"DE VERGUNNINGVERLENING WVO IN HEDEN EN TOEKOMST" verslag van een workshop Lelystad, 5 oktober 1988
R. P:M. Berbee L.A.M. Luijten DBW/RIZA-werkdocument 88.107~
INHOUD
Inleiding Programma Samenvatting lezingen Discussie aan de hand van stellingen Evaluatie
Bij lage: Lijst van deelnemers
INLEIDING In het voorjaar van 1988 ontstond bij D.B.W./RIZA het idee om een dag over vergunningverlening W O te organiseren voor de daarbij betrokken partijen: vergunningverleners, bedrijfsleven en D.B.W./RIZA. Er werden ontwikkelingen gesignaleerd die van invloed zijn op de vergunningverlening, zoals uitbreiding van het AMvB-inrichtingenbesluit en uitwerking van internationale overeenkomsten. Het leek nuttig om hierover eens van gedachten te wisselen met een aantal direkt betrokkenen. Dit leidde tot de workshop, zoals die op 5 oktober 1988 gehouden is en waaraan deelgenomen is door vertegenwoordigers van overheden en bedrijfsleven. Het onderwerp van de dag was, zoals de titel ook a1 aangaf, erg breed. Een aantal aspekten uit de praktijk van de vergunningverlening werden aangesneden, zonder overigens te streven naar volledigheid. Na een zestal korte lezingen over praktijke~aringen,advisering, onderzoek en beleidsontwikkelingen was er discussie in kleinere groepen over stellingen, die voortkwamen uit de lezingen. Uit deze discussie zijn aanbevelingen gekomen ten aanzien van beleid en onderzoek. Voor zover van toepassing, zullen ze doorgegeven worden aan CUWVO-VI. In dit verslag is een korte weergave te vinden van de inhoud van de lezingen, gevolgd door een samenvatting van de discussie en de daaruit voortkomende conclusies en aanbevelingen.
PROGRAMMA I1Devergunningverlening WVO in heden en toekomst" Datum : 5 oktober 1988 Plaats : Smedinghuis, Zuiderwagenplein 2, Lelystad Dagvoorzitter : ing. D. Luijendijk 9.30 10.00
Ontvangst, koffie. Opening door drs G.J. van Nuland (voorzitter CUWVOVI "Praktijkervaringen van een waterkwaliteitsbeheerder" , ing. H. Hartjes (Provinciale Waterstaat Utrecht, afd. Waterkwaliteit). "Ervaringen met vergunning~erlening~~, ir. M.A. Op 't Hof (Rijkswaterstaat direktie NoordHolland, afd. Waterhuishouding). Gelegenheid voor vragen aan de sprekers. Koffiepauze. "Beoordeling van milieubezwaarlijkheid van lozingen", ir. V. Bakker (D.B.W./RIZA, afd. Emissie-advisering). "Bedrijfstakst~dies~~, ir. L.A.M. Luijten (D.B.W./RIZA, afd. Emissie-advisering). ttOnderzoeknaar de emissies van microverontreinigingen uit puntbronnen", drs. R.P.M. Berbee (D.B.W./RIZA, afd. Emissie-onderzoek) Gelegenheid voor vragen aan de sprekers Lunch ~~Beleidsontwikkelingen in relatie tot vergunningverlening", ir. M.A. Hofstra (D.B.W./RIZA, afd. Voorbereiding Emissiebeleid) Gelegenheid voor vragen en indeling diskussiegroepen Diskussie eerste stelling Diskussie tweede stelling Koffiepauze Plenaire bespreking stellingen Sluiting
.
.
.
ING. H. HARTJES (PROVINCIALE WATERSTAAT UTRECHT): "PRAKTIJKERVARINGEN VAN EEN WATERKWALITEITSBEHEERDER"
In dit verhaal komen twee onderwerpen aan de orde: de bruikbaarheid van CUWVO-rapporten en de beoordeling van saneringsnoodzaak bij bedrijven (interpretatie van lozingen). CUWVO-RAPPORTEN Na het inwerkingtreden van de WVO was er een groot gebrek aan achtergrondinformatie. CUWVO-rapporten brachten daarin verbetering, zij gaven achtergrondinformatie maar waren niet altijd even praktijkgericht. Veel rapporten verschenen te laat of ontbreken nog steeds (chemische industrie, bodemsanering). Andere zijn slecht bruikbaar omdat ze te weinig houvast bieden, bv. ziekenhuizen en laboratoria. Een ander punt is de ruimte voor interpretatie die de waterkwaliteitsbeheerder gelaten wordt. In CUWVO-rapporten gestelde normen worden vaak strikt overgenomen, waardoor de vergunningverlener te weinig speelruimte heeft. Een voorbeeld is de 50-kg.-norm in het meest recente galvano-rapport. Bovendien moet er naast zware metalen meer aandacht komen voor andere componenten. Doordat CUWVO-rapporten niet tijdig herzien worden, is de daarin gepresenteerde kennis vaak verouderd, en worden nieuwe ontwikkelingen geremd. De status van de rapporten verschilt nogal eens per waterkwaliteitsbeheerder en toepassing van de normen in de rapporten zonder voldoende kennis kan tot concurrentievervalsing leiden. De volgende aanbevelingen worden gedaan: - snellere aanpassing van rapporten - meer geld beschikbaar stellen, zodat het uit de vrijwilligerssfeer komt. Vergelijk STORA. - het uitbrengen van een rapport c.q. het organiseren van een opleiding over onderhandelingstechnieken en strategie bij saneringen.
BEOORDELING VAN SANERINGSMAATREGELEN Er wordt een spanningsveld gesignaleerd tussen de kosten van onderzoek en sanering versus milieurendement. Tevens bestaat een spanningsveld tussen lozingen door bedrijven (puntlozingen) en lozingen vanuit diffuse bronnen. Het omgaan met begrippen als zwarte lijst, best uitvoerbare en beste bestaande technieken geeft soms interpretatieverschillen tussen D.B.W./RIZA en VROM, waardoor onduidelijkheid ontstaat bij de beheerders. De beoordeling van de toelaatbaarheid van lozingen op grond van stofeigenschappen is moeilijk: het verzamelen van toxiciteitsgegevens d.m.v. bio-assays vraagt veel tijd. Op het gebied van de bio-assays is de laatste 20 jaar weinig gebeurd. Veel testen leveren irrelevante informatie. Bovendien: hoe kunnen deze testen worden uitgevoerd bij bedrijfslozingen waar we1 500 verschillende stoffen in kunnen zitten? Er zou een gemakkelijk toegankelijke databank moeten zijn voor dergelijke informatie. Bij het formuleren van lozingseisen speelt verder de handhaafbaarheid een rol. Het beste resultaat is te verwachten als bedrijven gemotiveerd en gestimuleerd kunnen worden.
IR. M.A. OP 'T HOF (RWS DIREKTIE NOORD-HOLLAND): "ERVARINGEN MET VERGUNNINGVERLENING"
Het verhaal krijgt als ondertitel mee: "Raakvlakken met ander compartimenten" en bevat vier hoofdpunten: 1. de afweging van de belangen van de verschillende milieucompartimenten; 2. de verhouding van de waterkwaliteitsbeheerder met andere milieu-overheden; 3. de houding van bedrijven t.a.v. de W O bij nieuwe projecten; 4. opname in de vergunning van inrichtingseisen voor calamiteiten. ad 1. In sommige gevallen levert het oplossen van een probleem in een compartiment een toename van de belasting van een ander compartiment op. Voorbeelden zijn natte gaswassers, rookgasreiniging bij elektriciteitscentrales (nat: water; droog: afvalgips), koeltorens. ad 2. Overleg tussen RWS-Noord-Holland en andere overheden vindt alleen plaats over zeer grote bedrijven. Dat betekent dus alleen overleg met de provincie over hinderwet en wet luvo. Van een echte afweging en coordinatie is dan echter zelden sprake. Bij de paar gevallen waarin we1 sprake is van een gecoordineerde procedure, heeft altijd een hoorzitting plaats. Het blijkt, dat de belangstelling daarbij uitgaat naar hinderwet- en luchtverontreinigingsaspecten. De W O komt dan nauwelijks ter sprake. ad 3. Doordat de WVO-vergunning geen oprichtingsvergunning is, gaat de belangstelling van bedrijven in eerste instantie uit naar de hinderwet. Daardoor worden de contacten met de waterkwali-
teitsbeheerder pas in een veel later stadium gelegd. ad 4. WVO-vergunningen richten zich op de reguliere situatie: er zijn geen voorwaarden opgenomen voor bv. opvangbassins voor brandbluswater. Deze dingen moeten in de hinderwet geregeld worden, ook als ze direct van invloed zijn op de kwaliteit van het oppervlaktewater. Uit bovenstaande punten blijkt, dat vergunningverlening WVO met veel meer te maken heeft dan alleen met het compartiment water. Het is voor de waterkwaliteitsbeheerders nauwelijks mogelijk een integrale afweging te maken van saneringsmaatregelen.
IR. V. BAKKER (D.B.W./RIZA): LIJKHEID VAN MZINGEN"
"BEOORDELING VAN MILIEUBEZWAAR-
De aanpak van de verontreiniging van het oppervlaktewater is begonnen met de sanering van zuurstofbindende stoffen. In de loop der jaren is de aandacht langzamerhand verschoven en momenteel wordt de prioriteit die aan de sanering van een lozing wordt gegeven bepaald door de milieubezwaarlijkheid van de lozing. Daarbij worden de vergunningverleners geconfronteerd met de enorme diversiteit aan stoffen en in veel gevallen de grote onbekendheid met de eigenschappen van een specifieke stof of van een groep stoffen. Het uitgangspunt llvoorkomenvan verontreiniging" dient a1 gestalte te krijgen bij de beoordeling van het produktieproces en de wijze waarop met behulp van procesgeintegreerde maatregelen de emissies naar de diverse milieucornpartimenten wordt tegengegaan. Het behoeft geen toelichting dat de vergunningverlener op dit punt erg kritisch moet zijn. Te weinig nog wordt er bij stilgestaan of nieuwe produktieprocessen ook voor het milieu de beste keus zijn. Bij deze eerste evaluatie is het belangrijk na te gaan welke grondstoffen (herkomst, samenstelling, verontreinigingen) er worden gebruikt, welke reakties (vorming nevenprodukten) er zich afspelen, welke hulpstoffen en utilities er worden gebruikt, of er geen minder bezwaarlijk oplosmiddel kan worden gebruikt, etc. Als er toch waterige stromen ontstaan is de eerste vraag of deze, a1 of niet behandeld, weer kunnen worden teruggevoerd in het proces. Pas in laatste instantie moet worden overwogen of afvalwaterstromen, a1 of niet gezuiverd, naar het oppervlaktewater kunnen worden afgevoerd. Een belangrijk criterium voor de omvang van de zuiveringstechnische maatregelen is de milieubezwaarlijkheid van de lozing, van de stoffen die in het afvalwater voorkomen.
Een eerste stap om de stoffen naar schadelijkheid in te delen was het opstellen van een (zwarte) lijst van stoffen. In de EG is uitgaande van bepaalde groepen van milieubezwaarlijke stoffen een selektie gemaakt, op basis van hun eigenschappen en de produktiecapaciteit binnen de Gemeenschap. Er werden afspraken gemaakt over de aanpak van 129 stoffen, die op de zwarte lijst werden geplaatst. Ook in andere kader zijn afspraken gemaakt voor maatregelen voor groepen van stoffen of specifieke stoffen. Voor stoffen die niet op een lijst voorkomen is het noodzakelijk informatie te verzamelen over zowel de fysische eigenschappen als over de biologische parameters zoals toxiciteit, afbreekbaarheid, bio-accumulatie en kankerverwekkendheid. Daarbij kan een soort beslissingsboom worden opgesteld, waarbij met name de Kd-waarde en de afbreekbaarheid in belangrijke mate bepalen of/en op welke wijze verder onderzoek nodig is. Onderzoek naar de stofeigenschappen is vaak erg omvangrijk en derhalve ook kostbaar. Het is daarom te hopen dat de ontwikkeling van QSARS, quantitative structure activity relationships, doorzet. De achterliggende gedachte is om met behulp van wiskundige formules op basis van bekende gegevens, zoals fysische parameter en de chemische structuur, een inschatting kan worden gemaakt van de biologische parameters. Als niet bekend is welke stoffen zich in het afvalwater bevinden, kan het noodzakelijk zijn dit nader te onderzoeken. Omdat louter analytisch onderzoek meestal slechts een beperkte karakterisering van de stoffen mogelijk maakt, wordt dan het zgn. rest-CZV-onderzoek uitgevoerd. Dit is een combinatie van ecotoxicologisch en fysisch-chemisch onderzoek. Het fysisch-chemisch onderzoek geeft inzicht in het gedrag en/of de aard van de reststoffen, terwijl het ecologisch onderzoek inzicht geeft in de (eventuele) milieubezwaarlijkheid van de diverse frakties.
-11-
IR. L.A.M. LUIJTEN (D.B.W./RIZA) : "BEDRIJFSTAKSTUDIES"
Een van de beleidsuitgangspunten in het IMP is de vermindering van de verontreiniging. Voor veel stoffen geldt daarbij de emissie-aanpak: het terughouden bij de bron door middel van but of bbt. Uniforme invulling van deze begrippen per stof is moeilijk. Dit leidt tot een benadering per bedrijfstak of produktieproces. Een van de doelstellingen van de studies is het,invullen van de begrippen but en bbt. Verder is te noemen: het uniformeren van de aanpak binnen een bedrijfstak en het bereiken van een efficiente wijze van kennisoverdracht tussen D.B.W./RIZA en de waterkwaliteitsbeheerders. Bedrijfstakstudies worden sinds ongeveer 1979 uitgevoerd. Het karakter van de studies is in de loop van de jaren we1 enigszins veranderd, als gevolg van een aantal ontwikkelingen bij de aanpak van studies: 1. aandacht voor andere stoffen en maatregelen; 2. afstemming: integraal, internationaal, bedrijfstakken onderling; 3. konkrete invulling van eisen en maatregelen, but/bbt. ad 1. De aandacht is van zuurstofbindende stoffen via zware metalen verschoven naar microverontreinigingen. Een verschuiving van korte naar lange termijn leidt tot een verandering in de keuze van maatregelen. Voor acute oplossingen wordt a1 snel teruggevallen op bekende, bewezen technieken. Dit zijn vaak externe zuiveringstechnieken. Het treffen van procesgeintegreerde maatregelen is vaak werk van de langere termijn, omdat er naar specifieke oplossingen voor specifieke situaties gezocht moet worden. Veel toegevoegde technieken echter verplaatsen slechts het probleem van het ene compartiment naar het andere, of doen hooguit wat aan volumereduktie.
ad 2. De nieuwe studies worden meer in een kader geplaatst: vergelijking met de situatie in andere landen (Rijnaktieplan) of in andere bedrijfstakken. Ook de afweging tegen andere milieucompartimenten wordt steeds meer een punt van aandacht. Dit leidt tot het opzetten van integrale studies. ad 3. De eerste studies waren vooral signalerend van aard. De nieuwere studies zijn concreter. De kennis omtrent aard en omvang van de problemen is toegenomen, nu gaat het meer om de uitwerking van te nemen maatregelen. De begrippen but en bbt worden per bedrijfstak of proces ingevuld. Daarbij wordt steeds vaker gebruik gemaakt van rekenmodellen. Het risico van een concrete uitwerking is een a1 te zeer vastleggen van de stand van zaken op een bepaald moment. Het mag niet zo zijn, dat toepassing van nieuwere technieken daardoor belemmerd wordt. De invulling van de begrippen but en bbt verandert met de ontwikkeling van technieken en een rapport is niet meer dan een momentopname. Regelmatige aanpassing blijft nodig. Naast herziening worden ook nieuwe bedrijfstakken doorgelicht. De urgentie daarbij wordt bepaald door: - voorkomen op de lijst van AMvB- of RAP-bedrijfstakken; - aantal bedrijven; milieubezwaarlijkheid van de lozing.
-
DRS. R.P.M. BERBEE (D.B.W./RIZA): *IONDERZOEK NAAR DE EMISSIES VAN MICROVERONTREINIGINGEN UIT PUNTBRONNEN"
Allereerst werd kort ingegaan op het onderzoek, dat verricht wordt bij de afdeling emissie-onderzoek van D.B.W./RIZA. Dit valt uiteen in bronnenonderzoek, onderzoek naar reinigingstechnieken en schone technologic. Het bronnenonderzoek richt zich zowel op puntbronnen als op diffuse bronnen. Vervolgens werd ingegaan op werkzaamheden verricht in het kader van het Rijnaktieplan (RAP). Het RAP omvat de volgende stappen: er is begonnen met een inventarisatie van de emissies in het Rijnstroomgebied. Daarna wordt een inventarisatie gemaakt van de toegepaste technieken. Deze worden vervolgens getoetst aan de "stand van de techniek", en indien nodig moeten aanvullende maatregelen worden getroffen. In 1995 moet dit alles afgerond zijn. Momenteel bevinden we ons in de inventarisatiefase. Er is in eerste instantie een lijst vastgesteld van 30 prioritaire stoffen, waarvan de emissies uit zowel diffuse als puntbronnen vastgesteld moet worden. De resultaten van de emissieinventarisatie werden getoond. Hieruit bleek dat de emissies uit puntbronnen nog altijd belangrijk zijn voor het oppervlaktewater. Behalve de "reguliere" emissies is daarnaast speciale aandacht vereist voor emissies bij calamiteiten. Alleen a1 in 1988 zijn tot nu toe 14 calamiteiten gemeld, varierend van 50 liter tot 100 ton. Een steeds terugkerend punt in de beleidsvoorbereiding en het emissie-onderzoek is de selectie van stoffen, speciaal de organische microverontreinigingen (omive). Voor het RAP is een selectie van 20 gemaakt, de EG-lijst bevat 128 omive en in het Handbook of Chemistry and Physics staan er 15031. In de vergunningverlening is er vooral aandacht voor de zogenaamde "te verwachten" stoffen (uitgangsstoffen, producten en oplosm'iddelen). Ook in het beleid is dit het geval. Dit blijkt bijvoorbeeld heel duidelijk uit de selectie van stoffen voor het Rijnaktieplan. Veel meer stoffen komen echter in
het afvalwater van bedrijven voor; vaak heel onverwacht! Oorzaken hiervan zijn bijvoorbeeld verontreinigingen in grondstoffen en oplosmiddelen en allerlei verontreinigingen gevormd door nevenreacties. Uit onderzoek hiernaar door D.B.W./RIZA bleek dat 0.a. chloorfenolen en een aantal chloorkoolwaterstoffen "onverwacht" in het afvalwater van verschillende bedrijven aanwezig zijn. "Onverwachte aanwezigheid van microverontreinigingenw is duidelijk een aandachtspunt voor de vergunningverlening. Dit zal leiden tot aandacht voor veel meer stoffen in het afvalwater. Normstelling voor elke stof is dan niet praktisch. Ontwikkeling en gebruik van zeer gevoelige toxiciteitstesten is dan efficienter. Daarnaast is preventie van de verontreiniging heel belangrijk. Bedrijven en waterbeheerders zouden daarom de mogelijkheden van ~~schone technologiew en proceswijzigingen moeten nagaan.
IR. M.A. HOFSTRA (D.B.W./RIZA): l~BELEIDSONTWIKKELINGEN IN RELATIE TOT DE VERGUNNINGVERLENING"
Na de resultaten die in de zeventiger jaren geboekt zijn bij het saneren van lozingen, begint het besef nu te groeien dat het toch niet zo goed gaat met het milieu. Er zijn allerlei voorbeelden te geven van problemen op internationale en mondiale schaal. Alleen door ingrijpende beleidswijzigingen kan desastreuze aantasting van het milieu tegengegaan worden. De huidige benadering is fundamenteel fout. Tot nu toe zoeken we naar effecten en gaan daarna pas reageren. Maar de brongerichte aanpak moet juist versterkt worden, zodat emissies sterk gereduceerd worden ook a1 zijn de effecten nog niet aangetoond. Daarbij zal vooral de preventie (schone produkten en produktieprocessen) meer nadruk moeten krijgen. De internationale ontwikkelingen die daarop inspelen, zijn: het Rijnaktieplan en het Noordzee-aktieplan met hun nieuwe aanpak: reductie van de emissies met 50% in 10 jaar. Daarnaast is er de EG, waar de snelheid van besluitvorming toegenomen is. Er is een plan voor versnelde.aanpakvan zwartelijststoffen. Voor de EG is ook 1992 belangrijk, als er een Europese markt gevormd moet zijn. De gevolgen voor het milieu zijn nog moeilijk aan te geven. De ontwikkelingen op nationaal gebied vallen gedeeltelijk samen met de internationale ontwikkelingen. Specifiek is we1 de integrale benadering te noemen in bijvoorbeeld de vergunningverlening. Ook integratie op het gebied van wetgeving speelt momenteel. Oorspronkelijk ging de gedachte bij VROM in de richting van een integrale milieuvergunning. Vanwege bezwaren bij VenW en waterkwaliteitsbeheerders werd gekozen voor een integrale vergunning exclusief WVO, voorzien van een afstemmingsconstructie (aanwijzingsbevoegdheid provincie). De Raad van State heeft inmiddels in zijn advies met name vragen gesteld over de afstemming op gemeente-niveau. Daarbij komt
nog een akkoord tussen VROM en VNG, waarin staat, dat men voorkeur heeft voor alle milieuvoorschriften in een document. Er zal dus een nieuwe discussie ontstaan over de taakafbakening tussen gemeente en waterkwaliteitsbeheerder voor de lozingen op de riolering. Door middel van wetswijziging wordt ook de mogelijkheid geschapen tot het stellen van algemene regels. Een andere ontwikkeling is de toenemende bemoeienis van het Rijk met de uitvoering van het milieubeleid via wettelijke regels
.
Concreet betekent bovenstaande voor de vergunningverlening: - noodzaak tot integrale afweging; - meer aandacht voor organische microverontreinigingen; brongerichte aanpak als uitgangspunt voor milieuvreemde en toxische stoffen; meer nadruk op preventie en schone technologie.
-
-17-
DISCUSSIE AAN DE HAND VAN STELLINGEN
Na de lezingensessie werd in zes groepen gediscussieerd over een zestal stellingen. Elke groep behandelde twee stellingen. De stellingen sloten aan bij de in de ochtendsessie gehouden lezingen. In een aansluitende slotbespreking werd door de voorzitter van elk van de groepen de belangrijkste resultaten van de groepsdiscussie centraal uiteen gezet. De dagvoorzitter, ing. D. Luijendijk, evalueerde vervolgens per stelling de algemene visie die uit de slotbespreking naar voren kwam. In het navolgende zijn de aspecten van de discussiesessie uiteengezet. Stellincr 1 "CUWVO-rapporten worden steeds gedetailleerder, waardoor te weinig ruimte overblijft voor maatwerk in de vergunning. Dit kan concurrentievervalsing bevorderen." De gedetailleerdheid van de CUWVO-nota's blijkt over het algemeen te worden gewaardeerd. Er werd duidelijk gesteld dat met CWO-nota's niet star moet worden omgegaan. Maatwerk in de vergunningverlening blijft dan mogelijk en concurrentievervalsing wordt daardoor voorkomen. De stelling is daardoor onjuist. Stellins 2 "De waterkwaliteitsbeheerders zijn onvoldoende in staat tot een integrale afweging wanneer een keuze moet worden gemaakt tussen het accepteren van een emissie naar een ander milieucompartiment (lucht, bodem) dan we1 een emissie naar het compartiment water." Deze stelling kwam voort uit de lezing van de heer Op 't Hof. Tijdens de groepsdiscussie en de centrale discussie kwam naar
voren dat waterbeheerders nauwelijks in staat zijn tot het maken van een goed gefundeerde, integrale afweging. Een belangrijke oorzaak daarvoor is het gegeven dat de WVO geen oprichtingsvergunning is. Waterbeheerders worden daardoor vaak te laat benaderd voor een lozingsvergunning waardoor ze voor veel voldongen feiten komen te staan. Een integrale afweging is dan meestal niet meer mogelijk. Stellina 3 vlDoorhet formuleren van harde doelstellingen (bijv. Sanering 90% van de vracht binnen 5 jaar) kunnen noodzakelijk geachte saneringen sneller gerealiseerd worden dan in de huidige situatie waarbij de waterkwalititeitsbeheerder aan de hand van een saneringsplan met de lozer meedenkt.I1 Aan het opleggen van harde doelstellingen zitten een aantal voordelen. Men komt bijvoorbeeld sneller tot een beter resultaat en de discussie over nauwelijks te onderbouwen normen kan worden vermeden. Als nadeel kan worden genoemd onduidelijkheid ten aanzien van de technische en financiele haalbaarheid. Er werd gesignaleerd dat voor kleine bedrijven een andere aanpak moet gelden dan bij grote bedrijven in geval van harde doelstellingen. Bij kleine bedrijven kan worden gedacht een convenant met bedrijfstak. Bij grote bedrijven zal een harde doelstelling slechts kunnen worden gehaald wanneer dit gepaard gaat met een tijdelijke vergunning. Het gebruik van harde doelstellingen heeft voor- en nadelen. Een duidelijke meningsvorming over deze aanpak heeft nog onvoldoende plaatsgevonden. Stellincr 4 "Veel meer dan tot nu toe zal in de toekomst bij de vergunningverlening aandacht moeten worden gegeven aan onverwacht aanwezige microverontreinigingen. Daarom dient bij de vergunningverlening de nadruk te worden gelegd op schone technologie in plaats van schoonmaaktechnologie.vv
De deelnemers aan de workshop bleken in grote lijnen duidelijk voor het invoeren van schone technologie te zijn (preventie). Een brongerichte aanpak zal op termijn immers goedkoper zijn. Een probleem is we1 dat er op dit moment nog onvoldoende "schone technologie" beschikbaar is. De keuze voor schone technologie ligt duidelijk bij het bedrijf waarbij de waterbeheerder dit kan stimuleren. In de praktijk is er voor de mogelijke invoering van schone technologie vaak een tijdsprobleem. Waterbeheerders worden vaak te laat bij de invoering van nieuwe productieprocessen ingeschakeld. Dan is vaak alleen nog schoonmaaktechnologie een haalbare kaart. Met name van binnen de bedrijven zouden aanzetten voor de invoer van schone technologie moeten komen. Bedrijfszorgsystemen* zouden daarbij een belangrijke rol kunnen hebben.
*
milieugroep binnen een bedrijf die het milieubewustzijn voor werknemers (inclusief het management) stumuleert.
Stellina 5 "Internationale ontwikkelingen zullen van toenemende invloed zijn op de relatie tussen waterkwaliteitsbeheerders en de industriele lozers van afvalwater. Nederland dient zijn gidsfunktie (voorloper m.b.t. milieu-eisen) te versterken." De gidsfunctie van Nederland hangt samen met de benedenstroomseligging ten opzichte van Rijn, Maas en Schelde. Nederland zou voor bepaalde aandachtsstoffen zijn gidsfunctie moeten gebruiken om internationaal bij te sturen. Een sterke concurrentie vanuit het buitenland voor het Nederlandse bedrijfsleven is daarvan het risico. Invoering van uniforme emissie-eisen in Nederland en het buitenland zouden hieraan tegemoet kunnen komen. Daarnaast kan export van kennis over emissiereductie naar het buitenland een methode zijn om concurrentievervalsing tegen te gaan. Stellins 6 "Er is een toenemende tendens om van rijkswege sturend op te
treden t.a.v. de vergunningverlening door lagere overheden (zowel v.w.b. inhoud als planning). Dit is een positieve ontwikkeling. 'I De sturing via 0.a. de CUWVO wordt beschouwd als een goede zaak. Een regionale prioriteitstelling en een inhoudelijke bestrijding moet echter kunnen.
EVALUATIE
Na afloop van de workshop hadden de deelnemers de mogelijkheid om een evaluatieformulier in te vullen. Hierin konden opmerkingen worden gemaakt ten aanzien van de lezingen, algemene opmerkingen over de dag, opmerkingen naar aanleiding van de centrale discussie en suggesties worden gedaan. Op enkele punten zal hier worden ingegaan. De deelnemers waren in het algemeen tevreden over het algemene verloop van de dag. We1 heerste de mening dat het aantal lezingen (5) we1 het uiterste maximum is. Meer tijd voor de discussiesessie uittrekken, ten koste van het aantal lezingen, werd gewenst. Het thema van de dag was erg breed (Vergunning verlening WVO in heden en toekomst). Een beperkt aantal onderwerpen kon slechts worden behandeld. Het werkterrein van veel deelnemers werd daardoor slechts ten dele door de dag gedekt. Dit bleek uit een aantal reacties van de deelnemers. Sommige tekortkomingen hadden betrekking op de uitvoering van de WVO in de praktijk. Andere opmerkingen die werden gemaakt lagen meer in het beleidsmatige vlak. Er werd bijvoorbeeld een discussie gewenst of we in de toekomst meer moeten overgaan tot het verlenen van tijdelijke vergunningen i.v.m. allerlei internationale ontwikkelingen. Herhaling van een dergelijke dag werd wenselijk geacht. Een groot aantal onderwerpen werd genoemd (handhavingsproblematiek, gedogen van lozingen, WVO: in de praktijk een geschikt instrument? etc.) De resultaten van deze dag zullen in CUWVO-verband worden besproken. Daarna wordt besloten of een workshop ten behoeve van de vergunningverlening vaker door D.B.W./RIZA zal worden georganiseerd.
AANBEVELINGEN
Uit de workshop en met name de discussiesessie kwamen een aantal aanbevelingen naar voren. Deze hebben betrekking op WVO-vergunningverlening en beleidsontwikkeling. De belangrijkste aanbevelingen staan hieronder opgesomd.
Aanbevelingen t.a.v. WVO-vergunningverlening
-
CUWVO-nota8sdienen niet als star 88kookboekwte worden gebruikt, maar zijn een hulpmiddel in de WVO-vergunningverlening;
-
in het proces van de vergunningverlening dient preventie voorop te staan; invoer van 88schonetechn~logie~~ dient waar mogelijk plaats te vinden; waterbeheerders zouden de ontwikkeling/invoer van schone technologie door bedrijven moeten stimuleren.
Aanbevelingen t.a.v. beleidsontwikkeling
-
de huidige gedetailleerdheid van de CUWVO-nota8sdient te worden gehandhaafd;
-
in CUWVO-nota8sdient meer aandacht te worden geschonken aan effecten van gekozen saneringsmethodes op andere milieucompartimenten;
-
het aantal instanties waartoe bedrijven zich moeten wenden voor milieuvergunningen dient zo laag mogelijk te zijn (zuiver organisatorisch!); de huidige spreiding van de verantwoordelijkheid voor de verschillende milieucompartimenten dient echter te worden gehandhaafd;
-
door CUWVO-VI dient een duidelijke mening te worden gevormd over het gebruik van harde doelstellingen (bijv. 90 % emissiereductie binnen 5 jaar) in de WVO-vergunningverlening versus het meedenken met het bedrijfsleven; hierbij dient onderscheid te worden gemaakt tussen kleine en grote bedrijven;
-
preventie/schone technologie dient een duidelijkere plaats te krijgen in toekomstige CUWVO-nota's en onderzoek;
-
ter voorkoming van van buitenlandse concurrentie voor het bedrijfsleven zou export van Nederlandse kennis over afvalwaterzuivering voor bepaalde bedrijven/bedrijfstakken naar het buitenland moeten plaatsvinden (bijvoorbeeld vertalingen van CUWVO-rapporten gebruiken in internationaal overleg)
-
Bijlage
DEEWEMERS WORKSHOP 5 OKTOBER 1988 "VERGUNNINGVERLENING WVO IN HEDEN EN TOEKOMST" ORGANISATIE
DEEWEMER
BOVAG D.B.W./RIZA D.B.W./RIZA D.B.W./RIZA D.B.W./RIZA D.B.W./RIZA D.B.W./RIZA DUPHAR F.M.E. GEM. TECHN. DIENST OOST-BRABANT HEEMRAADSCHAP FLEVERWAARD HOOFDDIREKTIE VAN DE WATERSTAAT HOOGHEEMRAADSCHAP UITWATERENDE SLUIZEN HOOGHEEMRAADSCHAP VAN DELFLAND HOOGHEEMRAADSCHAP VAN RIJNLAND HOOGHEEMRAADSCHAP VAN SCHIELAND HOOGHEEMRAADSCHAP WEST-BRABANT KON. VERBOND GRAFISCHE ONDERNEMINGEN MINISTERIE VAN VROM/DGM MINISTERIE VAN VROM/DGM PROVINCIALE WATERSTAAT FRIESLAND PROVINCIALE WATERSTAAT GRONINGEN PROVINCIALE WATERSTAAT UTRECHT RIJKSWATERSTAAT DIREKTIE BENEDENRIVIEREN RIJKSWATERSTAAT DIREKTIE FRIESLAND RIJKSWATERSTAAT DIREKTIE GELDERLAND RIJKSWATERSTAAT DIREKTIE GRONINGEN RIJKSWATERSTAAT DIREKTIE LIMBURG RIJKSWATERSTAAT DIREKTIE NOORD-BRABANT RIJKSWATERSTAAT DIREKTIE NOORD-HOLLAND RIJKSWATERSTAAT DIREKTIE NOORDZEE RIJKSWATERSTAAT DIREKTIE UTRECHT RIJKSWATERSTAAT DIREKTIE ZUIDERZEEWERKEN TEN CATE OVERALL FABRICS VNCI WATERSCHAP REGGE EN DINKEL WATERSCHAP ZUIVERINGSCHAP LIMBURG ZUIVERINGSSCHAP AMSTEL EN GOOILAND ZUIVERINGSSCHAP DRENTHE ZUIVERINGSSCHAP HEW ZUIVERINGSSCHAP OOSTELIJK GELDERLAND ZUIVERINGSSCHAP RIVIERENLAND ZUIVERINGSSCHAP VELUWE
ING. R.J.C. BRAAMS ING. F. VAN BAARDWIJK ING. P.H.M. VERMIJ ING. J.C.M. VAN THIEL ING. P. REGOORT ING. G. DE VRIES ING. P.J. BAARS IR. W. BROER W. SUDKAMP IR. E.C.W.A. GEUZE L. VAN EFFEREN ING. H. KRAAIJ S. KOETEN H.J. BOST ING. J.G.M. LEER F. DEGENS P.J.A. VAN DEN BLIEK P.B. VERSPOOR MBA IR. J.F.M. VAN VLIET DRS. V. V. D. BERGEN ING. A. POTHAAR J.S.E. DE VRIES ING. H. HARTJES K. ALBLAS ING. J. DE JAGER ING. J.W. VAN TIEL M.E. BOON IR. D. BRUGGEMANN H.F. VAN BAVEL IR. M. OP 'T HOF ING. P. MEERTENS J.Q.M. DE BEER ING. H. FABER ING. W.L.H. VAASSEN MW. J. ROOSEN H. HIDDINK DHR. ALBERT J. LOOIS A. WIEGMAN ING. A.J.F. LUTTIKHUIS D. WITTERHOLT ING. J. LOBSTEIN MR. J.A. DIJKEMABOLKESTEIN ING. A. BEKOOIJ
ZUIVERINGSSCHAP WEST-OVERIJSSEL