Leven en werken van een druivenkweker Een seizoen onder glas
Interview: de man van de vier schoorstenen Uitgebreide informatie druiven
Ad van Fessem / Hans van den Broek
Opgedragen aan Niek van den Broek, een Westlandse druivenkweker en aan zijn vrouw Jo van den Broek.
De druivenkas van Ome Niek Leven en werken van een druivenkweker Een seizoen onder glas
Ad van Fessem / Hans van den Broek
Voorwoord Niek van den Broek had een houten druivenserre aan de Alkemadelaan in Monster. Hij teelde er alle bekende Westlandse druivenrassen: een druiventuinder in hart en nieren, de laatste van een geslacht van druiventuinders. Niek van den Broek staat symbool voor een generatie van tuinders die met hart en ziel verknocht waren aan deze bijzondere teelt, van wat ooit het belangrijkste exportproduct van het Westland was. In 2010 is ‘Ome Niek’ op de gezegende leeftijd van 89 jaar overleden. Maar wij mochten hem in 2009 nog interviewen. Hij vertelde rijke verhalen. Over de druiventeelt in zijn houten kas, over het werk door de seizoenen heen. Van het voorjaar, wanneer de ranken uitlopen, het binden en het druiven krenten, naar de zomer met het kleuren van de druiven, het uitbreken en de druivenoogst. Van de herfst met het verkleuren van het blad en het snoeien en tot slot de winter, met het onderhoud aan de kas.
Niek van den Broek verhaalt ook zijn levensgeschiedenis. Over het Westland in de zo voorspoedige jaren ‘20 van de vorige eeuw, de crisis, de oorlog, de groei van zijn bedrijf tijdens de wederopbouw en zijn laatste jaren als druiventuinder. U vindt de verhalen zoals Niek van de Broek ze heeft verteld in eenvoudige blokjes. Even tekenend zijn de beelden die drie professionele fotografen gedurende tien jaar in zijn kas hebben vastgelegd. In 2007 volgde deze druivenkas de weg van veel van zijn voorgangers. Hij maakte plaats voor een modern tuinbouwbedrijf. Om dit te markeren hebben een aantal vrienden een druivenkas geadopteerd op de Historische Druivenkwekerij Sonnehoeck te Kwintsheul, en deze vernoemd naar Niek van den Broek. Zo willen ze de druiventeelt voor de volgende generaties levend te houden. Hans van den Broek, Ad van Fessem
De druivenkas van Ome Niek
5
Druiven in het Westland
De kas
6
In ruste Het is een zonnige herfstdag in 2009. Vier eenvoudige stoeltjes op de vruchtbare grond van een druivenkas op Sonnehoeck, de historische druivenkwekerij van de gebroeders Van Leeuwen. Tegenover ons zitten ome Niek, druiventeler in ruste, en tante Jo, zijn vrouw. De kas is op zijn mooist. Westlandse rijkdom. Tussen ons in staat een omgekeerd veilingkratje met daarop een kannetje koffie. ‘Het lijkt wel krenttijd’, zegt ome Niek. Ome Niek is dan 87, tante Jo 85. Tot voor kort teelden ze in hun hobbykas nog de vijf belangrijkste druivensoorten van het Westland: Gross Maroc, Golden Champion, Muskaat van Alexandrië en Black Alicante. Maar de bedrijfsdagen zijn voorbij. Nu kun je je amper meer voorstellen hoe groot de druiventeelt in het Westland ooit is geweest, maar eens kon je van Monster tot Den Hoorn niet rondkijken, zonder ergens een druivenkas te zien. De druif was Westlands
belangrijkste exportproduct. Terwijl ome Niek vertelt over dat verleden, waaraan hij zijn bescheiden bijdrage leverde, luistert tante Jo. Alles is fijn gelaagd: licht, geluid, druiven. Ome Niek produceert jaartallen, prijzen, afmetingen alsof hij ze gisteren nog nodig had. Dat verhaal, zoals hij het vertelt, kan je op de volgende pagina’s lezen. Maar er is een tweede lijn. Ome Niek had ons al eens rondgeleid door zijn eigen kas. Hij beschreef de kringloop van de seizoenen in de druivenkas. Ook dat verhaal staat hieronder: in groen. Volg hem, terwijl hij ons wijst op de leeftijd van zijn kas, de stiftjes, de diefjes en op het mooiste... een druivenkas in september, laat zonlicht op een overvloed aan bedauwde, hangende druiventrossen.
De kas “We zijn hier in een echt originele Westlandse druivenkas. Zo hebben er in het verleden duizenden kassen in het Westland gestaan, uitsluitend bestemd voor de druivencultuur. Het waren kassen van allerlei modellen. Dit is een zogenaamde houten kas. Je hebt ook stalen kassen, hout met staal en staal met hout. En muurkassen, die tegen de muur waren gebouwd. Zo waren er verschillende modellen, maar overal groeiden uitstekende druiven.
De druivenkas van Ome Niek
7
Druiven in het Westland “De glastuinbouw is eigenlijk pas vanaf 1920 echt van de grond gekomen. Heel geleidelijk aan, van mid 1800 af, zijn de muurkassen gebouwd. Rond 1890 kwamen de eerste druivenkassen, maar dat was natuurlijk een dure investering voor een tuinder. De banken deden nog weinig voor de tuinbouw, de ontwikkeling ging heel langzaam. Maar in de tijd dat ik ben geboren ging het economische tij zo omhoog, dat er ineens honderden kassen werden gebouwd. Het was tot aan 1930 een explosie. Zeker in vier veilingen was de omzet aan druiven de belangrijkste. Iedereen was bezig om kassen te bouwen. Uitgezonderd ‘s-Gravenzande, waar ze buiten de druiventeelt zijn gebleven. Ze zaten in aardappelen, schorseneren, peen, sla en bloemkool. Dat groeide daar heel goed, dus ze hadden geen behoefte aan glas. Pas na 1950 zijn ze aan de glastuin begonnen. ‘s-Gravenzande was in het voorjaar gelijk aan de Bollenstreek. Poeldijk en
Monster waren helemaal voor de druiven. Er hebben in het verleden duizenden kassen in het Westland gestaan, uitsluitend bestemd voor de druivencultuur. Waarschijnlijk drieëntwintigduizend. Die hebben voor een productie gezorgd van ruim twintig miljoen kilo druiven. Als je dan rekent dat de gemiddelde kas ongeveer veertig meter lang was, kan je afleiden wat zo’n gemiddelde kas ongeveer opleverde. Het waren kassen in allerlei modellen. Hier en daar waren er families die perziken probeerden. De opa van Jo, mijn vrouw, was een heel bekende perzikenteler en de vader van Jo ook. Zij teelden Montagne, dat was de lekkerste perzik. Ze hadden ook Amsten, die kon je stoken. De halve veiling stond vol met perziken van de familie Van Ruijven. Je had twee soorten veilingen: schuitenveilingen en wagenveilingen. De wagenveiling was een middagveiling. Producten stonden op tafels en werden voor de klok gereden. Op de kleine veiling stond het fruit, de perziken. En van die
Deze kas is naar schatting zestig tot tachtig jaar oud. Hij heeft niet altijd hier gestaan, maar komt uit Naaldwijk. De gemeente kocht de tuin waar hij op stond. Meestal betekende dat de sloop van de kassen. Die waren dan te koop voor weinig. We brachten hem hierheen. Waarschijnlijk is deze van 1930. Ik heb hem samen met mijn broer Frans in eigen beheer weer opgebouwd. Dat was niet simpel, vooral omdat het niet ons beroep is. Maar we wisten wel wat we moesten doen. Omdat we dat in de wintermaanden deden en er de tijd voor namen, kwam de kas toch wel af. Ik kan me niet precies meer herinneren, hoeveel tijd het kostte, maar je moest wel rekenen op een aantal weken.” 8
Druiven in het Westland / De kas
tafels nam de familie Van Ruijven het grootste deel in beslag. Dat was in het veilinggebouw waar nu Van der Arend zit. Nelli Barendse legde in 1928 de eerste steen. Je kan nu nog zien hoe het geweest is.” Tuinders “Onze tuinderstraditie gaat ver terug. Mijn opa Dirk van den Broek was al een tuinderszoon. Hij kwam in 1880 uit ‘s-Gravenzande naar Poeldijk, waar hij een meisje leerde kennen. Dat was ook haar vrijgezelle oom Jacobus Scheffers opgevallen. Hij zag wel wat in hem, want hij zei tegen zijn nicht: ‘Die jongen uit ‘s-Gravenzande, laat die maar hierheen komen. Hij kan in mijn tuin gaan tuinen.’ Opa Dirk liet er geen gras over groeien. Al in 1880 werd hij zelfstandig tuinder. Hij trouwde, kreeg vier kinderen, maar daarvan was er maar één een zoon: onze vader. Mijn opa zou een groot probleem hebben gehad als pa iets anders dan tuinder had willen worden. En dat had best zo uit kunnen pakken.
De bomen “We hebben jonge druivenbomen gekocht bij een boomkweker in Naaldwijk. Die handelde in allerlei soorten fruit, onder andere veel druivenbomen. We hebben ze geplant in het voorjaar. Hetzelfde jaar nog is er uit een boom een tak gegroeid. Maar pas na drie jaar zijn de bomen klaar. Je ziet hier nog een voorbeeld. Dit boompje is een Frankenthaler, die hier pas drie jaar geleden tussen is geplant. Nu, in het derde jaar, geeft hij druiven. De andere bomen in deze kas zijn ook nog vrij jong. Ze zijn ongeveer twintig jaar oud.”
Mijn opa hechtte veel waarde aan netjes praten. Mijn opa was in dat opzicht ook een bijzonder man. Samen met de opa van Jo en een zekere mijnheer Van der Knaap hebben zij in 1889 de veiling opgericht in het café van Kees Nederpelt. Op het biljart hielden ze de eerste veiling.” Vader “Waar iedereen er in de tuinbouw van uitging dat een zoon tuinder moest worden, was mijn vader eerder een buitenbeentje. Hij had andere interesses. Maar uiteindelijk ging hij toch de tuin in. Vader was technisch een heel knappe man. Wat hij zag, kon hij maken. Zijn grote hobby was fotograferen. Honderden foto’s maakte hij in die tijd. Maar eerst, rond 1920, voordat wij waren geboren, was hij zendamateur. Dat deed hij samen met kapelaan Onderwater uit Poeldijk. Samen hadden ze een radio in elkaar gezet. Maar over de technische kant van Pa praatten we vroeger niet. Mijn
vader sprak heel beschaafd. In die tijd was dat in het Westland vrij uitzonderlijk. Je had een Westlandse taal. Hij was één van de eerste Westlanders die voor de radio een toespraak heeft gehouden. In 1928 werd er een bloemen- en fruittentoonstelling georganiseerd en mijn vader mocht voor de radio een toespraak houden om er reclame voor te maken. Het is zelfs nog op een plaat opgenomen, maar dat is helaas verloren gegaan. Van zijn drie zussen bleven er twee vrijgezel. Eén is nog een poosje in het klooster geweest. De derde is met een jongen uit Naaldwijk getrouwd, ook met een tuinderij, dat was bijna een logische zaak.” Moeder “Moeder was een hele lieve, rustige vrouw. Ze was met hart en ziel een tuindersvrouw. Voor bepaalde feestdagen kregen we de opdracht om de hele tuin aan te harken. Daar stond ze op. Ook heel typisch, op paaszaterdag
Soorten “In dit kasje staan ze allemaal. Dat is niet de normale gang. Dit is een hobbykas, een verzameling van de belangrijkste soorten druiven die in het Westland gekweekt zijn. We hadden voorheen meer kassen met druiven. Daar stond meestal maar één soort in. De diepblauwe is de Black Alicante. Dat is de belangrijkste soort. Van al die kassen destijds in het Westland, hing tachtig procent vol met Black Alicante. Het is de druif die bij uitstek geschikt is voor de export. Door zijn hoeveelheid is het altijd de grote druif geweest.
De druivenkas van Ome Niek
11
moesten wij wijwater in de kerk halen. Eén van de kinderen ging mee met moeder de tuin in. Die moest de deur van de kas dan open en dicht doen. Zo zegende ze op zondagmorgen alle kassen met wijwater. Takje en bakje. Elk kas kreeg een kruisje. Mijn vader was wat minder voor zulke rituelen. Ik heb nooit van iemand anders gehoord dat het bij hen een gebruik was, maar de vader van Jo bad bijvoorbeeld wel altijd voor een goede oogst. Mijn vader overleed in 1943, 53 jaar oud. Mijn oudste zus was getrouwd en het huis al uit. Mijn moeder heeft een zorgelijke tijd gehad, maar ze was een bedachtzame vrouw. Ze kon het wel aan en zette het gezin voort.” Ouderlijk huis (rond 1930) “Ons gezin was een elftal. Ik had zeven zussen en drie broers. Zelf was ik de vijfde in het gezin. Boven me zaten Dirk, Marie, Sien en Jo. Frans was de zesde. Frans en ik zaten tussen de zussen in. Wij hadden een zekere binding.
Dat is altijd zo gebleven. Drie zussen boven je, vier onder je. Daar moesten we tegen opboksen. We sliepen met drie broers op een kamer. Dat bleef zo tot je het huis uitging. Het was een groot huis. De meisjes en de jongens sliepen apart. We hadden een gezellig gezin. Het was wel eens rumoerig als er één werd gewekt, maar mijn moeder wist de orde wel te handhaven. Vader was een patriarchaal man. Hij zei wat er moest gebeuren, en dat gebeurde ook. Mijn moeder had niet het hoogste woord, was meer van achter de schermen. Mijn vaders woord was wet. De boerderij was ongeveer veertig meter lang. De helft bestond uit schuren. Achter lag een grote koelput en die is altijd in ere gebleven. Er stond een koeienstal en een varkensstal. Ons huis was een oude boerenwoning, die in een landbouwgebied stond. We wisten niet precies hoe oud hij was, maar op een kaart van Delfland uit 1720 staat al een boerenwoning als bebouwing ingetekend, dus
De tweede is de Frankenthaler. De Frankenthaler is vooral bestemd voor de binnenlandse markt. Wij noemen het de lekkerste druif, en dat weet iedereen ook wel. Hij is heel zoet. Die geef je cadeau aan zieken en herstellende mensen. De Golden Champion is ook een heel fijne druif. Vlezig, iets minder zoet maar wel, als ze goed rijp is, heel goed van smaak. Een prachtige druif met een grotere korrel. Het is een druif die eigenlijk in de stookkas thuishoort. Wanneer de temperatuur in de bloeitijd ’s nachts te laag is, dan mislukt de zetting. Deze tros hier is maar gedeeltelijk gelukt. Door de lage nachttemperatuur is hij half gezet.
12
Ouderlijk huis / Soorten
Dan hangt hier de Muskaat. De officiële naam is Muskaat van Alexandrië. Een druif met een speciale muskaatachtige, vaak erg zoete smaak. Zowel de Muskaat als de Golden Champion teelden we hier in het Westland in bescheiden mate. Ze geven problemen vanwege de vruchtbaarheid en het extra werk dat er bij komt. Bij de Golden Champion gaat het om het bestuiven. We hebben hier nog een voor ons erg belangrijke druif. De Gross Maroc. Dat is dé familie druif. Mijn grootvader heeft dit soort als eerste naar het Westland gehaald. Hij was een echte kweker van Gross Maroc. Voor zover ik me herinner hadden we thuis in zeven van de twintig kassen druiven, waarvan zes met Gross Maroc. Dat was een zeldzaam verschijnsel, hij is beperkt geteeld. De druivenkas van Ome Niek
13
zo oud was hij in ieder geval. In de negentiende eeuw maakten ze er een tuinderswoning van, maar tot het laatst heeft hij het uiterlijk van een boerenwoning behouden. De bouw van de eerste kassen bij mijn vader heb ik niet meegemaakt, maar de laatste, in 1930, wel. Ik was acht jaar. Voor die tijd hadden we een moderne tuin. Ons bedrijf was 1 hectare 73 groot en helemaal ontsloten met sloten. Dat was het meeste waard: een kas die bereikbaar was over water. Heel lang, zeker tot de jaren vijftig, ging alle vervoer met de schuit. Afvoeren over water. Niet alle tuinen hadden een goede aansluiting. Sommige helemaal niet, veel gedeeltelijk, en enkele, zoals die van ons, hadden sloten aan twee kanten om de tuin heen. Hij was overal bereikbaar. Er waren ‘bruggetjes’, maar dat is eigenlijk een te groot woord. Er lag een plank waarlangs ook een waterleidingbuis voor de bewatering hing. Als er dan pro ducten over water onderdoor moesten, kon je de plank opzetten. De buis reikte hoog genoeg om een schuit met
zes opgestapelde kistjes door te laten varen. Die buis liep van tuin naar tuin. Aan de ene kant van onze tuin stonden allemaal vijgen bommen, ligustrum, een speciaal soort boom die je nu veel als heggen ziet, verder peren-, appel- en pruimenbomen. Mirabellen, dat waren kleine groene pruimen. We hadden ook heerlijke stoofperen en veel gele pruimen. Aan de andere kant stonden heggen met hier en daar een open plek waar je druiven tussen uit kon rijden. Groenten aten we wel uit de kas, maar druiven kwamen nooit op tafel. Heel frappant was dat. Mijn vader zei: ‘Je moet het vergelijken met een kastelein die zelf een borreltje gaat drinken. Als een druiventeler druiven gaat eten, dan gaat het niet goed’. We aten wel veel vruchten uit de tuin. Soms maakte mijn moeder van wat restantjes druivensap, maar een trosje druiven, dat zat er niet in. Mijn moeder was een heel eenvoudig kookster. Groente, aardappelen, eens in de week een stukje vlees.
De Gross Maroc was speciaal bestemd voor de markt in Engeland en Zweden. In rijpe toestand is het ook een heerlijke, vlezige druif. Wij zeggen: ‘Hij moet rood op de steel zijn’. Als je goed tegen de korrel aan kijkt, zie je het rood worden. Het is een familie-uitdrukking die waarschijnlijk niet door iedereen gebruikt werd. ‘Rood op de steel’, dan is hij helemaal rijp. Er zijn wel meer soorten, maar die hebben nooit opgang gemaakt, vanwege de smaak, de kwaliteit, problemen bij het opkweken zelf of ze pasten niet in het assortiment.”
14
Ouderlijk huis / Soorten
‘Je moet weten dat een tuinder in aanzien steeg, naarmate er meer schoorstenen op zijn land stonden. Hoe meer schoorstenen, hoe meer kassen. Dus ik had een tuin van aanzien. Maar die schoorstenen stonden moederziel alleen.’
In de jaren dertig, veertig waarin ik ben opgegroeid, was dat zo. Zondags was er pudding. Verder havermoutpap, griesmeelpap. Om twaalf uur stond het warme eten op tafel. Behalve op vrijdag. Dat was de rijst met krenten, kaas en visdag. Elke morgen werd je netjes gewassen. In de keuken hadden we een pomp en het aanrecht. Als je te klein was, ging je aan het aanrecht staan. Moeder waste je, vaak met groene of gele zeep. Dan kleedde je je aan. Als je ouder was, dan deed je het zelf. Jarenlang hebben we dag en nacht een hulp gehad. Ik weet me er nog twee te herinneren: Marie Duijnisveld en Ali Bijsterbos. Ze hielpen alles schoon te houden. Bijsterbos kon ook naaien en breien, maar toen mijn oudste zus oud genoeg was, was dat over. Mijn oudste zus heeft huishoudschool en naaischool gehad, maar geen vervolgonderwijs. Alleen de jongste van mijn drie zussen heeft Mulo gedaan. De zonen mochten alle vier de tuinbouwschool in Poeldijk volgen.
Voorjaar
We gingen ‘op rij’ het huis uit, ik in 1951. Ik was 29. Dat lijkt nu vrij laat, maar dat werd toen niet zo gezien. Dat was gebruikelijk.” School “Ik was in de zevende te jong om van school af te gaan, dus ik moest die klas nog een keer doen. Maar ik had zo de pest aan die school. Het idee dat ik daar de her halingen zou krijgen stond me erg tegen. In augustus, de grote vakantie, zei mijn vader tegen me: ‘Wat wil je eigenlijk worden?’. ‘Ik wil onderwijzer worden.’ ‘Tja’, zei pa. Het was 1935, midden in de crisistijd. En dat was échte crisis, met échte werkloosheid. Pa zei: ‘Er zijn tientallen jongens met een opleiding van de kweekschool die geen werk hebben. Kom maar in de tuin. En weet je wat, als je in de tuin komt, dan mag je in september naar de tuin bouwschool. Dan hoef je nu niet meer naar school.’ Als je in de zevende klas op 31 januari dertien jaar was, mocht je als tuinderskind van school af. Als je een beroep in de
Uitbreken “Na half maart gaan de bomen lekken. Dan zie je een stiftje waar een paar druppels op komen. Dat betekent dat de boom gaat werken. Na verloop van tijd gaan de knoppen uitlopen. Je ziet de lootjes komen. In de maand april zijn de lootjes zover dat je al kunt zien waar de druiven zitten. Dan ga je werkzaamheden verrichten om een zo goed mogelijk verdeelde boom te krijgen. Hoe eerder je dat uitbreken, zoals wij dat noemen, doet, des te beter is dat voor de boom.
16
School / Voorjaar
tuinbouw wilde zoeken, hoefde je ook de zevende niet vol te maken. In de tuinbouw liepen de contracten vanaf 1 februari. Jongens van dertien jaar konden makkelijk een baas vinden. Je had geen jeugdlonen. Je verdiende drieëneenhalf, vier gulden per week. Dat leek weinig, maar voor veel gezinnen was het een welkome aanvulling. Lonen waren heel laag. Zo rond 1930 was het weekloon in het Westland ongeveer 35 gulden. In de crisistijd daalde dat tot de helft: 17 gulden 50. De gezinnen hadden dus weinig inkomen. Vandaar dat die zonen, zodra ze konden, van school af gingen. Japie Melisveld moest eigenlijk ook een jaar overdoen, maar die mocht in september van school, omdat hij naar het seminarie ging en ik mocht naar de tuinbouwschool. Dat ik van school af mocht gaf dus de doorslag. Op school zat ik me te vervelen. In september ging ik naar de tuinbouwschool. Daar had ik het best naar mijn zin. Het duurde vier jaar, ongeveer te vergelijken met de technische school. Het eerste jaar ging je twee dagen
naar school en vier dagen de tuin in: een zesdaagse werkweek. De drie volgende jaren was het een dag naar school en vijf dagen de tuin in.” Oorlog “Mijn oudste broer Dirk werd in ’39 gemobiliseerd. Hij maakte de oorlogsdagen van 1940 mee, maar heeft niet gevochten. Hij was gelegerd bij Rotterdam, waar hij vliegveld Waalhaven moest bewaken. Dat werd gebombardeerd. Hij sliep met een paar anderen in een boerenschuur, die in elkaar stortte. Ze kropen er nog net op tijd uit, maar belandden midden tussen de Duitse parachutisten. Hij heeft geen schot gelost. Voor zover ik me kan herinneren, zijn ze met een stel Nederlandse militairen afgevoerd naar Rijsoord, waar ze in een school werden ondergebracht. Ze hebben daar vijf, zes dagen af moeten wachten. Toen het afgelopen was, zijn ze naar huis gestuurd. Dirk sprak daar later weinig over,
Want het uitlopen van de bomen vraagt veel energie. Je helpt de boom dan niet meer takken te vormen dan voor de oogst nodig is. Dat gaat de hele zomer zo door. Hier zie je zo’n stiftje. Dat is ook weer zo’n Westlandse uitdrukking. Deze is ruim gesnoeid. Wij zeggen: ‘twee ogen, die lopen allemaal uit’. Degene die het sterkste uitloopt houden we aan.”
De druivenkas van Ome Niek
17
Binden “Als de takken zich ontwikkelen, zo eind april, begin mei, begint de bindtijd. Dan zijn de takken, loten, lang genoeg om aangebonden te worden. Het is het begin van de drukte, de piektijd van de druivencultuur met het binden en kort daarop het krenten. Die twee perioden geven veel werk. Het moet in vrij snel tempo plaatsvinden. Het is de kunst om ervoor te zorgen dat de trossen ruim genoeg kunnen uitgroeien om gekrent te worden. Dat is zeer belangrijk. Bij het aanbinden zorg je ervoor dat de trossen vrij komen te hangen. Je moet de trossen later gemakkelijk kunnen krenten.
18
Oorlog / Voorjaar
maar hij had er wel een trauma van opgelopen. Hij bleef echt zenuwachtig. Vanaf die tijd knipperde hij altijd maar met zijn ogen. De crisis, die we eerder hadden meegemaakt, heb ik nooit als drama ervaren, zelfs niet als jongen zijnde. Je was een sober leven gewend. Maar in de oorlog was dat anders. Je moest in de kassen de grond onder de druiven verplicht betelen, maar daar werd niet zo nauw naar gekeken. We hebben thuis nog verschillende kassen met radijs gehad. Daar kwam niets van terecht. We hadden nog nooit radijs geteeld, maar je moest wel wat telen. Mijn vader vond dat je onder de druiven eigenlijk niets moest doen. Dat ging ten koste van kilo’s. We deden het niet graag, maar je moest wel. Je moest verplicht veilen. Maar het vreemde was, dat het goed betaald werd. Je kreeg prijzen, die sinds 1935 ongekend waren. Het begon al in 1940 met veertig cent voor een kilo druiven, dat was de vastgestelde prijs.
We waren gewend vijftien tot twintig cent te krijgen. Dat maakte veel Westlandse tuinders Duitsgezind. Ze dachten: ‘We gaan een goede tijd tegemoet’. Niet dat ze NSB’er werden, hoewel sommige dat wel waren, maar een beetje pro-Duits, dat wel. Vanaf 1944 werd het een spannende tijd. Frans moest onderduiken, omdat hij met zijn leeftijdgenoten in Duitsland tewerkgesteld zou worden. Zelf kreeg ik een Ausweis, omdat ik voor de Wehrmacht moest gaan werken. Met die vrijstelling kon ik me min of meer vrij bewegen. Ze verplichtten ons om tuinen af te breken. De Wehrmacht wilde een tankval maken. Tientallen bedrijven hebben ze ontmanteld, huizen zijn gesloopt. De Duitsers dachten dat er een invasie via Hoek van Holland zou komen. Ze meenden dat tegen te kunnen houden door het graven van een tankgracht rond ‘s-Gravenzande naar Naaldwijk. Hij was enkele meters breed en behoorlijk diep. Het heeft natuurlijk totaal geen zin gehad, maar het betekende wel
De takken worden allemaal vastgezet met een biesje. Ik heb altijd gewone biezen gebruikt. Die groeien meestal buiten. Die droog je. Maar ze werken makkelijker, als ze eerst een tijdje in het water hebben gelegen. Hoe snel dat gaat, is afhankelijk van de handigheid van de binder. Ja, naar mate je meer ervaring heb, schiet het wel op. Het is heel belangrijk dat er niet meer takken hangen dan nodig is. Dat je direct al ruimte hebt, dat takken en trossen de ruimte krijgen om goed te groeien. Naarmate de temperatuur meewerkt, gaat het sneller. Van binden naar krenten is een periode van drie à vier weken. Dan begint half mei echt het krenten.”
De druivenkas van Ome Niek
19
dat al die bedrijven de dupe waren. Je kreeg er geen vergoeding voor. Dat was echt een drama. In 1944 werd alles mondjesmaat. Alles kwam op de bon. De meesten van ons waren volwassen. Dirk draaide na het overlijden van mijn vader de tuin. Financieel was de oorlog wel beter, maar uiteindelijk was er weinig meer te koop. Zwarte handel was er wel, maar dan moest je soms het tienvoudige betalen. Dat was voor mensen een groot probleem. De lonen gingen wel elk jaar omhoog, van 17,50 naar ongeveer 35 gulden, maar het was toch te weinig om de dure dingen aan te schaffen die zo schaars waren. Vooral in ’44 bij de voedselschaarste. Mensen stroopten het land af. Elke dag kwamen er wel mensen naar de tuin om wat te kopen. Officieel was het verboden, maar tuinders deden het wel veel. Voor zover ik weet, vroegen wij er geen extra hoge prijzen voor. Het ging bij ons weg voor de normale veilingprijs. In de landbouw is het wel anders gegaan, heb ik wel eens horen zeggen.
Bestuiven “Om het stuifmeel over te brengen, liepen we met een plumeau door de kas. Zeker voor de Golden Champion. Slecht bestoven druiven zetten niet. Deze hier is zogenaamd halfgezet. Er zit maar een heel klein pitje in. Maar verder groeit hij uit als een normale korrel. Hoe het wel moet, dat kun je daar onderaan zien, daar is het wel gelukt. Die bloeide een paar dagen later. Dan is er meer stuifmeel beschikbaar geweest en was de temperatuur waarschijnlijk iets gunstiger.”
Krenten “Degenen die veel druiven op de tuin hebben, beginnen gedeeltelijk te stoken om het krenten, wat de drukste tijd van de teelt is, een beetje te spreiden. Het krenten is iets heel bijzonders. Je dunt een tros uit en modelleert hem zo, dat het een mooie Westlandse druif wordt. Als een druiventros uitgebloeid is, dan is hij vol. Er zitten teveel bessen in. Het krenten betekent dat je er zeker een derde met je vingers tussen uit haalt. Dan krijgen de andere bessen of korrels meer ruimte om te groeien en ontstaan de prachtige druiventrossen.
De druivenkas van Ome Niek
21
Het krenten moet precies op tijd gebeuren. Als het verschil tussen bessen en zaadjes groot genoeg is, de besjes zijn dan iets groter dan een halve centimeter, kun je gaan krenten. Naarmate de besjes groeien, wordt de tros voller en kom je er minder makkelijk met je vingers tussen. Dus hoe eerder je dat doet, des te gemakkelijker krent het en des te mooier model krijg je. In een koude kas gebeurt dat meestal eind mei/begin juni. In een stookkas is dat een maand eerder.
22
Oorlog / Voorjaar
In Wateringen en in het noordelijke deel van Poeldijk krenten ze met de schaar. Daar heb je een speciaal krentschaartje voor. Maar tachtig procent van de druiven is met de vingers gekrent. Heel vaak is het krenten door dames gedaan. Je hebt er slanke vingers voor nodig en over het algemeen hebben de dames slankere vingers dan de heren, hoewel er ook wel mannen waren die dit werk goed deden. De krenttijd was altijd een heel gezellige tijd. De dames stelden het op prijs als ze met een clubje van twee tot vier personen in een kas konden werken. Ze verdienden ook aardig, want het krentwerk werd vrij goed betaald,
De druivenkas van Ome Niek
23
‘We hebben hier nog een voor ons erg belangrijke druif. De Gross Maroc. Dat is dé familiedruif. Mijn grootvader heeft dit soort als eerste naar het Westland gehaald. Hij was een echte kweker van Gross Maroc.’
hoewel dat aan tijd en plaats gebonden was. In een ver verleden was dat misschien een gulden per uur, dat zou nu misschien zes euro per uur zijn. De kinderen van de tuinder kregen gedurende een aantal jaren krentverlof. In die tijd zaten ze langer op de lagere school. In het vijfde, zesde en zevende leerjaar mochten ze veertien dagen thuisblijven om te helpen krenten. De krenttijd was heel belangrijk voor het eindresultaat.”
26
Oorlog / Voorjaar
Daar werden in uiterste gevallen sieraden gebruikt als ruilmiddel voor tarwe, melk, boter en kaas.” Jo “In 1943, het was een week voor Pinksteren, stond ik langs de weg waar Jo voorbij kwam fietsen. Ik dacht: ‘Weet je wat. Ik rij met haar mee.’ Ik vroeg: ‘Heb je zin om tweede pinksterdag met me uit te gaan?’ Ik was in een brutale bui, raar hè. Ik hoor het haar nog zeggen: ‘Ik ben bevriend met Clara Persoon en ik weet niet wat zij zal doen. Ik zie wel’. Ze hapte nog niet direct toe. Tweede pinksterdag fietste ik met mijn broer Frans, Arie Persoon en Wim Broch naar Den Haag. Dat was een uitje voor de Westlanders. We zagen de vier dames voorbij fietsen naar Den Haag. Bij Loosduinen stonden ze met een lekke band. We stapten af, maakten de lekke band en ik zei tegen Jo: ‘Mag ik met je meerijden naar Den Haag?’ Dat vond ze goed. Zo gingen we ons eerste middagje uit.
Zomer
Om acht uur moesten we thuis zijn en ik heb haar thuis gebracht. Dat was nog niet gelijk serieus. We hebben nog een keer op Mariahemelvaart, 15 augustus, gefietst. Het is een beetje aangebleven. Je zag mekaar wel. Na de bevrijding kwamen er meer avonden. Er kwamen bruiloften, die we mee vierden. De eerste bruiloft was van mijn zus Marie en Henk, hoewel dat nog in de oorlog was. Wij zijn in 1949 verloofd, toen ik de tuin begonnen ben. Dat was wel wat. Van Ruijven was een chique familie, met veel aanzien. Wij waren eenvoudige mensen. Daar was wel een beetje moed voor nodig.” Eigen bedrijf “Na de oorlog ging het economisch steeds beter. Daarom waren er weinig tuinen te koop. Kwam er al een tuin beschikbaar, omdat een tuinder stopte vanwege zijn leeftijd, dan ging die meestal naar familie of naar goede kennissen. Hier en daar stelden boeren in het Westland
Het ‘kwaad’ en ander ongemak “Je moet na de krent zorgen voor schimmelbestrijding. Dat doe je door met zwavel te stuiven of het te verdampen. Zwavel verdampen is vooral de laatste jaren meer toegenomen, vroeger was het alleen maar stuiven. Veertien dagen na de krent gaan we met een blaasbalg de kas door. Dan gaan de ramen ’s avonds dicht. Je stuift dus met een blaasbalg wat zwavel door de kas. Dat moet je tweemaal doen om te voorkomen dat de schimmel een kans krijgt: het zogenaamde ‘kwaad’.
De druivenkas van Ome Niek
27
Het ‘kwaad’ is een altijd dreigende kwaal in de druiventeelt, die weleens hard toe kan slaan. Ook dit jaar is het, ondanks de goede zorgen, weer gebeurd bij verschillende tuinders. Zelf hebben wij daar gelukkig niet zo veel mee te maken gehad, maar ik heb het wel van dichtbij gezien. Het was een ramp voor de mensen die er door werden getroffen. En als het ‘kwaad’ er in komt, er écht in komt, dan is het moeilijk te bestrijden. Het is een lastige schimmel. Dan kun je de oogst afschrijven.
28
Eigen bedrijf / Voorjaar
wel wat grond beschikbaar om te verkavelen. Daar konden jonge tuinders beginnen, maar veel was het niet. Arie van Ruijven, de vader van Jo, had in Monster een tuin, die hij verhuurde aan iemand die met zijn bedrijf wilde stoppen. Dat was in 1949. Hij bood het me aan: ‘Als je daar wil beginnen, dan kan je er aan de gang gaan.’ Het was een tuin van 1 hectare 65 groot. Voor die tijd was dat een vrij grote tuin, maar hij was volledig ontmanteld. De vertrekkende tuinder had een perceel land gekocht in Monster, waar hij een grote tuin wilde beginnen. Hij demonteerde alle kassen en zette ze over op zijn nieuwe land. Heel netjes, dat wel. Zodoende kwam ik op een vrijwel lege tuin. Van de warenhuizen die hij had gesloopt, waren de betonnen voeten meegegaan, maar van de vijf, zes druivenkassen waren de voeten blijven liggen. Daar had je niets meer aan. Verder stonden er nog drie oude kassen op, een half afgebroken ketelhuis en vier schoorstenen. Je moet weten dat een tuinder in aanzien
steeg, naarmate er meer schoorstenen op zijn land stonden. Hoe meer schoorstenen, hoe meer kassen. Dus ik had een tuin van aanzien. Maar die schoorstenen stonden moederziel alleen. 27 jaar was ik. Ik begon met puinruimen, om dan te kijken wat je zou kunnen telen op zo’n leeg stuk land. In de crisistijd had de regering een noodmaatregel genomen. Omdat de situatie toch al zo penibel was, mochten er geen uitbreidingen van teelt meer plaats vinden en dat is lang doorgegaan. De tuin waar ik kwam, was helemaal gedekt met teeltvergunningen. Maar met het verplaatsen van die kassen en die warenhuizen, gingen ook die teeltvergunningen mee. In Naaldwijk ben ik mijn beklag gaan doen bij het bureau dat de teeltvergunningen regelde. Ik hoor het die man nog zeggen: ‘Het spijt me. Voor je tuin is destijds een teeltvergunning verstrekt. Dat was eenmalig. Daar kan ik geen teeltvergunning meer voor verstrekken. Ik adviseer je om landbouwproducten
Je hebt ook spint. Dat is een infectie van mijten op bladeren, die je met het blote oog nauwelijks ziet. Dat kan verwoestend werk aan de bladeren doen. Niet aan de vruchten, maar dat maakt niet uit. De bladeren zorgen voor de voedselstroom naar de trossen. Dat klinkt een beetje raar. Maar blad moet gaaf blijven tot aan de herfst. Als het door spint aangetast wordt, zal de tros nauwelijks meer groeien. Vroeger had je chemische middelen tegen spint, maar die zijn nu verboden. Nu kun je sinds een aantal jaren sluipwespen inzetten. Dat zijn ook onooglijk kleine diertjes. Ze vallen het spint aan en geven het geen kans om zich te ontwikkelen. Vroeger had je ook nog trips, maar dat komt nauwelijks meer voor. Dat zie je meer in de bloementeelt.” De druivenkas van Ome Niek
29
Luchten, temperatuur “Direct na de krent liepen we alles nog eens met de schaar na, om het teveel aan korrels wat uit te dunnen en de zaadjes er uit te knippen. Het was meestal de laatste handeling die we aan de trossen deden. Werk dat we dan nog hadden was vooral luchtwerk. De druif is een warmteminnend gewas. Ze wil een zo hoog mogelijke nachttemperatuur. Dus tot de langste dag sloten we ’s nachts de kassen. We draaiden de ramen dicht om de temperatuur zo lang mogelijk vast te
30
Eigen bedrijf / Zomer
houden. Als het eenmaal 21 juni was, kreeg je betere nachttemperaturen, en konden we de ramen openlaten. Dit is nog een koude kas. Lange tijd waren alle kassen koud, maar naarmate de cultuur in hoeveelheid groeide, ging men de kassen verwarmen. Ook om het werk te spreiden. Dat was al een eerste voordeel. Vroeg gestookte druiven brachten soms een hogere prijs op, maar ze kostten ook meer vanwege de stookkosten.
De druivenkas van Ome Niek
31
te gaan telen. Dat is vrij.’ Nou ja, je moest wat. In het eerste jaar teelde ik 300 roe landbouwbieten, 110 roe zaai-uien, en 100 roe late aardappelen. Zo kon ik zonder teeltvergunningen een deel van de tuin betelen. Verder huurde ik er wat teeltvergunningen bij. Bepaalde figuren hadden bijvoorbeeld een handeltje in bloemen en planten. Zo nu en dan kwamen daar wat vergunningen van vrij. Langzaam aan begon ik met 500 ramen plat glas en kleine druivenkasjes. Zo was ik én tuinder én akkerbouwer. Mijn eerste teelt onder glas was sla. Dat was heel wonderlijk. Ik had voorheen alleen andijvie, bloemkool en spinazie geteeld, maar nooit sla. Een buurman die groenteteler was gaf me advies over de manier waarop je de sla moest snijden en hoeveel stronken je per raam kon poten. Dus ik pootte sla, oogstte het half april en ging met mijn sla naar de veiling. Een bestuurslid zag me aankomen, keek verbaasd en zei: ‘Jong, heb je nou sla? Dan zit je goed!’ Ik kreeg 23 cent voor een krop sla. Dat
was ongekend. Dat kwam omdat er wel sla werd geteeld, maar ofwel buiten, ofwel in de kassen, maar niet onder plat glas. Ik kwam precies in de tijd dat er weinig sla naar de veiling kwam. 450 kisten sla kon je er van snijden. De tweede keer dat ik aan de veiling kwam zei hij: ‘Joh, Van den Broek, heb jij nog meer sla? Zal je die sla als de donder afsnijden, want de prijs kan zo indonderen’. Ik vond het zo’n prachtige uitspraak. 500 ramen was natuurlijk niet zoveel. De andere dag stonden die prijzen in de krant, zo hoog waren ze: 23 cent 10.” Eigen huis “In 1950 kwamen er twee warenhuizen bij. De eerste was een tweedehandsje dat bij Utrecht vandaan kwam. Met mijn broer Frans, Willem Zuiderwijk en Geert Bakker gingen we naar De Meern om die kas te slopen, inclusief de onderbouw. Henk van Ruijven reed hem van De Meern naar het Westland, laadde hem daar op de schuit en bracht
Verder heb je eigenlijk niet zoveel meer te doen, dan af en toe wat takken in te korten, zodat er zoveel mogelijk lucht blijft. Er is een tijd geweest dat we de ‘diefjes’ eruit haalden. Dat zijn bladeren die groeien in de oksel van het blad. Ze zijn kleiner dan de hoofdbladeren. Naarmate de druiven groeien en ze goed kleuren, ga je ‘uitbreken’, zodat je zoveel mogelijk lucht tussen de druiventrossen houdt.” Rijpen “De groei gaat gestadig door. Het kleuren begint normaal gesproken in de tweede helft van juli. Dit jaar iets eerder, omdat de temperatuur in het voorjaar zo heeft meegewerkt. Dan is het zaak dat je het luchten goed in de gaten houdt en om, met die open ramen, de vogels te weren. 32
Eigen bedrijf / Zomer
33
hem zo naar de tuin. De tweede kochten we bij Huisman in Delft. Het materiaal moesten we zelf naar de tuin brengen en daar bouwden we hem eigenhandig op. Tegelijkertijd kwam het huis vrij. De vorige tuinder die nog in het huis woonde, had elders zelf een huis gebouwd en ging verhuizen. Halverwege 1950 was er grote woningnood. Zo’n huis mocht maar een maand leeg staan. Stond het langer leeg, dan werd het toegewezen aan één van de vele woningzoekenden. Daar zaten we mee. Je moest getrouwd zijn en wij hadden helemaal nog geen trouwplannen. Een woonvergunning was op zich geen probleem. Die kregen we meteen, maar wel onder de voorwaarde dat wij er binnen een maand zouden gaan wonen. Dat zat er niet in. Ik trok de stoute schoenen aan en stapte naar de afdeling van het gemeentehuis waar ze die woningen toewezen. Ik trof een prettige ambtenaar. Hij zei: ‘Weet je wat, geef mij die woonvergunning maar, dan zal ik het wel zo
wijzigen dat je tot volgend jaar januari de tijd krijgt. Maar dan moet je wel zorgen dat je in ieder geval trouwt.’ Het huis stond dus een half jaar leeg, maar dat was wel nodig ook. Het was heel oud en daar moest wel wat aan gedaan worden. We plaatsten bijvoorbeeld een nieuwe keuken. Zo werd het januari 1951. Op 30 januari zijn we getrouwd. De vergunning heb ik altijd nog.” Bedrijfsvoering “Voor de tuinen waren de jaren rond 1930 de beste. Na de oorlog had je ook heel goede, maar die wisselden elkaar meer af. Voor ons zelf waren 1966 en 1974 hele goede jaren. Ons rampjaar was 1956. De oogst mislukte volledig. Daarna hadden we nog twee keer een dip, met veel door gedraaide gewassen. We hadden een mislukking in de tomatenteelt. Voor de oogst begon, kwam de ziekte er in. Alle planten vielen weg. Je kon door de kas heen fietsen. Het was een soort schimmel, Verticillium, waar ze bij de
Zo gauw als een druif gaat kleuren, krijg je merels of spreeuwen op bezoek. Dat kan verwoestend zijn voor de trossen. Nu kunnen ze er zeker niet in. Kijk, de luchtramen zijn met gaas bedekt, en dan hebben de vogels geen kans. Het gebeurt wel eens, als je niet oplet, dat ze er toch tussendoor komen. Dat is niet zo aangenaam. Vooral spreeuwen gaan van de ene tros naar de andere. Ze beschadigen de tros van bovenaf. Dan komen de fruitvliegjes die het verdere werk doen. De tros is vervolgens waardeloos. Dus je moet de vogels wel weren.”
34
Eigen huis / Zomer
Onderhoud “Regelmatig onderhoud is nodig. Zeker met een houten kas. Om de twee tot drie jaar moet je hem in de zomer smeren met zogenaamd smeerkit. De kas is ‘(over)gekit’, zoals dat heet. Het laagje smeerkit is bedoeld om het in stand te houden.” Koopman zoeken “Voordat de oogst in de tweede helft van september begint, de vroegste soorten eerst, gaat de tuinder kijken of er een koopman te vinden is. Dat is hoe het tegenwoordig gaat.
De druivenkas van Ome Niek
35
‘Aan de strakheid van de leggers kon je zien hoe goed de tuinder was.’
proeftuin ook geen raad mee wisten. Het vreemde was, dat we samen met de buurman hadden gekweekt. Bij hem had geen enkele struik er last van en bij ons viel alles weg. Het jaar daarop hadden wij gezond gewas en vielen juist bij hem de planten weg. Het was echt een ramp. Ik kwam wel rond, maar je kon niets sparen. Als het niet zo best ging, gingen wij bouwen. Dat was raar. De buren zeiden: ‘Hoe kan dat nou? Je hebt een slecht jaar en jullie gaan bouwen?’ Maar juist als je een minder goed jaar had, was het verstandig om te bouwen, omdat dan de prijs per vierkante meter veel gunstiger uitkwam. De kassenbouwers hadden het dan ook moeilijk. Tien jaar lang, tot 1959, waren we huurder van de tuinderij. Als huurder kon je bij de bank moeilijk krediet verkrijgen. Op basis van je recht van opstal gaven ze wel iets, maar als je meer wilde, moest je eigenaar zijn. Was je dat niet en wilde je uitbreiden, dan ging dat ten koste van eerdere besparingen of moest je lenen bij particulieren.
Wij hadden een vrijgezelle tante. Tante Anna was rente nierster, die op verschillende plekken geld had uitstaan. Op een dag nodigde ze Frans en mij uit. ‘Jongens,’ zei ze, ‘ik heb 25.000 gulden teruggekregen van een leen. Daar zoek ik iemand voor. Willen jullie dat niet van me lenen?’ Dat kwam als geroepen. Frans leende zevenduizend gulden en wij achttienduizend. Daar konden we aardig voor bouwen. Mijn moeder sprong ook nog een beetje bij. Bij tante Anna betaalden we vier procent rente. Dat was hoger dan de bankrente, die ongeveer tweeënhalf procent was. Particulieren mochten een hogere rente rekenen, omdat ze er van moesten leven. In 1959 kon ik voor een heel redelijke prijs de hele tuin van mijn schoonvader kopen. Daarmee werden we eigenaar en ging het financieren ineens heel makkelijk. Dat was wel nodig ook. In 1962, intussen was de tuin uitgebreid met kassen, zijn we gaan verwarmen. Daar kwam die strenge winter van 1963 overheen, de strengste winter
Vroeger ging je naar de veiling. Dan verkocht je via de veilingklok, maar die bestaat bijna niet meer, en in het Westland al helemaal niet. Dus moet je een koper zoeken die bereid is een behoorlijke prijs te geven voor je druiven. Als je dat kunt overeenkomen, dan kan de oogst beginnen. De koopman levert de bakjes. De tuinder maakt de bakjes klaar. Randje erin, houtwol erin, papier erop.”
38
Bedrijfsvoering / Zomer
Oogsten “Wanneer je oogst, dat bepaalt de natuur. Dat heb je niet in de hand. Maar het is wel belangrijk dat in de maand september de nachten koeler worden. Dat verhoogt het kleuren en – erg belangrijk – de rijpheid van de druiven. Je gaat het mooiste werk doen, dat er in de druiventeelt bestaat: het oogsten van de druiven en dan de inkomsten ontvangen. Je ziet het resultaat van je werk. Het is zelfs zo, dat je het jammer vindt dat je moet gaan snijden. Al het prachtige gezicht gaat weg. Een goede tros is ruim gekrent en heeft een mooi model. Dat is niet altijd mogelijk.
De druivenkas van Ome Niek
39
van de vorige eeuw. We legden een oliestookinstallatie aan. Midden in die winter kwamen we, samen met nog twee collega’s die langs het pad woonden, zonder olie te zitten. We legden extra noodleidingen aan. 750 meter, want de sloten waren stijf bevroren, dus er was geen schuittransport. Via die leidingen konden we olie naar de tuin krijgen. Na die winter kwam er iemand op bezoek, die zich voor stelde als ‘Van Leeuwen, van de proeftuin in Naaldwijk.’ Ze hadden bedacht dat de tuinen beter per auto bereikt moesten kunnen worden. Hij zei: ‘We weten wat zich hier in de afgelopen wintertijd heeft afgespeeld en we hebben een plannetje op papier gezet. Als jullie de sloot over een kilometer lengte dempen, kunnen twaalf bedrijven ontsloten worden. Willen jullie polsen of de mensen hier bereid zijn aan die plannen mee te werken?’ Dat wat nu de Alkemadelaan is, was op dat moment alleen nog maar een sloot, waar een klein paadje langs liep voor fietsen
en kruiwagens. Ik nam het voortouw en benaderde mijn buurman Barendse en de twee jongens van Van Kester. ‘Voelen jullie iets voor dat plan van Van Leeuwen?’ Alle vier waren we gelijk enthousiast. De heer Van Leeuwen had gezegd: ‘Ik wil eerst met een klein groepje komen praten.’ Dat hadden we zo bij elkaar. Daarvandaan is geleidelijk aan het contact gekomen met alle tuinders. Het heeft ruim een jaar geduurd, voordat alle neuzen dezelfde kant op stonden en voor de financieringen geregeld waren. Iedereen moest bijdragen. We troffen een regeling dat degenen die minder goed ontsloten zouden worden minder hoefden te betalen en de anderen het volle pond. Dat was 20.000 gulden. Het financieren daarvan was lastig, want in 1964 was dat echt een kapitaal. De gemeente bood aan garant te staan voor het betalen van rente en aflossing. Pas onder die voorwaarden was de bank bereid alles te financieren en konden alle handtekeningen worden gezet. Daarbij had je weer het voordeel dat je eigenaar was. Dan
Er zijn weleens trossen die minder mooi uitgroeien. Wat een mooi model is, daar kun je verschillend over denken. Voor mij gaat het niet zozeer om de grootte, maar om de vorm: mooie schouders, zoals dat heet, en vloeiend naar de punt. Hoe de druif er uit moet zien, hangt van de soort af. De Black Alicante moet diep blauw van kleur zijn. En ze moeten natuurlijk helemaal vol met dauw zitten. Dauw, dat is het mooie van de Westlandse druif, het fraaie van de tros. Het model speelt ook een grote rol, maar de dauw… Je kunt zien, als een blad bijvoorbeeld een beetje is opgewaaid, hoe gauw de dauw er af is.
40
Bedrijfsvoering / Zomer
was het bij de bank geen probleem. Je had er weliswaar geen meter glas voor, maar je tuin was ontsloten. Dat betekende ook dat we een auto moesten aanschaffen, maar ik kon nog geen auto rijden. Eerst had ik een driewieler, die zestien kilometer mocht rijden. Een frees, die we ook wel ‘de ijzeren hond’ noemden. Daarmee ging ik naar de veiling. Twee jaar later kochten we een echte auto: een Ford Transit stationcar met aanhanger.” Kinderen “In 1952 is Ineke, de oudste, geboren, in 1964 Vincent, de jongste. We hebben acht kinderen. Jo was altijd bezig. Van ‘s morgens tot ‘s avonds. We hebben het niet als zwaar ervaren. We waren blij dat ze het naar de zin hadden. Ik ging ieder week een avondje schaken, en zat in allerlei besturen. Anderen zeiden wel eens dat we het misschien zwaar hadden. Acht kinderen waarvan er een paar gezondheidsproblemen hadden. We hebben ook
wel zorgen gehad. Toen de tweede werd geboren is Jo gevallen en had ze een dubbele beenbreuk. Sjaak, de derde heeft drie maanden in het ziekenhuis gelegen. Zelf ben ik in het ziekenhuis geweest voor een blindedarm en een breuk, maar dat waren eenvoudige dingen. Hans had een hartkwaal. Hij was zevenenhalf jaar toen hij in Leiden werd geopereerd. Daarvoor hebben we hem zeven jaar lang gedragen. Hij kon maar een heel klein stukje lopen. Paarse tenen en nagels. Ook de geboorte van Vincent was spannend. Jo lag in het ziekenhuis met een niervergiftiging. Vincent is nog een poosje bij de buren geweest, die was zo klein. We hebben ze niet allemaal op dezelfde manier opgevoed. Bij de vier jongsten waren we vrijer. De nieuwe tijd. We hebben voorop gesteld, dat de kinderen mochten studeren en dat ze mochten kiezen wat ze wilden. Dat was al een beetje de trend in het Westland. Het heeft ons wel wat gekost. Er bestond nog geen studiebeurs. Wij moesten
Als de oogst voorbij is, komt de rustperiode. De tuinder gaat de kas opmaken. Letterlijk. Kijken of hij ermee uitgekomen is.”
Herfst
Snoeien “Als het oogsten gedaan is, volgt de snoeitijd. Dat gebeurt in december. Met de manier van snoeien kun je al ongeveer bepalen hoe de oogst volgend jaar zal zijn. Je moet ervoor zorgen, en ook dan is ‘regeren vooruitzien’, dat je niet altijd alleen oude takken weghaalt. Als er een vervangende tak dichtbij zit – we noemen dit snoeihout –, dan kan een oude tak afgezaagd worden. De druivenkas van Ome Niek
41
daarvoor de eerste jaren betalen. Ze hebben later laten merken dat ze daar wel blij om waren. De twee jongsten zijn niet getrouwd, maar gaan samen wonen. Dat was voor ons nog een hele ervaring, daar moesten we ook aan wennen. Anderen zijn gewoon gegaan. Zo hebben we natuurlijk van alles meegemaakt, maar om nou te zeggen: ‘Het was te zwaar’, nee, dat niet.” De kas van Ome Niek “Bij de woning was één kasje. Dat is wat vrienden en familie later de ‘Kas van Ome Niek’ zijn gaan noemen. Het kasje was niet nieuw, maar in 1986 herbouwd. Oorsponkelijk was het in 1956 door Gijs Brands gebouwd. Het was er één van drie.
Nadat ik was gestopt met tuinieren, heb ik deze helemaal gerenoveerd. Het was helemaal gesloopt, alles lag beneden. Ik heb het zo herbouwd, dat het er weer netjes uitzag. Mijn broer Frans heeft me daarbij geholpen. Ik heb het wel in mijn eentje beglaasd en zelf de bedrading gedaan. Het was van oorspong een perzikenkas met houten roeden. Een houten kas was al zo bijzonder. Ik heb hem nooit gemeten, maar hij moet ruim twintig meter lang zijn geweest. De garage, die er vrijwel tegenaan stond, is zeven tot acht meter, totaal was het 32 meter, dus het moet 24 meter geweest zijn. Hij was 7,5 meter breed: 2 roe, [Rijnlandse roe] tja een normale hoogte, maar de hoogte heb ik nooit gemeten. Het was een koude kas. Er waren geen leggers, ik teelde aan snoeren. Elke soort had zijn eigen ruimte, twee aan een poot. Op advies van dé druiventeler van Monster: Doris van Dijk, dat was een autoriteit. Ik heb de vijf belangrijkste soorten die in het Westland
Hier is een voorbeeld. Bij deze tak is er vorig jaar rekening mee gehouden dat de jonge tak kan uitgroeien. Dan krijg je weer een nieuwe zijtak. Die oude tak moet afgezaagd worden. Dat noemen we het vernieuwen van de bomen. Aan de stam zitten slapende knoppen. In de loop van de tijd, één tot twee jaar later, komt hier weer een nieuwe slapende knop. Je moet letten op slapende knoppen, zodat er ruimte is voor vernieuwing. Op een vervanger moet je altijd zuinig zijn. Die gaan nieuwe takken vormen, anders krijg je zogenaamde takkenbossen en dat moet je zien te voorkomen.
De druivenkas van Ome Niek
43
werden verbouwd in de kas gezet: Frankenthaler, Gross Maroc, Golden Champion, Muskaat en de Alicante. In een hoekje stond ook nog een natuurdruifje. De Maroc was nog van een stek van opa. Het duurde drie jaar voor de ranken begonnen te dragen. In het vierde jaar was hij vol. Na vier jaar kwam hij op maximale productie. Ik kon me er in uitleven. Je had alle tijd. Alleen dat was al een groot genoegen. En er waren de vrolijke oogstfeestjes. Die zijn niet te beschrijven. Daar hebben we zo van genoten. Ook ontvingen we kleine groepjes mensen, vaak uit het Westland. Ze wilden graag nog een keer komen kijken. Het leukst vond ik dat het televisieprogramma Klokhuis nog opnamen is komen maken. Dat is een programma voor kinderen. Ik vroeg me af hoe ze dat zouden doen. Er was een meisje bij dat de druivensoorten moest noemen. Ik zei ‘Kan dat meisje dat wel?’, maar ze vertelden dat ze dat wel gewend was. Vier, vijf keer moest ze de Golden Champion opnieuw uitspreken. Ik zie haar nog zitten, half achter die
boom. Het werd in oktober uitgezonden. Een half jaar later kregen we bericht dat ze het nog een keer uit wilden zenden, omdat daar veel verzoekjes voor waren gekomen. In 2007 is het kasje gesloopt. Ik was ver in de tachtig, en kon het bijhouden van de kas niet meer volhouden.” Stoppen “Er zijn twee redenen waarom de druiventeelt bijna is verdwenen. Na de oorlog kwam er een nieuwe generatie telers, die anders wilde telen. De jongeren vonden die druiventeelt maar niets: topdrukte in enkele periodes en dan een hele tijd niks. Ze wilden het hele jaar door. De tweede reden was, dat het na 1970 bedrijfstechnisch niet meer mogelijk was. De prijzen gingen zo weinig omhoog, maar de kosten wel. Het was niet langer rendabel. Na 1973 verdwenen de laatste druivenkassen. Ik was 65 jaar en had geen opvolger. Dat vond ik niet erg, maar het was voor ons wel een reden om te stoppen.
Het verschilt per soort druif waar je snoeit. Gross Maroc, Golden Champion en Frankenthaler moet je ruimer, minstens op drie ogen, maar eigenlijk op vier knoppen snoeien. Dat hou je het langste vol op leggers. Dat heeft te maken met de vruchtbaarheid. De Alicante moet je weer op één of twee ogen snoeien, die kan je weer makkelijk op snoer telen. Golden Champion en Muskaat zijn wat makkelijker te snoeien. De Muskaat is van zichzelf heel vruchtbaar. Aan de strakheid van de leggers kon je zien hoe goed de tuinder was.”
44
De kas van Ome Niek / Herfst
Bovendien kwam de substraatteelt. Dat zag ik niet zitten. Paul heeft het nog een tijdje in de tuin geprobeerd. Na zijn opleiding als opticiën wilde hij toch de tuin in en heeft hij eenmalig op substraat geteeld. Dat ging heel goed, maar hij zag er toch geen brood in. Dus ging hij de tuin uit en werd toch opticiën. Ik stond er weer alleen voor en zag dat niet zitten. Ik heb de tuin aan Koppert verkocht, die me er een goede prijs voor gaf. Het zijn nog goede jaren geworden. Ik kon het huis, met drie kasjes erbij, houden. Ik moest hem wel een optie geven dat hij als eerste het huis zou mogen kopen, maar daar is het nooit van gekomen. We hebben daar tot mijn vijfentachtigste kunnen wonen. Het was een paradijsje. We zijn nu twee jaar weg en echt wennen doe je nooit. Dat lukt ons niet meer. Maar we zijn wel blij dat we het gedaan hebben, we wonen mooi. De ziekte van Parkinson
Winter
is begonnen, en daar is geen genezing meer voor. Alleen medicijnen die de verstijving van je ledematen tegen gaan, maar die beving gaat niet meer weg. Ik vind het niet zorgelijk hoor, maar wel jammer dat je door medicijngebruik de auto moet laten staan. Ik hoop dat we nog een tijdje door mogen.”
Rust “In de winter staan er kale takken. Dat is de zogenaamde rusttoestand. In sommige kassen zaaiden tuinders spinazie of plantten bloemkool, om in de maanden maart en april alvast wat te kunnen oogsten. Ze wilden graag wat inkomsten, want de oogst van de druivenbomen is pas in augustus, september en oktober. Maar in veel gevallen was dat maar tijdelijke winst. Telen onder de druivenboom kost later altijd kilo’s druivenoogst. Het was meer een spreiding van inkomen. Zo zou je het kunnen noemen.
De druivenkas van Ome Niek
45
Aan de druivenbomen heb je in de winter verder geen werk. Wel pleeg je onderhoud aan de roeden in de ijzeren kassen. Om roestvorming te voorkomen moet je een olielaag op de stalen roeden smeren. Aan houten kassen heb je in de winter geen onderhoud. Die smeer je aan de buitenkant, maar dat doe je in de zomer.”
46
De kas van Ome Niek / Winter
Colofon Concept Hans van den Broek en Ad van Fessem Interviews en tekst Ad van Fessem Uitwerken interviews Ineke van den Broek Fotografie Emi Barendse, Pauline Joosten en Jacqueline Spaans Ontwerp Osage / communicatie en ontwerp, Utrecht Uitgeverij Verhalen voor Later (i.s.m. Uitgeverij Sonnehoeck) ISBN 978-94-91522-01-7
Copyright © 2013, Verhalen voor Later Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvuldigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Interview: de man van de vier schoorstenen Uitgebreide informatie druiven
Leven en werken van een druivenkweker Op paaszaterdag moesten wij wijwater in de kerk halen. Eén van de kinderen ging mee met moeder de tuin in. Die moest de deur van de kas dan open en dicht doen. Zo zegende ze op zondagmorgen alle kassen met wijwater. Takje en bakje. Elk kas kreeg een kruisje.
Een seizoen onder glas Dauw, dat is het mooie van de Westlandse druif, het fraaie van de tros. Het model speelt ook een grote rol, maar de dauw…