Lang leve(n): de arbeidersklasse Een onderzoek naar het architectonisch vormgeven van langleefbaarheid in de woningbouw. Piet Hein Hoeksma
2
colofon
Lang Leve(n): De arbeidersklasse Een onderzoek naar het architectonisch vormgeven van langleefbaarheid in de woningbouw. Piet Hein Hoeksma 1279645 Msc 3 explore lab 2012/2013 Docent: Pierijn van der Putt 3
4
voorwoord
De eerste auto waar ik in reed nadat ik mij rijbewijs had gehaald was een volkswagen kever uit 1978. De auto van mijn oma. Die eerste keer dat ik er in reed kreeg ik hem niet uit de garage gemanoeuvreerd, de eerste keer zonder stuurbekrachtiging zal ik niet snel vergeten. Maar wanneer je er aan gewend bent is het de beste rijervaring. Je hebt (eindelijk een keer) het idee dat je zelf daadwerkelijk iets doet. De auto reageert precies op wat jij doet, zonder vertraging. En hoewel het een stuk zwaarder rijden is dan een nieuwe auto geniet ik er nog elke keer van (wanneer ik er in rijd.) En elke keer als de motor weer start en wegrijd met het kenmerkende geluid van de kever, denk ik weer aan de momenten dat mijn moeder samen met mijn oma opstap ging, en vooral het moment dat zij terug kwamen. Het geluid was al te horen wanneer zij de (auto) straat in reden, wat mij en mijn broer precies genoeg tijd gunde om de Nintendo op te ruimen.
Hoe zou het komen dat een kever van 40 jaar oud nog steeds rijd en de meeste auto’s al na 11 – 15 jaar worden afgeschreven? In het geval van de kever van mijn oma zal dit in de eerste plaats zijn doordat mijn oma uitermate zuinig was op haar auto. Het was een hele investering geweest in de tijd dat ze hem kocht en ze was er trots op. Ze wist dat ze een kwaliteitsproduct had gekocht en zou er ook voor zorgen dat deze als zodanig gebruikt zou worden. Nu, wanneer ik, mijn moeder of mijn oom er in rijd, zullen wij met dezelfde zuinigheid er in rijden. Daarnaast zal voor door ons een extra afweging gemaakt moeten worden, wanneer er onderhoud aan de auto moet worden gepleegd, door de herinneringswaarde die de auto voor ons heeft gekregen. Tegenwoordig gaan er stemmen op om auto’s van voor een bepaald bouwjaar te weren uit binnensteden. Met als doel de luchtkwaliteit van de steden te verbeteren en zuinigere auto’s te stimuleren. Daarnaast gebeurt dit door het invoeren van kwaliteitslabels op nieuwe auto’s en bijtellingregelingen. De nieuwe zuinigere auto word dus gezien als ‘gezonder’ dan de oudere auto’s. Maar is dit wel het geval?
Toen mijn oma zelf niet meer in de kever durfde te rijden en ik mijn rijbewijs had gehaald, gingen we samen van Den Helder naar Callantsoog om vis te eten. Met de kever uiteraard. Mooi weer; dak open en de motor laten brullen. Ze genoot elke keer weer als iemand de auto achterna keek; “zo’n mooie zien ze niet vaak meer”. Iets te hard door de duinen razen was dan ook geen probleem.
De duurzame auto’s van tegenwoordig, zoals de hybride modellen, hebben een zeer hoge investeringswaarde als we kijken naar energie en grondstof gebruik. De batterijen van dit soort auto’s bevat onder andere een hoeveelheid nikkel. Bij het ontginnen en smelten van nikkel komt er een grote hoeveelheid zwavel vrij, wat zeer slecht is voor het milieu. Dit zwavel wordt voor een groot deel geproduceerd in Canada, terwijl een groot deel van de hybride auto’s van dit moment gebouwd worden in Japan. Dit betekent dat
Mijn oma is nu meer dan twee jaar geleden overleden. De kever nog steeds trots eigendom en een mooie herinnering. Meer dan 40 jaar oud en nog steeds loopt hij perfect. Hoeveel van de nu geproduceerde auto’s zou er nog zo lang mee gaan? Het grootste deel van de 247.000 auto’s die in 1998 gesloopt werden waren tussen de 11 en 15 jaar oud. (cbs, 2012).
5
voorwoord
er een grote hoeveelheid energie gaat zitten het transport van de verschillende onderdelen van de auto. Deze investeringswaarde wordt niet meegenomen bij de toetsing voor een duurzaamheidslabel of bijtellingsregeling. En het wordt zeker niet genoemd in de reclame spotjes. Wanneer een dergelijke auto na 11 – 15 jaar wordt afgeschreven en bij de sloop belandt is het dus maar de vraag, wanneer we de uitstoot en energie van de investering ook meenemen, of deze minder belastend voor het milieu is geweest dan de nog functionerende 40 jaar oude kever. Een goede vergelijking zou moeten worden gemaakt voordat er te vroeg conclusies worden getrokken en misschien ongegronde regels worden opgesteld. Wat de uitkomst zal zijn van een dergelijke vergelijking vind ik niet geheel relevant. Het gaat er om dat er meerdere oplossingen zijn voor duurzame(re) producten. Technische toepassingen met hoge investeringskosten om het gebruik duurzaam te maken, lage investeringskosten met misschien een korte levensduur, of kwaliteitsproducten met een zeer lange levensduur. In het geval van auto’s zullen al deze uitgangspunten leiden tot een lagere milieubelasting per gereden kilometer (greenatwork, 2012). In deze tijd wordt echter alleen de focus gelegd op de eerste maatregel. Dit is te herkennen aan de getroffen maatregelen als het invoeren van het duurzaamheidslabel en de bijtellingsregeling die alleen kijken naar de uitstoot van de auto’s. Een keuring van dergelijke producten zou al deze aspecten mee moeten nemen zodat producenten dit ook nastreven en geen ‘valse’ duurzaamheid verkopen.
6
7
begripsbepaling
Duurzaamheid: Levenswijze waarbij het gebruik van de planeet en haar middelen geen negatieve invloed heeft op volgende generaties; een levenswijze die oneindig kan worden gevoerd.
Built Space: Ruimte zoals opgeleverd zonder sporen van gebruik, danwel ruimte die niet in staat is zich aan te passen aan de gebruiker en niet kan doorontwikkelen vanuit opgeleverde staat.
Permanent gewaardeerde woningbouw: Woongebouwen die in de loop der jaren hebben bewezen dat zij kunnen blijven functioneren. Doordat zij nu zijn ingebed in het collectief geheugen zullen zij permanent gewaardeerd blijven.
Social Space: Ruimte die meerwaarde krijgt doordat het zich aan kan passen/ laten zien van het gebruik van de ruimte. Sociaal esthetische waarden: Esthetische waarden die er voor zorgen dat een gebouw publiek word gewaardeerd.
Culturele waarde: Eigenschappen van een gebouw die onderdeel zijn van de cultuurkenmerken van haar omgeving zonder afbreuk te doen aan de individualiteit van het gebouw.
Likability: De eigenschappen bezitten die er voor kunnen zorgen dat een gebouw publiek gewaardeerd word: het hebben van sociaal esthetische waarden.
Langleefbaarheid: Vertaling van het Engelse begrip ‘durability’; de eigenschap van een product om een lang leven te kunnen leiden. Bouwkundige Kwaliteit: Alle technische eigenschappen van een gebouw die langleefbaarheid positief beïnvloeden. Ruimtelijke Kwaliteit: Alle ruimtelijke eigenschappen van een gebouw die invloed hebben op de langleefbaarheid positief beïnvloeden. Esthetische Kwaliteit: Alle ruimtelijke eigenschappen van een gebouw die invloed hebben op de langleefbaarheid positief beïnvloeden.
8
9
inhoud
pagina: Voorwoord:
4
Begripsbepalingen:
8
Inleiding:
12
Onderzoek:
14
Theoretisch kader:
16
Casestudies:
26
Planciusblok Blok Bouwonderneming de Jordaan van der Pek Blok Hamerwoningen aan de Willemsstraat
36 78 116 160
Conclusies en aanbevelingen:
190
Reflectie:
192
Bronvermelding:
194
10
11
inleiding
De maatschappij van de 21ste eeuw houdt zich steeds meer bezig met duurzaamheid. Hybride auto’s of zelfs elektrische, hernieuwbare energiebronnen zoals wind en zonne-energie, hergebruik van materialen, etc. Dit heeft duidelijk ook zijn weerslag op de bouwwereld. En dat is nodig. In de huidige situatie neemt de bouwwereld in Nederland, (als we kijken naar de totale levensduur van de gebouwen) 50% van de totale CO2 productie, 50% van het totale energie verbruik 40% van de totale afvalproductie en 25% van de totale wegverkeer voor zijn rekening (de Ridder, 2010) (zie figuur). Er zijn dus genoeg mogelijkheden tot verbetering. Maar wat is nu de beste weg tot verbetering? Waar is de meeste winst te behalen?
waarde worden geheel buiten ogenschouw gelaten (energielabel.nl). Doordat dit keurmerk verplicht is zullen de projectontwikkelaars en andere betrokken partijen in de bouw (wel) de focus leggen op de aspecten die worden meegenomen met dit keurmerk. Ook het al breder georiënteerde Breeam Keur neemt aspecten als levensduur en culturele waarde niet mee in de beoordeling (bream.nl). Het blijkt een probleem om het verduurzamen van de bouw in één aanpak te vatten. Er is namelijk niet een eenduidige waarheid als we het hebben over duurzaamheid. In sommige situaties is energieconsumptie belangrijk, in andere materiaalgebruik en weer andere culturele of sociaal maatschappelijk waarde. Waarom willen we het dan in één keurmerk vatten?
Mijn waarneming is dat binnen de architectuur de focus op dit moment voornamelijk op energie besparing van de gebruiksfase van de gebouwde omgeving ligt. Passief bouwen, Low energy housing, energie opwekkende systemen etc. Maar is dit wel de beste weg om te komen tot een duurzame gebouwde omgeving? Zoals blijkt uit het voorbeeld van de kever zijn er ook andere facetten van duurzaamheid: productie kosten, levensduur maar ook sentiment en geschiedenis die bewaard kunnen worden in een object. Met andere woorden, er is geen vast methode waarop wij duurzaamheid van objecten of gebouwen kunnen bepalen. Een vaste methode die wel wordt gezocht binnen de bouwwereld. Een traject dat in gang word gezet door de verschillende keurmerken die ons land kent. Zo is bijvoorbeeld het energielabel al landelijk bekend en wordt gezien als een kwaliteitskeur voor een gebouw. Dit keurmerk dat tegenwoordig verplicht is voor elk bouwwerk in Nederland, neemt echter alleen energiegebruik mee in de berekening; productiekosten, levensduur of culturele
Doordat het zwaartepunt van het duurzaamheidvraagstuk op energiebesparing en hernieuwbare energie ligt heeft dit ook zijn weerslag op de architectuur. Maar is dit wel terecht? In hoeverre is een hernieuwbare energiebron duurzaam? Kunnen we niet hetzelfde zeggen over de productie van deze systemen als van de productie van de batterijen voor de elektrische auto’s (voorwoord)? Bovendien heeft de levensduur - en daarmee de tijd dat het systeem zich kan terugverdienen- niet alleen te maken met de levensduur van het product, maar ook met de levensduur van het gebouw zelf. “Many cities function through the motto; What we built today will be dismantled tomorrow. Buildings in Switzerland are meanwhile being written of after 30 years. Therefore what is the use of studying sustainability in architecture today?”(Glaser, 2010)
12
Bovendien, welke expertise heeft de architect? De architect heeft expertise in functioneren van gebouwen, materialisering, ruimtelijke kwaliteiten etc. In principe niet in de productie van duurzame systemen, hoeveel ze dan ook mogen weten van de werking ervan. Waarom zou de architect zich niet meer gaan bezighouden om de fundamentele aspecten van de architectuur duurzamer te maken? Hoe kan een gebouw worden ontworpen zodat het nog honderden jaren blijft functioneren? Hoe krijgt een gebouw een plek in de sociale structuur van een stad? Hoe wordt een gebouw een drager van de geschiedenis? Hoe materialiseer je dit? Hoe belangrijk het reduceren van energiegebruik en de klassieke interpretaties van duurzaamheid ook zijn, (en natuurlijk) is het ook de taak van architect dit te integreren in nieuwe gebouwconcepten. De architect zou in de eerste plaats zich bezig moeten houden met de architectonische aspecten van de duurzaamheid.
25% 50%
Dit rapport beschrijft een onderzoek dat zich richt op het tijd aspect van architectuur en met name permanentie. Aan de hand van theoretisch onderzoek en vier casestudies naar permanent gewaardeerde woongebouwen, zal er een conclusie worden getrokken die het voorspellen van de permanentie van nieuw te bouwen woongebouwen mogelijk maakt? Inzichten die hierbij worden verkregen kunnen helpen bij nieuw te bouwen gebouwen die tot doel hebben permanent te functioneren.
50% CO2 40%
13
onderzoek
Doel van het onderzoek is het formuleren van eigenschappen die het mogelijk maken dat een gebouw de kans heeft permanent te kunnen worden gebruikt. Dit kan ook vorm aannemen van aanbevelingen of een aanpak die kan worden gebruikt bij het ontwerpen van nieuwe gebouwen met permanente levensduur als doel. Dit word onderzocht in twee delen: een theoretisch deelonderzoek en een toegepast deelonderzoek, dit laatste in de vorm van casestudies. De onderzoeksvraag:
“Wat zijn de ruimtelijke en sociaalesthetische waarden van permanent gewaardeerde woongebouwen die er voor zorgen dat deze gebouwen nog steeds als woongebouw kunnen functioneren? Onderzoekskader Het onderzoekskader wordt gebuikt om een keuze te kunnen maken welke gebouwen onderzocht worden in de casestudies. Het kader dient om gebouwen te kiezen die met elkaar te vergelijken zijn op die punten die onderzocht moeten worden. Door een scherp kader op te stellen kunnen er uit een beperkte set casestudies conclusies worden getrokken die zo min mogelijk worden verstoord door eigenschappen die niet zijn onderzocht.
Dat een gebouw permanent gebruikt en gewaardeerd word zal in alle waarschijnlijkheid te maken hebben met verschillende eigenschappen. Deze eigenschappen kunnen worden onderverdeeld in de volgende categorieën: - - - -
Het kader van dit onderzoek is als volgt opgesteld:
Bouwkundige (technische) kwaliteit Ruimtelijke kwaliteit Esthetische kwaliteit Sociale kwaliteit
-De onderzochte gebouwen zijn woongebouwen: De resultaten van het onderzoek zullen gebruikt worden bij een nieuw te ontwerpen woongebouw. Conclusies die getrokken worden dienen betrekking te hebben tot woongebouwen.
De bovengenoemde categorieën kunnen leiden tot verschillende vragen met betrekking tot het onderzoeken van de permanentie van gebouwen: Zijn er generieke elementen te vinden in ruimtelijke schakelingen van de gebouwen: zijn de ruimtelijke schakelingen hetzelfde gebleven in de loop van de jaren? Zijn er elementen te vinden die niet veranderen, zijn er elementen te vinden die veel veranderen? Is er überhaupt een ruimtelijke kwaliteit te vinden die er voor zorgt dat deze gebouwen nog steeds functioneren? Wat zijn de waardes die er voor zorgen dat de gebouwen permanent gewaardeerd zijn? Ofwel:
-De onderzochte gebouwen zijn meer dan 100 jaar in gebruik in de functie waarvoor het is ontworpen: Het lang blijven functioneren van het gebouw bewijst de permanente waardering ervan. Wanneer het gaat om een oud gebouw dat van functie is veranderd heeft het zich nog niet bewezen als permanent gewaardeerd in de nieuwe functie. -De onderzochte gebouwen bevinden zich in Amsterdam: Door alle casestudies uit één stad te kiezen zijn de invloe-
14
Hypothese: Een gebouw kan als permanent succesvol worden beschouwd wanneer het zich kan aanpassen aan veranderende gebruikseisen/wensen zonder dat het karakter en de architectuur van het gebouw verloren gaan. In gebouwen waarbij dit het geval is zal er een onderscheid te maken zijn tussen de aanpasbare zone (generieke ruimte) en de permanente (kader). Wanneer deze aanpasbare zone niet aanwezig is en het gebouw toch bewaard is gebleven zal er een ander, ‘archeologische’ reden zijn om dit gebouw in tact te houden.
-De onderzochte gebouwen zijn gebouwd rond het ontstaan van de woningwet: Voor mij is dit een interessante periode omdat dit een omslagpunt is geweest in de Nederlandse woningbouw. Vooral de gebouwen van vlak voor het invoeren van de woningwet vind ik interessant, omdat architecten in deze periode nog niet over de voorwaarden beschikten die de woningwet heeft opgelegd waar een woongebouw aan moet voldoen. De architecten die nog niet maken hadden met de woningwet hebben zelf beslissingen moeten nemen over de voorwaarden waar de woningen en de woongebouwen aan moesten voldoen, beslissingen die invloed kunnen hebben gehad op de permanente waardering van deze gebouwen. Onderzoeksmodel Zoals eerder genoemd bestaat dit onderzoek uit een theoretisch deel en een toegepast deel. Het theoretisch deel word enerzijds gebruikt om de periode waarin de casestudies zijn gebouwd te introduceren. Met deze introductie zal een keuze worden gemaakt welke gebouwen belangrijk waren en als casestudie geanalyseerd zullen worden. Anderzijds wordt het theoretisch deel gebruikt om een kader te vormen (met behulp van literatuur) die het onderwerp van permanentie en langleefbaarheid beschouwen. Hieruit zal een hypothese gevormd worden die getoetst wordt aan de hand van de casestudies.
15
onderzoeksmodel
den die zij van de stad zijn ondergaan nagenoeg hetzelfde.
theoretisch kader
In dit theoretisch kader word een introductie gemaakt binnen het durabilty of langleefbaarheid vraagstuk. Er worden hierbij theorieën aangehaald die dit vraagstuk benaderen vanuit een sociaal oogpunt en theorieën die dit vraagstuk benaderen vanuit een architectonisch oogpunt. Fuaad-Luke (2004) en Glaser (20xx) behandelen vooral het gebruik van een gebouw of ander ontworpen product en de mogelijkheid om de gebruiker zich emotioneel aan het product te laten hechten.
materiaalgebruik, energie, en CO2 productie verminderd. Door net iets meer te investeren in de productiefase kan dit misschien wel bereikt worden, mits het gebouw ook functioneel bruikbaar blijft voor vele tientallen jaren. Er zijn al verschillende theorieën en praktijkvoorbeelden binnen de architectuur beschikbaar die uitgaan een extra investering in de productiefase van het gebouw om langleefbaarheid te bevorderen/garanderen. Het in Nederland bekendste voorbeeld hiervan is het Amsterdamse Solids principe. Geestelijk vader Frank Bijdendijk pleit hiermee voor gebouwen die functioneel aanpasbaar zijn (ruimtelijke kwaliteit). Daarnaast dienen de Solids een esthetische kwaliteit te krijgen die er voor zal zorgen dat het gebouw gekoesterd zal worden door gebruiker en bezoeker. Dit samen met een hoge investering in de bouwkundige kwaliteit van het gebouw zal er voor moeten zorgen dat het gebouw honderden jaren zal blijven bestaan (Bijdendijk,2005). In de praktijk is een solid een gebouw met grote vrije vloervelden waar op veel punten aansluitingsvoorzieningen zijn getroffen. De huurder kan zelf bepalen hoeveel ruimte, en welke ruimte er worden gehuurd van het gebouw. De gebruiker huurt vierkante meters per opbod, een totaal nieuw financieringsmodel, bedoeld om leegstand te voorkomen. Gehuurde ruimte kan nu vrij worden ingedeeld en afgewerkt. Doordat de indelingsvrijheid zeer groot is kan de solid veel verschillende functies aannemen. Samen met het financieringsmodel zal de solid op een directere manier reageren op de ontwikkeling van zijn omgeving.
De theorieën die Ungers en Rossi in 1966 introduceren behandelen niet letterlijk durability of langleefbaarheid als doel of fenomeen. De twee door hen geïntroduceerde theorieën over monumentaliteit raken echter een belangrijk onderdeel van de zoektocht naar langleefbaarheid. Met zijn promotieonderzoek ‘kader en generieke ruimte’ (2004) is Leupen daadwerkelijk op zoek naar een methode om langleefbaarheid te waarborgen in het ontwerpen van gebouwen, een methode waar Bijdendijk (2005) met zijn solids concept een praktische invulling aan heeft gegeven. Duurzaamheid van het blijvende Zoals we konden zien in het voorbeeld van de kever uit het voorwoord heeft de duurzaamheid van een product waarbij alle aspecten van de levensloop van het product worden meegenomen, ook voor een groot deel te maken met de levensduur van een product. Dit geld uiteraard ook voor gebouwen. Wanneer een gebouw lang meegaat en blijft functioneren hoeft er voor dat gebouw niet een nieuw gebouw neergezet te worden en er wordt er daardoor
Bijdendijk gebruikt vijf punten waar volgens hem de so-
16
lid aan moet voldoen: grote verdiepingshoogten, relatief weinig grote dragende elementen (het liefst kolommen), grote overspanningen met weinig vaste elementen hierin, relatief grote draagcapaciteit en relatief veel ruimte voor verticaal verkeer (mensen en technische elementen) (Bijdendijk,2005). Door overmaat te creëren word er bij de solid dus voor gezorgd dat de functionele aanpassingsmogelijkheden geoptimaliseerd worden. Publieke waardering zorgt voor esthetische duurzaamheid.
de hebben wil het succesvol zijn en meer zijn dan alleen een functie. Dit noemt Ungers de ‘Grossform’ een formeel gebaar (dit kan op elke schaal zijn) dat een meerwaarde geeft aan het gebouw, wijk stad, en zijn omgeving. Een formele identiteit die zorgt voor een stabiele basis voor de snel veranderende maatschappij (L. Schrijver, 2011) Ondanks deze theoretische onderbouwingen is het moeilijk te zeggen “de solid” een succes zal blijken. Het lijkt voor de langleefbaarheid van belang dat een gebouw zich kan aanpassen aan verschillende functies. Dit is echter iets anders dan een functieloos gebouw op te leveren met een mooie verschijningsvorm waarbij de huurder de invulling bepaalt. Wanneer we bijvoorbeeld een Amsterdams tot woningbouw getransformeerd pakhuis bekijken, dat als zeer succesvol gezien kan worden aangezien het al honderden jaren functioneert, is het juist de oude functie van het gebouw die het karakter geeft aan de nieuwe functie en de meerwaarde, de publieke waardering waarborgt. De grote deuren aan de gevel, hijsbalken, hoge verdiepingshoogten etc. Hiermee onderscheid het bouwwerk zich van andere woningen. Dat geldt ook voor de Amsterdamse herenhuizen aan de grachten die de functieverandering andersom zijn ondergaan. Gebouwd als woonhuis zijn het nu veelal kantoorpanden geworden die hun status hebben te danken aan de stijlkenmerken van de toenmalige woningbouw voor de welgestelden. De kenmerken van de Amsterdamse pakhuizen en grachtenwoningen zou kunnen worden gezien als de Grossform van Amsterdam, een stijl die gevormd uit functionele en stilistische eigenschappen die Amsterdam Amsterdam maken.
De waarde van functionele aanpassingsmogelijkheden en formele waarde, wordt ook op andere theoretische gronden gevonden. Een vroeg voorbeeld hiervan is de Grossformtheorie van Oswald Matthias Ungers die hij in 1966 lanceerde in zijn essay ‘Grossformen im Wohnungsbau” (L.Schrijver, 2011). Ungers beweert hier dat het leven wat zich onafhankelijk van de ideeën van de architect ontwikkeld. Ungers maakt in zijn theorie een onderscheid tussen formele waarde en functionele waarde. Laatstgenoemde acht Ungers binnen de woningbouw als ondergeschikt aan de eerste. “Het slotwoord van Grossform bevat een aanwijzing waarom het functionele mogelijk minder belangrijk is: het leven binnen het architectonische project zal bijna per definitie veranderen (mits de architectuur lang genoeg blijft staan) – en het ‘formeel krachtige’ gebaar kan fungeren als een toegeeflijker en overtuigender kader voor het ‘steeds veranderende leven’ binnen het project.” (L. Schrijver, 2011) Zoals te lezen is uit het bovenstaande citaat van Lara Schrijver spelen er volgens Ungers meer dingen mee. Volgens Ungers moet architectuur een formele meerwaar-
Duurzaamheid van het bestaande
17
theoretisch kader
De kever uit het voorbeeld is voor mij en mijn familie een drager geworden van een persoonlijke herinnering. Wanneer ik er weer mee door de duinen rijd denk ik aan ritten als jonge jongen naar het strand en mijn laatste herinneringen aan mijn oma. Voor mij persoonlijk is deze herinnering heel sterk. Maar ook voor mensen die hem zien rijden. Het wekt herinneringen op, of alleen nostalgische gevoelens. Het type kever is hiermee een ‘monument’ geworden voor een bepaald tijdsbeeld. Het object kever een drager voor mijn herinneringen.
voorbeeld van een dergelijk stedelijk feit dat de stad Padua vormt. Het Palazzo dellaRagione in Padua heeft een herkenbare historische bouwstijl en referentie daartoe. Er zijn door heel Italië dergelijke Palazzo’s van hetzelfde type te vinden. Het Palazzo dellaRagione heeft zich echter gemanifesteerd in Padua, zich aangepast aan de behoeftes van de stad. Het is meerdere malen van functie verwisseld zonder dat het zijn karakter heeft verloren. Elke keer wanneer er een functie verandering, renovatie of verbouwing plaatsvond heeft er een stukje van de betreffende tijd zich gevestigd in het gebouw. Wat een extra kwaliteit mee geeft aan het gebouw en maakt dat het permanent zal blijven bestaan omdat het collectief geheugen gevestigd is in het gebouw. Ook de stad zelf heeft gereageerd op haar eigen manier op het Palazzo, op een andere manier dan elke ander Italiaanse stad. Zo is de stad Padua meer dan een optelsom van haar gebouwen. Het type Palazzo een collectieve, wereldwijde herinnering aan de Italiaanse renaissance, het object Palazzo Della Ragione een monument voor de stad Padua. (Rossi, 1966)
Het architectonisch monument heeft anders dan bij onze kever een collectief element in zich. Rossi beschouwt Het architectonisch monument als een drager van dit collectief geheugen van een stad (Rossi, 1966). De permanente elementen van de stad die de monumenten zijn, dragen de verschillende lagen van het stedelijke geheugen doordat zij de veranderingen van de stad en zijn cultuur zijn ondergaan en zich daaraan hebben aangepast. Doordat het monument gewaardeerd blijft en daardoor behouden, blijft het monument altijd een onderdeel van de stad, een onderdeel waarmee rekening moet worden gehouden bij veranderingen van de stad. De stad reageert op het gebouw en het gebouw past zich aan, aan de veranderende waarden van de stad. Rossi noemt dit een ‘stedelijk feit’. Dit hoeft volgens Rossi echter niet alleen een gebouw te zijn maar kan ook een plein, straat of stedelijke structuur betreffen. Deze stedelijke feiten zorgen samen voor het karakter van een stad dat deze stad zich onderscheid van een andere stad die misschien als hetzelfde type kan worden gecategoriseerd.
Voor Rossi is het Palazzo Della Ragione een ‘levend monument’. Een levend monument is hier een monument wat zich doorontwikkelt naar de veranderingen van de stad en daarmee doorleeft. De vorm van het gebouw blijft hier behouden net als sommige andere waarden en succesvol blijkende functies van het gebouw. Doordat oude waarden of functies niet meer van toepassing zijn op de nieuwe cultuur veranderen deze mee in de tijd. De eigenschap van een gebouw die deze veranderingen mogelijk maakt, zorgt ervoor dat wij in de huidige tijd nog steeds de geschiedenis kunnen beleven in de permanente waarden van het gebouw. (Rossi, 1966) Hiertegenover staat het
Rossi gebruikt het Palazzo dellaRagione in Padua als
18
‘Pathologische monument’ wat slechts een vertegenwoordiging van haar tijd is zonder dat dit beleefd kan worden. Een voorbeeld hiervan is het Alhambra in Granada. Dit paleis is in elk opzicht behouden gebleven omdat het geheel wordt gezien als bijdrage aan de monumentale status van het gebouw, het heeft zich niet kunnen aanpassen aan de veranderende behoefte van de gebruikers. Hierdoor is het ‘slechts’ een indicator van de tijd geworden met archeologische kwaliteiten. (Rossi, 1966)
ontwikkelingen maar originele karakteristieken hebben bewaard; een levend monument. Een voorbeeld hiervan is het Amsterdams 17e eeuwse Karthuizer Hof, of “huiszittenweduwehof”. Dit woongebouw met hof structuur is een van de eerste voorbeelden van sociale woningbouw en een vertegenwoordiging van een belangrijk Hollands type. Het gebouw is gemaakt voor alleenwonende weduwen, opgebouwd uit kleine eenkamerwoningen. Zolderverdiepingen bestonden vooral uit kolenopslag en drooghokken, daarnaast was er een ruimere woning voor een opzichter die toezicht bood op het zedelijk gedrag van de bewoners. Tegenwoordig is de totale inwendige structuur aangepast aan hedendaagse waarden. De vorm van het gebouw met haar karakteristieke hofstructuur refereert naar de 17e eeuwse leefstijl en is nog steeds een zeer gewaardeerde eigenschap van het gebouw. Deze permanent gewaardeerde eigenschap wordt binnen de huidige waarden nog steeds beleefd.
In zijn theorie over stedelijke feiten maakt Rossi onderscheid tussen openbare gebouwen en woningbouw. Woningbouw hoort volgens Rossi niet bij de elementen die stad bepalen, de stedelijke feiten, maar is de verwezenlijking van de dynamiek van de stad, de materie waar de stad uit bestaat, de invulling tussen de stedelijke feiten. (Rossi, 1966) Dr. Marie Glaser vind dat Rossi met zijn theorie van stedelijke feiten een belangrijke basis legt voor duurzaamheid door permanentie. Met karakteristieken als individualiteit, locatie, ontwerp en geheugen. Waar Rossi zich vooral richt op de ontwikkelingen die een gebouw meemaakt na voltooiing, vindt Glaser dat deze theorie ook geld voor woningbouw. (Glaser,2010)
Sociale duurzaamheid: Zoals eerder gezegd is voor Marie Glaser langleefbaarheid een belangrijk aspect van duurzaamheid in de gebouwde wereld, immers: “Many cities function through the motto; What we built today will be dismantled tomorrow. Buildings in Switzerland are meanwhile being written off after 30 years. Therefore what is the use of studying sustainability in architecture today?” (Glaser, 2010)
Ik denk net als Glaser dat woningbouw of woongebouwen wel degelijk een stedelijk feit kunnen vormen. Zeker in een stad als Amsterdam waarin veel belangrijke ontwikkelingen hebben plaatsgevonden op het gebied van woningbouw. Veel van deze ontwikkelingen zijn bewaard gebleven in nog functionerende voorbeelden die zich hebben aangepast aan de veranderende culturele
Voor Glaser is de eigenschap van een gebouw om door te blijven ontwikkelen, te blijven ‘leven’ zoals Rossi dat
19
theoretisch kader
noemt, een belangrijke eigenschap om langleefbaarheid van het gebouw te realiseren. Zij beroept zich hierbij op een theorie van sociologe Martina Löw. Löw maakt hierin een onderscheid tussen ‘built space en ‘social space’, en introduceert het werkwoord ‘spacing’. Spacing is het maken van relationele samenhang in een ruimte door objecten of mensen te plaatsen, ruimten aan te passen e.d. ‘Built space’ beschrijft Löw als het opgeleverde bouwwerk,‘socialspace’ ontstaat bij dit aanpassen door de relationele aanpassingen en vooral ook de geschiedenis van de ruimte. De ruimte heeft een verhaal gekregen door de aanpassingen en de herinneringen aan eerdere situaties. Om dit terug te brengen naar de theorie van Rossi kunnen we zeggen het door hem beschreven Palazzo Della Ragione ‘socialspace’ bevat en het Alhambra niet veel verder is gekomen dan ‘built space’. Een gebouw dat ‘Spacing’ toe kan laten heeft de kans een levend monument te worden.
when it is bequeathed to subsequent generations until it enters the cultural memory of a society. A house is sustainable if it supports existing values and ideals and can at the same time be integrated into the following generations’ ideals.” Hierna beschrijft zij verschillende indicators voor een gebouw die kunnen duiden op het beschikken van deze vorm van duurzaamheid: Op het gebied van de ‘Built Space’: Solidity (soliditeit); Het gebouw moet op zo’n manier zijn geconstrueerd dat het de invloeden van de tijd kan weerstaan. Ageing (veroudering); de gebruikte materialen veranderen in de loop der tijd van uiterlijk. Het gebouw wordt ouder. Hiermee laat het materiaal een deel van de geschiedenis van het gebouw zien, namelijk de leeftijd.
Wanneer langleefbaarheid gerealiseerd dient te worden is het volgens Glaser belangrijk dat een gebouw deze eigenschap bezit. Volgens haar wordt het gebouw meer gelief wanneer de geschiedenis, de aanpassingen, die het gebouw heeft doorgemaakt leesbaar zijn. Het laten zien van deze ‘socialspace’ is dan ook van groot belang. Door het gebruik van het gebouw leesbaar te maken zal het zijn eigen geschiedenis gaan vertellen wat maakt dat een gebouw geliefd word. Deze geliefdheid zal er voor zorgen dat het goed word onderhouden en daardoor lang mee zal gaan. (Glaser). Zij beschrijft deze vorm van duurzaamheid als volgt:
Op het gebied van de ‘social Space’: History of Use (gebruiksgeschiedenis); De woning is adequaat voor huidige en toekomstige generaties zonder dat er grootschalig verbouwingen nodig zijn. Wel kan de woning naar eigen smaak worden aangepast. Hierdoor kan een leesbare geschiedenis ontstaan doordat de nieuwe gebruiker aanpassingen kan maken en niet moet maken. Eerdere aanpassingen die de nieuwe gebruiker waardeert kunnen hierdoor blijven bestaan. Valuation (waardering); De gebruiker heeft een emotionele band met de ruimte, hij/zij waardeert het gebruik, gevoel en esthetiek. Dit uit zich in een hechte band met de plek, buren en onderhouding van het gebouw.
“A house is sustainable when it is appreciated and loved for a long period of time by the respective tenants, or
20
Slow Design:
een groot deel aan bij de door Glaser opgestelde duurzame ‘indicators’.
Duurzaamheid, langleefbaarheid, geheugen, en ontwikkeling in tijd spelen niet alleen binnen de Architectuur, ook binnen het hele ontwerpveld begint dit een rol te spelen, of wordt hier aandacht aan besteed. Eigenlijk heeft dit altijd al een rol gespeeld, als wij weer naar het voorbeeld van de kever kijken zien dat aspecten als drager van een collectief en persoonlijk geheugen al aanwezig zijn.
De zes principes die Fuaad-Luke hieruit opstelt zijn de volgende: Reveal: Laat doormiddel van het ontwerp de onderliggende context van het product zien; Expand: Laat zien hoe het product werkt. Door ervoor te zorgen dat de gebruiker invloed heeft op de werking van het product zal deze meer affiniteit krijgen met het product; Reflect: Laat het ontworpen product het gebruik weerspiegelen; Engage: Ontwerpen moet transparant worden. De ontwerper moet meer open staan voor invloed van buitenaf; Participate: Laat de gebruiker mee ontwerpen; Evolve: Het product is niet af wanneer het is opgeleverd.
Alatair Fuad-Luke probeert de waarde van deze eigenschappen voor alle te ontwerpen objecten en projecten te benoemen en te plaatsen in het ontwerpveld. In het artikel ‘Slow design - a new paradigm shift in design philosophy?’(2004), pleit hij voor een nieuwe ontwerpaanpak waarbij menselijke behoeften en milieu centraal staan.In zijn theorie staat de Chileense econoom Max-Neef centraal. In diens onderzoek naar economische ontwikkeling in derdewereldlanden concludeert deze dat conventionele economische ontwikkelingshulp slechts leidt tot vergroting van economische verschillen in deze derdewereldlanden. Hij ontwikkelt tools die op menselijk niveau ontwikkeling teweeg kunnen brengen. Om deze tools te categoriseren heeft hij een taxonomie voor menselijke behoeften opgesteld (zie figuur). Dit zijn aandachtspunten die meegenomen kunnen worden bij het ontwerpen van dergelijke tools.
Deze zes principes zijn vergelijkbaar met de ‘livedspace’ principes die Glaser beschrijft. Voor hen heeft sociale duurzaamheid dus te maken met de aanpasbaarheid van het product/gebouw. Wanneer het product eigenschappen bezit die er voor zorgen dat het gebruik kan weerspiegelen en de gebruiker weerslag heeft op het product zal het product mede gevormd worden door de gebruiker en daarmee uniek worden. Permanentie en Architectuur:
Fuad-Luke gebruikt deze taxonomie voor menselijke behoeften in zes principes die aan de basis kunnen staan voor sociaal duurzame producten. Producten waar mensen zich aan zullen binden waardoor ze een langere levensduur zullen krijgen. Deze zes principes sluiten voor
Het lijkt er dus op dat permanentie binnen de architectuur iets te maken heeft met aanpasbaarheid van het gebouw. In het Solids principe wordt dit letterlijk vertaalt naar een concept waar het permanente los staat van het aanpasbare. In de theorieën van Glaser en Fuaad-Luke als het laten
21
theoretisch kader
Table 4 Human Needs and the Human Scale Development by Max-Neef et al Fundamental Human Needs
Being (qualities)
Having (things)
Doing (actions)
Interacting (settings)
subsistence
physical and mental health
food, shelter, work
feed, clothe, rest, work
living environment, social setting
protection
care, adaptability autonomy
social security, health systems, work
co-operate, plan, take of, help
social environment, dwelling
affection
respect, sense of humour, generosity, sensuality
friendships, family, relationships with nature
share, take care of, make love, express emotions
privacy, intimate spaces of togetherness
understanding
critical capacity, curiosity, intuition
literatures, teachers, policies, educational
analyse, study, meditate, investigate
schools, families, universities, communities
participation
receptiveness, dedication, sense of humour
responsibilities, duties, work, rights
co-operate, dissent, express opinions
associations, parties, churches, neighbourhoods
leisure
imagination, tranquillity, spontaneity
games, parties, peace of mind
day-dream, remember, relax, have fun
landscapes, intimates spaces, places to be alone
creation
imagination, boldness, inventiveness, curiosity
abilities, skills, work, techniques
invent, build, design, work, compose, interpret
spaces for expression, workshops, audiences
identity
sense of belonging, selfesteem, consistency
language, religions, work, customs, values, norms
get to know oneself, grow, commit oneself
places one belongs to, everyday settings
freedom
autonomy, passion, selfesteem, openmindedness
equal rights
dissent, choose, run risks, develop awareness
anywhere
Source: Max-Neef et al, 1987 summarised at http://www.rainforestinfo.org.au/background/maxneef.htm [26]
Matrix Human Needs volgens Max-Neef
Table 5 ‘slow design’ – a new design paradigm? ‘slow design’:
22
?? balances the well-being of individuals, societies, cultures and the environment
zien van het gebruik.
met drie soorten generieke ruimten”. (Leupen, 2004)
In zijn proefschrift ‘Kader en Generieke Ruimte’ trekt Bernard Leupen het principe van permanentie door aanpasbaarheid naar een breder Architectonisch concept. (Leupen, 2004) Het kaderconcept staat dichtbij het solids concept van Bijedendijk, eigenlijk is de solid een voorbeeld van een kader zoals Leupen deze opstelt. Het Kaderconcept beschrijft een tweedeling van een gebouw: het Kader en de Generieke ruimte. Het kader is hierbij het onderdeel van het gebouw wat de belangrijkste kenmerken van het gebouw waarborgt. Het kader structureert hierbij de generieke ruimte. Deze generieke ruimte is nu aanpasbaar doordat het kader de eigenschappen van het gebouw herbergt. Het karakter van het gebouw zal dus niet veranderen wanneer de generieke ruimte veranderd. Als we kijken naar het voorbeeld van de solid kan de gevel van het gebouw gezien worden als het kader. De vrije vloervelden die hiermee worden gecreëerd als generieke ruimte. Bij de solid is dit een letterlijke vertaling van het kaderconcept omdat hierbij het ook het doel is om een permanent gebouw te creëren door veranderbaarheid. Voor Leupen zijn er echter ook andere benaderingen van het principe. Niet alleen de draagconstructie hoeft het kader van het gebouw te zijn. Ook gebouwen die niet volgens het kaderconcept zijn ontwikkeld kunnen het concept bevatten. Generieke ruimtes zijn volgens Leupen ook in te delen in categorieën die zijn gebaseerd op verschillende manieren van aanpasbaarheid van de ruimte.
Van veranderbaarheid door verbouwing is sprake wanneer de generieke ruimte verbouwd kan worden zonder dat dit invloed heeft op andere onderdelen van het gebouw. Van polyvalentie is sprake wanneer de generieke ruimte uitnodigt voor verandering van het gebruik zonder dat hier een bouwkundige ingreep voor nodig is. Uitbreidbaarheid spreekt hierin voor zich. De verschillende kaders die Leupen beschrijft zijn: De Hoofddraagconstructie (kolommen, balken, dragende wanden spanten, constructieve vloeren). De draagconstructie voert de krachten af naar de ondergrond. De Huid (gevel, onderkant en dak). De huid scheidt binnen en buiten, tegelijkertijd presenteert de huid het gebouw naar buiten toe. Enscenering van de ruimte (bekleding, binnendeuren en wanden, afwerking dan de vloeren en plafonds) De enscenering definieert de ruimten inclusief visuele en tactiele kwaliteiten. De dienende elementen (leidingen, apparaten en specifieke voorzieningen). De dienende elementen regelen aanen afvoer van water, energie, verse lucht en omvatten tevens de daarmee onlosmakelijk verbonden apparaten en daartoe geprepareerde ruimten. De ontsluiting (trappen, gangen, liften galerijen). Deze laag zorgt voor de bereikbaarheid van de ruimten en/of zelfstandige woningen.
“In principe onderscheid ik drie categorieën: veranderbaarheid door verbouwing, uitbreidbaarheid en polyvalentie. Deze drie vormen van veranderbaarheid hangen samen
(leupen, 2004)
23
theoretisch kader
Ook combinaties van deze lagen kunnen een kader vormen. Bij de solid bijvoorbeeld, zorgen de draagconstructie, samen met de dienende elementen, ervoor dat het gebouw op heel veel verschillende manieren kan worden ingedeeld en voor verschillende functies kan worden gebruikt.
In veel gevallen worden gebouwen ook om archeologische redenen bewaard. Wanneer een gebouw onderzocht wordt op mogelijkheid tot aanpasbaarheid moet dan ook worden gesteld of het gebouw is behouden door mogelijkheid tot aanpassingen, of is aangepast om te behouden. Conclusies hierover zullen niet altijd hard gemaakt kunnen worden. In het volgende deel van dit onderzoek, de Casestudies, zal naar aanleiding van vier voorbeelden van permanent gewaardeerde woongebouwen in Amsterdam worden gepoogd te concluderen wat de ruimtelijke en sociaal esthetische voorwaarden kunnen zijn voor permanentie bij deze gebouwen.
Conclusies: De permanentie van een gebouw lijkt met twee belangrijke aspecten te maken te hebben: functionele aanpasbaarheid en publieke permanente waardering. De mogelijkheid tot functionele aanpassingen zal er voor zorgen dat het gebouw zich aanpast aan veranderende behoeften van de stad. Wanneer het gebouw dit niet toestaat maar wel, om welke reden dan ook, behouden dient te worden zal het slechts een archeologisch waarde behouden zoals het Alhambra in Granada. (Rossi, 1966). Publieke permanente waardering is moeilijker te definiëren. Het lijkt te gaan om eigenschappen die het gebouw karakter geven, het gebouw uniek maakt en deel uitmaakt van een collectieve norm. Wanneer er een samenwerking is tussen de aanpasbaarheid en het permanente karakter, aanpassingen dragen bij aan het unieke karakter van het gebouw, zal de gebruiker zich steeds meer aan het gebouw hechten en het karakter zal zich verdiepen. (Fuaad-Luke) Het succes van een permanent gebouw moet worden gezocht in de samenwerking tussen individueel karakter, collectieve waarden en aanpasbaarheid. In optimale situatie zal de aanpasbaarheid bijdragen aan het karakter van het gebouw.
24
25
casestudies
De hoofdmoot van dit onderzoek bestaat uit een viertal casestudies. Hierbij worden gebouwen onderzocht die zich bewezen hebben permanent gewaardeerd te worden. De gebouwen die onderzocht worden zijn daarom gebouwen die al meer dan 100 jaar functioneren als voor de functie waar zij voor ontworpen zijn. In dit geval wonen. Onderzocht word wat de redenen kunnen zijn dat deze woongebouwen nog steeds kunnen functioneren als zodanig. De reden dat er geen oude gebouwen worden onderzocht die van functie zijn gewisseld, is dat deze gebouwen zich functioneel nog niet hebben bewezen als permanent. Amsterdamse sociale woningbouw
plein of bleekveld. Halverwege de negentiende eeuw ontstond er in Amsterdam een groot tekort aan arbeiderswoningen. Vaak wordt dit in verband gebracht met de trek van het platteland naar de hoofdstad. In de periode van 1813-1870 was hier echter nog geen sprake van. In deze periode vertrokken er nog meer mensen uit de stad dan zich vestigden binnen de stadswallen. De toename van de Amsterdamse bevolking tussen 1848 en 1859 wordt volledig veroorzaakt door het geboorteoverschot. Het tekort aan goede woningen wordt versterkt door de verkrotting van het huidige zeventiende- en achttiende-eeuwse woningbestand. Veel arbeiders belanden voor te hoge huren op zolders, pakhuizen en kelders.(Schade, 1981) In de pijp ontstaat de vaak gevaarlijke speculatiebouw, waar met de goedkoopste bouwmaterialen snel woningen werden gebouwd. Veel van deze woningen zijn ingestort tijdens de bouw of gebruik. (Schade, 2010)
Alle gekozen casestudies bevinden zich in Amsterdam. De casestudies komen allen uit dezelfde stad, zodat voor zover mogelijk, zij zijn blootgesteld aan dezelfde, politieke, invloeden. Amsterdam is, en was zeker, voorloper op het gebied van woningbouw. Als de eerste ‘grote’ woongebouwen kunnen de hofjes gezien worden. Vooraanstaande burgers lieten deze hofjes bouwen voor de minder gegoede inwoners van de stad. Bewoners mochten er vaak gratis wonen en kregen een toelage in de vorm van turf en brood, mits zij goed gedrag vertoonden. (Damme, van) Eén van de vroegste voorbeelden van een dergelijk hof is het zeventiende-eeuwse ‘Huiszittenweduwenhof’, ontworpen door toenmalige stadsbouwmeester D. Stalpaert. Deze vormen van woningbouw, vaak opgericht door een groep van gegoede burgers, kan gezien worden als een eerste aanzet tot sociale woningbouw. De woningen in de deze hofjes waren vaak één kamer groot en gegroepeerd rond een collectief
Woningbouw vlak voor de woningwet Het werd duidelijk dat er een fundamentele verbetering diende te komen op het gebied van arbeidershuisvesting. Verschillende organisaties werden opgericht met als doel de leefomstandigheden van de arbeider te verbeteren. De eerste was in november 1851 de ‘vereeniging ten behoeve der arbeidersklasse’ (VA). Dit was een onderneming bestaande uit 39 leden, die ieder 2000 gulden (toen 4 keer een arbeiders jaarsalaris) investeerden in woningbouwprojecten. De VA vormt de basis voor de huidige woningbouwverenigingen. In 1952 werd door de VA hun eerste prijsvraag opgetekend.
26
Oostenburgermiddenstraat. Het blok bestond uit 3 eenheden, als beschreven door Robberts. Twee gespiegelde woningen per eenheid, ontsloten door één voordeur en op de twee verdiepingen door één trap. Ook in de gevel zijn drie eenheden te onderscheiden. Een belangrijke vernieuwing in het blok ten opzichte van oude arbeiderswoningen, was het strikte scheiden van functies, wat de hygiëne ten goede moest komen. Het blok werd in 1853 opgeleverd. Hetzelfde jaar waarin koning Willem 3 onderzoek had laten instellen naar de woonomstandigheden van de Arbeiders. Het al snel een succes en in na een bezoek in 1954 van de koning werd deze beschermheer van de VA, wat een groot vertrouwen gaf aan de vereniging. (schade,1953).
“… zestig woningen voor ambachtslieden en minvermogenden, waarvan sommige woningen uit één, enkele ook uit meer vertrekken bestaan, met en zonder afzonderlijke keuken, met één of meerdere slaapkamers en ook zonder slaapkamers, naar de behoefte der verschillende gezinnen, welke men zich als toekomstige bewoners voorstelt; kortom drie woningtypes.” (Schade. 1981) Deze prijsvraag zou niet tot een gebouwd resultaat leiden. Aan de inzendingen te zien bleken architecten niet gewend aan dergelijke en omvangrijke opdrachten. Er werd daartoe gezocht naar een woningtype wat als voorbeeld kon dienen. Als ideaal worden de engelse cottages gezien, een vaak twee onder een kap type met woningen aan weerszijden van een trappenhuis waarbij de woonfuncties strikt van elkaar gescheiden waren. Dit type werd in Amsterdam echter financieel onhaalbaar geacht. Een gestapelde vorm van dit type waarbij nooit van gemeenschappelijke functies sprake mocht zijn werd onderzocht door Robberts. Hij ontwierp hierbij een gestapelde vorm van het cottage principe. “De basic cell”, bestaande uit twee gespiegelde plattegronden en een trap, was dus zo gestandaardiseerd dat meerdere van die eenheden op elkaar konden worden gestapeld tot een ‘huis’ en meerdere huizen tot een woonblok konden worden samengevoegd” (Schade,1981).
Het Planciusblok Het succes van het Hana blok kreeg in 1854 zijn opvolging in een grootschaliger plan dat zou moeten dienen als hét modelblok voor de arbeiderswoningen. Om deze reden werd het door architect P.J. Hamer ontworpen blok op een prominente, goed zichtbare plaats gebouwd aan de rand van de stad grenzend aan een park. Het 120 meter lange blok beschrijft 104 afzonderlijke woningen, opgebouwd volgens het basis principe van Robberts. Het planciusblok bestaat uit drie woningtypes elk gevestigd in een ‘eigen’ eenheid die elk verschillend zijn gearticuleerd. Anders dan de schetsen van Robberts en het blok van Hana, spiegelen de plattegronden zich niet alleen in de as van de trap maar ook in de lengte as waardoor rug aan rug woningen ontstaan met dubbel trappenhuis. Hierdoor ontstaat een dubbele oriëntering van het blok, naar het park en naar de stad.
Deze vorm zou model staan voor vele gebouwde arbeiderswoningen. Ook het eerste gerealiseerde blok van de VA, ontworpen door H. Hana en aanbesteed in 1852 is volgens dit principe gebouwd. Het blok betrof achttien woningen aan de
27
casestudies
Het eerste grootschalige woningbouwproject van de VA kan worden gezien als een groot succes. Enige kritieken die volgen zijn over het uiterlijk van het bouwwerk.
Amsterdamse achterbuurt raakt zij diep onder de indruk van de erbarmelijke toestanden waarin de Jordanezen leven. Naar aanleiding van haar bezoeken schrijft zij een stuk in het sociaal weekblad in 1887 over arbeiderswoningen waarin en later in 1891 een gestaakt werk in hetzelfde blad over de nooit voltooide saneringen. Zij pleit in deze stukken voor overheidsinmenging in de vorm van wetgeving of subsidies om de saneringen weer op gang te helpen.
“Architect J.H. Leliman (1828-1910), ook ontwerper van veel arbeiderswoningen, drong aan op een wetenschappelijke benadering door voorbeelden en publicaties uit binnen- en buitenland te bestuderen, hij vond dat voor de arbeider sober moest worden gebouwd, want waar uiterst spaarzaam moest worden gebouwd… ... Maar al te eenvoudig en eentonig moest het nou ook weer niet worden, zoals dat volgens Leliman bij het blok van Hamer aan de Planciusstraat wel het geval was.” (Damme, van)
Om deze noodzaak aan te tonen moest een nieuw modelblok worden gebouwd. Hiertoe werd bouwonderneming de Jordaan opgericht. Een vereniging opgericht door onder andere Mercier. Verder maakt onder andere architect van der Pek deel uit van de vereniging. De Jordaan stelt zich als doel een nieuw voorbeeldproject te ontwikkelen in de verkrotte buurt de Jordaan. Zij kiezen hiervoor een perceel tussen de Lindengracht en de Goudsbloemstraat. Een perceel dat op dat moment in 131 ‘woningen’ 438 bewoners huisvest. Het ontwerp wordt gemaakt door van der Pek. Hij realiseert op ingenieuze wijze 93 woningen. 32 tweekamerwoningen aan de Lindengracht en 61 eenkamerwoningen volgens het existenz minimum aan de Goudsbloemstraat (hierover meer bij de casestudies). Louise Went, ook lid van de onderneming wordt opzichter van het nieuwe blok. Zij geeft de oude bewoners van het perceel de kans om voor 1,70 per week terug te keren in het nieuwe blok. Slechts 9 gezinnen nemen het bod aan, veelal vanwege de hoge kosten. Mercier ziet hiermee de noodzaak van subsidies of wetgeving om het onteigenen van verkrotte gebieden bewezen, een wetgeving die in 1901 waarheid word met de woningwet.
Met het succes van het Planciusblok kon de VA beginnen aan het echte werk, namelijk het saneren van de verkrotte arbeiderswoningen. Te beginnen met de Jordaan. Dit bleek een moeilijkere klus dan vooraf aangenomen. Het opkopen van de verkrotte percelen bleek een dure aangelegenheid, vaak te duur om rendabele arbeiderswoningen voor een geschikte prijs te realiseren. Wel heeft de VA er mede voor gezorgd dat de Goudsbloemgracht werd gedempt en omgedoopt tot de Willemstraat. Kleinschalige projecten zijn in de periode voor de woningwet nog gerealiseerd in de Jordaan door de VA en vereniging Salerno, veelal ontworpen door P.J. Hamer. Bouwvereniging de Jordaan In de jaren tussen de bouw van het Planciusblok en de start van de woningwet kon de totale sanering van de Jordaan nooit echt tot stand komen. Wanneer Helene Mercier samen met arts Allette Jacobs mee loopt in de
28
De woningwet van 1901 In deze wet werden eisen opgesteld waar woningen aan dienden te voldoen. Hiermee werd het voor de overheid mogelijk om verkrotte gebieden te onteigenen. Er werd een inventarisatie gemaakt van woningen die niet voldeden aan de huidige eisen. Snel werden deze woningen gesloopt. Daarnaast maakte de wet de oprichting van woningcorporaties mogelijk gemaakt. Deze corporaties hadden geen winstoogmerk en hadden doel de productie van woningwet woningen aan te gaan met hulp van overheidssubsidies. De eerste corporatiewoningen werden gerealiseerd rond 1911, enkele jaren nadat de eerste woningen waren onteigend. De eerste corporatie die woningen op de markt bracht was Rochdale. Veelal gerealiseerd in de nieuwe uitbreidingswijken in Amsterdam Oost. Het tweede complex was van architect van der Pek. De grote uitbreidingen komen echter pas rond 1920, wanneer de eerste complexen van het uitbreidingsplan van Berlage worden gerealiseerd. Hamer en van der Pek Hamer en van der Pek hebben een groot stempel kunnen drukken op de saneringsprojecten van de arbeiderswijken. Hamer heeft veel projecten gerealiseerd in de Jordaan als huisarchitect van zowel de vereeniging ten behoeve der arbeidersklasse als Salerno. Zijn blok aan de Planciusstraat heeft hier veel navolging gehad. Van der Pek had met zijn blok aan de Lindengracht laten zien over de eigenschappen te beschikken grotere projecten te kunnen ontwerpen voor arbeiderswoningen en zou voor veel nieuwbouwprojecten in Amsterdam worden ingeschakeld.
29
30
1880
1870
1860
1850
1 vo 847 or - o de nt (1 ar wik kl ) 1 bei ke as 85 de lin se 1 g - rsk e 18 (VA Op las ers m 52 ) rich se te pl od tin an el VA g ne ve (2 wo sc n n ) h r H. 1 ee vo i r Ha 85 nge ijft n or ig 3 n p n m in (3 a - E a rij od g )1 er rbe sv t el e r 85 st i a n d w e er ag 18 3 be on V A sk ui st 53 h in J. o l t an bl H ge a ev ok ss vo di Ko . L n e e or el gh n d w ‘b e or 18 ed ing ima ar lo dt n gr 53 en W k be op w of oo ill a id i ge sa ts VA rbe em nt er c p l s m d i e 3 18 ha o de l rij v e er sv ns rs aa be 54 lig et d te sc - K b ee kla t o raa na lli ss nd he o lok rst g a ng ro VA (4 rm nin m e a e er z ) nt al 1 he g od an o ek w na s e 856 er wil elw vr er do ar ers - VA lem o aa p g e V n va on te A n in aa 3 n n ge n tw gr le w a or n ko ar (5 erp oo ver dt ar o w do ) 1 v tsc t p oo na be p b op 857 an ha lan i o no be de u t t - V P.J lig ci w m r z u s e o g oe k 18 t W A l . H b sb ro l a l k op 57 ss n d ill aat am ok lok a an e ko - V em g er e o vo ta p pe A Ha ss oud or . g l G e na tra b (7 n s aa w el l t on d w sa ) 1 an ee at. oe m in t m on ne 86 eri rs s g e 0 in gr en t 1 rin - ng te ge ac . ( 04 g. VA sg kla n ht m (8 eb c b w od o eg ie hte de st ) 1 n e ra 86 in de n m lb in at 0 t m n ho pe lo g e (v - 1 n k r et en .W VA n 18 eel 862 op o o ) 64 al ve rd ko rd to - B na VA pe a 1 m e n ou r o bo m ge pe P. 864 u w oe J. on ntw w rc e ili el Ha Bo de erp er j e h m uw s n rn ed er o in m van te w en in aa nd d P. on e to g n er J Jo C o . H in t de ne g r nc da am en W mi o an ill ng em C rdi er) aan t .b a de st on .v w ra c . o W rd at or I lle to di . a m bo pge ric uw h d na t. ar on tw er p va n 18 g 79 to ere -1 ed ali 89 oe se 0 n erd K va . le n Va ins m n c oe g ha ili roo lig jk ts e he c w de ha on l
casestudies
31
1920
1910
1900
1890
li ni to ge ngb t p sa o er ne uw ce ri pr el ng oj on ko ec te m ten ig t h w en e o in t n rd g . ie e n td oo r
1 do 887 na or - H m fin el e e de anc ne i Jo el Me rd e t rc aa eg ie n. en r s w ch er ri ki jft 18 ng o 96 en ve -B gs r de ou ta a w ak rb on (1 te eid 0 de J. ) sa er rn bl E. 189 ne sw em ee va 6 rin on k n -B in g e in id de o g ea r u n ge de w P va n le e o J k n de hu a nd or m da ur an er et an ni L ne et in m w or ha de ing dt al gra d ba c e op J h ar t. o ge . r Do da ric ht or an ho bo ge uw ko t w st o en n i p e g en 19 rc v 01 el an en -D e w 1 on ee 903 in rs - R gw te o et Am ch w st dal or er e dt da w in m ord ge se t vo w na er on in d in ve gc or or in po g v 19 ra an he 09 tie d tv -R ge e w an o od o Be chd g e n in un ale ke g w in re u r et ge a d. a np lis ls le ee r in d (1 .N e on 1) 1 aa ers tw 91 r o te er 1 nt wo p -R w n va o er i n n ch p g E. da va we J. le n tw va le E. o n ve J. n i de rt va n g r P bl n en o ek k de a . aa r P an n ek Ba lis tra at op na ar
en
casestudies
Keuze aspecten Casestudies:
van de arbeiderswoning, ontworpen door Hamer en van der Pek. Namelijk
Als eerder gesteld zullen de casestudies meer dan 100 jaar oud zijn, ontworpen zijn als woongebouw en nog steeds functioneren als zodanig. Wanneer woningbouwprojecten uit deze periode in Amsterdam worden gezocht, kom je al snel uit op sociale woningbouwprojecten van rond de woningwet. Voor mij is deze periode zeer interessante. Zeker als we zien dat veel van deze projecten nog steeds functioneren als woningen, en daarmee permanent gewaardeerd kunnen worden geacht. Dit terwijl veel van deze woningen volgens de toch minimale standaarden van die tijd zijn gebouwd, namelijk voor de arbeidersklasse. De periode vlak voor en vlak voor en vlak na de woningwet zijn voor mij het meest interessant, in deze periode waren de architecten vooral bezig vanuit sociaal oogpunt en zochten gericht naar nieuwe oplossingen voor de arbeidersklasse. Na de woningwet zal dit al meer overgaan in het opvolgen van de voorwaarden die deze wet stelt aan de woningen. Met dit in het achterhoofd zijn de volgende keuze aspecten opgesteld waar de casestudies aan moeten voldoen.
- Het planciusblok, Hamer, 1854 - Het blok van bouwonderneming de Jordaan tussen de Lindengracht en de Goudsbloemstraat, van der Pek 1896 - Willemstraat 107-111, Hamer 1878 - Van der Pek blok, voor Rochdale in Amsterdam oost, 1911 Aandachtspunten casestudies Het doel van de casestudies is om te achterhalen wat de reden is waarom het gebouw nog steeds functioneert als woongebouw. Ik maak hiertoe een vergelijking van de originele en huidige situatie van de gebouwen. Wat zijn de ruimtelijke veranderingen die hebben plaatsgevonden? Welke onderdelen zijn juist origineel gebleven? Wat is ontwerpstrategie van de architect geweest? Zijn er onderdelen van het gebouw waar speciale aandacht naar uit is gegaan door de architect? Zijn er gebouwdelen waar de gebruiker zich specifiek aan (heeft kunnen) hechten? Wat is de context van het gebouw? De analyseonderdelen kunnen als volgt worden beschreven:
- De casestudies zijn ontworpen als woongebouw en functioneren nog als zodanig - De casestudies zijn permanent gewaardeerd (100 jaar oud) - De casestudies bevinden zich in Amsterdam - De casestudies zijn ontworpen rond de oprichting van de woningwet.
- Locatie - Ruimtelijke structuur en veranderingen hier in (organisatie) - Compositorische regels (orde) - Accentueringen (ornament)
De keuze voor de casestudies zijn gevallen op projecten die een belangrijke rol hebben gespeeld in de ontwikkeling
De technische aspecten van het bouwwerk word in deze
32
analyse buiten beschouwing gelaten. Dit omdat de aandacht voor permanente gebouwen die hieraan moet worden besteed als vanzelfsprekend kan worden beschouwd.
33
34
planciusblok
35
36
planciusblok
37
planciusblok
Het Planciusblok Bouwjaar: 1854 Architect: P.J. Hamer Opdrachtgever: vereeniging ten behoeve der arbeidersklasse Eigenaar: Ymere renovaties: 1956, 1989, 2006 Locatie: Plancuisstraat Amsterdam Afmeteingen LxBxH: 102x10x14
38
39
40
planciusblok
41
planciusblok
De VA heeft zoals gezegd het Planciusblok opgericht als het voorbeeldblok voor de nieuwe arbeiderswoningen. Toen het gebouw opgeleverd werd stond het op een zeer prominente plaats in het noorden van de Amsterdam. In een vrijwel onbebouwd gebied, op enkele bolwerken en kleine gebouwen na. Vrijstaand aan de rand van de stad met ontsluitingen aan het smalle pad (nu de planciusstraat) en aan het park wat over de noordelijke wallen liep. Als we het blok nu benaderen is de situatie totaal veranderd. Met de aanleg van nieuwe haven gebieden en het centraal station Amsterdam is er een situatie ontstaan waar het blok zich nu op een soort klein schiereiland bevind. Aan de zuidzijde begrensd door het spoor (ontsloten met een tunnel) en aan de oost- , west- en noordzijde begrensd door kanalen (aan de noordzijde ontsloten met een brug). Het smalle pad is inmiddels verhard en omgedoopt tot planciusstraat. Het voormalige park en de wallen zijn geheel verdwenen en hebben plaats gemaakt voor dichte bebouwing, met (nu) vooral woningbouw. Het blok zelf word nu geheel omsloten door bebouwing. De westelijke ontsluitingen, wat vroeger de Parkzijde was, word nu ontsloten door de houtmanstraat .
in de verbouwing alleen de tweekamerwoningen origineel zijn gebleven. De middenrisalieten bevatten rug aan rug twee trappenhuizen constructief gescheiden. Deze trappenhuizen ontsluiten in de originele situatie elk acht woningen, ook deze woningen zijn rug aan rug gespiegeld waardoor de lengteas een spiegel-as word. Alleen in het vierde risaliet, het centrale risaliet, is hier een uitzondering op gemaakt. De driekamerwoningen die dit risaliet ontsluiten zijn oost-west georiënteerd en worden ontsloten door één trappenhuis. In de huidige situatie zijn alle trappenhuizen origineel gebleven, de eenkamerwoningen zijn vaak doorgebroken waardoor deze trappen minder woningen ontsluiten. In de laatste verbouwing is tevens de tuin die grenst aan de westzijde van het blok en is omsloten door het blok en twee nieuwe bouwblokken ook aangepakt. Dit om het originele gevoel van grenzen aan park weer terug te krijgen. Door de zeer beperkte afmetingen is dit echter niet van toepassing.
Het blok is met zijn 102 meter nog steeds bepalend voor het straatbeeld. Ondanks de vrij onopvallende architectuur. De opbouw van het pand is echter nog wel te onderscheidden. Het blok bestaat uit 7 eenheden, herkenbaar aan de subtiel gearticuleerde middenrisalieten met ontsluitingen. Drie typen middenrisalieten zijn te herkennen met elk lichte variaties in raampartijen, dakkapel e.d. Deze verschillende risalieten corresponderen met de drie verschillende woningtypes die zij ontsluiten; eenkamerwoningen, tweekamerwoningen en driekamerwoningen, waar
42
43
sta
1854
44
ra c h g n d s b u ite
prinseneilandsgracht
t
locatieanalyse
planciusblok
sstr aat
ade
45
Pla nciu
ank
Hou tm
2012
plattegrond totale blok
1854
46
analyse blokstructuur
planciusblok
plattegrond totale blok
2012 47
nka de
t plan cius stra a
hou
plan cius stra a
t
tma
nka de tma plan cius stra a
t
hou
tma hou
t plan cius stra a
C
nka de
nka de tma B
planciusblok
analyse blokstructuur hou A
woningtypes
stijgpunten en ontsluiting
collectief - privee
De structuur van het Planciusblok is gebaseerd op een rug aan rug organisatie van woningen en trappenhuizen. Het langwerpige blok is hierdoor tweezijdig georienteerd. De zeven trappenhuizen verdelen het blok in zeven kleinere blokken.
draagconstructie
1854 48
woningtypes stijgpunten en ontsluiting collectief - privee
49 draagconstructie
2012
A B
t
t
t
plan cius stra a
t
hou
plan cius stra a
hou
plan cius stra a
hou
plan cius stra a
tma
tma
tma
nka de
nka de
nka de
nka de
tma
C D
hou
woningtype A
1854
50
woninganalyse
planciusblok
woningtype A
2012 51
planciusblok
woninganalyse
4,9
0,5 3,0
4,0
1,4
1,9
woningtype A
1854 52
badkamer keuken
entree
woonkamer
slaapkamer
toilet
woningtype A
2012 53
planciusblok
woninganalyse
BS O
E
WK
SK KP Type A
T WA
plaatsing
type
functierelatie
analyse woningtype A
1854 54
BS O
E
WK
SK
SK
K Type A
T
plaatsing
type
functierelatie
analyse woningtype A
2012 55
woningtype B
1854
56
woninganalyse
planciusblok
woningtype B
2012 57
woningtype C
1854
58
woninganalyse
planciusblok
woningtype C 1 + C2
2012 59
planciusblok
WK
SK
KP Type A
A
type
B In de originele situatie zijn drie woningtypen te onderscheiden. Tweekamerwoningen (type A) eenkamerwoningen (type B) en driekamerwoningen (type C). Elk van de woningen is gebaseerd op een strucuur met een service en woonzone. De service zone gekoppeld aan de trappenhuizen.
C
1854 60
atie
BS E
WK
SK
SK
K T
Type A
A
type
B
Na de verbouwing van het blok zijn de tweekamerwoningen qua afmeting en structuur hetzelfde gebleven. Zij zijn lechts een opknapbeurt ondergaan. De eenkamerwoningen zijn verdubbeld in grootte door twee samen te voegen. Van de twee driekamerwoningen per verdieping zijn drie afzonderlijke woningen gemaakt.
C
2012 61
gevelplanciusstraat
62
gevelanalyse
planciusblok
gevelanalyseplanciusstraat
63
Middenrisaliet A
64
gevelanalyse
planciusblok
Type A
65
Middenrisaliet B
66
gevelanalyse
planciusblok
Type B
67
Middenrisaliet C
68
gevelanalyse
planciusblok
Type C
69
70
Kengetallen
planciusblok
71
1854
72
conclusies
planciusblok
2012 73
planciusblok
Het Planciusblok heeft zich in de afgelopen 150 jaar kunnen aanpassen aan de grote veranderingen die stad is ondergaan. Net opgeleverd was het pand aan de rand van de stad gesitueerd met uitzicht op een de stadswallen en park daaromheen. Belangrijkste oriëntatie was dan ook op het stadspark gericht. Tegenwoordig kijkt deze zijde uit op omliggende bebouwing. Door de rug aan rug structuur van de woningen en met name de trappenhuizen is het blok in staat geweest zich aan te passen aan de veranderende omgeving en daarmee te wisselen van hoofdoriëntatie. Het verkavelingsprincipe van het blok is ook weinig veranderd. De verschillende middenrisalieten staan nog steeds voor verschillende woningtypen die worden ontsloten de hierachter gelegen trappenhuizen. Hierbij zijn bij de kleinste woningen, type B twee samen gevoegd tot 1 doorzon woning. De per verdieping twee type C woningen zijn opgesplitst tot 3 woningen. De tweekamerwoningen (type A) zijn origineel gebleven. De woningen zijn alleen wat technische veranderingen ondergaan, ook hier is de rug aan rug structuur dus behouden gebleven.
binnen de structuur van het gebouw. Dat de tweekamer woningen niet zijn veranderd heeft enerzijds te maken de mogelijkheden die deze woning bood om hem aan te passen aan de huidige woonstandaarden. Anderzijds met het feit dat volgens het rapport van monumentenzorg deze woningtypes als onderdeel van het karakter van het blok beschouwd en daarmee niet veranderd dienen te worden. Naar mijn mening gaat monumentenzorg hiermee één stap te ver, het karakter van het blok heeft te maken met de zevendeling van het blok doormiddel van licht verschillende middenrisalieten met woningtypes die hiermee corresponderen. Dus de leesbaarheid van de structuur van 3 verschillende woningtypes waar de 3 verschillende middenrisalieten naar verwijzen. Hoe deze woningtypes precies zijn vormgegeven is naar mijn mening van minder belang.
Het onveranderbare deel, karakter gevende deel (het kader) van het Planciusblok kan worden gezien als de structuur van rug aan rug gelegen trappenhuizen die het blok opdelen in 7 herkenbare delen zonder dat het blok eenheid verliest. Deze structuur heeft er ook voor gezorgd dat het blok behouden kon blijven en een veranderende omgeving. De generieke ruimte in het blok, het deel wat zich aanpast aan kan passen aan de gebruiker kan worden gezien als de woningen die van vorm en grootte kunnen veranderen
74
75
76
blok bouwonderneming de Jordaan
77
78
blok bouwonderneming de Jordaan
79
blok bouwonderneming de Jordaan
Blok aan de Lindengracht en Goudsbloemstraat Bouwjaar: 1896 Architect: J.E. van der Pek Opdrachtgever: bouwonderneming ‘de Jordaan’ Eigenaar: Ymere renovaties: N.V.T. Locatie: Lindengracht/goudsbloemstraat Amsterdam Afmeteingen LxBxH: 40x40x18
80
81
82
blok bouwonderneming de Jordaan
83
blok bouwonderneming de Jordaan
De ambachtelijk versierde gevel van aan de gedempte lindengracht is vrjiwel onveranderd gebleven in de 116 jaar van haar bestaan. Wat opvalt is de rijke versiering van deze gevel. Ten eerste de bewerkte puibalken met daarin de gebeeldhouwde ambachten met hun gereedschappen als vertegenwoordiging voor de arbeiders voor wie het blok bedoeld was. Het meest opvallende ornament aan de lindengracht zijn de koppen van doorstekende gordingen in de luifels die letterlijk ‘koppen’ zijn geworden. De schaduwwerking van de luifels geeft het blok een sterke beëindiging, Berlage schrijft hierover:
ontsloten door een trappenhuis dat op elke verdieping één woning ontsluit. De woningen grenzen kijken uit op de Lindengracht en de tuintjes aan de binnenzijde van het blok. Op de begane grond is er ruimte gehouden voor winkels. De indeling aan de Goudsbloemstraat is minde leesbaar vanaf de gevel. Ook hier is er sprake van een verdeling van het blok in acht gelijkvormige ‘huizen’. Deze ‘huizen’ bevatten elk 16 woningen in een voor en een achterhuis. De woningen zijn geschakeld om een patio waardoor elk van de woningen zoveel mogelijk ‘licht’ en ‘lucht’ krijgt. Het voor en het achterhuis hebben elk een eigentrappenhuis ontsloten door twee deuren aan de Goudsbloemstraat. De gevel aan de Goudsbloemstraat in een stuk soberder gehouden. De enige ‘ornamenten’ die de acht gelijkvormige geveldelen bevatten zijn, in geel geglazuurd baksteen, metselwerk accenten.
“Dat eenvoudig architectonisch schoon van het bouwblok arbeiderswoningen tusschen de gedempte Lindengracht en de Goudsbloemstraat, dat aan de beide zijden uit acht huizen bestaat, is verkregen, niet door vereedeling in evenzoveel deelen door gevelsprongen, maar tot één geheel met typisch silhouet tegen de lucht, van sterke schaduw, verkregen door het ver laten verspringen van het vlakker dak(..) en hoewel ik de hoge dak beëindiging aan de Lindengrachtzijde liever over de geheele lengte had doorgetrokken gezien, omdat een geheel strakke lijn naar ik geloof rustiger zou zijn geweest, zoo is toch de overhuiving van ongemeen decoratieve werking, vooral bij krachtige zon, dan herinnerd aan de op verlengde daksparren overbouwde daken van Florentijnse paleizen.” Ondanks dat de structuur van de huizen herkenbaar is door de deuren en met dakapellen geaccentueerde middens is het ook duidelijk één blok. Vooral door de verhoogde uiteinden van het blok welke duidelijke beëindigingen vormen. De tweekamerwoningen die dit blok bevat grenzen worden
84
85
situatie voor sanering jordaan 1800
86
Locatite analyse
blok bouwonderneming de Jordaan
situatie nasanering jordaan 1896 87
situatie voor sanering jordaan 1800
88
Locatite analyse
blok bouwonderneming de Jordaan
situatie nasanering jordaan 1896 89
1896
90
analyse blokstructuur
blok bouwonderneming de Jordaan
kavelindeling
91
woningen goudsbloemstraat
92
woninganalyse
blok bouwonderneming de Jordaan
woningen goudsbloemstraat
93
woning type A goudsbloemstraat
94
woninganalyse
blok bouwonderneming de Jordaan
functionele organisatie
plaatsing binnen het blok woningtype
analyse woning type A goudsbloemstraat
95
woning type B goudsbloemstraat
96
woninganalyse
blok bouwonderneming de Jordaan
functionele organisatie
plaatsing binnen het blok woningtype analyse woning type B goudsbloemstraat
97
blok bouwonderneming de Jordaan
De woningen aan de Goudbloemstraat zijn gebouwd volgens het existenzminimum. De op dat moment minimale eisen waar een woning aan zou moeten voldoen. Door 4 woningen te schakelen rond een kleine patio krijgt elke woning op zo´n beperkt mogelijke ruimte genoeg licht en lucht. Kwaliteiten waar elke woning volgens van der Pek aan zou moeten voldoen. Per verdieping ontsluit er slechts 1 woning aan een trappenhuis. Deze trappenhuizen grenzen elk aan de patio. Hierdoor is de brandveiligheid van de woningen vergroot.
1896 98
De verkaveling van de woningen aan de Lindengracht wordt gezien als een geheel nieuwe woningtypologie. (schade, 2004) Deze woningen zijn dan ookonderdeel geworden van de monumentenstatus van het blok. Hierdoor zijn de woningen aan de goudsbloemstraat onveranderd gebleven.
2012 99
woning type Lindengracht
1896
100
woninganalyse
blok bouwonderneming de Jordaan
woning type Lindengracht
2012 101
woninganalyse
blok bouwonderneming de Jordaan
functionele organisatie
plaatsing binnen het blok
woningtype
analyse woning type Lindengracht
1896 102
functionele organisatie
plaatsing binnen het blok
woningtype
analyse woning type Lindengracht
2012 103
104
blok bouwonderneming de Jordaan
105
ornamenten Lindengracht
106
gevelanalyse
blok bouwonderneming de Jordaan
Ornament gebruik 1- gedecoreerde en verlengde balkeinden. (accentueren draagstructuur) 2- geglazuurde gevelsteen. (versiering) 3- Aangezette rollaag boven raamopening. (accentueren krachtwerking) 4- geglazuurde gevelsteen. (versiering) 5- Metselanker 6- Gedecoreerd geveldeel (herkenbaarheid/identiteit bewoner laten zien).
107
goudsbloemstraat
108
gevelanalyse
blok bouwonderneming de Jordaan
Van der pek gebruikt in de gevel aan de Goudsbloemstraat dezelfde architectonische elementen als in de gevel aan de Lindengracht. De Lindengrachtgevel gebruikt hij als uithangbord en reclame voor de nieuwe stijl voor arbeiderswoningen. De gevel aan de Goudsbloemstraat is veel soberder gehouden. Alleen de accenten in het metselwerk en de metselankers worden als decoratieve middelen ingezet.
109
110
kengetallen
blok bouwonderneming de Jordaan
111
112
conclusies
blok bouwonderneming de Jordaan
Bij de eerste aanblik op dit blok word de aandacht volledig gevestigd op de gevel aan de Lindengracht. Rijk gedecoreerd met verwijzingen naar de ambachtslieden die in het blok huizen. De gevel aan de goudsbloemstraat een stuk soberder. Het blok heeft weinig tot geen veranderingen ondergaan in indeling ervan. Alleen de woningen aan de Lindengracht zijn intern en opknapbeurt ondergaan. Dit betekent dat de zeer kleine woningen aan de goudsbloemstraat nog origineel zijn gebleven. Deze woningen die van der Pek als nieuw type heeft geïntroduceerd zijn dan ook onderdeel van de monumentenstatus van het blok. (monumentenzorg, 2013). Hierdoor kunnen de woningen zich niet aanpassen aan de veranderende wooneisen. Er is hierdoor bij dit blok geen sprake van een permanent en aanpasbaar deel . Er is een pathologisch monument ontstaan.
113
114
van der Pek blok
115
116
van der Pek blok
117
van der Pek blok
van der Pek blok, Amsterdam oost Bouwjaar: 1911 Architect: J.E. van der Pek Opdrachtgever: woningcorporatie Rochdale Eigenaar: de Alliantie renovaties: 2008 Locatie: tussen Molukkenstraat, Balistraat en eerste Atjehstraat. Afmeteingen LxBxH: 66x46x16,5
118
119
120
van der Pek blok
121
122
van der Pek blok
Het zogenoemde van der Pek blok van Rochdale vinden we in de wijk zeeburg in Amsterdam Oost. Het blok bestaat uit twee stroken gespiegeld rond een collectieve open binnentuin. De schijven grenzen respectievelijk aan de Bali- en eerste Atjehstraat. De koppen van de stroken vormen aan de Molukkenstraat samen met twee kleine bijgebouwen en het toegangshek naar de binnentuin een symmetrisch geheel. Ook de twee andere gevels hebben op het oog een strikte symmetrische opbouw die sterk doet denken aan een paleisgevel. Wanneer we de gevels in detail bekijken blijkt echter dat alleen de gevel aan de Molukkenstraatstrikt symmetrisch is, dit is ook de enige die in één oogopslag zichtbaar is aangezien hiervoor de andere gevels te dicht op omliggende bebouwing staan.
oplevering is het ook de bedoeling geweest dat er openlucht optredens gehouden zouden worden voor de arbeiders. (Schade,2004)
De driedelige oriëntatie van het blok maakt dat de oriëntatie van de achterliggende woningen draait in naar de kopgevel aan de Molukkenstraat. Hierdoor krijgen sommige van deze woningen geen toegang meer tot een buitenruimte. Anders dan de hiervoor beschreven blokken is het ‘van der Pek blok’ ontworpen als één blok. Er is geen sprake meer van separaat gearticuleerde ‘huizen’. Deur en raampartijen moeten in de compositie eerder voldoen aan de symmetrische opbouw van het geheel dan aan herkenning van de achterliggende woningen. De woningen variëren van 2 tot 4 kamer woningen en hebben allen een buitenruimte aan de Binnentuin met, zoals gezegd, uitzondering van de woningen aan de Molukkenstraat. De binnentuin is geopend naar de Molukkenstraat voor goede luchtdoorstroming. De balkons en buitenruimtes zijn op de binnentuin georiënteerd zodat er een soort tribune ontstaat. Bij
123
124
Locaite analyse
van der Pek blok
125
plattegrond totale blok
1911
126
analyse blokstructuur
van der Pek blok
plattegrond totale blok
2012 127
organisatie blok
1911
128
analyse blokstructuur
van der Pek blok
organisatie blok
2012 129
organisatie blok
1911
130
analyse blokstructuur
van der Pek blok
organisatie blok
2012 131
woningtype A
1911
132
woninganalyse
van der Pek blok
woningtype A
2012 133
woningtype B
1911
134
woninganalyse
van der Pek blok
woningtype B
2012 135
woningtype C
1911
136
woninganalyse
van der Pek blok
woningtype C
1911 137
woningtype D
1911
138
woninganalyse
van der Pek blok
woningtype D
2012 139
van der Pek blok
woninganalyse
plaatsing in blok
woningtype
functionele organisatie
analyse woningtype D
1911 140
plaatsing in blok
woningtype
functionele organisatie
analyse woningtype D
2012 141
woninganalyse
van der Pek blok
In de originele situatie zijn er in het van der Pek blok 10 verschillende woningtypes te vinden. Variërend van 2 tot 4 kamer woningen. Alle woningen zijn op hetzelfde principe gebaseerd; doorzonwoningen met een smalle ‘service’ beuk en een bredere beuk met daarin de woonruimten. De woningen aan de eerste Atjeh- en Balistraat zijn georiënteerd op de binnentuin. Aan deze binnentuin heeft elk van de woningen een private buitenruimte. De woningen die ontsloten worden aan de Molukkenstraat zijn 90 graden gedraaid ten opzichte van de andere woningen van het blok. Hierdoor is er geen mogelijkheid tot buitenruimte aan de achterkant van de woningen en is er geen sprake meer van doorzonwoningen. Om toch genoeg licht toe te laten in deze woningen heeft van der Pek lichtschachten aan de achterzijde van deze woningen geplaatst.
1911 142
Na de verbouwing is het aantal woningtypes toegenomen van 10 naar 15. Er is hierin niet meer een eenduidig organisatie principe aan te wijzen. De verschillende beukmaten zijn nog zichtbaar vanwege draagconstuctieve functies, de functieverdeling die hier aan ten grondslag ging echter niet meer. Er is in de vernieuwde situatie een grote verscheidenheid aan woningen te vinden, variërend van tweekamerwoningen tot vijfkamerwoningen.
2012 143
gevel balistaat
1911
144
gevelanalyse
van der Pek blok
gevel balistaat
2012 145
gevel Molukkenstraat
1911
146
gevelanalyse
van der Pek blok
gevel Molukkenstraat
2012 147
analyse gevel Balistraat
148
gevelanalyse
van der Pek blok
analyse gevel Molukkenstraat
149
van der Pek blok
De gevels van het van der Pek blok doen sterk denken aan een Paleisgevel. Het uitgangspunt van van der Pek is ook het maken van een paleis voor de arbeidersklasse geweest. (Schade, 2004) De compositie van de gevels is een symmetrische met meerdere symmetrie assen. Bij de gevel aan de Molukkenstraat is deze symmetrische opbouw tot in perfectie uitgevoerd. De gevels aan de Bali en eerste Atjehstraat ogen symmetrische maar zijn dit niet helemaal. De gevel aan de Molukkenstraat is dan ook in zijn geheel zichtbaar, doordat er niet genoeg afstand genomen kan worden tot de andere gevels kunnen deze niet in een oogopslag worden waargenomen en is strikte symmetrie minder belangrijk. Het lijkt dat hierom de gevel aan de Molukkenstraat maatgevend is geweest.
150
151
152
kengetallen
van der Pek blok
153
conclusies
van der Pek blok
1911
154
2012
155
van der Pek blok
Het van der Pek blok heeft zijn uiterlijk verschijningsvorm naar de buitenwereld in zijn geheel behouden. Ook de binnentuin is onaangepast gebleven ten opzichte van het originele ontwerp. Als we kijken naar de hiërarchie van ontwerpbeslissingen bij van der Pek is duidelijk zichtbaar dat het gevelontwerp hier het hoogst in staat. De gevel naar de Molukkenstraat is duidelijk te lezen als een paleisgevel met zijn strikt symmetrische opbouw. Dit is tevens de belangrijkste gevel van het ontwerp aangezien er genoeg afstand van af kan worden genomen om hem is zijn geheel te aanschouwen. De gevels aan de eerste Atjehstraat en de Balistraat zijn ook leesbaar als een symmetrische paleisgevel, echter door de omliggende bebouwing die hier dichter op staat kan er niet genoeg afstand worden genomen om te zijn dat dit niet helemaal het geval is. De wil om de gevel aan Molukkenstraat zo puur mogelijk uit te voeren is ook terug te zien in de woningplattegronden. Ondanks dat er een veel verschillende plattegronden aanwezig zijn blijft het type een doorzon woning met een smalle en een brede beuk waar in de smalle beuk een service zone met toilet en bad voorzieningen aanwezig zijn. De woningen aan de Bali- en eerste Atjehstraat hebben allemaal een buitenruimte die past bij van der Peks woningeis ‘Licht, Lucht en ruimte’. Doordat de gevel aan de Molukkenstraat 90 graden staat gedraaid ten opzichte van de andere gevels was deze buitenruimte niet mogelijk bij de hierachter liggende woningen. Een grote concessie die is gedaan om het ontwerp van de gevel aan de Molukkenstraat mogelijk te maken.
gevels zijn wel helemaal in tact gebleven. Net als bij het ontwerp van van der Pek is de gevel dus belangrijker gemaakt dan de achterliggende woningtypen. Waarmee het karakter van het gebouw behouden is gebleven zonder in te boeten op de kwaliteitseisen van vandaag de dag. De permanente zone van het van der Pek blok is dus de gevel gebleken. De aanpasbare zone de organisatie van de woningen.
In de verbouwing van 2009 zijn er bijna geen woningen origineel gebleven. Veel zijn opgesplitst of gekoppeld. De
156
157
158
Hamerwoningen willemstraat
159
160
Hamerwoningen willemstraat
161
Hamerwoningen willemstraat
Hamerwoningen aan de Willemstraat Bouwjaar: 1878 Architect: P.J. Hamer Opdrachtgever: bouwonderneming ‘de Jordaan’ Eigenaar: Ymere renovaties: Locatie: Willemstraat Afmeteingen LxBxH:
162
163
164
Hamerwoningen willemstraat
Architect Hamer heeft een groot stempel kunnen drukken op het uiterlijk van de Willemstraat met 8 complexen die hij hier heeft kunnen realiseren(Atlas sociale woningbouw). Elk van de complexen in de jaren 60 en 70 van de negentiende eeuw opgeleverd. De woningen op de nummers 107-111 verschillen van opbouw met de woningen aan de Planciusstraat. Het blok is opgebouwd uit zes onderdelen: drie brede ‘huizen’ één toegangspoort naar de tuin en twee smallere ‘huizen’ als blokbeëindiging. De ‘huizen’ zijn goed afzonderlijk te herkennen door eigen afgekapt zadeldak en eigen maatvoering in de gevel. De smallere ‘huizen’ met drie stroken enkele ramen, bevatten acht woningen over vier lagen. Net als bij het planciusblok zijn de middenrisalieten met ornament geaccentueerd, hier nog iets uitbundiger. Het verschil is dat deze geaccentueerde middens nu niet de collectieve trappenhuizen bevatten maar slechts om compositorische redenen zijn ingezet. De bredere ‘huizen’ bevatten 16 over 4 lagen, door slechts één trappenhuis ontsloten. Hierbij wel in het geaccentueerde middenrisaliet geplaatst. De middens van de huizen zijn extra aangezet met versierde dakkapellen met hijsbalken. Tijdens de verbouwing echter, zijn er ook hijsbalken boven de andere raampartijen geplaatst met een halfronde oplegging die doet denken aan een dakkapel; een ingreep die naar mijn mening de originele compositie verstoort. De uitzondering in het blok is de toegangspoort naar de binnentuin die tijdens de verbouwing is dichtgezet en bij de woningen is getrokken wat de tuin alleen nog toegankelijk maakt voor de woningen aan die er aan grenzen.
165
1800
166
locaiteanalyse
Hamerwoningen willemstraat
1878 167
plattegrond totale blok
1878
168
analyse blokstructuur
Hamerwoningen willemstraat
plattegrond totale blok
2012 169
collectieve ruimte
1878
170
analyse blokstructuur
Hamerwoningen willemstraat
collectieve ruimte
2012 171
woninganalyse
Hamerwoningen willemstraat
A A
B B
woningtypen A+B
1878
172
A
A
woningtypen A
2012 173
woninganalyse
Hamerwoningen willemstraat
plaatsing in blok
plaatsing in blok
woningtype
woningtype
functionele organisatie
functionele organisatie
analyse woningtypen A+B
174
1878
plaatsing in blok
woningtype
analyse woningtypen A
2012
functionele organisatie
175
woninganalyse
Hamerwoningen willemstraat
In de originele situatie zijn er in dit blok twee verschillende woningen te vinden die minimaal van elkaar verschillen. Beide woningen zijn eenkamerwoningen met bij woningtype A een service zone aan de achterzijde van de woning en bij type B aan de binnensijde.
176
In de vernieuwde situatie zijn de twee woningtypen van de originele situatie samengevoegd waardoor er tweekamerwoningen ontstaan met centraal een service zone. Daarnaast zijn er in de vernieuwde situatie woningen verbreed naar het poort volume waardoor er geen sprake meer is van een doorgang naar de tuin en het daarmee ook geen gemeenschappelijk tuin meer is.
177
gevel Willemsstraat
1878
178
gevelanalyse
Hamerwoningen willemstraat
gevel Willemsstraat
2012 179
gevelanalyse
Hamerwoningen willemstraat
gevel componenten
1878
180
gevel componenten
2012 181
Hamerwoningen willemstraat
gevelanalyse Originele gevelopbouw uit vijf blokken met daartussen een poortvolume. De Smallere blokken fungeren als blokbeeindiging van het geheel. De blokken worden geaccentueerd door aangezette middenrisalieten waarachter zich de trappenhuizen bevinden. Hijsbalken accentueren het midden van deze risalieten.
gevelstructuur
1878 182
Door het plaatsten van nieuwe hijsbalken aan weerszijde van de middenrisalieten van de bredere blokken word de vijfdelige compositie van de gevel verstoord. Waar de originele hijsbalken de middens van de blokken benadrukten lijken deze blokken nu in drieën te worden gedeeld. gevelstructuur
2012 183
184
kengetallen
Hamerwoningen willemstraat
185
186
conclusies
Hamerwoningen willemstraat
187
Hamerwoningen willemstraat
Het belangrijkste kenmerken van het blok aan de Willemstraat is de gevelindeling ervan. Architect Hamer gaat hierin verder op het principe van een herkenbare opdeling van het blok in de gevel. Waar het bij het Planciusblok nog ging om lichte verschillen in de middenrisalieten ontwierp hij bij de willemstraat 5 afzonderlijke blokken. 3 brede waarachter 16 woningen zich bevinden en aan als blok afsluiters 2 smalle blokken waar zich elk 8 woningen achter bevinden. Anders dan bij het placiusblok corresponderen deze gevelindelingen niet met verschil in de achterliggende woningen. Er zijn slecht 2 woningtypes herkenbaar, 1 in het voor- en 1 in het achterhuis. Elk van de huizen heeft een eigen ontsluiting in aangezet middenrisaliet benadrukt met een hijsbalk. Deze structuur van 5 afzonderlijke ‘huizen’ met elk een eigen ontsluiting is bij dit blok het permanente kader van het gebouw waar het aanpasbare, de woningen zich binnen kunnen ontwikkelen. Deze aanpassingen van de woningen zijn ook uitvoert in de verbouwingen. De 5 deling in niet geheel in tact gebleven. In een verbouwing zijn 6 extra hijbalken aangebracht die verwijzen naar een andere verdeling van het kavel die echter niet aanwezig is.
188
189
conclusies en aanbevelingen
Doel van dit onderzoek was het formuleren van ruimtelijke en sociaal-esthetische gebouweigenschappen die permanent gebruik mogelijk kunnen maken. Een eenduidig antwoord hierop vinden is moeilijk. Het theoretisch onderzoek heeft tot een hypothese geleid die is getoetst op de vier casestudies. Zowel vanuit sociologische als architectonische overwegingen lijkt het, wanneer permanentie ontworpen moet worden, het belangrijk om invulvrijheid voor de gebruiker te garanderen. Uit sociologisch oogpunt is dit belangrijk om er voor te zorgen dat de gebruiker invloed heeft op zijn/haar directe omgeving/woning waardoor er een emotionele band met deze plek word ontwikkeld. Hierdoor zal de gebruiker meer affiniteit hebben met de woning en er beter mee omgaan. Daarnaast kan zichtbare geschiedenis van het pand een meerwaarde vormen voor toekomstige gebruikers. Uit architectonische overwegingen is het belangrijk aanpasbaarheid in het ontwerp op te nemen zodat een gebouw zich kan aanpassen aan veranderende gebruikseisen en wensen. Immers, wanneer een gebouw niet meer kan voldoen aan de gebruikseisen en wensen is het niet van belang om het te behouden. Om binnen deze aanpasbaarheid er voor te zorgen dat karakter en ontwerpprincipes niet verloren te laten gaan moeten deze worden losgekoppeld van de aanpasbare zones, Leupen noemt dit het verschil tussen ‘Kader en Generieke ruimte’ (Leupen, 2004) In de hypothese is dit als volgt geformuleerd:
ken zijn tussen de aanpasbare zone (generieke ruimte) en de permanent (kader). Wanneer deze aanpasbare zone niet aanwezig is en het gebouw toch bewaard is gebleven zal er een ander, ‘archeologische’ reden zijn om dit gebouw in tact te houden. Planciusblok (Hamer): Structuur Bij het Planciusblok is de structuur en het verkavelingsprincipe het kader van het gebouw. Wanneer de ontsluitingen in tact blijven en de woonzone geheel zouden veranderen, zal het karakter en de werking van het gebouw gehandhaafd blijven. De woonzones tussen deze ontsluitingen kunnen dus worden gezien als generieke ruimte. Hamerwoningen Willemsstraat (Hamer): Structuur Architect Hamer is ten opzichte van het Planciusblok verder gegaan met de benadering van de structuur en verkaveling van het perceel. Waar opdelingen van het Planciusblok slechts zichtbaar waren in de middenrisalieten zijn er nu zes afzonderlijk volumes waarneembaar. Deze structuur kan hier wederom worden gezien als het permanente kader van het gebouw. Helaas is in de verbouwing deze structuur aangetast door het plaatsten van extra hijsbalken waardoor hij enigszins uitelkaar valt. Blok Bouwonderneming de Jordaan (van der Pek): Gevel/ Ornament De gevel aan de Lindengracht is het meest herkenbare element van dit blok. Rijk uitgevoerde ornamenten geven dit blok een hoge ‘likeability’ factor. Toch kan deze gevel niet worden gezien als kader omdat deze de generieke ruimte niet stuurt. (Van der Pek gaat hiermee verder met zijn van der Pek blok in Amsterdam Oost.) Daarnaast
Een gebouw kan als permanent succesvol worden beschouwd wanneer het zich kan aanpassen aan veranderende gebruikseisen/wensen zonder dat het karakter en de architectuur van het gebouw verloren gaan. In gebouwen waarbij dit het geval is zal er een onderscheid te ma-
190
lijkt er bij dit blok weinig sprake van mogelijkheden tot aanpassingen, de zeer kleine woningen aan de Goudsbloemstraat zijn onveranderd gebleven onder invloed van monumentenzorg. Het blok heeft voornamelijk een archeologische waarde gekregen.
de nu onderzochte gebouwen onder sterke invloed van monumentenzorg staan. Nog uitgebreider zou de hypothese ook nog getest kunnen worden op gebouwen met andere functies dan wonen. Bij het ontwerpen van een gebouw waarbij langleefbaarheid een rol speel is het scheiden van permanente zones van een gebouw, met daarin de karakter eigenschappen van dit gebouw gewaarborgd, van aanpasbare zones, waarin de gebruiker zich kan ontwikkelen en eigen maken van het gebouw, een goed bruikbare methode om deze langleefbaarheid te kunnen waarborgen.
Van der Pek Blok (van der Pek) Gevel/Ornament In dit gebouw heeft van der Pek er voor gezorgd dat de belangrijkste eigenschappen zijn vastgelegd in de gevel. De oriëntatie van de woningen en daarmee de grenzen naar de openbare ruimte, de uitstraling van het blok, en het gebouwtype. Zonder dat deze eigenschappen worden aangetast kan en heeft, het gebouw zich aangepast aan de veranderende eisen van de gebruiker. Ornamenten spelen bij dit gebouw een meer structurerende rol dan versierend zoals bij het blok van bouwonderneming de Jordaan. De compositie technieken en architectonische middelen die van de Pek heeft toegepast zijn terug te lezen in de plaatsing van ornament. De behandelde casestudies bevestigen de hypothese: drie van de vier casestudies laten een kader en generieke ruimte zien, en de casestudie waarbij dit niet het geval is lijkt niet te kunnen voldoen aan de huidige eisen en is daarmee ‘slechts’ van archeologische waarde. Er moet hierbij wel gezegd worden dat er nog een zeer beperkte set casestudies onderzocht is. Zeer interessant zou een casestudieonderzoek zijn naar gebouwen die reeds zijn afgebroken om te kunnen concluderen dat hier geen sprake was van aanpasbare en permanente zones, en of andere redenen waarom deze gebouwen niet als succesvol kunnen worden gezien. Daarnaast is het goed om ook gebouwen uit andere tijdsperioden te onderzoeken omdat
191
bronvermelding
Bijdendijk, F. (2005). Solids. In B. Leupen , R. Heijne, & J. van Zwol, Time Based Architecture (pp. 42-52). Rotterdam: 010 Publishers. Breeam. (2012). Opgeroepen op december 2012, van Breeam.nl: http://www.breeam.nl/ CBS. (2012). CBS.NL. Opgeroepen op november 2012, van www.cbs. nl de Ridder, H. (2010). Legolisering van de Bouw. enegielabel. (2012). energielabel.nl. Opgeroepen op dec 2012, van http://www.energielabel.nl/ Fuaad-Luke, A. (sd). ‘slow design’ – a paradigm shift in design philosophy? Fallmouth, Cornwall. Fuaad-Luke, A. (sd). The Slow Design Principles. Changing the Change. Glaser, M. A. (2009). The changing meaning, uses and values of housing over time Potentials and problems of Swiss residential housing estates with regard to their cultural and social sustainability. Zurich: ETH, Zurich. Glaser, M. A., & Joss, A. (2010). On the career of Durability - Biographies of Valued Urban Residential Buildings from 1900 up to the Present. Zurich: ETH Wohnfoum. Green@work. (2012). Opgeroepen op december 2012, van greenatwork: http://greenatwork.com/ Leupen , B. (2002). Kader en Generieke Ruimte. Rotterdam: 010 Publishers. Rossi, A. (1966). De architectuur van de Stad. Sun. Schade , C. (2010). Jan Ernst van der Pek pioneer van de volkshuisvesting. Rotterdam: Bonas. Schade, C. (1981). Woningbouw voor arbeiders in het 19de-eeuwse Amsterdam. Amsterdam: van Gennep. Schrijver, L. (2011). Grossform. DASH, 40-52. van Damme, M. (sd). Sociaal bouwen - monumentaal bouwen. In M. van Damme, B. Haring, L. Pouw, J. Schrijver, & R. Steenbeek, Het Begint met wonen (pp. 84 - 114). Bussum: THOTTH Bussum.
192
illustratieverantwoording
Omslag: Stadsarchief Amsterdam Pag 22: Fuaad-Luke, Alastair, ‘slow design’ – a para digm shift in design philosophy? Pag 34: stadsarchief Amsterdam Pag 36: google earth Pag 37: google earth Pag 46: stadsarchief Amsterdam Pag 50: stadsarchief Amsterdam Pag 52: stadsarchief Amsterdam Pag 56: stadsarchief Amsterdam Pag 58: stadsarchief Amsterdam Pag 62: stadsarchief Amsterdam Pag 76: stadsarchief Amsterdam Pag 78,79: google earth Pag 104,105: stadsarchief Amsterdam Pag 108: pandenarchief Amsterdam, stadsdeel Centrum Pag 114,115: stadsarchief Amsterdam Pag 116,117: google Earth Pag 126: stadsarchief Amsterdam Pag 134: stadsarchief Amsterdam Pag 136: stadsarchief Amsterdam Pag 138: stadsarchief Amsterdam Pag 144: stadsarchief Amsterdam Pag 145: woningcorporatie de Alliantie Pag 146: stadsarchief Amsterdam Pag 147: woningcorporatie de Alliantie Pag 158,159: stadsarchief Amsterdam Pag 168: stadsarchief Amsterdam Pag 178: stadsarchief Amsterdam Niet vermelde illustraties zijn vervaardigd door de auteur.
193