SJABBAT SJALOM Jaargang XI, Nr. 420
Parasjat Wajjikra
1 Niesan 5772 23/24 maart 2012
Overzicht Parasjat Wajjikra (Wajjikra/Leviticus 1:1-5:26)
H
et Boek Wajjikra (Leviticus) waarmee wij deze weken beginnen, is ook bekend onder de naam Torat Kohaniem — de Wetten van de Priesters. Het gaat hoofdzakelijk over de korbanot (offers) die gebracht werden in het Misjkan (Tent der Samenkomst). De eerste groep offers wordt korban olá – brandoffer – genoemd. Het dier wordt naar de ingang van het Misjkan gebracht. Bij vee legt degene die het offer brengt, zijn handen op het dier. Daarna wordt het geslacht en de kohen sprenkelt het bloed op het altaar. Het dier wordt gestroopt en in stukken gesneden. De stukken worden gesorteerd, gewassen en op het altaar verbrand. Een soortgelijk proces wordt beschreven voor de verbranding van andere dieren en gevogelte. De verschillende meeloffers worden beschreven. Een deel van de meeloffers wordt verbrandt op het altaar, de rest wordt door de kohaniem opgegeten. Het is verboden om gist of honing te mengen met de offers. De vredesoffers, die gedeeltelijk op het altaar worden verbrand, en gedeeltelijk worden opgegeten, kunnen zowel rundvee, schapen als geiten zijn. De Tora verbiedt het eten van bloed of chelev (bepaalde vetten van de dieren). De offers die verzoenen voor onopzettelijke overtredingen die door de Kohen Ĝadol, door de hele gemeenschap, door de vorst en door een gewone burger gepleegd worden, worden uitgebreid besproken. De voorschriften voor schuldoffers worden opgenoemd. De meeloffers voor diegenen die zich geen normaal schuldoffer kunnen permiteren, de offers die verzoening doen voor misbruik van heiligdommen, de voorschriften voor „twijfelachtige schuld” en offers voor oneerlijkheid worden in detail besproken. Door Ohr Somayach in Jeruzalem, Israël ©1998 Ohr Somayach International - Alle rechten voorbehouden
Parasjat HaChodesj "Deze maand zal voor jullie het begin van de maanden zijn, hij zal voor jullie de eerste van de maanden van het jaar zijn." (Shemot 12:2) Op de Sjabbat voor Rosj Chodesj Niesan, of op Rosj Chodesj als die, zoals dit jaar, valt op de Sjabbat, worden twee Tora-rollen uit de Ark gehaald. Uit de eerste, wordt de Sidra van de week gelezen, en uit de tweede wordt de Maftier gelezen, in dit geval de passage waarin de geboden in verband met de allereerste Rosj Chodesj Niesan in Egypte worden gegeven. De eerste dag van Nissan was en blijft altijd een historische dag voor het Joodse volk. Het was de dag waarop de mensen hun eerste gebod ontvingen als een volk: Heilig de Nieuwe Maan. Dit ritueel heeft een diepe spirituele en historische betekenis. Het is opmerkelijk dat het een van de drie geboden was die de Syrische Grieken, in de tijd na het Chanoeka wonder, geprobeerd hebben om teniet te doen door middel van geweld. De andere twee waren de naleving van de Sjabbat en de besnijdenis. Het is dus duidelijk dat de vijanden van Israël begrepen dat de heiliging van de Nieuwe Maan fundamenteel was voor het bestaan van Israël als een natie van Tora. Commentatoren leggen uit dat, op grond van dit gebod, G-d het Joodse volk meesterschap gaf over de tijd. Vanaf dat moment kon de kalender met zijn cyclus van feesten alleen bestaan wanneer de Geleerden van Israël de nieuwe maand uitriepen. Dit betekent meer dan controle over de berekening van de tijd, de datering van juridische documenten, en alle banaliteiten waaraan de mens onderworpen is in zijn dagelijks leven. Het vertegenwoordigt het potentieel voor vernieuwing. Het Joodse volk wordt gesymboliseerd door de maan, want hoewel de maan afneemt, wast hij ook weer. Hij staat voor hoop, voor het vertrouwen dat er niet alleen een een verleden, maar ook een toekomst is. Deze levendigheid zorgt ervoor dat elke onderwerping van het Joodse volk nooit meer kan zijn dan tijdelijk. Israël lijkt te verdwijnen uit het panorama van de geschiedenis - maar dat doet de maan ook. De maan keert terug - en Israël, door middel van de macht die het door de Tora verkregen heeft, heiligt de nieuwe maand. Zo ook vernieuwt het volk voortdurend zijn kracht, tart het voortdurend de wetten van de geschiedenis, volgens welke het allang inmiddels had moeten zijn uitgestorven. Het toont voortdurend zijn vermogen om zichzelf het voertuig te maken voor de profetieën van de verlossing en een grotere spirituele wereld.
Uitgave: Zwi Goldberg – P.O.Box 3220 – Netanya 42132 – Israël –
[email protected] – www.joodsleven.nl
1
Jaargang IX, Nr.
SJABBAT SJALOM — PARASJAT WAJJIKRA
1 Niesan 5772
Haftara Sjabbat Hachodesj Jesjajahoe 66:1-24 De Haftara opent met de bittere klacht van Hasjem dat Hij geen behoefte meer heeft aan hun Beit Hamikdasj. Zijn troon was in de Hemel en Zijn voetenbankje was de aarde. Dat was allemaal in orde zolang als Israël voor Hem verscheen in nederigheid en met een gebroken geest, maar nu dat zij de eigenaar slaan om zijn os te stelen die zij als offer willen brengen, had het sjechten van een schaap voor een korban niet méér betekenis dan het breken van de nek van een hond; hun meeloffers waren als het bloed van een varken en hun reukwerk werd vergeleken met een gestolen gift. Zij hadden doelbewust gekozen voor dit slechte pad; zij hadden verkozen deze dingen te doen, die G-d als iets afschuwelijks beschreven had. G-d op Zijn beurt, zich houdend aan het principe dat „men zijn gezicht in het water ziet weerspiegeld” [Misjlei 27-19] – het soort gezicht dat men aan het water toont, dat is het gezicht dat G-d terugspiegelt – heeft ervoor gekozen hen te bespotten en al hun angsten te laten waarworden – want zij hebben geweigerd om te reageren op Zijn oproep tot tesjoewa. Hasjem verzekert de Charediem – die staan te trillen bij het horen van Zijn woord – dat er een tijd komt dat zij zich zullen verheugen. Tegen die tijd zullen alle Joden die hen haten en die hen beschimpen, denken dat door de soort offers die hierboven beschreven werden, zij vergeleken kunnen worden met de charediem en hun gelijken zullen zijn. Maar zij vergissen zich. Hasjem appriciëert alleen ware avoda, niet dat wat als een show wordt opgezet in een poging om Hem te vlijen. Bij gevolg zullen die Joden beschaamd gemaakt worden en de Charediem zullen zich alleen verheugen (Malbiem). Na een korte vermelding van G-ds wraak op Gog en Magog, bespreekt de Navi de buitengewone vreugde die zal volgen op de snelle terugkeer van de ballingen naar Jeruzalem. Het zijn zij die gerouwd hebben over Jeruzalem toen het er verlaten bij lag, die zich dan met haar zullen verheugen. Jesjajahoe bespreekt dan het buitengewone plezier dat Israël zal ervaren in die tijd en de grote eer die de volken van de wereld hen zullen bewijzen en hij gaat verder met te beschrijven hoe G-d ten slotte de slechte volken naar Jeruzalem zal verzamelen om zich aan te sluiten bij het kamp van Gog en Magog. Daar zullen zij getuigenis afleggen van Zijn glorie voordat Hij hen dood met afschuwelijke plagen. Sommigen zullen mogen ontsnappen om naar verre landen te reizen, om het de volken te vertellen, die Hasjems glorie niet aanschouwd hebben. Maar zij zullen gekweld worden, opdat zij de mensen uit de eerste hand kunnen tonen hoe diegenen die Jeroesjalajiem hebben aangevallen, geleden hebben. En wanneer de volken van de wereld zullen horen hoe G-d het kamp van Gog en Magog vernietigd heeft, zullen zij Hem een geschenk brengen naar Jeroesjalajiem in de vorm van de Joden die nog steeds in hun land waren achter gebleven. Zij zullen hen triomfantelijk op paard en wagen thuisbrengen, begeleid door zang en dans, terug naar Hasjems heilige stad, Jeroesjalajiem. Onder die Joden die van verre komen, zullen ook enige Kohaniem en Leviïem zijn. Hasjem zal ook hen herstellen in de Avoda, om in hun rechtmatige functie te dienen, zelfs al waren zij afgeweken van het rechte pad (Redak). De Navi Jesjajahoe besluit zowel zijn profetie als zijn boek met de informatie dat in die tijd maand voor maand en week voor week de hele mensheid zal komen en zal buigen voor Hasjem. En wanneer zij aankomen in Jeruzalem zullen zij afdalen naar de vallei van Gei ben Hinom, om daar de lichamen van Gog en Magog en hun horden te zien, om uit de eerste hand G-ds rechtspraak waar te nemen over diegenen die tegen Hem en Zijn volk gerebelleerd hebben. En zij zullen het vuur zien dat voortdurend hun lichamen zal verteren en de wormen die niet aangetast worden door het vuur en die hun vlees eten (Redak – een van de verklaringen). Dit echter kan alleen gelden voor de eerste zeven maanden, gedurende welke periode Israël diegenen, die in de strijd tegen Gog en Magog gedood werden, begraven zal (zie Jechezkel 39:12) – daarna zal er geen lichaam meer te zien zijn.
Inzicht inParasjat Wajjikra 5772 G-d horen roepen Door R. Abba Wagensberg, Aish HaTorah
Hasjem riep Mosjé en sprak tegen hem van uit de tent-der-samenkomst (Wajjikra/Leviticus 1:1). Schrijft Rasji: Dit roepen is een uitdrukking van liefde. De afdeling van deze week begint met G-d Die tegen Mosjé spreekt. Rasji wijst erop dat G-d Mosjé aanspreekt met „wajjikra”, terwijl Hij in Parasjat Balak (Bamidbar/Numeri 23:4) Bilam aanspreekt met „wajjikar.” Hoewel die twee woorden bijna identiek zijn, komt het woord ‘wajjikra’ af van een stam die 2
Jaargang IX, Nr.
SJABBAT SJALOM — PARASJAT WAJJIKRA
1 Niesan 5772
‘roepen’ betekent, terwijl het woord ‘wajjikar’ afkomstig is van een stam die ‘gebeuren’ betekent. Wat is de betekenis van dit verschil in terminologie? De Commentator Sjeem MiSjmoeël legt uit dat G-d Bilam niet riep met genegenheid, maar Hij kwam hem als het ware bij toeval tegen en zo gebeurde het dat Hij met hem sprak. Maar het woord ‘wajjikar’ heeft ook een diepere betekenis in het verhaal van Bilam. Volgens de Sjeem MiSjmoeël was Bilams ervaring met zijn communicatie met de G-dheid niets meer dan een een of andere toevallige gebeurtenis in zijn leven. Met G-d spreken bracht geen verandering in het leven van Bilam en deed hem niet op een of andere manier groeien. Het gebeurde gewoon. Bilam wilde het beste van twee werelden. Hij wilde dicht bij G-d zijn, maar tegelijkertijd was hij niet bereid om zijn levensstijl in enig opzicht te veranderen. Hoewel Bilam verklaarde dat hij wilde sterven als een rechtvaardig mens (Bamidbar 23:10), blijkt duidelijk uit zijn gedrag dat hij niet de bedoeling had om iets aan zijn manier van doen te veranderen om dit doel te bereiken. Maar de bedoeling van Tora is juist om een verschil te maken en ons aan te sporen om te groeien. Kennis die aan de oppervlakte blijft, zonder dat het ons leven beïnvloedt is zo goed als waardeloos. De werkelijke waarde van Tora komt tot uiting wanneer we toelaten dat het tot ons doordringt en wanneer we de wijsheid van Tora gebruiken om ons leven te veranderen. ר ָ ק ְ ו ַ Volgens onze traditie is het woord wajjikra in een Tora-rol met een kleine letter alef geschreven: א יּ ִ . Hoewel de tekst wat dubbelzinnig is door wie Mosjé geroepen wordt, maakt deze letter het duidelijk. Het woord alef wordt hetzelfde gespeld als het woord aloef, hetgeen ‘leider, chef, aanvoerder’ betekent. Verder is de letter alef samengesteld uit een lange lijn en twee korte lijnen, die lijken op een wav en twee joeds: De numerieke waarde van die drie letters is: wav = 6 en joed = 10, samen: 6+210=26 – dezelfde numerieke waarde van de vierletterige Naam van G-d: joed – hee – wav – hee, met hee = 5. Dus de alef leert ons dat de „Leider, de Chef” (aloef) van de wereld (d.i. G-d, met een numerieke waarde van 26) Eén is – de numerieke waarde van de letter alef. Wanneer we Tora gebruiken om te groeien, hebben we de gelegenheid om onszelf te verheffen en G-ddelijk te worden. Het was G-d Die Mosjé riep en Hij riep hem met liefde: „Mosjé, kom hier! Kom hier. Groei naar Mij toe!” Mogen we allen de verdiensten hebben om onze roeping in ons leven te horen en moge onze kennis doordringen tot onder het oppervlak zodat het de manier waarop wij ons leven voeren zal beïnvloeden. Een Tempel vol bloed Door R. Boruch Leff, Aish HaTorah
Weken lang hebben we in het Boek Sjemot (Exodus) gelezen over de bouw van het Misjkan (Tabernakel). En wat een schitterend Misjkan was het! We hebben de majesteitelijke schoonheid ervan en zijn wondere architectuur in grote details bestudeerd. Echter, tot onze grote verbazing en aanvankelijke ontzetting leren we deze week aan het begin van het Boek Wajjikra (Leviticus) dat de belangrijkste functie van dit Misjkan was om bloed te vergieten en dieren te offeren. Ons moderne verstand heeft grote moeite met deze schijnbaar primitieve activiteit. Hoe moeten we aankijken tegen bloed en offers zonder het te verwerpen? Ten slotte is het een nogal belangrijk onderdeel van G-ds Tora, Zijn Gids voor het Leven. We kunnen het niet eenvoudig afschrijven als iets dat thuis hoorde in een lang vervlogen leven maar dat nu niet meer relevant is voor ons, want heel de Tora is eeuwig. Wat ligt er achter deze nadruk op bloed? En naast de algemene fascinering van Tora met het bloed van de offers in de afdeling van deze week zien we het centrale belang ervan voor een nauwe relatie met G-d. Het allereerste commentaar van Rasji op Wajjikra: En Hij riep – Hij riep (Mosjé bij naam) gaat vooraf aan alle toespraken en aan alle gezegden (die G-d tegen Mosjé sprak.) Dit roepen is een uitdrukking van liefde. De voor de hand liggende vraag is: als G-d Mosjé inderdaad iedere keer dat Hij tegen hem sprak bij naam noemde, waarom is dat dan alleen hier aan het begin van Wajjikra vermeld? Het fascinerende antwoord moet zijn dat wat er ook wordt besproken in Wajjikra, dat zeer toepasselijk moet zijn voor dit begrip van liefde. Dat is de reden waarom het roepen van Mosjé bij naam een teken van genegenheid is die alleen hier besproken wordt, omdat op een of andere manier het onderwerp bloed en offers G-d het meest lief is. Dus we moeten niet alleen verklaren waarom Tora zo volledig in beslag genomen wordt door bloed, maar ook waarom de dienst van het bloed zo dierbaar is voor G-d. Dit zal ook te eeuwenoude gewoonte verklaren waarom de opvoeding van kinderen (vroeger) begon met de bestudering van Wajjikra (Leviticus). Kennelijk voelen we dat het begrip van offers en bloed zulk een integraal onderdeel vormt van ons Jodendom dat we de fundering van de opvoeding van onze kinderen daarop bouwen. Waarom? 3
Jaargang IX, Nr.
SJABBAT SJALOM — PARASJAT WAJJIKRA
1 Niesan 5772
Het draait allemaal om het hebben van een realistische kijk op de vraag wie wij zijn als menselijke wezens. Sommige godsdiensten en spirituele filosofieën prediken dat om heilig te worden je boven de fysieke wereld moet uitstijgen. Het menselijke lichaam met zijn dierlijke verlangens is alleen maar een afleiding van pure en intelligente sofisticated groei. Daarom heeft het geen nut om je bezig te houden met fysieke activiteiten. Echter, men moet zich inspannen om zijn gedachten, emoties en gevoelens fijn te slijpen. Houdt je bezig met je geest en niet met je lichaam. Deze filosofieën steken de spot met Tora, die zich tot in details bezig houdt met wat voor voedsel je wel en wat niet kunt eten en wanneer je wel of niet het licht maar aansteken, enz. Ze zeggen dat Tora een „keukengodsdienst” is en niet geschikt voor een intelligent en moreel mens. De geschiedenis heeft echter aangetoond dat een dergelijke „intelligente” benadering geen moraal produceert. [Een beroemde professor in de ethica die zelf niet zo’n ethisch leven leidde, en die gevraagd werd hoe hij dat met zijn ethicalessen kon verenigen, antwoordde dat een professor in de wiskunde toch ook geen driehoek hoefde te zijn om les te kunnen geven!] In feite is het zo dat door het lichaam te onderdrukken en dat niet toestaan heilig te worden door geestelijke regulering, kan iemand die beweert een moreel persoon te zijn, eindigen de meest slechte dingen te doen, zoals blijkt uit Hitler, moge zijn aandenken worden uitgewist, die een liefhebber was van het luisteren naar de muziek van Wagner en die zich als een geestelijk sofisticated en cultureel mens beschouwde. Sommige hoge Nazi-functionarissen waren grote hondenliefhebbers, waar ze liefdevol voor zorgden, terwijl deze zogennaamde hoogintellectuele en culturele functionarissen op grote schaal genocide pleegden op de meest wrede manier. Dit is wat het bloed in de Tempel vertegenwoordigde. We kunnen onder de indruk komen dat wanneer wij nader tot G-d komen in Zijn Tempel, we alleen maar verheven, geestelijk moeten denken en ander-wereldse gedachten hebben en het lichaam moeten negeren. Daarom gaat Tora over bloed. We moeten herkennen dat het bloed, het fysieke lichaam en de levenskracht ook gebruikt moet worden als onderdeel van de spiritualiteit. De ziel is niet gevangen in het slechte lichaam. We kastijden het lichaam of zijn drijfveren niet. De Tora leert ons dat het lichaam een noodzakelijke component is bij de nadering tot G-d, en Tora geeft ons richtlijnen door middel van de geboden hoe we het lichaam voor geestlijke doeleinden kunnen gebruiken. G-d zegt niet dat we ons niet met seksualiteit mogen bezighouden. Hij informeert ons juist over de heilige en juiste basis van een dergelijke activiteit: het huwelijk. (Het Joodse woord voor huwelijk is kiddoesjien, hetgeen ‘heiliging’ betekent.) G-d vertelt ons niet dat we niet mogen genieten van vlees en dat we vegetarisch moeten leven om heilig te kunnen zijn, zoals sommige filosofieën beweren. Maar Hij reguleert ons vleesverbruik door ons te vertellen welke soorten vlees we wel en wat we niet mogen eten. En dat geldt voor heel de Tora. We lopen niet weg van onze lichamen: We heiligen het. Deze ideeën verklaren ook waarom wij geloven in de beloning van de wederopstanding van de ziel met het lichaam. Na de dood stijgt de ziel naar de hemel, terwijl het lichaam begraven wordt in de aarde. Aan het einde ter tijden, zo geloven wij, zullen lichaam en ziel weer verenigd worden, om hun eeuwige beloning in ontvangst te nemen. Dit toont duidelijk aan dat we het lichaam als een onderdeel van onze spiritualiteit beschouwen. Anders zou G-d niet de ziel terugsturen naar de gevangenis van het lichaam als een eeuwige beloning. Zoals de Talmoed (Sanhedrin 91b) beschrijft, is de verhouding tussen lichaam en ziel te vergelijken tussen de relatie van een blinde en een lamme, die partners zijn bij een misdaad. De eigenaar van een boomgaard huurde eens een lamme en een blinde om zijn boomgaard te bewaken, maar hij verbood hen van de vruchten te eten. Kort daarop konden de bewakers zich niet bedwingen. De blinde zette de lamme op zijn schouders en samen konden ze de vruchten van de bomen plukken. Toen de eigenaar terukwam, was hij woedend toen hij ontdekte dat ze zijn vruchten hadden opgegeten. De blinde zei: „Ik kan het niet gedaan hebben, want ik kan niet zien.” De lamme zei: „Ik kan het niet gedaan hebben, want ik kan niet lopen.” Hierop zette de slimme eigenaar de lamme op de rug van de blinde en liet ze samen straffen. Een ziel kan niet in zijn eentje zondigen en een lichaam kan niet in zijn eentje aardig zijn. Beloning en straf kan alleen maar van toepassing zijn op een entiteit dat de hele persoon is, het lichaam en de ziel samen. Alleen het lichaam en de ziel samen hebben een vrije wil en zijn het evenbeeld van G-d. Met het negeren van de spiritualiteit van ons lichaam brengen we onszelf in gevaar. Wanneer we het lichaam onderdrukken en zijn heiligheid niet acutualiseren zouden we de ware moraal kunnen verdraaien en verworden tot zogenaamde „morele cultuurmensen.” Dus onze focus op bloed in Leviticus is niet barbaars of primiteit. Het is eenvoudig de manier om in aanraking te komen met wie wij werkelijk zijn als een fysiek, heilig lichamelijk menselijk wezen. 4
Jaargang IX, Nr.
SJABBAT SJALOM — PARASJAT WAJJIKRA
1 Niesan 5772
MISJNA VAN DE WEEK PESACHIEM – HOOFDSTUK EEN Misjna 1
.ה ק ָ י ד ִ בּ ְך ְ י ר ִ צ ָן י א ֵץ מ ֵ ח ָוֹ ןבּ י ס ִ י נ ִ כ ְ מ ַן י א ֵ שׁ ֶם וֹ ק מ ָל כּ ָ.ר נּ ֵ ה ַר וֹ לא ְ ץ מ ֵ ח ָ ה ֶאת ֶן י ק ִ ד ְ וֹ בּ,ר שׂ ָ ע ָעה ָ בּ ָ ר ְ לאַ ְ ר וֹ א י נ ֵ פּ ְל ע ַת וֹ ר וּ ישׁ תּ ֵ שׁ ְ,ים ר ִ מ ְ וֹ יא מּא ַ שׁ ַת י בּ ֵ.ץ מ ֵ ח ָוֹ ןבּ י ס ִ י נ ִ כ ְ מּ ַ שׁ ֶוֹם ק מ ָ,ף תּ ֵ ר ְ מּ ַ בּ ַוֹת ר וּ ישׁ תּ ֵ שׁ ְוּ ר מ ְ האָ מּ ָ ל ָ ו ְ :וֹת .ף נ וֹ י ל ְ ע ֶ ה ָן ה ֵ שׁ ֶוֹת נ וֹ צ י ח ִ ה ַוֹת ר וּ ישׁ תּ ֵ שׁ ְ,ים ר ִ מ ְ וֹ לא לּ ֵ ה ִית ב ֵ וּ תּ ֵ ר ְ מּ ַ ה ַל כ ָ Op de avond van de 14e [Niesan] zoeken we naar chameets bij het licht van een kaars. Op iedere plaats waar geen chameets gebracht werd hoeft men niet te zoeken. Waarom dan zeiden zij 1 dan [verderop in de Misjna] dat men twee rijen met Wijn [-vaten] in de kelder moet doorzoeken? Omdat zij [het niet hebben over een professionele wijnkelder waar nooit chameets wordt binnengebracht, maar omdat] zij het hebben over een plaats waar wel chameets wordt binnengebracht.2 De School van Sjammai zegt: Men moet [alleen] de twee buitenste rijen van de hele kelder doorzoeken. 3 Maar de School van Hillel zegt: [alleen] de twee buitenste rijen die de bovenste zijn. 4 Toelichting op Misjna 1:1 1. de School van Sjammai en de School van Hillel. 2. Zoals een wijnkelder van een privé huis, waar een bediende, aan wie midden tijdens een maaltijd gevraagd werd meer wijn te brengen, mogelijk is binnengegaan met een stuk brood in zijn hand. De School van Sjammai zegt: Men moet de twee rijen aan de voorkant van de hele kelder doorzoeken. 3. De twee buitenste rijen – Dat wil zeggen de voorste verticale rij wijnvaten over de hele breedte van de kelder van boven tot onder en bovenste horizontale rij wijnvaten. Dat is de mening van R. Jehoeda (RAV). R. Jochanan meent dat de bedoeling van de School van Sjammai is de twee voorste verticale rijen. (Zie figuur 1 en 2 hieronder) 4. Alleen de buitenste rijen – Alleen de twee bovenste rijen van de voorste rij (volgens de intepretatie van Rav in de Gemara, zie fig. 3) of de bovenste rij van de voorste rij en de rij daar achter (volges Sjmoeël, zie fig. 4.).
Misjna 2
ן י א ֵ,ר י ע ִ ל ְר י ע ִ מ ֵ רוּ צ ֵ ח ָ ל ְ ר צ ֵ ח ָ מ ֵ,ן כּ ֵאם ִ דּ ְ ,ם וֹ ק מ ָ ל ְוֹם ק מּ ָ מ ִ יתוּ ִ ב ַ ל ְת י ִ בּ ַ מ ִה דּ ָ ל ְ ח ֻרה ָ ר ְ ג ֵמּא ָ שׁ ֶן י ְשׁ ִ וֹשׁ ןח י א ֵ :ף וֹ רס ב ָ דּ ָ ל ַ We hoeven niet bang te zijn dat een wezel [chameets] van het een huis [waar nog geen chameets is opgeruimd] naar het andere heeft gesleept, want als we daarvoor bang zouden moeten zijn, dan zouden we ook bang moeten zijn [dat een wezel of muis het sleept] van binnenplaats tot binnenplaats en van stad tot stad en er zou geen eind aan komen.
5
Jaargang IX, Nr.
SJABBAT SJALOM — PARASJAT WAJJIKRA
1 Niesan 5772
Uit de Inleiding van Hilchot Pesach Pesach – het Joodse Paasfeest – is een van de belangrijkste feestdagen van het Joodse volk. Pesach wordt het „feest van de vrijheid” genoemd, omdat het de Exodus – de Uittocht – van de Joden uit Egypte gedenkt, nadat zij daar 210 jaar in slavernij geleefd hadden. Pesach wordt beschouwd als de officiële geboorte van het Joods volk. Het is een les voor de strijd naar identiteit en contuïteit die de basis vormt van het Joodse bewustzijn in de 3.300 jaar die sedert dien verlopen zijn. De Exodus was het gevolg van de Tien Plagen, die Par’o [Farao] ervan overtuigden het Joodse volk te laten gaan. Zeven dagen daarna splitste de Rietzee zich voor het Joodse volk en verdronk het Egyptische leger daarin. 50 dagen na de Uittocht ontving het Joodse volk de Tora op de Berg Sinai. Pesach wordt in Israël gedurende zeven dagen, buiten Israël acht dagen gevierd. Het woord Pesach betekent in het Hebreeuws „passeren, overspringen, overslaan.” Het feest heeft die naam gekregen omdat G-d tijdens de Tien Plagen en met name tijdens de laatste van die tien, de plaag van de dood van de eerstgeborenen, de huizen van de Israëlieten had overgeslagen. Gedurende die zeven dagen wordt geen brood of ander gegist of gedesemd voedsel [chameets] gegeten. Pesach wordt gekenmerkt door het eten van matsot [meervoud van matsa]. Daartoe wordt voordat het feest begint alles wat chameets bevat het huis uit geruimd. Voor deze dagen worden ook speciale pannen, schalen, borden, bestek en ander eetgerei gebruikt. Op de eerste dag (buiten Israël op de twee eerste dagen) wordt de Seder-avond gevierd met een feestmaaltijd, waarop over de Uittocht verteld wordt.
Waarom is deze feestdag zo belangrijk? Waarom maakt het Jodendom zoveel ophef over de Uittocht? Natuurlijk is het belangrijk. Maar iedere Sjabbat en op ieder feest, in het midden van de Kiddoesj – de heiliging van de dag – wordt de Exodus uit Egypte genoemd, en iedere dag tweemaal, ’s ochtends en ’s avonds tijdens het Sjema, wordt de Uittocht genoemd. En dan wordt er nog eens een hele avond over verteld. Het Joodse begrip van G-d is gebaseerd op twee fundamenten: 1) G-d schiep de wereld, en 2) G-d bemoeit zich dagelijks met alles wat er in de wereld gebeurt. Sjabbat is de getuigenis van het eerste begrip, de Uittocht de getuigenis van het tweede. Hoewel iedereen die om zich heen kijkt en de wereld en de natuur beziet, kan begrijpen dat dit alles niet vanzelf ontstaan kan zijn, maar dat het door een Schepper geschapen moet zijn, een begrip dat ook in de westerse wereld in brede kringen aanvaard wordt, is de tweede veronderstelling voor velen moeilijker te accepteren: Wanneer G-d zich zo intensief met alles wat de mens overkomt, bezighoudt, waarom is er dan zoveel lijden in de wereld? Het is hier niet de plaats om antwoord te geven op dit probleem, waarmee in het bijbelboek Ijov [Job] reeds worstelde. Maar de getuigenis van een heel volk van over de 600.000 gezinnen van het directe ingrijpen door G-d in het dagelijkse leven en in de gewone gang van zaken van de natuur, een gebeurtenis die van generatie op generatie met verbazingwekkende nauwkeurigheid werd doorverteld, is de basis geworden van dit facet van het Jodendom, dat gelooft in deze bemoeienis van G-d met het dagelijkse leven. En daarom neemt de herinnering aan die gebeurtenis in de geschiedenis van het Volk Israël zo’n belangrijke plaats in. Maar er is meer. Wanneer wij spreken over de Uittocht uit Egypte, dan is er altijd sprake van de verlossing uit de slavernij. Dat slavernij iets afschuwelijks is, zal iedereen bevestigen die iets gelezen heeft over het lot van de Negers uit Afrika die als slaven naar de „Nieuwe Wereld” werden vervoerd. Het valt te veronderstellen dat de Egyptenaren niet minder wreed waren voor hun slaven, dan hun opvolgers 3.000 jaar later en de midrasj laat daar dan ook geen twijfel over bestaan. Toch spreken wij niet over de verlossing van de martelingen en het harde slavenwerk, maar we hebben het altijd over de verlossing van de slavernij, en wij vieren dat wij nu vrije mensen zijn. Wat, behalve het harde werk en de martelingen onderscheidt een slaaf van een vrij mens? Het Hebreeuwse woord voor slaaf, ‘èwed is afgeleid van het woord ‘awoda – arbeid. Er bestaat een ander woord in het Hebreeuws voor arbeid, melacha. Dat is alle scheppende arbeid die op Sjabbat en feestdagen verboden is. Het verschil tussen ‘awoda en melacha, tussen arbeid en scheppende arbeid is de schepping. Een slaaf, of dat nu is iemand die slaaf is van een meester of een slaaf van werkgever of slaaf van zijn eigen geneugten en driften, heeft geen doel met zijn arbeid, anders dan de arbeid zelf. Wie melacha verricht heeft zijn doel hoger gericht. Want werken om de „rekening te betalen” of om de kinderen „een goede opleiding te geven” of om „comfortabel van het pensioen te genieten” heeft beperkte waarde. Toen de Joden uit de slavernij werden bevrijd, was dat niet het einde van het verhaal. Toen Mosjé aan Par’o 6
Jaargang IX, Nr.
SJABBAT SJALOM — PARASJAT WAJJIKRA
1 Niesan 5772
vroeg „Laat mijn volk gaan” was dat niet de volledige zin die hij sprak, maar hij vroeg: „Laat mijn volk gaan, opdat zij G-d kunnen dienen.” Want het doel van de bevrijding uit de slavernij was niet alleen een fysieke bevrijding, maar een bevrijding uit de geestelijke slavernij van de doelloosheid. En inderdaad, meteen op de tweede avond van Pesach begint het 50 dagen aftellen naar Sjawoeot, het feest van Matan Tora, ter herinnering aan de ontvangst van de Tora op Sinai. Sederavond is een avond van getuigenis. De avond waarop het Joodse volk van generatie op generatie vertelt hoe hetzelf getuige was van het ingrijpen van Hasjem in het dagelijkse leven, de herinnering waaraan dagelijks in het kort gerefereerd wordt, maar die op deze avond uitgebreid en triomfantelijk verteld wordt. Niet slechts als een geschiedenis verhaal, zoals één van de vier zonen het opvat, maar als een aansporing om ook de geboden van Tora te houden, zelfs de kleine details, zoals de afikoman, waarover wij de „wijze zoon” vertellen als hij ons vraagt wat dit allemaal te betekenen heeft.
De matsot Gedurende de Pesachweek is het de Joden verboden chameets – gegiste graanproducten – te eten of te drinken. Matsa is het hoofd voedsel in die week. De Bijbel geeft twee redenen voor het eten van matsa. De meest bekende reden is dat op de ochtend van de Uittocht de Joden zo’n haast hadden om weg te komen, dat zij geen tijd hadden om hun deeg te laten rijzen. Daarom aten zij het maar ongerezen. Maar dat verklaart nog niet waarom het eten van chameets op Pesach als zo’n ernstige overtreding beschouwd wordt, dat men er met kareet voor gestraft wordt als men willens en wetens toch chameets eet. Maar er is een tweede reden. De Bijbel vertelt (Exodus 12:8) dat de Joden op de avond vóór de uittocht, dus de eerste seder-avond, matsa aten. Dat was omdat chameets opgeblazen is en arrogantie symboliseert; matsa is eenvoudig en nederig. Om dichter tot de Almachtige te komen, dat wil zeggen, om Zijn wil te doen en te leven volgens hogere normen dan die welke gesteld worden door het vergaren van rijkdom en welvaart, moet men instaat zijn een stapje omlaag te doen in zijn eigen ogen en zich tevreden stellen met de eenvoudige, ongerezen matsot. Daarom verwijderen wij al het chameets niet alleen uit ons huis, maar ook uit ons hart. We verwijderen alle hooghartigheid en onderwerpen ons nederig aan hogere, geestelijke doeleinden.
Hilchot Pesach – Hoofdstuk 1 – De maand Niesan 1. De Tora noemt de maand Niesan ‘de eerste maand van het jaar’, zoals er geschreven staat1 : Deze maand zal voor jullie het begin van de maanden zijn, hij is voor jullie de eerste van de maanden van het jaar. Hoewel wij de jaren tellen vanaf de maand Tisjrei, tellen wij de maanden vanaf Niesan, vanwege de belangrijkheid van deze maand. En waarom is deze maand zo belangrijk? Omdat in deze maand Hasjem het volk Israël uit Egypte heeft gevoerd, uit de slavernij van Par’o, en deze uittocht ging gepaard met vele grote tekens en wonderen, die Hasjem voor Zijn volk gedaan heeft, om de hele wereld Zijn G-ddelijke heerschappij en Zijn almacht te tonen. En door middel van Zijn tekens en wonderen zorgde Hij ervoor dat de goddelozen gestraft, en de goede mensen beloond werden. Dat bleek duidelijk uit de straffen die Hij uitdeelde aan Par’o en aan zijn volk en dat Hij het volk Israël redde2. 2. Waarom had Hasjem de maand Niesan uitgekozen voor de Uittocht van Israël uit Egypte? Omdat de Egyptenaren het sterrenbeeld ‘Ram’ als afgod aanbaden en de Ram is het sterrenbeeld van de maand Niesan. Par’o vertrouwde op zijn eigen kracht en op die van zijn afgod, om hem te beschermen tegen Hasjem. Par’o hoopte dat juist deze maand hem zou verlossen van al de plagen die Hasjem over hem en over Egypte gebracht had. Daarom koos Hasjem juist deze maand uit om Par’o samen met zijn afgod te vernederen en te laten zien hoe machteloos de afgoden van Par’o waren, door de Israëlieten in het openbaar hun afgod – het lam – te laten slachten en te doen braden open en bloot boven een vuur. En daarmee toonde Hasjem dat Hij de enige regeerder is van Hemel en aarde en dat het volk Israël Zijn uitverkoren volk is 3. 3. Andere redenen waarom de maand Niesan zo belangrijk is: „In de maand Niesan werden zij verlost [uit Egypte] en in de maand Niesan zullen zij in de toekomst verlost worden. Rabbi Jehosjoea heeft gezegd: ‘In Niesan werd de wereld geschapen; in Niesan werden de [drie] aartsvaders geboren, in Niesan stierven de aartsvaders.4 ” En ten slotte, zoals het Misjkan werd opgericht in de maand Niesan5 , zo zal ook in de toekomst de derde Tempel worden opgericht in de maand Niesan, zoals geschreven staat in het laatste hoofdstuk van 6 traktaat Sofriem . 4. Men begint over Pesach te leren 30 dagen van te voren7 . Want op Pesach Risjon[1*] begon Mosjé [1*]
Wanneer iemand vroeger niet kon deelnemen aan de pesachoffers op het Pesachfeest zelf – Pesach Risjon – omdat hij onrein was geworden of omdat hij op reis was, dan kon hij zijn pesachoffer 30 dagen later, op Pesach Sjeni brengen.
7
Jaargang IX, Nr.
SJABBAT SJALOM — PARASJAT WAJJIKRA
1 Niesan 5772
Rabbeinoe reeds de voorschriften voor Pesach Sjenie[1*] te leren aan het volk. Sommige poskiem menen dat men ook voor andere feestdagen dertig dagen van te voren moet beginnen te leren over het komende feest, maar iedereen is het erover eens dat de voorschriften voor Pesach zo veelvuldig en gecompliceerd zijn, dat men daar dertig dagen van tevoren mee moet beginnen8 . Het is het beste om daarmee te beginnen op Poeriem. Het is thans algemeen gebruikelijk om op Sjabbat HaĞadol [2*] [als tenminste Erev Pesach daar niet op valt, want dan moet men het vervroegen naar de Sjabbat daarvoor] uitgebreid over de voorschriften van Pesach uit te weiden. Het is de bedoeling dat men het publiek leert over de voorschriften van hağ’ala – het reinigen van het eetgerei – en het wegruimen van het chameets, het bakken van de matsot en overige voorschriften voor Pesach9 . 5. Het is een oud gebruik dat men graan10, of in onze tijd: meel, om matsot te bakken, of kant en klare matsot, verdeelt onder de armen van zijn stad 11, en voorts alles dat zij nodig hebben voor Pesach12. Dit is een oud gebruik wat reeds genoemd wordt in de ğemara, in de Talmoed Jeroesjalmi in het eerste hoofdstuk van Baba Batra 13 . Het is thans reeds vele jaren de minhağdat men geld inzamelt voor dit doel en iedereen is verplicht daaraan bij te dragen10. Iedereen geeft naar zijn vermogen en wie in staat is om te geven maar dat niet doet, wordt beschouwd als een ernstige overtreder14. 6. Men zegt geen Tachanoen gedurende de hele maand Niesan. Men zegt ook geen Tsidkatecha op Sjabbat 15 na de mincha-dienst en men houdt geen treurredes . De reden hiervoor is dat gedurende de eerste twaalf dagen van deze maand de twaalf stamhoofden hun offers brachten16, en iedere dag was voor de desbetreffende stam een feestdag. Voorts zijn de dag voor Pesach, Pesach zelf en de dag na Pesach – Isroe Chağook als feestdagen te beschouwen, zodat de meeste dagen van de maand heiligheid hebben. Daarom wordt de hele maand Niesan heilig beschouwd17. [2*]
De Sjabbat vóór Pesach.
Bronnen van de Halacha 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Sjemot 12:2 A.H.Sj. 429:1. A.H.Sj. 429:2. Rosj Hasjana 11a. Sjemot 39:2. Sofriem 21:2.
7. Sj.A. 429:1. 8. M.B. 429:1. 9. M.B. 429:2. 10. Rema 429:1. 11.M.B. 429:4. 12. Dewariem 15:8.
13.J.T. - B.B., Hal. 4. 14.M.B. 429:6. 15.Sj.A. 429:2. 16.Bamidbar 7:10-88.
17.M.B. 429:7.
8