L
Licht en zicht door vensterglas
Verschillende fragmenten vensterglas, drie ruitjes zijn vervaardigd door middel van de “slinger”-techniek, ca. 16de/17de eeuw. De glaasjes op de voorgrond zijn vervaardigd met de “cilinder”- of “kroon” techniek en werden in de Middeleeuwen in het lood gezet.
60
P o l d e r Vo n d s t e n
Glas, daar zijn boeken over vol geschreven, over potten en flessen, slingerglazen en wafelbekers afkomstig uit alle hoeken van de wereld. Alle denkbare productiemethoden van gebruiksglas zijn inmiddels de revue wel gepasseerd. Maar toch zijn er nog meer interessante onderwerpen die gemaakt zijn van glas en waar eigenlijk zelden of nooit iets over gepubliceerd wordt, onderwerpen die toch de moeite waard zijn, bijvoorbeeld vensterglas. Het product ‘vensterglas’ is zo vanzelfsprekend geworden en toch zijn er legio verhalen en anekdotes over deze vorm van glaskunst te vertellen. Dit artikel geeft een beknopt beeld van de ontstaansgeschiedenis van glas dat gemaakt werd voor ramen, bovenlichten, vensters en deuren, met de daaraan verbonden productiemethoden. Zoals we al konden lezen in het artikel ‘Glas gebruikt door Alchemisten’ in onze vorige uitgave (PolderVondsten 10, blz. 86) is glas eigenlijk een verbinding van zand, potas of soda, en kalk.Het zand waaruit vroeger glas werd verkregen, was echter grotendeels verontreinigd met ijzeroxyden. Deze verontreiniging zorgde ervoor dat de glasblazers niet konden voldoen aan de vraag naar glas waar men doorheen kon kijken. De Romeinse beschaving was de eerste die glas in haar architectuur toepaste. Dat glas was dus bij lange na niet zo doorzichtig als het vensterglas dat wij tegenwoordig kennen. Het was meestal groen en er zaten luchtbelletjes en verontreinigingen in. De kozijnen waar de Romeinen glas in lieten zetten, waren dan ook niet zozeer bedoeld om door naar buiten te kijken, maar waren eerder bedoeld om iets van het daglicht naar binnen te laten
De Romeinen gebruikten al vensterglas, o.a. in speciaal vervaardigde kozijnen, zoals het hier afgebeelde exemplaar dat aangetroffen werd bij de opgraving van Pompeï.
P o l d e r Vo n d s t e n
schijnen en de kou buiten te laten. In de Romeinse tijd was glas, en met name vensterglas, schaars en duur. Om de weersinvloeden buiten te houden, hadden de meeste Romeinse huizen dan ook slechts houten luiken voor de ramen. Het gebruik van vensterglas beperkte zich tot de villa’s of badhuizen der welgestelden.
Een uitzonderlijk groot stuk Romeins vensterglas werd aangetroffen in de buurt van Herculaneum, dat destijds tegelijkertijd met Pompeï getroffen werd door de uitbarsting van de Vesuvius in het jaar 79. Collectie The British Museum. De Romeinen beheersten als geen ander al de techniek om glas te gieten en het in vormen te persen. Ook vensterglas produceerde men op die manier. De vloeibare glasmassa werd op een vlakke, stenen plaat gegoten en uitgestreken. Na afkoeling begon dan het polijsten. Het ‘moderne’ proces om glas te gieten, verschilt hier eigenlijk niet veel van. Een vloeibare glasmassa wordt op een vlakke metalen plaat gegoten en met een wals uitgestreken. Vervolgens moet de glasplaat langzaam afkoelen. Daarna wordt de glasplaat na tijdrovende en ingewikkelde procedés geslepen en gepolijst totdat de laatste oneffenheden verdwenen zijn en het glas glad en helder is. Over het algemeen produceerden de Romeinse glasmakers kleine vensterglaasjes, hetgeen niet wil zeggen dat zij de techniek niet beheersten om grotere glasplaten te maken. Bij opgravingen in bijvoorbeeld Pompeï (bedolven in het jaar 79) heeft men een bronzen raam aangetroffen dat voorzien was van een glasplaat van ongeveer 54 x 72 cm! Dat was voor die tijd echter een uitzonderlijk groot stuk. Bij het gieten van glas waren er dus bij het begin van onze jaartelling al mogelijkheden om vrij grote afmetingen vlakglas te produceren. In Nederland is er bij opgravingen maar relatief weinig Romeins vensterglas aangetroffen. De Romeinen deden namelijk al aan het inzamelen van glasafval, oftewel recycling. Daar zijn verschillende archeologische bewijzen voor geleverd. Op diverse plaatsen, o.a. in Nijmegen, zijn namelijk kuilen met grote voorraden glasfragmenten aangetroffen. Die glas-recycling was nodig omdat het kennelijk moeilijk was om uit lokale grondstoffen ruw glas te produceren. Zo werd het glasafval verhandeld om later opnieuw gesmolten en gegoten te kunnen worden tot nieuwe producten. De zeldzame fragmenten die wel in Nederland zijn aangetroffen, zijn o.a. afkomstig van de opgraving van een Romeinse villa in Voerendaal-Ten Hove en van de opgraving van de Romeinse badplaats in Heerlen, het huidige ‘Thermenmuseum’. Naast vlak vensterglas en een uniek
61
gegoten glazen bovenlicht zijn er in Heerlen tevens vensterglaasjes aangetroffen die van het zelfde type zijn als het hier afgebeelde exemplaar, alleen zijn die uit de collectie van het Thermenmuseum geïriseerd. Deze ronde groene vensterglaasjes - die nog het meest doen denken aan strijkglazen - werden gegoten in stenen mallen.
glasovens te bereiken. Glas was daarom zeldzaam en duur. Wat hiervoor over de Romeinse tijd is verteld, geldt in het algemeen ook nog steeds voor de Middeleeuwen. Ook hier schitterde het vensterglas dat werd toegepast uitsluitend in de huizen van welgestelden en in paleizen en kerken. Deze schaarsheid komt o.a. goed tot uiting op een schilderij van Rogier van der Weyden (1400 - 1464), genaamd ‘De Annunciatie’. Alleen in het bovenlicht van het raam op de achtergrond is glas geplaatst, het onderste gedeelte kon slechts worden afgesloten met houten luiken. Het duurde niet lang of men sneed ook rechthoekige ruitjes. Zo ontstonden in de 15de eeuw de kruiskozijnen, waarbij de verticale kozijndelen ‘stijlen’ werden genoemd en de horizontale delen ‘regels’. Om bij een kruiskozijn de felle zon tegen te gaan, had men binnen vaak dunne eiken schotten, die als luikjes omhoog konden klappen tegen de zoldering. Het gebruik van zoveel mogelijk glas in de voorgevel van een woning gaf status. Licht, ruimte en warmte onderscheidde de bewoners immers van de lagere standen. Was je arm, dan had je enkel open vensters met houten luiken die ‘s avonds werden gesloten.
De Romeinen beheersten als geen ander de techniek van het glas gieten. Dit vensterglaasje werd gegoten in een stenen mal, waarna het werd gepolijst. Naast het gieten van glas zijn er nog een aantal andere methoden bekend om vlakglas te produceren, zoals de cilindertechniek. De kans is aanwezig dat de Romeinen deze techniek ook al beheersten. Zeker moet deze techniek al in de vroege Middeleeuwen bekend zijn geweest. Het schijnt dat Duitse handwerkslieden deze techniek rond de elfde eeuw (her)introduceerden. Deze techniek bestond eruit door met een blaaspijp een gloeiendhete klomp glas als een ballon op te blazen en deze heen en weer te slingeren. Door de centrifugaalkracht ontstaat dan een lange, holle cilinder. Deze werd aan beide uiteinden opengewerkt om in de lengte te worden opengesneden. In een speciale oven - een zogenaamde strekoven - werd deze cilinder dan vervolgens uitgerold, zodat er een vlakke plaat ontstond. De methode was zo doeltreffend dat het tot in de twintigste eeuw de meest gebruikte vorm van vensterglasproductie is gebleven. Cilinderglas is snel herkenbaar aan de oneffenheden. Je kunt er dus niet recht doorheen kijken, maar ziet een lichte vervorming, uiteraard naar gelang de kwaliteit van het glas en de vakkundigheid van de glasmaker. Bij een variant van deze methode ontstond het zogenaamde ‘kroonglas’. Hierbij werd een klomp glas geblazen tot een bal die aan het eind werd opengesneden als een kroon (de kroonvorm) en waarbij de delen naar buiten werden gebogen. Door nu de half vloeibare bal rond te draaien, werd het glas uitgerekt en plat. Deze techniek kon alleen worden toegepast om kleine glasplaatjes te maken. Vervolgens werden deze plaatjes, veelal ongelijke van dikte, door middel van loodstrips aan elkaar vastgemaakt om zo een groter oppervlak te verkrijgen. In vroeg Middeleeuwse huizen werden sporadisch kleine glas-inloodraampjes gebruikt. Glas moest ingevoerd worden uit beboste streken waar veel beukenbomen groeiden. Dit beukenhout was namelijk het meest geschikt om de temperatuur van 1100 C voor de
62
Op de ‘De Annunciatie’ van Rogier van der Weyden is te zien hoe schaars vensterglas was. Uitsluitend het bovenlicht werd er mee gevuld, ca. 1440. Collectie Musée du Louvre, Parijs. Om wind en koude enigszins buiten te houden, deden bij de minder bedeelden opgespannen varkensblazen wel dienst in de vensteropeningen. Hierdoor scheen toch nog enig licht, wat - niet onbelangrijk - olie en kaarsen uitspaarde. Bezat men in het geheel niets van dit alles en wilde men toch nog enige beschutting met een beetje licht, dan waren er vaak houten horren in gebruik. Glas-in-lood werd in de Middeleeuwen maar zelden gebruikt, met als belangrijkste toepassing het versieren van kerkramen. Het hoogtepunt van de glas-in-lood vensters lag pas aan het eind van de Middeleeuwen, toen publieke gebouwen, herbergen en de huizen van regenten er mee werden verfraaid, vaak voorzien van gebrandschilderde, historische taferelen en familiewapens. Dit brandschilderen geschiedde met behulp van een borstel waarmee een mengsel van azijn, gom
P o l d e r Vo n d s t e n
Op deze triptiek van Robert Campin is goed te zien dat er in de Middeleeuwen voornamelijk houten luiken en horren werden gebruikt, ca. 1425. Collectie Metropolitan Museum of Art, New York. en kleurpigmenten in een oven op hoge temperatuur in het glas werden gebrand. Als eerste werd een contourlijn aangebracht en gebrand, daarna werden de schaduwen en als laatste de kleuren aangebracht.
materiaal overhield. Hier komt nog steeds de benaming ‘ruit’ voor een stuk vensterglas vandaan, ook al is dat tegenwoordig vierkant of rechthoekig. Omdat deze ruiten vrij klein waren - zo’n 9 tot 12 cm - werden ze nog steeds als glas-in-lood door de glazenmaker met tin aan elkaar gesoldeerd. Deze glas-en-lood ramen werden vaak in zeer fraaie en complexe geometrische vormen in elkaar gezet. Schijvenglas is gemakkelijk te herkennen doordat er rondlopende strepen in het glas zichtbaar blijven van het rondslingeren. Ook liet de glasmaker altijd een litteken in het midden van de glasschijf achter waar hij zijn pijp of pontilijzer afbrak. Het middelste ruitje bezat daardoor altijd een lelijk litteken. Dit litteken werd in de volksmond een ‘koeienoog’ genoemd. Toch werden deze ruitjes gewoon in vensters gebruikt, waarschijnlijk als een soort b-keuze door de minder draagkrachtigen.
Fragment van een gebrandschilderd vensterglaasje dat - gevat in lood deel uitmaakte van een raampartij. De leeuw maakte deel uit van een familiewapen, ca.15de/16de eeuw. Tijdens de Renaissance in de 16de eeuw kreeg vensterglas dat in schijven gemaakt werd volgens de slingermethode de overhand. Schijvenglas verkreeg men door een klomp vloeibare glaspasta aan een blaaspijp (pontilijzer) zo snel mogelijk om de lengteas van de pijp te laten ronddraaien. Door de slingerkracht ontstond zo een ronde schijf. Na afkoeling brak men de pijp af en werden uit deze glasschijf ruitvormige glasplaatjes gesneden. Pas in de 16de eeuw gebeurde dit snijden met een diamant; daarvoor werd glas op maat geknipt met een ‘gruisijzer’ tang. De ruitvorm werd populair omdat men meer glasplaatjes uit een ronde schijf kon snijden en dus minder rest-
P o l d e r Vo n d s t e n
Fragment van een vensterruitje, vervaardigd met de ‘slinger’techniek. Duidelijk zichtbaar is het litteken van het pontilijzer, dat ook wel ‘koeienoog’ werd genoemd, ca. 17de eeuw.
63
Prent van ‘De Glazenmaker’ uit een boekje naar Jan Luyken, met leerzame bijschriften door P. H. van Arum, ca. 1826. Collectie Koninklijke Bibliotheek. Pas in de tweede helft van de 17de eeuw lukte het steeds beter om holle glascilinders te blazen. Hierdoor kon men steeds groter en tamelijk vlak en spanningsvrij vensterglas maken. Door de groter wordende afmetingen en de gelijke diktes van het glas was het niet meer noodzakelijk voor de ‘glasemaeker’ om de glazen in het lood te zetten. Nu kon het glas met stopverf in houten
Rond 1700 kon men door de ‘cilinder’techniek glas met stopverf in houten roeden plaatsen. Deze raampartij aan de Nieuwendam in Hoorn bezit door toevoeging van mangaan een unieke paarse gloed.
64
Prent “Der Glasser” uit das Ständebuch, gemaakt door houtsnijder Jost Amman (ca. 1539 -1591).
roeden geplaatst worden. Tegen het einde van de eeuw werd er in Frankrijk een nieuw proces ontwikkeld voor de productie van vlakglas. Hoofdzakelijk bedacht voor de vervaardiging van spiegels, waarvan de optische kwaliteit tot dan toe veel te wensen overliet. Het gesmolten glas werd op speciale tafels gegoten en platgewalst. Na afkoelen, werden de glasplaten op grote ronde tafels overgebracht, waar ze met behulp van draaiende ijzeren schijven en steeds fijner zand werden geslepen en tot slot gepolijst met vilten schijven. Het resultaat van het laten uitvloeien van glas op een plaat zorgde voor vlak glas met goede optische en lichtdoorlatende kwaliteiten. Voor de helderheid van het glas voegde men vanaf ca. 1700 soms mangaanoxide toe. Omdat mangaan door zonlicht kan verkleuren, is het mogelijk dat dit glas na eeuwen lang aan de elementen bloot te zijn gesteld een paarse tint heeft ontwikkeld. Er zijn mij slechts enkele panden bekend waarbij het glas deze mysterieuze paarse zweem vertoont. Het ene pand staat aan de Keizersgracht in Amsterdam en het andere aan de Nieuwendam te Hoorn. Er doen verschillende spannende verhalen over dit paarse glas de ronde. Zo zou het met goud zijn bewerkt om het zonwerend te maken of een geheime vinding zijn uit alchemistische laboratoria. Ik sluit me aan bij de bevindingen van de vereniging Hendrick de Keyser, die een van deze beeldbepalende panden in haar bezit heeft. Uiteindelijk leidden de ontwikkelingen er toe dat er aan het eind van de 18de eeuw steeds grotere ruitmaten konden worden toegepast. Dit leverde de mogelijkheid om nieuwe kozijnen en venstertypen te ontwerpen, hetgeen weer grote gevolgen had voor de architectuur. Zo kwamen er grote schuifvensters in gebruik met houten roeden en T-vensters in de late 19de eeuw.
P o l d e r Vo n d s t e n
Tegenwoordig onderscheiden we vele glassoorten, waaronder gelamineerd glas. Aanvankelijk werd er hierbij een laag celluloid gebruikt, tegenwoordig worden er diverse soorten folies gebruikt , al naar gelang de eisen die er aan het glas gesteld worden. Zo zijn er folies die ultraviolet licht, inbraak of geluid weren. Veiligheidsglas bestond in het begin uit twee platen met hars ertussen en een tweede soort veiligheidsglas – gehard glas – kwam in 1930 op de markt. Door een speciaal proces (verhitting tot 600 graden en snelle afkoeling) krijgt dit glas een tot vijf maal hogere weerstand tegen mechanische of thermische schokken. Mocht het toch breken, dan verbrokkelt het in kleine korrels. Isolatieglas als dubbel glas heeft tussen de platen droge lucht of een edelgas die voor een goede thermische isolatie zorgt. De dikte van de spouw bepaalt de isolatie. Pas na de oliecrisis van 1973 kwam de grote doorbraak, door de regering gestimuleerd met subsidies en door het besef dat je tot 40 % energie kon besparen. Warmteverlies via straling kan worden verminderd met een coating die met de modernste technologie wordt aangebracht. Er zijn meer lagen mogelijk, elk met zijn eigen technische kenmerken. De meest recente ontwikkeling in isolerend glas is vacuümglas. Stilstaande lucht is een goede isolator, een vacuüm echter een nog betere en het voordeel is dat het veel dunner is dan ander isolatieglas. Het wordt sinds 1996 geproduceerd in Japan en is in 2004 in Nederland geïntroduceerd door de Rijksgebouwendienst.
Affiche ‘Tekort aan vensterglas’, ontworpen door Louis A, gedrukt door J. de Longte te Dordrecht, 1945. Collectie Koninklijke Bibliotheek.
Door de ontwikkelingen in de vensterglas-techniek werd het gebruik van grotere glasplaten mogelijk, getuige deze T-kozijnen uit de 19de eeuw.
P o l d e r Vo n d s t e n
Welk vensterglas kan men het beste gebruiken in historische panden? Gebouwen van voor 1915 bevatten van oorsprong alleen cilinder- of schijvenglas of, in enkele gevallen, spiegelglas, afhankelijk van de functie van het glas. Schijvenglas en kroonglas worden helaas niet meer gemaakt en de zich nog in hun oorspronkelijke omgeving bevindende stukken dienen met zorg te worden behandeld. Voor zover mogelijk zou dit glas moeten worden hergebruikt. Een alternatief voor niet meer te behouden schijvenglas is cilinderglas. Dit glas wordt in onder meer Duitsland en Frankrijk nog geblazen en is bij de gespecialiseerde glashandel of glazenier verkrijgbaar. Spiegelglas wordt, op spiegeldraadglas na, ook niet meer gemaakt, maar hiervoor in de plaats kan men z.g. floatglas nemen, een procedé waarbij vloeibaar glas wordt uitgegoten over een bad met vloeibaar tin, waar het op blijft drijven. Na 1915 komen cilinder- en spiegelglas nog wel voor, maar neemt het gebruik van getrokken glas snel toe. Hierbij wordt een brede band stroperig glas omhoog getrokken in een verticaal geplaatste koelschacht. Ook dit glas wordt nog steeds gemaakt in onder meer Duitsland en Frankrijk en het is eveneens bij de gespecialiseerde glashandel of glazenier verkrijgbaar. Walter Lensink
65