een gezellige jongen. Wat je verder met je boek doet, moet je zelf weten.’ Ik noteer zijn woorden (C.B.V. in een Rotterdams havenkafé);
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
396 hij verkeert in een paranoïde stemming, ‘ze denken dat je een dubbelrol speelt, als ze je dat zien doen.’ ‘Ik ben schrijver, ik schrijf, waar en wanneer ik wil. Ik schaam me niet voor 'n notitieboekje. Ik hoef niet verstolen te handelen.’ Ik noteer de spreektaal, ik noteer de uitspraak, de mens die zich over zijn tong laat gaan. Terwijl ik schrijf, glijdt een man die al tien minuten voorovergeleund heeft, zijn hoofd in zijn handen, languit op de vloer, in zijn lengte gestrekt ligt hij voor me, ik zit aan een bar met het lichaam dwars naar hem toegekeerd; drie ruggen naast mij wenden zich om: de man trekt uiteraard bekijks. De barjuffrouw trekt zich van haar kruk op, Reineke vraagt: ‘Moet-ie niet opgepakt worden?’ Langzaam pakt de man zichzelf op, hij ziet er niet dronken, wezenloos of verwaarloosd uit, hij gaat weer zitten - aandachtig doet hij, alsof er niets aan de hand is. * ‘Je bent bang voor woorden,’ verwijt ik de jonge schrijver. ‘Inderdaad ben ik voorzichtiger dan jij.’ ‘Je kent me als journalist’ (ik weer), ‘is soms niet àlles waar, wat ik schrijf?’ Hij is bevreesd zich belachelijk te maken (ik nooit), hij wil zijn gevoelens niet uiten (voordat hij ze ‘door’ heeft), hij leeft met een minderjarige fiancée in een verre van ideale toestand. En zijn collega, die gearresteerd is wegens marihuanabezit? ‘Die jongen moet het zelf maar opknappen,’ zegt hij, ‘hij weet van mijn privéleven niets, en ik niet van het zijne. Daar hebben we verder geen kloten mee te maken.’ * Vrienden: besef je verantwoordelijkheden. * This is new, friends, Ik ben een kenner. Mensen ken ik: lieve schepselen. Het plezier om Swaneveld. Nog een verhaal. Ik spreek ervan mijn abonnement op te zeggen, elk knipsel dat ik als abonnee 833 krijg in de kleine gele envelop met de schaar uit Den Haag kost me dertig cent en wat heb ik eraan, na vijftien jaar?
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
397 ‘Je kunt toch niet zonder, het zijn reakties.’ Ja, ik kan niet zonder reakties. Als O.B. de benen neemt, zijn verantwoordelijkheden schuwend, kapittelt hij mij: ‘Tussen jou en God staat de knipsel-dienst Swaneveld.’ * Ik ontmoet m'n grote vriend Nikolaas Kroese. Hij pakt me bij een knoop vast, en in één adem ontvang ik het allerlaatste nieuws: ‘Binnen drie dagen ben ik klaar met het mathematisch bewijs. Dan is er een volkomen nieuwe wiskunde. Ik heb het priemgetal tot harmonie gebracht. Kunnen we alle ziekten genezen.’ Ik hoop het, ook jij bent Klaas. * Briefkaart van Jed uit India: ‘The larger of the only pair of lady wrestlers in Asia-Africa for 5 days in love with my (onleesbaar) joint. In the villages followed by hordes of small boys, in the jungle by hordes of monkeys. On the idea I had in high school of presenting my mind with a complex mathematical problem in the middle of a Lay, and refusing to let myself come before I'd solved the problem. Or babaji (I'll explain in Amsterdam) stop putting perfume under your armpits and take a bath!! All the drug investigation is only masturbation. The real realities, clean, and Godgiven lie in meditation. Tried to find Mike. Can't.† I was houseguest of the filthy rich a few days. Spoke of Krishna-murti, which is against K's speeches about the stupidity of speech. My wife is going to USA. I shall probably also go on to Japan and Calif. I presume you in a big mess there.†† The sign printed in the middle of nowhere (in English) “Malaria eradication doesn't mean mosquito eradication.” I'm sitting here under this tree, about 5000 light-years from civilization, dazed with hunger and thirst and maybe sunstroke thinkingoo The mind sees only exactly what it wants to seeoo, but maybe that is not true and it's only that my mind wants to see things that way -
† ††
Ja, waar zou Mike zijn? Hij antwoordde mijn brief niet. Niemand hoort van hem. Waarom? Holier-than-thou, Jed!
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
398 You see the metaphysical problem like how do you prove that absolutely nothing can be proved. I eat more yogourt than the rest of Gujerat combined. As I gain more and more control over the mind, having a high, high hashoo - type high becomes as simple as opening and closing the eye-lids. But much more important things are to be seen. The physical yoga seems very easy and secondary. The little girls here are the most beautiful in the world, and the music in Benares. Love.’ * Simon P. laat me de gouaches zien, in Marokko gemaakt. In Madrid huilde de eigenares van een kunstzaal van ontroering. Ik beheers mijn tranen; ik ben een andere kenner (misschien, hoop ik). * Beslissing genomen, waarmee ik rekening heb gehouden bij het overtikken van deze pagina's. Ik zeg niet meer u, of slechts af en toe, als ik het idee heb me tot iemand te richten die ik zoveel ouder vind dan mezelf - maar wat is leeftijd? - of die zo ver van me afstaat, dat ik ook hem - u dus - wil bereiken via dit papier, en die letters, die opmaak, deze vingers. Dat boek: die REUZEN-pocket. Een poëtische beslissing: IK GA U JIJ-JOUWEN IK GA JE TEGEN U ZEGGEN WANT IK WIL GEEN AFSTAND SCHEPPEN EN IK SPREEK NIET TOT ‘OUDE’ MENSEN.
Ik ga je zeggen wat ik te zeggen heb. Ik ben dichter, dat wil zeggen onomstotelijk, wetenschappelijk bewezen: ik spreek dat deel van de waarheid, dat me toebehoort. Ik spreek dat deel van waarheid wat ik in dit leven heb bemachtigd. Ik ben een machtig mens. God is met mij, bijvoorbeeld, om maar iets te noemen. Ik zeg je bijvoorbeeld,
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
399 en je hoeft het maar in je oren te knopen, en niet meer vergeten (want al ben ik geen schoolmeester, ik eis aandacht): Het gaat om je leven. Wat maak je ervan? Maak je het wel, of word je gemaakt? Maak je de liefde, niet alleen volmaakt in bed, maar even volmaakt op straat met voorbijgangers honden politieagenten ijskomannen en andere zonen en ouders? Ik zeg je: het slechte humeur is dodend, ik zeg je: zie en geniet. Vrolijke mensen hebben een gelukkiger leven. Vrolijke mensen hebben geen angst voor het leven, geen angst ook voor de dood, morgen, geldgebrek, geen angst voor koppensnellers, zakkenrollers, gauwdieven en anderen. Gelukkige mensen hebben de héle wereld. De wereld ligt aan je voeten. Wees gelukkig. Heb lief. Ga daar zitten. Doe wat ik zeg. Doe alles wat ik zeg. Ga daar zitten. Ja, ik heb het tot jou. Doe wat ik zeg: lach. Ik kan het niet horen. Je bent te ver weg. Kom terug. Dit is je leven, laat het horen, laat horen dat je leeft, laat horen dat je gelukkig leeft, omdat je mens bent tussen mensen en van alles het beste kunt wensen. Dit heet ‘een positief geluid’. Het heeft, wat mij betreft, jaren moeten duren voordat ik het doorhad. Voordat ik het verder kon brengen. Ik had altijd plezier in mijn leven, nu ben ik altijd gelukkig. Ik kom nooit meer down, ik blijf voortdurend waar ik ben:
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
400 twee voeten op de grond en een God ook in mij aanwezig. Ja, de waarheid klinkt eenvoudig, het heet bewustzijnsverruiming, je kunt het zelf maken, teweegbrengen, tewerkstellen. Laat de anderen bang zijn voor hun woorden, bang zijn voor zichzelf, hun eigen onvermoede vergezichten, hun beter weten, verantwoordelijkheden. Want het IS wel eens moeilijk, het GAAT niet altijd vanzelf, je moet het ZELF doen, ZELF maken.
vrijdagavond halfelf 24 april 1964 [de negenenvijftigste dag] Terug uit Haarlem (Subud-latihan). ‘Ik wil mijn dromen zo bewust maken als mijn leven. Het is niet de kwestie dat ik het wil uitmaken, maar dat ik weet dat het tijd wordt dat ik ook m'n dromen bewust word, omdat ik dan beter kan leven. En ik moet beter kunnen leven, omdat er meer hulp geboden moet worden.’ ‘Fout. Want nu zegt ik in jou...’ repliceert Adriaan, maar ik weet hem, hoop ik, te antwoorden. Hij denkt dat ik dit tempo (van leven, schrijven, vooruitgaan) forceer, maar wat zeg ik meer dan ‘dat het tijd wordt’? De tekenen zijn in vele getale aanwezig; hij vertelt mij een droom waarin Reineke een leidende, lijdende rol speelt. Hij verwijt Huub ook met de werkelijkheid te spelen, alsof het niet om mensen gaat, maar om speelgoed. Is dat zo? Terwijl ik dit noteer, met Adriaan naast mij op de bank (als zo vaak probeer ik, de flarden van een gesprek in enkele zinnen aaneen te lijmen tot een begrijpelijk en even intens geheel als de gesprekken zelf, even vol overgave en de wetenschap aan essentiële dingen te raken) voel ik mij hopeloos te kort schieten; hetzelfde wat gebeurde met de woorden in het proces-verbaal dat adjudant C.H. - en rechercheur V. - maakten, die te voorschijn kwamen uit mijn mond, in de antwoorden op hun vragen, gesteld tijdens dit verhoor. Natuurlijk heb ik dat gezegd, maar niet zò, en ja, dat was wel waar, maar waarom dan niet...
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
401 Hier, in een verbaal proces dat de verschillende bewustzijns-lagen maar met moeite scheidt van eigen en andermans begrip, waarin ik het maximum verlang aan aandacht, geloof en gehoor, zelfs hier zelfs kijk ik tegen de eigen woorden aan, als waren het getuigen: een stoet van bekenden en onbekenden, vrienden - en maar weinig vijanden, meestal nietbeterweters, funktionarissen en onwillenden, slachtoffers van taboes en ontoereikend in hun bevattingsvermogen: de middelmaat die de demokratie regeert, een keuze uit het volk, met al zijn bijgelovigheden, vooroordelen en bijziendheid. * Adriaan naast mij, ik zie hoe hij in een identieke situatie verkeert, nu ik zijn woorden betrap, terwijl hij en ik toch meerdere waarheden delen (en elkaar in geen enkel opzicht bedriegen. Want reken maar: van medestanders eisen wij een volkomen straight handelen, reageren en bewustworden!): ik zie het aan zijn hulpeloze gestalte, zijn vragende ogen, zijn gebarenmakende, fladderende handen. En hij weet niets anders te zeggen dan: ‘Wat is dat toch een vreemde materie, waarmee jij werkt, woorden. Het is heel anders, nou ja...’ ‘Het komt heel anders over, het is niet langer als een gesprek tussen twee mensen. Het is toch een kreatie geworden, je bent kunstenaar, je hebt met de woorden iets gedaan, ànders...’ Wanhopig bijna val ik hem in de rede met m'n ontdekking van vanavond: ‘Daarom heb ik toch besloten dit hele boek in de jij-vorm te zetten, zodat ik alleen maar te maken heb met de éne persoon, die het per persoon leest?’ en ik wijs naar de groeiende stapel papier, die naast mijn machine ligt. Als iedereen die ik spreek en zie, is hij nieuwsgierig naar dit eerste verhaal. ‘Ik zeg mijn lezers dat ze mijn vrienden zijn.’ ‘Jij doet alsof het aan jezelf ligt.’ ‘Nee, ik vertel ze dat het aan zichzelf ligt, dat ze eerst bevriend met zichzelf moeten raken. Dat ze in mijn vriendschap moeten geloven.’ ‘Haha, dat zullen ze niet willen.’ ‘Dat willen ze zeker niet zo maar. Ze zullen eert moeten zien
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
402 dat ik het meen. De rest van mijn leven wil ik ze vertellen, dat ze wel bevriend kunnen worden.’ ‘Je hebt heel wat werk voor je liggen.’ ‘Maar goed ook; ik houd van kontakt met mensen.’ * Ongelooflijk ongelovig stort ik mij op deze pagina's, nu ik het einde zie naderen nog een dag of tien - van deze tocht, schromelijk besef ik hoeveel tekortkomingen aan deze persoon (die Simon Vinkenoog heet) de realisering van de wereldrevolutie der liefde nog in de weg staan, hoeveel leed en onrecht nog ongedaan moet worden gemaakt, hoeveel veranderingen aangebracht. ‘Verbeter de wereld, begin bij het Dier’ schrijft mij vandaag de stichting praktische dierenbescherming, waarvan een der leden zijn bibliotheek heeft nagelaten om geveild te worden. * Adriaans droom: hij heeft mesc van Huub gekregen, Reineke vraagt hem erom. Hij heeft haar ‘alvast’ een heel klein beetje, om haar zoet te houden, gegeven, gaat naar binnen om de rest ‘aan te maken.’ (Het is geen papje, Adriaan!) Hij heeft tot dusverre twee keer mesc gebruikt, hij komt terug, en ziet haar op een dak of balkon zitten, waarover grint met teer gestrooid, en zij veegt zich het gezicht vol modder en eet de steentjes op. Wat, denkt hij, ze ziet er uit als een debiel (de droom wordt niet uitverteld, Reineke komt binnen - wij wachtten op haar, waren teruggescooterd uit Haarlem, een krankzinnige ervaring)You go to my head - Ik rook, want ik wil de waarheid weten. Soms - heel even heb ik de waarheid in pacht, maar dan zegt Reineke: ‘God is IN. Ik zweer het je.’ ‘Ja, God is IN. We zijn allemaal ‘in’. Wie staat er nu eigenlijk buiten? In of Uit? H.J.H.: ‘wie over In of Uit praat, is Uit.’ De petroleumlamp boven de bank is mooier dan dezelfde lamp boven de tafel. Ook dit een eendejacht, een chasse aux canards, de canards die de waarheid vervalsen tot een illusie, de dimensie waarbij het verschil tussen een briefkaart van jezelf met de naam eropgedrukt en jezelf verdwijnt, je bent die Rocky Evans, die
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
403 zich door Reineke van de mikrofoon in Antwerpen laat verdringen: ‘Summertime. The cotton is high.’ De Amerikaanse hotelgast beneden (dit deel van de Leidsekade bestaat bijna uitsluitend uit hotels en pensions), die over ons klaagde (de tapijtjes van de vloer, de boekenkast weg en de grammofoon misschien wat luider) en mij de politie op bezoek bracht - twee agenten, die wij niet hoefden binnenlaten - bezorgde mij vanavond een paranoia, die zich in mij uit als ik ‘politie’ versta in plaats van ‘olivier’. Hij komt binnen met Stephen, gedrieën spreken we over het verschil tussen de toneelspeler en de toeschouwer, dat wegvalt - hij steekt zijn vinger uit naar een geluid in de gang en de kachel gaat open - dit is een geheim. Dit is: Stephen wijst me op de spreuk die vroeger bij de telefoon hing: ‘Friends, no names.’ Ik zal je niet alleen beschouwen als een vriend, onbekende vriend die dit leest, maar ik zal je ook vertellen dat ik soms de waarheid moet liegen in dit boek. Omdat ik niet mag oordelen. Omdat ik niet zal doen aan anderen. Omdat ik. Omdat JIJ. Domino Al, Canadees, vraagt me wie Wim Wagenaar is? Ik vertel het, en hij blijft aanhouden. Een vriend van Cremer, zeg ik. En dan hij: ‘Cremer is very paranoid, is he?’
zaterdagavond 25 april 1964 [de zestigste dag] In de Bijenkorf de Italiaanse mode; in de levensmiddelenafdeling Panforte Margherita (Premiata Fabbrica di Panforte Fiore Siena) gekocht, dat bestaat uit amandelen, vijgen, dadels, honing, sucade, vanille en poedersuiker - een bepoederde stevige pasta, als een camembert in zes lagen papier, waarvan één zilver verpakt. Te veel omhaal: het recept bijna van de dawamesc. Ditkeer de politie bij Maja; ze had een vaas omgegooid en het water niet opgeruimd, of niet, of wel. Het was bij het hotel beneden binnengelekt. ‘Zijn het loodgieters? Bel je tegenwoordig de politie op als er loodgieters nodig zijn?’ Twee eenvoudige vragen van Stephen. Weer enkele eeuwen later. Ik loop over het Plein, neem ook weer afscheid van dat Plein, haast mij - een schim op weg van
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
404 zijn kamer naar de sigarettenautomaat - omdat de vrees mij besprong, dat mij d'autorité de mogelijkheid ontnomen zou worden, deze pagina's niet te kunnen beëindigen. * Gevieren doken wij in een fotokabine op de Nieuwendijk, voor O., de nieuwe olijfboom in de grote tuin, een reuze-kick. Twee jongens met kuiven, die na ons kwamen, wilden nauwelijks geloven dat je met 2 of meer personen in de kabine van de fotomaat kunt plaatsnemen, zelfs niet toen ze aan onze foto's (die uit een gleuf naar buiten komen, na drie minuten) zagen dat het wel degelijk kan. * Enkele minuten later. De eeuwen anders overbrugd. Duikend van de ene wereld in de andere, namen kiezend en eerste stenen leggend, afstanden gevuld met krachten, besef ik mijn tekortkomingen. Tegenover Reineke de allergrootste: deze maanden een voortdurend gevecht - wat ik van haar stal gaf ik in veel minder dimensies aan dit boek, en wat er staat is haar ontstolen. Ik zou haar uit deze pagina's willen verwijderen, een vrome wens, want ik verwijder niets, alles blijft staan en bewegen zoals het gebeurd is - ik wil niemand kwetsen, maar wat heb ik anders gedaan dan geprobeerd mensen te beïnvloeden, mijn neus in hun leven te steken? Halfdrie. Ze kust me goedenacht, trekt zich achter mij in de slaapkamer terug. De Chinese kamerjas, die ons beiden past, hangt over haar lichaam, ik strijk over de vertrouwde plaatsen. ‘Dag lieve Simon. Ik kom je een kusje brengen. Tot straks, hè? Morgen lekker vliegen! Wat een leuke dag weer, hè? Maak het niet te laat, anders ben je morgen weer zo verschrikkelijk moe.’ Het zijn haar eigen woorden, de spreektaal die een beeld van de liefde vormt, anders dan de papieren werkelijkheid. Ik, die mij van een image tracht te bevrijden, en een verrijkt leven wil leiden, voordat ik aanvaard dat het misverstand niet kan worden vermeden, het tot hiertoe en niet verder, hier kunnen anderen niet meer komen, dit ben ik en niet meer of minder, en wat weet JIJ ervan - ik worstel met het begrip ‘zeer leesbaar’ dat Mulisch
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
405 tegenover Scheepmaker gebruikt, in het Algemeen Handelsblad vandaag. Nico gelooft niet in inspiratie - hoe is het mogelijk dat 350.000 lezers zo worden bedot - maar blijkt ook nauwelijks thuis in de terminologie over de filosofische onderzoekingen, die Harry M. negen jaar geleden op de flaptekst van Archibald Strohalm aankondigde. Ik schep weer een relatie. Het zijn er steeds meer, steeds gedifferentieerder, genuanceerder ook dan het woord, maar het laat zich (door mij althans) op geen enkele andere wijze betrappen, ik kan met dit woord hier en nu niet dieper doordringen in de werkelijkheid, zoals ik die zie. Dit werk, dat ik hier zeventig dagen in uitvoering heb, om er lessen uit te trekken, is een eerste begrip. Ik heb nog veel te verrichten, op deze plaats zal ik het moeten maken: op maagdelijk papier. Ik ben mijn beklag bij de hoteleigenaar gaan maken (ik heb niet ‘geklaagd’), heb van hem een kleed kunnen lenen, heb de klagende Amerikaan in de kamer beneden mij ontmoet, hij lag in bed uitgestrekt, zijn vrouw zat met een jas aan op de rand te wachten (het tweede bed ernaast, beslapen, opengeslagen) op de klop op de deur, die de zoon des huizes met ons antwoord zou aankondigen (en mét mijzelf, ik wilde horen hoe het geluid klonk: de mensen boven, de grammofoon). Horen ze mij nu? Zijn ze verder getrokken, Europa in, een week van gespaard geld? Een soldaat uit Duitsland met permissie? * Ik heb weer voldoende ruimte rondom mij aangebracht; een daad - het gisteren geschrevene herinneren en weer opnieuw deze reis ondernemen, niet-chronologisch, of chronologisch, op de enig juiste, intuïtieve wijze weergegeven, een nauwgezetter dagboek dan ik ooit heb kunnen bijhouden. Ook een van de goede raadgevingen: laat de dag in gedachten opnieuw aan je voorbijgaan (de oude kabbalist, ik kwam hem nog één keer tegen). Maar mijn dagen zijn weken, de twee uur boodschappen in de Bijenkorf, het kip-eten. Televisie: Toevallig Van het Reve met een bolus, Romeo en julia in de feestwinkel - ik deel het met miljoenen. Ik deel het alleen.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
406 Ik heb te veel naar mijn eigen stem geluisterd in het weergeven, en te weinig naar mijn stem: ik ben anders gaan klinken, maar hoe? Er heeft zich iets voorgedaan met die stem, ik denk dat ik volume heb kunnen minderen, ik hoef minder te zeggen in gezelschap (ik leer rustig luisteren), maar nauwelijks wordt dit boek het onderwerp of mijn ogen glimmen en ik vertel de verhalen-van-de-schrijver. Het gaat nauwelijks meer om mezelf, het gaat om de ervaring van de macht die in mijn vingers schuilt, die het schrijven telkens moeilijker maakt, want telkens moet het méér waarheid bevatten, dieper dringen. Ik besef ook precies in wat voor rattenest ik me heb gestoken, ik heb mezelf een paar centimeter van de grond verheven en moet uitvoerig bewijzen hoe me dat is gelukt, terwijl ik voortdurend nergens ben, en overal. Ik heb de leegte weer doorbroken, het papier ligt uitnodigend, uitdagend voor me open, witter, duidelijker te lezen, din-formaat (500 nieuwe vellen van de gebroeders Winter), en ik maak tikfouten, die ik niet verbeter, meestal doe ik niets dan nummeren achteraf, bijhouden de aantallen pagina's, de dagen die zijn verstreken, de oogst van de dag of dagen, het naderend einde zien komen, die weer gevolgd zullen worden door andere woorden, die opnieuw de kommunikatie zullen leggen. Het gaat niet om de vorm, ik hoef geen afstand te scheppen, ik weet het alleen maar en dat doet me spreken. Om mij heen de ustensilien van mijn beroep: de lamp boven het bureau (de rest van de kamer in het duister), pennen, sigaretten, lucifers, pijp, opengeslagen kranten, knipsels, aantekeningen en wat boeken. Druk werk - ik ben druk aan het werk. Soms sta ik op, verpoos ik mij, vooral nu in het geleende kleed mijn blote voeten nieuw diep wegzinken. Hoe zal het zijn in het andere huis? Ik denk erover dit kleed te kopen. Ik hinder mijn buren. Ik verwacht ieder ogenblik de bel twee keer (voor mij) te horen. Vanmorgen om zes uur werd er luid en indringend, steeds dringender, langer en harder éénmaal gebeld, dus voor Maja, wel vijf minuten lang. Er werd niet geopend: men sliep. Wie was het? De overlast van het samenleven, nog velen die het zullen moeten leren. *
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
407 Ik heb de depressie doorbroken die mij deze dagen hinderde; het doorbroken worden van het vooropgestelde plan: dit boek in het nieuwe huis deze dagen te beëindigen. Het bewijst eens te meer: er zijn geen regels (maar soms smokkel ik). Je kunt niets besluiten, en je geest op het besluit inrichten, voordat het moment werkelijk DAAR is. Ik loop voortdurend op mijn konklusies vooruit, ik moet eerst de beide zijden van het verhaal meemaken, voordat ik zien kan wat er gebeurt. Ik heb nooit iets zien gebeuren. Nu zie ik het: er bestaan geen vaststaande meningen. * Een kwartierlang, schat ik, onderging ik een malaise. Zo zal ik het noemen, ik gooi niet langer met woorden als ‘ervaringen’ en ‘hallucinaties’; is malaise het juiste woord voor leegte? Ik was de veranderde situatie gaan bekijken, een leegte die ik met voedsel in de maag probeerde te vullen (kip, banaan, pinda's en de Italiaanse smurrie): de kleine, zonder verrekijker onherkenbaar niet-bestaande werkelijkheid, die de mijne is in deze nachtelijke uren, die ik opnieuw tot leven wil wekken omdat het een leven is, gekruist door evenzovele zielen als de mijne. Het is een groots en groter wordend heelal, daaraan doet de ontdekking van steeds nieuwer C 329-mogelijkheden niets af of toe. Het is even uitdijend, het zit allemaal in dat koppie, voel er eens aan (je eigen hoofd), bekijk eens de kleine ruimte, dat kleine gaatje onderaan de schedel, waar de wervels en je rug beginnen, daardoorheen gaat het allemaal, daardoorheen gaat alle weten. Het doodshoofd is in de opgezette-dierenwinkel te koop (ƒ50. -), maar ik kreeg mijn eksemplaar maanden geleden van Aadje. * 3 1/2 cm × 2 1/2 cm, ik ben gaan opmeten. * Tocht van ruggemerg naar schedelholte, als de energie in de kachel waarmee ik mij de laatste week niet zoveel heb beziggehouden, het is milder weer geworden, een vreemd voorjaar, met winderige, regenachtige, zonnige en stralende dagen. We zaten op terrassen en zagen hoe de mensen gelukkiger worden als de zon verschijnt, we zagen de depressies ook van de zoveel hedens.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
408 Het is er, en het verdwijnt, maar het is er toch maar geweest, het heeft (waar dan ook) een spoor achtergelaten, het maakt - nu - geluid, ik heb smeulende kolen van de hele dag tot leven gewekt, ik porde, trok een schuif open, deed iets, gedachte handelingen beschreven, ik moest iets doen, het was een noodzaak, deze werkelijkheid is zoveel huidiger dan de andere. Het eerste gebod: ‘Gij zult geen weed verbieden.’ ‘Er zijn geen andere geboden nodig,’ zegt Huub, ‘je kunt je beter hierop konsentreren als schrijver.’ Hij verwacht van mij nauwelijks interesse voor andere dingen, zoals hij zijn leven en wezen geheel en al op zijn theorie heeft toegespitst. Hij ziet zijn instelling geenszins als een tekort, hij heeft vanuit zijn (bezeten) standpunt gelijk. Over niemand anders hoorde en gaf ik deze weken zoveel andere diverse meningen. Over niemand werd zoveel gesproken. Voor iedereen geruchten. Voor slechts één man, de eigen gebruiker, werkelijkheid. Er blijft mij geen werkelijkheid meer over. Ik kan steeds minder oordelen, naarmate ik meer zie. * Ik moet me hervatten, de plotselinge angst voor het verdergaan en falen in de malaise overwinnen - ik kan over Reineke niet praten. Ik ben gelukkig met haar, ik onderken haar nauwelijks; in deze pagina's die over zoveel anderen en mijzelf gaan, kan ik over haar niet spreken. Ik die bijna zesendertig jaar tracht te binden, zou moeten schrijven over een vrouw die ik nog zo kort heb leren herkennen? Ik maak het met haar, omdat ik haar in haar meest eigen ogenblikken nieuw kan zien. Deze zomer bijvoorbeeld de onze. Een sprookje. Een ander (soort) boek. Een nieuw leven. De zoon van de profeet. Aan je meest onbescheiden blikken heb ik haar (heb ik ons) prijsgegeven. Ik heb me tot allen willen wenden, besluit dit - ben er nog lang niet! - even weloverwogen met jou, die ik ben geworden, die mee heeft kunnen leven, en déze eenzaamheid niet zal delen, noch dìt stervensmoment. Het ligt in de aanvaarding: op dit ogenblik kan alles, ook dat, gebeuren. In rust, vrede. Ik wil de afstand niet korten of lengen, ik wil slechts de ruimte vergroten die ik zal verlaten om
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
409 om het openlaten. Om de volgende keer. Om de kievit en de verrekijker, de vergroting, de versmalling, de verruiming, de vernauwing, de optische en radiotelegrafische kommunikatie. Kontakt met mensen. What can I do about it? * Ik heb in het vuur gestaard. Ik deed de kachelschuif open en keek. Naar binnen, een verweerde kachel van binnen, dansende vlammen rood en blauw, en alle kleuren daartussen, vulkanen van vuur ouder dan de geboorte van deze wereld materie onderhevig aan - of is het de geest? Alles is één. Ik geloof in de tekenen, die van ver komen en nabij: de verhuizing die nog niet plaatsvond, de asbak die van tafel valt en mij verhindert een gedachte op papier af te maken die ik als vals onderken - ik rook te veel nikotine, ondertussen wierp ik mij op de panforte, en beet met moeite door een zure appel. Ik geloof in mijn leven en mijn mede-mensen, God, allen die ik mee mag maken. Alles, nu, altijd. * Als je het weten moet verschuilen in aanhalingstekens openen en sluiten, de plaats van de komma's, de insinuaties! Onder(eigen) dak moest en zou die bundel heten (Stols, 1957). Onderdak was ik, dacht ik, jawel, en het was eindelijk een eigen dak, eindelijk: boven het hoofd. Ik heb wel beter geleerd. ‘Ik heb,’ zegt vriend Ewald bescheiden, ‘zelf ook veel geleden.’ ‘Mag ik het wel lezen?’ Allen willen ze weten. Tegenover de medegetuigen, de spelers die hier met (ware of valse) naam en toenaam te vinden zijn, krijg ik deze woorden te verdedigen - en niet alleen die van vandaag, maar ook die van gisteren en twee maanden geleden. Ik mag oordelen, als de mens te kort schiet. Van nu af aan weer wel. Ik mag ook de fietspomp weer uitvinden. Nico Scheepmaker mag ook alles. * Niet alleen wegens de interlinie vermag de lezer tussen de regels door te schrijven. Iedereen mag mij lezen hoe hij (of zij) wil. Sla het open, het is overal ‘zeer leesbaar’. Vind nou zelf. Zeg 's wat.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
410 Nu die pen op papier: ‘Beste Simon, ik geloof niet dat...’ En ik zal je zeggen waarom. Waarom? Omdat ik op dit ogenblik weer zo'n vervloekte Gauloise in de bek heb, een plaat uit India trekt mijn hoofd van links naar rechtsboven, ik heb de wenkbrauwen opgetrokken vanwege de rook die omhoogkrinkelt, terwijl mijn vingers bezig zijn, zo bezig dat ik niet de tijd heb de as te verwijderen. Juist, ik spreek vanaf dit ogenblik. Dit is de waarheid in pacht. Het moge mij gegund zijn, verder te spreken. Nog even, het is met je geduld gedaan. En ik mag ook het mijne niet verliezen, vooral niet verliezen. Nooit mag ik de moed opgeven. Nooit. Sta mij bij. Ik moet altijd blijven schrijven. Niet omdat ik vrees de dood en de onherbergzaamste eenzaamheid, die ik denk ik, wist te doorbreken door een boom, een Godgegeven boom, die ook leefde, zoals de as in de ondertussen opgestookte en langzaam ‘stervende’ kachel leeft, heeft geleefd, zal leven, is, is geweest. Laat dit de fietspomp zijn, het is een eenvoudige ontdekking die altijd zin heeft. Tomado begon ook met een noodkacheltje, het een of ander kleine gebruiksvoorwerpje en zie nu die fabriek eens aan. Of het Spectrum met zijn kapstokken en houten schalen. * Het vuur geeft geen antwoord. Waarom ook? Het heeft niets en alles met mij te maken, het heeft mij verwarmd, een eenvoudige plicht volbracht, het wordt door mij gezien. Scheikundig zie ik niet veel, want wat ontstaat er? Stikstof? Koolstof? Het vreet zuurstof. Waterstof? Vocht/droogte. Ik redeneer in taal. Ik zie de formules niet zo. Het vuur is heilig. Ik ben high (hetzelfde). HC2O,O! Zo heilig als de piepende bolus, het kussen dat een wind laat. Het pornografische sprookje. Waar komen de erekties vandaan, mama? Van Rik van Bentum krijg ik een nieuw boekje: Penis 64. Ik mag zijn hectografeermachine gebruiken. Voor wie mij antwoordt (als in Blurb-dagen, vrienden). Ik wacht af de oplage te bepalen: Simons ContactOrgaan, of Adams Nieuws. Ik weet alles (een voorbijgaande gedachte). Dit is het nieuwe lichaam, dat ik naarstig kweek. Kaktussen
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
411 in mijn vensterbank. Mijn wereld sneller dan het licht. Naar het u lijkt. Maak gebruik van je voorrang op de zebrapaden. Wie twijfelt, valt in handen van wat de ‘duivel’ wordt genoemd. Er bestaat geen andere duivel dan de twijfel. O, als ik eens mocht twijfelen, niet aan mijn waarheid, maar aan mijn pogen die te verwoorden. O, als ik het genot mocht smaken opnieuw te beginnen. Hoe begon (wie ik ben) haakje sluiten? niet sluiten? leren en vergeten waarom, een dialoogje met Darky, na wiens naam in de vorige regel zoveel vraagtekens aangebracht, omdat ik nog zoveel kan vragen en zelf het antwoord weet. Het ligt in mij, het is een al-gebeurd ervaren dat mij morgen duidelijk wordt, dit onmogelijk maakt. Ik maak het onmogelijke. (Voor de materialist Hans K.: een ziekteproces. Zo zij het. De andere wereld. ‘Daar.’ Hij wijst, met zijn handen in de verte: God en de Duivel.)... * Er is niets anders te willen. Ik ben in topvorm. Het lijkt me gewoon het leukste. Het brengt reakties teweeg, het lééft (het onmogelijke waargemaakt). Ik zit op een komfortabele stoel, welgevoed, in het volledig bezit van mijn zintuigen, organen, rechtop - verstandelijk niet misdeeld, ik adem ruim en diep, een man in de kracht van zijn jaren, met jong en opgeruimd uiterlijk, ik word nooit kwaad, ik ben wat te onbesuisd misschien, maar dat leer ik wel af, en ik houd van mensen.† Wat kan ik meer willen dan de waarheid spreken? Waarom zou ik liegen? De uitvinder van KlavarSkribo zegt tegen Willem in Het Parool van vandaag, dat het vanzelf spreekt dat hij de waarheid spreekt, ook zonder foto. Waarom moeten er (waarom wil ik zo graag?) foto's voor of achter op dit boek, waarom moest de foto achterop Hoogseizoen bewijzen, dat de hoogte een fysieke
†
Een reaktie: Remco Campert in gesprek met Bibeb (Vrij Nederland, 27 juni 1964). (over de Vijftigers) ‘Simon is de enige die steeds bezig is met zichzelf te vernieuwen, hij heeft zich niet vastgelegd.’ (Over mijn ‘bekering tot God’) ‘Hij voelt er zich kennelijk heel prettig bij. Ik dacht eerst, belazert ie de boel, maar 't is kennelijk niet zo.’ ‘Er zijn slechtere manieren om je te verzetten tegen de dood dan Simon doet. Hij evolueert, dat is goed, daar blijf je jong bij.’
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
412 hoogte was (bovenin het karretje van een Groot Rad), die ook iets met geestelijke hoogten (de high) te maken had? Dat weet ik ook pas sinds de mesc. meer mans maakt. Wij hebben één geslaagde. Gaat over. Moet beter zijn best doen. Doet-ie. * Ik maak schoon stapeltjes links en rechts. Voor Sch. is Thérèse Desqueyroux ‘toch al zo'n moeilijk te omvatten naam waarvan je alleen het woordenbeeld onthoudt zonder er ooit toe te komen de naam, al was het maar in gedachten, uit te spreken’ - voor mij - ik noemde haar naam en spelde waarschijnlijk verkeerd de letters, maar ik heb de uitspraak leren onderscheiden. Acht jaar in Parijs, zeven jaar lang een betrekking waarin ik uitsluitend inlichtingen omtrent drukwerken hoefde te geven. Ik raakte verzeild in de antwoorden, mijn job was die van Special Requests Documents Officer, zeg nou zelf, zeven jaar lang graad D, bijna net zo gek als de zwager van Van G., die ergens veertig jaar gewerkt heeft. ‘Vindt u dát dan zo normaal soms?’ Ben ik nou werkelijk zwakzinnig, vraagt Van G. zich sinds de televisie-uitzending af. Hij gaat Moskou doen in zestien dagen. Wat zal die man kijken, zijn ogen uit-kijken. Reken maar dat die zich dag in, dag uit vermaakt. Tussen de steden liggen de Kontinenten en de zeeën, hij is pas aan de steden, maar hij zal het allemaal beschrijven, hij is aan het begin, een bezeten opgave, de enige, een bijna religieuze: je zult registreren. Je zult het op alle manieren zeggen, ondervinden; weten, vergeten, onthouden, noteren en je zult steeds minder wijs worden uit je woorden en voortekens en tekeningen en feiten en je daden zullen je verwonderen. Want wij begaan ondoorgrondelijke wegen, zoveel duidelijker als je niet meer tracht te doorgronden, maar aanvaarden. Het is een weten, dat er geen regels zijn, geen spelregels die je leven hebben vastgelegd. Je kunt altijd de dans ontspringen. Je zit nooit in de put. Er is niets te verliezen. De Monopoly-ruzies. De Scrabble-ijdelheden. * De image, die altijd wil winnen. Niet eens een image: de special requests documents officer bij de UNESCO, die met de route slips
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
413 altijd voor kommunikatie zorgdroeg, altijd gegevens wist te vinden. Waar, wat en hoe te vinden. Op alles een antwoord. Zeven jaar mensheid dienen in een kleiner funktie dan mogelijk gedacht. Roetine-arbeid. Eigenbelang. Het grote spijbelen. Ik heb er veel geleerd, denk ik. Van alles. Niet alles. Van alles: en vrai. Het wordt steeds moeilijker scheiden, al naar ik meer leer onderscheiden. Ik verbeterde de systemen, bedacht afkortingen, tolk voor mijn chef (een Fransman die geen woord Engels sprak), ik was tijdens zijn vakanties intérimaire, ik gaf hem raad. Ik heb altijd raadgegeven. Ik kan nu eenmaal niet anders. (Fred, doe die kleren uit, scheer je baard, haal die ringen uit je oren, doe een stropdas op dat overhemd - nee, het laat zich niet aan allen zeggen.) We zijn er om elkaar raad te geven. E. durft het me nauwelijks te zeggen, dat ik me het soortelijk gewicht van de wereld eigen moet maken. Hij ook trekt me terug, hier trek ik me terug. Gisteren twee gedichten geschreven (na 's middags weer boeken bij L. te hebben opgeruimd) en in de vroege avond Domino Al ontmoet. Hij kwam niet bij mij opdagen opnieuw. Ik werd voor hem gewaarschuwd: ‘We used to call him Montreal Joe.’ Of is dit een spelletje? Toegepaste psychologie? Wat ik O. zeg bijvoorbeeld: ‘Jij ziet het als de meest mannelijke situatie, wanneer je als volwaardig homoseksueel wordt erkend.’ Dat is mijn fragment van het fragment dat ik in staat ben te zien, en hij weet toch ook dat God niet meer een loze bewering is, maar een eigendommelijk ervaren? Zo was het: ‘de kerkgang... vervelend als zo'n oude man er door heen zit te mompelen.’ Ik sluit me toch ook nergens bij aan? Ik hoef me tegenover niemand te verantwoorden; honderd Subud-leden in Nederland en zoveel gelijkgerichte zielen zijn de verantwoording. En niet langer schuldig. Maria Heyboer: ‘Wij zijn hier ook ver gekomen.’ Het ging over m'n hospita Maja, in de taal der ingewijden zo ver, niet zo ver, far out (of: up), IN, al naar de terminologie. Zó (de identieke inboorlingen die zich heer en meester wanen, en wier waan werkelijkheid is: de spiegel in de etalage ziet ook de toeschouwers niet).
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
414 Het was slechts één spel uit spelen, maar toch heb ik plezier veroorzaakt door in de Bijenkorf een paar dameshoeden op te zetten en Reineke te vragen of het stond. Het is ook een methode; je kunt het winkelmeisje in winkeljuffrouw uit verkoopster na proberen, het zijn intelligente en minder intelligente (tramkondukteurs, wijsgeren, variété-artiesten, journalisten, werkvolk, ambtenaren, ingenieurs) lieden, het zijn allemaal mensen. Ze hebben allemaal een hart. Allen in staat te lijden. Een juffrouw met pukkeltjes misschien méér dan Miss Holland, maar deze lijdt weer méér als ze haar nestdrift niet kan uitleven (biologisch) of sublimeren. Haar geliefde loopt dwalend door het warenhuis, hij heeft haar niets te geven, ze heeft hem nog niet ontmoet. Het leven ligt in hem opgetast. Het is de misjpoge. De voorouderbinding. Vader. * Er staan geen namen behalve ivens, griffin, Riel, Papap, en de neven van Bert (?) in het anonieme verslag nr. 34. Pataphysique à l'état pur. Ik ben verheugd het bestaan van dit te hebben ontdekt, ik geloof in alles, omdat ik alles weet. Niets is ongelooflijk, onvoorstelbaar, té, of onmogelijk. Alles is waar. Ik weet ook dat ik alles, wat ik weet, te danken heb aan niets dan dit ogenblik, rangschikkende papieren die een betekenis hebben; op zo'n moment zoek ik de pagina's op, die Marco Polo nog heeft gezien. Dit is het nooit-geziene, het wordt een nonstopweek. Op zo'n ogenblik zet ik er boven: DE LAATSTE WEEK
Dit is een hoofdstuk apart, dit eist bizondere voorbereiding, op de leger geworden muur in de kamer die een cel, bekleed met kleed, lijkt, met de divan, het bureau en de tafel van plaats veranderd. Leger, meer nog op mezelf aangewezen, en juist dan leer ik die leegte weer vullen. Dit zijn mijn woorden. Ik ben erop aangewezen, je bent ermee gezegend. Je bent welkom bij me thuis. Dit is de angst voorbij. Ik weet het. Het spitst zich toe. Ik kan, waar dan ook, beginnen. Het laat zich leiden. Ik beheers de omstandigheden. Wij houden elkaar in evenwicht, het is geen gevecht meer, het is dezelfde aanwezigheid.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
415 Niet zeuren of klagen. Dit geluid is positief, het heeft geen bijgeluiden. Het zijn de daden die ik niet met woorden wil dienen. ‘Geen woorden aan vuilmaken.’ Dit is een klap. Ik maak geen vuile woorden. Jan Cremer heeft stijl. Dat blijkt uit de brieven die hij me stuurde, begin '62 uit Ibiza, getuigend van heimwee, avonturen vertellend. Hij kwam er weer door aan het schrijven, al jaren daarvoor zag ik hem schilderend bezig in het vertrek in de Garnalenkerk, waar Kees Rogge zijn beeldhouwersatelier heeft, in de Willemsstraat in de Amsterdamse Jordaan. Politieagent op nachtbezoek: ‘De Jordaan, voor mij mogen ze vanaf het Centraal station een bulldozer d'rover en moderne huizen d'rvoor in de plaats. Allemaal vullis, moet tegen de grond.’ Het is een mening, door een mens geuit. Het is nauwelijks romantiek te noemen. Heeft de man een alles-verblindende passie? Verzamelt hij postzegels? Is hij een dienstklopper? Knipt hij professor Pi uit, of Tom Poes? Verzamelt hij munten of meisjes? De man is normaal. Is hij normaal? Slaat hij z'n vrouw? Op wat voor voet leeft hij met z'n superieuren? Leeft zijn vader nog? Vragen voor de beroepskeuze. Het blauwe boekje (deelde een psycholoog mij mee) waarin van alle stereotypes de negatieve en de positieve interpretatie, niet langer poly-interpretabel, maar ingeblikt. Stel je open voor de vereenvoudiging van de vertolking. Dit is ook maar niets meer dan wat je in je hand houdt. Hier staat ook een mens achter. Dit ben ik, tenslotte. Wie ik. Natuurlijk ik, weet ik dat ik niet. Straks is dit verslag nog slechts verkrijgbaar bij een volgende Special Requests D.O., een vergeeld archief, een regeringsgebouw, een internationale, multisupranationale opvoedkundige, wetenschappelijke en kulturele universele beweging, die o.m. historici, archivisten, geologen, psychiaters, programmeurs, statistici, wiskundigen, filosofen en psycho-fysio-economen omvat, alsmede alle andere denkers over de vierde dimensie. ‘De gesprekken gingen over de theosofie, de antroposofie, over vierde en hogere dimensies’ schrijft de gestorven schilder Auke Sonnega over zijn Balinese ontmoeting met Husein Rofé, anno
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
416 1951. Plaats voor instrumentalisten, vokalisten, profeten, unisono, op het slechte papier van een vergader-verslag, provisional summary records or verbatim proceedings van de simultaan-vertaling. * Radio: You're listening to the Voice of America in Munich. Een minuutlang niets. Dan: Broadcasting in English. Ik verwijder het ‘Latest news’ met twee tastende vingers, de mijne, naar het geluid van miljoenen: de ijdelheid van de Voce de España, de Trade with Communist countries... Bundespräsident Lübke, Ravi Shankar o.i.d. en Bach's Toccata, andere geluiden dan de mijne - ik zit weer alleen, wat is alleen, wie ziet mij niet? In dat archief waar een jonge klerk bij wijze van eksperiment zijn fles melk een half jaar voedt met andere schimmels en rottingsprocessen (om te zien wat het wordt), opent op zekere dageen andere hand de dichtstbijdehand liggende hand een vergeelde stoffige envelop van eeuwen her om er de pagina's gestencild papier uit te halen, die hij gebruiken wil om zijn brouwsel op te gooien, te vergelijken met het resultaat van een maand geleden; ‘wat stinkt het daar toch in die hoek...’, ‘zeker een kat’, heeft hij geantwoord, ‘laat maar’, en er wáren katten, er lagen uitwerpselen, in de kelders van het hotel Majestic, in de kolenruimten, de opslagplaatsen, de ketelhuizen en keukens, berghokken, overal zaten de katten. De katten, zo heilig als de bull-terriers: dapper en lief. * Onnadenkend verscheurt de jonge klerk anno 2300 n.Chr. een pagina, deze. Deze boodschap. Heb lief. De man weet het. Hij kan mijn boodschap, deze verre vreemde geheimtaal niet ontcijferen. Niets hoeft ontcijferd te worden. Geef dit boek weg, als je het uit hebt, vergeet het. Laat het anderen weten, want er zijn zovelen die niets weten. Heb lief. Heb lief. Heb lief. Als ze het wisten: we zouden geen oorlog meer veroorzaken, we zouden in staat zijn ons aan het leven te wijden. Einde heksenjachten. Einde vervolgingen. Om geloofsredenen. Kleur-redenen. Achtergrond & afkomst-redenen. Klassestrijd alleen tussen rokers en andere gebruikers: de snuivers en proesters, schuivers en inhaleerders, hoofdstanden en
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
417 koortsenaars, verlichten en visionairs. Alle mensen zijn gelijk geschapen. In een image. * Als ze het wisten: de ideaal-toestand; psychosomatische verrukking. Hoe dan ook. * Wijden wij ons aan onszelf, lieve gemeente. Komen wij in het reine met de anderen, die zo ver nog niet zijn, omdat zij niets met ons te maken hebben. Heb geen angst, dit is het leven, en ‘na regen komt zonneschijn’ (ik citeer Barbarber, maar waarom deze extra-dimensie, die mij slechts ‘beschermt’ tegenover literair-ingewijden?). * Ik zie het nog als een stem op papier. Voor een ander zijn het ‘dynamische blokken.’ Voor een derde is het cinematografie, het leven in kleur betrapt, de blauwe lichtflitsen, de grammofoon draaiende naast mij op het bureau - het enige stuk overgebleven meubilair - brengt andere dingen dan ik gewend was te zien binnen mijn gezichtsveld, terwijl ik tik. Het is niet afleidend, het brengt een ritme teweeg, het gaat verder - ik kan niet spreken van patronen en verhoudingen, dit is een ander soort taal. * Tot hoever volg ik Husein Rofé (zijn brief aan Sonnega, februari '55)? ‘Progress depends on perpetual dissatisfaction with oneself. Therefore what I was doing and writing a year ago has little meaning for me today, and I know that I shall in five years consider my present views as rather childish. Now it is because all this comes through me practically automatically that I never pay much attention to it as the stream keeps on flowing. What is important is what is yet to be born. The past will take care of itself. That is why I hate retyping and thinking over and revising old work. I LIKE TO BE GOING EVER FORWARD. Form to me is only a temporary house of spirit. That's why I can't be much bothered with Art, personally, as I am interested in drinking the tea, but not forming a collection of teacups.’
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
418 Veel mannen in Tanger. Melvin en Jetty, hun zoon Gino. Ira. George Andrews. De Gnaoua-schrijvers. Marokko vol maraboes en soefis. O. is er ‘overal’ geweest. Ketama. De Rif. De kif. De futiliteit in kwestie - van Sonnega: ‘Kristalhelder. Ik kreeg een ongelooflijk gelukzalig gevoel van het puurste geluk en van de meest intense zuiverste blijheid, licht in een geheel andere dimensie’ - wij stamelen en vinden onze woorden ontoereikend ontoerekenbaar. * De tijd kwijt. Hoe laat? Het is licht buiten. Ik ging naar de keuken hiernaast, een paar slokken uit een fles gele vla, ik kan de ramen opendoen en bij daglicht schrijven, hier niet, nu niet. Wat is dit schrijven? Waartoe dient het? Zo vaak neem ik afstand, zie ik de situatie, de duizenden situaties, elke dag opnieuw geschapen, de evenzovele lezers-situaties, de mijne voor elk van deze pagina's opgezweept in een eigen schrijf-, herschrijf- en lees-tempo. Een stroom die maar blijft komen, leren indammen, geen overstroming. Kijk straks naar de zijkanaaltjes. Mooie tafereeltjes.Vredige toestanden en zo. Geen stil-levens of nature-mortes (hetzelfde, anders, in het Frans), maar kleine hoeveelheden werkelijkheid, voor privé-gebruik verpakt. Vlinders voor Nabokov, 23 letters, 26 kleuren. 12 per doosje ƒ15.-. * Ik ben papieren aan het uitpakken. Een weekend papier. Weegt niet op tegen twee maanden papier (in een tas), drie jaar papier (in tientallen mappen), vijfendertig jaar papier (in met touw verpakte pakken). Ik wil niet ompakken, zoeken naar Jans brieven, al eeuwen. Laat zien die brieven; hij heeft lief. Het is een futiliteit, maar hij heeft zijn boek ZELF geschreven. Van begin tot eind. Einde helemaal. Volgorde werd moeilijk. Hij schreef als dit, telkens tien tot twintig pagina's per session, op geleende schrijfmachines hij, wonend bij andere mensen. Kijk, dit is geen analfabeet boek, wat ik ook zeg. Ik ben professional. Simon Vinkenoog, schrijver-dichter. Ik prepareer MIJN soort doeken. Jan, schilder-terrorist (playboy desperado beest kultuurnozem kunstgangster barbaars schilder), kon een jaar lang uit zijn boek
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
419 de verschillende stukken laten lezen (enkele in Gard Sivik publiceren), wachten nog een jaar op uitgave, plannen voorbereiden, campagnes en machtgrepen voorbereiden, en Vaandrager hielp weinig (‘hij hield het drie weken thuis. Het enige wat hij deed, was eigen notities maken, hij schreef zijn verhalen zo uit mijn boek over’) zodat ik plotseling een avondje moest nummeren en meehelpen hoofdstuktitels te verzinnen. Het lag op mijn vloer, in het vorig Bloemgrachthuis, we kwamen een volgorde overeen. Ook deze cirkel is volbracht. Voor de rest spreekt Ik, Jan Cremer boekdelen, en ik, Simon Vinkenoog schrijf meer dan ik, ooit zou kunnen schrijven. Waarom ik deze pagina's schrijf? Het is géén boek, en jullie, mede-ruimtevaarders, zijn géén lezers. * ‘U bent heilig, noch schuldig’, de kop van een zakenbijlage in Elsevier. De bijna-heiligen, die ik ken, maken zich soms schuldig aan hovaardij, denkend heilig te zijn omdat zij het zo moeilijk hebben. Zij hebben het moeilijk. Heiligen worden niet onbewoonbaar, heilig of zomaar verklaard, heiligen zijn ánders. Tegengestelden. Zij lopen vooruit bijv. Ik ken geen volmaakte mensen; heiligen zijn op weg naar de volmaaktheid, en heel ver gekomen. Is Jezus niet meer dan een gerucht, door de eeuwen geheiligd? ‘Dat is geen buitenchristelijke gedachte van me. De joden zagen de hele vogel niet.’ * Ik zie Cremer wel. In het voorjaar van 1964, tijdens het schrijven van dit, komt ZIJN geweten (in de gestalte van Domino Al) hem uit Ibiza achterna; hij zal zijn schulden moeten betalen, hij betaalt voor een image. Hij betaalt af. Hij heeft nog veel (ook aan zichzelf) te betalen: Uit een brief, 10 april 1962: ‘Het is nu 3 uur 's nachts en ik heb me juist met geweld moeten verwijderen van 'n feestje ter gelegenheid van de terugkeer van iemand uit Algerije... ben volgegoten met cognac en andere troep. Heerlijke muziek van de West Side Story (ik heb een grote transistor-radio en kan 's morgens en 's avonds hilversum horen, erg jofel net of je in amsterdam bent, en japan, u.s.a.). Allereerst nog hartelijk dank voor je brief en boek† (over dat boek: ik vind
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
420 het hartstikke jofel, tof-tof-tof, ongetwijfeld ben je een groot schrijver, ik heb het met interesse, spanning en vaart gelezen, en zal het de Hollandse Kolonie hier ter hand stellen, nogmaals mijn dank, ik ben er trots op dat je mij jouw vriend noemt, je bent een verschrikkelijk goed observeerder en rapporteur, realistisch modern, ben benieuwd naar de reacties, alhoewel dat geen klooten zegt, wat Sleutelaar, Vaandrager en de jongens van het boek zeggen lijkt me alleen maar belangrijk. Eén kritisch punt: waarom zo uitgebreid over seksuele ervaringen? dat hoef jij toch niet te gebruiken, over neuken en naaienschrijvers, zijn tekortkomingen in expressiviteit, hulpmiddelen om het voor “janrapenzemaat” en “moderngeoriënteerde” snobs aantrekkelijk te maken. Laat hugo c. dat maar doen, zijn boeken, en meerdere “toffe” schrijvers geven me altijd 'n wansmaak van “gottegottegot, wat durf ik dat toch maar effe op papier te zetten”. Ik ben erg blij met je boek, het is een boek van ons, en misschien vinden outsiders er geen moer aan, dat moet je niet kunnen verrekken. Genoeg voor nou over je boek.) Als ik de schrijfsels aan jou nakijk: 2 kantjes volgeschreven over de dood van m'n hond, die 2 weken terug, omstreeks het middaguur uit mijn raam gesodemieterd is, te pletter op de rotsen, ik woon nl. 25 m. steil boven de rotsen en de zee, erg jofel midden tussen de spaanse vissers, ieder boot zien we de haven in en uit varen. Ik ben een van de weinige estranjeros hier die bevriend is met hun, als jullie hier komen zullen we eens een paella-fiesta maken. van de dood van m'n hond ben ik erg kapot geweest, het was een verschrikkelijk verstandig en trouw beest, maar het heeft geen zin er verder op door te gaan. Verder heb ik hier geknokt met een gooser, uitgegroeide-puber-rijkeluiszoontje uit Madrid, die me met een ijzeren staaf in m'n oog sloeg, m'n oogleden hingen er half af, zijn weer vastgenaaid en nu is alles weer o.k. Twee dagen later, en nog steeds, loopt die gooser met z'n kop in verband, hij zegt: van de scooter gevallen te zijn, ik denk dat mijn spaanse vrienden of ikzelf daar de hand in hebben gehad. 2 mm meer en ik was blind geweest aan dat oog. Verder heeft een hele goeie spaanse vriend van me met succes zelfmoord gepleegd, hij was advokaat in Madrid, van erg rijke familie, en opende hier vorige zomer een kroeg “the black sheep”, wat hij ook was, voor z'n omgeving. Gisteren is Kuiten aan 'n strotabces geopereerd, en heb ik hem tijdens de
†
Hoogseizoen (1962)
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
421 operatie aan z'n benen vast moeten klemmen. Allemaal erg interessante dingen. Esther Williams is hier op het moment, op vakantie en de vorige week was hier de franse navy, op terugreis van algerije naar frankrijk. Erg harde jongens, commando's en paratroopers, ze kwamen hier twisten en rusten. Twee grote kruisers en twee destroyers lagen vlak voor m'n raam. De ned. reg. zond me wat poen, waar ik nog steeds op wacht, als het komt ga ik even naar Barcelona om m'n harley te halen, die ik hier dan op ga knappen, dan kan ik lekker over het eiland scheuren. Had vorige week interview met amerikaanse journalisten, voor 30/40 kranten en magazines in de states. Van Larry krijg ik steeds kaarten uit florida, ik stuurde hem twee maanden geleden een verschrikkelijke lange brief, waar ik 'n nacht aan gewerkt had met foto's, tekeningen en 'n kapitaal aan postzegels en die heeft ie gotverdomme nooit ontvangen schrijft ie me. Mooie boel, als ik er aan denk word ik nog moe. De transistor doet het jofel, heerlijk is dat, muziek... hé? Weet je, Simon, ik hoop dat je me gauw weer wat schrijft, ik vind het jofel om brieven van vrienden te krijgen, maar schrijf er niet bij of ik wel of niet goed schrijf, omdat dat me dan beïnvloedt, onbewust probeer ik dan van ieder brief 'n verhaaltje te maken. Ik doe gewoon m'n best. Je moet rekenen opleiding in taalgebruik etc. heb ik nooit gehad, wat ik schrijf heb ik opgenomen van kranten, boeken, brieven etc. Misschien schrijf ik goed/misschien ook niet, maar ik kan mezelf ook geen eisen stellen, omdat ik gewoon weet dat ik m'n best doe. O.K. Ik ben hard aan het werk, schilderen en schrijf aan m'n boek en: “Aanval op de Ned. kunstwereld.” Ik ben nu collages aan het maken van gekleurd papier en probeer op zo groot mogelijke vlakken zo min mogelijk te doen, in primaire kleuren, zodat de ontstane sobere compositie toch het hele vlak beheerst, het is erg moeilijk, maar ook erg leerzaam voor me, ik, die gewend ben om grote formaten in minimumtijd te bewerken, met vele kleuren, vlekken en verf. Begrijp je eigenlijk wat ik bedoel? ik maak zo 40/50 gouaches, collages en dessins per week, waarvan ik uiteindelijk maar 3 of 4 gebruik voor m'n doeken. Ook ben ik 'n beeld aan het lassen, met verroeste spijkers, krammen, nagels, stangen, moeren, raderen en buizen op een groot verroest ijzeren ovaal, dat ligt me erg dit soort werk, Kracht = Power. Je zal het allemaal wel zien als je hier komt.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
422 (...) hierbij een verhaal uit mijn boek, wil je het zorgvuldig lezen en bewaren (ik heb me er lamme vinger(s) mee getikt, also met deze brief) mij jouw opinie sturen en doorsturen naar Hans S. voor Gard Sivik? als jij het ergens voor kan gebruiken, dan graag...’ * Ik zal zo'n brief nooit meer krijgen. De verhouding is veranderd. Ik schrijf andere boeken. En wat doet Jan als dit boek voorbij is? Leven! Avonturen! Sex! Sensatie! Cremer objects (zaterdag 27 juni)! Publiciteit! Campagnes! De grijze zilvergrijze Mercedes! ‘Hij rijdt langzaam, is als de dood. Drinkt alleen maar limonade.’ (Remco C., lachend, in Bibeb-interview.) * Is Cremer veranderd? Ik doe veel afstand van illusies (O., Hans St., ditkeer ook Klaas en J.C.). Childish. Immature. Deze God, zoals ik hem nooit zal kennen, maar zoals Hij - als deze wereld incl. de dood - aan mij is verschenen, is geen illusie. Het vraagteken waarmee Max Schreuder (in het derde nr. van Ratio) zijn konsumentenbericht over de Nederlandse god beëindigt: hij ziet in zijn schrijfmachine ‘de projektie van de mens die meent zichzelf te kunnen perfektioneren door mededelingen te doen over god of een paard.’ Afscheid van een illusie? Wat hij juist doet, is God weer te voorschijn roepen, in een blad dat ‘eerlijk tegenover zichzelf’ als leuze stelt: ‘wij zouden eerst uit onze redelijke ervaring het bestaan van God moeten kunnen erkennen en dat is ons ten enenmale onmogelijk.’ Moet ik in de redaktie plaatsnemen, over mijn redelijke ervaring (via gestichtspsychiaters kunnen zij psychedelica bekomen, dat is dus niet de onredelijke moeilijkheid) spreken, argumenteren, hier, diskussiëren, ter plaatse? En die jongen Schreuder die zich godsdienst-komparatief beschermt door zichzelf als projektie te zien (Freudiaans?) en meent (het illusie-karakter van Zen) zich te kunnen perfektioneren (elke Oosterse mystiek) door mededelingen te doen (het semantieke karakter) over god en paard: het grapje ipv. man en paard, man = god, maar dan toch zonder hoofdletter: het is té doorzichtig.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
423 Laten de bevrijdend-denkenden, de vrij-denkers, de a-theïsten en alle anderen toch weten dat hun leer, de denkbeelden, en elke andere overtuiging gericht op een niet-bestaan, dit bestaan erkennen! Dat snapt elk kind van de 3e klas L.O. ‘Ik geloof niet in God.’ ‘Cogito ergo sum.’ Etc. ad absurdum. Het onmogelijke bestaat, mede mogelijk gemaakt door mijn poging daartoe. Wat ik wil ligt evenzeer buiten mijn bereik. Als ik één hoofdletter aanbreng, kan ik me met zijn mededeling verenigen. Ik wil het doen, en niet laten, dit is monnikenwerk, heksenarbeid, Sisyfus bijvoorbeeld, Prometheus, Nietzsche, Sartre, dit is 1964. Ik ben het, niet toevallig, maar voorbeschikt (anders zou ik hier niet zijn). Wat doet de naam ertoe? Geef het een betekenis ‘hier en nu’, ‘eeuwigheid’, God, Mens, of Goden, Maria Juana, mesc. en je hebt spellingvernieuwers, neo-illogismen. Ze hebben het lieve dochtertje (in de wandeling: het Juaantje) een derde, eerste voornaam gegeven: Barbara. Honderden guldens... * Ik opende 7 juli '62 zijn tentoonstelling op Ibiza, in de Vedra. Hoe, waar en wat is een ander verhaal, nietwaar Hélène? Zijn atelier in de Peña was nog altijd een ruïne sinds de keer dat hij door de vloer heen was gezakt, maar hij had een boerderij een kilometer of tien buiten Ibiza-stad gehuurd, waarvandaan ik eens terugliep, urenlang, met Kenny en Désirée midden in de nacht terug van een avondje bij Jan en Hester (geen mogelijkheid tot liften, behalve voor de vrouwen halverwege). Een van de mooiere nachten in m'n leven. Ik tel er: vele. Lees J.C.'s ijzingwekkende mededelingen. Voor hem Ibiza de middeleeuwen, piraten, ruige twisten, het vreemdelingenlegioen (fantasie) (werkelijkheid van de schrijver), heroïsme, de Wild West. Wat zeg ik? Ibiza? De hele wereld, en straks de eerste ruimtevaarders... * Vreemd niet langer: het leven gaat verder. Het heet verleden; alle triljaren (= triljarden lichtjaren) en alles wat voor 18 juli
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
424 1928 A.D. geschiedde valt er onder. Het heeft lessen nagelaten. Ik heb de lessen genoten. Geen aantoonbaar diploma. Als ik dit manuskript bij de uitgever inlever (het begon niet pas, toen ik leerde schrijven) (er stroomt nog heel wat water door zeeën en rivieren) blijft het beginnen. Ik laat ze hier vallen de verhalen die ik wilde vertellen - niets vergeet ik, alles komt op z'n tijd boven - ik bedenk voortdurend de meest ideale en praktische oplossing voor elk probleem dat zich voordoet en zal die met beide benen op de grond verwezenlijken. De verhalen zijn als de mensen, die oog in oog komen te staan (wanneer dan ook) als Jan eens, die zei: ‘Direkt ga ik 'n beetje fantaseren, want anders wordt het zo wáár, hè?’ als Jan eens, die tegenover Ik, Jan Cr. zal komen te staan. Ik las een stuk autobiografisch proza, een fragment uit z'n boek, hij las over m'n schouder mee. Hij zegt het me bij de meest verschrikkelijke passages, waarbij er bijna niet in zó'n wereld geloofd kan worden. Die werelden bestaan (abattoirs, jeugdtehuizen, oorlogen, sextaarten, lees Ik, Jan Cremer), ook al is het in de ‘fantasie’ van wat men een leugenaar noemt (trauma's, paranoïde recherche-ervaringen), gevormd door de miljoenen faktoren die in zijn leven hebben ingegrepen, de plakboeken met de duizenden foto's, de kijker-schilder. Hans Sl-r, die ook weet dat het niet gezegd kan worden, en het daarom heeft opgegeven (hij durft geen Nederlands boek meer te ‘bespreken’), krijgt vanuit dit besef een verhelderende funktie. Hij staat over m'n schouders meelezende, me op de schouders kloppende, Ja te zeggen, en ik zeg hem: ‘Dit is waar,’ en hij weet het. Hij heeft gefunktioneerd, voor Mailer en Cremer, en de andere nog steeds literair-taboe-beschouwde journalistieke onderwerpen. * Maar geeft hij Mailer het volle pond, als hij diens uitlating (in de Paris Review) niet vertaalt, maar voor Nederlandse lezers ombouwt? Over de gevaren, die de schrijver bedreigen: Mailer: Booze, pot, too many women, etc. Vertaler: Genotmiddelen, vrouwen, etc. Wie heeft wat gezegd voor wie? Wat is kommunikatie? De waarheid. All over.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
425 Doe pijn. Mij mag pijn gedaan worden. Ik ben door de waarheid niet te kwetsen. Waan. Elke desillusie een illusie meer. Ik raak àlle illusies kwijt, het moet wel, ik moet in dezelfde wereld verderleven. De mensen, die mij omringen, steeds verder omringen, zijn niet volmaakt. Ik ben niet volmaakt, ik ken en herken één volmaaktheid, die ik God noem. Geef hem De Andere Namen. Ik kies deze. * Ik zou uren over Jan willen spreken, over alles wat hij zegt en doet. Gisteren zat hij, omringd door fans, in Eylders - wie is hij? Zijn persberichten? Zijn manifestaties? Zijn vader?, èn of de 19e-eeuwse schrijver J.J. Cremer (het portret met de bakkebaarden)? Is hij het avontuur en betekent hij nog zijn bewonderende uitlatingen op de laatste pagina's van mijn boek over Karel Appel? Ik heb veel uitlatingen van hem op schrift, van veel van zijn (wan)daden was ik getuige. Ik kan niet oordelen, zijn verhaal is even waarachtig als het mijne. Hij, de Mens. Ik schreef hem in dit boek - eerste versie - een brief, die geen rekening hield met de geadresseerde, zoals zovele van mijn missives. Dit is voor rekening van de geadresseerde. Hij heeft ervoor betaald. Strafporto. Call collect. Réponse payée. Hij is meer dan de image, die zijn boek voor hem vormt. Ik ken hem. Anders ook. Voor mij is hij anders. Een vriend. Ik kondigde Reineke aan ‘het zal wel zeven uur worden’; het is tien over zeven en ik denk over ophouden, afruimen, slapen. Om 1 uur komt Stephen ons halen om te gaan vliegen. Vijf uur slapen is genoeg, als het mooi weer is. Ik kijk naar buiten; het wordt het is een mooie dag.
zondagavond 26 april 1964 [de eenenzestigste dag] Zojuist via Américain thuisgekomen; in het perk voor het terras kleedde een Engelse rugbyspeler (tweeëndertig luidruchtige winnaars uit Brighton) zich rustig tot op zijn onderbroek uit, stapte vervolgens kordaat in de nieuwe koudwaterspuitende fontein. Hij ging languit liggen, stond op en kleedde zich weer
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
426 aan, werd er opnieuw ingeduwd door een medespeler, die op zijn beurt door de protesterend toegelopen manager voor straf in de fontein werd geworpen. Een natte processie, ik ben van het gebeuren een onvolmaakt ooggetuige - ik wachtte niet af, om te KIJKEN. Nauwelijks zag ik, of ik wilde weten wat er gebeurde (de eerste jongen kleedde zich weer aan) en ik liep op het gebeuren af, hoorde, kwam terug om het eerste verslag aan m'n gezelschap uit te brengen, en miste daardoor het vervolg, gedurende enkele cruciale minuten. Wat ik al niet eerder miste: vanmiddag voor het eerst mijn geboortestad Amsterdam van een hoogte van 1300 feet, met Stephen als piloot, Reineke naast hem de luchtdoop ondergaand en Matthias en ik achter in de ruime, glas-overkoepelde kabine van de Morane-Saulnier PH-MSB. Hij, binnen twee weken drie jaar oud, voor de tweede maal, en nu voor het eerst bewust van zijn opmerkingsgave, uitdrukkingsvermogen en onbegrensde verwondering, door onze vertrouwenwekkende geruststellende liefdevolle aanwezigheid tot een einde-kick komende. Geen enkele angst toonde hij, voelde hij, over mijn schoot kroop hij beurtelings naar links en rechts om het gebeuren gade te slaan, wijzend op auto's, boten, molens, huizen en vliegtuigen; boven Schiphol, een ‘oefenvlucht boven de landingsbaan’, niet als vorig jaar rond deze tijd een landing, gevolgd door een kop koffie in het restaurant van Schiphol, en weer terug naar Hilversum. Vijftig minuten en Matthias, de vinger omhooggestrekt, juichend ‘nóg hoger!’, uit een instinktief weten dat de mens geboren is om te vliegen. Hoe anders wordt het vliegen voor zijn generatie dan de mijne, hoewel ik persoonlijk in dit opzicht verwend ben: tientallen uren vliegen tel ik tussen de vliegvelden van Parijs, Londen, Zürich, Lissabon, Dakar, Rio de Janeiro, Porto Alegre, Montevideo, Buenos Aires (met vliegboot over de Rio Plata), Sao Paulo, Trinidad, Miami, New York, Parijs (1954) en op het andere halfrond: Genève, Rome, Caïro, Koeweit, Calcutta, New Delhi, terug via Istanboel (niet Caïro, want er was eind '56 oorlog met Israël). Wat is dit: geheugen? Het is nauwelijks ijdelheid: ik was gisteravond in een gezelschap, waarvan het merendeel der aanwezigen nog nooit had gevlogen. De eerste belevenis zal ik nooit
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
427 meer de mijne kunnen noemen, ik ben het ‘gewend’, (verslaafd?), en ook in de kleine ruimte van een schuddend, springerig sportvliegtuigje, dat reageert op de geringste bewegingen is het niet ‘alsof de aarde van me wegvalt’ maar het landschap dat zijn wezenlijke karakter krijgt, in een nieuwe en juiste dimensie: karakter: de Randstad Holland. Speelgoedwegen, een uitgestrekt Madurodam, met de pittoreske, aandoenlijke, liefderijke en ook kneuterige trekjes, dat elk spionnetje toont, tegen de voorbijgangers aan de raamlijst opgehangen. Ik laat er buitenlanders wel eens om lachen. (Hahaha.) Spiegelen aan de Ander. Het vliegen een goede lift - in hetzelfde formaat vliegtuig zat ik afgelopen zomer negen keer met zeven man samengepakt. In plaats van een deur gaapte een open deurlijst, waarlangs de moniteur, op z'n knieën gehurkt, losjes met één hand de lijst omklemd houdende, de buikparachute achter zich op de vloer, turend naar het schaakbord, het kruis in de cirkel op het vliegveld beneden, de stad Lille, de uitgebreide industrieterreinen, weilanden, bosschages, graanvelden rondom, en vlakbij het door de anderen al eerder glimlachend aangewezen kerkhof. Aan de hand van een ingevulde vlieglijst voor zich houdt de moniteur de volgorde van de stick bij, kijkt hoe we in het niets springen, in de aangegeven houding, wij beginnelingen van een hoogte van 500 tot 700 meter. Wij: ik: motorhelm, stofbril, soldatenveterlaarzen, handschoenen, ingesnoerd in nylon-overall met het kanvas banden-harnas over borst, schouders, tussen de dijen door vastgegespt, waaraan gekoppeld de buik- en zelfgevouwen rugparachute, die met een 5 meter lange band over de schouders gevouwen is verbonden aan een staaldraad in het vliegtuig en na de sprong automatisch zal opengaan. Ik kijk om me heen, naar de andere sportspringers: Franse, Belgische en Nederlandse jongens. We glimlachen flauwtjes, het denderend geluid van de motor maakt het spreken onmogelijk, het vliegtuig stijgt hoger en hoger, in cirkels, tot de gewenste hoogte is bereikt. De piloot en moniteur, rug aan rug, houden rekening met de windkracht, richting en snelheid; de moniteur steekt zijn hand waarschuwend op, roept naar de piloot: COUPEZ...! De piloot zet zijn moter op een lager toerental, het geluid ver-
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
428 flauwt, het vliegtuig mindert snelheid, dan kijkt de moniteur je aan, je staat moeizaam op, je hebt de tijd niet naar de anderen te kijken, je vermijdt met je voeten de staaldraad, de band die je rugparachute met het vliegtuig verbindt, je kijkt hem aan, binnen drie sekonden de opdracht: SAUTEZ...! en je wrikt je naar voren, van de anderen weg, met beide handen je afzettend tegen de voorbijsuizende wind, en je springt. De aarde tegemoet. De hemel tegemoet. De zwaartekracht tegemoet. Het leven tegemoet. De leegte in. Was het de laatste mens, die je zag? Ziet zo de mens eruit? Je hebt je overgegeven aan je eigen zelfvertrouwen, het geloof in je kunnen - met hoeveel zorg heb je de parachute gevouwen waaraan je neer zult dalen - en de beslissing nam je op het ogenblik dat je de training volgde, de papieren invulde, de medische kontrole onderging, je aanmeldde voor de stick,† in de rij ging staan om de uitrusting te laten kontroleren, op het vliegtuig wachtend, dat aan komt taksiën over het grasveld, terug van de vorige vlucht, en je stapt in als je naam wordt afgeroepen. Je klimt in het vliegtuig, moeizaam met de bepakking, en je WEET: je komt niet met het vliegtuig terug, maar uit die lucht vallen die zich horizontenver rondom je opstapelt, een leegte die niet leeg is, een oppervlakte die bestaat, doorsneden door atmosferische draaggolven, waarin jij. Je zag de anderen, die juist gesprongen hebben, langzaam neerkomen. (Na je: de van 10 tot 75 sekonden vrij vallende skydivers, - 250 km/u. die van 4000 meter hoogte springen, en hun parachute na de val openen, met eigen kracht, na figuren te hebben gemaakt in de val.) Je maakt de vrije val maar drie sekonden mee, maar wat kan er niet gebeuren in die tijd! Doe de ogen dicht, tel tweeëntwintig tweeëntwintig tweeëntwintig, langzaam, en vergeet dat je in een stoel zit, denk je in (stel me nou voor) dat je valt in het niets, met dié snelheid, tweehonderd en vijftig kilometer per uur, de armen gespreid, op de buik, het hoofd in de nek, als een vogel. You fly like a bird. Yes, man, yes. You fly. You've never felt like this before, have you? This is it. And I owe it all to Stephen. Thank YOU. Na drie sekonden is de band tot zijn gehele lengte uitgetrokken, de parachute opengebarsten vanuit de drie touwtjes, die hem
†
Ik kan er niets aan doen - zo heet het in internationale vaktaal!
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
429 binnen het pak hielden, en ook tot zijn totale lengte uitgetrokken, de wind bolt er in, met een schok HANG je, at ease. Je kijkt omhoog: vierentwintig stralen die naar binnen toelopen, de volmaakte nylon cirkel van tien meter doorsnee, je zweeft, je bent een luxe toerist. Op eigen wieken... Tussen hemel en aarde, alles en alles, niets en niets. Je nadert de nu inderdaad nadersnellende aarde, je oefent de voorgeschreven oefeningen, die je nader tot het doel - het twee meter grote kruis van plastic doek in de cirkel van vijfentwintig meter grint - zullen brengen, het trekken vooruit, achteruit, links, rechts, al naar windrichting, draaien, sturen, en je neemt de landingshouding aan, de ellebogen tegen de borst gedrukt, de handen om de omlaaggehouden banden, die naar de koorden leiden, de kin op de borst, de benen ontspannen, knieën en voeten tegen elkaar, je weet hoe je kontakt zult maken met de aarde, je hakken, billen, de diagonaal naar je schouders, je weet hoe je je lichaam zult rollen. De aarde is van jou. Jij bent de aarde. Je zou wel uren willen blijven liggen, na deze paar minuten statig zwevend dalen, hoe geurig is het gras, hoe vol het leven. Maar je staat op, om blijk te geven (uit de verte is je landing met een verrekijker gevolgd) dat je uitstekend geland bent, en je pakt de ineengefladderde parachute bijeen, bindt hem voorlopig op, je kijkt naar de anderen die nog in de lucht hangen, onderweg heb je ze ook gezien, de kleine mede-mensen tussen hemel en aarde, je hangt het pak weer over de rug en sjokt naar de salle de pliage. Eén keer vier sprongen op één dag; als het druk is maar een of twee. Negen in totaal. De eerste vijftien behoren tot een stage. (Fr.: opleiding, cursus, E.: toneel, scène). De laatste vijftien. Alle sprongen. Hoe lang duurt de herinnering? De anderen zijn copains, je zit dezelfde middag of avond in de huiskamer van een kaféhoudster in een nabijgelegen dorpje, met uitzicht op kerk en mairie, je hebt vrienden en gemeenschappelijke ervaringen: de sterke verhalen, die zo sterk kunnen zijn als dat van de jonge landgenoot, die mij vertelde hoe hij bij zijn derde sprong in een windhoos verzeild raakte: hij was de eerste - en de laatste - van de stick om te
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
430 springen (de anderen kwamen met het vliegtuig terug, sprongen niet). Een verkeerde windkracht was gemeten, of de wind was plotseling van richting en/of snelheid veranderd: hij dreef elf kilometer af, over een dorp, tussen boomtoppen, kerktorens en daken, met zijn nog theoretische kennis wikkend en laverend, navigerend en drijvend, om tenslotte te landen in een weiland, van de grond af gevolgd door een auto. Ik heb geen sensationele verhalen te vertellen: de sprongen die ik in Lille-Bondue maakte hielpen mij op een geheel andere wijze mijzelf te leren kennen, ik weet wat het is, ik lees Perrault's De parachutisten ànders, ik behoor niet tot de fascistische vermetelen, die de dood zoeken. Ik zoek het leven. Ik ben gezond, een gezonde geest in gezond lichaam - tot mijn vreugde hoorde ik enkele weken geleden van Reinekes tandarts (de eerste die ik in twintig jaar zag) dat ook mijn gebit volkomen gezond is, enkele vullingen zijn ondertussen aangebracht. Eén keer was inderdaad de wind zo krachtig (we moesten een halfuur lang bepakt op het veld staan, voordat het vliegtuig toestemming kreeg op te stijgen) dat ik twintig meter over de grond werd meegesleurd; in dezelfde stick springend kwam ook Louis van Gasteren tamelijk onzacht op de aarde terecht; ik weet niet hoe mijn gestel zich tegen een dergelijk hardhandig treffen zou hebben gehouden. De sprongen werden in enkele weekends gepropt, die ik met Stephen (guru in dit boek) naar en van Lille reed. Ik maakte een journalistiek verslag voor de Haagse Post, het parachutisme was dat najaar een onderwerp van gesprek, mede dankzij enkele Amerikaanse televisiefilms in de serie Ripcord. Gesprekken gingen over de vrije val, ik wilde het parachutisme tot onderwerp van een boek maken, ik hoorde van transcendentale belevingen bij bergbeklimmers, Poolreizigers, natuurvorsers, mystici en monniken, identiek aan die van skydivers, ik zag en ervoer hoe in deze aktief bedreven sport (religie, high, ekstase, overgave) de mens een natuurlijke Godgegeven uitlaat voor zijn driften kan vinden, hoe hij zijn inhibities kan kwijtraken, remmingen opheffen en frustraties lozen - ik wist dat de mens zich altijd wil meten, met zichzelf, de wereld, en de grens van zijn kunnen en kennen. Aan tafel kamaraderie: geen zeuren over boekjes en blaadjes,
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
431 politiekjes en intrigetjes - mensen van zó verschillend slag: studenten, zakenlieden, dokters, advokaten, arbeiders, dienstplichtigen. Mensen. ‘Wat Simon durft, durft Cremer ook,’ zei hij tegen Scheepmaker. Hij ging eenmaal mee naar Lille, evenals Armando die enkele dagen bleef, en een sprong maakte. Voor hoffotograaf Wim van der Linden poseerden wij; gelukkig lach ik, ontspannen zittend in de deurlijst van het vliegtuig dat voor de hangar staat, die gekke soldatenschoenen aan mijn voeten, te voorschijn komend uit de fladderende pijpen van m'n nylon-overall, voor een paar tientjes in een dump gekocht. De anderen serieuzer, sjieker gekleed, de voeten wijdbeens op de grond, aandachtig kijkend, voor de trotse vogel (een lekkend oud kreng, dat al heel wat heeft afgevlogen). Een dekor. Een ander dekor. Elk samenzijn is een dekor, één uit de ontelbare mogelijkheden die wij ieder ogenblik weer kunnen kiezen. Wij hebben de keuze. We moeten weten waar wij staan. Wie wij zijn. Jij. En ik, telkens opnieuw, want vandaag is al spoedig morgen. Nu is ook straks. * Als de mens zijn hoge bestemming wil bereiken, de liefde leren kennen (om ‘wat hij van de liefde weet’ uit te dragen) dan leert hij de waarheid onderscheiden in elke ervaring. Dan weet hij zijn ego te harmoniseren, zijn ontwikkeling op de voet te volgen, het rijpingsproces van zijn driften, instinkten, gevoelens en emoties van wel zeer nabij gade te slaan: in het zelf, de anderen. Een artikel over Hallucinogenic Drugs in de Scientific American van april '64 (van Barron, Jarvik en Bunnell) omschrijft het geintegreerde ego zeer duidelijk: ‘When a person perceives accurately, ‘Als iemand akkuraat waarneemt, helder thinks clearly, plans wisely and acts denkt, verstandige plannen maakt en appropriately - and represses maladaptivepassend handelt - en nietaangepaste thoughts and emotions - we say that his gedachten en emoties bedwingt - dan ego is strong. zeggen wij dat hij een sterk ego heeft. But the strong ego is also Maar het sterke ego is ook
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
432 inventive, open to many perceptions thatvindingrijk en staat open voor veel at first may be disorganizing. waarnemingen die op het eerste gezicht desorganiserend kunnen zijn. Research on the personality traits of Onderzoekingen omtrent de highly creative individuals has shown persoonlijkheidstrekken van bizonder that they are particularly alert to the kreatieve individuen hebben aangetoond dat challenge of the contradictory and the deze bizonder waakzaam zijn wat betreft de unpredictable, and that they may even uitdaging van het tegenstrijdige en court the irrational in their own make-uponvoorspelbare, en dat zij er zelfs naar haken as a source of new and unexpected het ongerijmde in hun eigen gesteldheid te insight. zien als een bron van nieuwe en onverwachte inzichten. Indeed, through all recorded history andIn feite zijn mensen gedurende de hele everywhere in the world men have gonebeschreven geschiedenis, overal ter wereld, to considerable lengths to seek aanzienlijk ver gegaan om de unpredictability by disrupting the onvoorspelbaarheid te zoeken door de functioning of the ego.’ funkties van het ego te verstoren.’ Zo is het. Ik verstoor. To disrupt: uiteenrukken, scheuren, splitsen, scheiden, verbreken, vernietigen. Ik blijf rukken en breken. Niets onvoorspelbaars is mij vreemd: ik heb het ego vernietigd; verloren. Ik ken alle voorspellingen, ik geloof alles, niets is ongerijmd, ik neem alle uitdagingen aan. En dat. Ik herken. Nee, ik projekteer niet (of nauwelijks). Ik luister, ik herlees mijzelf. Ik lees in mijn stamelende woorden dat ego, dat vreemde begrip, waarmee ik zolang overhoop heb gelegen. Ik ontving een gezond en sterk ego terug - in ruil voor de overgave. Dit is genezing. Dit is in koelen bloede mijn huidige waarheid, hier en nu. Ik funktioneer herstellend, niet alleen een wonde aan mijn vinger geneest, maar ook een verkeersopstopping in de hersenen (zoals ik met geen traffic-jams iets te maken heb; geen spitsuur voor de geroutineerde scooterberijder) - ik raak vertrouwd met de dynamiek van de relativiteit.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
433 Dit gaat van hieruit, tot heel ver, en waar ik nog komen mag: God weet het, hij staat mij bij. Niet als zwakte, want geen van mijn daden zal ik op andermans schouders schuiven. Ik doe alles zelf. Ik doe dit. Ik handel. Ik reageer. Ik funktioneer. Ik, vindingrijke, waakzame, ik inzicht. Ik, niet langer ik, schaduw (Spiegelschrift). Ik, speler. Dienovereenkomstig handel ik. Niet altijd ben ik in staat de uitdaging te aanvaarden, ik heb ook geloochend de mij ter beschikking staande middelen, soms maak ik niet gebruik van mijn liefdevolle wapens, zoek ik naar lamlendige redelijke verklaringen voor een ‘divine madness’. Ik kan alles uitleggen: de high, de normale staat, God, het bewustzijn - ik ben een vertaler van het leven, ik vertolk de dingen naar waarheid, zoals die zich aan mij voordoen. Ik heb een open oog. Een grap over mijn naam is nu toegestaan. Ik ben erop toegespitst. Wat zijn de buitenzintuiglijke waarneembare onderbewust geprojekteerde te verwezenlijken mogelijkheden? Ik vind het uit; ik liefhebber in dit leven, ik buit het genot uit. Geen groter genot dan het doen-verdwijnen en zien-verdwijnen van problemen. Negatieve energie transformeren in positieve. It works when you work. Ik haal alles uit wat erin zit. Ik ben ziek geweest, zieker dan ik zelf kan weten. Kwaad gedaan, onvoorstelbaar veel schade heb ik aangericht, maar niets is onherstelbaar en ik boet voor het verleden, ik vergoed zoveel mogelijk. Ik vertegenwoordig een weten, dat door het lijden is gegroeid, er bovenuit heeft kunnen stijgen. Dit is de wedergeboorte. Dit is het ogenblik. Dit is spontaan. Dit rust tussen de ogen, dit is het derde oog, het oog-en-blik, ik ben nog niet volmaakt, ik blijf mee-lijden, niet heb ik de antwoorden klaar - maar ik kan de weg wijzen. Ik houd je de spiegel voor, de vorm is gegoten in inhoud voor het intellekt, dat verschil in het omdraaien van THINK naar DON'T. Op het ogenblik dat de vraag gesteld wordt kan het antwoord niet uitblijven. Word je vragen gewaar, dan ligt ook het antwoord voor het grijpen. Ik kan niet antwoorden, ik kan alleen mijn eigen vragen blijven stellen. Leer grijpen. Leer de vingers en zintuigen hanteren, leer groeien en opvoeden.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
434 Het beroep van Matthias, de grote: Toneelspeler? Dichter? Makelaar in effekten? Desperado, playboy, multimiljonair, voddenraper? Het maakt niets uit: ik wil - een goed mens wil ik herkennen, dezelfde ziel, dezelfde kansen, dezelfde gelijkgerechtigheid, dezelfde toekomst. Heb ik los kunnen laten? Ik liet los. Ik ontdeed me. Ik bind me. Ik verbond me. Ik betreurde. Ik aanvaardde. Ik wist en weet. Ik ben de gelukkige minnaar, door geen twijfel verrast. * Het is niet te beschrijven wat hier gebeurt. Het is niet te beschrijven wat er op de ontelbare andere ogenblikken, plaatsen en andere hoedanigheidsbepalingen gebeurt. Het is niet het bladeren in oude notities, het is het nu, het rumineren in de herinnering, de meest nabijliggende ervaringen, de vele ansichtkaarten die mijn ogen vanmiddag meenamen, het eksplorerend eksploderend bewustzijn - ik kan deze regel in de steek laten, ik weet nog niet wat er komt, ik laat me afleiden, kom terug, en ga verder, het is inderdaad automatisch - en het terstond gehandeld hebbende naderhand begrijpen waarom. Het is een groeiproces, een beklimming, omdat ik gestadig klimmend weet waarom. Het is een herstelproces, want ik ben ziek geweest. Ik heb de haat aanbeden. Ik heb me laten leven, in plaats van te leven. Ik heb valse goden aanbeden. Geboden overschreden, het eerste en enige: heb lief. Ik bega overtredingen, aan de lopende band. De Opiumwet. De Moraal. De vastgekluisterde overtuigingen. Ik ben een misverstand, hoe meer ik zeg. Elk misverstand uit de weg ruimende, begin ik waar dan ook: want het is mijn leven. Ik was die ik was. Naam, datum, plaats, nummer, geslacht, volgorde, persoonsbewijs, paspoort, rijbewijs, lidmaatschapskaart, dagvaarding, vader, moeder, jeugd, school, omgeving. En toen, en toen niet. En toen weer wel. Dat was ik: de omstandigheden. Ik wist niet wat ik los moest laten. Ik was dichter, en dàt wist ik. Ik wist het woord niet maar het ritme dat ik nu in mezelf herken, als de kracht die mij en anderen in leven houdt, is dat van mijn jeugdjaren, de meest gelukkige, de meest ongelukkige jaren. Er bestaat geen ‘gelukkige’ of ‘ongelukkige’ jeugd, het gaat
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
435 onafscheidelijk samen, de waarneming is in de jeugd het scherpst, je stelt vragen en blijft vragen stellen, nooit ben je met het antwoord tevreden, het masker wordt nog nauwelijks voorgehouden (want zie ze lopen: de gemaskerden), instinkt speelt nog een rol en in de schedel zitten nog naden. Alles komt op zijn intenst: geluk, ongeluk, liefde, angst, vluchten, vechten, leven. Dan komen de rechten en verplichtingen, het straffende geweten; de tekortschietende ouders, met hùn wanen en kompleksen, de school, de omgeving, het kontakt met de mensen die niet weten dat je OOK bent.
vrijdag 26 juni 1964 [de eerste dag] Waar eindigt de case-history, waar eindigt de objektieve buitenstaander om handelend op te treden, in te grijpen, Huub tegen te houden? Ik heb het hem al belet (en niemand weet het nog dan ik), ik heb alleen maar gekeken en genoteerd, ik heb gezien hoe rondom hem de wereld zich opdrong, zijn vrienden die tussenbeide willen komen, die hem ‘buggen’ en zich verzetten, die hem ook zijn gang laten gaan, hem - ‘Ik heb er de hele dag niet van kunnen slapen, ik heb je een brief van tien kantjes geschreven, Simon, ik moet met je praten...’ Het is Lodewijk, die zijn verantwoordelijkheden van tevoren ziet aankomen; ik laat ze van de momenten afhangen, ik was er heen gegaan ja, vanavond, om 8 uur, om wat: te zien met pen en papier in de hand, hoe iemand zich met een gesteriliseerd mes, een lokaal anestheticum (vanmiddag gekocht bij een apotheker), en pakken vol watten de voorhoofdshuid opensnijdt, om zich vervolgens met een geleende tandartsboor een gat in zijn voorhoofdschedelholte te boren. ‘Hij kan niet eens de boor vasthouden...’ * Ik heb in hem geloofd, ik dacht een grens tussen genialiteit en krankzinnigheid te kunnen trekken. ‘Ik heb me georiënteerd, hij zou het heel ver kunnen schoppen, in een laboratorium, onder goede leiding...’ Ik heb alle argumenten al eerder gehoord, die afstuiten op de fiksatie; ik wilde geen argumenten meer vinden - ik wilde ZIEN.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
436 Ondertussen ook Klaas laten gaan, hij eiste dat ik mijn woorden zou terugnemen, een woord van de buurman dat ik onverhoeds herhaalde: ‘ziekelijk’. Twee inrichtingen voor geestesziekten hebben het geprobeerd, en ik trachtte het probleem in mijn amateurs-eentje op te lossen, met als gevolg: een verschrikkelijke konfrontatie, en een woedende buurman die bijna met Klaas op de vuist gaat. ‘En jullie gaan er ook uit, ik ga naar het CBH, jullie soort mensen wil ik hier niet hebben.’ Gedwongen 5 maal 8 te bellen, de agenten (Klaas, die zich eerst niet uit zijn stoel wilde oprichten, en onmiddellijk agressief reageert op elk lichamelijk kontakt - een hand op de schouder, arm - was toch al weggegaan) die hem uiteraard kenden (hoe vaak niet wordt hun hulp ingeroepen) kwamen te laat. Praatje.
zondag 28 juni 1964 [altijd de eerste dag] Zoveel meegemaakt, dat dit boek opnieuw geschreven zou moeten worden. Opnieuw beginnen? Opnieuw de woorden wikken en wegen? Wat heb ik afgewogen, wat hebben we teweeggebracht, welke verantwoordelijkheden hebben we op ons genomen? Op het ogenblik dat de theorie (met de lapsus, die ik niet kan overzien - de foute redenering waarop ik de hand niet kan leggen - de ontoereikendheid van elke theorie) door Huub in praktijk zou worden gebracht, de hand aan zichzelf slaand als het eerste proefkonijn, moesten wij onze hulp bij de operatie weigeren - en hem verhinderen de operatie in deze primitieve omstandigheden te volvoeren. De vrijdagavond: het bezoek van Lodewijk eerst, die mij smeekte niet toe te blijven zien, maar met hem handelend op te treden, vervolgens het telefoongesprek met Zusje in Geleen, die zei: ‘Natuurlijk kunnen jullie hem niet z'n gang laten gaan, ik was al verbaasd uit een brief van Huub te horen, dat alles zo goed ging en jullie hem zouden helpen.’ De mededeling trof me ook, dat Hans van S. drie weken voor zijn zelfmoord stramonium-thee had gedronken (zoals het meisje, - in Birth, New York, 1962 - dat zelfmoord pleegde kort na het gebruik van stramonium) waarbij Huubs koele analyse: ‘bekijk het statistisch, en zie dat het in dit milieu minder voorkomt dan
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
437 in alkohol-milieus’, kijk naar de Zweedse statistieken en de studentenwereld... Huubs voortdurende koel-analyserende antwoorden. Op elk ogenblik; nooit laat hij emotioneel merken hoezeer onze afvalligheid hem moet bedroeven, slechts één keer laat hij zich gaan: ‘Ik heb te veel van jullie verwacht, het is mijn enige fout. Al op m'n eenentwintigste heb ik besloten (en als ik 'n besluit neem, voer ik het uit) me door niemand te laten weerhouden, iedereen die op m'n weg komt, vermorzel ik, en ik ga verder’ - een taal die ik nooit eerder van hem hoorde. Wij (Lodewijk, Reineke, ik) haalden hem gisteren uit zijn bed, halftwaalf 's morgens (na de verhinderde operatie was hij met Hilda naar Cotton Club en Shéhérazade gegaan) en zetten hem gisteravond omstreeks twaalf uur weer thuis af; hij had de operatie uitgesteld (vijf rollen à ƒ10,- verkocht) en zou de trein naar Geleen nemen, zijn vrouw weer zien, zijn dochter, de scooter halen en terug naar Amsterdam komen. Ondertussen hadden wij de helse machinerie in werking gesteld via psychiater Hans T. en De Vaal, die verbinding voor ons zochten met de dienstdoende psychiater van ‘Geestelijke hygiëne, GGD’. De eerste, W., kwam vrijdagavond te laat om Huub zelf nog te zien (anderhalf uur wachten!), niet zag hij de kamer met kranten over de vloer, tegen rondspuitend bloed, het instrumentarium op het gasstel uitgekookt, de spiegel met pleisters, de tafel met watten en verband... Gistermiddag brachten wij bij Lodewijk het kontakt teweeg, Jaap V., voorgesteld als vriend van Lodewijk, die naar Barts uiteenzettingen luisterde, hem wees op de medische gevaren, de onvoorziene omstandigheden, vertrok en naderhand belde na konsultatie met zijn superieuren: ‘we zullen hem vanavond opnemen.’ Het kan niet! Het is onmogelijk! We wisten uitstel te krijgen, hij zou Huub vanochtend spreken en opnieuw een gevolgtrekking maken, ondertussen mijn overtuiging gerijpt: ‘Ik mag niet oordelen, hij moet het zélf weten, we zullen hem als vrienden de daad moeten afraden, hem overtuigen van zijn, ja, wat, ziekte? en hij moet er zich zelf uit praten, tegenover het “systeem” waarop wij ons beriepen.’ De V.: ‘Je moet keihard zijn, je mag niet met een illusie leven,
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
438 geen briljanten zoeken waar ze niet zijn, het zijn dwanghandelingen, en hij mag jullie met zijn gevoelens niet tiranniseren. Geef je illusies prijs, want je komt in diabolieke situaties terecht.’
maandagmorgen 29 juni 1964 [en nog de eerste dag] ‘We hebben ons niets te verwijten.’ Er is niets veranderd, alles is veranderd in mijn vriendschap met Huub. Voor hem ben ik, zijn wij - zijn vrienden - afvalligen; hij wilde ons een ultimatum stellen, strafwerk laten maken (een chirurg vinden, zijn tekst opnieuw lezen) maar hij heeft zélf de operatie uitgesteld tot september. Wie dan leeft, dan ook zorgt. Elke dag telt, de doodongelukkige Zusje (‘ik weet dat ik als vrouw een grote mislukking ben’) zal het opnieuw moeten maken, en wij zullen zijn vrienden blijven. De nodige geestelijke inspanningen hebben wij dit geladen, koortsachtige weekend wel gehad. Uit Geleen terug gistermiddag Zusje en het kindje, naderhand in de avond Huub zelf met de scooter. Wij gingen Matthias terugbrengen na een middag op de kermis en de vooravond thuis met z'n drieën, Huub vroeg: kom je nog even terug? Ik heb een belangrijke mededeling... Elize, alleen met Tri-Peter (hij heeft het stuff nog wel 's aangeraakt, in Oostenrijk, maar het is daar niet zo goed als in Amsterdam); en Hans St., die ik wegjoeg met m'n verwijten - wat heeft hij tenslotte niet aangericht in de geest van Olivier; aan de andere kant, ook hém is niets te verwijten, ook hij kan niet verantwoordelijk worden gesteld voor zijn gedragingen - vertelde wat Huub van zins was: ons een maand te geven, àchter hem te gaan staan. We gingen terug, ik om NEE te zeggen. Ik heb NEE tegen hem gezegd. Ik heb gekozen. Ik weet wat er gebeurt. Ik heb een tijdlang niet geweten. Het is een verschrikkelijke wetenschap. Ik geloof in het verruimd bewustzijn. Het is een feit. Ik màg niet geloven in de theorie, de praktijk zelf is de leerschool. Ik zal opnieuw kunnen beginnen: een schone lei.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
439 Niet langer andermans gerucht, maar de eigen werkelijkheid. Ik kan niet langer argumenten zoeken, ik kan niets dan spreken-uit-mijzelf. Er is genoeg te zeggen. De wereld ligt open. Er is geen gat om uit te ontsnappen in een ‘ruimer’ werkelijkheid. Dit is de werkelijkheid. Dit is het leven. Dit is Godgegeven. Het recht van de persoonlijke vrijheid. Hoever? Tel de slachtoffers van de menselijke geest (er zijn geen grenzen, al bega je àlle paden) en handel uit liefde. Vriend en vijand één: je kunt niet oordelen. Wij hebben geoordeeld. Ik heb een vriend beoordeeld. Ik kan niet veroordelen. Mijn weten onvolmaakt, mijn ogen nauwelijks open. Mezelf nabij gekomen. Nader nog. * ‘Het zou nou vervelend zijn als te veel van die beatniks van die gekke kuren uithalen,’ zei Huub, nadat ik hem het verhaal had verteld van de zesentwintigjarige Amerikaanse dichter (gehoord van Fred K.) die zich glimlachend, zeggend ‘This is too much’ van de trein liet vallen, waarop hij met twee andere jongens reisde dwars door de ipomoea-bergen. Drie weken hospitaal. Dood - een epitaaf in de City Lights Bookshop in San Francisco. Al zijn gedichten verdwenen. Een moderne mythe. * Het is niet altijd geheimtaal; taal is te doorgronden wanneer de taalgebruikers elkaars ervaringen kennen. Dit is de taal van meerdere ervaringen. * Aldous Huxley nam een maand voor zijn dood LSD (de geruchten, de verhalen, de ooggetuigeverslagen): de eerste angst-kick van zijn leven. Verlichte dode, schreef ik. De angst hebben wij allen gekend; Huxley ging terug tot zijn vierde, zat innig tevreden met blokjes op de grond te spelen. Daaraan voorbij ben ik geweest, voor mij heeft de uterus geen geheimen meer (noch de blokjes, hoop ik). Als ik met Matthias speel, ben ik drie jaar oud. Hij weet het,
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
440 ik zie wat hij ziet, ik versta hem, hij verstaat mij. Wij zijn aandacht. Ogen wijdopen. Zoveel te zien: het leeft. Het kind heeft een veelomvattend begripsniveau. * Huub over zijn tekst op de rol: ‘Wat ik hier schrijf is het belangrijkste dat ooit ter wereld geschreven is - niet hóe ik het beschrijf, maar wat er beschreven staat. Dat is de enige reden waarom ik het heb opgeschreven, anders had ik niks geschreven.’ ‘Het is een woordkonstruktie,’ waarschuwt hij ook Geert, die op de opening van Cremer's objets d'artiste een eksemplaar van zo'n rol koopt: ‘je moet niet letten op de taal.’ * Dromen zijn bedrog, als je ze onthoudt. Leer je dromen onthouden en vergeten. Wensdromen. De dromende droom is een ander mens. Droom een wens en je wens zal vervuld worden. * ‘Ik ben maar op één punt geniaal. Dat ik voor geen één taboe te vangen ben.’ (Al deze uitlatingen tussen ‘... en...’ genoteerd uit Huubs mond.) * ‘De Yogi's die doen het verkeerd. Die denken dat het de ziel is, of zoiets, ja ze noemen het ziel.’ * ‘Maak 's een keertje een vergissing. Kom 's een keertje down.’ * IFIF is the experiencing individual. The appearance of each issue of the Psychedelic Review is a proof of IFIF's existence in its truest form: communication. * ‘Ik ben door het oog van de naald gekropen; de holle naald in de hersenholte. Ik schep de homo sapiens correctus, de korrektie van de erektus: de rechtopgaande mens, die weet.’
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
441 The Art of Living Inc. heeft na langdurig overleg besloten Jan Vrijman geheel vrij te geven, en Jan Cremer te redden. * Namens het bestuur: elke medewerker. Ik neem het manuskript weer op, waar ik het had gelaten; de eenenzestigste dag. Wat ik te zeggen heb, geldt ook jou, al komt het plotseling. Maar zie, hoe zuiver het volgt op het voorafgaande(de zondagavond in april) & (de vrijdag-zaterdagzondag in juni): twee maanden terzelfder tijd op dezelfde plaats: in mijn hart, of elders, waar de emoties niet kunnen verkoelen, al sta ik, even schizofreen, daarbuiten. Ik ben socialer aangepast. Ik weet te heersen. Ik beheers.
terug tot de zondag 26 april 1964 [de eenenzestigste dag] Het opgroeien op school, hoe het zich plagend en snoevend uit. De Nederlander heeft de trekken van leedvermaak in zich, hij lacht om andermans ongeluk, hij heeft een huichelaar achter elke elleboog. O, ik ken hem zo goed. Ik ben er zelf bij geweest. ‘Spreek je moerstaal’, ‘Je moet je niet zo aanstellen’, (het ww aanstellen niets van doen met: aanstelling), Vrijman heeft het eens in de HP onderkend als calvinistisch gebrek aan showbusiness-mentaliteit, er is geen ‘uitgaansleven’ (behalve wij en onze vrienden, overal); tegen elke voorstelling, gebeuren, happening waarvoor hij niet heeft betaald, of die buiten het geaccepteerde vermaakspatroon valt, kijkt de Nederlandse burger aan als een gedupeerde, een indemalinggenomenwordende. Dat is zijn angst. Ik ben een bereisde Roel. Ik ga vrij uit. Ik bevrijd me, vergroot het Raadsel dat God heet met mijn persoon, ik leef terecht in een raadsel. Ik doe niet niets. Ik ga niet tegen. Ik doe altijd alles (of zoveel ik kan). Mijn dagen vullen zich als mijn nachten - ik ken geen verveling; als ik ‘niets’ doe relax ik. De liefde is de ervaring van het gevecht om erkenning. Ik word erkend, drift, bezinning, vergetelheid, de blues, de vereniging, de pijn die wordt beloond, de straf uitgezeten.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
442 Ik wist zoveel niet, wat had ik losgelaten? Een vrouw, een zoon (ik was achttien en wettelijk meerderjarig, want getrouwd, en aansprakelijk voor m'n daden, maar wie lichtte mij voor? Geen band: kerkgenootschap, familie, ouders, vrienden) en een grote desillusie: de idealistische, historisch-dialektieke materialistische jeugdbeweging (het ANJV). Ook zó ben ik geweest. Een andere wereld (zonder hoerejongens op de Singel bij het Spui, geen ‘stijfselbaan’ nog tussen Munt en Rembrandtsplein). Ik dacht tot de tegenvoeters te behoren, de andersgeaarden; de homofielen (COC-definitie), ook hier liggen gelukkige en ongelukkige ervaringen. Ook via de homoseksualiteit ben ik opgegroeid tot ‘wie ik ben’, na m'n dertigste pas kon en mocht ik ontdekken dat ik niet alleen de vrouwelijke, maar ook de mannelijke rol (aktief na passief) in de homoseksuele liefde kon spelen. Nu ken ik seks. Seks is mijn tehuis. Ik adem seks, plant voort, ontbrand. Niettegenstaande. Ik liet los, als schrijver stapelend de ene illusie op de andere, niet lerende maar halsstarrig volhoudende, volhardend toepassend enkele regels die geen regels waren. Ik deed maar wat. Humbug, gooien met de kreatieve pet, maar waarnáár? Het gooien zelf gaf genot, natuurlijk Karel! De leertijd was aan mij nauwelijks besteed, ik doorbrak geen grenzen - en zeker niet mijn eigen. Wat weet ik van metrum en maat, behalve dat wat ik hoor? Het schrijven groeide, een rudimentair en nu volwassen ontwikkeld gewei, waaraan ik geen lier hoef op te hangen. Geen wilgen schragen dit landschap, het zijn de bergen en dalen waarin ik mij thuisvoel: Death Valley, Kaap de Goede Hoop. Ik voel mij van binnenuit thuis, gemakkelijk zittend en passend bewegend in mijn huid. Begenadigd, dankzij het ‘lâchez tout’ van de dada-isten die ik dankzij een pleuritis in het voorjaar van 1950 mocht lezen, een half jaar gekluisterd aan het bed, betaald door de Parijse werkgever. Gestimuleerde interesses: de eigen poëzie, Claus - literair gids - en de schilders Appel en Corneille. De anderen: dat grote jaar 1950. Godloos opgegroeid, nooit in de ban van een magie geraakt, levend aan de oppervlakte waar de horizon wordt begrensd door
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
443 brood, dak, bed en seks zonder vrijheid (de bevrijding 1945, ik was zestien, was voor mij een ontdekking - maar niet van de vrijheid) onderging ik Nadja als Nadja, niet als de Witte Godin. Nu ik begin te lezen (herlezen) herken ik haar overal. Ik zag en stamelde, en ik bleef maar kijken. Ik zoog als een spons. Nog zag ik niets. Ik reisde mijn ogen uit. Niets ging me te ver. Nu ja, ik nam een grote stapel ansichtkaarten van de reizen mee naar huis, een aandenken, een snobistisch souvenir, een liefde (Chiula uit Wij Helden: het lieftallige wezentje van zes weken Montevideo) en een herkenning. Een schijnleven, want hoe komt het dat Rory en ik nooit over God hebben gesproken? Nooit over een der vele andere namen, waaronder de mens hem kent? Een vanzelfsprekende afwezigheid. Geen probleem. ‘Geloof jij?’ Ik kan me niet herinneren, dat de vraag ooit werd gesteld. Twee jaar lang zijde aan zijde, lichaam aan lichaam, en ga zo maar door, de anderen. Tientallen jaren. In Nederland terug (1957) kostte het me geen moeite mijn vindingrijkheid ten toon te spreiden, ik werk vanaf mijn zestiende tenslotte, ik zie niet op tegen handelen, ik hàd tenslotte mijn blik wat verruimd, ik stond en sta altijd open voor ‘het nieuwe’, ik ben het, ik vergaar het, ben niet, maar ben. - van ouder datum: Mijn naam is Ben. Ik, Ben. Ik ben (voor vrienden). Het leven begint al voor het lezen van Ot en Sien met martelplaatjes van huisdieren en tuindieren. Maar toen kwamen de woorden. Ik maakte ze al zelf, in de eerste klassen van de lagere school, van de Bodoni-letters op het leesplankje. Ik bracht orde aan, ik legde ze op (in?) een bepaalde volgorde - ik probeerde wat ik zó kreeg, ‘toevallig’ nog uit te spreken ook; het was een taal die ik me leerde. Ikben.* Ik maak me alles eigen. Als ik een gegeven feit voor het eerst hoor, en aanvaard in het geheel van waarheden dat ik ken, breid ik onmiddellijk mijn weten met de nieuwe kennis uit, laat het door de herinneringen schieten, zie hoe het werkt & verklaart, ga na op welke wijze verhoudingen veranderen, navolgbaar kontroleerbaar werend: zó was het toen, met het weten van nu. Mijn herkennen is automatisch, ik voel de dingen aan die
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
444 swingen. Ik maak zó eigen dat ik werkend kan gaan staan op de rand van parodie en anneksatie (mijn gedichten in Rotterdam, eind december '62). Daartussendoor, niet los kunnende laten YET, tracht ik mij te ontdoen en bind mij nader - een betrekking bij de Haagse Post, een inkomplete huwelijkse verhouding, die in de echt overgaat als een kind wordt verwacht - aan krampachtige situaties: de ouderling in een kring van jongeren. Thuis, vanzelfsprekend, overal. Zet mij in een balzaal, troonzaal, feestzaal, kollegezaal (welke zaal dan ook - en Jan Blokker heeft gelijk: ik houd van bijeenkomsten. Ik citeer hem over het Boekenbal in het Algemeen Handelsblad van 25 februari '61: ‘de dingen gingen er ineens anders uitzien toen later op de nacht Simon Vinkenoog het podium beklom teneinde er, der traditie getrouw, Dingen te roepen. Het leuke van S.V. is vooral hierin gelegen, dat het er geen lor toe doet wat hij roept - hij moet eenvoudig iets roepen.’) En ik maak mij van de mikrofoon meester. Liep ik niet op dit boekenbal een uur lang met het idee rond, na de Gard-Sivikmanifestatie? Ik ben overal thuis: voor verenigingen ƒ100. - per avond, plus reiskosten. Wat heb ik niet afgeschreven: over science-fiction, ruimtevaart en poëzie in het blad van pater Jelsma's Pleingroep (niet verwarren!), de televisie, de reklame (het overhemd, de boardfabriek, de radio- en tv-spots), de journalistiek links en - in de HP - rechts: het cybernetisch denken toegepast aan de omstandigheden. (Zie ook Blurb 1/9, uitgave 1961/2, De Beuk, Amsterdam - waarin ik in een aantal potjes aktualiteit roer, op identieke wijze als hier, op deze plaats.) * Amsterdam, uit de lucht bezien, moet even opnieuw bevolkt worden als New Babylon van Constant, ik zag derhalve in wat huizen die ik ken, geen sterveling, niet omdat ik te hoog was maar omdat niets bewoog. De eerste beweging vanavond was de Engelsman in de fontein, enig oproer en een kleine chaos, die deze stad zo nodig heeft. Help Robert Jasper e.a. slagen. Gun de stad wat beweging. Laat het geen broodtrommel worden, met papieren tramhal-
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
445 tes, meccano-verkeerscircuits, niet-bezwommen vijvers en ho-motels. Die lieve schepen, ze komen uit verre landen. De wereld is niet zo ver. Laat de schepen niet alleen voor andermans rondvaartplezier varen. Ontdek je stad. Zorg dat het NU gebeurt. * LSD-1959: de eerste klap, een hemels geschenk, al duurde het jaren voordat ik wist waarom. Al blies ik hoger van de toren, nergens nog was ik, bovendien niemand nog. Een donderslag bij heldere hemel, onmiddellijk bewust van alle psychoses, alle daaraan voorafgaande geluiden. Het blijft kisten donderen (luchtafweer tijdens de oorlog) in mijn herinnerende oren, de meest intense ervaringen gaan vroeger nog terug. Ik toetste alle psychosen aan eigen ervaringen, het reddeloze leven dat ik leidde, en waar kon ik anders dan ter plaatse herbeginnen? Met mijn verleden in het reine komen, wachten op het zich verwoorden, een kwestie van schrijftijd, ging ik door dan schreef ik elke pagina die ik ooit schreef opnieuw, en daarvoor heb ik geen tijd. Ik heb alle tijd. Een leven lang, op dit ogenblik voor mij liggend: achter mij het niet langer gekreukeld, maar platgestreken oppervlakte dat je hierbij wordt aangeboden. Het was hetzelfde Nederland, dat ik vanmiddag zag, vanaf enkele honderden meters hoogte, tot op die van de eerste sprongen: 500 meter. Te weinig voor de afstand, al liggen alle horizonnen ònder je, te groot voor identifikatie. Niet vanuit de hoogte keek ik op de lege straten neer, maar als wegbereider. Hetzelfde vaderland, dat zich in de eerste klassen van de lagere school begint te konditioneren; de getijdespreuken die zelfs tot over de oceanen onze gekolonialiseerde gebieden zijn binnengedrongen: de sprookjes die bij Lobith de Rijn ons land laten binnendringen, de Batavieren en hun hunebedden.
dinsdag 30 juni 1964 Ik sta ermee op en ik ga ermee naar bed. Ik droom ervan en de dromen zie ik opeens waarkomen: bij Geert met Hans A. sprekende over ‘wikkers en wegers’ - ik heb het eerder gehoord, het is déjà-vu. Kwintessens zal de serie boeken heten; je zult er meer van horen.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
446 Hans, gekonfronteerd met het probleem-Huub, een nieuw gezichtspunt naast dat van de anderen: Stephen, terug van parachute-springen in Duitsland en Frankrijk, en de Surinamer Sampa. Zij verruimen mijn blik en zij zetten alleen maar mijn fiktieve ‘ik’ in de weg tot de objektieve benadering van Huub. ‘Je moet de wetenschap scheiden van je affektieve gevoelens, je mag jezelf niet in hem projekteren,’ zegt mij dr. De V., ‘hij mag niet alleen op straat, hij moet voortdurend worden geobserveerd - we moeten hem tegen zichzelf beschermen.’ En Sampa: ‘Hij is zichzelf niet, het is een spel van hem, kamouflage - but he can't find no way back...’ Ik zal het vanavond laten testen, dit zelf kan nog geen antwoord geven, ik sta mijzelf in de weg. Ik mag niet oordelen. Het is vannacht besloten, ik heb een kritieke situatie doorstaan, handel nog voorzichtiger nu ik weet in hoeverre de verdubbeling gaan kan, in hoeverre ik de ander in mij beheers. Ik kan mij niet meer op hun weg plaatsen, wat is er te beschermen, en welke middelen mogen welk doel heiligen? Sampa heeft Huub het verhaal verteld, dat hij ook voor mij waarmaakte, zo authentiek en veridiek, dat het dit schamel dagboek van een zichzelfverliezend ik, de fiktie waarvanuit ik schrijf, een epische dimensie geeft, dat van een sprookje, een mythe. Want is ook niet Huub de zoeker, de alchemist, die zich op weg begeeft naar het meeste dat er is te leven? In eenvoudige woorden de gegevens, de nieuwe bewijzen voor het éénzijn der dingen, maar wie wil uit liefde ervaren, zonder te oordelen? Een buitenwijk van Paramaribo, Poelepantje, bij de brug over de Dominee-kreek. In het eerste huis over de brug gebeurde wat Sampa (22, vertegenwoordiger, sinds zijn dertiende in Nederland, sindsdien viermaal teruggeweest) op z'n tiende zag, toen hij langs fietste. Een kring Hindoestani op een balkonnetje, wijdbeens en zittend twee hunner in het midden. Stil, in transe, als in gebed verzonken, in het Nederlandse rijksdeel Suriname, op een zondagavond halfzeven in 1952. De jongen stapt af, kijkt (zegt nu: ‘voor mij nu, stoned waren ze, stoned, stoned’) en ziet hoe een van de mannen in het midden op een stoel gaat zitten, de ander tegenover hem heeft een boor in de hand, een kleine boor met een rood houten handvat (‘en ik
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
447 maar schrijven’, ‘en ik maar kijken’, ‘niemand begrijpt het’ verstonden Reineke en de andere Simon), en boort bij de ander een gat in het voorhoofd tussen de twee ogen. ‘Hij bloedde als 'n rund, maar ik kan geen bloed zien, ik ben weggerend, op de fiets gesprongen, weer naar huis gegaan, de andere kant van de stad.’ Even later, in het gesprek, ik wanhopig: ‘Het kàn niet!’ De koele jongen kijkt me aan, recht in de ogen, zegt zonder nadruk beleefd twijfel uitsprekend over mijn oordeel: ‘O, is hèt zo?’ Hij heeft het zélf gezien. Wat hij heeft gezien, heb ik gezien - ik vraag door: ‘Wat denk je dat er met de man gebeurd is? Doodgebloed? Denk je dat de man nog leeft?’ ‘Ja,’ zegt hij, rustig: ‘Nooit iets van bekend geweest, heeft niets van in de krant gestaan dat er iemand was doodgegaan.’ * De projektie op de ander: Huub, rondvertellend (o.m. aan Sampa) dat wij in hem een God zagen... Tegen Hans zeggend, ongedurig toen over God werd gesproken: Marihuana is God en niets anders... * En ik maar schrijven. Zo kort nog dag. Het gebeurt over twee jaar, in het jaar 1966. Jullie hoeven niet te vrezen: het is het Licht, en je leeft in liefde. Kon ik liefde uitdragen, ik kan liefde uitdragen - ik wil niets anders. Dit is liefdes waanzin. Dit dan maar de andere kant. Bereid je op je dood voor, met liefde - je moet elk ogenblik kunnen dood gaan en je verantwoorden. Dit is het laatste oordeel, er zal er geen meer komen. Dit is nu, dit is altijd, dit is van hieruit waar, dit beleef ik. Ik heb gehuild om de kinderen; ik kan tot de levenden niets zeggen dan: LEEF. Leef zo intens mogelijk, want het gaat om je leven. Er is geen ogenblik onbelangrijker dan het andere, het is allemaal van God gegeven en je zult het moeten diggen, of kreperen in het duister. Wacht op de dag, die komen gaat. Er is maar één God, doe je ogen dicht en geloof. Laat ik het voorzichtig een naam geven, het is een lieu inexprimable, het is de
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
448 kille afwezigheid, een keer per jaar heeft de Hogepriester toegang tot het tabernakel, het is niets - niets is er dan de vier letters JWHW, het kan niet anders geduid worden. Het ligt in vier letters besloten, en alle anderen zijn er de dedukties-indukties-objektiveringen en subjektiveringen van: The Theory of Relative Psychic Exclusion: de twee geesten die in ons rondspoken, de subjektieve en de objektieve, die elkaar in evenwicht houden: het evenwicht verstoord bepaalt de ziekte. Bepaalt de weg. * I'm not ready yet. Heaven. AND Hell. I'm still afraid. ‘Be cool, strange things happen.’ This comes from Congo. This is IT. Het is een verre weg, Van Ostaijen ontdekt als de mystieke dichter, en via Gerrit B. als cocaïne-snuiver. * Zo ook gaat de geliefde Mitri Karamasoff dood Ons op de schouders valt nu laat en schuin de schaduw des Iwan Om het lijden dankbaar worden en schijnbaar blijde het scherpe vechten van spin en bij verbeiden Soms reeds is schoon mijn hand gesloten alsof er geen verlangen over mijn vingers lag Het is een verre weg naar de passieloze berg van het blote schouwen Logos Tao.
(Paul van Ostaijen, Verzameld Werk Poëzie 2, pagina 203)
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
449 Ik mag niet twijfelen. De aarde roept mij. Het is de hemel. Ik mag niets anders doen dan getuigen, niet beleren. Ik mag profeteren, maar niet preken. Ik zal niet oordelen, want ik kàn het niet. De menselijke kosmos is te groot, te groot soms voor de mens die ermee rondloopt; hij kan niet anders dan zich uiten. De verhouding tot de ander: liefde, kommunikatie, hoop, vertrouwen. Ik zal het verhaal van Olivier niet langer hier vertellen: het is godsdienstwaanzin. Het is Olivier, het is een mens met zijn kosmos, die door Amsterdam, Antwerpen en Rotterdam trekt, ten prooi aan het lijden. Kom terug, Olivier. Ook voor jou is er plaats in de tuin. Je zult Overblijven. Als we ons best doen, in dit leven, zullen we allemaal overblijven. Laten we behoren tot de fittest, laten we zorgen voor ware survival. Het ik is een fiktie, en het is er geen. Laat me de tegenstrijdigheden vinden, en uit de weg ruimen, de tegenstellingen, en ik zal ze omkeren. There is a way back. Gegooid word ik tussen verstandhoudingen, waaraan ik geen deel heb. Doe het dan bij mij. Nee, doe het niet bij mij. O, schreef ik het Meester-Werk, dat zo onverbiddelijk is als deze schepping, waarin het de mens misschien zelfs niet gegeven is zich te bevrijden? De V. verwijt mij de projekties op Huub: ‘Omdat HIJ jou iets belooft (het Grote Uitstel) denk JIJ dat hij er zich aan kan houden, omdat JIJ je, gezond, WEL aan je beloften houdt. Dat kan hij niet. Hij is psychotikus, een zieke geest heeft hij, hij moet tegen zichzelf in bescherming genomen worden. Hij is gevaarlijk; voor zichzelf-’ Hans vult aan: ‘Ik zou toch altijd aan anderen eerst denken, m'n vrouw, m'n kind, als ik zoiets deed...’ * Na zes dagen vasten voor het leven van de zoon van Pete van L., die in Amerika tot de elektrische stoel was veroordeeld, overhandigde Adriaan de vader een rol met teksten uit de I Tjing, en zei dat hij de Duivel in hem had gezien. Wat is er met de zoon gebeurd, Sampa? Adriaan heeft het mij verteld, hij is opnieuw kontakt gaan zoeken, hij vroeg om een boterham. *
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
450 Pete van L., die in Amerika proeven onderging (voor een fysiologisch laboratorium aan een universiteit, waar hij als professorsassistent werkte), o.m. water-en-brood in het donker gedurende dertig dagen, driemaal daags tien minuten op het hoofd staan uithoudingsproeven, gemeten resultaten, bloeddruk, I. Quotiënts (142, als het mijne) etcetera - hij had Huub meer kunnen vertellen over trepanaties. Huub is er niet teruggekeerd. Is Huubs handeling een Duivelse? Sampa schudt bedroefd ‘nee’, als hij het hoort. Ik vraag hem uit, ik heb zo'n open toegang tot een geheel andere wereld (hij begreep het vanzelfsprekend, toen ik hem bezocht, hem uitlegde: ‘jij leeft in zo'n andere wereld, als Surinamer, dan ik, ik zoek de waarheid, wil je mij helpen?’), hij legde zich geheel en al open. Wij hebben uit liefde over de waarheid gesproken. Ik geloof hem onvoorwaardelijk. Ik liet hem het Mingus-interview en het Monk-relaxgesprek lezen. Ravi Shankar exorceert. Het zijn alle exorcismen, ik ban de duivels van mijn twijfel uit. Het is een zwaar weten, het doet pijn, het is een lange weg. Het is mijn plicht te blijven zien (en vergeten): Adriaan projekteerde de eigen kreatieve onmacht - sinds het vasten heeft hij niet meer gewerkt, dat is omstreeks de jaarwisseling geweest, nu ruim zes maanden - in Pete, die hij als duivel zag, hem onmachtig tot scheppen had gemaakt. Je bent je eigen onmacht. * Veel zoekers. Hans Schop; hij houdt huizen schoon en verft keukens. Hij wil zien. Hij leeft. Hij heeft mij een pijp gegeven, kwam na vier maanden kijken, informeren: ‘Je was toen zo enthousiast, toen je bij Maja woonde, je wilde opschrijven wat je allemaal zag, op straat en zo, heb je nog?’ hij laat zijn vraag in het niet verklinken, ik heb al de map met de eerste 215 pagina's van dit verbaal gepakt, die ik mijn uitgever (en Nagel) heb gegeven om te lezen, terwijl ik dit einde nader, hij gaat lezen op de bank, zegt geen woord, vertelt slechts iets als ik van m'n werk opsta om even bij hem te gaan zitten. Je merkt hem niet op, hij is er niet, hij heeft gewoond in het Junk House (nu gesloopt), een verscholen huis achter de panden Prinsengracht 146 en 148. Drie piepkleine kamertjes, op elkaar
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
451 gestapeld. Beneden en op de bovenste verdieping, naar een achterkamer in de zolder van Rik van Bentum, een deur. Een ratteval. Een afgebroken huis. * We hebben Huub zo nodig gehad, we hebben hem zo nodig. Hij dwingt ons onszelf te zijn, we kunnen niet meer maskeren, verbergen, we leggen onze maskers af. We denken dat we goed doen. Wij zijn verplicht elk ogenblik nieuwe, intuïtieve besluiten te nemen, wij kunnen niets vooronderstellen, het is een weg die steeds verdergaat en je kunt niemand tegenhouden. Elk zijspoor een strayed cat, er is geen gemeenschappelijke weg: ‘the road to salvation is clearly marked: PRIVATE.’ Maar misschien kun je de weg slechts afleggen, tot het einde, als je de genade deelachtig bent, die Huub wordt onthouden. ‘Drie jaar moest ik in afzondering en meditatie doorbrengen voordat ik Siddharta kon schrijven,’ schreef Hermann Hesse in z'n dagboek. Wat was het teken dat de Egyptische priesters op hun voorhoofd hadden? Ik kijk naar de foto in het 16e nr. van Planète, genomen tijdens inwijdingsrituelen van de Candomblénegers van Braziliaans Bahia. Hersentrepanaties, de symbolische heropening van de fontanellen bij het kind. Prenatale psychologie? Welke uitweg zoekt Huub? Ik weet het, kan het niet zeggen: het is één ‘uitleg’ uit velen. Zijn moeder stierf bij de geboorte. Wie zoekt hij? * Ik ben zo tegenstrijdig; Reineke zegt tegen me: ‘ik ken je, in hoeverre je gekend kunt worden. Van ontzettend zelfverzekerd ben je onmiddellijk verschrikkelijk twijfelend, sommigen zien in je de Duivel, anderen weer God. Kijk 's naar die besprekingen van Zolang te water! Soms dacht ik dat dit weekend iedereen een spel speelde, iedereen deed mee, niemand had het in de gaten behalve ik, ik dacht: ze weten wel béter, maar ze doen alsòf. Eén groot toneelstuk, iedereen doet maar wat, maar hij weet wel béter. Niets vond Huub vreemd, hij liet zich door jullie maar leiden, hij heeft niets gemerkt van wat zich rondom hem afspeelde, jullie spanning en paniek, de telefoontjes, de briefjes, de afspraakjes - dat we met z'n drieën kwamen, hem uit z'n bed haalden, verder
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
452 de hele dag met hem optrokken, hij vond het allemaal even vanzelfsprekend. Hij ging mee naar de opening van Jan Cremer, zo onschuldig als een kind... Grenzeloos naïef is hij, en super-intelligent, want hij is niet te vangen.’ * Trino over Synanon (HP 27/6/64). Reineke had bezwaren. Of die van mij, of van haar zelf waren? vroeg hij. Ik trek m'n schouders op. ‘Hij ziet op een vreemde manier tegen je op,’ zegt ze. Hij heeft nog gevraagd (ik was opeens naar zolder verdwenen, met de jonge fan van 17 uit Hilversum, die voor de tweede keer in een jaar kwam praten) waar ik was gebleven? Hij had met Reineke in de keuken gestaan, ze was de kamer binnengegaan, gevraagd waar ik was... Niemand wist het. Maar wat deed hij dan, toen jullie hem voor het laatst zagen? (Ze hadden in de keuken de bel niet gehoord, wisten niet dat ik de gang was opgegaan, uit het raam had gekeken, in de zon op het platje was gaan zitten praten.) De jongen was mee naar beneden gekomen, had onschuldige-adembenemende-rechtstreekse vragen gesteld: een kleine zoeker. Maar ze wisten niet waar ik was: Ed Visitacion, Huub en de jongen Kattenburg, die zijn werk had laten zien. Ze hadden mij vergeten: Gestalt. * ‘Het is ook zó fijn en ongelooflijk, je moet even goed uitkijken wat je erover gaat schrijven. Hij heeft zijn hele leven gezocht.’ Ik maak van hem een held, een ridder, de prins uit een sprookje, een kruisvaarder, een verre reiziger, hij is zo ver, zo onbereikbaar mijn vriend (die ik hier een schuil-naam moet geven, als een vervolgde en vogelvrije:) Huub. Billie Holiday en hij maken me aan het huilen. * Morgen komt Bibeb. Wat moet ik haar zeggen? En zij maar schrijven. Ze gaat alle Vijftigers af. ‘Zal ik maken, dat ik wegkom.’ ‘Schrijf het maar niet op, denkt ze nog dat ik het meen.’
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
453 Leer je emoties uiten, op een gezonde wijze. In Godsnaam, reageer af (‘als je kwaad wordt, sla me desnoods, maar zet niet dat masker op.’) * ‘Ik zou bij elke bladzijde uren kunnen praten, een heleboel hoeft voor mij niet, maar ik begrijp wel dat je het schrijven moet. Ik zie het als een heel klein begin.’ * Ja, dat is het. Ik stel nog te vaak de vraag: wat zal ik eraan doen? Ik doe er nog te weinig aan. * Ik wist dat er vijf georganiseerde zintuigen waren. Ik was er één vergeten: het voelen. Zien, proeven, horen, ruiken - en wat is er gebeurd met het vijfde? God is het zesde zintuig. Als je het eenmaal weet, weet je het ook - en je kunt er verder niet veel meer over zeggen. ESP - of niets. * Of, zoals Borgès zegt in een interview met Carlos Peralta: ‘Je dirais que l'idée de Dieu, d'un etre sage, tout-puissant, et qui, de plus, nous aime, est une des créations les plus hardies de la littérature fantastique. Je préfèrerais, malgré tout, que l'idée de Dieu appartînt à la littérature réaliste.’ * Dit is realistische literatuur, ook in deze dimensie is er een objekt en een objektieve beschouwer. Uren keek ik naar de binnenkanten van m'n ogen, en had ik niet in bed gelegen, in het duister, ik had een pen gegrepen en geschreven naar wat zich afspeelde aan de binnenkanten van mijn ogen, het was een en al bewegen, het waren de prachtigste hallucinaties, een voortdurend dringen en stokken, en buitelen van vormen in allerlei kleuren, één lopende band zonder einde waarop de vreemdste geometrische gebruiksvoorwerpen, havens, handen, potloden, hamers, ogen, landschappen, piramides, oorlogsbodems, poppen, ogen, monden, knipogend en lachend, huilend en vertwijfeld, opgewekt, lachend, lachender, gelukkig, levend.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
454 Had ik, had ik, had ik filmer, buitenstaander. Ja, ik observeer nog. Ik ben altijd in funktie, de observatiepost. Dit is nu alles wat te weten. Ik tel de schaapjes, zoals ik even lange uren in m'n jeugd (het was er een onderdeel van) op visite bij diezelfde grootmoeder aan de Noordermarkt heb gekeken naar een plaat aan de muur: een Christus met gespreide armen en voor hem de scharen: ‘laat de kinderkens tot mij komen’ en een andere plaat op dezelfde muur, een prent van denk ik Braakensiek uit de Groene Amsterdammer, vergroot, met onafzienbare rijen Belgische vluchtelingen, op een Nederlandse grenspost afkomende, een scène uit de oorlogsjaren 1914-18. De tekst daaronder vergeten, maar ik stond vooraan en keek ze allen in het gezicht. Er werd een beroep op me gedaan, om te helpen, en vaak heb ik die visite daaronder willen vragen: ‘Wat is er aan de hand? Wat is er gebeurd?’, maar ik wist nog niet, dat de vraag hardop gesteld mocht worden, om echoënd een antwoord te vinden bij de vrager: dertig jaar later. Liefde. Liefde. Ik wil liefde kunnen geven. Zoveel als ik maar kan. Ik mag niets dan liefde geven... * Edelachtbare, marihuana aktiveert de konfrontatie van de mens met zijn verschijningsvorm, in casu bespoedigt de volwassenwording. Aangezien deze wereld ten onder dreigt te gaan aan onvolwassenheid, dunkt het mij dat marihuana gepropageerd dient te worden, in plaats van vervolgd. Dit is een juridische vergissing, even fataal als alle andere, dit is een kwestie van recht en onrecht want ook IK (deze pagina's) bewijs (bewijzen) dat het roken van cannabis sativa bij de gebruiker hogere gevoelens teweegbrengt (ik puil uit van bewijzen, kreunend mijn schragen) teruggevallen op verdachtenbankje, Simon? * Hoe kwaad professor Bok was, wat hij nog niet kon aanvaarden, de wijze professor, met wie ik niet meer kan kommuniceren! Sneller dan het licht; het bestaat niet. Lieve professor, Hans Andreus schreef drie olympische haiku's voor de televisie. De hardloper:
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
455 ‘De man liep zo hard dat tot één lijn versmolten startstreep en finish.’ ‘De man liep zo hard dat hij zichzelf voor bijgaand in het niets verdween.’ ‘De man liep zo hard dat sneller dan het licht hij zich weer ontmoette.’
* In hoeveel verre hoeken ontmoette ik de geest, sneller dan het licht mijzelf en de eigen projektie in alle anderen. We hebben elkaar zo nodig gehad, als ik straks Huub, wanneer hij komt binnenlopen, nodig heb. * Sneller dan het licht hij zich alle gaven toedichtte Sneller dan het licht hij aardde in hemel en hel Sneller dan het licht hij vroor in vlammen, Sneller dan het licht hij in de dood het leven zoekt: de geboorte, het nieuwe begin, het herwinnen zonder verliezen.
* The loneliness of the long-distance runner, een verhaal van Alan Sillitoe.
terug naar de vorige dag, de eenenzestigste dag, zondag 20 april 1964 PRE-SCRIPTUM:
Ik schrijf verder dan ik handel, ik herlees bij het overtikken dingen die ik twee maanden later handelend niet in staat ben toe te passen, zo bijvoorbeeld de zinnen ‘Je weet toch ook dat er geen grenzen bestaan tussen normaal en abnormaal, dat er geen regels zijn en dat elke theorie niet waar is?’ waarop ik mijn weten, maar niet mijn optreden, heb gebaseerd, volgens de werkelijkheid. Neem het voor lief. Neem het nou gerust van mij aan. Neem het voor ‘lief’ van mij aan. Ik oordeel niet. Sinds kort probeer ik niet meer te oordelen. Ik weet dat ik niets begrijp, dat mij het recht geeft te oordelen, ik ben - dat is alles - een spraakzame meester, zelfs nog geen meesterknecht maar tovenaarsleerling.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
456 Ik schreef Bibeb een brief doordat ik aan m'n eigen interviews dacht, dat met Carmiggelt onder andere, die daaraan refereerde in een stuk met haar. Ik noemde de mensen die ik ontmoette: ‘signalementen’. In Uit de doeken (De Boekerij, Baarn, 1961) heb ik enkele vrienden gevat. Hoe onvolledig. Hoe onbetekenend, al wilde ik altijd méér weten dan welke andere interviewer. * Stan Brakhage's film. Hij maakt gebruik van opnamen, gemaakt tijdens een onenigheid met zijn vrouw. Hij had in woede de kamera gegrepen, was begonnen haar van kwaadheid verwrongen gezicht te filmen, totdat hij besefte wat ook zij zag, zodat hij haar de kamera in de hand drukte en haar hém liet filmen, gedurende de ruzie. Het bracht een omwenteling in zijn huwelijksleven teweeg: brengend liefde, harmonie. Zie het door de ogen van de ander. Druk je kamera in de handen van je tegenstander. Zie wie je staat te zijn. Weet waarom je diegene bent, voor de ander. Wees dan jezelf. Je hebt het masker niet nodig. Je kunt zonder. (Je MOET zonder.) * Aan Bibeb: ‘Je moet me helpen. Wat kan ik namelijk niet zeggen? Ik wil niemand kwetsen. Ik moet mijn verschrikkelijke waarheden doseren. Hoe houd ik het zo leesbaar, als ik wil bewijzen dat àlles kan? Kom op, dit is voor jou maar 'n peuleschil. Ik wil dat je aan me werkt, zoals ik aan dit boek werk, met liefde.’ * Wat is liefde? Terugkomen tot mens. * What love? Mingus en Dolphy. ‘Mingus starts answering on the bass,’ een muzikale twist, een katalyse die hem weer samenbrengt. Ook gescheiden kun je samenzijn. Wij spelen allen samen. Als Brakhage en zijn vrouw, ruzie, leven, vrouw, geluk, man, pijn, angst, zij tonen de weg die de liefde kan leiden: wij moeten het allemaal zelf maken. Wij zijn onze eigen voorbeelden. Dat is bijvoorbeeld, tussen alle dingen, deze dag in de zon, het vliegen, de zoon, de vrouw, de vriend, de happening (rugby-
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
457 speler in fontein) en het verleden, dat van de zoekende broeders nu. * De dolzinnige plannen. De vijftien hoofdstukken, die in een boek zouden moeten komen (dit boek dan maar), dat ik al vorig jaar wilde schrijven. De tientallen aanvangsperiodes heb ik her en der verspreid liggen, ze horen bij dit naderende kleine begin, evenzovele stappen terug, vingers leggend op een open wonde. (1) De inleiding tot ‘mijzelf’, (2) het verleden, nu andersom, (3) hetzelfde, zonder mij, (4) de literatuur en de boeken van de Weg, (5) de weg - de mensen in mijn leven, en ‘ikzelf’, (6) de verzameling van Goden en andere postzegels, munten en meisjes, (7) alles over Tibet, incl. de reis erheen, en Sierksma, Tirade, maart 1963, (8) het geld voor de reis heen en terug oostfront etcetera, (9) voor het grijpen: de gebeurtenissen zelf, (10) mensen, (11) een gedicht in tien anekdoten, dat ik fragmentarisch heb liggen, (12) een roman in verzen, die ik wilde maken. ‘Hoe het komt dat het woord vrij is, maar niet de woordenmaker,’ (13) ik tel tot honderd en ik ben er niet, (14) ik heb dus vele plannen, & (15) dit is er dus één, door de tijd achterhaald, dankzij mijzelf. * De pijnen zijn niet te beschrijven. Tot in de shock-fase en het volledig buitenbewustzijn. Mochten er hier psychiaters in de zaal zijn, je kunt het als een auto-analyse lezen, ik raak in jullie woorden verward makkers, we moeten gaan determineren. Wat willen we eigenlijk? Genezen, of redetwisten om woorden? Voorkomen, of lapzwansende lapmiddelen? Wat wordt eraan gedaan? Zou largactyl helpen, vragen jullie me? Ik heb de middelen gekozen. Het kan toch niet anders, dan het gaat? Wij zijn de middeleeuwen voorbij, geen heksensabbats,
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
458 maar klinische beschrijvingen heren, de hel behoort tot een andere tijd, wat wij uitbannen zijn geen duivels maar ziektes. Ik liefhebber maar wat, ik wil hoog doordringen tot bij regeringsleiders, die zeker moeten weten dat er geen keuze is tussen goed en kwaad, maar het gehoorzamen aan het bevel, de opdracht: handelen uit liefde. Liefde is wetenschap, ik ben in goed gezelschap, ik handel in goede bedoelingen. * We springen allen bij tijd en wijle uit de parachutes van ons ego, niet langer gehinderd door zwaartekracht, het is een cirkel met het leven, er bestaan geen gaten waardoor je kunt ontvluchten. Er is geen onderbreking: het is één leven. Het eksistentialisme: de negatieve bevrijding, nieuwe natuurwetenschappelijke ontdekkingen in een andere dimensie, elk woord te verantwoorden. Het heeft me wat moeite gekost die eigen woorden terug te vinden, ik worstelde met problemen: de vorm, de vrije wil, de genade, de aanvaarding, in een gedachtenvernauwing die tot paranoia leidde, een aantal krises heb ik heelhuids doorstaan, doorkomen, overleefd, om telkens onwetender, maar nearer-perfect te voorschijn te komen, snikkend van vreugde, ademend naar lucht om de herkenning. Nu is elk ogenblik kreatief. Nu weet ik, waarom ik leef. Ik ben herkenbaar. Van hieruit ga ik verder, opnieuw - als het moet telkens weer opnieuw: er is geen verandering binnen de verandering, er zijn slechts meer veranderingen, meer mensen, al zijn het dezelfde; een kosmos die elk ogenblik in verandering bestaat, een firmament dat verder reikt dan de gesloten of open ogen. Reineke heeft voor het eerst gevlogen vandaag. Geen angst of misselijkheid, een unieke ervaring, een buitengewone, een nieuwe. De mijne.
maandagavond 27 april 1964 [de tweeënzestigste dag] Ik rangschik. Op de drempel. Zoeken moeilijker. Als ik probeer te achterhalen hoe de laatste jaren er op papier uitzien, krijg ik uit de spiekbriefjes geen antwoord. Ik kan er
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
459 geen datum opzetten, hier en daar een aantekening gebruiken, maar versplinterd leefde ik, wist niet wat ik deed, en waarom. Of liever: ik wist het, maar ik kon me de wetenschap niet eigen maken als een gebruiksvoorwerp. Ik stond niet boven verwijt. Ik stel orde op zaken. Ik zie een week vervluchtigen, mijn dagboekaantekeningen begonnen op deze wijze al op 15 maart '63: datum van een geestelijke eksplosie, die veel vuil wegruimde. De zomer van 1963: geen vakantie, maar evenementen: Huubs arrestatie en zijn verblijf in het Huis van Bewaring (waar hij zijn theorie testte) nadat Hans St. over de schutting in de Lange Leidse-tuin was gesprongen, de weekeinden in Lille, de bezoeken met Elize aan Charles in de gevangenis van Hoorn, Dons komst uit (ja, vanwaar?) en opnieuw na zijn deportatie in mei de terugkeer pas in november van Charles; zijn arrestatie opnieuw, en daartussen mijn eigen gebeurtenissen. Het is een stuk rustiger rondom mij. Het huis aan de Oudezijds verleende onderdak aan vele bezoekers. Wij woonden er gevieren! De wonderen waren de wereld niet uit, van alles bewaar ik de woorden die het niet meer uitdrukken omdat de kontekst verdween, de punchlines blijken de anekdotes niet meer te dragen, kostbare sieraden blijken costume-jewelry, een gevecht tussen glans en straling, blik en overzicht, het gebeuren en de nieuwe herinnering. Tot de gemeenschap van mensen heb ik met moeite toegang gevonden. De evolutie van mens tot engel, die op een dag ontwaakt en zich niet verbaast dat hij vliegen kan, maar vliegt. Gregor Samsa verwandelt in de Engel, het spreekt vanzelf dat de mens vleugels heeft. Gebruik ze. Samsa Kafka was de eerste Beatle, een appel bleef rotten in zijn zachte onderbuik. Hij lijdt pijn, menselijke pijn. Vliegen: het meerderjarig geschenk. Dit is eigenwijs, niet tweedehands. De eigen ervaringen, die van anderen ook, er is geen ander dan de ervarene, die zich als bewijs ziet. ‘Noteer alleen je eigen ervaringen,’ zei Pak Subuh tot Bennett (en ik hoorde het weer van een Indonesische ooggetuige, A., die vanavond de latihan met ons beoefende), ‘wat ik zojuist heb gezegd over mijn ervaringen, die kan ik alleen maar vertellen. Die mag jij niet gebruiken om te bewijzen. Ervaringen zijn slechts individueel te ervaren.’
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
460 Ik doe niet meer aan bewijzen, ik trek mij terug uit de sfeer van ‘het Nederlands’ recht, de ‘Nederlandse’ justitie: mijn taak is het recht en de justitie. Mijn verdediging en aanklacht, de rol van getuige en gedagvaarde, raadsman en raadzoeker betreft louter en alleen mijzelf, ik oordeel niet langer: ik ben mens tussen mensen, en ik draag het woord. (Ik verbrijzel illusies, tussen alle dualismen verdwijnt de scheidsmuur. Het is een kale oppervlakte, maar het moet wel: het licht kan er anders niet komen.) Ik heb geen bewijs meer nodig, anders dan 't ik, die dit schrijft. Dit ben ik, het is zo. ‘Ik.’ Manifesterend mij, op gezette ogenblikken, ‘zo ruim als voor mogelijk gehouden kan worden.’ Dit is niet alleen analyse in afzondering, dit is het eerste kontakt. Dit ben ik, dit ben jij nog niet, ik ben niet aan je toegekomen. Ik heb je anders verteld, toen ik je nog U noemde. Je hebt geholpen mij geboren te doen worden.† Ik zeg je dank. Ik ben de wereld erkentelijk. Ik kniel voor het Onzegbare, dat mij zeggingskracht gaf, en ogen. Ik heb deze maanden de anderen beter leren kennen, jullie zijn anders geworden, ganz andere Menschen, die noch Brüder werden sollen. Dit is niet jouw verhaal, al weet ik dat je in staat zult zijn alles van jezelf in mij te herkennen, dit is het mijne. Ik zal het je nooit helemaal kunnen na-vertellen (het grootste deel moet jezelf maken), ditkeer zeg ik het met Mingus Stop Shuffle; ik kan slechts spreken van wat ik zelf meemaak. In het besef van mijn onvermogen tot zeggen zoek ik de taal soms te hulp, sòms: nu 2: herkennend de stap van passief-ervaren tot aktief-verwoorden de hulp van Van Ostaijen ingeroepen: Gebruiksaanwijzing der lyriek, Ooievaar, pagina 168/9 - in de ogenblikken van volmaakte volheid dicht hij niet - doch wel spreekt hij uit zijn verlangen naar deze volheid. Onzegbare gedachten, daden, handelingen dwing ik in het keurslijf van een onbestaanbaar geachte harmonie.
†
Vandaag verschenen het 17e nummer van Writing in Holland and Flanders. ‘Above all High Season is the report of a young writer who searches for his identity. This characterization applies even in the most literal sense: Simon appeals to the reader to ‘help him be born.’ Simon is de lezer en deze lezer dank verschuldigd. Kijk naar je gezonde zoon.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
461 Ik zie dat ik met de tien weken leven geen limiet heb gesteld, ik overschrijd grenzen in het heden en verleden, waag me in de toekomst, houd alle dagen bij, een geïnspireerde boekhouder. Ik kan blijven uitbreiden, naar voren én achteren, voorafgegaan door, gevolgd door (leven: ontwikkelen, rekenschap, verant-) woorden. * Op hetzelfde ogenblik dat wij boven de binnenstad van Amsterdam vlogen, halfvijf 's middags, kocht Michael gisteren een luchtfoto van de Amsterdamse binnenstad, in de binnenstad van Amsterdam (op de inmiddels ontwikkelde foto een jongen die een luchtfoto koopt - wat je maar zien wilt), waarschijnlijk voor zijn vader in Londen, die hij morgen gaat zien. Wat heeft Amsterdam hem gedaan? Aangetoond, dat I Tjing altijd relevant is, in Londen is hij (met zoveel Subud-gemeen-schappen rond zich nota bene) de kluts kwijt. Aan de hand van een vijfduizend jaar oud Orakel dat op grote wijsheid berust hoef ik niets meer te beklemtonen: ‘Temidden der anderen wandelend, keert men alleen terug.’ De Terugkeer, het Keerpunt. Hexagram 24, zes op de 4e plaats. Ik neem dit keerpunt, ik ben het die ik altijd was en gezond heb bevonden. ‘Men heeft innerlijk kontakt met een sterke en goede vriend.’ Rudolf leerde het Boek der Veranderingen kennen, hij wierp 13: Gemeenschap met mensen. ‘Niet speciale doeleinden van het Ik, maar doeleinden van de gehele mensheid brengen duurzame gemeenschap onder de mensen teweeg.’ * Te moe voor een lange nacht. Hoe ik de spelregels leerde ontkennen en mijn beslissingen raadplegen. Waarin wij de auteur tegenkomen, op zoek naar zijn auteur. SAUTEZ... Negen keer de man in de ogen, binnen enkele sekonden door de open deurruimte, meestal eerder, want het veld beneden (het gras heeft nog niet de kleur van herkenbaar gras aangenomen) en de lucht rondom, de wijde eenzaamheid trekken met een snelheid van zes meter per sekonde aan je voorbij. Je springt, of laat je voorovervallen, je zakt weg en je raakt niets aan, de wind trekt aan je voorbij. Je spreidt je armen en benen wijdopen, het hoofd trek je in de
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
462 schouders (je hebt alle tijd: drie minuten is het lichaam vergeten in de eeuwigheid) en je ziet, als je omhoogkijkt, het vliegtuig in het rechteroog heel hoog uit je gezichtsveld verdwijnen, begonnen aan een nieuwe cirkel boven het veld voor een volgende springer. Uit de deur kijkt de moniteur je na (één keer zag ik hem kijken), voor de briefing ‘dadelijk’ noteert hij de wijze waarop je sprong, om je ‘straks’ op eventuele tekortkomingen te wijzen. Je bent alleen, op dit (op elk) ogenblik. Je bent wie je bent. Er is niemand anders. Er is niets anders, om aan te denken, om jezelf af te leiden. Dit is het grote ogenblik. Dit is het. Dit is nu, zo is het altijd, je springt en àltijd trekt het leven met die snelheid aan je voorbij, je springt en je weet waar je terechtkomt. Of in de buurt. Of op het kruis. Springen is kinderwerk omlaag. Mensen springen omhoog. Zij kunnen lager vàllen. Zij kennen de twijfel, die des duivels is. Ik twijfel niet langer aan de intentie van mijn instinktieve daden, maar twijfel slechts om de onvolkomenheid in overeenstemming tussen mijn daden en de woorden, de over-tuiging tegenover de Andere, mijn beperkte kennis, die mijn woordkeuze bepaalt, de woorden die zich tweedimensionaal door mijn meerdimensionaal bestaan laten betrappen. Boerekool. Zo dacht ik over de urenlange oerwouden van Brazilië, het Amazonegebied waarover wij een daglang vlogen. Soms een heuvel begroeid of een onbegroeide rots, waarvandaan gekomen? Overigens: soms hoge bomen, die zich zo nietig als het kleinste stronkje uitgegroeide boerekool boven het egale vlak van de boerekool, waartussen soms het flakkerend in het zonlicht dampend waterlint van een rivier, die zich verder in het boerekoolveld waarboven enkele zuchten (wolken) verloren. Dat zien mijn ogen. Gaat dat zien. En wat ik verder weet. Hier is geen blanke, Indiaan, Inkaan, geen neger, ooit gekomen. Hier is de inboorling niet langer inboorling. Niemand is voor zichzelf een inboorling. Dit zijn andere werelden. Ik baar zonnen, met de woordspeling van het kind: zonnebaren. Als de zon onbelemmerd licht verspreidt, moeten de muren weg. Alle. Ik ben op weg naar het licht, ketter schetter ik schaduwen op
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
463 dit lichaam. Ook de woestijnen, vanaf de briefkaart gezien. Gele, grijze, dode gebieden van steen, zand en droge uitgesleten rood-flakkerende rivierbeddingen, klompen natuurlijke en soms door mensenhanden gemaakte vervallen ruïnes, zandvlaktes van kontinent-grootte: NIETS Hier woont geen mens. Hier kan geen mens wonen. Ik woon er. Ik trok een lijn met mijn ogen (van duizenden meters oog-hoogte) en deelde tijd en ruimte (zeventig dagen en de rest herinneringen) in: de Sahara wordt door boeren, tuinders, handelaren en priesters bewoond. Ik ervaar niets dan leegte. * Ik ging vrijdag per scooter naar de latihan in Haarlem. Met de scooter was ik op weg naar het Centraal Station, waar ik een trein wilde nemen; koos ik opzettelijk de Nassaukade, om mijzelf in staat te stellen te beslissen of ik niet de hele weg per scooter zou afleggen? Hoe koud was het? Koud. Te koud? Nooit. Voorbij het punt, dat ik had moeten kiezen om naar het Centraal Station af te slaan, werd ik me bewust van een nieuwe uitwijk-mogelijkheid: het station Sloterdijk. Daar de scooter laten staan, verder met de trein. De brug over de Jacob Catskade (?) was open; ik raakte in gesprek met een jongen, die op een bromfiets naast me was gestopt. ‘Die dingen wel koud, hè?’ ‘Welke is de vlugste weg naar Haarlem?’ Hij wees de richting aan, ik kon niets zien, de brug voor mij (een fragment pop art: een stuk trottoir, rijweg, doorsneden door tramrails, met elektriciteitsdraden daarvoor tot bijna vertikaal voor mij werd omhooggekanteld) hield het zicht tegen. Hij zag het ook: het segment weg dat voor ons oprees. Hij lachte. ‘Je had ook de bus kunnen nemen!’ ‘Oja? Waar?’ Hij wees terug naar de Elandsgracht. Ik lachte in mijzelf: anderen maken de keuze vaak moeilijker, nog ingewikkelder. Ik reed door, voorbij Sloterdijk, de weg naar Haarlem op. Althans, dat dacht ik. Zó, dacht ik, jij hebt dus een beslissing genomen. Waarom draaide ik dan driehonderd meter verder terug, en reed ik het plein van het stationnetje Sloterdijk weer op? Ik parkeerde, ging naar binnen, de trein was juist vertrokken (inderdaad,
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
464 ik had hem langs zien komen, begreep ik opeens), en de volgende ging pas om halfnegen: te laat voor mijn doel (op tijd zijn). Om de regels te doorbreken, om me te doen beseffen dat de twijfel aan een genomen beslissing deze daarmee op losse schroeven zet, reed ik terug. Ik kon niet meer zeggen: had ik, ik had de trein, maar, kunnen nemen. Ik kon de trein NIET meer nemen. Ik scooterde, omdat ik moest. Ik was gelukkig als geen ander. Er is onnoemelijk veel op de weg gebeurd (en ook op de terugweg, met Adriaan achterop); ik heb de tijd verdeeld in minuten, paaltjes, kilometers en lichten, de ruimte heb ik ondergebracht in open stad, landschap, bouw, werk in uitvoering en bochten, 90, 70, 50, en de weg door Haarlem en Overveen die ik slechts vanuit de auto kende, reed ik met alle geluiden van dien, en onderweg. Mijn tijden tellen. De scooter (tien jaar zowel bromfiets als auto) maakt een ander mens van me, ik verkeer sinds tien jaar in goed verkeersgezelschap, ik heb mensen leren kennen, manoeuvrerend, faufilerend, sneller dan welk ander vervoersmiddel in de stad, meespelend.
vrijdagavond 1 mei 1964. dag rustdag van de arbeid [de zesenzestigste dag] Dit dan de laatste week. In het nieuwe huis. Nu staat alles op zijn plaats. Alles, wat we hebben, en wat nog een plaats moet krijgen, als het komt. 's Morgens schijnt de zon achter, 's middags achter en opzij (in de keuken), vroeg in de avond voor daartussen, daarvan temidden leef ik. De zon: eerste gast op het zolderplatje. De zon. De eerste dag van de maand mei. Nu zit ik niet meer op vreemd terrein te hertikken, nu heb ik plaatsgevonden. Verhuisd, en in mezelf getrokken. Alle wegen open (ook zonder gat). Juist zonder gat. Dit is niet het minpunt, maar het nulpunt: alle dagen opengedraaid. Een zonovergoten leven. Stephen vertrok weer naar Lille, hij mist op de juiste ogenblikken de gebeurtenissen om op de juiste ogenblikken niet te hoeven oordelen. Het leerboekje van de parachutist. Sla ik het toch nog open? Ik kan het niet eens vinden in de PARA-map (een van de vele nog altijd). Vijf meter per sekonde vertikale snelheid bij de lan-
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
465 ding. ‘I wish I had stayed up longer.’ Time-verslaggeefster. De strijdmachten der belligerenten (1940, Jan Haverman Ferdinand Bolstraat). De advertentiefuik Avia. ‘Maar de fascist, of de parachutist, die zich uitput op de moeilijkst-begaanbare wegen, die het leven slechts geniet in de allerriskantste avonturen, is bovenal op zoek naar wat hij zelf de hoogste vervulling van zijn bestaan waant - z'n overwinning over het lichaam. Zijn voornaamste vijand vindt hij binnen zichzelf: het zwakke vlees dat aarzelt vóór de beproeving en dat verlangt naar ‘verse vruchten, bereidwillige vrouwen, zachte bedden en een gerieflijk leven’; wat Brasillach de ‘ranzige vreugden van het leven’ noemde. De fascist sublimeert zichzelf al stervende, hij stijgt, al ondergaand, boven zichzelf uit.† Het gebruik dat vervolgens van die zo vurig begeerde gehardheid wordt gemaakt, is een andere zaak. Maar in eerste instantie ziet noch de fascist, noch de parachutist iets vernederends in de ascese die men van hem vergt. Integendeel - doormiddel van het lijden en de offers die de ascese van hem vraagt, meent hij op weg geholpen te worden naar de volmaaktheid. En op de eenzame hoogte die hij tenslotte bereikt heeft, is er nog maar één tegenstander die waard is bestreden te worden, en die bestrijden ze in zichzelf.’ Gilles Perrault: De parachutisten (De Bezige Bij, A'dam, 1963). Ik vind dat het citaat van monsieur Perrault wat lammenadig eindigt. Ik stel een ander voor: ‘En op de eenzame hoogte die hij tenslotte bereikt heeft, is er nog maar één die hij wil ontmoeten, en dat is de nooit geziene Ander.’ (Er stak een stuk Gültungsbedürfnis achter, en voor Jan Cr. is de image er een, die door buitenstaanders gemakkelijk met fascisme kan worden verwisseld; de heroïek van de verachting.) Ik kan de nouvelle ignorance weer overzien na een paar dagen niets dan boeken, papieren en andere vodden rangschikken. Vijf keer zo uitvoerig ligt het boek voor me klaar, met alles waarvan ik nog wil getuigen, de flarden protokollen, de fragmenten uit een vorig leven die dit zullen bewijzen - er is niets te bewijzen, het is zonneklaar, het is gisteren en heden inéén, met liefde voor de toekomst. Mijn wijsheid dwaasheid in de ogen van God.
†
Wie strijdt met mij over deze definitie van een fascist? Ik ken de transcendentale ervaringen, en ben enkele keren uit een vliegtuig gesprongen.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
466 Het werk wacht, al het andere dat ik heb laten liggen. De wetenschap, die ik deelachtig werd, en die ik zal moeten uitdragen, al is het via onvolmaakte media. Er is een punt, waarop ik niet verder terug kan gaan, en het punt dat ik nog niet bereikt heb, wordt elke dag anders, verderaf, dichterbij. Tajiri op de kermis, ik stond in de deur naar het licht van de Nieuwmarktkermis te kijken, toen hij langskwam, mijn vriend uit 1948. Dezelfde, dezelfde anders. Hij keek naar mij, hij keek mij aan, en hij ging mee naar Teun, waar ook Olivier en Huub verschenen. Dezelfde ervaring, maar hoe anders dan toen. Een konfrontatie, die tot nieuw inzicht leidde: H. & O. waren zó met zichzelf bezig, zó van zichzelf vervuld, dat zij de ander niet zagen. Een doodzonde (er zijn geen andere). Zij spraken slechts van fuzz, deals en de paranoia van een ander, die zij met zich meedroegen als een onzichtbare maar negatieve mantel, hij daarentegen de ware verhalen: ‘ik kijk uit het raam, zij staat beneden.’ Hij het ware verhaal: als hij met zijn kinderen speelt, heeft hij na enige tijd moeite weer in de volwassen wereld terug te komen. Hij vertelt een van de laatste daden van feu Yves Klein: gefortuneerde kunstminnaars willen een van zijn ‘ervaringen’, ‘happenings’, ‘évènements’ meemaken. Hij dirigeert hen (voor veel geld) naar een plaatsje aan de Normandische kust, waar tegen zonsondergang een gebeurtenis zal plaatsvinden. Op het ogenblik dat de zon de horizon raakt, geeft hij (in smoking) een teken aan een van zijn (in smoking geklede) helpers, die een doos vol goudstof in de lucht werpt, dat neer-dwarrelt tussen ondergaande zon en toeschouwers: golddust in the sunset, een voor eeuwig onvergetelijk ogenblik voor de kijkers. H. & O. konden moeilijk kommuniceren, pas op het laatste ogenblik wist O. zijn idee tot uiting te brengen: aan het Stedelijk het Bijenkorf-idee te verkopen: ‘levenskunst’, een zaal als woonvertrek, het driedimensionale schilderij. * Uit de etalage (vergeten achter te laten): een definitie van de stuiver voor je gedachten, de vrouw van Ko van Dijk, de vader van Sjoukje, de schotse outfit van Dixon, Freds zuster, de vriend van zijn vader, Ado op play-back.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
467 Lodewijk projekteert een dubbele film: een zaal, voor, een zaal, daarachter/scherm in midden. * O. wil naar Cyprus, om een einde aan de oorlog te maken. Hij verkeert in een dwepende situatie van verering voor de Père La Foucauld, de a.s. heilige, die zich tussen de strijdenden mengde in de woestijn, en zijn tenten opsloeg op het slagveld. * Voor de goede verstandhouding: rangschikkend heb ik het begin bijeengelegd, een boek dat uitsluitend uit eerste pagina's zou bestaan. Dagboekbladen van de maanden die voorafgingen aan deze, maar het bleef bij telkens één dag. Het werd nooit voortgezet. God noemde ik het eerst in mijn werk in het stuk Poëzie en Narcose in de Vlaamse Gids van oktober 1960 - meerdere malen kom ik het sindsdien tegen (de onder te veel woorden gebrachte ervaring van maart 1963...); hier is Hij geheel en al aanwezig, in mij doorgedrongen. Ik heb me over durven geven en laten gaan - ik heb een groots en waarachtig vertrouwen.† Steeds vaardiger werd ik in het opvangen van de mij toegeworpen voorwerpen, zo één was ik geworden met de vlucht der dingen, totdat ik zag dat niets zich meer liet vangen, en zeker niet in woorden. Ik moest het geloof herwinnen (ik moest de dingen weer kunnen laten vallen), soms kom ik van zó hoog naar zó laag dat ik hard moet lachen om niet te tuimelen. God zij dank dat ik Frans versta, God zij dank dat ik Engels ook spreek, God zij dank dat ik leef! Zo waar als ik leef, zo waar als ik weet. De epigonen en hun kicks: de tri (die geelblauwe metalen duizeling), de ipomoea, ononderzocht nog voldoende, het zoet-hout (choses à faire) en de menthol. De swingende klassieken. Kennedy leefde op codeïne voor zijn rug; Hitler danste - op de rand van man en vrouw - zeggen oss en tuinman - op de afgrond boven Berchtesgaden. Ik schrijf voor mensen met oren, ogen en geloof in de waarheid, de geest in de woestijn, de vliegende tapijten in de oase, zeventig jaren honing en sprinkhanen,
†
Een gedicht: De barometer staat op God, 1951, gestencild.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
468 lerende van vuur, dat mens onderscheidt van dier, wij onderscheiden ons in zoveel en in zó verrekte weinig. Wij behoren tot de vier uitverkoren machten: Tao, hemel, aarde, mens. Doe iets met de blauwe passie, de witte Godin, dit is óók romantiek! Zo pathetisch soms, dat ‘je niet overkomt’. Angst voor vuur wordt liefde in vuur. Een vlekkeloos geheugen, feilbare kommunikatie, één kleine kommunie, de Chinese muur is vanaf de maan te zien. I Tjing, Buskruit en Mao Tse-toeng, die inkorporeert de leer van Confucius. Het feest, dit is de feestweek, de opium werd ze door de Engelsen (en later de Japanners) opgedrongen - zij voerden er een heilige oorlog om. Brooddronken doe ik afstand van twintig pagina's woordspelingen (elke regel in deze verstandhouding is een bit, een item, een dag, een boek, een leven): kedo, een grote lijst met verklaringen. Hip square high go make It goof swing pad & tea. (Ondertussen is opgericht de SPOT, the Society for the Protection Of Teaheads. Members: YOU. And you. En jij bent lid. Je leest er toch niet overheen? Je hebt het toch wel twee keer gelezen, je bent teruggegaan, je hebt terugvertaald: SPOT, Society Protection Of Tea-heads? Luister liever: Ik heb alles bewezen, via begaanbare wegen. De rest is literatuur. Of degeneratieve psychose, of geef het namen. Andere Namen. Blijf namen geven: je houdt op als mens, wanneer je niet je eigen namen geeft aan alles, wanneer je niets overneemt van anderen, wanneer je niet zélf je leven vormt. Elk menselijk kontakt. In het advertentiewezen vijf bestaande menselijke weerstanden tegen de Boodschap: onverschilligheid, verstrooiing, minachting, verwarring en gekompliceerdheid. Ik heb een eenvoudige boodschap. Stel me niet teleur. Wees niet verstrooid, minacht mij niet, wees niet verward of onverschillig, zoek niets gekompliceerds in wat eenvoudig gezegd wordt. De weg erheen is ingewikkeld (voor mij geweest), het doel is eenvoudig. *
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
469 ‘Go, my songs, to the lonely and the unsatisfied, Go also to the nerve-wrecked, go to the enslaved-by-convention, Wear to them my contempt for their oppressors. Go as a great wave of cool water, Bear my contempt for oppressors.’
Ezra Pound, in een bloemlezing vertalingen binnenkort bij de Arcadia Pers, Potgieterweg 5, Bloemendaal. * Alles is poëzie, ook wat in Gard Sivik verschijnt. Zèlfs wat etc. Het is vlucht in, op, om en over de werkelijkheid, een vlucht naar voren, want het blijft onbekend: vooruit. De illusie van de werkelijkheid, eenvoudig als het ontbreken van elke illusie. This is a happy scene: every-one welcome! De waarheid telt niet 1 minuut, zelfs niet de minute de la vérité, het leven wordt groter en uitgebreider, langvergeten herinneringen beginnen opnieuw te leven, kinderspelen krijgen hun oorspronkelijke spanning weer, hetzelfde gebeuren vindt tegelijkertijd overal elders en waar ook plaats: Je maakt het per keer ontelbare malen mee. Je leeft, je ademt. Wat en waar dan ook. Je kunt het aan je pols voelen, en aan de anderen zien. Ik schreef een ander boek, waarvan elk woord een hoofdstuk betekent: De zon schijnt voor jou. Wij zijn op weg, iedereen altijd. Naar vier windstreken waar het heelal uitdijt met de snelheid van mescaline. Ik rijd scooter op routine, haal I Tjing voor vrouwen en vrienden. Ik kom tot waar woorden niets meer zeggen. Niet langer iets zeggen. Hier zal ik het kunnen plaatsen. Wetenschap anders. Energie en vruchtbaarheid. Via de mutatie van de geest de struktuur der dingen. Zie mij gaan, sla mij gade, ik ben op weg.
eerste proeve van kommunikatie [september 1963] (1) De zon schijnt me zo fel in het gezicht dat ik geen hand voor ogen kan zien. Ik rijd en ik spreek en ik ben op weg in volslagen duisternis, ik luister op de tast en weet waarheen ik ga. Mensen vallen om aan
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
470 de rand van bewoonbaarheid, waar het licht ondraaglijk wordt. Ze kunnen niets meer zien, ze zijn vergeten dat ze ogen hebben en alles moet opnieuw worden aangeleerd (als ik de ogen sluit gaat het pas weerlichten, stralen doorklieven mij en langzaam verlies ik mijn lichaam). Het is goed dat het zo is: er staat nog veel te gebeuren met iedereen die nog oren heeft om te horen en door blindheid geslagen stom en aandachtig de verschrikkingen te boven gekomen op weg gaat. En (2) Ik ben mijn eigen ooggetuige. Leer ze herkennen: zij die hun ogen gebruiken want zij zien beter, leer de ogen hanteren, het gezichtsveld verruimen - het kan, want het zal moeten: er is zoveel te zien en de zon schijnt nog steeds. Geen hand voor ogen, leef. Vraag niet waarom, want er is geen antwoord. Het is een papieren vraag, en alle papieren vragen zijn alleen maar van papier. Dit moet leven, dit stelt geen vragen - alles is antwoord, alle antwoorden de juiste. (Ik heb een vrome overtuiging: de mijne.) En (3) Dit zal het worden: iedere dag een lepel leefregel. Drie wegen voor verheldering, verlichting en reiniging: de positieve, de negatieve, de waan-zin. Het goede, de destruktie, de verwarring. Ik wil: een diepgaand gesprek. Een notitieboek. Een citatenboek. Een kookboek. Een receptenboek. Een leerboek (geen goed boek of het is een leerboek). Een naamregister. Dit boek zijn naam. Welke van de drie wegen is het lijden? Te hooi en te gras weet ik. Van alles weet ik wat van niets weet ik alles. Dit is een vriendenboek; ieder die hier komt heeft recht van spreken. En (4) Het misverstand was een van de problemen waarmee ik worstelde en vragen doe ik mij af waarmee ik nu weer worstel. Want worstelen doe ik altijd en ontworstel en kom boven - waarop de bliksemschichten mij weer doorklieven, en worstelend houd ik van ieder gevecht een luxe-litteken over; als op de huid geschreven al mijn woorden en en waarom niet? het gaat mij niet om het geloof dat mij wordt geschonken, welk deel van de leer zal worden op- en overgeno-
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
471 men. Mijn leer is niet eksklusief, iedereen kan er aan geloven: christenen en andere heidenen (om even rondom mij te kijken); maar waarom zou dit geloof het enig-zaligmakende zijn? Ik omvat alle geloven, van alle geloof een ooggetuige. Geen misverstand meer bestaat, als elk woord van mij afkomstig verantwoord is. Danig uitkijken geblazen. Leefregel 1: ken jezelf, wie goed doet goed ontmoet. En (5) Ik schrijf en vraag niet, en vraag me niet af, voor wie? Want ik weet het niet en kan het niet weten, ik schrijf voor het kumulatief effekt, ik schrijf om te kunnen leven, omdat in het schrijven mijn verlossing steekt, en wie niet? Ik schrijf voor mensen die beter weten, in de hoop dat zij mijn pogen tot leren aanvaarden als een poging, tegen beter weten in weten. Uit een schamel arsenaal haal ik mijn daden, vraag maar. Simon's hobby-horse jumps high. Enerzijds: De massa-kommunikatiemedia, de televisie-film-dokumentaire, the gimmicks of the image, published, publicized publicity, het Unesco Archief, de audio-visual aids in fundamental education.
Anderzijds: de sleutelwoorden van de baarmoeder, de haat en de angst, het blindzijn en de koorts, het God-zijn en wie-ben-ik, het steunen en klagen, het misverstand & het sporen nalaten.
Een teweeggebrachte, teweeg te brengen afstand. Ik breng woorden onder (hier), ik breng woorden aan (mij), woorddrager. Licht zonder woorden. Mijn schrijven mijn leren, al zoveel jaren moeite een handschrift te vinden, alsof het de enige reden is tot schrijven, alsof het doel door de middelen uit het oog wordt verloren, en de middelen zijn tot doel verheven. En (6) en (7) over. Het is geen geringe kommunikatie. Ik ben bang (nu ja) dat ik nu al niet meer gevolgd zal kunnen worden (en dat is dan mijn eigen schuld) terwijl ik toch alleen zeer eenvoudige dingen wil zeggen. Het is zo eenvoudig, en toch kan ik het niet onder eenvoudige woorden brengen (ook dat weer: eigen schuld, beter leren) en ik weet dat ik daarheen zal moeten wil ik blijven schrijven.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
472 Zo eenvoudig als Gezelle bijvoorbeeld, of de I Tjing. Ik weet slechts dat ik nu de behoefte gevoel er rekenschap van af te leggen, hoe ik de weg vond. Want hoe was het voorheen? Kon ik schrijven als Gerard Kornelis van het Reve, kon ik die woorden bedenken, ik zou beamen: ‘Steeds duidelijker is het mij geworden, dat ik een dwaas, dwalend en zondig leven heb geleid’ maar ik schrik terug van de zondagsschoolwoorden die zo innig goed het waarschuwend woord laten horen, want wie is zondig en wat is dwaas? Dwalend, als alle passief uit te drukken sleutelwoorden: willoos, machteloos, radeloos, als drijfhout (het gevoel van recensent anno dazumal). Ik wil het wonder volbrengen te worden ontvangen op een golflengte die geen twijfel openlaat, de kortste golf, van MIJ naar JOU. Over. Onze golflengte. Gescheiden door de brede kloof van ongeloof en wantrouwen, achterdocht en angst, staan de beste stuurlui aan wal. Zij weten overal zelf het antwoord op. Omdat zij oordelen. Zij kennen slechts de wal. Zij kozen nooit zee. En (8) Ik heb wat afgeklaagd in mijn leven! Zoveel, dat het een wonder is dat er nog naar me wordt geluisterd. Het wordt tijd dat ik, dat ik van de zon ga spreken. Want wie ben ik, anders dan een zonbeschenen medium: het spreekt vanzelf. O, zo van zelf. * Waarnemen en gewaarworden, noemde ik deze uitlatingen, die voorafgingen aan een interview dat Vrijman en Campert mij ten huize van eerstgenoemde afnamen, 29 augustus 1963. Een plotseling verzoek, à bout portant zaten wij misverstanden uit te wisselen, bleven wij steken in een gebrek aan woorden (die ik voor Bibeb wél dacht te kunnen vinden). Er waren te weinig ‘interessevelden’ overgebleven, de reis had ik te vèr afgelegd op dat (niet vanzelf)sprekend ogenblik (voor de bandrecorder) om het tot een goed einde te brengen. Wij verloren ons gedrieën in de drank, twee dagen uitstel - ik ben de draad godzijdank verloren. Wat ik las, niet las, drukfouten, de zetter over het stuk dat zij
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
473 van mij hadden genomen (ik bracht een tas vol van deze aanlopen-tot-boek mee naar Jans huis): ‘val dood, idioot’, en in m'n dronken roes vijftien doorgestreepte regels schreeuwend-ombegrip over een half uur onmededeelbaar weten: (genummerd (9) ‘Een half uur lang wist ik wat ik wilde zeggen: het is ondertussen verdwenen. Vragen worden nooit gesteld, alleen beantwoord. Niemand kan mijn vragen antwoorden - niemand weet waarover ik spreek. Dat vind ik jammer, dat vind ik - van anderen - ondoorgrondelijk, en toch, weet ik, ligt het aan mijzelf. Denk je, vraag ik en weet niet wat ik denken moet (drie ondoorgrondelijke regels). Ik ben het tikken niet meer zeker, ik zou willen verdrinken in het niet meer begrijpen o zetter alsjeblieft tik dit met de verschrikkelijke afstand, nodig om te beseffen hoe moeilijk het is de waarheid te betrappen ALS HET GEMAKKELIJK WAS TELDEN WIJ VELE HEILIGEN.’ Ik moet dit rekonstrueren, te veel tikfouten, te weinig ‘overkomen’ altijd beseft).
zaterdagavond 2 mei 1964 [de zevenenzestigste dag] Hans St. blijft rondspoken in dit gelukkige boek: mijns broeders hoeder ben ik. Hij is de enige, die over zichzelf kan beschikken. Hij sluit zich voor me af, het is hem toegestaan - hij is de grote bedrieger slechts voor zichzelf. Hij dacht zijn toevlucht te moeten nemen tot een broodmes, waarmee hij Don en mij bedreigde, toen wij hem wilden dwingen het huis te verlaten: Matthias huilde, Reineke bevreesd, Elize radeloos. Het diepe medegevoel: ‘Wil je nu werkelijk weer in de gevangenis terechtkomen?’ De wanhoop, waarmee hij het mes laat zakken - hij heeft er niet eens gebruik van willen maken. Het is een gebaar, dat hij heeft afgekeken van de mensen met wie hij zo graag wil omgaan. Een treurig gebeuren. De twijfel ook, waarmee O. hem de hand boven het hoofd blijft houden, mij beschuldigend van ‘spiritueel fascisme’. Hij kwam terecht, terug, in een stad waar - onder zijn vrienden - de geestelijke waarden hun inflationair karakter hebben afgelegd. Waar een man een man is, en een woord een woord.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
474 Mr. H.K.: ‘Je bent een flinke jongen geworden.’ Ja, zo is het, het telt ook op de kermis. Ik scheid een brallerige, vechterig uitdagende zeventien- of achttienjarige van zijn tegenstander, door tussen hen door te lopen met Reineke en H.K. achter mij, ik duw hem opzij, van mijn pad, met de rug van de hand in zijn rug (wij naderen van achteren, het is een vechtersbaasje van niks, hij ziet niet eens wat er àchter hem gebeurt) en artikuleer in zijn oor: ‘Rùs-tig.’ Ik zie hoe hij zich uitdagend omdraait, hij ziet me niet eens aan op ooghoogte, hij komt tot schouderhoogte; mijn antwoord op een vanavond gestelde vraag 1m86 blond kort haar maat schoenen 43 blauwgrijsgroene ogen; hij ziet het zwarte leer van mijn jas, kijkt niet tot in mijn ogen (ik wacht). Hij wendt zich af, heeft genoeg circumstancial evidence om zijn uitdagende houding te laten varen. Hij keek me niet eens in de ogen. De kermis heb ik met de ogen van de bezoekers gezien, hoog in het rad verplaatste ik mij in H.K.'s angst, maar hij zit in hetzelfde schuitje als wij. Het kost me niet zoveel moeite, ik ken de angst nog van tezeer nabij, ook op de foto van Ed van der Elsken achterop Hoogseizoen zit ik er niet zo happy bij. Vreemd te weten dat ik in deze pagina's (voor hoelang?) afscheid neem. ‘Tot het volgende boekje,’ riep de studente maatschappelijk werk me toe, die het zo ‘interessant’ vond dat ik in de Cotton Club pen en papier voor me had liggen. ‘Hoe vind je het nou, als de mensen je herkennen?’ vraagt de andere Simon. Ik antwoord op goed geluk: ‘Als ze me iets te vertellen hebben, is het leuk. Maar zo vaak zijn ze ontoereikend.’ Wat wist de ober in de poffertjeskraam (deze chambres séparées uit een ander tijdvak, deze oneindige chique uit mijn jeugd, dit fin de siècle interieur van hout en gordijntjes, met de blinkend kopergepoetste ketels, dit film-interieur) anders dan moeizaam te uiten: ‘Van de televisie, hè?’ Ja, en toch is het al langer dan anderhalf jaar geleden dat ik de laatste keer een Atelierbezoek (bij Rik van Bentum) aflegde voor de VPRO-televisie. Ik heb, nieuwe kijkers, ook een roemrucht televisieverleden: dokumentaires en interviews. De jaren 1958 tot 1962 vullen mijn beeldbuis, jaren later herkennen ze mijn gezicht nog. Ik word vaak herkend, door de foto's, het nieuws, en in de laatste plaats door mijn werk. Wie herkent mij hier?
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
475 Ik oefen mij in het spreken in het openbaar, hoogstpersoonlijk moet ik de hele wereld aan. Ik ben een verteller. Verhalen met een moraal. Men gaat naar huis, men denkt na, men is aan het werk gezet. Werk in uitvoering, werk (timmeren, zegt men) aan de weg. Ik ben een schrijver, ik kan niets dan daden veroorzaken, aktiveren, propageren, provoceren, ageren, pour du bon, voorgoed. Ik kan er zorg voor dragen dat Robert Jasper huizen heiligt; door het teken van het magisch centrum op huizen te plaatsen, schopt hij tegen hun heilige huisjes; hebben wij niet allemaal die taak? De eerste avond dat ik hier tik in dit nieuwe huis, niet helemaal op mijn gemak wie zijn mijn nieuwe buren beneden? Horen zij mijn tikken? Onder de schrijfmachine op het resorberend bureaublad heb ik wat tijdschriften gelegd, ik tik tien centimeter hoger dan voorheen, de grammofoon heb ik het zwijgen al opgelegd, in de keuken en slaapkamer beneden brandt licht (zie ik via mijn keuken en achterraam). Ben ik oorzaak? Hun licht brandt op de gang, zij zijn niet komen klagen. Misschien kan ik 's nachts niet meer werken (het is halfdrie), of zijn zij ook altijd laat wakker? Gisteravond werd Reineke gevraagd, of zij 's avonds de buitendeur zacht wilde sluiten, hun zoon Werner (Matthias' leeftijd) zou wakker kunnen worden. Wordt hij wakker nu ik, boven zijn hoofd, tik? De zaterdagavond brengt slecht volk op de been, ruziezoekende nozems op het oorlogspad maken de stad onveilig. Door het vitrage-gordijn, op een meter van het gebeuren gescheiden, maken wij mee hoe een zware jongen in een kafé een dronken, oudere man aftuigt op de Zeedijk. Hij plaatst een rechtse direkte op de kaak van de roodaangelopen man, die ineenzakt. Daarop neemt hij het hoofd van de man onder zijn arm en bewerkt diens gezicht met vuistslagen. De man blijft ineengedoken staan; de vechter (uitsmijter?) zet een barkruk recht, trekt zijn jasje recht en kijkt de mensen binnen en buiten uitdagend aan. Wie wil? Niemand. De mensen kijken voor zich. Wij lopen verder, een Fransman die naast mij het gebeuren heeft gevolgd, geeft zijn gezelschap schertsend te kennen, een stad, een buurt waar dit gebeurt, te
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
476 willen verlaten. Ik vraag mij af hoeveel Fransen de stad Amsterdam kennen via Camus' La chute, en Rotterdam via Blaise Cendrars' magnifieke beschrijving in Bourlinguer van een massale vechtpartij vijftig jaar geleden. Ik kijk de Fransman aan, lach: ‘de temps en temps cela arrive...’ ‘Oui, oui!’ antwoordt hij, en ik weer: ‘...pour les touristes’. Eh bien, je vous remercie. Voor alle andere toeristen: een kermis, een Rijksmuseum, de grachten, een rondvaart, zeden en gewoonten. Kinderen, winkels. Wij slaan erop los. Gewoonten. Wij tuigen elkaar af, als wij ons willen doen gelden. Wij zijn mensen. Wij houden Hans tegen. Wij grijpen naar een mes. Uit angst, uit radeloosheid. Beste O., er zijn mensen die denken dat sprookjes van Nederlandse oorsprong zijn: Klein Duimpje, Hans en Grietje, Moeder de Gans, Sneeuwwitje. Er zijn mensen, die denken dat sprookjes bestaan. Ze bestaan, middenin de harde werkelijkheid. Waar houdt mijn werkelijkheid op? Bij de onvoorstelbaarheid. Je zult je illusies moeten kwijtraken, zonder gedesillusioneerd te worden, wil je in liefde, vrijheid en eenheid kunnen leven. * De illusie van het moderne sprookje: the white negro, zo hip dat hij het met niemand kan maken. Dat noem ik niet hip. Dat noem ik (veroordelend niet) onaangepast. In deze samenleving moet een kluizenaar op z'n tellen passen. Ik ben er van overtuigd, dat heiligen, kluizenaars en andere wijzen de wereld hebben gered door in afgelegen oorden, kloosters, hutten, wouden, voor ons aller welzijn te bidden, maar in Amsterdam red je de wereld anders. In deze samenleving, toegerust met de intelligentie en het inzicht van een geschoold werker (hart, verstand, emoties), heb je verantwoordelijkheid te dragen gekregen. Naar beste weten. * Terwille van dit boek heb ik in het verleden geleefd, om in het nu met Reineke rekenschap af te leggen. Ik ben hier een jaar onderdak, dat is toekomst. Tot ziens. See you later. Je bracht een paar maanden met me door, en je bent nog niet van me af. Want jij (en u) laat het hierbij niet zitten, je gaat ook kijken wat er aan te doen is. Je bent nu anders dan voordat je de Liefde kende. Anders dan gisteren. Je doet er iets aan. Je hebt wat opgestoken.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
477
zondagmiddag 3 mei 1964 [de achtenzestigste dag] ‘De quoi donc trafiquez-vous?’ Vraag in 1912 aan Gurdjieff gesteld, aangehaald in het boek van Louis Pauwels. ‘De l'énergie solaire.’ Ik geloof in alle wonderen, het plan van de Russen (in een gedicht van mij: de maan bedekt met zilver om zonneschijn te vangen), de energie van de Engelse ingenieur, de kinetische energie van het spermatozoom, de internationale UFO-adepten. Niets is onvoorstelbaar, niets nader ook dan de volledige disclosure van het anéantissement. Zoek maar uit. Dat ik woorden in andere talen beschikbaar heb waar de Nederlandse ekwivalenten ontbreken! Een wonder. Gekonditioneerd door lektuur, getoetst aan woordeloze (nietstomme), machtige, onvergetelijke en goddelijke ervaringen, waaraan ik met moeite een datum kan hechten. ‘Wanneer begon het?’ ‘Sinds wanneer?’ Soms is het pas jaren later dat ik de portee van het gebeuren besef. Papieren te voorschijn: ‘Hoe ban ik de bom voor 25.000 gulden? Het verhaal van de recente bekeerling. ‘Je moet niet te hard oordelen.’
maandag 4 mei 1964/dinsdag 5 mei 1964 [de negenenzestigste/zeventigste dag] Simon hier! Beste Hans, dank voor de eerste brief die ik op dit adres kreeg. Ik wil je al sinds een paar dagen schrijven, maar je adres had ik niet gevonden in de wanen orde van mijn papieren. Je kent me. Kom 's kijken! Opeens zit ik alleen in dit nieuwe huis, hoe kan ik het beschrijven? Ik heb pijn in de schouders, kan dit liggen aan het eksperiment in telekinese? Stephen leidde een proefneming, waarbij wij met ons vieren, met ieder één vinger, Robert Jasper tot het plafond konden oprichten. Olivier trok zich mokkend terug. Reineke weet het falen, de eerste keer, aan zijn negatieve kracht: ‘Zag je niet hoe hij deed? Hij stampte ekspres met zijn hakken over de houten vloer, vroeg me welke plaat hij zou opzetten, en liep
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
478 kwaad langs jullie naar de keuken. Hij is zo kwaad op je, zei tegen Zusje toen ze in je manuskript las: “Gooi dat ding toch in de gracht!”’ ‘Je registreert niet,’ zegt hij me verwijtend, ‘je registreert misverstanden!’ Het valt me prettig dit verhaal op dit ogenblik tot jou te richten, je zit aan tafel tegenover me, ik gedraag me minder gespannen dan wel eens anders, ik durf te ouwehoeren (ik ben niet bang voor flaters en uitschieters) als die week, dat mijn boek begon. Ik was die dagen teruggekomen van m'n eerste reis in deze maanden, een Tocht die ik nooit meer zó zal kunnen afleggen. Ik wist dat ik nu schrijven moést, Ewald had me geleerd ‘de vorm komt vanzelf’ (iets wat hij in Zolang te water had geleerd, en wat Jan in Hoogseizoen ontdekte, maar wat ik ondertussen was vergeten: de angst voor het gebrek aan patroon, waaronder een boek zou kunnen lijden) en de vorm IS vanzelf gekomen: dit IS de laatste dag van een dagboek over zeventig dagen. Er is zo oneindig veel gebeurd, dat het in deze 400 pagina's niet voor eenhonderdste kon worden beschreven. De aarde draait nog steeds. Science-fiction verwerkelijkt, situationisme aan den lijve. Ik heb anders mijn uiterste best (haha) gedaan om de essentie te vatten, die kleine druppeltjes inkt onderaan de kroontjespen, die de dunne ophaal en de dikke neerhaal van mijn letters vormen, zoals ik die leerde op de Lagere School, één woord zette ik neer ‘liefde’ en het is misschien een klein verhaal, maar toch een waarachter ik alles heb geprobeerd te tonen, dat behoort tot de schoonheid, de kracht, de liefde van de schepping op het scheppingsmoment. Ik schuw geen misverstand. Ga niets uit de weg, bereid me voor op een ontmoeting met de buren, want als ik Reineke boven m'n hoofd in de slaapkamer hoor lopen (een gebeitste vloer, waarop twee matten uit de Jordaan à ƒ6,95) hoor ik haar met de oren van m'n buren beneden. In deze kamer, tussenmuur weggebroken, negen meter lang en op zijn smalst drie meter breed, drie ramen aan de straatkant, staat het bureau voor het meest rechtse raam, in wat beneden een zijkamer is. Het bureau, een oneindige ruimte van meer dan twee meter breed, een klankbord waarop Kenny Clarke schijnt te oefenen, als ik tik. Ik heb aandacht voor de details, zij maken het leven
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
479 zoeter. Ik zei eens tegen Jan: ‘als schrijver hoor je ook te weten dat de spruitjes vandaag vijf cent duurder zijn dan gisteren.’ Hij begon te lachen, kon het niet geloven: ik hielp toen dagelijks met boodschappen-doen, ondertussen schrijf ik dagelijks en spits me op de waarde van de woorden toe. De zoete geneugten, de zinvolle feiten, die het verhaal slechts waarachtiger maken, omdat de werkelijkheid niet liegt (uit zichzelf). Het is zo waar, als HET gebeurt, dat het voorspeld lijkt. Soms ben ik bang: hoeveel toekomst heb ik al niet in mijn handen? * Adriaan vertelde hoe hij rond de jaarwisseling zes dagen vastte (zijn vrienden waren nieuwsgierige getuigen) om het leven te redden van Pete's zoon; hij deed het uit de zuiverste motieven - en ik, intellektueel, die zojuist in Bennett's boek Witness (pagina 107) de onzuivere motieven van het vasten had gelezen, hield ze hem voor. Hij begréép ze niet eens: het was een dure les voor me. Soms krijg ik een angst om het superieure gevoel in me, al weet ik dat ik slechts ànders, en daardoor niet béter ben - de ware angst: het tekortschieten in liefde. Nooit vastte ik, wél ken ik de honger. Ik schiet tekort als mijn aandacht afdwaalt (luisteren de grote opgave nu) of mijn oor elders te luisteren wordt gelegd: het liefdeleven van m'n buren bijvoorbeeld. Zij weigeren elk kontakt, zij lezen het Nieuws van de Dag, zij weigeren te aanvaarden dat ik iemand anders ben dan het beeld dat zij zo stereotiep uit hun krant van mij hebben gekregen. (Ik zié het!) Ik dweil de trap aan (met een superieur gevoel, want wat Bennett, op zijn dertigste in Gurdjieff's Prieuré moest leren, ken ik uit mijn jeugd wekelijks) en in die tijd komt mijn buurvrouw zes keer de gang op, zes keer hoor ik het Lips-slot openknarsen, de twee, drie stappen naar de vuilnisbak die op de gang staat, het oplichten van het deksel, het telkens andere geluid: stoffer-en-blik tegen vuilnisbakrand, papier in bak, blik in bak, papier in bak, etc.) en ook zes keer hoor ik weer het dichtklappen van de vuilnisbak op anderhalve meter afstand beneden mij, onder aan de trap, de twee, drie stappen naar de deur die weer dichtvalt en in het Lips-slot knarst.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
480 Ik heb haar gegroet, zij heeft niet geantwoord: is zij bang dat ik haar overval, vermoord, verslaaf, bedreig, betover, hypnotiseer, besteel? Zij is evenveel mens als ik, misschien - waag ik - menselijker dan ik, anders gekonditioneerd, maar ook voor haar telt: er is maar één gevoel, en dat is liefde. Welk misverstand staat er in de weg? Het is soms zo gemakkelijk door vreemden bemind (gedigd) te worden, en soms zo moeilijk door buren gewaardeerd. Terwijl ook bij hén mijn wereld begint, zij kunnen ook mìj nodig hebben, zoals ik hén. Zij maken (hij, zij, het kind) vreselijke ruzies, Reineke vroeg zich af wat er vanmiddag met het jongetje gebeurde, dat zó vreemd op zolder, angstig, huilde: is hij bang voor zijn moeder? * Zijn er misverstanden bij te leggen, ik doe het graag. Geen misverstand ga ik uit de weg. Ik ben graag bereid mijn waarheid voor DE waarheid te doen buigen, maar tot dat ogenblik blijft het dé mijne (waarheid). Iedereen wil ik ontmoeten, de goeden en de kwaden - het wordt een deel-van-leven, niets dan schrijven en het bewustmaken van mensen. Aan de hand van mijn daden kan ik doorgaan met liefhebberen (psychologie, cybernetica, de natuurwetenschappen), ik durf geen wetenschappelijk woord meer neer te schrijven, maar hoe dan ook: de vele toekomstplannen liggen voor me, en niet àchter me. Wat willen anderen? Ik zal het moeten uitvinden. Sybren Polet, de laatste regels van zijn laatste boek: ‘Zijn eigenlijke verleden lag voor hem. Dat moest hij zien in te halen. Vlug vlug.’ Ik heb me met het verleden beziggehouden, in de pagina's die ook jij wel ooit onder ogen zult krijgen. Ik heb niets kunnen inhalen, maar alles zag ik in een helderder licht (het Enige), de veelgesmade telkens opnieuw vertelde verhalen, die gebeurd zijn en beschreven soms, en verteld en naverteld: de oude foto's opnieuw bestaard, mijn onmiddellijke omgeving hield mij bezig, de mensen die ik zag, het werk dat me bezighield en het vroeger, dat zonder God in mijn vorige werk lag bestorven. Ik heb het verleden tot leven gewekt, om het een onmiddellijke plaats te verlenen in een ontwikkeling, die ik achter mij zie (naar voren sta ik, als nooit tevoren, liefdevol open), en waarvan
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
481 ik niets anders dan ervaringen heb kunnen leren: een verruiming van het instinkt, juist te handelen. Noem het intuïtie, inspiratie, Goddelijke kracht, heet het Tao - en wat weet ik nog weinig: ik weet wat ik doormaak als ik Michaux herlees, die zóveel meer beweegt nog dan ik, en minder nog weet, dichter bij het onnoembare, onmetelijk miniem, bijna onzichtbaar onmerkbaar en dan weer alles-omvattend tegelijk. Het zijn de woorden, die hun oorspronkelijke glans nog hebben behouden: àlles-òm-vattend. Stil-leven. Regen. Ja, weer regent het, wonderen vinden niet alleen in de zon plaats. Wat wil ik al niet bewijzen. Ik verwijt mij soms mijn bewijsvoering, verwijt mijzelf, dat ik met feiten opdraaf als waren het bewijzen, in plaats van feiten. Maar ik kan de woorden zo moeilijk anders kiezen in een taal, waarin ook de leugen zwart-op-wit gedrukt mag staan. Tranen van spijt en woede waren het, als ik me, vroeger, zag misbegrepen. Als ik wist dat mijn intenties zuiver waren, en ik zag hoe eraan werd getwijfeld. Als ik ook zag, dat voor iemand die kan lezen het misverstand niet hóeft te bestaan. Ik ben klaarhelder. Ontzettend begrijpelijk. Ik kan elke ervaring achterhalen (voor mezelf), ik probeer er woorden voor te vinden, er staat maar één gevoel achter, één bewijsvoering, één kracht en aanvaarding: liefde. * Herinner je februari jl, je bijna-laatste woorden: ‘Je ouwehoert wel een beetje veel, vind je niet?’ - Ja, ik ouwehoer, maar ik houd er geen enkele theorie op na, niet klaar ben ik voor stelsels, systemen, theorieën die overal rondom mij worden opgebouwd, en waaraan het ‘ik’ ontbreekt, dat ik zag vergaan en gezuiverd herrijzen. Niet een theorie, maar het leven. Niet een stelsel, maar een kosmos. Ik ben dit stelsel. Ik leef. Ik sterf. Ik leef niet, ik ben een slaaf, een machine, ik slaap, en ook zo ben ik onsterfelijk. (Een van ons zal de ander herdenken.) Ik moest als ‘toeziend voogd’ vanochtend over Matthias benoemd worden, ik zijn vader, de raad (voor de kinderbescherming) had (hoegenaamd) geen bezwaar, ‘ze hebben je netjes behandeld’, ik ben normaal behandeld, ik voldeed aan een wettelijke formaliteit. Voor het eerst dat ik mij herinner, dat ik mij niet her-
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
482 inner: ik stak voor de eerste keer twee vingers in de lucht. Toevallig wist ik wat ik zei: ‘Zo waarlijk helpe mij God almachtig.’ Het was niet eens zo'n plechtig ogenblik, een van de rechters keek me nieuwsgierig aan, de president of voorzitter raffelde de obligate vragen, die hij al voor zich op papier beantwoord had staan, verschrikkelijk vlug af - hij zag, dat we het ‘eens’ waren, wij niet alleen op papier, maar ook zoals wij daar voor hem stonden, geen on-enigheid hadden. Het kan vreemden - wie en wat zijn vreemden, nu ik ze in mijn huis binnenlaat volgens mijn deelname aan een plan van Huub en Olivier vreemden te laten zien hoè wij leven (als levenskunst) - vreemd voorkomen, overeenstemming te kunnen hebben met de vrouw, met wie je gedurende zeven jaar in onmin hebt geleefd, van wie je pas bent gescheiden, en aan wie je de opvoeding van je zoon, die je zielsveel liefhebt, hebt toevertrouwd. Nog vreemder: dat de overeenstemming wordt bereikt, terwijl je met een andere vrouw leeft. Het allerwonderlijkste (ik stel me in vreemder plaats): dat de twee vrouwen elkaar waarderen, als vriendinnen met elkaar omgaan. Ik heb getwijfeld, er zijn ogenblikken geweest waarop ik dacht: ‘Nù is het onmogelijke té onmogelijk,’ als wanneer zij in strijd m'n goede eigenschappen roemden, of de verschillende manieren waarop met me om te gaan, het overeenkomstig vrouwelijk herkennen: ik blijf naakter over dan op Aadje Veldhoen's prenten. Vrijdag opent pater dr. C. de Groot s.j. een tentoonstelling†
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
483 van A.J. in Delft, waar ook Reineke en ik hangen zoals alleen Aadje ons ooit heeft gezien. We konden O. niet eens de foto's laten zien, die Aadje naast zijn vlugge schetsen tijdens ons liefde-maken hadden gediend als model. Niet eens de waarheid betrapt, of de naakte waarheid, of alleen maar de onvoorstelbaarheid (God), nee: man en vrouw in een orgastisch-ruimtelijke beleven. Ik kies (nauwgezet wijdlopig?) mijn woorden, kiezend verlies ik mij in het verbaliseren, maar ik ban uit mij de bom, en ik leef uit liefde. Welkome meelezer: ik geloof. Het is nìet het bedrieglijke, o zo noodzakelijke intellekt dat ik tot het uiterste beproef, of de pathetiek van mijn emoties - (want ik blijf nuchter, met àlle overgave, als ik kommuniceer) noch is het de dwang der driften, die mij leidt. The human use of human beings. Psycho-cybernetisch: ik wacht op het boek van je vriend Lietaert Peerbolte. Het blad RATIO ziet Norbert Wiener, de kommunikatie als leidsman; Wiener die het bestaan van het Geloof vooropstelt in de ware Wetenschap, en Einstein citeert over God! Ik zie overal symboliek, dus waarom niet hier, als ik schrijf uit een diepte-hoogte, waar geen symbolen (of archetypale tekenen) meer voorkomen. Het gaat nog steeds om mijzelf, ik weet Wie ik (niet) ben, wat hetzelfde is. Ik ben ook met de anderen bezig, in mindere mate, en zeker niet in de laatste plaats gaat het om degenen die ik bij me binnenlaat, elke lezer die mij vertrouwt, mij op mijn woord gelooft. Ik wil iedereen ontmoeten, ik wil het met al-dan-niet hidden-persuasion inhameren bij de mensen: heb lief. Laat al je daden door liefde dikteren. Dikteer zelf: liefde. Verspreid liefde. Zing chansons van liefde. Maak liefde waar. Handel uit liefde. Beluister liefde. Zie liefde. Overal. Huil, van geluk, dat de liefde bestaat. Alleen de liefde is redding. Zeg ik, ook en voornamelijk, voortdurend waarschuwend, tot mezelf. Ik ben vanavond ettelijke malen van plan geweest nog datgene te beschrijven, wat ik nu allang in de maag heb: yoghurt op de bodem van een schaaltje, daaroverheen chocoladevlokken, gele vla, bruine vla, appelmoes en de stroop van gember. Gisteren was het eenvoudiger: hangop met rietsuiker. Soms heet het een gebakje, dan weer een truffel. Het is altijd even lekker. Het smaakt overheerlijk. Ik weet voor gelukkige termen
†
- Een week na de opening ongeveer eist een raadslid van anti-revolutionairen of christelijk-historischen huize, dat maatregelen zouden worden genomen om enkele van Veldhoen's naakten en neukten te doen verwijderen. Naam van de man, die zich eeuwig belachelijk maakt, hier niet vereeuwigd. Een politieman begeeft zich naar kunstzaal Fenne de Vries op de Markt; de eigenares weigert, en hoewel pater de Groot plaatselijk jezuïet haar zijde niet kiest (‘Veldhoen is een kijker’) besluit toch inspecteur Bloot, (what's in a name?) met toestemming van de burgemeester, dat geen van Veldhoen's prenten hoeft worden weggehaald. ‘Waarom houden die mensen, die komen poseren, hun kleren niet aan? Dat zou toch veel eenvoudiger zijn. Ik vind het niet ingetogen. Je kunt anders heel wat leed tot uitdrukking brengen, als je beeldend kunstenaar bent,’ zegt Gerard van het Reve, als hij op bezoek komt en ik hem, gewoontegetrouw, de prenten van Veldhoen (Rotaprenten Plan ƒ3, -) laat zien. 2 juli 1964.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
484 vaak moeilijk woorden te vinden, zij zijn door het vele (soms niet gewaarborgde) gebruik voor andere oren versleten. Ik maak ze nieuw. Alleen doe ik dat even! Dank voor de medewerking. Ik heb me wel eens voor mijn geluk geschaamd, het verborgen als een schat waarnaar ik-alleen mocht kijken, nu hoeft het niet meer: ik ben werkelijk gelukkig en zie alles wat mij omringt met gelukkige ogen. Ik wil anderen van gelukkige ogen voorzien. Reineke slaapt de slaap der volmaakt schuldelozen, achter mij tikt een wekker de volmaakte tijd of de menselijke benadering daarvan, via de gregoriaanse jaartelling of welke andere dan ook; en ik weet dat mijn schrijven het zuiverste handelen is. Het is een koel besef, ik weet, en ik denk (over de verwoording) en denk na (over de wijze waarop). Ik heb nog twee maanden werken voor me, het vervolmaken van deze pagina's (ik maak geen nieuwe vorm; elke vorm is goed); ik mis soms het geduld dat tot de aanvaarding leidt. De moeilijkste ogenblikken liggen voor me, maar ik weet ze te vinden: het zijn de beste. * Ik voel me verplicht hier een aantal dingen weer overduidelijk te stellen (bij mij is dat vaak pathetisch, om vooral geen enkel misverstand de verkeerde weg uit te laten gaan), omdat zelfs de mensen die ‘mijn partij’ kiezen, niet weten waaraan zij toe zijn. Laten zij zichzelf blijven, en niet mijn woorden uit 1950 herhalen in 1964, want al loochen ik niets: het is vijftien jaar later. Het is een citaat uit het eerste nummer van Blurb, uit wat voor pleuritis-weten? Ik heb altijd geweten, genoteerd, onthouden, dat mijn lichamelijke ziektes met mijn geestelijke ontwikkeling te maken hadden. De keelontsteking van mei vorig jaar ook, in de tijd dat ik aan deze dingen begon te denken. Dagen van beproeving, die ik noodzakelijk moest doorstaan. Vaak bleef ik buitenstaan, ik wist niet te handelen. Ik kon niet handelen: ik was op de hoogte, stemde zwijgend lijdend toe. Als ik iets wilde ondernemen, ontnamen mijn gedachten aan de handelingen hun zin, en ik liet de schennende hand (die wilde slaan) vallen, of ik betreurde de klap op het ogenblik dat hij raakte, of ik zweeg als ik spreken moest, en sprak als ik wist te moeten zwijgen. Boven in m'n werkkamer, waar ik schreef aan het boek over
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
485 Karel Appel, in wie ik het ongehinderd werken aanwezig zag, hernieuwde ik de kennismaking met Reineke, die ik drie jaar daarvoor bij Colson in Kasteel Groeneveld had ontmoet, na een vernissage. (‘Ze gaan er zelfs voor zitten in deze stad als ze high zijn!’, zegt Johnny, die zich ook in zijn poëzie akklimatiseert aan de werkelijkheid: de fuzz, bedoelt hij, en allen die erover spreken als een bestaande dreiging. De buitenstaander Van het Reve, op bezoek, getuigt van zijn goedbedoelde medeleven, wij verhitten ons, fanatici opeens; het bestaande onrecht is al in onze levenswijze ingekalkuleerd. ‘Je moet aan God geloven, wetende dat het leven zinloos is, dat er geen hoop bestaat, en dat je bij je dood tot as en stof vergaat. Van uur tot uur leef ik met het idee van de dood.’ Hij is sinds een paar dagen aan het Boek van het Violet en de Dood begonnen, dat hij eens in scherts aan Sleutelaar aankondigde (voor een Haagse Post-enquête). ‘Dan nog een boek en dan het laatste.’ Over Huub: ‘zijn ziel is te groot voor zijn lichaam.’ Over Tajiri: ‘enge, levensvijandige beelden.’ Hij lacht zelf het hardst om zijn uitspraken, het is een enige lieve jongen, maar in Robert Jasper ziet hij toch niet degeen die het maakt. Hij herinnert me aan mijn verhaal over Emmanuel L. in Vrij Nederland (mei '63, alweer langer dan een jaar geleden); hij is er, zegt hij, destijds kwaad over geworden: al dat vechten om de vrijheid van het individu, een jongen die zijn zwangere vrouw slaat! ‘God is oorspronkelijk een eendeëi geweest, dat ze hebben vergeten tien minuten te koken. Daar is alle ellende uit voortgekomen.’ ‘Wie maakte de eend dan?’ ‘De Renault-fabrieken, natuurlijk.’ Hij bedoelt Citroën. 2 juli 1964: Gerard zal nooit Johnny's verhaal vergeten over Kees, die in een groentewinkel een vrouw vol groente propte. Het was niet leuk meer. Er gebeuren zoveel dingen.) * Reineke kwam, met haar vriend Roland, vaker langs, soms (en vaker nog) zonder hem. Een middag liep ik met hem door de
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
486 stad, wij wandelden hoog het Hiltonhotel binnen, zorgeloos en vrij, niets te doen: ik was slecht bij machte te werken die zomer van '63, en hij werkt nooit. In de Van Woustraat, bij de deur van een banketbakker, zijn vingers voorzichtig gespannen rond een taartje, dat we net hadden gekocht van een juffrouw met open mond (ze gaapt nog steeds, ze komt opeens tot leven, dank u) vraagt hij me opeens: ‘Ga jij het met Reineke maken?’ Of: ‘Wil jij Reineke van mij afnemen?’ Of iets van die aard. Ik was zo high, dat ik opeens alles wist, ik zag dat het zó was als hij het mij nu, zonder dat ik er nog één gedachte aan gewijd had, suggereerde. Er was maar één woord, dat onmiddellijk, ter plaatse, happen(en)de in het taartje, over mijn toekomst zou beschikken. ‘JA!’ zei ik, bevrijd, onderzoekend enthousiast, horende bij mijzelf (achter, in, tussen en naast mijzelf) hoe het klonk. Zo zekerwetend, verheugd dat hij mijn vurige, vage verlangens, mijn door angsten nog zo aan het verleden gekluisterde daden, te voorschijn wist te roepen, met zijn angstige vraag... JA - ik heb haar zo lief als mijzelf (het is een dure plicht). Sinds wanneer? Sinds de eerste keer dat ik haar zag en Yrrah vroeg mij aan haar voor te stellen, sinds zojuist, strak als ik haar op en in dat bed zie liggen: het is altijd dezelfde snoezige babyplaat, die in alle slaapkamers hangt, de dekens hoog opgetrokken, een grote hoeveelheid dierbaar zwart haar, een mond (het lijkt al niet meer op de roze-blauwe pastelgetinte plaat, die ik me herinner en die dit niet evenaart) en onder de dekens de vormen van het dierbare lichaam, dat voor mij de volmaakte liefde ontsluit. Het is een wonder, dat elke dag in kracht en omvang groeit, het is alchemie, het is - godzijdank - waarheid. Het is mijn weg. De enige, de kortste: samen. Amen. Het beloofde citaat uit 1950: ‘Ik weet de weg niet en ik kom er voor uit. Misschien ben ik blind en lam en doof en stom tegelijk, maar ik weet de weg niet en zélf wil ik hem vinden; ik heb geen behoefte aan diegenen die mij wel goedgunstig de weg willen wijzen en mij dan van de wal in de sloot helpen, of mijn vragen naar de weg als bedelen en landlopen beschouwen, of zij
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
487 die zeggen: ga met God, mijn jongen en de weg wijst zich vanzelf.’ (Hoe blij ik ben dat ik zòcht. Dat ik nú weet dat er een weg is, dat ik die bewandel, dat de weg leidt náar God en dat ik totnogtoe niets anders heb gekund dan in benaderingen spreken, via liefde, angst, pijn, verrukking en visioen. Eigen weg. Niet voor toeschouwers verboden.) Dezelfde vingers tikken ook dit, ik spreek van twee maal zeven jaar geleden. Elke zeven jaar een ontwikkeling: 1950 Blurb, Wondkoorts en ‘de eksperimentelen’, 1957 terug - moeizaam in het vaderland - uit Parijs Enkele reis Nederland. 1964 dit nu en hier. De vrucht van vijfendertig jaren menselijk leven, papieren feestmutsen vol bewijzen. Niets beweegt. Op de wekker na is de kamer stil. Mijn jasje hangt al sinds vroeg in de avond bewegingloos rond een stoelleuning, alle sporen van man zijn er uit verdwenen. Ik ben de kamer, met de stoelen uit 1947, de boeken en papieren die ik overal meesleepte. Wonderen ontdek ik: precies twee jaar geleden gaf Robert Jasper me een boekje Hoe ik een troep leid, dat ik terugvind temidden van de andere boekjes over de aspects psychiatriques de la jeunesse délinquante, jeugd in het geding, de ongeschoolde arbeider, die gelenkige generation, en dergelijke jonge en/of nieuwe volwassenen. Ik was kernleider van het ANJV in 1945! Ik was bevrijd, het blad heette: EEN, en op de witte vlag waaide fier het hemelsblauwe cijfer 1. Fritz Behrendt was de tekenaar, die het enthousiasme opzweepte. Het Franse blad van de gelijkgerichte Franse kommunistische jeugdbeweging heette L'Avant-Garde. Nog jarenlang kreeg ik elke week de avant-garde in de bus, door de een of andere bureaukratisch funktionerende nooit-hernieuwde mailinglist jaren achtereen, totdat ik al jaren in Frankrijk woonde, in de bus bij mijn moeder thuis. Elk halfjaar 26, elk jaar 52 keer de avant-garde! Ik ben er gek van geworden! Ik keek de avant-garde niet meer in! Ik heb de avant-garde door. Er is geen andere avant-garde dan de liefde, waartoe ik behoor.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
488 O. was kommunist, toen ik hem in '62 leerde kennen - en nu wil hij zich in Marokko in een fransiskanen-gemeenschap terugtrekken. Altijd recent bekeerd. Mijn verantwoordelijkheid ligt hier. Hier heb ik werk te verrichten, zoveel als mijn kracht mij maar veroorlooft. Maar ik ben halverwege, weet ik, het daghet, ik keer om. De pagina's herlezen tot waar ik weer bij de dagelijkse verslaggeverij aankom, de dingen rondom mij, voor zover die hier al niet zijn ondergebracht. Ik wilde tien weken dagboek bijhouden, het is gebeurd: het boeit, ik ben het helemaal. Ik ben geen renegaat, ik ken geen God that failed. Mensen leven met mensen. Ik zeg het met mijn woorden. ‘Het blindelings kreatieve moment dat de jeugd is,’ ik herken het in de getekenden, die mij zeggen: ‘Daar ben ik, geloof ik, niet zo geschikt voor, voor document humain.’ * Ik gooi veel papieren weg, domme en verontwaardigde brieven aan rechters, nooit-verstuurd. Ik heb wat afgeschreven: missives aan de Dalai Lama, aan de Paus, aan Antonin Artaud, aan de direkteuren van alle krankzinnigengestichten, aan alle wrede theaters, alle mummies, alle levenden en doden, aan God - ik heb het allemaal zelf moeten ervaren, maken, waarmaken om te kunnen registreren en kreëren. Inderdaad kon ik in 1950 de weg niet met God gaan, de weg zien. Ik zie een weg die mij tot God gebracht heeft, waarschijnlijk zelfs de christelijke God van de wereld waarin ik leef, hier in Amsterdam, West-Europa, anno 1964 A.D., en de weg ging ik tot voor kort zonder God. Ik kon niet anders. Ik heb alle waarheden aanbeden, want hoe waar is ook niet de mens. Kameraad V. Pomerantsev in Nasoeki i Religia (Wetenschap en Geloof, februari 1962) stelt een nieuw tijdschrift voor, dat ‘de gelovigen voorzichtig moet bijbrengen, dat de zin van het leven, die iedereen zoekt, zich bevindt in hetgeen het leven biedt en bevat, terwijl het van de mens zelf afhangt, van dit leven iets te maken of er zin aan te geven.’ Zo vrij, zo zinvol ben ik, ik ben òok een humanist, ik haal alles
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
489 uit het leven, alles wat het biedt en bevat, ik maak alles, en alle zin heb ik naam gegeven, alle voorstelbare namen. In Bevrijdend Denken woedde vorig jaar omstreeks deze tijd een diskussie rond mijn naam, ik vind het bij de verhuizing. Ik lees: ‘In de wetenschap ontdekt men de inhoud van het atoom en experimenteert men met het onzichtbare kleine, maar ontdekt men tevens achter de materie iets onbeschrijfbaars, dat niet nader aangeduid kan worden. Theologen noemen het God,† anderen energie, weer anderen X. Zo komt door een achterdeur de mystiek weer binnen.’ Achterdeur naar de back-room boys? Einstein? Wiener? Heisenberg? Dat het energie is, ik weet het - ik oefen in het doelmatig gebruik er van. Psycho-fysiologisch, via de Subud-latihan, op alle andere wijzen. Het is een ander bewustzijn, ik zie hoe de Systeembouwers de trappen beschrijven: Instinct Man, Feeling Man, Thought Man, Transitional Man, bereikbaar voor de mens, en de stadia van superman: Integrated Man, Conscious Man, en Perfected Man. Ouspensky in de jaren twintig tot Bennett: ‘If any man aspires to transformation he must first acquire balance and harmony of his instincts, his emotions and his thoughts. This is the first condition for right transformation. The transformed man acquires powers that are incomprehensible to ordinary people.’ * Daarom weet ik GELUKKIG te moeten zijn: omdat ik niets kan aanrichten in de wereld rondom mij, als mijn aanwezigheid niet ten voorbeeld strekt, als uit mij niet de liefde voor iedereen spreekt. Ik moet nog zoveel leren - en ik durf het, omdat ik zo serieus ben als de duif die de hele dag in de boom voor mijn huis in haar nest zit. Tik ik tegen het raam, kijkt ze op of om - even later broedt ze weer, zonder zich iets van mij aan te trekken. Ik broed niet, ik zaai. Ook ik heb het in een boom gevonden. Ik heb ervan geleerd. Het is onvoorstelbaar, het leeft in mij, in jou, in iedereen. Niets gaat verloren. Ik leef niet voor niets. Nog steeds leid ik de jeugd, al die zoekenden - ik twijfel niet
†
Ik ook, voor het gemak.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
490 aan de dingen die ik pas bewust word als ik ze zeg. Ik vaardig geen dekreten uit, ik streef naar daden met positieve strekking, uit liefde. Pijn veroorzaken. Het eigen straatje (schoonhouden?). Ik heb 237 titels voor dit boek weggeschrapt, ik zoek een eenvoudige titel. De andere 236 spreid ik als deurmatjes door de pagina's: ‘Welkom’. Iedereen mag binnenkomen, waar en wanneer hij maar wil. Voor iedereen wat. Altijd prijs. Alle dagen feest. Zolang ik leef. Ik kan me niet eens het begin meer herinneren. Er is ALTIJD iets gebeurd. Ik heb ALTIJD geleefd, want ik weet nu nog wat er gebeurde, hoe en wanneer. Ik heb een geheugen leren trainen, herinneringen gewaarmerkt door ervaringen, ik heb het bewustzijn gepaard doen gaan aan het instinkt, het handelt onverbrekelijk met gewaarwordingen en gevoelens. Ik kom in fysiologische termen terecht, ik maak gebruik van alle semantische gimmicks, het betere schrijfwerk, de onbestaanbare Godslastering van Panizza, God op bezoek bij Newton, Kazantzakis' Credo. * Op Ibiza werd ik mij bewust van het geluk, dat uitstijgt boven de jaloezie, die uiting van de angst: de Middellandse Zee bewoog met een onophoudelijke golfslag (een eeuwig ritme) onderaan de heuvel waaraan twee maanden lang mijn huis lag, mee met mijn hartslag. Urenlang, dagen- en nachtenlang heb ik in pijniging doorgebracht, in dat stenen huis, op de rode plavuizen, de gele kussens, tussen de witte muren, in de zon op de zon onder de zon en in het water, waarin ik mij leerde thuisvoelen. Wachtende op het verleden, dat wegbleef, en zonder het te weten, hervond ik een kracht. Ik heb leren liefhebben. Ik heb het twijfelen verleerd. Ik twijfel niet. Nooit verleer ik wat de twijfel was, ik ben van alle klaagmuren thuis, het zijn wapens die ik zal weten te hanteren, in de strijd tegen de haat, de vrees en de onverschilligheid, ik twijfel aan één ding niet: het uiteindelijke Alles-is-goed, waarvoor wij mede verantwoording dragen, omdat wij leven.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
491 Ik, met mijn short-cuts heb je nodig, Hans, met je plodding personality. Vreemde woorden, ik scharrel wat in de briefwisseling die wij vorig jaar voerden. Halfzes. Het is licht geworden. In dit huis geen gordijnen. In de vorige kamer hield ik de nacht kunstmatig binnen, nu schrijf ik met licht; een minuut later: het wonder van de elektriciteit verdwenen, het wonder daglicht. Niets om mij kunstmatig, behalve de machine die mijn onleesbaar handschrift verlengt. Achter mij een imponerende hoeveelheid verloren woorden, op interessevelden en naar talen van oorsprong gerangschikt. Ik rangschik. Direkt rangschik ik dit lichaam naast Reineke. Ik voel de moeheid. De taak bijna ten einde. De dagtaak neemt het over. De Dageraad van ons, Magiërs. ‘Plus je comprends, plus j'aime, car tout ce qui est compris est bien.’ ‘Hoe beter ik begrijp, des te meer heb ik lief, want alles wat begrepen is, is goed.’ * Ik heb het woord ‘natuurlijk’ gebruikt, niet om te weerleggen dat ik mijn ego kunstmatig met een kluitje in het riet heb gestuurd (Bert Sch.: ‘jij hebt middelen nodig om het au-del à te leren kennen’), maar omdat ik heb kunnen bijhouden wat er gebeurd is. De ervaringen begrijp ik (en ik ken het verschil tussen knowledge en understanding) als de rimpelingen die ik heb kunnen bijhouden, op de bodem zowel als aan de oppervlakte. Mijn zintuigen weten te verwerken wat de geest verliest aan de schijn; percepties weet ik te scheiden van appercepties zodra zij zich manifesteren. Ik weet niet hoe gezond ik ben, ik bespioneer elk woord, elke handeling, elk gebaar dat ik van mezelf gadesla, en de anderen houd ik bij (het gaat vanzelf, het is een gelukkige opgave). Misschien ben ik wel in de geïdealiseerde dubbelganger gekropen, over wie ik een paar jaar geleden een boek wilde schrijven? Ik ben voortdurend binnen én buiten (de objektieve buitenstaander & de subjektieve beschouwer-van-binnenuit die de grens heeft overschreden), de Insider, de Outsider: het doet er niet langer toe. Ik hoef niets te verantwoorden, ik ben zo bewust mogelijk aanwezig bij het onloochenbare feit dat ik leef en ik
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
492 tracht dit wonder schrijvend te achterhalen, registrerend te voorzien. Het wordt een strijd. Soms dreigde een katastrofe. Om mij heen de Pyrrhusoverwinningen, de tranen gestold tot kladjes, de gedichten waaruit de woorden zijn overgebleven, de betekenissen vertrokken, de zin verloren. Ik ben zo dom geweest. Ik ben de enige die het weet. Nooit geweten wat er gebeurde. Handelend optreden. Manifesteren. Het waren altijd afbeeldingen, die het podium beklommen, figuratieve images van mezelf, levensgroot, met mijn woorden; ik leefde in de ban van mezelf. Dit is even verschrikkelijk, maar het zijn de eerste woorden die aan het laatste woord voorafgaan. Ik, S.V. heb het nooit. Een van ons beiden kan nog herdenken. Nu begeleid ik nog. Iedereen. Word begeleid. Door mijn uitlatingen, de misverstanden die ik zo vaak heb gekreëerd. Ik kan nog nagaan Wie, aan de hand van deze pagina's waarbinnen ik de angsten overwon, waardoorheen ik schreef, tussen welker regels ik sprak en spreek: tot wie maar horen wil. To whom it may concern. Die moge het voelen. Ik heb niets weten vast te leggen in wereldbeschouwelijke systemen, ik behoor niet tot die piramide-bouwende vastleggers, die nooit een uitgang vrijlaten, ik schep hier geen nieuwe modellen van het heelal, ik wil blijven uitdijen, elke minuut van mijn leven zijn er ontelbare geweest, die ik, tijdloos beschouwende, van vele dimensies kan voorzien. (En de talloos meerdere, die ik zelf niet zie: de gevolgen en de oorzaken, de anderen, degenen die door mijn daden werden beïnvloed, die er van leerden, of iets afleerden.) Misschien schrijf ik nog eens vanuit een andere dimensie, nu deze mij zo bekend zijn geworden en mij soms te krap zitten. Ik ben, God waarheen nog, op weg. Ik weet dat het de enige weg is, de mijne, hier ga ik weer, ik weet meer dan toen, ‘bewuster, minder nestvogel’ haal ik je aan, ja dat is de jeugd. Renaissance. Ik word wakker uit mijn slaap (nog eens), ik slaak mijn boeien als een slaaf (tzt) en weet mijn machine naar mijn wil (de keuze) te zetten. Norbert Wiener's laatste postume boek heet God and Golem, Inc.; Newsweek besluit Wiener's nekrologie met zijn woorden: ‘Perversion of the machines' great power to other ends than the Greater Glory of God is a deadly sin.’
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
493 Ik spreek voortdurend van God, ik heb veel van zijn namen leren herkennen. Niets heb ik leren kennen, het is een weten in mij. Geen verbeeldingskracht, imag(en)ination, negatief, het is een besef, positief, dat mij voortdurend laadt, als een akku, een nietverzakende potentie, een schrikbarende aktiviteit, die deze wereld oplaadt in de tijd die nog rest. De zondvloed is de bewustwording. Telkens opnieuw richt ik mij, richt zich het waarheidsgetrouwe beeld in mij, tot de anderen, die achter de misverstanden de waarheid willen vinden. Onder welke andere naam ook. Ook jij. Tuilerieën, 1956; teruggekomen uit India legde ik, een en al wanhoop, mijn problemen aan je voeten. Je weet het. En wat weet ik weinig. Ik heb nooit aandacht geschonken. Ik leer. Aandacht is een zuivere vorm van liefde. Ik ben er niet altijd toe in staat geweest. En dat terwijl ik hier, in deze pagina's voor mijzelf ALLE, ALLER aandacht eis. Want, zeg ik, als ik MIJ bewijs, bewijs ik door mijn ontdekkingen het bestaan van God. Wie twijfelt nog? Wat is dit voor een wereld? Met het bestaan zetten we de eerste stap. * De God, die ik (tussen droom en daad, tussen leven en dood, tussen mij vroeger en mij nu) zie, heeft geen behoefte aan bewijs. Het is geen antropomorf besef. Hij manifesteert zich aan iedereen, die de ogen openzet. Ik hoef maar naar buiten te kijken, of ik zie hoe het leeft en beweegt. De duif is er, in het vorige huis waren het een zestal verwende mussen, alles leeft. Een vuilnisbak leeft: twee, drie dagen afval leven. De wind, straks de vlaggen van bevrijdingsdag. Het is een ware bevrijding. Wat doe ik met mijn vrijheid? Mensen, ik smeek je: besef je vrijheid. Vrijheid is liefde. Vrijheid is een eigen kracht. Vrijheid is beter-leven. Vrijheid is sneller dan het licht, vrijheid is je laatste dimensie. Je bent vrij, als je sterft, vrij als je ademt, in slaap of bij bewustzijn. Maak dat je vrij wordt. Je bent vrij als je leeft. De wekker tikt nog. Ik deel je mee dat je leeft. *
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
494 Nu ik niets meer hoef te bewijzen, kan ik schrijven. Dit is dan Exhibit 1: dit ben ik. Ik heb me een andere schrijfwijze eigen gemaakt. De taal niet meer een stok (voor de kreupele), een bril (voor de blinde), een spiegel (voor de image), maar een zo zuiver mogelijk gestemd instrument. Een stemvork voor me, ik hoor en hoor niet meer, ik blijf horen: een zuivere toon die verklinkt. Ik word zuinig op mijn woorden, dit waren er, ach, zoveel: is het te ondervangen? Ze worden zo waar. Ik wil nog veel vangen. Nog zóveel meer. Mijn verleden ligt achter me, God zij dank. Daar hoort het. Ik word niet meer gehinderd, verhinderd, vooruit te zien, te leven. Als ik nu naar boven stap, naar het bed in de vroege ochtend, hoef ik niet meer terug te keren tot de papieren hier. Ik kan de mappen weghalen, die nog liggen te wachten: de andere mededelingen, die nog zullen volgen, het komt allemaal op zijn pootjes terecht. Ik kan hier een streep onder zetten. Wat ik nu nog te zeggen heb, breng ik over als ik deze pagina's opnieuw ‘door de machine haal’, ik heb nog zoveel onontgonnen terrein, dat ik mag bevloeien, irrigeren, bezaaien, wieden en ontginnen. Dan bied ik de wereld deze eerste apokriefe openbaringen. Ik begin. Ik heb onder de vreemde waanvoorstellingen van het niets geleefd, ik ben uit de wanhoop teruggekeerd op de aarde, ik heb geloochend, ben bezweken, ben weer opgestaan. Ik kan niet anders. Hier sta ik. Een en al aandacht. Hoor me, Hans. Ik kom op iedereen over. Zienderogen. Uit naam der liefde geef ik mij over. Het gaat om mijn leven. Ik spreek over je heen: je bent uit dezelfde bron als ik geboren. Eén ogenblik maar: de eeuwigheid. De kortste weg. Uit de eerste hand.
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
495
naschrift Einde eerste konfrontatie. Genoeg ruimte (één lichaam met een nieuw naambord aan de deur geschroefd) en alle tijd. Nu is de tijd. Alles zit erin; het gaat erom alles eruit te halen. Een konfrontatie van binnenuit, ik bouw mee aan nieuwe spel-situaties. Alleen in de overgave ligt de toekomst: het onverwachte, het onvergankelijk ware. De vogel is nog niet uit zijn ei gekropen, hij tikt tegen de laatste schalen - Prometheus draagt Phoenix een taak over. Blijf stelen van de goden: leven (biochemici: nog tien jaar?). Leg de weg af, die van jou is - zeg ik tot mezelf, want ik heb voor niemand anders geschreven. Ik ben er bij om het zelf te kennen, dit zijn de uren waarop vrienden samenkomen vanwege het herkennen: het zijn getekenden. In het gezelschap van goede vrienden als Hermann Hesse: ‘Buiten was de “werkelijkheid”, buiten waren straten en huizen, mensen en inrichtingen, bibliotheken en studiezalen - maar hierbinnen was liefde en gevoel, hier leefde het sprookje en de droom. En toch leefden wij in het geheel niet van de wereld afgesloten, wij leefden in gedachten en gesprekken vaak midden in de wereld, slechts op een ander veld. Wij waren van het merendeel der mensen niet door grenzen gescheiden, maar slechts door een andere manier van zien. Onze opgave was, in de wereld een eiland te verbeelden, misschien een voorbeeld, in elk geval te leven als de aankondiging van een andere mogelijkheid.’ Demian, Siddharta, vriend en gids - ook van Huub, en zijns-gelijken. Een volmaakte machine is de mens, zijn lichaam is een volmaakt werktuig en zijn geest - die zijn wereld schept - kent geen grenzen. De nieuwe dimensie heeft geen enkele grens. Het is een zuiver persoonlijke wetenschap, die ik graag kontroleer aan de hand van de werkelijkheid. Ik heb het nimmer beschaamd gezien. Ik denk straight. Ik funktioneer zoveel ik kan. Vergeef me mijn lapses: ik vecht tegen de onvolmaaktheid, als tegen het grootste kwaad. Goed en kwaad - mocht ik er mij om hebben bekommerd, haal dan nu de schouders op: àlles is goed. Maar lig je dan toch door je geweten geplaagd, stel je de vraag waarvan het antwoord alleen bij jou ligt: ‘Wat kan ik eraan doen?’ En laat je niet, Simon, door vooroordelen leiden: wie goed doet, goed ontmoet. Er zijn geen andere spelregels. Je kunt de werkelijkheid
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
496 niet veroordelen, noch de mensen - je kunt ze beter leren zien. Want het blijven de ópen tijden, het is de wedergeboorte van een planetair bewustzijn. Geloof de tekenen, luister: Het gaat om oorlog of vrede. Het gaat om de enige keuze. Het gaat om ons leven. Het gaat om ons werk. Het gaat om de toekomst. Het gaat om de techniek van de liefde. Ik geloof in woorden, die genezen. Ik ga mensen met woorden wakker schudden, ik zal mensen aan het denken zetten. Want er is maar één ding, dat de mens heeft te doen: zijn ogen OPEN zetten. Voor recht en onrecht, voor angst en liefde. Lijf voor lijf zal ik de mensen de zelfmoord ontnemen: opvoeden tot léven. Een kracht bezit ik, die mij zegt dat het goed is. Uit veler namen spreek ik geheel namens mijzelf. Ik leer dagelijks kommuniceren. Dit is een proeve van kommunikatie. Dit is een revolutie van de geest: dit is het einde van het tijdperk ANGST. Dit noem ik LIEFDE. Amsterdam, februari-november 1964
Simon Vinkenoog, Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte