Sjeik Muzaffer Ozak
LIEFDE IS DE WIJN Gesprekken van een soefimeester in Amerika ___________ Vertaald door Ananto Dirksen
Colofon
STICHTING DERWISJ AMSTERDAM 2004
Oorspronkelijke titel: Love is the Wine -Talks of a Sufi Master in America Voor het eerst verschenen bij Threshold Books, Putney, USA Vertaald door Ananto Dirksen © 1987 Robert Frager © 1994 Nederlandse vertaling: Altamira, Heemstede © 2002 Stichting Derwisj ISBN 90 9017 606 3
1
INHOUD
INLEIDING
Inhoud Inleiding Soefisme Liefde De scholing van derwisjen Geloof Zelfkennis De Heilige Koran Dromen Onderwerping Geduld Verleiding Edelmoedigheid
Ik heb Sjeik Muzaffer (Gods Zegen zij met hem) ontmoet in april 1980. Wij hadden hem uitgenodigd om gedurende zijn verblijf in Californië samen met zijn derwisjen op het instituut voor psychologen, waarvan ik de stichter ben, te gast te zijn. Twee van mijn medewerkers hadden alle nodige voorbereidingen getroffen, zodat ik geen contact had met de derwisjen voordat zij arriveerden. Ik zat in mijn kantoor te telefoneren toen er een imposante en zwaargebouwde man voorbijliep. Hij keek mij even aan, maar liep verder zonder zijn pas te in te houden. Op het moment dat hij naar mij keek, leek de tijd stil te staan. Ik had het gevoel alsof hij ogenblikkelijk alles over mij wist, alsof hij alle feiten uit mijn leven van mijn gezicht had kunnen lezen en geanalyseerd had, zoals een snelle computer in een fractie van een seconde gegevens heeft verwerkt. Ik had het gevoel dat hij precies wist waarom ik op dit ogenblik in mijn kantoor was, waarom ik telefoneerde en zelfs wat het resultaat van het telefoontje zou zijn. Een stem in mij zei: "Ik hoop maar dat dit de Sjeik is, want als het een van zijn derwisjen is, vrees ik dat ik tegen een ontmoeting met de Sjeik niet ben opgewassen!" Even later liep ik het kantoor uit om namens de school de Sjeik en zijn derwisjen welkom te heten. Zoals ik verwacht had, was Sjeik Muzaffer Efendi de man die ik het eerst had gezien. In zijn aanwezigheid voelde ik enerzijds een mengeling van kracht en wijsheid en anderzijds een grote liefde en mededogen. De kracht die hij uitstraalde, zou ondraaglijk zijn als hij niet tegelijkertijd zoveel liefde uitstraalde. Hij had het krachtige postuur van een Turkse worstelaar. Hij had enorm grote handen, de grootste die ik ooit heb gezien. Zijn stem was een diepe rollende bas, het was de rijkste en diepste stem die ik buiten de opera ooit gehoord heb. Zijn gezicht was buitengewoon beweeglijk, het ene moment leek hij streng en ernstig, het volgende moment precies een verteller van komische verhalen. Zijn ogen waren helder en doordringend als die van een valk, maar soms twinkelden zij liefdevol van plezier. Die avond nodigde Efendi mij uit voor het diner. Na afloop vertelde hij twee soefi verhalen. Terwijl ik naar hem luisterde, realiseerde ik mij dat de boeken die ik over het soefisme gelezen had in de verste verte niet de kracht overbrachten van zijn wijze van onderricht. Het lezen van soefi verhalen zonder verband en uit hun context gelicht viel in het niets bij het luisteren naar een soefimeester in levenden lijve. Door het eerste verhaal leek het alsof ik openging en tijdens het tweede verhaal drong de moraal werkelijk tot mij door. Toen Efendi uitgesproken was, merkte ik opeens dat de kamer vol mensen was, derwisjen en mijn eigen studenten. Terwijl hij vertelde, had ik het gevoel dat hij alleen voor mij vertelde en had ik geen besef gehad van de aanwezigheid van andere mensen. Het eerste verhaal ging als volgt. Er was eens een man die wat geld aan een oude vriend leende. Een paar maanden later had hij het geld nodig en hij ging naar de naburige stad, naar het huis waar zijn vriend woonde en vroeg het geleende geld terug. De vrouw van zijn vriend zei dat haar man bij iemand aan de andere kant van de stad op bezoek was. Ze vertelde hem hoe hij moest lopen en hij ging op weg. Onderweg kwam hij een begrafenisstoet tegen. Omdat hij geen haast had, besloot hij de stoet te volgen en voor de ziel van de overledene te bidden. De begraafplaats van de stad was heel oud en er werden enkele oude graven geruimd om plaats te maken voor nieuwe graven. Terwijl de man bij het nieuw gegraven graf stond, viel zijn oog op een
2
net opgegraven schedel. Tussen de twee voortanden van de schedel zat één enkele linze. Zonder na te denken pakte de man de linze en stak hem in zijn mond. Op dat moment kwam er een schijnbaar leeftijdloze man met een witte baard op hem af, die hem vroeg: "Weet u waarom u hier vandaag bent?" "Natuurlijk weet ik dat, ik doe de stad aan om mijn vriend te ontmoeten." "Nee, u bent hier om die linze op te eten. Ziet u, die linze was voor u bedoeld en niet voor de man die enige tijd terug is doodgegaan; daarom kon hij hem niet doorslikken. De linze was voor u bedoeld en moest u toekomen." Efendi gaf commentaar: "Dit geldt voor alles. God zorgt voor jouw voedsel. Alles wat je toekomt, zul je ontvangen." Toen vertelde hij een tweede verhaal. In Istanboel woonde een rijke man die besloot om alle rijst die dat jaar geoogst zou worden op te kopen. Toen de boeren geoogst hadden, stuurde hij zijn dienaren naar de poorten van de stad. Daar kochten zij de rijst van de boeren en brachten die naar de pakhuizen die hun meester gehuurd had. Geen korrel rijst bereikte de markt. De rijke man berekende dat hij door zijn monopoliepositie een fortuin kon verdienen. Nadat alle rijst was opgeslagen, leidde zijn voorman hem door de pakhuizen. De rijst was opgeslagen naar soort en kwaliteit. In een hoek van het laatste pakhuis lag de beste rijst. Het was de beste rijstsoort die in de beste grond geplant was en die de optimale hoeveelheid zon en water had gekregen. Toen de man deze rijst, waarvan de korrels tweemaal zo groot waren als van normale rijst, zag, besloot hij er wat van mee naar huis te nemen en voor het avondeten te gebruiken. Bij het avondeten werd hem een bord van deze rijke en prachtige rijst voorgezet, gekookt met boter en specerijen. Hij nam een flinke hap, maar de rijst bleef steken in zijn keel. Hij kon de rijst niet doorslikken, maar ook niet uitspugen. Wat hij ook deed, de rijst bleef in zijn keel steken. Ten slotte werd de huisdokter gehaald. De dokter porde en prikte, maar ook hij was niet in staat de rijst te verwijderen. Ten slotte zei de dokter: "Ik ben bang dat ik een luchtpijpsnede zal moeten maken. Het is een eenvoudige operatie: wij maken een snee in uw keel en verwijderen de rijst rechtstreeks." De man was ontzet bij het idee dat zijn keel zou worden opengesneden en dus consulteerde hij een keel-, neus- en oorarts. Helaas raadde de specialist hem dezelfde operatie aan. Toen herinnerde de man zich de soefisjeik die jarenlang spiritueel raadsman van het gezin was geweest en die de reputatie had over geneeskrachtige gaven te beschikken. Hij zocht de Sjeik op. Deze zei tegen hem: "Ja, ik weet hoe ik u kan helpen, maar u zult precies moeten doen wat ik zeg. Stap morgen op een vliegtuig naar San Francisco. Neem daar een taxi naar het St. Francis Hotel. Ga naar kamer 301, draai naar links en u zult van uw kwaal verlost zijn." Vanwege de reputatie van de Sjeik en ook omdat hij bereid was alles te doen om te voorkomen dat zijn keel zou worden opengesneden nam de man een vliegtuig naar San Francisco. Hij voelde zich afschuwelijk met de rijst in zijn keel. Ademhalen viel hem zwaar en hij kon slechts met moeite af een toe een klein beetje water drinken. Eenmaal in San Francisco ging de man naar het St. Francis Hotel. Hij liep naar kamer 301. Tot zover ging alles goed. Het hotel en de kamer die de Sjeik genoemd had, bestonden in elk geval. Hij klopte op de deur. De deur gaf een stukje mee omdat hij niet goed gesloten was. Langzaam duwde hij de deur verder open en gluurde naar binnen. Links van hem lag in een bed een man te slapen, die zachtjes snurkte. Plotseling moest de rijke man niesen en door het niesen raakte de rijst uit zijn keel los en kwam terecht in de mond van de slapende man. Deze slikte de rijst automatisch in toen werd hij wakker.
De wakker geworden man riep in het Turks: "Wat gebeurt er? Wie bent u?" Verbaast dat hij hier in San Francisco een landgenoot trof, vertelde de rijke man hem het hele verhaal. Beiden waren stomverbaasd door wat er gebeurd was. Het bleek dat de man geboren was in Istanboel en zelfs in dezelfde buurt woonde als de rijke man. Toen hij weer thuis was, ging de rijke man onmiddellijk naar de Sjeik. De Sjeik legde uit dat de rijst die hij gegeten had niet voor hem bedoeld was. De rijst was bedoeld voor de man die hem had ingeslikt. Omdat de rijst niet voor de rijke man bedoeld was, kon hij hem ook niet doorslikken. De enige oplossing was de rijst naar de man te brengen voor wie hij bedoeld was. De Sjeik zei met grote nadruk: "Denk eraan dat wat voor jou bedoeld is, je onvermijdelijk toe zal komen. En wat voor anderen bedoeld is, zal hen voorzeker toekomen." De man ging naar huis en dacht lang en diep na over zijn ervaring en over wat de Sjeik gezegd had. De volgende morgen maakte hij zijn pakhuizen open en verdeelde alle rijst onder de armen van Istanboel. Efendi voegde hieraan toe: "Het is waar. Alles wat voor jou bestemd is en dan gaat het over materiële en spirituele weldaden zal je zeker toekomen. Al moet het helemaal uit Istanboel naar San Francisco komen of langs een nog grotere omweg, het zal je toekomen." Toen ik die avond naar huis ging, dacht ik na over de verhalen en over wat Sjeik Muzaffer had gezegd. Ik dacht na over hoe enorm ik altijd mijn best deed en hoe dikwijls ik bang was om te falen. Ik besefte dat ik waarschijnlijk net zo hard zou werken en veel gelukkiger en efficiënter zou zijn, als ik erop zou vertrouwen dat wat voor mij bedoeld was, mij stellig zou toekomen. De volgende dag, toen ik Efendi zag, vertelde ik hem hoe krachtig de verhalen van de vorige avond mij hadden aangegrepen. Ik zei dat als ik mij deze verhalen kon blijven herinneren, mijn leven er heel anders uit zou zien. Hij keek mij diep en doordringend aan en zei: "U zult ze nooit vergeten!" Wat hij zei, was waar. Hoewel ik mij veel van zijn verhalen herinner, zijn deze twee mij het beste bijgebleven. Ieder detail ervan lijkt in mijn geest te zijn gegrift. Wat ik zei, was ook waar. Sinds die tijd heb ik een ander soort vertrouwen gekregen en is er een kalmte over mij gekomen zoals ik nog nooit heb gekend. Ik heb in elk geval geproefd dat God beter en overvloediger voor ieder van ons zorgt dan wij doorgaans denken. Bijna de helft van de gesprekken en verhalen van Efendi in dit boek is afkomstig van de twee bezoeken die hij bracht aan Californië. Het grootste deel van zijn publiek bestond bij die gelegenheden uit psychologiestudenten die geïnteresseerd waren in spiritualiteit. In sommige gevallen, bijvoorbeeld in het hoofdstuk over dromen, gaat Efendi veel dieper in op details dan ik ooit ergens gelezen of gehoord heb. De andere helft van deze verzameling is afkomstig van gesprekken die ik en anderen hebben opgenomen gedurende de vele bezoeken die Efendi aan New York heeft gebracht. Ik had het geluk van 1981 tot aan zijn dood in 1985 twee maal per jaar, in het voorjaar en in het najaar, naar Efendi te kunnen luisteren. Zijn gehoor bestond tijdens deze gesprekken voornamelijk uit Amerikaanse derwisjen, die het soefisme en de Islam bestudeerden. De lessen en verhalen in dit boek zijn uniek. Het zijn presentaties van soefigedachten voor een Amerikaans publiek door een volledig gerijpte soefimeester. Dit is geen schoolse verhandeling over het soefisme en ook geen verzameling verhalen en geschriften behorend tot een oude religieuze en culturele traditie uit het Midden-Oosten, waarin slechts weinig westerse lezers enig inzicht hebben. Deze lessen komen voort uit de levende soefi traditie, aangepast aan en gericht op de moderne westerling. Sjeik Muzaffer Ozak was hoofd van de Halveti-Jerrahi Orde, een driehonderd jaar oude tak van een van de grote soefi--ordes. In Turkije werd hij beschouwd als een van de weinige in leven zijnde Sjeiks of soefileermeesters. Efendi was bij uitstek geschikt om de rijkdommen van de soefi traditie in
3
hun volle betekenis in het Westen bekendheid te geven. Hij begreep de westerling als bijna geen enkele soefimeester voor hem. Zijn religieuze boekwinkel in Istanboel trok honderden westerse zoekers naar Turkije. Efendi heeft West Europa en de Verenigde Staten meer dan twintig keer bezocht; deze bezoeken duurden dikwijls één tot twee maanden. Tijdens deze reizen heeft hij honderden Amerikanen en Europeanen ingewijd in de Halveti-Jerrahi Orde. Hij legde hun dromen uit en beantwoordde al hun vragen over onderwerpen, uiteenlopend van theologie en mystiek tot huwelijk en geld verdienen. Sinds het moment dat ik Efendi voor het eerst ontmoette, heeft zijn onderricht mijn eigen leven diepgaand beïnvloed. Omdat het zijn wens was deze verhalen voor een zo groot mogelijk publiek bereikbaar te maken, heb ik deze verhalen bewerkt en bijeengebracht. Ik hoop dat uw leven er net zo door geraakt zal worden als het mijne. Mijn grote dankbaarheid gaat uit naar Sjeik Tosun Bayrak, die door Efendi was aangewezen als mijn gids op het pad der Waarheid. Hij heeft mij aangemoedigd en geïnspireerd tot het bijeenbrengen en uitgeven van dit boek. Dit alles is mogelijk geworden dankzij zijn gevoelige en verfijnde vertalingen van Efendi's toespraken. Sjeik Tosun en ik hadden het voorrecht en het geluk het uiteindelijke manuscript te kunnen bewerken in de heilige stad Medina, de woonplaats en laatste rustplaats van de Profeet Mohammed (Gods Vrede en Zegen zij met hem). Het leven van de Profeet heeft sinds het allereerste begin van het soefisme tot op de dag van vandaag alle derwisjen talloze voorbeelden van onschatbare lessen geschonken en hij staat model voor de hoogten die de mens kan bereiken. De stad Medina is doortrokken van de aanwezigheid van de Profeet. Ik bid dat zijn licht door deze geschriften mag schijnen en de harten van allen die dit boek lezen, mag aanraken. In de Turkse en Arabische taalkundige tradities worden de namen van heiligen, profeten en andere bijzondere mensen altijd gevolgd door een frase van eerbetoon. Het wordt als onbeleefd beschouwd te spreken over Jezus of Mozes alsof het over je buurman gaat. Omdat deze formele frasen voor westerlingen vreemd en omslachtig lijken, heb ik ze alleen opgenomen bij de eerste keer dat een naam in een bepaald hoofdstuk of verhaal voorkomt. In de tekst staat dan: 'Mohammed (Gods Vrede en Zegen zij met hem). ' Andere grote Boodschappers van God zijn Abraham, Mozes en Jezus, wiens namen worden gevolgd door: 'Gods Vrede zij met hem'. De namen van de familieleden en de Metgezellen van de Profeet Mohammed worden gevolgd door: 'Moge God hem (of haar) welgevallig zijn'. De namen van grote soefi heiligen worden gevolgd door: 'Moge Zijn (of Haar) ziel geheiligd zijn'. De namen van overleden soefi leraren worden gevolgd door: 'Gods genade zij met hem (of haar)'. De uitgever wil zijn grote erkentelijkheid uitspreken aan Nuriya Janss, wiens notities van de toespraken van Efendi en de omzetting van de her en der verspreide aantekeningen tot een enkel manuscript, de publicatie van dit boek mogelijk hebben gemaakt. Daarnaast gaat mijn erkentelijkheid uit naar Nuran Reis, wiens hulp bij de voorbereiding van het manuscript van onschatbare waarde is geweest en naar Moessa Keller en al de andere derwisjen en studenten die het manuscript hebben gelezen en van commentaar hebben voorzien. Ten slotte wil ik mijn uitgever, Kabir Helminski, bedanken. Zijn steun is van het begin af van onschatbare waarde geweest. Iedere fout of onnauwkeurigheid in dit boek is te wijten aan de onwetendheid en achteloosheid van de bewerker.
SOEFISME De mystiek van het soefisme verschilt niet van de mystiek van andere religies. De mystiek is afkomstig van Adam (Gods Vrede zij met hem) en heeft door de eeuwen heen verschillende vormen aangenomen, zoals de mystiek van Jezus (Gods Vrede zij met hem), van monniken, van kluizenaars en van Mohammed (Gods Vrede en Zegen zij met hem). Een rivier stroomt door veel landen en elk land beweert dat de rivier van hem is. Maar er is maar één rivier. De waarheid verandert niet. Mensen veranderen. Mensen proberen de waarheid te bezitten en haar voor zichzelf te houden, buiten bereik van anderen. Maar je kunt de waarheid niet bezitten. Het pad van de soefi's heeft als doel alle tussenpersonen tussen individu en God uit te schakelen. Het doel is te leren handelen als verlengstuk van God en voor Hem geen belemmering te zijn. Derwisj zijn houdt in dat je anderen helpt en dient; het betekent niet dat je alleen maar stilzit en bidt. Als je een echte derwisj bent, richt je je op wie gevallen is, droog je de tranen van wie lijdt en liefkoos je wie geen vriend of ouders heeft. Verschillende mensen hebben verschillende capaciteiten. Sommigen kunnen helpen met hun handen, anderen met hun spreekvaardigheid, weer anderen met hun gebeden of met hun rijkdom. Je kunt het doel alleen bereiken, maar dat is een zware klus. Onze persoonlijke doelen leiden ons allemaal naar dezelfde bestemming. Er is maar een waarheid. Waarom zouden wij de ervaring van religies van vele duizenden jaren negeren? In het zoeken, de mislukkingen en ondervinding van al die jaren is heel veel wijsheid te vinden. Je maakt een grote fout als je slechts half religieus bent. Daarmee loop je het ware geloof mis, je maakt een heel grote fout. Iemand die maar half dokter is, is een uiterst gevaarlijk persoon. Wie maar half leider is, is een tiran. Velen worstelen met de wirwar van religies en religieuze verschillen. Zij zijn als honden die vechten om een been, zij volgen hun zelfzuchtige verlangens. De uitweg is je herinneren dat er maar één Schepper is die voor ons allemaal zorgt. Hoe meer wij ons de Ene herinneren, hoe minder wij hoeven te vechten. Een soefisjeik is als een dokter en een leerling als iemand die neerslachtig is. De leerling gaat naar de dokter om genezen te worden. Een echte Sjeik zal een bepaald dieet en bepaalde medicijnen voorschrijven om de persoon van zijn kwalen te genezen. Als leerlingen de voorschriften van hun Sjeik opvolgen, zullen zij genezen. Als zij dat niet doen, dan kunnen zij ten onder gaan. Patiënten die de voorschriften van hun dokter misbruiken, flirten met ziekte. Op een hoger niveau is de relatie tussen een Sjeik en zijn studenten als die tussen een tros druiven en de tak. De Sjeik bindt de druiven aan de boom, verbindt ze met de boom en daardoor met de bron van het sap. Het is van uitermate groot belang deze verbinding te begrijpen. Zij is als de verbinding tussen een lamp en elektriciteit. De kracht is altijd dezelfde. Sommige Sjeiks hebben 20 Volt, anderen 100 Volt, maar het is allemaal dezelfde elektriciteit. De ogen zijn de spiegel van de ziel. Door naar zijn studenten te kijken verbindt de Sjeik hen met de kracht. Van de blik van een Sjeik kan veel kracht uitgaan. Het eerste stadium is geloof hebben. De eerste stap van dit stadium is geloven in de Sjeik. De manifestatie hiervan is onderwerping aan de Sjeik. Door middel van die onderwerping wordt je arrogantie veranderd in nederigheid; je boosheid en negativiteit veranderen in goedaardigheid en zachtheid. Deze eerste stap is een hele grote stap.
Sjeik Ragip Frager, van de Halveti-Jerrahi Orde Medina, Rajab 18, 1407 A.H. 18 maart 1987
4
Niet iedereen die een tulband en een aparte rok of een speciaal gewaad draagt, is een Sjeik. Als je echter eenmaal een Sjeik gevonden hebt, zal door Gods Wil de eerste stap onderwerping zijn aan de Sjeik. Het stellen van vragen en het in twijfel trekken van zaken, dat in het Westen zo sterk benadrukt wordt, kan je ook tot de waarheid brengen. In feite ligt er iets van blindheid in ondoordachte onderwerping. Misschien is het beter eerst te kijken, te zoeken en na te denken, en er alleen voor te kiezen een Sjeik te volgen als aan al je twijfels en vragen een einde is gekomen. In onze traditie wordt het als een groot vergrijp gezien je Sjeik vragen te stellen of aan hem te twijfelen. Maar het kan goed zijn vragen te stellen als de antwoorden je geloof versterken en duidelijker maken. Zelfs de profeet Abraham (Gods Vrede zij met hem) vroeg aan God: "Hoe kunnen de doden weer tot leven worden gewekt?" God antwoordde: "Abraham, heb je geen geloof in mij? Twijfel je aan mij?" Abraham antwoordde: "Ik geloof; U kent toch mijn hart? Maar ik wilde met mijn eigen ogen zien." Er zijn vier wegen naar geloof. De eerste weg is de weg van kennis. Er komt iemand naar je toe die je iets vertelt dat je nog nooit hebt gehoord. Veel mensen hebben mij bijvoorbeeld over jullie land verteld, maar ik had het nog nooit gezien. Uiteindelijk nam ik een vliegtuig en zag ik jullie land door het raampje van het vliegtuig met mijn eigen ogen. Toen ik jullie land zelf gezien had, was mijn geloof sterker. Nu ik er ben, is mijn geloof nog sterker. De laatste stap zou zijn zelf een deel van dit land te worden.
Men zegt dat een Sjeik nooit de gast van een sultan mag zijn en dat zelfs als een Sjeik een bezoek brengt aan een sultan, de sultan zijn gast is. Dat wil zeggen dat een Sjeik naar de sultan gaat om hem te onderwijzen en hem wel te doen, niet om iets van hem te ontvangen. Zelfs een Sjeik moet zich beschermen tegen de verleiding van geld, roem en macht. Enkele jaren geleden begon de Sultan van het Ottomaanse rijk bijeenkomsten van onze Orde bij te wonen. De Sultan was erg onder de indruk van de wijsheid van de Jerrahi Sjeik en hij was ook gek op de zikr ceremonie van de derwisjen. Na een paar maanden zei de Sultan tegen de Sjeik: "Ik ben werkelijk onder de indruk en geïnspireerd door wat ik bij u en de derwisjen heb meegemaakt. Ik wil u op alle mogelijke manieren ondersteunen. Vraag mij wat u wilt." Dat was geen gering aanbod: carte blanche van de heerser van een der grootste keizerrijken van de wereld! De Sjeik zei: "Ja, mijn Sultan, u kunt één ding voor mij doen. Komt u hier alstublieft niet meer terug." De Sultan was geschokte en vroeg: "Heb ik iets verkeerd gedaan? Ik ken alle regels en ook de etiquette van het soefisme niet en ik verontschuldig mij als ik u beledigd heb." "Nee, nee," zei de sjeik, "u hebt mij in het geheel niet beledigd. Het probleem ligt niet bij u, maar bij mijn derwisjen. Voordat u kwam, baden en zongen zij de Goddelijke Namen louter en alleen omwille van God. Maar nu doen zij hun gebeden en gezangen terwijl zij aan u denken. Zij hopen uw goedkeuring te krijgen en denken aan de rijkdom en de macht die degenen die uw gunst ontvangen, zullen verwerven. Nee, mijn Sultan, het gaat niet om u, maar om ons. Ik ben bang dat wij in spiritueel opzicht niet volwassen genoeg zijn om met uw aanwezigheid hier om te kunnen gaan. Daarom ben ik gedwongen u te verzoeken hier niet meer terug te komen."
De vier stappen tot geloof zijn: vernemen, aanschouwen, samenzijn, eenwording.
De Sultan reed eens, omgeven door hovelingen en soldaten door de straten van Istanboel. De hele bevolking van de stad liep uit om de Sultan te zien. Iedereen boog op het moment dat de Sultan voorbijkwam, behalve een in lompen gehulde derwisj. De Sultan liet de stoet stoppen en liet de derwisj bij zich brengen. Hij wilde weten waarom de derwisj niet boog als hij voorbijkwam. De derwisj antwoordde: "Laten al deze mensen voor u buigen. Zij willen allemaal bezitten wat u bezit, geld, macht, status. Goddank betekenen die zaken niets meer voor mij. Bovendien, waarom zou ik voor u buigen terwijl ik twee slaven heb die uw meesters zijn?" De menigte hield de adem in en de Sultan liep rood aan van woede." Wat bedoel je?" schreeuwde hij." Mijn twee slaven, die uw meesters zijn, zijn woede en hebzucht," antwoordde de derwisj rustig en hij keek de Sultan recht aan. Toen boog de Sultan voor de derwisj, want hij erkende de waarheid van wat de derwisj had gezegd.
Het is goed om te twijfelen, maar je moet niet in je twijfel blijven hangen. Twijfel zou je tot de waarheid moeten brengen. Blijf niet steken in vragen. Je denken kan je voor de gek houden. Kennis en wetenschap kunnen je voor de gek houden. Er is ook een zijnstoestand die deel uitmaakt van het lot van sommige mensen. De ogen die zien, zien niet meer, de oren die horen, horen niet meer en het denken dat dingen napluist, stopt met napluizen. Het volk van de profeet Abraham was een volk van afgodendienaren. Hij was op zoek naar God. Hij keek naar de helderste ster en zei: "Gij zijt mijn God." Toen kwam de volle maan op. Zij was veel groter en helderder dan alle sterren. Abraham keek naar de maan en zei: "Gij zijt mijn God." Toen kwam de zon op en de maan en de sterren verdwenen. Abraham zei: "Gij zijt de grootste, Gij zijt mijn God." Toen werd het weer nacht en de zon verdween. Abraham zei: "Mijn God is Hij, die de dingen doet veranderen en ze weer terugbrengt. Mijn God is Hij, die aanwezig is achter alle veranderingen." Je ziet hoe de profeet Abraham stap voor stap van afgodendienst kwam tot aanbidding van de ware God. Hij beschermde zijn volk voor dwalingen. Het is mogelijk door veelvormigheid tot eenheid te komen.
God heeft gezegd: "Ik, die door geen universum omvat kan worden, pas in het hart van de gelovige." Nu past God in feite niet in het hart van een mens. God kan niet tot een plaats beperkt worden. Maar Gods expressie past in de harten van alle mensen. Wij zijn geen 'deel' van God, want God is ondeelbaar. De mensheid is de schepping van God. Gods expressie in onze harten is dat wij Gods regenten zijn, Gods vertegenwoordigers. Wij zijn de expressie, het zichtbare voorbeeld van God. Op dezelfde manier wordt Gods Barmhartigheid tot uitdrukking gebracht in de gedachten en daden van de ene mens, Gods Mededogen door een ander en Gods Overvloed door weer een ander.
Er is een strijd gaande tussen de nafs (het lagere zelf) en de ziel. Deze strijd zal het hele leven doorgaan. De vraag is wie wie zal leiden. Wie zal heer en meester worden van wie? Als de ziel heer en meester wordt, dan zul jij een gelovige zijn, iemand die de Waarheid aanhangt. Als het lagere zelf heer en meester over je ziel wordt, dan word jij iemand die de Waarheid ontkend.
5
God heeft een essentie en Hij heeft eigenschappen. De essentie van God kunnen wij onmogelijk begrijpen, maar wij kunnen beginnen zijn eigenschappen te leren begrijpen. In feite bestaat een deel van de soefischoling uit het leren kennen van deze eigenschappen in jezelf. God heeft gezegd: "Mijn dienaren zullen Mij vinden als zij Mij zien." Dit betekent niet dat als je aan God denkt als een boom of als een berg, God die boom of die berg zal zijn. Als je denkt aan God als genadig of liefdevol, of als woedend of wraakzuchtig, dan zul je Hem als zodanig ervaren. Bij de soefi's is het toegestaan om over alle eigenschappen van God te praten. Ten slotte bereikt de soefi het stadium van onderwerping en dan stelt hij geen vragen meer. Als er overal elektriciteit is, maar jij hebt maar drie lampen, dan zul je niet meer zien dan die drie lampen. Je moet je bewust worden van jezelf. Daar moet je beginnen en daar moet je het blijven zoeken. Alleen door zelfkennis zul je bepaalde eigenschappen leren begrijpen. De verbinding tussen deze eigenschappen is zelfkennis. Buiten jezelf zul je niets vinden. De gehele schepping is Gods manifestatie. Maar zoals sommige delen van de aardbol meer licht ontvangen dan andere, ontvangen sommige mensen meer licht dan andere. De profeten ontvangen het meeste Goddelijke licht. Naast kwantiteit heb je kwaliteit. Het gaat erom welke eigenschappen zich manifesteren. Sommige mensen zijn manifestaties van verschillende Goddelijke eigenschappen. De profeten manifesteren alle Goddelijke eigenschappen. De maan reflecteert het licht van de zon. De zon is de Waarheid en iedere profeet is de maan.
LIEFDE De essentie van God is liefde en het pad van de soefi's is een pad van liefde. Het is heel moeilijk om liefde met woorden te beschrijven. Het is alsof je probeert te beschrijven wat honing is voor iemand die nooit honing heeft geproefd, die nooit honing heeft gezien en niet weet wat honing is. Liefde is: in alles het goede en het mooie zien. Het betekent: van alles iets leren en in alles de gaven van God zien, in alles de rijkdom van God zien. Het is: dankbaar zijn voor al die goddelijke overvloed. Dit is de eerste stap op de weg naar de liefde van God. Dit is nog maar een zaadje van liefde. Mettertijd zal het zaadje groeien en een boom worden en vrucht dragen. Dan zal iedereen die van deze vruchten proeft, weten wat werkelijke liefde is. Het zal voor hen die ervan geproefd hebben niet gemakkelijk zijn er iets over te vertellen aan hen die er niet van geproefd hebben. Liefde is een speciaal soort plezierige pijn. Wie deze pijn voelt in zijn hart, kent het geheim. Hij zal zien dat alles Waarheid is en dat alles tot Waarheid leidt. Er bestaat niets dan Waarheid. Als hij zich dat realiseert, zal hij overrompeld worden en zal hij verzinken in de zee van de Waarheid. Wat je ook van de Liefde proeft, op welke manier en in welke mate ook, het is een heel klein stukje van de Goddelijke Liefde. Soms echter wordt de geliefde een gordijn tussen liefde en de verwerkelijking van ware liefde. Er komt een dag dat dit gordijn wordt weggeschoven en dan zal de ware Geliefde, het werkelijke doel, in al zijn Goddelijke glorie verschijnen. Waar het om gaat, is dit gevoel van liefde in je hart, welke vorm het ook heeft. Het is ook van belang dat je bemind wordt. Het is gemakkelijker lief te hebben dan bemind te worden. Als je verliefd bent geweest, zul je op een dag de Geliefde voorzeker vinden. De gaven van God komen dikwijls tot je door de handen van andere mensen, door de dienaren van God. Zo vindt goddelijke liefde ook haar uiting onder de mensen. De Sjeiks zijn de schenkers van de wijn en de derwisj is het glas. Liefde is de wijn. De derwisj, het glas, wordt gevuld door de hand van de schenker. Dit is de korte weg. Liefde kan ook worden aangeboden door de handen van anderen. Dat is de lange weg. Één van mijn derwisjen vroeg mij eens of de liefde van een derwisj voor de Sjeik aardse liefde is. Om de relatie tussen Sjeik en derwisj werkelijk te begrijpen moet je niet alleen naar deze wereld kijken, maar ook naar het Hiernamaals. Op de Dag des Oordeels zal iedere ziel gevraagd worden welke daden hij met zich meebrengt, welke goede daden hij volbracht heeft om toegang te krijgen tot het Paradijs. Op de goddelijke weegschaal zullen al onze goede daden worden gewogen tegen onze zonden en vergissingen. Wanneer je daden gewogen worden en je wordt te licht bevonden, zoals bij velen van ons het geval is, zul je je tot je man of je vrouw wenden en vragen of zij goede daden kunnen missen om voor jou te pleiten. In beslag genomen door hun eigen vonnis zullen zij zeggen: "Wat dacht je van mij, ik heb zelf niet genoeg gedaan om het Paradijs te verdienen. Wie zal mij helpen?" Je zult je tot je vader wenden, maar ook hij zal zeggen: "Ik ben degene die hulp nodig heeft. Wie is er om mij te helpen?" Je tot je moeder wendend zul je haar om hulp vragen. En je moeder, overmand door de schok van de Dag des Oordeels, zal ook zeggen: "Ik ben zelf verloren. Is er iemand om mij te helpen? "Dan zal je Sjeik of één van je broeder- of zusterderwisjen verschijnen en zeggen: "Neem al mijn goede daden. Voor mij is het voldoende als jij het Paradijs binnengaat." Dan zullen Goddelijk Mededogen en Goddelijke Gerechtigheid tussenbeide komen. Omdat een dergelijke goedgunstigheid niet is toegestaan, zullen Sjeik en derwisj allebei het Paradijs binnengaan.
6
En zo zullen wij, als God het wil, gaan: hand in hand, elkaar vasthoudend. Niemand van ons is het misschien werkelijk waard, maar vanwege hen die ons voorgingen en vanwege jullie liefde voor elkaar zullen wij elkaar naar het Paradijs brengen! Het antwoord op de vraag is dus: nee, de liefde van een derwisj voor zijn of haar Sjeik is geen voorbeeld van aardse liefde! Een van de grote voorbeelden van liefde is de relatie tussen de Profeet Jozef (Gods Vrede zij met hem) en Zuleika, de vrouw van Potifar. Van Jozef wordt gezegd dat hij stralender en knapper was dan alle profeten voor hem. Zuleika werd verliefd op Jozef op het moment dat ze hem zag. Zuleika gaf alles op voor haar liefde voor Jozef, geld, reputatie en positie. Zij was zo gek op Jozef, dat ze haar kostbaarste juwelen weggaf aan iedereen die zei dat hij Jozef gezien had en haar vertelde wat hij deed. Zij werd het schandaal van de Egyptische aristocratie. Een getrouwde vrouw, schaamteloos verliefd op de slaaf van haar man. Hier ligt een diepe waarheid verborgen. Hier was geen sprake van gewone liefde. Als liefde zo sterk is, dan moet zij iets verbodens hebben, iets onwettigs zelfs. Zij kan maken dat je vergeet wie je denkt dat je bent. Zij kan je voorbij de conventies en de beperkingen van de samenleving voeren. Zij kan je naar de Waarheid leiden. Toen Zuleika hoorde dat alle societydames over haar roddelden, zette ze het hen betaald. Zij nodigde haar vrienden uit voor de lunch. Als dessert serveerde zij vers fruit. Iedereen kreeg een scherp mes om het fruit te schillen en in stukjes te snijden. Toen ontbood zij Jozef. Alle vrouwen waren zo getroffen door zijn schoonheid, dat zij het fruit dat zij aan het snijden waren geheel en al vergaten en zichzelf sneden. Zuleika zei daarop: "Zien jullie het nu? Kunnen jullie mij nog langer iets verwijten?" Jaren later waren hun posities in het land omgekeerd. Jozef was vriend en hoogst persoonlijk adviseur van de Farao geworden, de op een na machtigste man van het land. Zuleika was door haar man verstoten vanwege haar schandelijke liefde en was nu veroordeeld tot een schamel bestaan van bedelen en slavenwerk. Op een dag zag Jozef Zuleika op straat. Hij droeg een zijden gewaad, reed op een prachtige hengst en werd omgeven door adviseurs en een persoonlijke garde. Zuleika was gekleed in vodden en haar schoonheid was verloren gegaan door de beproevingen van de afgelopen jaren. Jozef zei: "Oh Zuleika, vroeger, toen je mij wilde trouwen, heb ik je moeten weigeren. Je was de vrouw van mijn meester. Nu ben je vrij en ik ben niet langer een slaaf. Als je wilt, dan zal ik je nu trouwen." Zuleika keek hem aan, haar ogen vol licht. Ze zei: "Nee Jozef. Mijn grote liefde voor jou was slechts een sluier tussen mij en de Geliefde. Ik heb die sluier weggetrokken. Nu ik de Geliefde gevonden heb, heb ik jouw liefde niet langer nodig." Door haar grote liefde voor Jozef vond Zuleika wat wij allemaal zoeken: de Bron der Liefde.
eerste zei: "Het is waar, ik weet werkelijk niet wat liefde is. Ik heb haar nooit geproefd. Ik weet zelfs niet wat het wil zeggen iemand aardig te vinden." De twee anderen knikten instemmend. Toen zei de Sjeik tegen de man die zijn ezel kwijt was: "Jij bent een ezel kwijt; hier heb je er drie!" Maar zelfs een ezel houdt van mals, sappig gras. Wanneer mensen leren hoe ze moeten liefhebben werkelijk oprecht liefhebben, dan verheft hun toestand zich boven die der engelen. Wanneer wij geen liefde kennen, zinken wij dieper dan een ezel. Dit doet mij denken aan een ander verhaal over ezels. Een van Jezus' apostelen predikte eens in een kleine stad. De mensen vroegen hem een wonder te doen door, net als Jezus, iemand uit de dood op te wekken. Ze gingen naar het kerkhof en hielden halt bij een van de graven. De apostel bad tot God om de dode weer tot leven te wekken. De dode stond op uit zijn graf, keek rond en zei: "Mijn ezel, waar is mijn ezel gebleven?" Tijdens zijn leven was hij een arm man geweest, wiens meest geliefde bezit een ezel was. De ezel was het belangrijkste in zijn leven. Dit geldt ook voor jou. Waar je het meest bezorgd om bent, bepaalt wat er zal gebeuren tijdens je opstanding. In het Hiernamaals zul je samen zijn met degenen die je lief hebt.
In Istanboel staat een prachtige moskee, genaamd de Bayazid Moskee. Vanaf de bouw van deze moskee waren er altijd Sjeiks en derwisjen te vinden. Sjeik Jemal Halveti (Gods Genade zij met hem), een van de Sjeiks van onze orde, werd door de Sultan uitgenodigd om deze grootse moskee bij de inwijding te zegenen. De wijze mannen van Istanboel, de aristocratie en ook de Sultan zelf waren daarbij aanwezig. Op die dag was de crème de la crème van het Ottomaanse Rijk daar bijeen. Toen de Sjeik opstond om het geleerde en uitgelezen publiek toe te spreken, sprong er een eenvoudige man op en zei: "Oh Sjeik, ik ben mijn ezel kwijt. Iedereen uit Istanboel is hier aanwezig. Wilt u alstublieft vragen of iemand mijn ezel heeft gezien?" De Sjeik zei: "Ga maar zitten, ik vind je ezel wel." Vervolgens richtte de Sjeik zich tot de menigte. "Is er iemand onder u die niet weet wat liefde is, die liefde niet in een of andere vorm geproefd heeft?" Eerst bewoog niemand zich, maar ten slotte stonden er, één voor één, drie mannen op. De
7
DE SCHOLING VAN DERWISJEN
God de Allerhoogste, die groter is dan alle werelden en alle hemelen, heeft een plaats gevonden in het hart van de gelovige. De ervaring van God komt vanuit je hart. God zal aan je verschijnen in overeenstemming met je mogelijkheden. En die zijn voor een ieder van ons verschillend. Bij een andere gelegenheid trok Ibrahim Ad'ham erop uit om te picknicken. Er werd eten voor hem neergezet. Toen dook er een kraai uit de lucht naar beneden en nam het brood weg. De Sultan vroeg zijn mannen de kraai te volgen. Ze bestegen hun paarden en volgden de kraai, totdat ze bij een man kwamen die was vastgebonden aan een boom. De kraai legde het brood in de mond van de man. De soldaten rapporteerden dit aan de Sultan. Deze begaf zich naar de man en vroeg hem: "Wie ben jij? Wat is er gebeurd?" De man antwoordde: "Ik ben een koopman en bandieten hebben alles gestolen wat ik bezat. Ik sta hier al dagenlang vastgebonden. Elke dag heeft deze zwarte vogel voedsel gebracht en het in mijn mond gelegd. En als ik dorst heb, komt er een kleine wolk en regent het in mijn mond." Het is zoals Jezus (Gods Vrede zij met hem) heeft gezegd: "Kijk naar de vogels. Zij vliegen 's morgens uit en God voorziet ze van voedsel. En 's avonds keren zij terug en zij doen niets om zichzelf te onderhouden." Hier liet God aan Ibrahim Ad'ham zien, dat het niet nodig was vast te zitten aan zijn sultanaat, aan zijn wereld. God zou voor zijn onderhoud zorgen. Jezus heeft de wereld opgegeven; hij heeft er zich volledig van losgemaakt. Uiteindelijk bezat Jezus nog slechts twee dingen: een kam om zijn baard te kammen en een mok om water uit te drinken. Op een dag zag hij een oude man die zijn baard kamde met zijn vingers. Toen gooide Jezus zijn kam weg. Later zag hij een andere man, die water dronk door van zijn handen een kommetje te maken en toen gooide hij zijn mok weg. Zolang je jezelf niet losmaakt van de wereld en van het aardse zul je jouw God niet ontmoeten. Nu moet je heel goed opletten. Jezus is een voorbeeld van iemand die de materiële wereld totaal heeft opgegeven. Daarnaast heb je de grote profeet Koning Salomo (Gods Vrede zij met hem). Hij was de rijkste van alle rijken en de machtigste, zowel van deze wereld als van het Hiernamaals. De profeet Salomo was koning over mensen, djinns (geesten), dieren en elementen. Zolang je hart gehecht is aan je bezittingen, wordt de wereld een sluier tussen jou en God. Als je alles hebt wat je begeert, maar je kunt het ook missen, dan is er niets aan de hand. Anderzijds, als je niets hebt dan een vissenkop en je bent aan dat stukje vis gehecht, dan ben je gehecht aan deze wereld. Het is een kwestie van je losmaken in je hart. Materiële armoede is niet noodzakelijk. Ibn Arabi (Moge zijn ziel geheiligd zijn), die beschouwd wordt als de 'Grootste Sjeik' van het soefisme, ontmoette tijdens zijn reizen door Tunesië eens een devote en ascetische visser. De visser leefde in een lemen hut. Elke dag ging hij in zijn boot vissen en hij gaf alles wat hij gevangen had aan de armen, behalve een enkele vissenkop die hij kookte om voor zichzelf een schamel maal te bereiden. De visser werd Ibn Arabi's derwisj en ten slotte werd hij zelf een Sjeik. Toen één van de derwisjen van de visser op het punt stond een reis naar Spanje te ondernemen, vroeg de visser hem Ibn Arabi te bezoeken en hem te vragen om hem spiritueel advies te geven, want de visser had het gevoel dat hij al jaren geen spirituele vooruitgang meer had geboekt. Toen de derwisj bij de woonplaats van Ibn Arabi aankwam, vroeg hij waar hij de grote soefisjeik kon vinden. De inwoners van de stad wezen op een vorstelijke woning bovenop de top van een heuvel en zeiden dat daar het huis van de Sjeik was. De derwisj was geschokt over het feit dat Ibn Arabi zo werelds was, vooral vergeleken met zijn eigen, geliefde en eenvoudige visser Sjeik. Schoorvoetend begaf hij zich naar het huis. Onderweg kwam hij langs ontgonnen velden, schitterende boomgaarden en kudden schapen, geiten en vee. Telkens als hij ernaar vroeg, vertelde
De grote soefimeester Ibrahim Ad'ham (Moge zijn ziel geheiligd zijn) was ooit Sultan van Belkh. Hij liet het koningschap van deze wereld echter in de steek om koning van het Hiernamaals te worden. Zijn voorbeeld illustreert het feit dat wij wellicht menen dat wij het zijn die zoeken en ontdekken, maar dat dat in werkelijkheid niet zo is. Het is God die ons zoekt en wij antwoorden. Op ons niveau accepteren wij Gods uitnodiging niet altijd direct. Wij wachten. Wij hebben onze bedenkingen en overleggen met onszelf. Ibrahim Ad'ham had ook zijn bedenkingen. Hij wilde een derwisj worden en zijn leven wijden aan het vinden van zichzelf en God, maar er was veel dat hij op moest geven. Hij moest een heel koninkrijk opgeven en zijn positie als sultan. De uitnodiging was gedaan. God had naar hem gevraagd maar hij was nog niet klaar om te zeggen: 'Hier ben ik, Heer.' Dat is alles wat je hoeft te zeggen: 'Hier ben ik. Ik sta tot uw beschikking.' De herinnering aan God is een van de uitgangspunten van de oefeningen van de soefi's. Herinneren wil eenvoudigweg zeggen: 'Hier ben ik. Ik ben.' Ibrahim Ad'ham was wat dit betreft niet in staat tot herinnering. Maar God vroeg Ibrahim Ad'ham bij Hem te komen. Op een nacht, toen de sultan lag te slapen in zijn bed van veren, zijden lakens en de mooiste dekens, kwam er een gevoel op in zijn hart: "Ik moet gaan, ik moet dit allemaal achter laten, het moet." Plotseling hoorde hij vreemde geluiden op het dak van het paleis. Hij deed het raam open en riep: "Wie is daar op het dak? Wat doe je daar?" Er klonk een stem van boven die zei: "Wij zijn bezig een veld om te ploegen." Ibrahim Ad'ham zei: "Wat is dat voor antwoord? Hoe kun je op het dak van het paleis nu een veld omploegen?" De stem antwoordde: "Nou, als je denkt dat je God kunt vinden tussen de zijden lakens van je bed, waarom zou je dan niet kunnen ploegen op het dak van het paleis?" Je zult je moeite moeten getroosten en pijn moeten verdragen. God is dichter bij jou dan jij bij jezelf bent. God heeft gezegd: "Er zijn zeventig duizend sluiers tussen jou en Mij, maar er is geen enkele sluier tussen Mij en jou." God is dichter bij jou dan jij bij jezelf. Als je over God niet op deze manier denkt, kun je het hele universum afzoeken en Hem nooit vinden. Zoals die Russische astronaut die met zijn ruimteschip op zoek was naar God en zei: "Nee, ik heb God daarboven niet gezien." Hij moet God in zichzelf zoeken. Iets dat zo dicht bij je staat, is moeilijk te zien; het is te dichtbij. En iets dat te ver weg staat, kun je ook niet zien. Er was eens een klein visje dat bij een grote vis kwam en zei: "Wij hebben gehoord dat er ergens een oceaan moet zijn. Kunt u ons alstublieft de oceaan laten zien?" De grote vis antwoordde: "Daarvoor moet je de oceaan verlaten." Moeten wij de waarheid dus verlaten om de waarheid te kunnen zien? Misschien zal God, de Waarheid, Zich aan je openbaren. Maar er bestaat niets anders dan de Waarheid. Je kunt dus niet uit de Waarheid stappen om de Waarheid te zien, net zoals de vis niet uit het water kan komen om het water te zien. God zegt: "Ik ben dichter bij je dan je halsslagader." Zo dicht is God bij je. Hij is binnen in je en overal om je heen. Alles om je heen is God. Je bent als een vis in de zee. Je kunt God niet zien, tenzij God ervoor kiest zich voor jou zichtbaar te maken. En God zal zich aan je kenbaar maken op een manier die verschilt van de ervaringen van alle andere mensen. Daarom zul je nooit in staat zijn jouw ervaring ten volle aan een ander duidelijk te maken.
8
men hem dat de velden, de boomgaarden en de dieren allemaal toebehoorden aan Ibn Arabi. De derwisj vroeg zich af hoe een dergelijk materialist een soefisjeik kon zijn. Toen hij het huis bereikte, werden zijn angstigste vermoedens bevestigd. Hier waren de rijkdom en weelde groter dan hij ooit voor mogelijk had gehouden. De muren waren ingelegd met marmer. Op de vloeren lagen de kostbaarste tapijten. De dienstboden droegen zijde; hun kleding was fraaier dan die van de rijkste mannen en vrouwen uit de geboortestad van de derwisj. Hij vroeg Ibn Arabi te spreken en kreeg te horen dat de meester op bezoek was bij de Kalief, maar dat hij spoedig zou terugkeren. Na enige tijd zag de derwisj een stoet naderen. Voorop liep een erewacht van soldaten van de Kalief, met blinkende harnassen en wapens en gezeten op Arabische paarden. Toen kwam Ibn Arabi, gekleed in een fantastisch zijden gewaad en met op het hoofd een tulband die een Sultan waardig was. Toen de derwisj bij Ibn Arabi werd ontboden, brachten prachtige dienstmeisjes en knappe jongemannen koffie en koekjes. De derwisj deelde de boodschap van zijn Sjeik mee. Hij was geschokt en verontwaardigd toen Ibn Arabi hem zei: "Vertel je meester dat zijn probleem is, dat hij teveel gehecht is aan de wereld." Toen de derwisj naar huis terugkeerde, vroeg de Sjeik hem vol verwachting of hij de grote Sjeik ontmoet had. Met tegenzin gaf de derwisj toe dat hij de Sjeik had ontmoet. "En, heeft hij je voor mij een advies meegegeven?" De derwisj probeerde te vermijden dat hij de opmerking van Ibn Arabi moest herhalen. Het advies was zo tegenstrijdig, gezien de overvloed van Ibn Arabi en de ascese van zijn eigen Sjeik. Bovendien zou zijn Sjeik kwaad kunnen worden als hij een dergelijke opmerking zou horen. De visser drong echter aan en ten slotte vertelde de derwisj hem wat Ibn Arabi had gezegd. De visser barstte in tranen uit. De verbaasde derwisj vroeg hoe het mogelijk was dat Ibn Arabi, die leefde in zo grote weelde, het lef had om hem te zeggen dat hij teveel gehecht was aan de wereld. "Hij heeft gelijk," zei de visser. "Hij geeft werkelijk niets om alles wat hij bezit, maar elke avond als ik mijn vissenkop eet, wens ik dat het een hele vis is!"
Uw gerechtigheid!" Daarom heeft God zich verstopt om rust en veiligheid te vinden. God heeft zich in elk geval verstopt voor de klagers. Zie je, om op ons verhaal terug te komen, de menselijke wil is heel beperkt. Houd je zelf niet voor de gek door te zeggen dat jij zoekt en dat jij zult vinden. Ibrahim Ad'ham werd geroepen door de Waarheid. Maar hij moest onderwezen worden door de man die ploegde op het dak van zijn paleis en door de kraai die voedsel gaf aan de man die was vastgebonden aan een boom. Vergeet echter niet dat je deze tekenen moet verstaan. Kijken is niet voldoende, je moet inzicht hebben. Ten slotte vertrok Ibrahim Ad'ham op een dag naar de velden. Hij kwam een schaapherder tegen in aan flarden gescheurde kleren. Aan de buitenkant zaten de vodden, maar in de eenzaamheid van de velden had de schaapherder God gevonden en zijn innerlijk was rijk en schoon geworden. Hoewel de sultan zijde droeg, was zijn innerlijk aan flarden, want hij had de waarheid niet gevonden. Ibrahim Ad'ham vroeg de schaapherder met hem van kleding te wisselen en aldus gebeurde. De Sultan keerde de wereld de rug toe. Zijn koninkrijk, zijn rijkdom, zijn macht, zijn kleding en zijn stand waren de sluiers tussen hem en God. Hij scheurde ze los en wierp ze weg. Om deze dingen op te kunnen geven moest hij ze natuurlijk eerst bezitten. En hij ging in de richting die hem werd gewezen. Ibrahim Ad'ham werd naar een sultan van de waarheid geleid, naar zijn Sjeik, zijn leermeester. Onder diens leiding begon Ibrahim Ad'ham aan zijn grootste strijd, de strijd met zijn ego. Tijdens zijn scholing als derwisj gaf Ibrahim Ad'ham's Sjeik hem de opdracht door de wereld te zwerven om te zien waar hij vandaan kwam. Tijdens een dergelijke scholing lees je een boek voor de eerste keer en je begrijpt een aantal dingen. Dan lees je het opnieuw en je begrijpt iets anders. Je leest het voor de derde keer en je ontdekt nog meer. De Sjeik liet Ibrahim Ad'ham het boek van zijn leven lezen, zodat hij dit op een hoger niveau zou leren begrijpen. Deze wereld, dit leven, vormt het meest fantastische boek. Je verleden beslaat het grootste deel van dit boek. Als je het steeds weer opnieuw leest, zul je ontdekken dat het veranderd is en zul je jezelf ontdekken. Het is een zeer uitgebreid boek dat reikt van deze aarde tot de verste uithoeken van de hemel. Ibrahim Ad'ham keerde op een koude winteravond terug in Belkh. In de Grote Moskee, die hij gebouwd had toen hij sultan was, deed hij zijn avondgebed. De avond is voor de zoeker heel belangrijk. De tijd voor het avondgebed komt ongeveer een uur na zonsondergang en duurt dan ongeveer tweeëneenhalf uur. Nadat zij God aanbeden hebben, gaan sommige mensen met hun geliefden naar huis. Zij kijken in de ogen en ruiken aan het haar van hun geliefde. Ook dat is aanbidding: liefde voor vrouw en kinderen. De grote heiligen en profeten legden zich 's nachts echter meestal toe op gebed en aanbidding. Nadat Ibrahim Ad'ham zijn avondgebed had gedaan, wist hij niet waar hij naartoe zou gaan. Hij zei bij zichzelf: "Dit is een huis van God en ik heb het gebouwd om toegankelijk te zijn voor iedereen. Ik zal een klein hoekje opzoeken waar ik kan gaan zitten om te mediteren en te rusten." De bewaarder van de moskee kwam binnen. Nog niet zo lang geleden had een dief een tapijt uit de moskee gestolen. De bewaarder zag de ex-sultan, nu een derwisj, en zei: "Aha, jij bent de dief en je verbergt je hier om nog een tapijt te kunnen stelen." Hij trok Ibrahim Ad'ham aan de voeten weg en sleepte hem de honderd treden van de moskee af. Ibrahim Ad'ham's hoofd sloeg tegen elke trede. En bij elke klap, bij elke pijn, dankte hij God. Toen hij onderaan de trap was, zei Ibrahim Ad'ham tegen zichzelf: "Och, ik wou dat ik meer treden gemaakt had." Vanwege zijn onderwerping aan de Wil van God werd zijn spiritueel niveau bij elke trede verhoogd. Omdat Ibrahim Ad'ham deze wereld achter zich gelaten had, had hij ook de pijn van deze
Iedere profeet heeft een specifieke taak. De rol van Jezus Christus was het gebrek aan aardse bezittingen en interesses ten toon te spreiden. De woorden en daden van de profeten en van de geliefden van God zijn niet van henzelf. Zij hebben geen eigen wil meer. Zij geven slechts uiting aan de wil van God. Zelfs kleinere heiligen bereiken een soortgelijke toestand. Wat zij zien, wordt gezien door de ogen van God. Wat zij horen, wordt gehoord door de oren van God. Wat zij zeggen, wordt gezegd met de mond van God. Zij lopen met Gods voeten en pakken met Gods handen. Op deze manier had Jezus geen eigen wil. Hij was de expressie van Gods wil voor een specifieke functie en een specifiek doel. Dit is zelfs mogelijk voor gewone, nou ja, niet zo heel gewone mensen die God liefhebben en die Hij liefheeft. In Salomo manifesteerde Gods wil zich met macht en bezit. Jezus werd de sultan van het hart en van de geest, terwijl Salomo wereldlijke en spirituele heerschappij verenigde. Als je een sultan van deze wereld bent, zullen de mensen niet tevreden zijn met jouw regels en ze zullen er niet naar leven. Het is erg moeilijk. Mozes (Gods Vrede zij met hem) beklaagde zich bij God: "Ik probeer voor U te werken, maar iedereen gaat tegen mij in." God zei: "Mozes, jij bent slechts van vlees en bloed. Ik ben hun Schepper. Ik ben hun Onderhouder. En zij gaan ook tegen mij in!" Daarom blijft God verborgen, althans voor de meeste van ons. (Sommigen onder ons zien God zelfs vandaag de dag nog!) Zou jij je kunnen voorstellen dat God zichtbaar zou zijn, net zoals de profeten? Wij zouden onmiddellijk naar God toegaan en roepen: "Kijk eens, ik heb geen kinderen. Ik heb niet genoeg geld. Ik ben mijn baan kwijt." En anderen zouden zeggen: "Ik ben niet tevreden met
9
wereld achter zich gelaten. Maar om in spiritueel opzicht op te klimmen, moet men de pijn van deze wereld ondergaan. Alle geschriften zeggen dat wij in deze wereld gekomen zijn om te worden getest. Dit kun je vinden in de traditie van Mozes, in de traditie van Jezus en in de traditie van Mohammed. Maar wat is testen eigenlijk? Een leraar test zijn leerlingen op hun vermogen, op het niveau van hun kennis. De leraar weet niet hoeveel de leerling al geleerd heeft. Maar weet God dit dan niet? God kent onze vermogens, onze kennis, ons niveau van bewustzijn maar al te goed. De reden dat God ons test is dat wij het nog niet weten. Een test laat ons zien waar wij staan en laat anderen weten waar zij staan, zowel door onze test als door die van hen. Degenen die de grootste beproevingen moeten doorstaan, zijn de geliefden van God, de profeten, de heiligen en Gods leraren. Zij zijn de zichtbare symbolen van de mensheid en het is hun taak anderen hun doel op aarde te laten zien. Uiteindelijk doorstond Ibrahim Ad'ham bijna alle testen waaraan zijn leraar hem onderwierp en hij keerde terug naar de stad waar zijn Sjeik woonde. Voordat hij arriveerde, sprak de Sjeik de andere derwisjen toe. Sjeiks weten namelijk hoe de dingen zullen verlopen, voor henzelf en ook voor anderen. De Sjeik zei tegen de derwisjen dat ze naar de poorten van de stad moesten gaan." Als je Ibrahim Ad'ham ziet, belet hem dan om de stad binnen te gaan. Sla hem, schop hem, spuug naar hem, laat hem struikelen." Toen Ibrahim Ad'ham bij de poorten van de stad aankwam, deden zijn broeders hem allerlei wreedheden aan. Hij ging naar een andere poort, maar weer werd hij door zijn broeders mishandeld. Hij ging naar de derde poort, maar ook daar behandelden zijn broeders hem op dezelfde manier. Ibrahim Ad'ham zei: "Kijk, wat jullie mij ook aandoen, ook al proberen jullie mijn bloed te vergieten en mij te vermoorden, niemand zal mij ervan weerhouden mijn Sjeik te bereiken." Toen hij er ten slotte in slaagde door een van de poorten de stad binnen te gaan, schopten alle derwisjen hem tegen de enkels, totdat hij het huis van de Sjeik had bereikt. Ibrahim Ad'ham zei niets. Hij vervolgde slechts zijn weg naar zijn Sjeik. Toen raakte een jonge en enthousiaste derwisj hem zo hard dat zijn hiel werd ontveld. Ibrahim Ad'ham draaide zich om en zei kalm: "Waarom doe je mij deze dingen aan? Weet je niet dat ik je broeder ben? Ik ben ook een derwisj. Houd je mij nog steeds voor de sultan van Belkh?" De derwisjen rapporteerden dit aan de Sjeik. De Sjeik zei: "Zien jullie het nu? Hij heeft het hoogste niveau nog niet bereikt. Hij heeft niet vergeten wat hij eens was. De smaak van het sultanaat, de smaak van koninklijke macht kleeft nog steeds aan het verhemelte van zijn geest en zijn geheugen." Ibrahim Ad'ham vervolgde jarenlang zijn reizen, bedelend om voedsel, lerend van de wereld en het goede voorbeeld gevend. Er was eens een man die hem wat geld wilde geven. Hij zei: "Als u rijk bent, zal ik uw gave accepteren, maar als u arm bent niet." De man verzekerde Ibrahim Ad'ham dat hij werkelijk heel rijk was." Hoeveel geld hebt u precies?" "Ik heb vijfduizend goudstukken." "Zou u willen dat het er tienduizend waren?" "Ja, natuurlijk." "Zou u nog liever willen dat het er twintig duizend waren?" "Dat zou fantastisch zijn." "U bent helemaal niet echt rijk! U hebt dit geld meer nodig dan ik. Ik ben tevreden met wat God mij geeft. Ik kan onmogelijk iets aanvaarden van iemand die altijd verlangt naar meer."
Op een dag probeerde Ibrahim Ad'ham een publiek badhuis binnen te gaan. Iemand van het personeel hield hem tegen en vroeg hem entree te betalen. Hij liet zijn hoofd hangen en bekende dat hij geen geld had. De man antwoordde: "Als je geen geld hebt, kun je het badhuis niet in." Ibrahim Ad'ham schreeuwde het uit, liet zich op de grond vallen en huilde bitter. Voorbijgangers hielden hun pas in en troostten hem. Iemand bood hem geld aan zodat hij de entree voor het badhuis kon betalen. Ibrahim Ad'ham zei: "Ik huilde niet omdat ik het badhuis niet in kon. Toen de man van mij eiste dat ik entree zou betalen, herinnerde ik mij iets dat mij ertoe bracht in tranen uit te barsten. Als ik het bad in deze wereld niet in mag als ik de entree niet betaal, welke hoop zou ik dan nog koesteren toegang te krijgen tot het Paradijs? Wat zal er met mij gebeuren als men van mij eist: 'Welke goede daden heb je gedaan? Wat heb je gedaan om het waard te zijn in het Paradijs te worden toegelaten?' Net zoals ik het badhuis niet mocht binnengaan omdat ik de entree niet kon betalen, zo zal ik zeker het Paradijs niet mogen binnengaan als ik geen goede daden heb die ik als mijn verdienste kan aanrekenen. Dat is de reden dat ik huil en klaag." Terwijl zij nadachten over hun eigen leven en daden, begonnen alle toehoorders met Ibrahim Ad'ham te huilen. Toen Ibrahim Ad'ham de stad Basra bezocht, vroegen de inwoners van de stad hem: "Hoewel God zegt: 'Roep Mij aan en ik zal uw gebeden verhoren’, worden onze gebeden nooit verhoord." Ibrahim Ad'ham antwoordde: "Jullie harten zijn dood vanwege tien slechte eigenschappen. God accepteert geen gebeden van hen wier harten dood zijn." Vervolgens vertelde Ibrahim Ad'ham hen welke hun tien tekortkomingen: 1. Jullie pretenderen God te erkennen, maar jullie geven God niet wat Hem toekomt. Probeer God terug te betalen wat je Hem schuldig bent door de armen en de behoeftigen te helpen. 2. Jullie lezen de Heilige Koran, maar jullie leven niet volgens zijn leer. Breng in praktijk wat je leest. 3. Jullie beweren dat Satan je vijand is, maar toch gehoorzamen jullie hem. Weiger langer zijn suggesties te volgen. 4. Jullie noemen jezelf leden van de Gemeenschap van Mohammed, maar jullie proberen niet eens het voorbeeld van de Profeet te volgen. 5. Jullie zeggen dat je het Paradijs betreden wilt, maar jullie doen niet de daden waarvan je weet dat ze nodig zijn om toegang te krijgen. 6. Jullie willen gered worden van het Vuur, maar jullie werpen jezelf er voortdurend in door jullie zonden en slechte daden. 7. Jullie weten dat de dood allen wacht, maar jullie hebben je er niet op voorbereid. 8. Jullie zien alle fouten van jullie religieuze broeders en zusters, maar jullie weigeren te kijken naar jullie eigen fouten. 9. Jullie verbruiken alles wat je van jullie Heer ontvangen hebt zonder Hem dank te zeggen en zonder uiting te geven aan jullie dankbaarheid door anderen te voeden. 10. Jullie begraven jullie doden zonder de belangrijke les te leren dat jullie hetzelfde lot wacht. Profeten en heiligen zijn als spiegels: zoals een spiegel ons het vuil op ons gezicht laat zien, zo tonen heilige mannen en vrouwen ons onze fouten. Een oud spreekwoord luidt: 'Reinig je gezicht in plaats van de spiegel de schuld te geven'. De meesten van ons gooien liever de spiegel aan stukken, dan dat zij hun eigen slechte gewoonten opgeven. Ibrahim Ad'ham's lessen openden de ogen van zijn toehoorders. Zij gelden vandaag de dag ook voor ons en voor alle gelovigen, tot op de Dag van de Wederopstanding.
10
GELOOF
De vrouw nam een goudstuk uit de zak en ging ermee naar de geldwisselaar. Toen deze de munt testte, vroeg hij hoe zij eraan gekomen was en zei: "Ik heb nog nooit zulk zuiver goud gezien. Ik zou niet weten waar ter wereld het vandaan zou kunnen komen." Het was de man de hele dag niet gelukt om werk te vinden. Moe, hongerig en ontmoedigd ging hij naar huis. Hij was bezorgd over hoe teleurgesteld zijn vrouw en kinderen zouden zijn. Op weg naar huis stopte hij om twee hoofddoeken te vullen, de ene met zand en de andere met stenen." Mijn buren, die allemaal weten dat ik een nieuw geloof heb, zullen er in elk geval niet over kletsen dat ik drie dagen achter elkaar met lege handen ben thuisgekomen." Toen de man bij zijn huis kwam, zag hij achter alle ramen kaarsen branden en rook hij de geur van vlees en groente die bereid werden. Hij gooide de deur open en zag hoe zijn vrouw en kinderen op hun best waren gekleed en dat er pannen met eten stonden te pruttelen op het vuur. Ontsteld vroeg hij zijn vrouw: "Heb je van iemand geld geleend? Waar heb je al dat eten en die kaarsen vandaan?" Blij vertelde zijn vrouw hem dat er een boodschapper gekomen van zijn nieuwe meester was die hen een zak zuiver gouden munten had gegeven. De man gooide zijn bundeltjes achter de deur en omarmde zijn gelukkige vrouw en kinderen. Toen berispte zijn vrouw hem omdat hij voedsel op de grond had gegooid. Hij draaide zich om en kwam tot de ontdekking dat het zand veranderd was in het beste meel en dat de stenen veranderd waren in vers gebakken broden! Ook wij worden door God onderhouden. Wij worden net zo rijk bedeeld, alleen realiseren wij het ons maar zelden en wij zijn er ook maar zelden dankbaar voor.
Toen de Islam nog niet zo lang bestond, begonnen veel nadenkende mensen, wier voorouders de afgoden of het vuur aanbaden, aan de praktijken van hun voorouders te twijfelen. Zo waren er eens twee broers die vuuraanbidders waren. De ene broer stelde voor dat zij hun hand in het vuur zouden steken en als zij die zouden branden, zouden zij het vuur niet langer aanbidden en overgaan tot de Islam. Zij baden tot het vuur en vroegen de god van hun voorouders hen niet te branden. Toen zij hun hand in het vuur staken, brandden zij zich. De eerste broer zei dat hij de Islam wilde onderzoeken. De tweede broer krabbelde terug en zei dat hij er nog niet aan toe was de religie van zijn cultuur en zijn voorouders de rug toe te keren. De eerste broer ging naar de dichtstbijzijnde moskee. Hij was verbaasd en verheugd toen hij zag dat iedereen gezamenlijk aan het bidden was, zonder scheiding in klassen of standen. Slaven stonden naast machtige en aanzienlijke personen. Rijk en arm zaten gewoon naast elkaar. Het hart van de vuuraanbidder was geraakt door de waarheid van de passages uit de schriften die voorgelezen werden en door de visie op God zoals die door de priester tot uitdrukking werd gebracht. Na de gebeden stond hij op en gaf hij te kennen dat het zijn bedoeling was zich tot de Islam te bekeren. De congregatie was ontroerd en verrukt over zijn oprechtheid. Omdat hij blijkbaar arm was, boden enkele rijke gelovigen hem geld te leen aan of een baan. De man weigerde echter alle hulp en zei dat God hem zelfs had geholpen toen hij een ongelovige was en nu hij tot geloof gekomen was, zou hij zeker op Hem blijven vertrouwen. De man ging naar huis en vertelde zijn vrouw wat er gebeurd was. Zij was buiten zichzelf van vreugde toen zij hoorde over het nieuwe geloof van haar man en stemde erin toe zich ook tot de Islam te bekeren. De man vertrok van huis om werk te zoeken. Hij was een drager en om zijn geld te verdienen droeg hij zware lasten. Maar niemand had werk voor hem. Tegen het middaguur ging hij naar de moskee om te bidden. En weer weigerde hij alle hulp van zijn geloofsgenoten. Hij vroeg God om voor hem en zijn gezin te zorgen. Maar die middag lukte het hem niet om werk te vinden. Toen het ten slotte avond werd, keerde hij terug naar huis. In plaats van zijn vrouw en kinderen teleur te stellen, vertelde hij dat hij werk had gevonden bij een fantastische meester, maar dat zijn meester al vroeg was vertrokken en vergeten was hem uit te betalen. Zij nuttigden een schamel maal dat bestond uit het kleine beetje voedsel dat er nog in huis was. De tweede dag verliep net als de eerste. De man kon gewoonweg geen werk vinden, hoe zeer hij ook zijn best deed. Telkens als het tijd voor de gebeden was, ging hij naar de moskee en vroeg hij God om voor hem en zijn gezin te zorgen. Die avond raapte hij op weg naar huis bij een herberg een paar kliekjes op en gaf die aan zijn kinderen om hun honger mee te stillen. Hij zei tegen zijn gezin dat zijn meester wederom vergeten was hem uit te betalen. Ook op de derde dag vond hij geen werk. Op het middaguur bad hij vurig voor zijn gezin. Hij beschouwde de situatie als een test van zijn geloof en besloot niets anders te doen dan te bidden en werk te zoeken totdat er voor zijn gezin was gezorgd. Die middag kwam er een stralende jongeman naar zijn huis en gaf zijn vrouw een zak met goud. Hij zei: "Zeg tegen je man dat zijn nieuwe meester heel tevreden over hem is." Toen ze de zak opende, riep ze uit: "Oh, wat een fantastische en edelmoedige meester!" Zij had in haar hele leven nog nooit een goudstuk gezien. En hier had zij voldoende goud om hen allemaal voor de rest van hun leven te onderhouden.
Oppervlakkig gezien lijkt het of wetenschap en materialisme in de huidige wereld obstakels voor het geloof zijn geworden. Wij moeten echter onderscheid maken tussen twee soorten van geloof. Er is blind geloof, van waaruit men gewoon zegt: "Ik ben gelovig, ik geloof in God." En er is echt geloof dat meer is dan slechts een overtuiging; het is geloof dat tot uitdrukking komt in daden. Zelfs als je niet zegt: "Ik ben gelovig," zullen je daden je geloof tot uitdrukking brengen. Er zijn zelfs mensen die met de mond belijden dat zij nergens in geloven, maar in hun daden gelovig zijn. Zij zijn gelovig in hun wetenschap en in hun kunst, hoewel zij zeggen: "Ik geloof nergens in." Dergelijke mensen bevestigen hun geloof in hun daden, in hun levenswijze, in hun creatieve ontdekkingen. Oppervlakkig gezien lijken zij twijfelaars, agnosten, maar in werkelijkheid zijn zij mensen van geloof. Of een dergelijk geloof voor God acceptabel is of niet, is niet aan ons om uit te maken. Wie zou dat kunnen uitmaken? Alleen God weet het. Ik heb nooit met God gesproken over de vraag of ons geloof of dat van de twijfelaars voor Hem wel acceptabel is. Sommige mensen beweren dat de mensheid moeilijke tijden doormaakt, maar ik denk niet dat het zo is. De tijden zijn niet slecht. Sommige mensen zijn misschien slecht. De zon, de maan en de sterren hebben hun plicht niet verzaakt. De seizoenen komen en gaan zoals altijd. Echte mannen en vrouwen veranderen niet. Zij vinden ten slotte zichzelf en zij wenden zich tot God. Met echte mannen en vrouwen bedoel ik echte menselijke wezens. Ik bedoel niet dieren die verschijnen in mensengedaante. Ik bedoel degenen die menselijk zijn, die zijn zoals mensen bedoeld zijn. Ik heb veel mensen gezien die zondige, kwade of slechte mensen schenen, maar bleken prachtige voorbeelden van echte mensen te zijn. Je hebt wel eens een circusdompteur met wilde dieren bezig gezien, iemand die olifanten, tijgers en leeuwen iets leert. Ieder van ons draagt een verborgen schat in zich. Telkens als je die verborgen schat in jezelf ziet en jij bent ten slotte geen tijger, geen leeuw en ook geen olifant als je die innerlijke schat ontdekt, dan wordt je een echt mens.
11
ZELFKENNIS
Wij zouden erom kunnen bidden dat het aantal leraren en meesters mag toenemen en dat mensen hun eigen meester worden en de schat in zichzelf ontdekken. Wanneer mensen een slechte daad overwegen en de bedoeling hebben die uit te voeren, maar zich realiseren dat er op hen gelet wordt, dan zal hun kwade bedoeling verdwijnen. Waarom heeft God ons vanaf het begin der mensheid leraren en profeten gestuurd? Als die schat in ons, als dat potentieel in ons niet bestond, waarom zou God dan de moeite nemen leraren en profeten te sturen om ons te helpen die schat te ontdekken? Zolang het woord van God over onze lippen komt, zal de Laatste Dag niet komen. Wat betekent dat? Zolang er nog één enkel mens is die in God gelooft en de namen van God uitspreekt, zolang zal de Laatste Dag niet komen. Maar daar wordt niet mee bedoeld, 'God' zeggen op de manier zoals je 'Hallo' zegt. Degene die 'God' zeggen, moeten weten dat de mensheid goddelijk is. Wij zijn allemaal goddelijk. Wij behoren aan God toe. Wij bestaan noch vóór Hem, noch na Hem. Wij zijn deel van de waarheid. Wanneer dat vergeten wordt, wanneer die herinnering uit ons geheugen is gewist, dan zijn wij in gevaar. Maar dat is nooit gebeurd. Zijn er vandaag de dag op de aardbodem meer mannen en vrouwen die in God geloven, of zijn er meer die niet in God geloven? God wil dat wij Hem vinden, dat wij Hem kennen. En de duivel wil dat wij God vergeten en Hem uit het oog verliezen. Wie zijn er in de meerderheid, de volgelingen van God of de volgelingen van de duivel? Als wij zeggen dat er meer volgelingen van de duivel zijn, dan betekent dat, dat de duivel meer macht heeft dan God. Aan de hand van dit criterium kun je zien dat de gelovigen in de meerderheid moeten zijn. Er zijn veel mensen die denken dat zij God of het bestaan van God ontkennen, maar hun daden zijn in feite de daden van gelovigen. In materialistische landen verstoppen velen hun geloof. In onze democratische landen geloven wij in de vrije uiting van ons geloof. Maar in landen waar de knoet van de tirannie heerst, moeten velen vanwege de onderdrukking hun geloof verbergen. Toch blijven zij trouw aan God. Kijk bijvoorbeeld eens naar Toerkestan in Rusland. Daar bestaat een Islamitisch ritueel waarbij een lam wordt geofferd ter nagedachtenis aan de ram die door Abraham geofferd werd in plaats van zijn zoon. Onder het communistische regime is het de mensen verboden dit te herdenken. Desondanks stelen gelovige Moslims lammeren van de collectieve veehouderijen om hun religieuze rituelen uit te kunnen voeren. Zij riskeren hiermee hun leven. Stelen is een zonde, maar zij stelen om hun religieuze plichten uit te kunnen voeren. Je herinnert je misschien hoe veel Boeddhistische priesters in Vietnam zichzelf overgoten met benzine en zichzelf in brand staken. Dit is natuurlijk niet plezierig om te horen, laat staan te zien of te voelen. Maar kijk eens hoever het geloof van deze mensen reikt. Deze priesters zijn bereid zichzelf te purificeren, zichzelf op deze vreselijk pijnlijke manier te offeren. Zelfmoord plegen is iets vreselijks, maar deze Boeddhisten deden het omwille van hun geloof. In onze tijd is het merendeel der mensen gelovig. De toekomst behoort in elk geval aan de gelovigen toe. Degenen die handelen, degenen die toegestaan wordt om te handelen, zijn de gelovigen. God, onze Schepper bestaat. De gelovigen zijn zij die in staat zijn te handelen, zij die in staat zijn te volbrengen, zij die in staat zijn te werken.
God zegt: "Zij die zichzelf reinigen van hun nafs, zullen verlost worden." Nafs is geen ding. Deze Arabische term is verwant aan de betekenis van 'adem', 'ziel', 'essentie', 'zelf' en 'natuur'. Het is een verwijzing naar een proces dat op gang komt door de wisselwerking tussen lichaam en ziel. Het lichaam is opgebouwd uit 'stof', een combinatie van materiële elementen. De ziel komt van God en heeft zeven aspecten of niveaus: de minerale ziel, de plantaardige ziel, de dierlijke ziel, de menselijke ziel, de engelenziel, de geheime ziel en de ziel van het geheim der geheimen. Bepaalde elementen van de ziel kunnen verbeterd worden. Het medicijn daartoe kan men vinden in de heilige schriften en in de lessen van profeten en heiligen. Hoe kan de ziel nu negatieve of onwenselijke eigenschappen bezitten? Zij is immers niet van deze wereld, maar afkomstig van het niveau van Gods Troon? De ziel wordt als zij het menselijke lichaam binnengaat een balling. Zij wordt opgesloten in het lichaam. Ons lichaam bevat allerlei verschillende organen en instrumenten om mee te handelen, bijvoorbeeld onze geslachtsorganen. Maar het lichaam heeft zelf niet de psychische macht om onze lichamelijke aandrang te volgen. De ziel bezit deze macht, maar zij beschikt niet om over de middelen te handelen. Wanneer de ziel deze lichamelijke instrumenten voor slechte dingen gebruikt, dan kunnen wij spreken van ongewenste zielekwaliteiten. God heeft niets geschapen dat slecht is. Het is ons misbruik van dingen, dat slecht is. Seksuele verlangens bijvoorbeeld zijn natuurlijk en noodzakelijk ter instandhouding van de soort. Zij vormen ook een manier om de liefde tussen man en vrouw tot uitdrukking te brengen. Wanneer dit natuurlijke verlangen echter verandert in wellust, kan het leiden tot allerlei schadelijke handelingen. Wie is dus verantwoordelijk voor onze slechte daden, het lichaam of de ziel? Men zegt dat op de Dag des Oordeels het lichaam de ziel zal beschuldigen en zeggen: "Ik heb geen macht tot handelen gehad." De ziel zal vervolgens proberen het lichaam de schuld te geven en zeggen: "Ik had geen middelen om te handelen." Zij zullen het antwoord vinden in de parabel van de sterke blinde man die een kreupele op zijn rug draagt. De kreupele beschikt over zowel gezichts- als onderscheidingsvermogen en stuurt de bewegingen van zijn blinde drager. Wie van beide is verantwoordelijk? Zij hebben allebei schuld. Nafs is op zichzelf niet slecht. Geef nooit de schuld aan je nafs. Een deel van het werk van de soefi's bestaat uit het veranderen van de staat van je nafs. De laagste staat is die waarin je volledig gedomineerd wordt door je verlangens en begeerten. De volgende staat is worstelen met jezelf, trachten te handelen volgens de rede en hogere idealen en jezelf bekritiseren telkens wanneer je faalt. Een veel hogere staat is tevreden zijn met wat God je geeft, of het nu gemak of ongemak betekent, bevrediging van lichamelijke behoeften of gebrek. Al deze niveaus van nafs maken deel uit van de geschapen wereld. De nafs zitten in het lichaam gevangen, zij zijn daarheen verbannen. Het hoogste niveau van de ziel, de zuivere ziel, is geen onderdeel van de schepping. Het is een aspect van de Goddelijke Eigenschap, de Al Hay, de Eeuwiglevende. Je kunt haar niet lokaliseren binnen of buiten het lichaam. De andere niveaus zijn in het lichaam gelokaliseerd, maar de zuivere ziel is deel van het Oneindige. Als zodanig kan zij niet omvat worden door iets dat geschapen is. Zij is een directe manifestatie van de Eeuwiglevende. De nafs bevat de geaardheid of de eigenschappen van de belichaamde ziel.
12
God zei: "Wij bliezen Adam Onze eigen adem in." Dit is de ziel die in het lichaam opgesloten wordt totdat wij bij onze dood horen: 'Keer terug naar je Heer.' De laagste niveaus van de ziel blijven in het lichaam. Zij willen het met de dood niet verlaten. Zij verzetten zich daartegen omdat zij aan het lichaam gehecht zijn geraakt. Hoe zit het nu met de zielen van grote profeten en heiligen? Zij verschillen in feite van ons. Zij zijn zuiverder. De aardse elementen, de materiële elementen van deze grootse menselijke wezens zijn afkomstig van de heiligste plaatsen op aarde. Hun lichamen zijn zuiver en wanneer de ziel een dergelijk lichaam binnengaat, raakt zij op geen enkele manier bezoedeld. Er is een bekend gezegde: 'Hij die zichzelf kent (letterlijk: Hij die zijn nafs kent), kent zijn Heer.' Dit heeft twee betekenissen. De eerste is dat wij onze behoeften, verlangens en zwakheden kunnen leren kennen, maar ons ook het bestaan van een majestueuze macht kunnen realiseren. Dan zullen wij weten dat wij niet zonder een beschermer kunnen, zonder iemand die ons in deze wereld voedt, kleedt en onderdak geeft. De tweede betekenis is een mystieke. God zei: "Ik ben u nader dan uw halsslagader." Door onszelf te kennen zullen wij deze diepe verbondenheid met onze Heer ontdekken. Door dit richtsnoer te volgen, kunnen wij God bereiken. Dit pad terug naar God kan alleen worden gevolgd door degenen die leven volgens Gods geboden. Zij die dat niet doen, die in plaats daarvan verkiezen Satan te volgen, zullen afgezonderd worden. Er is iets dat ons met God verenigt. Hoewel God boven iedere vergelijking staat, kan onze verbinding met Hem vergeleken worden met het bestaan van miljoenen individuele lampjes, terwijl er toch slechts één ding is dat met elektriciteit wordt aangeduid. Iedere lamp is anders: sommige lampen zijn 10 Watt, andere 100 Watt. De kracht achter elke lamp is echter hetzelfde. Je kunt het ook zien als een tros druiven. Een tros druiven zal snel verrotten als hij geplukt is, maar als hij met de wijnrank verbonden blijft, zal hij blijven leven. Er is iets dat door middel van de wijnrank elke druif bereikt. Alles is hetzelfde. Alles is in essentie schitterend mooi. Alleen de oppervlakkige eigenschappen kunnen lelijk zijn. Wees niet gehecht aan deze wereld. Met de dood komt de scheiding van alles wat tot deze wereld behoort. Voordat je doodgaat, zul je de opdracht 'Keer terug naar je Heer' vernemen. Alle gehechtheid aan de wereld zal verdwijnen en je zult één zijn met God. Koning Salomo (Gods Vrede zij met hem) was niet alleen de rijkste en machtigste heerser van zijn tijd, maar ook de grootste profeet van zijn tijd. Hoewel hij grote macht bezat en onvoorstelbaar rijk was, interesseerden zijn bezittingen hem niet. Hij beschouwde ze als niets anders dan een last en een bron van problemen. Ieder dag ging hij naar zijn papegaai. Op een dag was de papegaai erg verdrietig. Het dier had heimwee naar zijn geboorteland. Nu ik het over papegaaien heb, een papegaai met een onvoorstelbaar grote woordenschat werd eens ter veiling aangeboden voor tweeduizend euro. Toen Nasroeddin (die mensen dikwijls onderwees door middel van grappen) dit aanbod zag, was hij stomverbaasd. De volgende bracht hij dag een grote, lelijke kalkoen mee naar de markt. Het meeste dat hij er bij de menigte voor kon krijgen, was zes euro. Hij riep de mensen toe dat ze hoger moesten bieden, want dit dier was toch veel groter dan het dier dat voor tweeduizend euro verkocht was. Iemand riep: "Maar dat was een mooie papegaai die kon praten als een mens!" Nasroeddin antwoordde: "Dit is een mooie kalkoen die kan denken als een mens!" Koning Salomo vond het goed dat zijn papegaai naar huis terugkeerde. De reis duurde een maand heen en een maand terug, dus gaf Salomo zijn papegaai drie maanden verlof. Hij
waarschuwde de papegaai op tijd terug te zijn, anders zou hij de wind of de djinns (geesten) achter hem aan sturen. De papegaai keerde terug naar zijn geboorteland en genoot enorm van het weerzien met familie en vrienden. De tijd verstreek snel; zoals je weet, lijkt een nacht voor minnaars maar een ogenblik te duren, maar voor iemand met kiespijn kan een nacht eindeloos lang lijken. Toen de papegaai op het punt stond weer te vertrekken, gaf zijn familie hem een fles water van het eeuwige leven mee, een geschenk dat iemand als koning Salomo waardig was. De papegaai bond de fles onder zijn rechtervleugel en vloog terug. Hij gaf de fles aan koning Salomo. De profeet overlegde met zijn adviseurs. Zijn vraag was of hij het water van het eeuwige leven moest drinken of niet. Het hele hof, mensen, dieren en djinns, zei: "Ja, wij wensen dat u voor eeuwig onze heerser zult zijn." Alleen de uil zei: "Voordat u drinkt, moet u naar een bepaalde grot gaan om te zien wie daar is." Salomo ging naar de grot en trof er een oude man die bad om te mogen sterven. De uil zei tegen de profeet dat deze man het water van het eeuwige leven had geproefd en niet meer kon sterven. Wees klaar om te gaan als je tijd is gekomen. Niemand wil in werkelijkheid eindeloos ziekten en gebreken blijven verdragen. Bovendien bestaat er geen groter verdriet dan je kinderen te zien sterven en alleen achter te blijven. Terwijl Salomo daar stond, niet wetende wat hij met de fles zou doen, kwam de engel Gabriël en gooide de fles om.
13
DE HEILIGE KORAN
Een van de wonderen van de Koran is, dat een kind van vijf hem uit het hoofd kan leren. Hij bestaat uit 114 verzen en 6666 regels. Geen enkel ander geschrift kan zo gemakkelijk geleerd worden. In alle eeuwen zijn er duizenden, honderdduizenden mensen geweest die de Heilige Koran uit het hoofd hebben geleerd. Mensen zijn tijdelijk, het boek is eeuwig. Het is het boek van God. Maar hoe kan iemand de Koran dan uit het hoofd leren? Hoe haalt een tijdelijke mensheid het in zijn hoofd om de eeuwige Koran te lezen? Het is God die de ware Koran beschermt en bewaart, woord voor woord, letter voor letter. Het menselijke hart leert de Koran uit het hoofd, maar in feite is het God die dit Goddelijke boek in de harten der mensen bewaart. Hij is het die de Heilige Koran reciteert met menselijke lippen. De Heilige Koran is geen in het Arabisch geschreven boek. Zij die oprecht zijn en wier handen de Schepper vasthouden, begrijpen de betekenis van de Koran. De Koran is als een touw. Het ene eind is in handen van de macht van God en het andere eind daalt neer op deze wereld. Wie dit touw vasthoudt, is veilig en zal de vreugde van de Waarheid en het Paradijs proeven. Lees de Heilige Koran om genezing te vinden voor al je kwalen. Nadat de Profeet was heengegaan, werd aan zijn vrouw Aisha (Moge God haar welgevallig zijn) gevraagd hem te beschrijven. Ze zei, dat als je hem wilde kennen, je slechts de Koran hoefde te lezen, want hij was de levende Koran. De Profeet Mohammed deed de volgende uitspraken over de eerste openbaringen van de Heilige Koran. Nadat ik de leeftijd van dertig jaar bereikt had, leerde ik de eenzaamheid liefhebben. Ik leerde de afzondering liefhebben in de bergen van Hira, niet ver van Mekka. Op een dag kwam de engel Gabriël bij mij. Hij had de gestalte van een man en was uitermate schoon. Hij straalde licht uit. Ik stond op en liep op hem toe. Hij zei: "Lees!" Ik antwoordde dat ik niet kon lezen. Hij pakte mij beet en drukte mij zo stevig tegen zich aan dat mijn botten verbrijzeld werden. Nogmaals zei hij: "Lees!" En weer antwoordde ik dat ik niet lezen kon. Nogmaals omhelsde hij mij en drukte mij tegen zich aan. Hij beval mij opnieuw: "Lees!" Voor de derde keer zei ik: "Ik kan niet lezen." En weer pakte hij mij beet en omhelsde mij zo stevig dat mijn botten verbrijzeld werden. Toen kreeg ik de eerste openbaring: "Lees in de naam van God die de Schepper is." "Lees in de naam van God die de mensheid schiep uit geronnen bloed." "Lees in de naam van God die edelmoedig is, die de mensheid heeft onderwezen met de pen, die de mensheid geleerd heeft wat zij niet wist." Ik rilde. Ik begon de heuvel af te rennen. Toen bereikte vanuit de Hemelen een geluid mijn oren: "Oh, Mohammed!" Toen ik mijn hoofd oprichtte en naar de hemel keek, was het lichaam van Gabriël zo groot geworden dat het hemel van oost tot west omspande. Ik rende weg en keerde terug naar mijn huis en mijn vrouw Khadijah. Ik rilde nog steeds. Ik zei: "Bedek me, bedek me. Ik heb gezien wat ik heb gezien, maar wat heb ik eigenlijk gezien?" Was het een djinn of een hallucinatie? Of was het een openbaring van de Waarheid?" Khadijah antwoordde: "Jij zou nooit een hallucinatie hebben. Er is geen djinn die jou ooit zou bezoeken. Jij bent iemand die barmhartig is. Jij houdt je woord. Jij droogt de tranen van hen die huilen. Jij liefkoost de wezen. Hoe zouden djinns aan een dergelijk schoon en edelmoedig mens kunnen verschijnen? Wat jij gehoord en gezien hebt, is van de Hemel, van God. Ik heb gedroomd dat ik een Profeet ging trouwen, de laatste Profeet die na Jezus zou verschijnen. Die droom is nu uitgekomen." Later, toen ik alleen zat, gewikkeld in een dik kleed, kwam de engel weer tot mij en zei: "Oh, hij die zichzelf bedekt! Sta op en breng je volk de vrees en de liefde bij voor God en Zijn grootheid en
De Heilige Koran is geschreven in het Arabisch, maar in essentie en in feite is hij geschreven in de taal van God. Alleen zij die God liefhebben en vrezen, kunnen de werkelijke betekenis van de Heilige Koran begrijpen, alleen zij die Hem nabij zijn, die Zijn taal verstaan. Denken dat een boek dat wij in onze handen kunnen nemen de Heilige Koran is, is hetzelfde als denken dat de zon een kleine ronde spiegel is. Menselijke taal schiet te kort bij het uitleggen van de Koran in menselijke begrippen. Wij zijn tijdelijk, maar God is eeuwig. De Koran is onuitputtelijk. Als de zeeën inkt waren, als alle bomen pennen waren en de hemel en de aarde papier en tot het einde der tijden de hele schepping dit boek zou schrijven, dan zou er niet voldoende inkt zijn, dan zouden er niet voldoende pennen zijn, er zou geen papier meer zijn en de engelen en de hele levende schepping zouden uitgeput zijn, terwijl de betekenis van de Heilige Koran nog niet ten volle zou zijn uitgelegd. De Koran bevat alles, alles wat was vóór de tijd en wat na de tijd zal zijn, het verborgene en het zichtbare. Alles wat er bestaat, is te vinden in de Koran. Je moet alleen wel ogen hebben om dat te zien, oren om dat te horen, een geest om dat te begrijpen en een hart om dat te voelen. Jouw begrip van de Koran hangt af van hoe dicht je bij God staat. De grote soefiheilige en filosoof Ibn Arabi (Moge zijn ziel geheiligd zijn) viel eens van zijn paard. Toen zijn bezorgde studenten bij hem waren, vonden zij hem bewegingloos op de grond zitten, verzonken in contemplatie. Ibn Arabi keek op en zei: "Ik was juist aan het mediteren over de vraag, waar in de Koran staat geschreven dat ik van mijn paard zou vallen. Ik heb het gevonden in het eerste vers." De Heilige Koran is een document. Hij bevestigt alle andere geschriften en de Boodschappers die ze gebracht hebben. Op één niveau toont hij ons de geschiedenis van de mensheid, de geschiedenis van de gelovigen en de ongelovigen. Hij nodigt ons uit tot onderwerping en liefde. De Heilige Koran leert ons mens te zijn. Hij leert ons wat wettig en wat onwettig is en wat liefde is. Hij is een oog dat ons door God gegeven is. Wie dit oog bezit, ziet wat goed en wat kwaad is, wat zichtbaar en wat verborgen is. De Koran werd aan de Profeet (Gods Vrede en Zegen zij met hem) over een periode van drieëntwintig jaar stukje bij beetje geopenbaard. Telkens als hem een stuk werd geopenbaard, was de Profeet het spoor bijster. Dan zat hij op bitter koude avonden te zweten. God openbaarde hem dat als deze boodschap zou zijn neergedaald op een berg, de berg vlak zou zijn geworden. Maar mensen zijn sterker dan bergen. De Metgezellen van de Profeet waren er getuige van dat als een deel van de Heilige Koran aan hem geopenbaard werd terwijl hij op zijn kameel zat, de kameel bezweek onder het gewicht van de boodschap. In de Koran wordt de geboorte van de Boodschapper Jezus (Gods Vrede zij met hem) beschreven en er wordt vermeld dat de wereld hierdoor van vuil werd gereinigd. Zijn onbevlekte ontvangenis was een hemelse gave. De Koran vertelt ons dat Jezus de Messias was en dat hij de doden opwekte, de leprozen genas en de blinden het gezicht teruggaf. De Heilige Koran is een boek met lessen, een boek der waarheid, een boek van liefde. Hij leert ons wat de eigenschappen van de profeten zijn. Hij leert ons dat wij hier op aarde de vertegenwoordigers van God zijn. Je kunt de Koran niet uit je handen leggen, noch hem uit je geest of uit je hart bannen. Elk ander boek zou je gaan vervelen, maar dit boek niet. Hoe meer je erin leest, hoe meer je erin wilt lezen.
14
DROMEN
macht. Stel hen aan God voor. Breng hen het nieuws van de gerechtigheid voor wie God ontkennen. Herinner je God, roep God aan en bid tot God. Beveel reinheid en zuiverheid. Jij bent zuiver. Onderwijs zuiverheid, zodat de hele mensheid rein zal zijn, zowel innerlijk als uiterlijk en de hele mensheid zichzelf met geloof zal tooien. Het hart van de mens is de plaats van God." Dat was de tweede openbaring die tot Mohammed kwam. Het heilige boek dat het resultaat van deze openbaringen was, brengt angst in het hart van wie ontkent en niet gelooft. Maar daaraan ligt altijd genade en mededogen ten grondslag. Als een vader zijn kinderen zegt iets te doen en ze anders zal straffen, zou hij dan gelukkig zijn als hij de straf werkelijk uit zou moeten voeren? En is de liefde van een vader niet beperkt, terwijl Gods liefde en genade oneindig zijn? De angst die God zaait in de harten van de ongelovigen wordt overtroffen door Gods Mededogen. Gods Mededogen is sterker dan Gods Toorn. Zij die oprecht zijn, de trouwe gelovigen, worden grote beloningen in het vooruitzicht gesteld. De beloften van zowel beloning als straf komen allemaal voort uit die grootse bron van genade, mededogen en liefde: de Heilige Koran.
Dromen kunnen voor een soefi heel waardevol zijn, want ze bevatten dikwijls belangrijke boodschappen. Er zijn twee soorten dromen die van betekenis zijn. De eerste is de waarheidsgetrouwe droom die een letterlijke boodschap bevat. De tweede is de symbolische droom die uitgelegd moet worden. Dromen zijn een communicatiemiddel tussen de Schepper en de mensheid. Dit geldt voor iedereen; het is geen kwestie van geloven in dromen en zelfs niet van geloven in God. In veel mystieke systemen is droomuitleg een belangrijk hulpmiddel. Voor een derwisj vormen dromen een belangrijke indicatie van zijn spirituele zijnstoestand. Het is zowel voor de Sjeik als voor de derwisj van belang te weten of de spirituele zijnstoestand van de derwisj veranderd is. Wanneer je niveau verandert, veranderen namelijk ook je plichten en je gebeden. Dieren dromen ook. Er is een Turks gezegde, dat een hongerige kip zichzelf ziet in een emmer vol graan. In het leven en de leer van de profeten nemen dromen dikwijls een belangrijke plaats in. In feite zouden de openbaringen van de profeten ook opgevat kunnen worden als zuivere of gezuiverde dromen. Maar verwar dit soort dromen niet met de dromen van gewone mensen en zeker niet met de droom van een hongerige kip, die van graan droomt. Hoe verschijnen droombeelden als er geen oog is dat ze waarneemt? De ogen zijn gesloten omdat ze slapen en het netvlies werkt niet. Er is geen oog om de droom waar te nemen en er verschijnt ook niets dat door het oog kan worden waargenomen. Dus wat neemt in een droom waar en wat wordt er in een droom waargenomen? Wat je ziet, is in feite het gebied van goddelijke kennis. Wat voor jou verborgen is, is alleen kenbaar binnen het gebied van goddelijke kennis. Maar hoe kun je dit dan waarnemen en begrijpen als het buiten bereik van jouw kennis, op een ander gebied ligt? Het gebied van goddelijke kennis bevat alle kennis die er bestaat. Alles wat er is, alles wat er is geweest en alles wat er zal zijn, kan gevonden worden in het gebied van goddelijke kennis. Als dingen overgaan van dit gebied naar het aardse bestaan, wordt alles wat er zal gaan gebeuren op een goddelijk scherm weerspiegeld. Het wordt op dat scherm geschreven. Tijdens de slaap komt de ziel los van het lichaam, zonder echter zijn verbinding met het lichaam te verliezen, zoals een lichtstraal uit een zaklamp. Dit licht straalt uit tot dit goddelijke scherm en 'leest' de passages die op hem betrekking hebben. Bij het ontwaken keert de ziel terug in het lichaam, zoals een zaklamp die wordt uitgeschakeld. Door middel van dit zich uitstrekken van de ziel kun jij, de dromer, een kennisniveau waarnemen dat niet binnen jouw gebied ligt. Deze kennis ligt nog steeds op het goddelijke gebied. Symbolen en beelden in een droom zijn als hiëroglyfen: wie terzake kundig is, kan ze lezen. Deze symbolen veranderen echter van geval tot geval, van persoon tot persoon en van ziel tot ziel. Iedere persoon heeft zeven verschillende zielen in zich: een minerale ziel, een plantaardige ziel, een dierlijke ziel, een menselijke ziel, een engelenziel, een geheime ziel en een ziel van het geheim der geheimen. De droomsymbolen verschillen naargelang de ziel waarop zij betrekking hebben, de ziel die ze waarneemt en de persoon die ze waarneemt. Een sultan ziet misschien dezelfde droombeelden als een slaaf, maar zij betekenen in beide gevallen iets anders.
15
De verschillende zielen in ieder mens zijn niet van elkaar te onderscheiden. Zij bestaan binnen elkaar en elke ziel evolueert in de richting van een hogere ziel. Uiteindelijk worden al deze zielen verenigd in de menselijke ziel of in een van de hogere zielen. Het niveau van de ziel die de dromen waarneemt, is van groot belang. De dromen van de dierlijke en plantaardige ziel vervullen verlangens en driften. Als je bijvoorbeeld honger hebt, zul je dromen over eten. De menselijke ziel neemt symbolen waar. Een slang kan bezit voorstellen of, in geval van een derwisj, het niveau van zijn lagere zelf. Als het hoogste niveau van de ziel het lichaam heeft verlaten, dan zijn de droombeelden niet meer symbolisch. Dit zieleniveau kan opstijgen tot de troon van God, het Boek lezen en helder waarnemen wat er zal gebeuren. De persoon kan waarheidsgetrouwe beelden zien van gebeurtenissen in de Verenigde Staten, Istanboel of Japan. Men herinnert zich dergelijke dromen altijd duidelijk. De Sjeik interpreteert dromen door middel van inspiratie. Om zijn dromen op juiste wijze te kunnen uitleggen, moet de Sjeik het punt waarop de dromer staat en zijn spirituele rangorde kennen. Dan stuurt God het antwoord naar het hart van de Sjeik. Sommige Sjeiks kunnen zelfs aan een slechte droom een goede uitleg geven, die dan ook uit zal komen. God zorgt ervoor dat de interpretatie zal uitkomen. Een droom moet alleen worden verteld aan de droomuitlegger. Dit geheim is heel, heel belangrijk. De betekenis van de droom wordt aan de uitlegger geopenbaard op het moment dat de droom wordt verteld. Je moet je dromen nooit vertellen aan iemand die de gewoonte heeft kwaad te spreken van anderen. Vertel je dromen alleen aan hen die een reine mond hebben. Een derwisj die op het platteland leefde, ver van de stad waar zijn Sjeik woonde, had een droom. Hij had het gevoel dat de droom belangrijk was en dat hij hem direct aan zijn Sjeik moest gaan vertellen. Hij had gedroomd dat zijn lichaam opzwol alsof hij zwanger was. Toen kwam er een grote slang uit zijn buik en zijn lichaam nam weer zijn normale proporties aan. Omdat hij het te druk had om zijn Sjeik te bezoeken, liet de derwisj zijn meest betrouwbare dienaar komen en gaf hem opdracht naar de stad te gaan om de droom aan de Sjeik te vertellen. De dienaar mocht de droom aan niemand anders vertellen of zelfs maar over de droom nadenken. De derwisj wist dat het belangrijk was dromen alleen aan de uitlegger mee te delen. De dienaar vertrok onmiddellijk naar de stad. Onderweg kwam hij een bekende tegen, iemand die de naam had een bemoeial te zijn. De man vroeg de dienaar wat hij aan het doen was en de dienaar antwoordde, dat hij op weg was naar de stad. "Waarom? Wat ga je daar doen?" vroeg de man. De dienaar antwoordde: "Ik moet voor mijn meester een boodschap doen." "Wat voor boodschap?" "De boodschap is persoonlijk en vertrouwelijk." De man probeerde van de dienaar meer details los te krijgen, totdat de dienaar hem uiteindelijk vertelde dat hij naar de soefisjeik van zijn meester ging om aan hem een droom mee te delen die zijn meester de vorige nacht had gehad. De bemoeial begon te informeren waarover de droom ging. De dienaar weigerde om hierover te praten, maar ten slotte brak de bemoeial zijn weerstand. "Mijn meester droomde dat hij helemaal opgezwollen was," begon de dienaar. De man liet hem niet uitpraten, maar begon te lachen en zei: "Toen spatte hij uit elkaar, zoals een ballon waar je met een speld in prikt!" Zijn nieuwsgierigheid was bevredigd en de bemoeial ging zijns weegs. De dienaar haastte zich naar de stad en kwam aan bij het huis van de Sjeik. Toen hij bij de Sjeik werd ontboden, begon hij zijn verhaal: "Mijn meester heeft een droom gehad en hij vroeg mij u om de uitleg te vragen. Hij droomde dat zijn lichaam helemaal opgezwollen was..." Op dat moment zei de Sjeik: "Stop! De droom is al uitgelegd. Ik kan niets meer doen. Ga terug naar huis en informeer naar je meester."
De dienaar ging terug naar huis en trof zijn meester dood aan. Een paar uur nadat de dienaar was vertrokken, begon zijn lichaam op te zwellen en toen was hij plotseling gestorven. Toegegeven, dit verhaal is een extreem geval. Het wordt dikwijls verteld om nieuwe derwisjen erop te wijzen hoe belangrijk het is dromen naar hun Sjeik te brengen. Pas als de droom is uitgelegd, mag hij aan anderen worden verteld. Een belangrijk aspect van dromen is jouw bedoeling ermee, dat wil zeggen, welke vragen je aan je dromen stelt. Om iets 'uit te broeden' of door middel van een droom antwoord op een vraag te krijgen is een of andere vorm van meditatie of contemplatie noodzakelijk. Van de Metgezellen van de Profeet (Gods Vrede en Zegen zij met hem) wordt vermeld, dat zij van hem de instructie kregen hun dromen te onthouden en ze aan hem te vertellen voor uitleg. Daarnaast leerde hij hen, hoe zij op hun dromen moesten 'broeden' om er lering uit te trekken. Een ware gebeurtenis uit de Ottomaanse geschiedenis heeft betrekking op het uitleggen van dromen. In feite heeft deze gebeurtenis ook te maken met onze soefi-orde, de Halveti-orde. Destijds was de Sjeik van de Islam min of meer wat de Paus nu is. De Sultan had de absolute wereldlijke macht, maar zijn macht werd aan banden gelegd door de Islamitische Wet die alle levensgebieden besloeg. Een van de belangrijkste taken van de Sjeik van de Islam was het interpreteren van de heilige wetten. Zijn religieuze bevelschriften hadden evenveel zeggenschap als wetten. De Sjeik van de Islam was de sleutel van zijn kluis verloren waarin hij zijn belangrijkste documenten en zijn meest waardevolle schatten bewaarde. Op alle mogelijke manieren probeerde hij de sleutel terug te vinden. Ten slotte vroeg hij om in een droom te vernemen waar de sleutel was. En het werkte. Hij droomde dat hij een sinaasappelboomgaard inliep, een sinaasappel van een boom plukte, hem opensneed en daar de sleutel vond. Maar hoe zou deze droom hem kunnen helpen de sleutel te vinden? Hoe moest hij de droom uitleggen? De Sjeik van de Islam informeerde overal in Istanboel, dat toen de hoofdstad van het Ottomaanse Rijk was, naar een goede droomuitlegger. Hij zocht hulp, zoals ook de Farao de hulp van Jozef (Gods Vrede zij met hem) had ingeroepen bij het uitleggen van zijn dromen. Zijn adviseurs raadden hem een Halveti-sjeik aan, Abdul-Rahman Efendi. De Halveti-sjeik werd uitgenodigd voor een bezoek aan de Sjeik van de Islam, die hem zijn droom meedeelde. De Sjeik van de Islam zei: "Ik heb gevraagd om een droom die mij de plek zou onthullen waar mijn zoekgeraakte sleutel zich bevindt. Ik heb deze droom gehad, maar wat betekent hij?" Abdul-Rahman glimlachte en zei tegen de Sjeik van de Islam, dat hij zijn butler naar de bibliotheek van het paleis moest sturen om hem het dikste en grootste boek van de hele bibliotheek te brengen. De butler ging naar de bibliotheek en kwam terug met een enorm boek, een concordantie op de Heilige Koran. Abdul-Rahman zei: "In de naam van God, de Barmhartige, de Meedogende." Toen nam hij een briefopener en stak hem tussen de pagina's. Hij opende het boek en daar lag de sleutel! De Sjeik van de Islam zei tegen Abdul-Rahman dat hij de betekenis van dromen bestudeerd had en dat hij vele boeken over dit onderwerp gelezen had, maar dat hij de betekenis van deze droom niet had kunnen ontdekken. Abdul-Rahman antwoordde: "God heeft de gave van de droomuitleg gegeven aan Jacob en aan zijn zoon Jozef. In veel mindere mate is mijn uitleg van uw droom ook een soort openbaring, een klein wonder." Ik ben hier vast van overtuigd. Ik heb veel boeken over droomuitleg gelezen en er bestaan erg veel boeken over dit onderwerp. In deze boeken wordt beweerd dat een paard hiervoor staat, een appel daarvoor en dat een vis dit of dat betekent. Maar dat is geen werkelijke uitleg. Die benadering werkt niet. Het is een schot op goed geluk. Dromen kunnen echter wel degelijk op een juiste wijze
16
worden uitgelegd. Waarheidsgetrouwe uitleg is bijna erfelijk. Het is een gave van God die Jacob en Jozef ontvangen hebben, evenals onze Halveti-Jerrahi Orde. Van Sjeik Abdul-Rahman is een voorbeeld bekend van interpretatie van symbolen aan de hand van de situatie waarin de dromer zich bevindt. Op een dag kreeg hij bezoek van twee mannen. De eerste man zei, dat hij had gedroomd dat hij tegen een minaret op klauterde en de oproep tot het gebed begon te reciteren. De Sjeik zei onmiddellijk: "Je kunt beter onmiddellijk voorbereidingen treffen om naar Mekka te gaan. Dit jaar zul je de pelgrimstocht maken." Zodra hij vertrokken was, kwam de tweede man en vertelde precies dezelfde droom, dat hij tegen een minaret op klauterde en de oproep tot gebeden reciteerde. De Sjeik zei: "Je kunt wat je gestolen hebt beter teruggeven, want anders zul je gepakt worden en dat zal je heel slecht bekomen!" Met stomheid geslagen gaf de man toe dat de interpretatie juist was en hij beloofde nooit meer te stelen. Nieuwe derwisjen kunnen vreemde of zelfs nachtmerrieachtige dromen hebben. Zij dromen over slangen, schorpioenen en dergelijke. Deze dromen worden niet werkelijk uitgelegd. De Sjeik geeft de novice zogezegd alleen maar een medicijn dat bij zijn huidige toestand past. Hij krijgt bepaalde opdrachten, zoals het reciteren van bepaalde namen van God of bepaalde gebeden. Vreemde dromen geven slechts aan op welke manier het ego van de novice naar links en naar rechts afglijdt en probeert alles te doen om te vermijden door het soefi pad getransformeerd te worden. De novicen hebben hulp en bescherming nodig; zij moeten op de juiste innerlijke weg worden geleid en daarom krijgen zij verschillende spirituele opdrachten en plichten. Wanneer een nieuwe derwisj over een slang droomt, is dit waarschijnlijk een aanduiding voor zijn laagste zelf, voor de begeerte en de egoïstische aandriften die zijn gehele wezen overheersen. In andere gevallen kan de slang tirannie voorstellen, maar ook iets totaal anders. Enkele jaren geleden kwam er bijvoorbeeld een man naar mij toe die ik nog nooit had ontmoet. Hij was bang en hij beefde van angst. (Ik ben preekheer in de grote Suleiman Moskee in Istanboel geweest. Deze man had mijn preken gehoord en hij had mij herkend.) Ik bestelde eerst koffie en thee voor ons beiden. Ik wist dat hij mij iets belangrijks te vragen had. De man vertelde dat hij een afschuwelijke droom had gehad, waarin er een groot gat in zijn buik was verschenen, waaruit een enorme slang tevoorschijn kwam. Ik glimlachte en zei: "U hebt een belangrijke zakelijke aangelegenheid met de regering. U hoopt iets te erven en u hebt bij de regering een aanvraag ingediend om uw erfenis te ontvangen. U zult de erfenis ontvangen. U zult zelfs zoveel succes hebben dat uw vrienden u zullen benijden." De man was geschokt. Hij pakte zijn aktetas en haalde er een stapel papieren uit. Hij vertelde dat hij grote stukken land had geërfd in een andere stad, maar dat er weerstand was tegen het feit dat hij de eigenaar werd. Hij had een aanvraag ingediend bij de regering, maar was er niet zeker van hoe de zaak zou aflopen. Droomuitleg is een rechtstreekse boodschap die men krijgt terwijl de droom wordt verteld. Ik probeer je niet te laten denken dat ik wonderen doe. Ik heb dit verhaal slechts verteld om te illustreren wat ik over droomuitleg heb gezegd.
Veranderde de staf werkelijk in een slang? Ja, inderdaad. Maar wat is eigenlijk de werkelijkheid? Jouw ervaring van de werkelijkheid hangt af van je innerlijke zijnstoestand. In het Hiernamaals is het ook zo. In feite is er geen vuur in de hel en zijn er geen schatten in de hemel. Alles wordt van hier meegenomen. Wat je in deze wereld doet, gaat met je mee. Jouw daden veranderen in de stenen van je hemelse paleis of in het brandhout van je hel. Denk nooit dat alles is afgelopen wanneer je doodgaat. Eigenlijk slaap je hier. Wat je hier ziet, is een droom. Als je doodgaat, zul je ontwaken en de werkelijkheid aanschouwen. Ik zal je een verhaal vertellen dat betrekking heeft op de kwestie van droom en werkelijkheid. Het verhaal gaat over Said Pasha die ongeveer negentig jaar geleden eerste minister van het Ottomaanse Rijk was. Toen Said Pasha nog een kind was, stuurde zijn vader hem volgens een oud gebruik regelmatig naar een oude wijze man. In die dagen vormde dit een belangrijk onderdeel van de opvoeding. Om ervoor te zorgen dat zijn zoon de oude man regelmatig bezocht, gaf de vader van Said Pasha het wekelijkse zakgeld voor zijn zoon aan de oude man. Elke week zei de vader tegen Said: "Het wordt weer tijd dat je je zakgeld krijgt. Ga nu naar je leraar toe." Een dergelijke gewoonte is net zoiets als geschiedenis studeren. De oude man hoeft niet eens een wijze te zijn, want hij is een opeenstapeling van verkeerde en goede daden. Het leren van fouten betekent voor een kind op zich al een grote les. Dit traditionele opvoedkundige leerlingschap werd niet ingesteld om een vak te leren, maar om iets over het leven te leren. Wie niet van de geschiedenis of van het leven van anderen leert, wordt door de fouten die hij maakt zelf een voorbeeld voor anderen. De oude man die Said bezocht, was geen gewone oude man, maar een soefisjeik. Said kreeg zoals gewoonlijk zijn zakgeld en terwijl hij bij de oude man was, kwam er een jonge zigeuner aan de deur. De zigeuner kwam om de paar dagen langs om de edelmoedige Sjeik wat rommel te 'verkopen'. De Sjeik gaf hem nooit geld, maar betaalde hem voor de rommel die hij meebracht. Deze keer zei de Sjeik tegen de zigeuner: "Nu is het genoeg! Mijn huis staat vol met alles wat voor je mij hebt meegebracht. Vandaag heb ik niets nodig!" De zigeuner zei: "Oh Sjeik, vandaag zal ik u niets verkopen. Ik wil u alleen een droom vertellen die ik heb gehad." "Kom in dat geval alsjeblieft binnen." Nadat hij de droom gehoord had, zei de Sjeik: "Dat was een prachtige droom. Zou je, nu ik vandaag geen pennen, kauwgom of sieraden van je wil kopen, je droom willen verkopen? Zou je je droom aan deze jongeman willen geven in ruil voor zijn hele week zakgeld?" (De jongeman ontving van de Sjeik een zilverstuk per week en dat was voor die tijd heel veel geld.) De jonge zigeuner zei: "Maar natuurlijk." Gewoonlijk kreeg hij maar een paar cent voor de spullen die hij aan de Sjeik verkocht. De Sjeik zei tegen Said dat hij de droom moest kopen en Said gehoorzaamde met tegenzin. Jaren later gaf hij toe, dat hij eigenlijk woedend was geweest op de Sjeik, omdat hij hem al zijn zakgeld had afgenomen en het aan de zigeuner had gegeven. Toen de Sjeik het zilverstuk had gepakt en aan de zigeuner had gegeven, zei hij: "Heb je nu je droom verkocht?" "Ja." Ik ben getuige, net als de andere mensen die hier aanwezig zijn. Wij zijn er allemaal getuige van dat jij je droom aan de kleine Said verkocht hebt." Toen vertrok de jonge zigeuner. Said stond het huilen nader dan het lachen omdat hij al zijn zakgeld kwijt was. De Sjeik zei: "Kind, huil niet. Je weet niet wat we gekocht hebben."
Het is erg moeilijk te denken in termen van symbolen zoals wij die tegenkomen in dromen en openbaringen. Waarom veranderde bijvoorbeeld de staf van Mozes (Gods Vrede zij met hem) in een slang? Waarom veranderde hij niet in een ander dier, een hond, een wolf, een leeuw of een tijger? Waarom veranderde de staf van Mozes in een slang toen hij hem op de grond wierp? De innerlijke kwaliteit van Mozes is als een spiegel. En dit gold ook voor zijn staf en voor alles wat hij aanraakte. Toen de Farao naar de staf keek, zag hij het symbool van zijn eigen lagere zelf, van zijn opgeblazen, afschuwelijke ego.
17
ONDERWERPING
Said zei: "Oh nee, wat hebben we dan gekocht? Helemaal niets!" “Och kind, de droom van die bedelaar zigeuner had hem minister-president kunnen maken, maar ik heb hem voor jou gekocht, want jij hebt een goed karakter en jij zult een betere gouverneur zijn dan hij. Jij bent onze toekomstige minister-president. Van harte gefeliciteerd!" Said Pasha werd inderdaad minister-president, of Groot Vizier van het Ottomaanse Rijk en een hele goede ook. Hij vertelde zijn vrienden en bekenden dikwijls dat hij zijn positie had verkregen met één zilverstuk! Een vreemd toeval wil echter dat zijn opvolger van zigeuners afstamde. Misschien zijn deze dingen wel niet helemaal verhandelbaar. Hoewel de jonge zigeuner zijn droom had verkocht en het presidentschap was misgelopen, werd deze post op een of andere manier later toch door een zigeuner ingenomen. Ik hoop dat ik je een gevoel voor dromen en droomuitleg heb kunnen geven. Dromen zijn in wezen informatie afkomstig van goddelijke kennis bevat uit de moeder der boeken, die weerspiegeld wordt op het scherm dat de ziel tijdens de slaap leest. Dromen kunnen uitgelegd worden door hen die wijsheid en intuïtie bezitten en door hen die het inzicht in dromen als gave ontvangen hebben.
Nadat God de profeet Abraham (Gods Vrede zij met hem) uit de oven van Nimrod had gered, offerde Abraham als dank duizend rammen, driehonderd ossen en honderd kamelen. Een dergelijk groot offer was heel uitzonderlijk. Toen hem werd gevraagd waarom hij zoveel rijkdom offerde, antwoordde Abraham: "Ik zou bereid zijn mijn leven aan God te offeren, waarom zou ik dan mijn goederen niet offeren? Trouwens, wiens goederen zijn het eigenlijk? God is de eigenaar van mijn leven en van alles wat ik bezit. Wat ik offerde, betekent helemaal niets. Ik zou mijn meest waardevolle bezit offeren ter wille van God. Als ik een zoon had, zou ik die zelfs offeren als God dat van mij vroeg." Hoe zit dat met ons? Zou iemand van ons hetzelfde kunnen zeggen? En ook als je niet het niveau van de profeet Abraham hebt, in hoeverre ben je dan bereid om een paar van je bezittingen, die je van God ontvangen hebt, te offeren, om je goederen weg te geven uit liefdadigheid en in dienstbaarheid aan anderen? Eigenlijk is iemand die weigert om anderen te helpen of die geringschattend oordeelt over de liefdadigheid van anderen niet eens een mens te noemen, laat staan een vriend van God. Enkele jaren later schonk God Abraham een zoon, Ismaël (Gods Vrede zij met hem). Ismaël vertoonde al op jonge leeftijd de tekenen van het profeetschap. Samen met zijn vader reisde hij overal heen en nam zelfs als kind deel aan de meest ingewikkelde religieuze discussies. Toen verscheen God in een droom aan Abraham en zei: "Vervul je belofte! Je hebt gezegd dat als je een zoon had, je hem ter wille van mij zou offeren. Nu is de tijd gekomen om je belofte te vervullen." (In de Koran versie van dit verhaal moet Abraham in plaats van Izaäk zijn eerstgeboren zoon Ismaël offeren.) De volgende dag dacht Abraham na over zijn droom. Hoewel God eerder in dromen tot hem gekomen was, wist hij dat God tegen mensenoffers was en dat geen enkele profeet ooit was gevraagd een ander mens te offeren. Daarom offerde Abraham in plaats van zijn zoon honderd kamelen. De volgende nacht kwam God weer in een droom tot Abraham en zei opnieuw dat hij zijn belofte moest vervullen. En Abraham bedacht de volgende dag weer dat God nooit mensenoffers wilde. En hij offerde weer honderd kamelen. De derde nacht kwam God opnieuw tot Abraham en zei hem dat hij zijn eerstgeboren zoon moest offeren. De volgende morgen besloot Abraham dat hij aan de wens van God gehoor moest geven. Abraham zei tegen Ismaël dat hij met hem mee moest gaan naar de offerplaats. Onderweg verscheen Satan aan Abraham en trok Gods gebod in twijfel. "Ben je echt van plan de keel van je enige zoon door te snijden? Een dier zou zoiets niet eens kunnen doen." Abraham antwoordde: "Het lijkt misschien redelijk en logisch wat je zegt, maar ik heb mijn opdracht van God gekregen en ik zal Zijn wens ten uitvoer brengen!" Satan vluchtte van Abraham weg, maar hij gaf het nog niet op. Hij ging naar Hagar, de moeder van Ismaël. Satan vertelde haar dat Abraham op het punt stond haar zoon te offeren. Hagar antwoordde dat Abraham een ware profeet van God was, die de wil van God kende en Zijn geboden ten uitvoer bracht. Ze zei dat ze zelf ook bereid was haar leven te geven, als God dat van haar vroeg. Vervolgens zei ze tegen de duivel dat hij weg moest gaan en haar met rust moest laten. Ten slotte probeerde Satan het bij Ismaël. Hij verscheen aan het kind en zei hem dat zijn vader van plan was hem aan het altaar vast te binden en zijn keel door te snijden. Satan zei dat Abraham
18
zich had ingebeeld, dat God hem deze opdracht gegeven had. De jongen antwoordde dat zijn vader een ware profeet was, die Gods geboden kende en die zich dergelijke dingen niet 'inbeeldde'. Ismaël zei dat hij ten volle bereid was zijn leven te offeren als dat de wil van God was. Satan vroeg Ismaël nogmaals of hij bereid was zijn vader zijn keel te laten doorsnijden. Woedend schreeuwde Ismaël: "Als God mijn vader werkelijk heeft opgedragen om dit te doen, dan weet ik zeker dat hij de kracht heeft om Gods bevel ten uitvoer te brengen. En dat geldt ook voor mij!" En hij pakte een steen, gooide die naar Satan en maakte hem aan één oog blind. De duivel probeert ons altijd op precies dezelfde manier te verleiden. Hij probeert aan ons redelijk verstand te appelleren en komt met argumenten dat God niet werkelijk van ons verlangt dat wij moeilijke of zware plichten vervullen. Hij werkt op ons gevoel voor mededogen, op onze zachte kant en hij redeneert dat sommige opdrachten te pijnlijk zijn en dat sommige verplichtingen voor ons of voor anderen een te zware last betekenen. Hij probeert ons in de war te brengen, twijfel te zaaien, ons bang te maken voor het volgen van Gods wil. Tijdens de Hadji, de pelgrimstocht naar Mekka, gaan alle pelgrims naar Mina en gooien daar stenen naar drie pilaren. Mina was de plaats waar Abraham naartoe ging om Ismaël te offeren. De drie pilaren stellen de drie verwerpingen van Satan voor door Abraham, Hagar en Ismaël. Naar elke pilaar worden zeven stenen gegooid, wat de verwerping voorstelt van de zeven negatieve eigenschappen. Deze eigenschappen zijn: eigendunk, arrogantie, huichelarij, afgunst, woede, liefde voor maatschappelijk aanzien en hebzucht. Toen zij bij de offerplaats kwamen, vertelde Abraham Ismaël over zijn dromen. In plaats van zijn zoon in onwetendheid naar het altaar te leiden, vroeg Abraham aan Ismaël of hij bereid was Gods wil ten uitvoer te brengen en zichzelf ten offer aan te bieden. Door zich aan zijn vader te onderwerpen, toont Ismaël ons allen het ideaal van de bereidheid zelfs ons eigen leven te offeren voor de liefde van God en de gehoorzaamheid aan onze ouders. Hoewel wij bereid zouden moeten zijn in gehoorzaamheid aan onze ouders alles te doen ter wille van God, moeten wij niet gehoorzamen als onze ouders ons opdragen iets te doen dat God niet welgevallig is. Wij moeten beleefd blijven en respect hebben voor onze ouders, maar wij moeten weigeren te gehoorzamen als ons gevraagd wordt ongehoorzaam te zijn aan de wil van God. Ismaël stemde in met het offer. Hij zei dat Abraham hem moest vastbinden met een touw, zodat hij in zijn doodstrijd zijn vader niet zou verwonden. Hij vroeg zijn vader ook om hem met het gezicht naar beneden op het altaar te leggen, zodat Abraham het gezicht van zijn zoon niet zou hoeven te zien, want dat zou hem kunnen doen trillen en het hem onmogelijk maken zijn offermes te hanteren. Ook vroeg Ismaël hem zijn kleed bijeen te snoeren, zodat hij niet thuis zou komen met het bloed van zijn zoon aan zijn kleed en zo zijn vrouw nog meer verdriet zou bezorgen. Abraham stemde toe en was diep geraakt door het geloof en het mededogen van zijn zoon. Hij leidde Ismaël naar het altaar en bad toen tot God om zijn zoon en hem genadig te zijn. Toen hij het offermes omhoog bracht, zei God tegen de engelen: "Zie het geloof en de liefde van mijn vriend Abraham. Hij is zelfs bereid om in gehoorzaamheid aan mijn geboden zijn enige zoon te offeren." Toen probeerde Abraham de keel van zijn zoon door te snijden met het vlijmscherpe offermes. Er gebeurde niets. Ismaël had zelfs geen schrammetje. Abraham probeerde het opnieuw, met hetzelfde resultaat. Hij probeerde het voor de derde keer, maar het mes richtte niets uit. Toen liet Abraham het mes neerkomen op een steen en het lemmet spleet de steen in tweeën. God gaf het lemmet het vermogen om te spreken: "Zie je, Abraham, alleen door de Wil van God kan een mes snijden, kan vuur verbranden en kan water doen verdrinken. Als God geen toestemming geeft, kan ik niets doorsnijden. En als God het wil, kan ik zelfs stenen splijten." Toen verscheen de engel Gabriël aan Abraham en openbaarde hem dat God wilde dat hij in plaats van Ismaël een ram zou offeren en dat Hij in hen beiden behagen had.
God vraagt offers van allen die hun Heer willen kennen. Van ons wordt verlangd dat wij ter wille van God offeren wat wij dikwijls het meest liefhebben, onze gehechtheid aan de wereld, onze slechte gewoonten, onze arrogantie. De grote geliefden van God hebben dikwijls ontdekt dat, wanneer zij eenmaal bereid waren voor God alles op te geven, zij van God alles ontvingen, zowel materiële als spirituele overvloed.
19
GEDULD
zijn mensen die dit nooit zullen leren, hoe lang zij het ook proberen." Hoessein stemde erin toe een jaar bij de man te blijven om het begin van wijsheid te leren. De volgende dag nam de dorpeling Hoessein mee naar het veld. Zij werkten zo hard dat Hoessein 's avonds uitgeput thuiskwam. Dit ging een jaar zo door. Hoessein had zijn hele leven nog niet zo hard gewerkt. Hij deed het allemaal omdat hij het begin van wijsheid wilde leren, maar telkens als hij zijn gastheer ernaar vroeg, zei de dorpeling hem te wachten. Ten slotte was het jaar voorbij. Toen zij huiswaarts keerden, vroeg Hoessein de dorpeling hem eindelijk het begin van wijsheid te leren. De dorpeling zei dat hij het Hoessein de volgende morgen zou leren. Hoessein barstte uit: "Is het zo kort?" De dorpeling antwoordde: "Het is snel meegedeeld, maar niet snel begrepen." De volgende morgen na het ontbijt vroeg de dorpeling zijn vrouw voor hun eerwaarde gast een zak eten klaar te maken, met vers brood voor de reis, wat fruit en wat vlees. "Laat het eten maar zitten" riep Hoessein. "Vertel mij wat het begin van wijsheid is!" “Heb geduld," zei de dorpeling, die doorging met voorbereidingen treffen voor Hoessein's vertrek. "Probeer mij niet te bedotten," riep Hoessein. "Ik heb een jaar lang gewerkt als een paard, alleen om het begin van wijsheid te leren. Wat is het?" “Geduld," zei de dorpeling. "Nee, scheep mij niet nogmaals af," schreeuwde Hoessein." Je moet het mij nu vertellen!" De dorpeling richtte zich tot Hoessein en zei in alle ernst: "Het begin van wijsheid is geduld." Hoessein werd razend. "Je hebt mij belachelijk gemaakt en van mij geprofiteerd. Over geduld kan ik boeken vol citeren! Ik ken ieder vers uit de Koran waarin het woord geduld voorkomt!" De dorpeling antwoordde: "Toen ik u een jaar geleden vroeg wat het begin van wijsheid was, kon u mijn vraag niet beantwoorden. Toen ik u vroeg een jaar bij mij te blijven om het antwoord te leren, hebt u toegestemd. Een jaar geleden was u niet in staat het antwoord te begrijpen. Ik heb u een heel jaar lang geduld geleerd en hoe u geduld moet hebben als je iets wilt leren dat werkelijk van belang is. U hebt geduld ervaren en dat is het werkelijke leren. Een geleerde vol niet verteerde wijsheid, die niet heeft geleerd om wat hij weet toe te passen in zijn eigen leven, is als een ezel die een vracht boeken draagt. De ezel heeft niets aan die boeken en uit uw uitbarsting blijkt dat al uw studeren u geen enkel goed heeft gedaan. Als u een heleboel leert en vervolgens anderen gaat onderwijzen zonder wat u geleerd hebt in praktijk te brengen, dan bewijst u hen een verschrikkelijke ondienst. Als de mensen horen hoe u de woorden over geloof en liefdadigheid van grote profeten en heiligen aanhaalt, maar zien dat deze kwaliteiten in uzelf ontbreken, dan zullen zij erachter komen dat u een leugenaar bent. Of erger nog, zij zullen niet langer geloven in de goddelijke waarheden waarover u praat. Wat denkt u dat uw beloning zal zijn als degenen die u hebt geprobeerd te onderwijzen in werkelijkheid hun geloof zouden verliezen, omdat uw daden niet in overeenstemming zijn met uw woorden? Dit is de reden dat de bestudering van geduld voor u zo belangrijk is. Een werkelijke geleerde is iemand die wat hij weet, toepast op zichzelf. Zonder dat bestaat er alleen onwaarheid. Keer dus terug naar huis en deel uw kennis met uw buren, maar u mag nooit vergeten om wat u tijdens uw studie geleerd hebt toe te passen in uw eigen leven." Dit was geen gewone dorpeling. Dit was een ware leraar, een heilige die de diepste waarheden onderwees aan degenen die in staat waren van hem te leren. Door hem was Hoessein in staat geweest een begin te maken met het in zich opnemen van dertig jaar studie. Hoessein liep langzaam terug naar zijn geboortedorp en hij dacht na over wat hij die morgen had geleerd. Het was al donker toen hij bij zijn vroegere huis aankwam. Toen hij door het raam naar
In een klein Turks dorpje trouwde eens een man, genaamd Hoessein, met de dochter van zijn buurman. Tijdens de bruiloftsreceptie raakte Hoessein gefascineerd door het gesprek van twee religieuze geleerden die waren uitgenodigd om het huwelijk te voltrekken. De mannen konden uit het hoofd lange passages uit de Koran citeren en zij speculeerden over ingewikkelde interpretaties van religieuze wetten en bespraken de verschillende betekenissen van Arabische zegswijzen. Hoessein vroeg beide mannen hoe zij zoveel kennis hadden kunnen ontwikkelen en zo wijs waren geworden. Zij vertelden dat ze jarenlang aan de grote religieuze academies van Istanboel hadden gestudeerd. De volgende morgen, na de huwelijksnacht, zei Hoessein tegen zijn nieuwe bruid: "Ik ben twintig jaar oud en ik heb het oprechte gevoel dat ik niets weet dat van werkelijk belang is. Ik wil graag naar Istanboel gaan om er te studeren. Zorg alsjeblieft voor de boerderij en voor mijn ouders gedurende de tijd dat ik weg ben. Ik zal terugkeren zodra ik een geleerde ben." Hoessein vertrok naar Istanboel, een reis die vele weken in beslag nam. Hij studeerde dertig jaar lang en in zijn zoektocht naar kennis bezocht hij de ene leraar na de andere. Toen hij vijftig jaar was, keerde Hoessein ten slotte terug naar zijn geboortedorp, gekleed in het gewaad van een leraar van de hoogste graad. Op weg naar huis deed hij een klein dorp aan dat op ongeveer een dag reizen van zijn geboortedorp lag. Het was avond en hij begaf zich naar de plaatselijke moskee voor het gebed. De dorpelingen waren met geestdrift vervuld toen zij merkten dat er een religieuze leraar in hun midden was en zij vroegen hem om na het gebed een korte preek te houden. Iedereen was opgetogen over zijn wijze woorden, al begrepen zij meestal niets van zijn geleerde opmerkingen. Na afloop kwamen verschillende dorpelingen naar voren om Hoessein uit te nodigen om de avond bij hen thuis door te brengen. De eerste man die dit aanbood, stond erop dat het zijn voorrecht was en Hoessein stemde erin toe met hem mee te gaan. Na het avondeten vroeg de dorpeling aan Hoessein hoe hij ertoe gekomen was een geleerde te worden. Hoessein vertelde zijn levensverhaal, hoe hij de dag na zijn trouwerij zijn thuis verlaten had en naar Istanboel ging om te studeren. Hij zei dat hij twintig was toen hij vertrok en dat hij nu hij terugkeerde vijftig was. Hij kreeg tranen in zijn ogen bij de gedachte aan zijn gezin en zijn vrienden die hij zo lang niet had gezien. De dorpeling vroeg: "Mag ik u een vraag stellen?" "Maar natuurlijk, vraag wat u wilt," zei Hoessein. Toen vroeg de dorpeling: "Wat is het begin van wijsheid?" Hoessein antwoordde: "Het begin van wijsheid is vragen om Gods hulp bij alle dingen." "Nee," zei de dorpeling, "dat is niet het begin van wijsheid." Hoessein zei: "Dan is wijsheid zeggen 'In de naam van God, de Barmhartige, de Meedogende' voor iedere handeling die je verricht." "Nee, dat is het ook niet," antwoordde de dorpeling. Hoessein doorliep alle antwoorden die hij de afgelopen dertig jaar had geleerd, maar de dorpeling weigerde één ervan te beschouwen als het juiste antwoord op zijn vraag. Ten slotte gaf Hoessein het op en vroeg de dorpeling of hij het wist. De man zei dat hij het inderdaad wist. Hoessein vroeg zijn gastheer hem het begin van wijsheid te leren. De dorpeling zei: "Ik kan u niet leren wat u in dertig jaar studeren niet hebt geleerd. U bent een oprechte en intelligente man. Ik weet zeker dat ik u in één jaar het begin van wijsheid kan leren. Er
20
VERZOEKING
binnen keek, zag hij zijn vrouw zitten. Zij had haar arm om een jongeman geslagen en streelde zijn haar. Hoessein was geschokt en vervolgens ontstak hij in woede over het feit dat zijn vrouw het in de tijd dat hij weg was met een ander had aangelegd. Hij haalde het pistool tevoorschijn dat hij in Istanboel had aangeschaft om zich op de lange reis naar huis tegen rovers te kunnen beschermen. Juist toen hij op het punt stond het stel te vermoorden, herinnerde hij zich zijn les in geduld van een jaar lang. Een mensenleven nemen is geen kleinigheid. Hoessein besloot eerst alle feiten aan de weet te komen, voordat hij tot daden zou overgaan. Hij ging naar de dorpsmoskee waar de mensen zich verzamelden voor het avondgebed. De dorpelingen waren allemaal erg onder de indruk van het gewaad van een geleerde dat Hoessein droeg en zij behandelden hem met veel respect. Niemand herkende hem en Hoessein begon te informeren naar zijn oude vrienden en buren. Velen van hen die ouder waren dan hij, waren inmiddels overleden en bijna al zijn vrienden hadden al kleinkinderen. Toen vroeg hij: "En hoe staat het met de man die Hoessein heet en die jaren geleden naar Istanboel is vertrokken?" Een van de mannen antwoordde: "Wij hebben al dertig jaar niets van hem vernomen. Zijn vrouw heeft het heel moeilijk gehad toen hij de dag na hun trouwerij vertrok. Die nacht is ze zwanger geworden en ze heeft al die jaren hard gewerkt om haar zoon in haar eentje op te voeden. Omdat ze niet wist wat er met haar man was gebeurd, of hij zou terugkomen of niet, voedde ze haar zoon op tot geleerde, net zoals ook haar man een geleerde had willen zijn. Nu is hij onze leraar en imam. Hij zal dadelijk wel komen om het avondgebed te leiden." Hoessein was erg onder de indruk van dit verslag. Hij begon te huilen toen hij dacht aan de ontberingen van zijn vrouw en van de zoon waarvan hij het bestaan tot op dit moment niet had gekend. Toen kwam er een knappe, stralende jongeman binnen, gekleed in het gewaad van een imam. Het was dezelfde man die Hoessein in zijn huis had gezien. Na het gebed draaide Hoessein zich in de richting van het dorp van zijn leraar, hij boog diep en riep: "Duizendmaal dank en duizendmaal gezegend, gij, mijn weergaloze leraar." Toen de dorpelingen hem vroegen naar de betekenis van zijn vreemde gedrag, vertelde hij hen het hele verhaal. Hij vertelde dat hij Hoessein was die eenendertig jaar geleden het dorp had verlaten op zoek naar kennis en hoe hij een jaar lang had geleerd wat geduld is en hoe dit een vreselijke tragedie voorkomen heeft. Hij omarmde zijn zoon en de twee keerden samen naar huis terug.
Tijdens de Ramadan, de maand waarin iedere dag van zonsopgang tot zonsondergang wordt gevast, trok de grote Sjeik Abdul-Qadiri Geylani (Moge Zijn ziel geheiligd zijn) met zijn derwisjen de woestijn door. Zij waren uitgeput door de hitte en door honger en dorst. De Sjeik rustte wat langs de kant van de weg terwijl zijn derwisjen zich voortspoedden. Plotseling verscheen er een groot licht voor de derwisjen en klonken er woorden uit het licht: "Ik ben de Heer uw God. Jullie zijn allemaal bevoorrechte en trouwe volgelingen van Mijn geliefde Sjeik. Vandaag sta ik jullie toe om eten en drinken te nuttigen. Jullie mogen nu eten en drinken." De derwisjen begonnen hun eten en drinken tevoorschijn te halen, toen Abdul Qadiri Geylani opstond en riep: "Stop! Breek jullie vasten niet." Toen zei de heilige tegen het licht: "Ik zoek een schuilplaats bij God voor de vervloekte duivel." Het licht werd onmiddellijk pikzwart. Toen hij eenmaal ontdekt was, vertoonde Satan zich en zei tegen de Sjeik: "Weet je, ik haal deze truc al duizenden jaren uit en jij bent de eerste die hem doorziet. Hoe heb je dat voor elkaar gekregen?" De Sjeik antwoordde: "Dankzij drie soorten kennis wist ik wie je was. Wie over deze drie soorten kennis beschikt en deze in praktijk brengt, kan Satan altijd herkennen. Hij kan het wettige van het onwettige onderscheiden, het echte van het onechte. De eerste kennis is kennis van de wetten, de wetten die God ons gegeven heeft door middel van de profeten. Volgens de Islamitische wet kunnen wij de Ramadan niet breken, tenzij het een kwestie van leven of dood is. In ons geval ging er niemand werkelijk dood van dorst. Jouw opdracht was dus in strijd met de wet. Alleen de duivel zou dat doen. God geeft ons geen wetten om ze vervolgens te veranderen. De tweede kennis is theologische kennis. Wij weten dat God geen vaste verblijfplaats heeft. God is overal tegelijk. De profeten hebben allemaal gezegd dat wanneer God spreekt, de Goddelijke stem overal vandaan komt, uit alle richtingen. Deze stem kwam uit een bepaalde richting, uit het licht. Daardoor wist ik dat het de duivel moest zijn en niet God. De derde kennis is kennis van het soefisme. Alle grote soefi's hebben onderwezen dat wanneer God zich aan ons zou vertonen, onze innerlijke zijnstoestand radicaal zou veranderen; onze lagere natuur zou vernietigd worden. Maar niemand hier onderging enige verandering. Als God werkelijk tot ons gesproken had, dan zou onze kracht en zelfs ons bewustzijn verdwenen zijn." De duivel riep uit: "Oh, u bent werkelijk de leraar van de eeuw. Ik buig voor u, een grote heilige van zo grote wijsheid en heiligheid. U zou eigenlijk veel meer derwisjen moeten hebben. U moet wel zeer ingenomen zijn met uzelf, dat u mij telkens te slim af bent. Toen hij dit hoorde, richtte de Sjeik zich op en riep weer: "Ik zoek een schuilplaats bij God voor de vervloekte duivel!" de duivel verdween omdat het hem niet gelukt was op de trots van de Sjeik te spelen. Je ziet hoe de duivel het blijft proberen. Als al zijn andere trucs mislukken, slaagt hij er dikwijls in ons op onze trots te pakken. De duivel is de onverzoenlijke vijand van de mensheid en hij zal ongelofelijk ver gaan om ons op het verkeerde pad te brengen. Soms misleidt hij mensen door te doen alsof hij een spirituele leraar is, of God de Allerhoogste zelf. Veiligheid kan worden gevonden in het bestuderen en in praktijk brengen van religieuze wetten en spirituele lessen. Voor sommigen, voor hen die alleen de religieuze wetten kennen, is deze kennis als de omheining van een tuin. In de tuin staan niet alleen bloemen en fruitbomen, er kunnen ook onkruid
21
en doorns staan. De omheining zal schadelijke dieren weren, maar als sommige dieren eenmaal binnen zijn, zorgt dezelfde omheining er voor dat ze in de tuin blijven. Spirituele kennis kan dienen als barrière tegen het kwaad, maar het zal je hart niet volledig beschermen tegen hebzucht, woede en verkeerd gedrag. Slechte invloeden kunnen niet gemakkelijk binnendringen, maar als zij eenmaal binnen zijn, blijven zij daar. Spirituele gebruiken zonder kennis zijn als een tuin zonder afscheiding. Deze tuin kan vruchten en bloemen voortbrengen, maar niets zal de wilde dieren ervan weerhouden het fruit te verslinden en de bloemen te vertrappen. Tenzij zij omgeven worden door een muur van kennis gaan devotie en inspiratie snel verloren en kunnen zelfs veranderen in huichelarij, spirituele trots of arrogantie. In zekere zin zijn de religieuze wetten en het mystieke pad van de soefi's als twee vleugels. Zonder de een kan de ander niets bereiken. Je hebt ze allebei nodig. Je moet jezelf reinigen van uiterlijke materialistische onzuiverheden, maar ook je innerlijk zuiveren van verontreinigingen als trots, huichelarij, oneerlijkheid, woede, hebzucht en begeerte naar roem en status. soefisme zonder Islam is als een kaars die brandt zonder kandelaar. De wind kan komen om de kaars te doven. Maar als je een kandelaar hebt waarvan het glas de kaars beschermd, dan zal de kaars veilig blijven branden. Het is erg belangrijk om te onthouden dat zowel de religieuze wetten als het soefisme goed zijn. Het is niet wijs om degene die je volgt in de steek te laten, alleen omdat je niet in staat bent beide te volgen. Als God het wil, zullen voor degenen die de binnenkant van hun huis willen reinigen, op een dag ook de buitenmuren worden opgetrokken. God de Allerhoogste kijkt niet naar de buitenkant van Zijn schepselen, naar hun uiterlijke schoonheid. God kijkt in hun hart, naar de zuiverheid en de schoonheid van hun hart. Op een hoger niveau dien je te begrijpen dat het reinigen van de buitenkant veel gemakkelijker is dan het reinigen van het innerlijk. Houd je zelf niet voor de gek door te menen dat je je hart kunt zuiveren zonder je buitenkant te zuiveren. Als je bijvoorbeeld van geld, een symbool voor de wereld, denkt dat het vies is, kun je nadat je het aangepakt hebt, altijd je handen wassen. Maar als je hart wordt beheerst door begeerte naar geld, is het heel moeilijk om het te zuiveren. Op dat niveau is pogen je innerlijke natuur eerst te reinigen veel en veel moeilijker dan te beginnen met de buitenkant. Als het je lukt, zal je uiterlijk schitteren als kristal. Je kunt een paar euro besteden aan de kapper, een douche nemen en naar de winkel gaan om mooie kleren te kopen. Aan de buitenkant kun je jezelf gemakkelijk aantrekkelijk maken, maar hoeveel inspanning en hoeveel rijkdom is er nodig om jezelf innerlijk te reinigen! Het ideaal is je innerlijk en uiterlijk in harmonie met elkaar te brengen. Je uiterlijk behoort net zo te zijn als je innerlijk. Completering en eenheid zijn heel belangrijk. Het voorbeeld is een beetje vulgair, maar iemand die van buiten schoon is en van binnen vuil, lijkt op een toilet. Wij houden de buitenkant van een toilet schoon, maar de binnenkant is natuurlijk vies. Vroeger, toen er in Turkije nog geen stromend water was, stond er in het toilet een kan met schoon water om jezelf te wassen nadat je naar het toilet was geweest. De binnenkant was schoon, maar de buitenkant van de kan, die in het toilet stond, was vuil. Geen van beide is goed: schoon van binnen maar vuil van buiten of schoon van buiten maar vuil van binnen. Wij moeten gaan lijken op een kristallen fles, schoon en doorschijnend, zowel van binnen als van buiten. Een heilige van onze orde heeft dit met een voorbeeld aangetoond. Niyazi Misri (Moge zijn ziel geheiligd zijn) is een heel belangrijke heilige omdat door de genade van God via zijn poëzie heel veel geheimen, die gewone mensen onmogelijk kunnen bevatten, begrijpelijk zijn geworden. Iedere heilige op dit pad zal echter over doorns moeten lopen. Niyazi was verbannen naar het Griekse eiland
Limnos. De Sultan schreef hem heel beleefd: "God en jij weten waar dit goed voor is en ik je moet verbannen." Dat was een heel beleefde doorn. Niyazi werd aan handen en voeten geboeid naar Limnos gestuurd. Terwijl hij geboeid in de kerker zat, was hij niet in staat zijn lichaam en zijn kleren schoon te houden. Ten slotte stierf hij. In feite ging hij niet dood, hij 'werd’. Alleen dieren gaan dood; werkelijke mensen 'worden'. In overeenstemming met de Islamitische wet werd het lichaam gewassen voordat het begraven werd. Een orthodoxe Islamitische lijkwasser waste het lichaam en zei: "Moet je eens kijken, ze noemen jou een heilige, maar nu je dood bent, ben je ongelofelijk vies." Toen ging de dode heilige rechtop zitten en zei: "Wij hebben geen tijd gehad ons uiterlijk te reinigen, omdat wij druk bezig waren ons innerlijk te reinigen." De lijkwasser viel flauw. Zie je, heiligen gaan niet dood, zij worden. Het is van groot belang te begrijpen, dat uiterlijke religieuze wetten je grove wezen, je buitenkant, in de ogen van God en de mensheid verheffen. God ziet echter je innerlijk, zelfs als je uiterlijk slordig is. God ziet wat er in je is. Overigens is de ene gelovige de spiegel van de andere gelovige. Dankzij je uiterlijke reinheid zul je in goed gezelschap verkeren. Als je innerlijk echter vuil is, dan zal dat uiteindelijk aan het licht komen en zul je in goed gezelschap geweigerd worden. Een schoon uiterlijk geeft een ingang; het is een paspoort waarmee je kunt deelnemen aan de samenleving van goede mensen. Zoals je wel weet, zijn er mensen van verschillend niveau. Elk niveau heeft een eigen kleur, behalve het hoogste niveau dat transparant is. Dit is het niveau van de vrienden van God, de geliefden van God. Op dit niveau doet je uiterlijk niet terzake, want omdat je transparant bent geworden, kan iedereen zien wie en wat je bent. Je binnen en buitenkant zijn verenigd. Ze zijn als een fraaie kristallen fles die met zuiver bronwater is gevuld. Maar er zijn ook enkele soefi's die hun uiterlijk met opzet lelijk maken. Het is niet echt hun eigen keus, maar de wil van God. Het is dergelijke mensen door God gegeven de woede en spot van anderen uit te lokken. Dit vereist grote innerlijke kracht en ook de hulp en bescherming van God. Een echte heilige kan het zich echter veroorloven te verschijnen als Gods dronkaard. Al deze dingen moeten overwogen worden bij deze kwestie van het in evenwicht brengen van innerlijke en uiterlijke groei. Hiervoor bestaat geen pasklaar antwoord! De discipelen van Abu al Bistami beklaagden zich eens bij hem over de duivel. Ze zeiden: "De duivel neemt ons onze geloof af." De Sjeik liet de duivel bij zich komen en ondervroeg hem. De duivel zei: "Ik kan niemand dwingen iets te doen. Ik ben veel te bang voor God om dat te durven. In feite geven de meeste mensen hun geloof eraan om allerlei onbelangrijke redenen. Ik pak gewoon het geloof op dat zij weggooien." De duivel heeft alle kwaliteiten van een mens, behalve één. De duivel kent geen liefde. Liefde is de erfenis van Adam. In een bos woonde eens een vrome houthakker met zijn gezin. Niet ver bij hem vandaan woonde een heidense stam die een pijnboom aanbad. De pijnboom was hun afgodsbeeld; tot de boom richtten zij hun gebeden. Op een dag zei de houthakker: "Ik ga die pijnboom omhakken. Ik weet zeker dat God mij voor deze daad zal belonen, want het zal die mensen ervan weerhouden nog langer heidenen te zijn en afgodsbeelden te aanbidden. Bovendien zal ik een mooie pijnboom hebben om te verkopen op de markt. Dat zijn twee vliegen in één klap." Toen hij met zijn bijl in de hand in de richting van de
22
heidense stam liep, kwam hij een man tegen die hem vroeg: "Waar ga je naartoe?" De houthakker zei: "Ik ga naar de stam die een pijnboom aanbidt om die boom om te hakken." De man zei: "Nee, nee, doe dat niet!" “Wie ben jij dat je mij dat verbieden kunt?" Ik doe het ter wille van God. Ik ga die pijnboom kappen." De man zei: "Maar ik heb je gezegd het niet te doen." "Wie houdt me tegen?" “Ik zal je tegenhouden." "Wie ben jij dat je mij kunt beletten die pijnboom om te hakken?" De man antwoordde: "Ik ben Satan. Ik ben de duivel. Die boom kun je niet omhakken, daar zal ik een stokje voor steken." De houthakker riep: "Jij? Jij kunt mij niet tegenhouden!" En hij greep de duivel beet en smeet hem tegen de grond. Hij ging op de borst van de duivel zitten en zette zijn bijl tegen diens keel, klaar om Satan te doden. De duivel zei: "Je kunt mij niet doden. God de Allerhoogste heeft mij het leven gegeven tot aan de Dag van het Laatste Oordeel. En het is mijn opdracht om tot dat moment iedereen van het goede pad af te brengen." De duivel vervolgde: "Luister, hoeveel geld verdien je? Ik weet dat je een oprecht mens bent, dat je een groot gezin hebt en ook dat je graag andere mensen helpt." "Ik verdien twee koperstukken per dag." "Je bent heel onredelijk. Je bent op weg om die pijnboom om te hakken, maar de stam zal je niet toestaan hun god neer te halen. Misschien vermoorden ze je wel, zodat je gezin behoeftig achter zal blijven. Vergeet deze klus toch. Ik zal het goed met je maken. Je verdient nu twee koperstukken per dag. Ik zal iedere morgen twee nieuwe goudstukken onder je matras leggen. Wat vind je daarvan? Je bent een oprecht mens. In plaats van jezelf te laten ombrengen, en die kans zit er dik in, krijg je twee goudstukken die je kunt besteden om je gezin van het benodigde te voorzien. En wat er over is, kun je weggeven aan de armen." De man antwoordde: "Ik geloof niets van wat je zegt. Je bedriegt me. Iedereen weet dat de duivel een oplichter en een leugenaar is. Je probeert alleen maar je hachje te redden." De duivel zei: "Nee hoor, ik bedrieg je niet. Waarom probeer je het niet gewoon? Ga naar huis en wacht af. Als je de twee goudstukken niet vindt, kun je, als je dat wilt, die pijnboom altijd nog omhakken." "Dat klinkt redelijk," zei de man en hij ging naar huis. De volgende morgen keek de man onder zijn matras en vond daar twee splinternieuwe goudstukken. Hij ging naar zijn vrouw en zei: "Vrouw, we hebben onze zaakjes voor de rest van ons leven voor elkaar. Ik heb een overeenkomst gesloten met de duivel. Ik hoef zelfs niet meer te werken. Iedere morgen krijgen we twee goudstukken die we naar believen kunnen uitgeven." De vrouw was er niet helemaal gerust over. Ze zei: "Weet je niet dat de duivel een leugenaar is? "Maar ik heb hier wel twee goudstukken!" Ze nuttigden een goed maal. Er was nog iets over en dat verdeelden zij onder hun buren. De volgende morgen stond de man op met een uitstekend humeur en voelde met zijn hand onder de matras. Er lag niets. Hij tilde de matras op, maar er lag helemaal niets onder. Hij keek onder de kussens, onder het kleed en trok zelfs de vloer omhoog, maar er was niets te vinden. "Juist, hij heeft me dus bedrogen." Boos pakte de houthakker zijn bijl en ging op weg om de pijnboom, het afgodsbeeld, om te hakken. Onderweg kwam hij de duivel weer tegen. Dit keer glimlachte de duivel en zei: "En waar gaat dat naartoe?" “Jij oplichter, jij leugenaar!" Ik ben op weg naar de pijnboom en dit keer zal ik hem omhakken!"
De duivel tikte met zijn vinger tegen de borst van de houthakker en de man was geveld. Satan zei: "Zal ik je nu doden? Gisteren wilde je mij doden." "Nee, nee, dood me alsjeblieft niet en ik wil ook geen geld meer van je. Ik wil maar één ding van je weten. Twee dagen geleden, toen je probeerde mij ervan te weerhouden dat afgodsbeeld om te hakken, kon ik je gemakkelijk aan. Ik pakte je gewoon vast, gooide je op de grond en had je direct kunnen doden. Waar heb je vandaag die kracht vandaan?" “Wel, gisteren was je van plan die boom om te hakken ter wille van God. Vandaag vocht je met mij ter wille van twee goudstukken." Een genadeloze bandiet had eens negenennegentig slachtoffers gemaakt. Hij ging naar een orthodoxe religieuze leraar en zei dat hij zijn leven wilde veranderen en rouwen over zijn misdaden. De leraar zei dat al de moorden die hij gepleegd had nooit meer vergeven konden worden. De bandiet ontstak in woede en zei dat als hij geen vergeving meer kon vinden, hij ook hem van het leven zou beroven. En hij hakte de man het hoofd af. Niet lang daarna kwam de bandiet een wijze man tegen, een geleerde die werkelijk had verwerkt wat hij geleerd had. Hij vroeg de wijze man of het hem ooit nog vergeven zou kunnen worden dat hij honderd onschuldige mensen vermoord had. De geleerde antwoordde dat God bij oprecht berouw vergeeft. En hij voegde eraan toe dat de bandiet zijn stad, waar heel veel dieven en andere slechte mensen woonden, verlaten moest. Hij moest verhuizen naar de volgende stad, waar veel eerlijke en rechtvaardige mensen woonden. Goed gezelschap brengt ons tot goed gedrag en slecht gezelschap verleidt ons tot zonde. De bandiet ging naar huis, pakte zijn spullen bij elkaar en ging op weg naar de stad van de rechtvaardigen. Toen hij maar net een paar stappen van zijn woonplaats verwijderd was, kwam het uur van zijn dood. Toen zijn lichaam ter aarde stortte, kwamen de beschermengelen om zijn ziel naar de Hel te brengen. Op hetzelfde moment verschenen er engelen uit de Hemel om zijn ziel op te eisen. De eerste groep engelen zei dat de bandiet honderd mensen had vermoord en dat zijn ziel naar de Hel moest. De hemelse engelen brachten daar tegenin dat de man oprecht berouw had getoond en dat hij zijn berouw ook in daden had omgezet door zijn stad te verlaten en naar de stad der rechtvaardigen te vertrekken. Ten slotte werd de aartsengel Gabriël gestuurd om in de kwestie recht te spreken. Gabriël vroeg aan God hoe hij te werk moest gaan, want beide kanten hadden goede argumenten. God gaf Gabriël een goddelijke meetlat en zei hem de afstand te meten tussen de man en de beide steden. Als hij dichter bij de goede mensen was gestorven, dan zou zijn ziel naar de Hemel gaan. Als hij echter dichter bij de slechte mensen gestorven was, dan moest zijn ziel naar de Hel. De engelen stemden allemaal in met Gods rechtspleging, al speet het de hemelse engelen dat zij een ziel verloren, want de man was op slechts enkele passen van de boosdoeners gestorven. Gabriël legde de goddelijke meetlat neer en mat twee voet van het lichaam van de bandiet tot de poorten van de stad waar deze gewoond had. Toen hij de meetlat draaide om de afstand tot de stad der rechtvaardigen te meten, verschenen de muren ervan, door de Genade van God, plotseling vlakbij het lichaam, op een afstand van minder dan één voet. Toen werd de ziel van de boetvaardige zondaar overgedragen aan de zorg van de hemelse engelen. Voor ons geldt hetzelfde. Als je oprecht je slechte gewoonten wilt veranderen, verander dan het gezelschap waarin je verkeert. Het belangrijkste is dat je tot God bidt en Hem vraagt je van je slechte gewoonten te weerhouden. Reken het jezelf niet als verdienste aan dat je je leven betert. Je berouw is een zegen van God. En dat geldt ook voor je vermogen te handelen vanuit je gevoelens van berouw. Als je een goed mens wilt zijn, kies dan goede mensen om je heen. Als je God wilt liefhebben, blijf dan bij hen die God liefhebben.
23
van de sterkste kampioenen van de vijand. Hij slaagde er ten slotte in het zwaard van zijn tegenstander uit diens hand te slaan en zijn tegenstander te vloeren. Toen hij zijn zwaard hief om het leven van zijn vijand te nemen, keek de man op en spuugde Ali in het gezicht. De Moslimkrijger hield in en stak zijn zwaard in de schede. De man op de grond zei: "Ik begrijp er niets van. Je stond op het punt mij te doden en nu, nadat ik je in het gezicht heb gespuugd, spaar je mijn leven. Waarom doe je dat?" Ali antwoordde: "Eerst was ik van plan je leven te nemen ter wille van God. Toen je naar mij spuugde, werd ik woedend. Als ik je dan had omgebracht, zou ik een moordenaar zijn geweest, want ik zou hebben toegeslagen in woede, om persoonlijke redenen. Ik ben bereid om te vechten voor God, maar niet om te moorden voor mijn ego." De gevallen krijger was zo enorm onder de indruk, dat hij een Moslim werd. Op een dag kwam er een yezidi (een duivelaanbidder) mijn boekwinkel in Istanboel binnen. Ik was er niet en de man vroeg aan mijn winkelbediende om een boek over duivelaanbidding. Mijn bediende zei: "Wat zegt u daar? Dat is de meest afschuwelijke uiting van ongeloof. De twee raakten in gevecht. Op dat moment kwam ik binnen. Ik bracht de yezidi tot bedaren door over de geschiedenis en het geloof van de yezidi's te praten. Ik ging maar door en de man vroeg: "Bent u zelf een yezidi?" "Nee," antwoordde ik, maar het interesseert mij wel. Ik weet er een en ander van." De man was erg blij en trots dat een gerespecteerde leraar op de hoogte was van duivelaanbidding en erover kon vertellen. Misschien ben je geschokt te horen dat er werkelijk duivelaanbidders zoals deze man bestaan. Je realiseert je niet hoeveel mensen er onder ons zijn die geheel en al onder invloed van de duivel staan. God de Allerhoogste waarschuwt ons: "Heb Ik je niet gewaarschuwd de duivel niet te aanbidden? Hij is toch je vijand?" Als niemand een volgeling van de duivel was, tegen wie zou God dit dan gezegd hebben? Er bevinden zich onder ons klaarblijkelijk heel veel mensen die willens en wetens of zonder het te beseffen de duivel aanbidden. Maar de duivel kan nuttig zijn. Terwijl wij het aardse leven proeven, zorgt de duivel ervoor dat het gekruid wordt. Eten zonder enige specerij is smakeloos. Zonder de duivel zou het leven heel eentonig zijn. Als er geen duivel bestond, zou jij geen ambitie hebben, zou je niet voor een of andere beloning vechten. Er zou geen politie zijn, er zouden geen gevangenissen, geen advocaten en geen rechters zijn. Al deze beroepen zijn afhankelijk van het bestaan van de duivel. Al deze ontwrichting leert ons in feite wat orde is. Wij leren door het ervaren van tegendelen. Een van de mooie eigenschappen van God is Ya Muzil, Hij, die van het goede pad af brengt. God leidt wie Hij wil, maar hij misleidt ook wie Hij wil. De profeten van God zijn manifestaties van de eigenschap van Ya Hadi, de Gids. Een manifestatie van de tegenovergestelde eigenschap, Ya Muzil, is de duivel.
Tot de grootste bronnen van het kwaad in de wereld behoren roddel en kwaadsprekerij. Maar weet je, je kunt van de duivel heel veel leren. Je hoeft alleen maar uit te vinden wat hij van plan is en vervolgens precies het tegenovergestelde te doen. Als je bij voorbeeld ziet dat iemand anders fouten maakt, maar je houdt wat je gezien hebt voor jezelf, dan zal God zeventig van je misdaden vergeven. God vroeg eens aan Gabriël: "Oh Gabriël, als ik jou als mens had geschapen, hoe zou je Mij dan aanbidden?" “Mijn Heer, Gij weet alles wat was, wat zal zijn en wat zou kunnen zijn. Niets in de hemel of op de aarde is voor U verborgen. U weet ook hoe ik U zou aanbidden." God zei: "Ja, Gabriël, het is waar wat je zegt, maar mijn dienaren weten het niet. Spreek toch, zodat ook anderen het kunnen vernemen en ervan leren!" Toen zei Gabriël: "Mijn Heer, als ik een mens zou zijn, zou ik U op drie manieren aanbidden. Ten eerste zou ik water geven aan de dorstige. Ten tweede zou ik de slechte daden van anderen voor mij houden in plaats van erover te spreken. Ten derde zou ik de armen helpen." Toen zei God: "Omdat ik wist dat dit de dingen zijn die je zou doen, liet ik je mijn openbaring tot uitdrukking brengen en heb ik je naar Mijn Profeten gestuurd." Bedek de zonden van anderen, opdat ook je eigen zonden bedekt zullen worden. Vergeef anderen, zodat ook jij vergeven zult worden! Gooi anderen hun misdaden niet voor de voeten of hetzelfde zal jou gebeuren. Wellicht ken je een van de misdaden die een ander begaan heeft. God kent echter duizend van jouw zonden. Stel je eens voor dat God een van jouw fouten zou openbaren! Wie zal jouw zonden nog kunnen verbergen als God ze eenmaal heeft geopenbaard? Help wie je om hulp vragen. Als je weigert anderen te helpen, kan de wereld je later afnemen wat je in bereidwilligheid geweigerd hebt te geven. Vergeet niet dat Gabriël water aan de dorstige zou geven, de fouten van anderen zou verbergen en de armen zou helpen. Help wie nu in nood verkeert. Als je die kans vandaag laat lopen, komt er misschien een tijd dat je gelegenheden om anderen te helpen voor altijd voorbij zullen zijn. Kwaadsprekerij is een vreselijke gewoonte. God heeft een hekel aan lasterpraat. Hij zegt: "Gelovigen, zouden jullie het vlees van een overleden broeder eten? Kwaadspreken van een van je geloofsgenoten is hetzelfde, want hij is niet aanwezig om zichzelf te verdedigen." De Profeet (Gods Vrede en Zegen zij met hem) heeft gezegd dat kwaadsprekerij nog erger is dan overspel. Als je niet langer roddelt en kwaadspreekt, heb je veel bereikt en zul je voor zeker succes hebben en gered worden. Bayazid al Bistami (Moge Zijn ziel geheiligd zijn) heeft eens gezegd: "Toen ik een begrafenis bijwoonde, zag ik een knap en vroom aandoende persoon die een bedelaarsnap in zijn hand hield. Ik was heel verbaasd. Ik vond dat iemand die er zo goed uitzag, niet zou moeten bedelen. Die nacht had ik een droom. Het lichaam van die persoon lag voor mij en er werd mij gezegd, dat ik zijn vlees moest eten. 'Ik kan geen mensenvlees eten!' zei ik. Toen werd mij gezegd: 'Maar vandaag heb je zijn vlees wel gegeten.' In feite had ik niet eens met de man gesproken of mij tegenover een ander kritisch uitgelaten over het feit dat hij bedelde. Ik had de gedachte gehad dat bedelen een dergelijk knap en vroom persoon niet waardig was." Alleen al het denken van lasterlijke gedachten wordt door Gods heiligen als een zonde beschouwd. De rest van ons zondigt als wij onze gedachten uitspreken of er naar handelen. De deugden van de vromen zijn de zonden van de heiligen.
Op een dag zei de duivel: "Kijk nou toch eens, het is niet eerlijk. Wat de mensen ook doen, alle kwaad dat er geschiedt, ik krijg altijd overal de schuld van. Wat heb ik misdaan? Ik ben onschuldig! Ik zal je laten zien op welke manier iedereen mij overal de schuld van geeft." Er was eens een sterke ram die met een touw was vastgebonden aan een paal. de duivel wrikte de paal los en zei: "Dit is het enige dat ik doe." De ram gooide zijn kop in de lucht en trok de paal uit de grond. De deur van het huis van de eigenaar stond open en voorin de hal stond een grote, mooie, antieke spiegel. De ram zag er zijn spiegelbeeld in, bracht zijn kop naar de grond, nam een aanloop en verbrijzelde de spiegel.
Er schuilt grote wijsheid in het handelen ter wille van God en in de weigering om vanwege enige andere reden te handelen. Ali (Moge God hem welgevallig zijn) vocht eens op het slagveld met een
24
De vrouw des huizes rende de trap af en zag hoe haar prachtige spiegel in stukken lag. De spiegel was al jarenlang een familiestuk. Ze riep de bedienden: "Hak die ram zijn kop af, dood hem!" En dus doodden de bedienden de ram. De ram was het lievelingsdier van haar man. Hij had het dier met de hand gevoed vanaf dat het klein was. Toen hij thuis kwam, trof hij zijn geliefde ram dood aan." Wie heeft mijn ram gedood? Wie heeft het in zijn hoofd gehaald zoiets afschuwelijks te doen?" Zijn vrouw riep: "Ik heb jouw ram gedood. Ik heb het laten doen omdat hij de prachtige spiegel die mijn ouders mij hebben nagelaten kapot heeft gemaakt." De woedende echtgenoot zei: "Als dit waar is, laat ik mij van je scheiden." Omdat er in de buurt gekletst werd, kwam het de broers van de vrouw ter ore dat haar man zich van hun zuster liet scheiden omdat ze een ram had laten doden. De broers werden vreselijk boos. Ze verzamelden hun familieleden en gingen gewapend met geweren en zwaarden achter de man aan. De man hoorde dat zij eraan kwamen en riep zijn eigen familieleden op hem te beschermen. Er ontstond een vete tussen beide families waarin vele huizen in vlammen opgingen en zelfs doden te betreuren waren. De duivel zei: "Zie je het nu? Wat heb ik nu eigenlijk gedaan? Ik heb alleen aan die paal gewrikt. Waarom ben ik verantwoordelijk voor al die afschuwelijke dingen die mensen elkaar aandoen?" Ik heb alleen de paal maar een beetje losser gezet." Let vooral goed op je palen.
vrouw slaapt in de kamer. Of je drinkt de wijn op of je vermoordt het kind of je pleegt overspel met de vrouw." De jongeman werd met afschuw vervuld, maar hij wist dat hij in de val zat." Dat kan ik niet doen! Ik ben een vroom mens. Ik heb mijn leven lang nog geen zonde begaan." "In dat geval zal ik gaan schreeuwen. De buren zullen komen en ik zal ze vertellen dat jij jezelf met geweld toegang hebt verschaft tot mijn huis en dat je op het punt staat mijn dochter te verkrachten. Hij zei: "Nee, nee, doe dat niet!" De jongeman keek rond: moord, overspel of drinken. Drinken is de minste zonde en dus dronk hij de fles wijn leeg. Toen hij de wijn ophad, zag de vrouw er voor hem heel aantrekkelijk uit. Hij greep haar vast. Zodra hij op haar aanviel, begon de baby te huilen. Hij haalde uit naar het kind en vermoordde het." De jongeman werd gepakt en opgehangen als een dronkaard die schuldig was aan moord en overspel. Toen kwam de duivel en bond het paar schoenen aan een lange stok. Van grote afstand stak hij de stok naar de oude vrouw en zei: "Hier zijn je schoenen." Zelfs de duivel wilde niet te dicht bij haar in de buurt komen! Op een dag nam de Farao een bad. Er werd op de deur geklopt. De duivel kwam hem een bezoek brengen. De Farao vroeg: "Wie is daar? De duivel antwoordde: "U beweert een god te zijn en u weet niet eens wie er achter de deur staat?" Toen hij zag wie er achter de deur stond, zei de Farao: "Ik ben God niet en dat weten wij allebei. En jij beschikt evenmin over de macht die je zegt te hebben. God heeft ons alleen de slechte eigenschap gegeven mensen te tiranniseren en onszelf te verrijken. Nu wij weten hoe we zijn, vraag ik me af of er iemand op de wereld is die slechter is dan wij." De duivel vertelde de Farao het verhaal van de oude vrouw en de vrome jongeman. Toen vervolgde hij het verhaal. Nadat zij de schoenen van de duivel gekregen had, vroeg de oude vrouw de duivel om een gunst, want ze had hem een grote dienst bewezen voor slechts een paar schoenen. Ze zei: "Ik heb een buurvrouw die heel vroom is. Ze bezit twee koeien die iedere avond van het veld komen met hun uiers vol melk. Ze melkt de koeien en drinkt de melk op. Maar wat erger is: wat er overblijft, geeft ze aan de armen. Ik wil dat je die twee koeien naar de afgrond leidt en ze over het randje duwt." De duivel zei tegen de oude vrouw: "Waarom? Geeft die buurvrouw dan niets van de melk aan jou?" “Jawel, maar daar zit ik juist het meest over in. Dat is de reden dat ik die koeien dood wil hebben." De duivel stelde voor: "In plaats van die twee koeien te doden, zal ik je twee koeien voor jezelf geven. Ik steel die twee koeien en geef ze aan jou. Dan kun je doen wat zij doet, als je dat wilt." Ze zei: "Nee, nee, ik wil geen koeien en ik wil ook niet dat zij er twee heeft." De duivel zei tegen de Farao: “Zie je nou, deze vrouw is slechter dan wij samen."
De waarheid is dat mensen de duivel altijd kunnen overtreffen. Er was eens een uiterst devote jongeman die nooit een gebed oversloeg. De duivel heeft natuurlijk een grote hekel aan dergelijke mensen. Hij probeerde steeds opnieuw de jongeman van het goede pad af te brengen, maar het lukte hem nooit. Er was een oude vrouw van wie werd gezegd dat ze haar eigen duivel in zich had. De vrouw kende de grote baas blijkbaar, want op een dag zei ze tegen de duivel: "Ik weet dat je probeert om die jongeman van het goede pad af te brengen en ik zie dat je daar niet in slaagt. Als je wilt, zal ik het voor je opknappen, tegen een kleine beloning." "Wat wil je hebben?" de duivel was bereid haar te geven wat ze maar vroeg. "Ik wil een paar rode schoenen hebben. Als jij mij een paar rode schoenen geeft, zal ik de jongeman van het goede pad af brengen." "Goed, dat is afgesproken." De volgende avond kwam de vrome jongeman op weg naar het gebed langs de deur van het huis van de oude vrouw. De oude vrouw riep: "Oh, al mijn kippen zijn verdwenen. Ze moeten ergens op straat zijn. Jij ziet eruit als een vriendelijke jongeman die wel een goede daad voor een oude vrouw wil doen. Zou je mij alsjeblieft willen helpen mijn kippen terug te vinden?" De jongeman stemde toe. Hij hielp haar de kippen te vinden en joeg ze haar binnenplaats op. Toen hij dat gedaan had, zei ze: "Oh, wat ben jij een fantastische jongeman. Je gezicht straalt van licht! Je moet zo vroom zijn, zo geliefd door God, dat ik je om nog een gunst wil vragen. Mijn dochter is boven en ze is vreselijk ziek. Ik weet zeker dat als je naar boven gaat en voor haar bidt, zij beter zal worden. Zou je dat alsjeblieft willen doen?" De jongeman stemde toe en ging naar boven. Zodra hij de kamer van de dochter was binnengegaan, sloot de vrouw de deur achter hem en deed de deur van buiten op slot. In de kamer lag een heel mooie vrouw te slapen. De oude vrouw sprak door de deur: "Luister jongeman, je moet een van de volgende drie dingen doen. In de kamer staat een grote fles wijn en ook de baby van de
God heeft gezegd: "Ik heb de mensheid geschapen als Mijn hoogste schepping. Ik heb ze beter geschapen dan wie ook, zelfs beter dan Mijn engelen." Dit geldt echter alleen voor hen die zichzelf tooien met de kwaliteiten van God, met de eigenschappen van God die zij ontvangen hebben. Het zijn de mensen die de regels van de Koran en andere heilige boeken en het voorbeeld van de profeten volgen. Maar als mensen niet proberen gehoor te geven aan de leiding die God ons door middel van deze geschriften en profeten gegeven heeft, zegt God: "Ik zal hen verlagen tot beneden het laagste." Soms lijken dergelijke mensen op echte mensen, maar het zijn dieren. Zij handelen nog slechter dan dieren. Denk eens aan de meest gewelddadige, vleesetende, schadelijke dieren; de cobra, de
25
tijger, de leeuw, hoeveel schade richten die nu uiteindelijk aan? Ze doden een paar mannen en vrouwen. Maar een mens dat in een dier verandert, kan miljoenen anderen doden. Er bestaat niet slechts één duivel. Adam en de duivel werden bijna gelijktijdig geschapen. Eigenlijk bestond de duivel al eerder. Zij daalden tegelijkertijd neer op deze aarde. Toen Adam geschapen werd, vroeg God de engelen om voor hem te buigen, maar de duivel weigerde. Dat was de reden dat de duivel uit de hemel verstoten werd. Toen daalde Adam neer op deze wereld. Net zoals wij allemaal afstammelingen van Adam zijn, heeft ook de duivel zijn afstammelingen. Het ene been van de duivel is mannelijk en het andere vrouwelijk, dat wil zeggen dat de duivel hermafrodiet is. De duivel plant zich voort zodat ieder van ons zijn eigen duivel heeft. De duivel verschijnt in menselijke gedaante. Het doet hem plezier dat iedereen denkt dat hij lelijk is en hoorns en een staart heeft. De duivel is niet lelijk. De duivel is heel erg mooi. Hij verschijnt aan de mensheid in de vorm van een mooie vrouw. En aan vrouwen verschijnt hij natuurlijk in de vorm van een knappe man. Wij hebben allemaal onze eigen duivel, ieder van ons in onze eigen vorm. Laat op een avond verliet de profeet Mohammed (Gods Vrede en Zegen zij met hem) het huis van zijn jonge vrouw Aisha. Zij was jaloers en volgde hem. Hij draaide zich om en zei: "Aisha, ik zie dat je je duivel hebt meegebracht." "Ik zie helemaal niemand," zei Aisha. "Iedereen heeft zijn of haar eigen duivel." Een beetje schaamteloos zei ze: "En gij, Boodschapper van God, hebt zelfs gij uw eigen duivel?" "Ja," antwoordde hij, "maar ik heb de mijne bekeerd. Ik heb hem tot de Islam bekeerd."
De duivel was eerst een engel, een aartsengel eigenlijk. Zijn naam was Harris, wat betekent 'de ambitieuze’. Hij was ambitieus in zijn gebeden. Overal in het universum bad hij tot God. Er is geen plaats waar hij niet tot God heeft gebeden. Maar toen God Adam geschapen had, dacht de duivel dat hij door zijn gebeden speciale rechten hadden verworven. Hij werd verwaand. Toen God hem vroeg zich voor Adam ter aarde te werpen, weigerde hij. Deze verwaandheid, gebaseerd op zijn vroegere gebeden, was er de oorzaak van dat de duivel werd uitgesloten van de genade van God. Toen God hem zei de hemel te verlaten en naar de hel te gaan, vroeg de duivel om tijd. Hij zei: "Ik heb duizenden jaren voor U gebeden, overal in het universum." God stemde toe de duivel de tijd te geven tot de dag van het Laatste Oordeel. Toen zei de duivel dat hij zijn tijd zou gebruiken om iedereen voor de gek te houden en van het goede pad af te brengen. Hij zei: "Ik zal achter en voor hen zijn, en links en rechts van hen." God stond dit toe, maar zei: "Ik zal iedereen die jou volgt naar de hel sturen. En ik zal Mijzelf boven en onder iedereen manifesteren." Zie je, de duivel maakte aanspraak op slechts vier richtingen, zodat voor God alleen boven en onder overbleven. Dit is de reden dat als wij bidden, wij onze handen omhoog heffen en onze hoofden buigen. Op een dag slenterde de duivel naakt door de straten van Bagdad. Junaid Bagdadi (Moge Zijn ziel geheiligd zijn) kwam de duivel tegen en zei: "Kijk eens naar jezelf. Schaam jij je niet?" "Waar zou ik mij voor moeten schamen?" "Kijk eens naar de mensen om je heen, naar de stad Bagdad." "Noem je dat mensen? Voor mij betekenen zij helemaal niets. Ik kan met ze spelen zoals een jongleur met ballen. De enige waarover ik mij zorgen maak, zijn twee mensen in de moskee verderop. Ik kan niet eens bij ze in de buurt komen. Als ik alleen maar in de buurt van die moskee kom, verbrandt hun adem mij alsof het vuur was." Junaid Bagdadi was nieuwsgierig en ging naar de moskee. Er zaten maar twee mensen binnen, die La ilahe illallah reciteerden, 'Er is geen God dan God alleen.' Zij hadden hun gezicht bedekt. Een van hen lichtte de doek voor zijn gezicht op en glimlachte. Het was een prachtige jongeman, heel jong nog, met een snor die nog maar net begonnen was te groeien. Hij draaide zich om en glimlachte naar de grote soefisjeik. "Oh Junaid, geloof jij alles wat de duivel je vertelt?"
Wanneer een mens zich God herinnert, wordt er een engel geboren. Roddel, kritiek en andere slechte daden brengen duivels voort. De engelen en duivels die voortkomen uit onze daden zijn weerspiegelingen van de echte engelen en duivels. Ik zal je een specifiek voorbeeld geven. Als je mij vervloekt, zullen wij gaan vechten, elkaar vermoorden, elkaar tot razernij brengen. Daarmee wordt de duivel geschapen. En in je devotie, in je eerlijke en menslievende daden leer je anderen zich op dezelfde manier te gedragen en wordt het goede geboren. Zo worden engelen geschapen. Het gaat daarbij niet om 'materiële' engelen en duivels; het zijn weerspiegelingen van engelen en duivels. De duivel is nooit in het paradijs geweest. De slang uit het paradijs was een prachtig schepsel. Hij had vier poten, maar die werden hem door God afgenomen nadat Adam (Gods Vrede zij met hem) was verleid. God gebood de slang op zijn buik te kruipen. Maar zelfs zo is een slang nog mooi. Van zijn huid worden voor vrouwen handtassen en schoenen gemaakt. De slang was niet de duivel. Het incident heeft plaats moeten vinden. Adam moest de vruchten van de verboden boom eten en dus had God de duivel tijdelijk op het puntje van de tong van de slang geplaatst. Hierin ligt een heel belangrijke mystieke betekenis. De duivel was het vergif en niet de slang. Zelfs de tong was niet de duivel, maar alleen het vergif op de tong van de slang. Dit geeft aan dat wat op je tong ligt, je van het goede pad af brengt; het is het vergif van de duivel. Over de uitzetting van Adam uit het paradijs zegt God: "Ga tegen elkaar in, vervloekt elkaar, kom ten val, val uit het paradijs en wordt elkaar tot vijand." Je hebt kunnen zien hoe dit bewaarheid werd in slechts één generatie. Kaïn en Abel werden elkaars vijand vanwege een giftig gesprek. De bron van alle kwaad is wat mensen tegen elkaar zeggen en de vloek die zij over elkaar uitspreken. Mij wordt dikwijls gevraagd wanneer er in deze wereld voor eeuwig vrede zal komen. Je kunt zien dat vanaf Adam iedere man en iedere vrouw een tegenstander heeft gehad en dit zal zo blijven. De duivel was tegen Adam, de Farao was tegen Mozes, Judas was tegen Jezus. Dit is ons lot.
26
EDELMOEDIGHEID
zowat de hele dag bezig was geweest om hem te verzorgen. "Ik zou nu graag weer willen vertrekken," zei hij angstig. De gastheer antwoordde vriendelijk: "Eyvallah." En hij voegde eraan toe: "U lijkt mij een man zonder veel geld te zijn. Zou u mij toe willen staan u wat geld te geven?" "Eyvallah." De gastheer gaf hem tien goudstukken. De reiziger dacht bij zichzelf: wat een enorm pak rammel zal ik nu wel niet krijgen! De gastheer leidde hem naar de deur en zei: "God zij met u. Tot ziens." De stomverbaasde reiziger zei: "Neemt u mij niet kwalijk, maar er wordt in de stad vreselijk over u geroddeld. U bent de meest edelmoedige persoon die ik ooit heb gezien. Men zegt dat u uw gasten heel gastvrij behandelt, maar dat u ze 's morgens een pak rammel geeft. Mag ik gaan vertellen dat u dergelijke dingen niet doet, dat u een prachtig mens bent en een fantastische gastheer?" De gastheer zei: "Nee, nee, wat ze zeggen is waar." De verbaasde gast zei: "Maar op die manier hebt u mij niet behandeld." "Nee, u bent anders. Mijn andere gasten bezorgen mij altijd veel meer moeilijkheden. Als ik hen de beste plaats in mijn huis aanbied, zeggen ze: "Oh nee, dank u, gaat u daar zelf toch zitten." Als ik ze koffie aanbied, antwoorden ze: "Eh, ik weet het niet, ik wil u niet tot last zijn." Ik vraag of ze te eten willen en dan zeggen ze: "Nee, doet u niet teveel moeite." Dat zijn de mensen die ik 's morgens voorzeker een pak rammel geef."
Heel lang geleden kwam een reiziger een kleine stad binnen. Het was in die tijd gebruikelijk om een ieder die kwam 'als Gods gast', zoals men zei, binnen te laten. Als iemand op jouw deur klopte en zei: "Ik ben Gods gast," dan moest je hem uitnodigen binnen te komen, hem te eten geven en een plaats aanbieden om te slapen. De reiziger stuitte op een groepje mensen en vroeg: "Is er in de stad een vriendelijke persoon die mij voor de nacht onderdak kan geven? Morgenochtend wil ik mijn reis voortzetten." De mensen zeiden: "Ja, er is wel iemand die gasten verwelkomt. Als je bij hem verblijft, zal hij je eten geven en een plaats om te slapen en je heel vriendelijk bejegenen. Maar wij moeten je waarschuwen voor een vreemde gewoonte die hij heeft. Als je 's morgens weggaat, krijg je een pak rammel van hem." Het was winter en erg koud. De reiziger zei: "Ik ben niet van plan de nacht met een lege maag op straat door te brengen. Ik ga naar hem toe en zal de zaken nemen zoals ze komen. Ik zal te eten hebben en slapen in een warme kamer en als hij me een pak rammel geeft, dan doet hij dat maar." De reiziger klopte op de deur en een heel vriendelijke man deed open. De reiziger zei: "Ik ben Gods gast. De man antwoordde: "Oh, maar komt u toch binnen!" Hij bood de reiziger de beste plaats en de beste kussens aan. De reiziger antwoordde: "Eyvallah." ('Eyvallah' betekent 'zoals u wilt.' Letterlijk betekent het 'zoals God wil.' Eyvallah geeft onze bereidheid aan te aanvaarden wat ons gegeven wordt goed of slecht, prettig of onprettig en ons eraan te herinneren dat het van God afkomstig is.) "Zal ik een kussen achter uw rug zetten, zodat u wat prettiger zit?" "Eyvallah." "Hebt u honger?" "Eyvallah." De gastheer kwam met een heerlijk maal aanzetten en vroeg vervolgens aan zijn gast of deze nog meer wilde. "Eyvallah." "De gastheer zei: "Koffie?" "Eyvallah." "Wilt u een sigaret?" "Eyvallah." "Zal ik uw bed opmaken?" “Eyvallah." De gastheer maakte een heerlijk zacht bed op en legde er een met veren gevulde deken overheen. "Wilt u misschien nog water voordat u gaat slapen?" "Eyvallah." 's Morgens was de gastheer vroeg op. Hij vroeg de reiziger: "Wilt u ontbijten?" “Eyvallah." De gastheer diende een heerlijk ontbijt op. Na afloop van het ontbijt realiseerde de reiziger zich dat het tijd werd zijn gastheer te verlaten. Na de verhalen die hij gehoord had, was hij bang voor wat er zou kunnen gebeuren, hoewel deze man
Heel lang geleden ging een grote soefisjeik op pelgrimstocht naar Mekka. Aan het eind van zijn pelgrimstocht droomde hij dat alle pelgrims dat jaar in de ogen van God aanvaard waren, dankzij de volmaakte pelgrimstocht van één man, een koopman uit Bagdad, genaamd Abdullah ibn Ibrahim. Dat was een uitzonderlijk groot succes. Een pelgrimstocht is onderworpen aan zeer veel ingewikkelde regels. Het is voor de meeste mensen zo goed als onmogelijk alles volmaakt uit te voeren. Daarom bidt iedere pelgrim dat God, de Barmhartige en Meedogende, zijn of haar onvolmaakte pelgrimstocht wil aanvaarden. De Sjeik besloot naar Bagdad te gaan om deze Abdullah ibn Ibrahim te ontmoeten, wiens pelgrimstocht zo fantastisch geweest was, dat alle andere pelgrimstochten erdoor aanvaard werden. Eerder dat jaar beklaagde in Bagdad een zoon zich bij zijn vader over het feit dat hij niets te eten had gekregen toen hij bij zijn beste vriend thuis was en de maaltijd werd geserveerd. De vader was geschokt. Een van de leerstellingen van de Islamitische gastvrijheid is nimmer te eten terwijl een gast honger lijdt. Een dergelijk gebrek aan gastvrijheid kon zelfs als zonde beschouwd worden. De vader ging de volgende dag naar zijn buurman en vroeg hem wat er gebeurd was. Hij zei: "Vergeef mij dat ik erover begin, maar ik weet dat u een vroom mens bent en een goed karakter hebt. Ik ben er zeker van dat u zich aan een dergelijke morele verplichting niet zonder een goede reden zou onttrekken." De vader had het precies bij het juiste eind. Als wij zien dat iemand een fout begaat, is het onze plicht dit aan hem duidelijk te maken en te proberen hem ervan te weerhouden de fout opnieuw te maken en te proberen hem daarbij te helpen. Als je een blinde in de richting van een put ziet lopen, is het je plicht als mens te roepen: "Stop!" En als dat niet helpt, is het je plicht de man vast te pakken en hem van de plek des onheils weg te trekken. De buurman antwoordde: "U hebt mij ernaar gevraagd en daarom zal ik u de zaak uitleggen. Ik heb er nog met niemand over gepraat, maar mijn zaken liepen het afgelopen jaar erg slecht. Al wekenlang hebben mijn gezin en ik zo goed als niets te eten." "Gisteren trof ik op straat een dode kameel aan. Ik hakte een stuk van een poot af en nam het mee naar huis. Zoals u weet, mogen Moslims dit soort vlees niet eten. De enige uitzondering is reëel
27
gevaar voor verhongering of ondervoeding. Dus was het vlees wettig voor mijn gezin, maar niet voor jouw zoon en kon ik het hem niet voorzetten." De vader antwoordde: "Ik wou dat u eerder bij mij gekomen was. Ik heb meer dan genoeg geld. Laat mij u alstublieft helpen." "Nee," zei de buurman. "God kent mijn situatie, ook al weten andere mensen er niet van. Ik vertrouw op God voor ons onderhoud. Ik zou de situatie nooit aan iemand of aan u hebben uitgelegd, maar ik moest er u over vertellen in verband met de klacht van uw zoon." De vader drong aan: "Alstublieft, ter wille van God, aanvaard mijn hulp. God heeft mij geleid om u hiernaar te vragen en Hij heeft u geleid om mij erover te vertellen. Hoe kunt u beweren dat God niet wil dat ik een instrument ben van Zijn Genade? Bovendien heb ik een aanzienlijk bedrag gespaard om het volgende jaar op pelgrimstocht te gaan. Ik ben al eens eerder op pelgrimstocht geweest en ik heb dus reeds aan mijn religieuze verplichtingen voldaan. Ik hoef niet opnieuw te gaan en daarom sta ik erop dat u het geld voor mijn pelgrimstocht aanvaardt voor uzelf en uw gezin!" Toen de Sjeik ten slotte in Bagdad aankwam en Abdullah ibn Ibrahim ontmoette, was de koopman zeer verbaasd over de droom van de Sjeik. De koopman zei: "Weet u, ik ben dit jaar niet op pelgrimstocht geweest. Ik wilde wel gaan, maar ik heb het geld dat ik gespaard had aan mijn buurman gegeven om hem te helpen."
vuuraanbidders niet helpen. Kom tot geloof, tot het ware geloof en tot aanbidding van God. Dan zal ik je graag als mijn gast ontvangen." Die nacht sprak God tot Abraham. "Abraham, ik onthoud deze man zijn levensonderhoud niet, ook al ontkent hij Mij en weigert hij Mijn geboden op te volgen. Hoe kon jij, Mijn dienaar, dan weigeren hem eten te geven? Ga onmiddellijk naar hem toe en neem hem bij je aan tafel!" De volgende morgen ging Abraham op zoek naar de vreemdeling. Nadat hij maanden lang onderweg was geweest, trof Abraham hem ten slotte aan in Medina. Hij vertelde de vuuraanbidder wat God tegen hem had gezegd en nam de man mee naar zijn huis en onthaalde hem vorstelijk. Geraakt door dit bewijs van Goddelijke Barmhartigheid aanvaardde de vuuraanbidder de ware religie van Abraham. De eerbiedwaardige Abu Bakr (Moge God hem welgevallig zijn), intieme vriend en schoonvader van de Profeet en eerste Kalief, zag op een dag de eerste verse dadels van het seizoen aangeboden op de markt. Hij kocht ervan om ze als geschenk aan de Profeet te geven. De Profeet Mohammed (Gods Vrede en Zegen zij met hem) was gek op verse dadels. Abu Bakr legde de dadels voor de Profeet neer. Toen hij zijn hand uitstrekte, zei een eenvoudige bedoeïen die verderop zat: "Oh Profeet, ik ben zo gek op verse dadels. Mag ik ze hebben?" Mohammed gaf alle dadels aan de bedoeïen. Umar (Moge God hem welgevallig zijn), de tweede Kalief, kocht de dadels van de bedoeïen en legde ze weer voor de Profeet neer. Maar de bedoeïen kwam opnieuw naar Mohammed toe en vroeg hem voor de tweede maal om de dadels. De Profeet gaf de man opnieuw alle dadels, zonder er voor zichzelf ook maar een te houden. Ali (Moge God hem welgevallig zijn), de schoonzoon en neef van de Profeet, kocht de dadels van de bedoeïen en gaf ze aan Mohammed. De bedoeïen vroeg weer om de dadels. De Profeet antwoordde: "Oh bedoeïen, hou je werkelijk van dadels of ben je een handeltje begonnen?"
De Profeet Abraham (Gods Vrede zij met hem) is het symbool van edelmoedigheid en gastvrijheid. Hij at nooit als er geen gast aan zijn tafel zat. Het gebeurde eens dat er een hele maand voorbij ging zonder dat er iemand zijn huis aandeed. Er was niemand met wie hij zijn maaltijd kon delen en hij at een hele maand nauwelijks iets. Ten slotte bad hij tot God en zei: "Oh God, U hebt mij deze prachtige eigenschap gegeven nooit te eten zonder mijn eten met iemand anders te kunnen delen. Ik heb een hele maand niets gegeten. Ik vraag mij af of er nog meer mensen zijn zoals ik." God zei: "Ga op reis om te kijken of er nog anderen zijn zoals jij." God heeft ons opgedragen te reizen. Alleen door te reizen kunnen wij, Gods schepselen, elkaar ontmoeten. In deze ontmoetingen van geest en hart worden misverstanden opgelost en vriendschappen gemaakt. En dus ging Abraham op reis. Ten slotte vond hij iemand die hem smeekte zijn gastvrijheid te accepteren, zeggende: "Luister, ik heb drie maanden lang niet gegeten omdat ik niemand aan mijn tafel heb gehad." Hoewel Abraham een maand niet had gegeten, had hij iemand gevonden die drie maanden niet had gegeten omdat niemand zijn huis als gast had aangedaan. Abraham was blij en accepteerde de uitnodiging van deze fantastische man. Na de maaltijd was Abraham gewend te bidden. Hij zei dat hij ook voor zijn gastheer zou bidden en vroeg de man om ook voor hem te bidden. Zijn gastheer antwoordde dat hij dergelijke gebeden niet langer uitsprak. Hij had jarenlang ergens voor gebeden en omdat God zijn gebeden niet verhoord had, had hij het gevoel gekregen voor dergelijke gebeden niet goed genoeg te zijn. Abraham vroeg hem waarvoor hij gebeden had. Zijn gastheer antwoordde: "Ik heb gehoord dat er hier op aarde een grote profeet is, een speciale vriend van God. Hij heet Abraham. Jarenlang heb ik gebeden om hem te mogen ontmoeten. Maar mijn wens is niet in vervulling gegaan. Mijn mond is het niet waard een dergelijk gebed tot onze Heer te richten. Bid u toch in mijn plaats." Een paar jaar later, nadat Abraham naar huis was teruggekeerd, werd er op de deur geklopt. Hij deed open en ontwaarde een slordig uitziende reiziger die onder het stof en de sintels zat. Abraham besefte dat dit geen gelovige kon zijn en hij vroeg de man welke religie hij aanhing. "Ik ben een vuuraanbidder," zei de man. Toen hij dit hoorde, dacht Abraham eraan hem te bekeren van zijn foute afgodische geloof. Daarom stuurde hij de man weg met de woorden: "Ik kan ongelovigen en
Toen Umar (Moge God hem welgevallig zijn) Kalief was, zat hij eens samen met zijn metgezellen, toen er drie jongemannen op hem toekwamen. Twee van hen hielden de derde vast. De Kalief vroeg waarvoor zij kwamen. De twee mannen antwoordden dat de derde hun vader had vermoord. Zij hadden hem gepakt en naar de Kalief gebracht om hem te laten berechten. Umar vroeg de derde man of dit waar was. Hij antwoordde: "Ja, het is waar. Er zijn geen getuigen van de gebeurtenis dan God alleen. Als u mij toestaat, zal ik u vertellen wat er gebeurd is; ik zal uw vonnis aanvaarden, wat het ook inhoudt. Vanmorgen ben ik in Medina aangekomen om het graf van de Profeet te bezoeken. Ik bond mijn paard vast in een boomgaard met dadelpalmen en waste het stof van het dier. Voordat ik klaar was, begon mijn paard van de dadels te eten. Toen ik het wegtrok, brak het dier een van de dadeltakken. Op dat moment rende er een oude man op mij af. Hij was woedend, pakte een grote steen en gooide die naar mijn paard. De steen sloeg de schedel van mijn paard in en mijn geliefde hengst zakte in elkaar. Het dier was dood. Ik raakte buiten zinnen van woede. Ik pakte de steen op die mijn prachtige hengst gedood had en gooide hem terug naar de oude man. Ook hij viel op de grond en was dood. Ik had gemakkelijk kunnen ontsnappen en niemand zou ooit geweten hebben dat ik de oude man had gedood. Maar ik ontvang mijn straf liever hier dan in het Hiernamaals. Het was niet mijn bedoeling de oude man te doden. Ik werd overmand door woede toen hij mijn paard had gedood." Umar antwoordde: "U hebt een doodzonde bekend. Volgens de religieuze wetten van de Islam staat daar de doodstraf op." Hoewel hij ter dood veroordeeld was, bewaarde de jongeman zijn kalmte." Als gelovige sta ik onder de wet. Ik heb echter het bezit van een wees in beheer. Het geld heb ik in mijn dorp verstopt,
28
op een plaats die ik alleen ken. Als u mij nu doodt, is het geld verloren. Sta mij alstublieft drie dagen gratie toe, zodat de arme wees niet misdeeld achterblijft. Laat mij gaan om het geld aan de rechtmatige eigenaar te bezorgen." "Dat kan ik niet doen," zei Umar. "Ik kan je alleen laten gaan als iemand borg staat voor je terugkeer." De jongeman zei: "Oh Kalief, ik ben niet gevlucht toen ik de oude man heb gedood. Ik kon het toen niet en ik kan het ook nu niet, want mijn hart is vervuld van vrees voor God." Umar antwoordde: "Mijn zoon, ik geloof dat je niet zou ontsnappen, maar de wet staat mij niet toe je te laten gaan zonder borg." De jongeman keek naar de Metgezellen die aanwezig waren. Hij wees naar Abu Dharr (Moge God hem welgevallig zijn) en zei: "Hij zal instaan voor mijn terugkeer." Umar wendde zich tot Abu Dharr en vroeg hem of hij hiermee instemde. "Ja," zei Abu Dharr, "Ik sta ervoor in dat deze jongeman terug zal keren en zich na drie dagen zal overgeven." Niemand kon hiertegen iets inbrengen, want Abu Dharr was één van de meest geliefde en meest gerespecteerde Metgezellen van de Profeet. De jongeman vertrok naar huis. Er gingen drie dagen voorbij en de twee zonen kwamen naar de Kalief. De jongeman was er niet. "Abu Dharr," riepen ze, "Waar is de persoon waar u borg voor staat? U hebt uzelf garant gesteld voor iemand die u niet kende, voor een man die u nog nooit had ontmoet. Als hij niet terugkeert, zullen wij er hoe dan ook op staan dat onze vader gewroken wordt." Maar Abu Dharr zei tegen hen: "De drie dagen zijn nog niet om. Als de jongeman niet is teruggekeerd als de tijd voorbij is, zal ik zijn plaats innemen..." De aanwezige Metgezellen waren in tranen toen de Kalief zei: "Abu Dharr, de jongeman komt misschien te laat, terwijl jij garant staat voor slechts drie dagen. God is mijn getuige: ik zal de straf voorzeker aan jou moeten opleggen." De Metgezellen huilden, want Abu Dharr was een van de zuiverste en meest devote leden van de Moslimgemeenschap. Iedereen die aanwezig was werd gegrepen door een onbeschrijfelijke emotie, een mengeling van droefheid en smart. Men bood aan om bloedgeld te betalen voor de dood van de vader, maar de zonen stonden erop dat iemand met zijn leven zou betalen voor de moord op hun vader. Plotseling verscheen de jongeman, stoffig en vermoeid. De drie dagen waren nog niet voorbij. Uitgeput en hijgend bracht hij uit: "Ik hoop dat ik u niet nodeloos heb gekweld. Ik ben zo snel ik kon teruggekomen. Ik heb de wees bij een betrouwbare vriend achtergelaten en al mijn zaken afgehandeld. Toen heb ik mijn testament geschreven en ben haastig teruggekomen. Vanwege de hitte ben ik er maar ternauwernood in geslaagd op tijd terug te zijn. Voltrek nu het vonnis dat u geveld hebt!" Iedereen verwonderde zich over deze jongeman omdat hij zo eerlijk en trouw aan zijn woord was. Toen hij zag hoe iedereen zich verwonderde, zei de jongeman: "Een man houdt zich aan zijn woord. Een gelovige is trouw aan zijn belofte. Wie niet trouw is aan zijn belofte, is een huichelaar. Hoe zou ik kunnen toestaan dat men zou zeggen, dat er in de Islam geen trouw meer bestaat?" Toen Abu Dharr werd gevraagd of hij de jongeman kende, antwoordde hij: "Nee, ik ken hem niet. Ik heb hem nooit ontmoet. Een dergelijk voorstel in aanwezigheid van Umar en zoveel Metgezellen verwerpen, zou heel kleinzielig zijn geweest. Hoe zou ik kunnen toestaan dat men zou zeggen, dat er in de Islam geen deugd meer bestaat?" Op dat moment werden de harten van de jonge aanklagers getroffen. Zij trokken hun eis om het leven van de jongeman in. Zij wilden zelfs geen bloedgeld meer accepteren." Laten wij er niet de oorzaak van zijn dat er in de Islam geen mannen met mededogen meer zijn. Wij hebben onze eis ingetrokken met geen andere bedoeling dan God te behagen!" Wees even trouw aan jouw woord! Wees net zo trouw aan jouw belofte! De gelovige is trouw aan zijn belofte. Abraham was een profeet die trouw was aan zijn belofte en hij ontving zijn beloning.
Dhul Nun (Moge zijn ziel geheiligd zijn) was op pelgrimstocht toen zijn oog op een hond viel, die zo dorstig was dat hij aan de stenen van de woestijn likte. Omdat hij geen water bij zich had, riep hij degene die met hem meereisden op: "Ik ben zeventig maal op pelgrimstocht geweest. De beloning voor al mijn zeventig pelgrimstochten zal ik schenken aan degene die deze arme hond water geeft." Deze heilige was bereid zijn zeventig pelgrimstochten te geven om water te krijgen voor deze hond. Stel je eens voor wat het waard moet zijn om de dorst van een mens te lessen. Een vrek zat op een morgen buiten voor een café koffie te drinken toen er een gek op hem toeliep die geld van hem wilde hebben om yoghurt te kunnen kopen. De vrek trachtte hem te negeren, maar de man weigerde weg te gaan en maakte een grote scène. Anderen boden hem geld aan, maar de gek hield vol dat hij alleen geld wilde van de vrek. Ten slotte gaf de vrek hem wat kleingeld. Toen vroeg de gek om meer geld, om wat brood te kunnen kopen voor bij de yoghurt. Dit ging de vrek te ver en hij weigerde pertinent nog meer geld te geven. Die nacht droomde de vrek dat hij in het Paradijs was. Het was er prachtig, overal waren rivieren, bomen en prachtige bloemen. Na een poosje kreeg de vrek flinke honger, maar temidden van al die schoonheid was geen voedsel te vinden. Toen verscheen er opeens een knappe, stralende man. De vrek vroeg hem of dit werkelijk het Paradijs was en de man zei dat dat juist was. Toen wilde de vrek weten waar dan het heerlijke eten en de ambrozijn van het Paradijs waren waarover hij zoveel had gehoord. De man excuseerde zich en ging weg. Toen hij terugkwam, had hij voor de vrek een beetje yoghurt meegenomen. De vrek vroeg om een beetje brood voor bij de yoghurt en de man antwoordde: "Het enige dat je hierheen hebt gestuurd, is deze yoghurt. Als je ook brood had gestuurd, had ik je die kunnen geven. Wat je in de wereld gezaaid hebt, zul je hier oogsten." De volgende morgen werd de vrek badend in het zweet wakker. Vanaf die dag werd hij een van de meest edelmoedige mensen en gaf hij alle bedelaars en armen van de stad te eten. Één van de oude profeten was aanwezig bij een trouwerij. Na de plechtigheid vertelde hij zijn volgelingen dat de bruidegom was voorbestemd om op zijn huwelijksnacht te overlijden. Tot grote verbazing van alle volgelingen kwam de bruidegom de volgende morgen naar de profeet om hem te begroeten. Toen nam de profeet zijn metgezellen mee naar het huis van de bruidegom. Hij vroeg of hij de slaapkamer van de jongeman mocht zien. Met zijn staf gaf de profeet een tik op de matras. Onder de matras lag een buitengewoon giftige slang opgerold. De profeet vroeg de slang wat hij onder het beddengoed deed. De slang antwoordde: "Ik ben gestuurd om de eigenaar van dit huis te bijten, maar ik kreeg het niet voor elkaar. Ik weet niet wat er is gebeurd. Ik kon mij helemaal niet meer bewegen. Het leek wel alsof ik met ijzeren kettingen geboeid was." Toen vroeg de profeet aan de bruidegom of hij op zijn huwelijksnacht iets speciaals had gedaan. De man vertelde dat vlak voordat hij zich met zijn bruid wilde terugtrekken op de slaapkamer, er een bedelaar aan de deur kwam. Hij had de bedelaar een kop melk gegeven. De profeet wendde zich tot zijn volgelingen en zei: "Nu zien jullie hoe belangrijk liefdadigheid is. Die ene kop melk heeft deze man het leven gered." Één van de waarden van op reis gaan is dat je andere mensen ziet en leert kennen. Voordat ik mijn land verliet, had ik de indruk dat gastvrijheid en edelmoedigheid de waarmerken van de Moslims waren, in het bijzonder van de Turken. Maar toen ik in Europa en in Amerika kwam, ontdekte ik dat jullie overtreffen wat ik meende dat alleen aan ons toebehoorde. De oude Ottomaanse gastvrijheid was beroemd. Mijn grootvader was de Halveti Sjeik van Yanbolu, dat in het tegenwoordige Bulgarije ligt. De broer van de Sjeik, mijn oudoom, kreeg eens een
29
vreemdeling aan de deur en liet hem binnen als Gods gast. Hij gaf zijn bediende opdracht een lam te slachten en het hele lam voor het avondeten te roosteren. De gast ging zitten en mijn oudoom bediende hem. Het was een Ottomaanse gewoonte dat de eigenaar van het huis zelf de gasten bediende, zelfs als de gast een straatarme zwerver was. Mijn oudoom wist niet eens of de man een Moslim, een Jood of een Christen was. Het deed niet terzake. Toen het heerlijke gebraden lam voor hem was neergezet, zei de gast: "Oh, dat ziet er heerlijk uit, maar dit lam kan niet zo maar opgegeten worden." De gastheer zei: "Wat ontbreekt er nog?" "Ach, misschien heeft iemand een lekkere fles wijn." Stel je eens voor: dit was het huis van de broer van de Sjeik en voor de Islam is drinken niet alleen streng verboden, zelfs iemand een glas wijn aanbieden is onwettig. Maar mijn oom protesteerde niet. Hij liep naar buiten om wijn te halen. Het was al donker en hij moest naar een nabijgelegen Bulgaars dorp. Het dorp waar hij woonde was Islamitisch en er was geen wijn voorhanden. Hij besteeg zijn paard en vertrok. Stel je eens voor; een Turk, een Moslim en broer van de Sjeik, gaat in het holst van de nacht wijn halen bij de Bulgaren. Zoveel is een gast waard. Terwijl mijn oom vertrok, kwam de gast aan de deur en riep hem na: "En zorg ervoor dat het goede, oude wijn is!" In verlegenheid gebracht reed mijn oom weg. Enige tijd later keerde hij terug met wijn uit het nabijgelegen dorp. Toen hij zijn huis binnenkwam, was de gast verdwenen. Maar het gebraden lam was tot leven gekomen en liep over de tafel. Er stonden potten met azijn op tafel die veranderd was in dikke, kokende honing. De honing borrelde tot bovenaan omhoog, maar liep niet over de rand. (Tussen haakjes: dit is een symbool van voorspoed. Gisteren na het avondeten heb ik gebeden: "Laat het gegeten worden, maar niet verminderen en laat het koken en borrelen, maar niet overlopen." )
u bent, ellendige man, om mijn daad van edelmoedigheid zomaar af te schaffen? U kunt de traditie beter in ere herstellen!" De volgende morgen werd hij wakker met bulten op zijn hoofd en hij herstelde de traditie dat patiënten als zij ontslagen werden geld meekregen. Soms zorgt God ervoor dat je in je gebeden doet wat je in het werkelijke leven niet lukt. De meesten van ons kunnen het zich bijvoorbeeld niet veroorloven een ziekenhuis te bouwen. God laat je misschien in je dromen een ziekenhuis bouwen en Hij zal je dezelfde beloning geven als wanneer je een werkelijk ziekenhuis had gebouwd. En als God je liefheeft, overkomt je in je dromen iets waarvan het jouw lot is eronder te lijden, zodat je het niet in werkelijkheid hoeft mee te maken. De intentie is even belangrijk als de handeling. Je loopt bijvoorbeeld langs een ziekenhuis en zegt bij jezelf: "Oh, ik wou dat ik voldoende geld had om zo'n ziekenhuis te bouwen." Dan zal God je belonen alsof jij dat ziekenhuis had gebouwd. De Profeet heeft gezegd: "De intentie van de gelovige is beter dan de daad van de ongelovige. Toen ik jong was, hadden enkele rijke families een bediende buiten staan die mensen uitnodigde voor het avondeten. Dit vond iedere maandag- en vrijdagavond plaats en na de Ramadan, als de vasten gebroken werden, zelfs iedere avond. De bedienden dwongen mensen bijna om binnen te komen en mee te eten. Vanwege de economische situatie is dit vandaag de dag allemaal veranderd. Maar ons geloof beschouwt een dienst verleend aan een gast als een dienst verleend aan God. Dat is in de Islam het principe van gastvrijheid. De Profeet heeft eens gezegd: "Gij die gelooft in God en in de Dag van het Laatste Oordeel en in het Hiernamaals, behandelt uw gasten met zorg." De gastvrijheid die jullie ons in Amerika verlenen, is een teken van het mooiste soort geloof. God laat de spiegel van jullie harten zien. Moge God verschijnen in de heldere spiegel van jullie harten. Moge God jullie edelmoedige harten belonen.
Nog een voorbeeld van gastvrijheid uit de dagen van het Ottomaanse rijk. Iedereen, rijk of arm, had buiten een gastenverblijf. Gasten konden van dit verblijf gebruik maken alsof het hun eigen huis was. Ze kregen te eten en werden verzorgd. Als ze weer vertrokken, kregen ze zelfs geld mee voor onderweg. Gasten konden leven zoals ze wilden, net als thuis. In het huis van de gastheer zelf zouden zij de regels van de gastheer in acht moeten nemen en zouden zij zich beperkt kunnen voelen. Het gastenverblijf was net als hun eigen huis. Eten en wat er verder maar nodig was, werd van het huis naar het gastenverblijf gebracht. Tegen het einde van de negentiende eeuw had de Sultan een Franse vrouw die zich bekeerd had tot de Islam. Zij was een zeer edelmoedig mens. Zij bouwde verschillende moskeeën en ook een groot ziekenhuis, dat vandaag de dag nog in gebruik is. Toen zij het ziekenhuis bouwde, riep zij een permanente stichting in het leven waaruit voor altijd alle noodzakelijke salarissen en kosten zouden worden betaald. In de twintiger jaren, de eerste jaren van de Turkse Republiek, besloot de directeur van het ziekenhuis een aantal dingen te wijzigen. Het was de traditie dat iedereen die uit het ziekenhuis ontslagen werd, voldoende geld kreeg om zichzelf drie dagen te onderhouden. De directeur dacht bij zichzelf: "Dat is belachelijk. Wij behandelen mensen hier al gratis en het is absurd om hen uit traditie ook nog geld te geven. We leven ten slotte in de twintigste eeuw..." Hij schafte de gewoonte af. Het geld van de stichting, waarmee ook de ontslagen patiënten betaald zouden moeten worden, bleef echter binnenkomen. Die nacht droomde hij over de stichter van het ziekenhuis. Zij kwam op hem af met een paraplu, sloeg hem ermee op het hoofd en zei: "Hoe durft u dat te doen! Wie denkt u wel dat
30