Leidraad schriftelijke vastlegging werkwijze opvang beschermde inheemse diersoorten
i
?
Ido B. Toxopeus Oktober 2011
In opdracht van: Directie Natuur, Landschap en Platteland, Ministerie van Economie, Landbouw en Innovatie.
© Ido B. Toxopeus, 2011 Niets uit deze leidraad mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden d.m.v. digitale verspreiding, druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur, noch mag het zonder een dergelijke toestemming worden gebruikt voor enig ander doel dan waarvoor het is vervaardigd. Vrijwaringsclausule Zowel de opdrachtgever, als de auteur aanvaarden geen enkele aansprakelijkheid voor welke schade dan ook die direct of indirect voortvloeit uit het gebruik van deze leidraad of de informatie die erin vermeld staat. De opdrachtgever vrijwaart de auteur voor alle aanspraken van derden in verband met deze leidraad.
Leidraad_schriftelijke_vastlegging_werkwijze_opvang_beschermde_inheemse_dieren
1/24
Inhoudsopgave Inhoudsopgave ___________________________________________________________________________ 2 Voorwoord ______________________________________________________________________________ 3 Doelstelling, opzet en afbakening ____________________________________________________________ 3 Algemene tips en aanbevelingen _____________________________________________________________ 4 Dankwoord ______________________________________________________________________________ 4 Opvang _________________________________________________________________________________ 5 Specialisatie _____________________________________________________________________________ 6 Opname en acceptatie _____________________________________________________________________ 7 Huisvesting ______________________________________________________________________________ 8 Verzorging _____________________________________________________________________________ 10 Voeding________________________________________________________________________________ 11 Hygiëne________________________________________________________________________________ 12 Zoönosen ______________________________________________________________________________ 15 Veterinaire zorg _________________________________________________________________________ 16 Uitwennen______________________________________________________________________________ 17 Loslaten _______________________________________________________________________________ 18 Het doden van dieren _____________________________________________________________________ 19 Medewerkers____________________________________________________________________________ 20 Veiligheid ______________________________________________________________________________ 21 Continuïteit_____________________________________________________________________________ 22 Bezoekers ______________________________________________________________________________ 23 Administratie ___________________________________________________________________________ 24
Leidraad_schriftelijke_vastlegging_werkwijze_opvang_beschermde_inheemse_dieren
2/24
Voorwoord De meeste inheemse in het wild levende dieren zijn in Nederland beschermd. Opvangcentra die in nood verkerende dieren helpen, hebben daarom een ontheffing van de Flora- en faunawet nodig. In de “Beleidsregels kwaliteit opvang beschermde inheemse diersoorten”1 en het daarbij behorende “Kwaliteitsprotocol opvang beschermde inheemse diersoorten” is beschreven onder welke voorwaarden zo’n ontheffing verleend kan worden. In artikel 4 van het Kwaliteitsprotocol opvang beschermde inheemse diersoorten (hierna “Kwaliteitsprotocol”) wordt vereist dat het bestuur van het opvangcentrum de gehanteerde werkwijze voor een aantal onderwerpen vastlegt. Anders gezegd wordt van opvangcentra verwacht dat zij opschrijven wat ze doen, hoe ze dat doen en waarom ze dat doen. Opvangcentra kunnen deze noodzakelijke verplichting uit de nieuwe beleidsregels als lastig ervaren, maar uit de praktijk blijkt dat veel opvangcentra er ook baat bij hebben om de zaken eens helder op papier te zetten. Ieder opvangcentrum wil natuurlijk continue hoogwaardige zorg bieden. Een vastgelegde werkwijze kan daarbij helpen, bijvoorbeeld door informatie-overdracht tussen medewerkers te vergemakkelijken en te verduidelijken en door informatie-uitwisseling met de collega-opvangcentra te vereenvoudigen. Opvangcentra die hun werkwijze al hebben vastgelegd, zijn daar dan ook positief over: het is de investering meer dan waard. Dat neemt natuurlijk niet weg dat het een omvangrijke klus is die de nodige tijd vergt. Deze leidraad is bedoeld om deze klus wat meer hanteerbaar te maken. Door vragen te stellen en tekstsuggesties te geven wordt beoogd opvangcentra handvatten te bieden bij het opstellen van die stukken.
Doelstelling, opzet en afbakening Deze leidraad is bedoeld als handreiking bij het opstellen van de documenten volgens artikel 4 van het Kwaliteitsprotocol. Alle onderwerpen die in artikel 4 genoemd worden, komen, in die volgorde, aan bod. Ook worden enkele onderwerpen (Uitwennen en Administratie) behandeld die niet in artikel 4 staan. Er is voor gekozen om deze extra onderwerpen op te nemen omdat het voor veel opvangcentra nuttig blijkt om ook daarover het een en ander vast te leggen. In verband met de leesbaarheid is ervoor gekozen om de lezer actief aan te spreken. De behandeling van elk onderwerp bestaat uit drie onderdelen.
i ?
1.
Een toelichting op het onderwerp In een korte toelichting wordt beschreven welke informatie u over dit onderwerp zou kunnen vastleggen.
2.
Een aantal vragen Bij elk onderwerp worden een aantal vragen gesteld. Door deze vragen voor uzelf te beantwoorden krijgt u de belangrijkste informatie op een rijtje. De antwoorden op de vragen vormen als het ware de ruggengraat van de tekst.
3.
Een tekstsuggestie De tekstsuggestie is bedoeld om een eerste aanzet te geven voor het opschrijven van de informatie die u aan de hand van de vragen op een rijtje hebt gezet. Er zijn zulke grote verschillen tussen opvangcentra dat het onmogelijk is een tekst op te stellen die voor iedereen past. Daarom vindt u in de tekst ook weinig inhoudelijke, diersoort specifieke informatie. U kunt de tekst uit de tekstsuggestie dan ook niet klakkeloos overnemen. Bovendien, is er niet alleen maar één goede tekst. Er zijn vele manieren en ieder heeft zijn eigen stijl. Deze tekstsuggestie biedt u een houvast, een eerste begin om uw eigen tekst te maken. De tekstsuggesties zijn natuurlijk ook niet verplicht of bindend, u hoeft uw opvangcentrum niet zo te organiseren zoals in de tekstsuggesties staat.
1
Staatcourant, 62, 31 maart 2009. Ten tijde van schrijven: - te vinden via: http://wetten.overheid.nl/BWBR0025568/geldigheidsdatum_29-08-2011# - meer informatie: http://www.hetlnvloket.nl/portal/page?_pageid=122,1780644&_dad=portal&_schema=PORTAL&p_docume nt_id=289267&p_node_id=16622096&p_mode=
Leidraad_schriftelijke_vastlegging_werkwijze_opvang_beschermde_inheemse_dieren
3/24
In de tekstsuggestie komt u veelvuldig losse hoofdletters (‘A’, ‘B’, ‘C’, …, ‘X’ of ‘XXX’) tegen. Daarmee worden willekeurige soorten, opvangcentra, verblijven of getallen aangeduid. Ook vindt u in de tekstsuggestie soms schuine tekst tussen rechte haken []. Tussen deze haken staan nadere aanwijzingen/suggesties. De tekstsuggesties staan altijd in een apart kader. Elk opvangcentrum is anders, wellicht is voor uw opvangcentrum andere of meer informatie van belang dan wat hier genoemd wordt. U kunt daarom geen rechten ontlenen aan dit document, of de inhoud ervan. U kunt dit document dus gebruiken als praktische hulp en inspiratiebron bij het vastleggen van uw werkwijze, maar u bent en blijft altijd zelf verantwoordelijk voor het resultaat daarvan.
Algemene tips en aanbevelingen • • • • • • •
Neem veel foto’s, schetsen, figuren op in uw tekst. Niet alleen foto’s van bepaalde ziektebeelden kunnen verhelderend werken. Ook foto’s van verblijven, schoonmaakmiddelen, voer en dergelijke kunnen helpen om misverstanden te voorkomen. Neem plattegronden op van uw opvangcentrum, waarop de gebouwen en/of verblijven staan. Maak ook eventueel plattegronden of schetsen van de verblijven in verschillende ruimtes. Schrijf de tekst alsof u een nieuwe medewerker inwerkt: wat vertelt u aan de nieuwe medewerker? Laat een buitenstaander en een medewerker uw tekst eens lezen: is het goed te begrijpen? Maak er een routine van om 1 of 2x per jaar uw tekst eens na te lopen: wat is er veranderd, wat wil ik verbeteren, aanpassen? Houd de opmaak eenvoudig en eenduidig, zorg ervoor dat de kopjes bij elk onderdeel/hoofdstuk er hetzelfde uitzien, begin elk onderdeel/hoofdstuk op een nieuwe pagina. Wissel uw tekst uit met collega-opvangcentra en leer van elkaar.
Dankwoord Deze leidraad is opgesteld in opdracht van de directie Natuur, Landschap en Platteland van het Ministerie van Economie, Landbouw en Innovatie. De Dierenbescherming en de Vereniging van Opvangcentra voor Niet-gedomesticeerde Dieren hebben een belangrijke rol gespeeld bij het tot stand komen van die opdracht. Een aantal opvangcentra hebben hun eigen documenten ter beschikking gesteld als voorbeelden bij het opstellen van deze leidraad. Mijn dank gaat daarvoor uit naar het Vogel Revalidatie Centrum Zundert, Opvang Noach, Dierenambulance Gouda en Egelopvang Peel en Maasstreek. Ik ben Essa Reijmers, Toon en Petra Lesterade, Bam de Jong, Diwi Nieboer, Ricky Peeters, Dana Bezdíčková en Femmie Kraaijeveld-Smit dank verschuldigd voor de nuttige suggesties die zij hebben gegeven na het lezen van een eerdere versie.
Leidraad_schriftelijke_vastlegging_werkwijze_opvang_beschermde_inheemse_dieren
4/24
i ?
Opvang In dit onderdeel kunt u beschrijven welke soortgroepen en eventueel meer specifiek welke soorten door uw opvangcentrum worden opgevangen en waarom. Daarbij spelen vele zaken een rol. Onder andere zult u kijken naar de kennis en ervaring die bij u en uw (vaste) medewerkers aanwezig is. Ook zult u nagaan hoeveel ruimte en welke faciliteiten u heeft, en hoe deze zich verhouden tot de ruimte en welke faciliteiten u voor de opvang van bepaalde soorten nodig heeft. Deze en andere afwegingen leiden uiteindelijk tot een besluit over welke diersoorten u kunt en wilt opvangen. Vragen 1. Welke kennis en ervaring zijn aanwezig? 2. Hoeveel ruimte is er beschikbaar? 3. Welke faciliteiten zijn/komen beschikbaar?
Tekstsuggestie Ons doel is het bieden van levensreddende hulp aan in nood verkerende inheemse in het wild levende dieren. We beogen deze dieren zo kort als noodzakelijk is voor behandeling en herstel op te vangen, waarna ze weer worden losgelaten. Bij al onze zorg en activiteiten staat het welzijn van de dieren voorop. We willen en kunnen daarom alleen die dieren opvangen aan wie we de juiste zorg kunnen bieden. Dat betekent dat we over de juiste kennis en ervaring moeten beschikken en over de goede faciliteiten. We beschikken over de inzet van een aantal vaste medewerkers, waaronder de beheerder, die de volgende kennis en ervaring met zich mee brengen. Tabel Functie Beheerder
Naam
Kennis/ervaring [Beschrijf hier de kennis en ervaring die deze persoon meebrengt. Kennis van en ervaring met b.v. diersoorten, verzorgingspraktijken, handelingen.]
Opgedaan door [Beschrijf hier hoe deze persoon aan die kennis en ervaring is gekomen. Dat kan bijvoorbeeld zijn door een opleiding gevolgd te hebben, of jarenlange ervaring bij een (ander) opvangcentrum, of een andere instelling waar dieren gehouden worden.]
Anders
Ons opvangcentrum bevindt zich in het buitengebied en beslaat een oppervlakte van XX m2. Zie bijlage XXX voor een plattegrond van het terrein. [Neem ook een plattegrond op en een omschrijving van de gebouwen/verblijven] In het onderdeel huisvesting beschrijven we hoe onze verblijven voor de diersoorten A, B, C eruit zien. Uit dat onderdeel blijkt dat deze verblijven geschikt zijn voor de tijdelijke huisvesting van deze soorten. Gelet op het bovenstaande beperken wij ons tot de opvang van de volgende soort(groepen):
Leidraad_schriftelijke_vastlegging_werkwijze_opvang_beschermde_inheemse_dieren
5/24
i
Specialisatie Het Kwaliteitsprotocol spreekt van soortgroepen. Sommige opvangcentra hebben echter niet de mogelijkheden om alle dieren van een soortgroep op te vangen. Zij ‘specialiseren’ zich in bepaalde soorten van een soortgroep. Voor alle andere soorten binnen de soortgroep(en) wordt het opvangcentrum dan geacht samen te werken met één of meer andere opvangcentra, zodat zij gezamenlijk toch de opvang voor alle dieren van de soortgroep kunnen verzorgen. Bijvoorbeeld, een vogelopvangcentrum dat geen ruimte heeft om roofvogels op te vangen, zal een samenwerking aangaan met een opvangcentrum dat wel roofvogels opvangt (maar misschien geen andere vogels). Notabene: dit onderdeel is niet nodig voor een opvangcentrum dat alle soorten binnen de soortgroep(en) opvangt. In dit onderdeel kunt u beschrijven hoe u die samenwerking geregeld hebt.
?
Vragen 1. Met welke opvangcentra wordt samengewerkt? 2. Zijn over en weer instructies uitgewisseld over hoe deze soorten kortstondig worden gehuisvest en verzorgd, waar bevinden die instructies zich? 3. Hoe wordt ervoor gezorgd dat de dieren naar de samenwerkingspartner toe gaan? 3.1. Wie zorgt er voor het vervoer? 3.2. Wie betaalt het vervoer? 3.3. Binnen welke termijn worden de dieren naar de samenwerkingspartner gebracht?
Tekstsuggestie Voor de overige soorten binnen de soortgroep XXX werken wij samen met opvangcentrum A. Met dit opvangcentrum zijn afspraken gemaakt over hoe we de dieren verzorgen, hoe en wanneer we de dieren naar elkaar vervoeren, en wie welke kosten voor zijn rekening neemt. Deze afspraken zijn opgenomen in bijlage XXX.
Leidraad_schriftelijke_vastlegging_werkwijze_opvang_beschermde_inheemse_dieren
6/24
i
?
Opname en acceptatie In dit onderdeel beschrijft u onder welke omstandigheden een individueel dier wordt opgevangen of juist geweigerd. Over het algemeen zal gelden dat alle individuen binnen de soortgroep(en) uit het onderdeel Opvang worden opgevangen, tenzij er zwaar wegende redenen zijn om dat niet te doen. Het Kwaliteitsprotocol noemt al een aantal redenen, maar misschien zijn er voor u meer. Indien er sprake is van specialisatie in een of enkele soorten van een soortgroep, dan beschrijft u hier ook hoe u omgaat met dieren die buiten de specialisatie vallen (maar binnen de soortgroep). Ten slotte beschrijft u hier hoe u handelt wanneer er dieren ter opvang worden aangeboden die buiten de soortgroep(en) vallen en/of waarvoor u geen ontheffing hebt. Vragen 1. Het Kwaliteitsprotocol noemt een aantal redenen (in artikel 9) om individuele dieren te weigeren, zijn er voor u nog meer redenen, zo ja welke? 2. Hoe gaat u om met deze dieren? 3. Hoe gaat u om met dieren die u niet kunt opvangen omdat deze buiten uw capaciteiten vallen en waarvoor u met een ander opvangcentrum samenwerkt (zie onderdeel opname)? 4. Hoe gaat u om met dieren die u niet kunt opvangen omdat deze buiten uw ontheffing vallen? 5. Wie neemt de beslissing over het al dan niet opvangen van een dier? 6. Waar of hoe legt u deze beslissing vast?
Tekstsuggestie Binnen de soortgroepen die we bij het onderdeel Opvang genoemd hebben, vindt geen verdere selectie plaats. Alle in nood verkerende dieren van deze soorten zullen we hulp bieden ongeacht de soort, het geslacht of de leeftijd. Dieren die binnen de soortgroep(en) vallen, maar waarvoor wij niet gespecialiseerd zijn, accepteren we ook. Wij zorgen er voor dat deze dieren zo snel mogelijk, maar in ieder geval binnen XX uur, naar onze samenwerkingspartner worden vervoerd (zie bijlage XXX). We zullen een dier alleen weigeren indien: • We geen ruimte, geld of personele capaciteit beschikbaar hebben om het welzijn van het dier te waarborgen; de beheerder beoordeelt of dit het geval is; • Er sterke aanwijzingen zijn dat het dier een zeer besmettelijke en zeer gevaarlijke ziekte voor mens en/of dier draagt. [Indien mogelijk nader specificeren, bijvoorbeeld rabiës.] Als het dier een gevaar vormt voor mens en/of dier, dan wordt het dier zo snel mogelijk geëuthanaseerd (zie ook het onderdeel Het doden van dieren). In de overige gevallen onderzoeken we direct of het dier bij een collega-opvangcentrum terecht kan, of dat het dier (na een enkele behandeling) kan worden losgelaten met een redelijke kans op overleven. Zo niet, dan wordt het dier zo snel mogelijk geëuthanaseerd. Als iemand een dier brengt dat buiten onze ontheffing valt, dan zullen we deze persoon dringend vragen het dier zelf naar het dichtstbijzijnde opvangcentrum te brengen dat wel over de juiste ontheffing beschikt. We houden een lijst bij met alle organisaties in de regio, zij bijlage XX. De beheerder legt alle genomen besluiten vast in de administratie.
Leidraad_schriftelijke_vastlegging_werkwijze_opvang_beschermde_inheemse_dieren
7/24
i ?
Huisvesting In het onderdeel huisvesting beschrijft u wat uw opvangcentrum onder goede huisvesting voor de op te vangen dieren verstaat. Opvangcentra die één of enkele soorten opvangen (bijvoorbeeld egels en eekhoorns) kunnen dit per soort beschrijven. Opvangcentra die veel verschillende soorten opvangen (bijvoorbeeld vogelopvangcentra) zullen er eerder voor kiezen om de huisvesting te beschrijven voor soorten die vergelijkbare eisen stellen (bijvoorbeeld watervogels, zangvogels). Vragen 1. Is de diersoort waarvoor de verblijven bedoeld zijn sociaal levend of niet? 2. Is de diersoort waarvoor de verblijven bedoeld zijn territoriaal of agressief naar soortgenoten? 3. Kan de diersoort waarvoor de verblijven bedoeld zijn agressief of gevaarlijk zijn voor mensen? 4. Hoe is het natuurlijke gedrag van het dier? 4.1. Hoe zoekt het dier in de natuur naar voedsel? 4.2. Is het belangrijk dat het dier kan klimmen, graven, zwemmen of vliegen? 4.3. Is het belangrijk dat het dier zich kan verstoppen bijvoorbeeld in een nest, of in struikgewas? 4.4. Is het een nacht- of een dagactief dier? 4.5. Moet het dier zich kunnen oprichten, de vleugels uit kunnen slaan? 5. In hoeverre heeft de conditie van het dier invloed op de antwoorden op bovenstaande vragen? 6. Hoe zorgt u ervoor dat prooidieren en roofdieren elkaar niet kunnen waarnemen? 7. Als u rekening houdt met de antwoorden op bovenstaande vragen: 7.1. Hoe groot moet het verblijf dan zijn? 7.2. Hoeveel dieren kunnen er dan maximaal in gehuisvest worden? 7.3. Hoe wordt het verblijf ingericht (bodembedekking, nestmateriaal, klimmateriaal, zitstokken)? 8. In de afzonderingsruimte moet contact tussen dieren, en hun ‘uitscheidingen’, in verschillende verblijven worden uitgesloten. Wat betekent dat voor de verblijven voor deze diersoort in de afzonderingsruimte?
Tekstsuggestie Wij vangen de volgende diersoorten op: A, B, C, zie het onderdeel Opvang. Hieronder volgt een korte beschrijving van deze diersoorten. Diersoort A A leven solitair, behalve wanneer een vrouwtje jongen heeft. De jongen blijven ongeveer XX maanden bij hun moeder. Daarna gaan de jongen op zoek naar een eigen territorium. Het territorium van een A beslaat ongeveer XX m2. Een geschikt territorium bestaat uit een afwisselend landschap van open gebied en struikgewas. A’s worden ook vaak gezien in woongebieden met voldoende groen (tuinen, stadsplantsoenen). A’s zijn alleen ’s nachts actief, wanneer zij door hun territorium scharrelen op zoek naar voedsel. Overdag rusten A’s in een nest gemaakt van takjes en dor blad op een beschutte plek. ’s Winters houden A’s een winterslaap in hun nest. Dieren die in de opvang terechtkomen zijn verzwakt door verwonding, ondervoeding, onderkoeling of ziekte. Rust en een beperkte, donkere leefruimte zijn daarom van belang. De verblijven voor herstellende A’s bieden in eerste instantie voldoende ruimte om enkele passen te kunnen lopen, ongeveer XXXm2. In het verblijf bevindt zich een kunstmatig nest. Zowel het nest als de bodem van het verblijf worden bedekt met papiersnippers of hooi. De verblijven bevinden zich op een droge, tochtvrije locatie. Per verblijf wordt maximaal 1 volwassen dier gehuisvest. Hele jonge dieren (tot XX weken, of XX gram) kunnen met maximaal XX dieren in één verblijf worden geplaatst. Ook een compleet nest van meerdere jongen met of zonder moeder kunnen in één verblijf worden geplaatst tot een leeftijd van XX weken. Omdat A’s nachtdieren zijn laten we de dieren overdag zoveel mogelijk met rust, alle noodzakelijke handelingen proberen we in de schemering uit te voeren.
Leidraad_schriftelijke_vastlegging_werkwijze_opvang_beschermde_inheemse_dieren
8/24
In de laatste fase van het herstelproces hebben de dieren meer ruimte nodig om hun conditie verder te verbeteren. De dieren moeten in dit stadium verder kunnen lopen en graven. Dit wordt mogelijk gemaakt in buitenrennen van XX m2 met natuurlijke begroeiing, het gaaswerk is XX cm ingegraven. Omdat A's 's nachts actief zijn, controleren we de gezondheidstoestand van de herstellende dieren bij het invallen van de schemering wanneer deze dieren weer actief worden. Diersoort B Jonge dieren van soort B kunnen tot ze X weken oud zijn het best in een couveuse gehouden worden, of in een lage plastic bak met een warmtelamp of wamtemat. In het verblijf kan het dier ook een koelere plek opzoeken. Een (oude) handdoek voldoet als bodembedekking. Van X tot X weken kunnen ze in een kooi van maximaal XX cm hoog, zonder warmtelamp en met boombast en een handdoek als bodembedekking. Al naar gelang de klimvaardigheid zich ontwikkelt, kan de kooi elke twee weken wat groter/hoger worden. Na ongeveer XX weken kunnen de jonge dieren naar een buitenren. De buitenren is tenminste XX m2 en XX meter hoog, met XX nestkasten. Per ren kunnen maximaal XX dieren worden gehuisvest. Zorg voor hooggeplaatste voederstations en dennentakken voor beschutting. [vergelijkbare stukken voor overige diersoorten] [verdere specificaties, bijvoorbeeld over de materialen waarvan de verblijven gemaakt zijn. Ga eventueel ook nader in op bepaalde veel voorkomende kwalen/verwondingen die andere eisen aan huisvesting stellen. Denk ook aan foto’s ter illustratie en verduidelijking]
Leidraad_schriftelijke_vastlegging_werkwijze_opvang_beschermde_inheemse_dieren
9/24
i
?
Verzorging Naast huisvesting, voeding en hygiëne (zie hieronder) zijn er nog andere zaken die bij de verzorging van hulpbehoevende dieren komen kijken. Omdat wilde dieren slechts kortstondig in een opvangcentrum verblijven, bestaat de zorg voornamelijk uit medische verzorging. Het gaat dan vaak om handelingen om wonden of breuken te verzorgen, of om medicijnen toe te dienen. Maar ook informatie over hoe de dieren te benaderen en te hanteren met zo min mogelijk stress voor het dier hoort hierbij. Deze aspecten van de verzorging kunt u opschrijven en illustreren met foto’s. U kunt bijvoorbeeld voor elke diersoort een algemeen stukje maken over hoe deze dieren gehanteerd moeten worden. Vervolgens beschrijft u de meest voorkomende ziektebeelden en hoe u deze behandelt. U kunt dat doen door steeds eerst de symptomen te beschrijven: waaraan herken je dat het dier een vergiftiging heeft, of last heeft van een schimmelinfectie? Vervolgens beschrijft u hoe u het dier behandelt. Opvangcentra met veel diersoorten kunnen ervoor kiezen om diersoorten waarvoor de verzorging vergelijkbaar is samen te beschrijven.
Vragen 1. Hoe kan men het dier het beste hanteren en wat moet men vermijden? 2. Wat zijn de meest voorkomende gezondheidsproblemen? 3. Waaraan herken je de gezondheidsproblemen? 4. Hoe behandel je de gezondheidsproblemen? 4.1. Worden er medicijnen gegeven? 4.2. Wordt er extra bodembedekking aangeboden, of een warmteplaatje? 4.3. Hoe worden wonden of uitwendige infecties schoongemaakt en waarmee? 4.4. Wordt er afwijkend gevoerd (meer of minder, of ander voer)? 4.5. Wanneer wordt de dierenarts ingeschakeld? 5. Wat verwacht u van het verloop van het gezondheidsprobleem? 5.1. Na hoeveel tijd is verbetering zichtbaar? 5.2. Wanneer zou de aandoening genezen moeten zijn?
Tekstsuggestie Volwassen dieren van soort A kunnen hard bijten. Verzwakte dieren of dieren in shock kunnen worden opgepakt met een handdoek, bedek de ogen en draai het lichaam van het dier in de handdoek in een stevige greep, zie foto Q, R, S. [laat foto’s zien] Draag bij het hanteren van andere dieren altijd leren handschoenen, deze worden bewaard in de behandelruimte. Pak het dier op de volgende wijze vast: [omschrijf, laat foto zien]. Jonge en zieke dieren worden 1x dag gewogen. Bij diersoort A komen de volgende ziekten geregeld voor: Wormen Wormen zijn te herkennen aan: • symptoom A; • symptoom B. Behandeling XX ml van ontwormingsmiddel Z oraal toedienen. Behandeling na 2 weken herhalen. Longontsteking Een longontsteking is te herkennen aan: • symptoom A; • symptoom B. Behandeling XX ml van antibioticum Z oraal toedienen.
Leidraad_schriftelijke_vastlegging_werkwijze_opvang_beschermde_inheemse_dieren
10/24
i
Voeding In het onderdeel over voeding beschrijft u de natuurlijke voeding en het natuurlijke voedselzoekgedrag van de diersoorten. Vervolgens vertaalt u dit naar de voeding en de wijze van aanbieden van het voer in uw opvangcentrum. Zoals bij de huisvesting geldt ook hier dat opvangcentra met een beperkt aantal diersoorten dit onderdeel voor elke diersoort apart kunnen beschrijven. Opvangcentra met veel diersoorten kunnen ervoor kiezen om diersoorten met een vergelijkbaar voedingspatroon samen te beschrijven (bijvoorbeeld insecteneters en zadeneters). Notabene: in dit document zijn huisvesting, voeding en verzorging aparte paragrafen. U kunt er ook voor kiezen om deze drie onderdelen steeds per diersoort samen te beschrijven. Dus voor diersoort A huisvesting, verzorging en voeding; diersoort B huisvesting, verzorging en voeding…
?
Vragen 1. Waaruit bestaat de natuurlijke voeding (bijvoorbeeld insecten, wormen, vruchten, noten, blad, kleine zoogdieren, of combinaties daarvan)? 2. Op welke wijze komt het dier aan zijn voedsel, hoe ziet het foerageergedrag eruit? 3. Wat is de frequentie van voedselinname in de natuur (grote prooien met relatief lange tussenpozen, of vaak een klein beetje)? 4. Waaruit bestaat goede voeding voor deze diersoort in een opvangcentrum? 5. Hoe biedt u deze voeding aan: hoe, hoeveel en met welk interval? 6. Hoe en waar bewaart u de voeding? 7. Hoe bereidt u de voeding? 8. Wie bereidt de voeding? 8.1. Mag iedere medewerker dat doen, of zijn er bijvoorbeeld speciale diëten, of combinaties met medische behandelingen wanneer de voedselbereiding door de beheerder wordt gedaan? 8.2. Waar legt u vast wie welke diëten samenstelt? 8.3. Waar worden eventuele aanvullende voedingsinstructies (dieetlijsten) bewaard? 9. In hoeverre heeft de conditie van het dier invloed op de antwoorden op bovenstaande vragen? 9.1. Hoe verloopt het aanbieden van voeding voor jonge dieren?
Tekstsuggestie Diersoort B Diersoort B eet voornamelijk zaden en noten, zoals eikels, hazelnoten, zaden uit de kegels van naaldbomen. B’s vullen hun dieet aan met ander plantaardig voedsel: blad, bast, knoppen, bessen en paddestoelen. In mindere mate voeden zij zich ook met dieren: insecten (rupsen), eieren en jonge vogels. Jonge dieren drinken tot aan de XXX week moedermelk. Het grootste deel van de actieve periode wordt besteed aan het zoeken naar voedsel in bomen en in de strooisellaag. Jonge, nog zogende, dieren worden XX per dag gevoerd met XX ml van melkoplossing C. Gebruik hiervoor een naaldloze injectiespuit van X ml. Was de spuit direct na gebruik. Volwassen dieren die zich niet of moeilijk kunnen bewegen krijgen XX gram van mengsel A van gekraakte noten en zaden [nader specificeren] in een bakje in het verblijf. Zieke en zeer zwakke dieren krijgen een papje van speciaal voer Q. Voor de dieren die wel mobiel zijn, wordt per dier XX gram van het noten- en zadenmengsel B de helft in de voederstations in het verblijf gedaan. De andere helft wordt in het verblijf gestrooid. Al het voer wordt opgeslagen in de voorraadkamer (zie plattegrond) [zie ook het onderdeel Hygiëne in verband met het voorkomen van plaagdieren in de voorraadkamer]. Ook worden hier schone voerbakken, spuiten en dergelijke opgeslagen.
Leidraad_schriftelijke_vastlegging_werkwijze_opvang_beschermde_inheemse_dieren
11/24
i ?
Hygiëne In het onderdeel hygiëne beschrijft u hoe u wilt dat uw medewerkers zich gedragen om de verspreiding van ziektekiemen en/of het ontstaan van nieuwe infecties te voorkomen. Daarbij gaat het niet alleen om het schoonmaken (en schoon houden) van de dierverblijven, maar ook om het voorkomen van dierplagen en persoonlijke hygiëne. Een goede hygiëne is cruciaal voor het herstel van de dieren, het is daarom belangrijk dat u goed beschrijft hoe er wordt schoongemaakt en waarmee. Vragen 1. Welke handelingen worden er verricht, bijvoorbeeld eerst bodembedekking verwijderen, schrobben met borstel en middel A, spoelen met schoon water, (laten) drogen, nieuwe bodembedekking aanbrengen? 2. Zijn er verschillende manieren van schoonmaken: bijvoorbeeld ‘oppervlakkig’, ‘grondig’, ‘volledig ontsmetten na leegstand’? Zo ja, beschrijf dan wat deze inhouden en waarin ze van elkaar verschillen. 3. Worden er voor de diverse typen verblijven verschillende gereedschappen of schoonmaakmiddelen gebruikt? 4. Worden er voor het schoonmaken van de diverse typen verblijven verschillende handelingen verricht? 5. Blijven de dieren aanwezig in het verblijf wanneer het wordt schoongemaakt? 6. In welke volgorde worden verblijven/ruimtes schoongemaakt (bijvoorbeeld van schoon naar vuil, van gezond naar minder gezond)? 7. Hoe vaak worden de voer- en drinkbakken schoongemaakt? 8. Wordt de (volledige) bodembedekking verwijderd (b.v. zaagsel, handdoekjes)? 8.1. Of worden alleen uitwerpselen en voedselresten verwijderd? 9. Welke gereedschappen worden gebruikt bij het schoonmaken (emmer, doeken, bezem, borstel, schraper, schep)? 9.1. Waar worden deze gereedschappen opgeborgen? 9.2. Hoe worden deze gereedschappen gereinigd? 10. Welke schoonmaakmiddelen worden gebruikt en in welke concentratie? 10.1. Waar worden deze schoonmaakmiddelen opgeborgen? Naast het schoonmaken van de verblijven zijn er nog een aantal zaken van belang. Hoe wordt er gehandeld wanneer er een (nieuwe) besmettelijke ziekte wordt geconstateerd? 11. Wordt het dier naar de afzonderingsruimte verplaatst? 12. Welke extra hygiënemaatregelen gelden er, bijvoorbeeld het gebruik van handschoenen of inloopmatten? Hoe wordt voorkomen dat smetstoffen zich kunnen verspreiden? 13. Zijn er extra hygiënemaatregelen in de afzonderingsruimte, zo ja welke? 13.1. Worden de verblijven vaker schoongemaakt? 13.2. Worden er andere gereedschappen of schoonmaakmiddelen gebruikt? 13.3. Wordt er in de afzonderingsruimte speciale kleding gedragen? 14. Worden schoeisel en/of kleding (schort) gewisseld wanneer verschillende ruimtes worden betreden? 15. Geldt dat alleen voor de afzonderingsruimte of ook voor andere ruimten/verblijven? 16. Waar wordt die kleding of schoeisel opgeborgen bij het verlaten van de ruimte? Voorkomen van dierplagen 17. Hoe voorkomt u dat potentiële dierplagen ontstaan? 18. Mochten er ondanks de preventieve maatregelen problemen ontstaan: welke middelen worden dan gebruikt? 19. Hoe, waar en wanneer worden deze middelen gebruikt? 20. Waar worden deze middelen opgeborgen? 21. Hoe zorgt u ervoor dat de opgevangen dieren geen last of schade kunnen ondervinden van de gebruikte middelen? 22. Hoe weet u of de maatregelen effect hebben?
Leidraad_schriftelijke_vastlegging_werkwijze_opvang_beschermde_inheemse_dieren
12/24
Hoe zorgen medewerkers (en eventuele bezoekers) voor hun eigen hygiëne 23. Waar kunnen zij hun handen wassen? 24. Wanneer worden zij geacht hun handen te wassen? 25. Wie ziet toe op het naleven van de hygiëneregels (bijvoorbeeld de beheerder)?
Tekstsuggestie Schoonmaakinstructie voor dierverblijven 1, 2 en 3. Algemeen • Schoonmaakbenodigdheden staan in ruimte A; • Verwijderde mest en bodembedekking wordt gedeponeerd in afvalbak Z. Oppervlakkig Alle verblijven worden dagelijks oppervlakkig schoongemaakt. 1. Maak de drinkbak en voerbak schoon, met warm water en schoonmaakmiddel E; 2. Verwijder uitwerpselen met mestschep G, vul indien nodig bodembedekking aan (zie onderdeel huisvesting); 3. Vul de drinkbak met vers water en de voerbak met vers voer (zie onderdeel voeding) Grondig Alle verblijven worden wekelijks grondig schoongemaakt. Op het schoonmaakrooster staat vermeld op welke dag van de week welk verblijf de wekelijkse beurt krijgt. 1. Maak de drinkbak en voerbak schoon, met warm water en schoonmaakmiddel F; 2. Verwijder alle bodembedekking met mestschep G; 3. Maak vloer schoon met schrobber H en een sop van X liter warm water en 1 maatdop van schoonmaakmiddel I; 4. Schraap zitstokken af met schraper J; 5. Breng verse bodembedekking aan (zie onderdeel huisvesting); 6. Vul de drinkbak met vers water en de voerbak met vers voer (zie onderdeel voeding). Ontsmetting bij leegstand 1. Maak de drinkbak en voerbak schoon, met warmwater en schoonmaakmiddel F; 2. Verwijder alle bodembedekking met mestschep G; 3. Maak vloer, wanden, plafond en alle zitoppervlakken schoon met schrobber H en een sop van X liter warm water en 1 maatdop van schoonmaakmiddel I; 4. Maak vloer, wanden, plafond en alle zitoppervlakken schoon met schrobber K en een sop van X liter warm water en 1 maatdop van ontsmettingsmiddel L. Laat dit XX minuten inwerken; 5. Spoel na met schoon water; 6. Breng pas verse bodembedekking aan (zie huisvestinginstructie) vlak voor dat het verblijf opnieuw gebruikt wordt; Hygiëne in de afzonderingsruimte • Het werk in de afzonderingsruimte wordt altijd uitgevoerd met (wegwerp)handschoenen aan, met een schort voor en laarzen aan. Handschoenen, laarzen en schort worden niet buiten de afzonderingsruimte gedragen; • In de afzonderingsruimte worden alle werkzaamheden voor een verblijf (een dier), dus het schoonmaken en verzorgen afgerond voordat een volgend verblijf aan bod komt; • Voor elk verblijf worden schone handschoenen gebruikt; • Als de afzonderingsruimte verlaten wordt, worden handen en eventuele blote armen grondig met zeep gewassen; Hygiëne in de behandelruimte • Het werk in de behandelruimte wordt altijd uitgevoerd met (wegwerp)handschoenen aan, met een schort voor en laarzen aan. Handschoenen, laarzen en schort worden niet buiten de behandelruimte gedragen; • De behandeltafel wordt direct na iedere behandeling, of onderzoek schoongemaakt met schoonmaakmiddel A en ontsmettingsmiddel B.
Leidraad_schriftelijke_vastlegging_werkwijze_opvang_beschermde_inheemse_dieren
13/24
Voorkomen van dierplagen • Het voedsel wordt opgeslagen in stevige, afsluitbare tonnen of bakken; • De voorraadkamer wordt schoongehouden; • Gemorst voer wordt direct opgeruimd; • Bij het aanbieden van het voer zorgen we er zoveel mogelijk voor dat het voer wel bereikbaar is voor de opgevangen dieren maar niet voor ratten, muizen of andere plaagdieren; • Mochten er plagen ontstaan dan proberen we het gebruik van gif te vermijden. Klemmen en CO2-vallen worden eerst ingezet; • In alle gevallen dat we plaagdieren bestrijden zorgen we ervoor dat de opvangen dieren daar geen last of schade van ondervinden. Dat doen we door de bestrijdingsmiddelen alleen buiten de verblijven (en buiten bereik) van de opgevangen dieren in te zetten. Als er gif wordt gebruikt dan wordt dat alleen in daarvoor bedoelde gifstations gedaan; • We controleren geregeld op dode plaagdieren; • Om te monitoren of de maatregelen effect hebben, houden we bij hoeveel (sporen van) plaagdieren worden waargenomen; • Mochten onze maatregelen onvoldoende effect hebben, dan schakelen we een professioneel bedrijf in, waarmee we heldere afspraken maken over de randvoorwaarden waaraan de bestrijding moet voldoen.
Leidraad_schriftelijke_vastlegging_werkwijze_opvang_beschermde_inheemse_dieren
14/24
i ?
Zoönosen In het onderdeel zoönosen beschrijft u welke van dier op mens overdraagbare ziekten kunnen voorkomen in uw opvangcentrum. Ook kunt u ingaan op hoe deze ziekten herkend kunnen worden en wat er moet gebeuren als ze worden vastgesteld. Vanzelfsprekend is het ook van belang om te beschrijven hoe uw medewerkers zich tegen zoönosen kunnen beschermen. Vragen 1. Welke diersoorten vangt u op, en welke zoönosen komen bij die dieren voor? 2. Wat zijn de symptomen van die ziekten bij de dieren en bij mensen? 3. Hoe vindt de infectie van het dier op de mens plaats (via lucht, ontlasting, bloed)? 4. Is de ziekte ook van mens op mens overdraagbaar? 5. Wat moet er gebeuren als er een besmet dier is? 5.1. Hoe wordt de bron gevonden (bijvoorbeeld bloedtest van alle dieren)? 5.2. Behandeling? 5.3. Bescherming medewerkers (mondkapjes, handschoenen)? 5.4. Bescherming van andere dieren (voorkomen van verspreiding)? 6. Wat moet er gebeuren als een van de medewerkers besmet blijkt? 6.1. Hoe wordt de bron gevonden (bijvoorbeeld bloedtest van alle dieren)? 6.2. Hoe worden andere medewerkers beschermd?
Tekstsuggestie Bij diersoorten A, B, C komt zoönose Z voor. Z is een infectie met het virus G, en heeft een incubatietijd van XXX dagen. Bij deze dieren kenmerkt Z zich door: • symptoom 1; • symptoom 2. Z kan op mensen worden overgedragen via contact met de ontlasting van zieke dieren. Bij de mens geeft Z de volgende symptomen: • symptoom 1; • symptoom 2. Wanneer een medewerker vermoedt dat een dier geïnfecteerd is, dan informeert hij/zij direct de beheerder. De beheerder besluit of er inderdaad sprake is van een mogelijke infectie. Zo ja, dan wordt het dier direct in de afzonderingsruimte geplaatst en wordt de dierenarts geraadpleegd. Voor de gehele afzonderingsruimte geldt dan de verplichting tot het dragen van een mondkapje, veiligheidsbril en handschoenen. Medewerkers die denken Z te hebben opgelopen, worden geadviseerd naar hun huisarts te gaan. De medewerker informeert de beheerder altijd over de uitkomst van dit bezoek aan de huisarts.
Leidraad_schriftelijke_vastlegging_werkwijze_opvang_beschermde_inheemse_dieren
15/24
i ?
Veterinaire zorg In het onderdeel over veterinaire zorg geeft u aan hoe de diergeneeskundige zorg voor de dieren is geregeld en hoe nieuwe dieren worden onderzocht. Vragen: 1. Heeft u afspraken gemaakt met (een) bepaald(e) dierenartsenpraktijk(en)? Zo ja, met welke dierenartsenpraktijk(en)? 2. Wat houden deze afspraken in? 3. Hoe kan (kunnen) de dierenarts(en) bereikt worden? 4. Door wie worden nieuwe dieren onderzocht? 5. Wanneer worden nieuwe dieren onderzocht (bijvoorbeeld direct of 1x per dag)? 6. Op welke aspecten van de conditie van het dier wordt gelet (bijvoorbeeld vacht/verenkleed, voedingsstatus, bevoelen van botten, spieren, gewrichten, gebit, ogen, oren)? 7. Hoe en waar legt u de bevindingen van het onderzoek vast? 8. In welke gevallen raadpleegt u de dierenarts?
Tekstsuggestie Veterinaire zorg Met dierenartsenpraktijk ABC zijn afspraken gemaakt omtrent bereikbaarheid en tarieven. Elke week op XXXdag komt één van de dierenartsen voor een spreekuur naar het opvangcentrum. Alle lopende behandelingen passeren de revue en eventuele nieuwe gevallen worden onderzocht. Verder is de dierenartsenpraktijk te bereiken voor spoedgevallen. De contactgegevens van de dierenartspraktijk zijn: … Eerste onderzoek nieuwe dieren Alle nieuwe dieren worden bij binnenkomst direct naar de behandelkamer gebracht en geregistreerd in de administratie. Zij worden zo snel mogelijk, maar in ieder geval binnen 24 uur, door de beheerder onderzocht. Tot die tijd verblijven de dieren in een verblijf in de afzonderingsruimte. De beheerder bekijkt algehele conditie van het dier en let daarbij op: • verwondingen/breuken/afwijkende stand van ledematen; • afwijkende lichaamstemperatuur; • conditie van vacht/verenkleed en huid; • afwijkende kleur of andere afwijkingen van slijmvliezen, keelholte; • conditie van het gebit; • sporen van parasieten, wormen, diarree rond anus/cloaca; • sporen van parasieten in vacht/veren; • ademhaling; • ogen, oren, neus (schoon, beschadigingen); • reflexen; • beweeglijkheid van ledematen, stand van vleugels; • voedingstoestand (te vet of te mager); Aan de hand van het eerste onderzoek stelt de beheerder de verdere behandeling vast of raadpleegt de dierenarts. Alle bevindingen en besluiten worden in de administratie opgenomen.
Leidraad_schriftelijke_vastlegging_werkwijze_opvang_beschermde_inheemse_dieren
16/24
i
Uitwennen In het onderdeel over uitwennen beschrijft u het proces van het uitwennen van de dieren. Het kan zijn dat u het uitwennen niet voor alle diersoorten toepast. In het Kwaliteitsprotocol wordt met uitwennen en uitwenverblijven bedoelt dat de dieren aan het eind van de herstelperiode worden geplaatst in een verblijf buiten het opvangcentrum. In dit verblijf kunnen de dieren verder op krachten komen voor zij worden losgelaten. Notabene: sommige opvangcentra hebben dergelijke verblijven op het terrein van het opvangcentrum. Voor het Kwaliteitsprotocol zijn dat in dat geval ‘gewone’ verblijven zoals alle andere op het terrein van het opvangcentrum. Als het in het Kwaliteitsprotocol gaat over uitwenverblijven dan worden verblijven bedoeld voor het uitwennen van dieren die buiten het opvangcentrum liggen.
?
Vragen: 1. Voor welke diersoorten maakt u gebruik van uitwenverblijven? 2. Door wie wordt bepaald of een dier voldoende hersteld is om naar een uitwenverblijf te gaan? 3. Op basis van welke kenmerken wordt deze beslissing genomen (bijvoorbeeld het dier vertoont geen uiterlijke verschijnselen van gezondheidsprobleem meer, wonden/breuken zijn volledig genezen, dier heeft bepaald streefgewicht bereikt)? 4. Hoe vervoert u het dier naar het uitwenverblijf? 5. Welke eisen stelt u aan het uitwenverblijf (beschrijf dit eventueel bij onderdeel Huisvesting)? 6. Hoe lang wordt het dier in het uitwenverblijf gehouden? 7. Hoe is de verzorging (voer- en watervoorziening) geregeld, wie doet wat, wanneer? 8. Wordt het dier direct vanuit het uitwenverblijf losgelaten (bijvoorbeeld bij een vliegkooi)? 9. Zo niet, hoe en door wie wordt het dier gevangen en naar de loslaatlocatie vervoerd?
Tekstsuggestie Voor de diersoorten A, B, C maken wij gebruik van uitwenverblijven. A’s worden in het uitwenverblijf geplaatst wanneer zij: • Een gezonde lichaamstemperatuur en lichaamsgewicht hebben, namelijk XXX °C en XXX gram; • Geen uiterlijke verschijnselen van ziekte vertonen; • Niet later dan XXXX (datum) naar het uitwenverblijf toe kunnen, na die datum worden zij ter overwintering in het opvangcentrum gehouden. De beheerder besluit of een dier naar het uitwenverblijf wordt verplaatst. De dieren verblijven normaal gesproken XXX dagen in het uitwenverblijf. Na die periode bekijkt de beheerder de conditie van de dieren en beoordeelt of deze voldoende fit zijn om te worden losgelaten (zie hieronder). De afmetingen en andere specificaties van het uitwenverblijf zijn beschreven in het onderdeel huisvesting. Het uitwenverblijf staat: [geef de locatie, of het adres]. In het uitwenverblijf bestaat de verzorging uit het aanbieden van voer en water. In het uitwenverblijf proberen we het normale fourageergedrag van de dieren zo goed mogelijk te stimuleren. Het voer wordt daarom aangeboden in XX voederstations verspreid door het hele verblijf. Eénmaal per dag worden de dieren gecontroleerd en wordt gekeken of er voldoende voer en water aanwezig is. Zie het onderdeel voeding voor informatie over het voer. Eénmaal per week wordt de grond van het uitwenverblijf ontdaan van ontlasting, voor nadere instructies zie het onderdeel hygiëne.
Leidraad_schriftelijke_vastlegging_werkwijze_opvang_beschermde_inheemse_dieren
17/24
i ?
Loslaten In het onderdeel loslaten beschrijft u het wie, wat, hoe van het in vrijheidstellen van de dieren. Daarbij kunt u onder andere aandacht besteden aan de vraag hoe je beoordeelt of een dier voldoende is hersteld om losgelaten te worden, en hoe, waar en wanneer dat dan gebeurt. Vragen: 1. Wie besluit over het al dan niet loslaten van een dier? 2. Welke kenmerken worden gehanteerd om te besluiten of dier kan worden losgelaten (verschilt dit per diersoort)? Met andere woorden op basis waarvan beoordeelt u of het dier voldoende is hersteld om een redelijke kans op overleven te maken wanneer het wordt losgelaten? 3. Waar wordt het dier losgelaten, hoe wordt dat bepaald (kan per diersoort verschillen)? 4. Wanneer wordt een dier losgelaten (tijd van het jaar, tijd van de dag, kan per diersoort verschillen)? 5. Door wie wordt een dier losgelaten?
Tekstsuggestie Ons opvangcentrum vangt diersoorten A, B, en C op. Soort A kan worden losgelaten wanneer zij: • Een gezonde lichaamstemperatuur en lichaamsgewicht hebben, namelijk XXX °C en XXX gram; • Geen uiterlijke verschijnselen van ziekte vertonen; • Kunnen vliegen in de volière; • Zelfstandig prooi kunnen (vangen en) opeten; • Daarvoor klaar zijn uiterlijk op XXXX [datum], na die datum worden zij in verband met de vogeltrek ter overwintering in het opvangcentrum gehouden. Diersoort A is niet territoriaal en komt algemeen voor in de zomermaanden. We laten ze daarom los vanaf ons opvangcentrum. A’s trekken in het najaar naar het zuiden. Er is geen overwinterende populatie in Nederland. Dieren die we niet voor XXX [datum] los kunnen laten, houden we in ons opvangcentrum tot de terugkeer van de soort in het voorjaar. Deze overwinterende dieren worden zo snel mogelijk na XXX [datum] losgelaten. Soort B kan worden losgelaten wanneer zij: • Een gezonde lichaamstemperatuur en lichaamsgewicht hebben, namelijk XXX °C en XXX gram; • Geen uiterlijke verschijnselen van ziekte vertonen; • Goed mobiel zijn en van tak naar tak kunnen springen in verblijf Q; • Daarvoor klaar zijn uiterlijk op XXXX [datum], na die datum ter overwintering in het opvangcentrum gehouden. Diersoort A is territoriaal en komt algemeen in Nederland. A’s komen ook in de omgeving van ons opvangcentrum voor. Het is daarom niet mogelijk om A’s direct bij ons opvangcentrum los te laten, want daar zijn alle geschikte territoria al bezet. We laten B’s daarom los vanaf de locatie waar het dier gevonden is. Na XXXX [datum] hebben de dieren te weinig tijd om een voedselvoorraad aan te leggen voor de winter, daarom houden we B’s na die datum ter overwintering in ons opvangcentrum (of uitwenverblijf).
Leidraad_schriftelijke_vastlegging_werkwijze_opvang_beschermde_inheemse_dieren
18/24
i ?
Het doden van dieren Afgezien van ernstig acuut lijden is het doden van dieren volgens het Kwaliteitsprotocol voorbehouden aan daartoe bevoegde en kundige personen. In dit onderdeel legt u vast onder welke omstandigheden besloten wordt om een dier te doden, wie dat besluit neemt en op welke wijze het doden gebeurt. Vragen: 1. Welke aandoeningen zijn reden om een dier te doden (bijvoorbeeld gebroken poten, gebroken vleugels, bepaalde ziektes)? 2. Wie besluit tot het doden van een dier? 3. Op welke wijze worden dieren gedood? 4. Door wie worden dieren gedood? 5. Welke afspraken zijn er gemaakt met de dierenarts(en) over het doden van dieren? 6. Wat gebeurt er met dode dieren?
Tekstsuggestie Dieren van soort C worden gedood wanneer zij: • Een onherstelbaar gebroken vleugel hebben; • Besmet zijn met ziekte Y; • Na 12 maanden in het opvangcentrum verbleven te hebben, niet kunnen worden losgelaten; • Wanneer er geen geschikt en veilig habitat gevonden wordt om het dier los te laten; • Wanneer het risico bestaat dat dit dier voor of na zijn vrijlating een gevaar vormt voor zichzelf, voor soortgenoten, voor andere dieren dan prooidieren, of voor mensen. Dit kan het geval zijn wanneer een dier drager is van een besmettelijke ziekte, of wanneer een dier tam is geworden. Het doden gebeurt door de dierenarts op de volgende wijze: [omschrijf] Indien er sprake is van ernstig en acuut lijden, wordt het dier, na overleg met de dierenarts, gedood door de beheerder. Dat gebeurt in zo’n geval op de volgende wijze: [omschrijf] De beheerder en de dierenarts besluiten in onderling overleg of een dier gedood wordt. De beheerder legt dit besluit en de reden daarvoor vast in de administratie. Als we vermoeden dat het dier aan een vergiftiging of andere onnatuurlijke oorzaak is gestorven, zullen we het dier waterdicht in een stevige plastic zak verpakken en in de vriezer leggen. Vervolgens wordt de bevoegde instantie door de beheerder ingelicht. In alle overige gevallen worden overleden dieren waterdicht in een stevige plastic zak verpakt en in de vriezer bewaard tot het eerst volgende bezoek van de dierenarts. De dierenarts zorgt voor de destructie van de dieren. We vinden het belangrijk dat de doodsoorzaak van een dier bekend is. Als we deze niet door ons zelf of door de dierenarts kon worden vastgesteld, zullen we ons inspannen deze door onderzoek te (laten) achter halen. Daarvoor wenden we ons eventueel tot het Centraal Veterinair Instituut [CVI, Postbus 65, 8200 AB Lelystad, 0320 - 238 800,
[email protected], www.cvi.wur.nl/NL/over/centraalveterinairinstituut/], het Dutch Wildlife Health Centre [Dutch Wildlife Health Centre, t.a.v. M.N. Buitelaar, Kamer 1.76, Faculteit Diergeneeskunde, Universiteit Utrecht, Postbus 80158, 3508 TD Utrecht, .030-2537925,
[email protected], www.dwhc.nl] of het waterschap [zij zijn met name geinteresseerd in mogelijke gevallen van botulisme]
Leidraad_schriftelijke_vastlegging_werkwijze_opvang_beschermde_inheemse_dieren
19/24
i ?
Medewerkers In het onderdeel Medewerkers beschrijft u welke medewerkers het opvangcentrum heeft, welke rollen en bevoegdheden deze personen hebben, en wat van hen verwacht wordt. Ook geeft u hierin weer hoeveel medewerkers nodig zijn voor de verzorging van de dieren. Vragen 1. Welke verschillende rollen zijn binnen er het opvangcentrum, naast de beheerder (bijvoorbeeld assistent beheerder, dierverzorger)? 2. Welke taken en bevoegdheden hebben deze rollen? 3. Hoeveel tijd is er per dag (week) nodig om alle werkzaamheden van die dag (week) uit te voeren? 4. Hoe wordt informatie gedeeld tussen de medewerkers? 5. Hoe en door wie worden nieuwe medewerkers ingewerkt? 6. Welke inzet verwacht u van de medewerkers? 7. Wat staat daar tegenover?
Tekstsuggestie Alle medewerkers van ons opvangcentrum zetten zich vrijwillig in. Bij een volledige bezetting van ons opvangcentrum is XX uur per week nodig voor de uitvoering van alle werkzaamheden. Bij een gemiddelde bezetting is dat XX uur per week. De beheerder is YY uur per week beschikbaar. De overige uren moeten worden ingevuld met vrijwilligers. Wij verwachten van vrijwilligers een minimale inzet van 4 uur per week, voor een periode van tenminste 6 maanden. De beheerder voert 1x per dag gezamenlijk overleg met de medewerkers over de voortgang en planning van werkzaamheden. De beheerder en assistent-beheerder plannen hun aanwezigheid zo dat elke dag tenminste één van hen aanwezig is. De beheerder heeft de volgende taken en bevoegdheden • Werven, inwerken en aansturen van alle overige medewerkers; • Rapporteert aan het bestuur; • Contactpersoon voor externe partijen, inclusief leveranciers en de dierenarts; • Besluit (in samenspraak met dierenarts) over behandeling; • Besluit in samenspraak met dierenarts over euthanasie; • Beheert de administratie van het opvangcentrum wat betreft: dieren; voorraadbeheer. • Werkt mee bij de dierverzorging; • Bewaakt de bouw- en arbotechnische veiligheid van de gebouwen en verblijven. De assistent beheerder heeft de volgende taken en bevoegdheden • Vervangt de beheerder bij diens afwezigheid; In het aansturen van overige medewerkers; Contacten met de dierenarts; Besluiten over behandeling; Besluiten over euthanasie in samenspraak met de dierenarts; Beheer van de dieradministratie. • Rapporteert aan de beheerder; • Werkt mee bij de dierverzorging. De overige medewerkers: • Dragen zorg voor de verzorging van de dieren op instructie van de beheerder; • Rapporteren aan de (assistent)beheerder. Vergoedingen De medewerkers leveren hun inzet op vrijwillige basis. Zij krijgen daarvoor geen financiële vergoeding. Van de beheerder en assistent-beheerder verwachten wij dat zij actief hun kennis en kunde op peil houden en uitbreiden, bijvoorbeeld door het halen van een EHBO diploma. De (on)kosten die daarmee gemoeid zijn, worden gedragen door het opvangcentrum. Leidraad_schriftelijke_vastlegging_werkwijze_opvang_beschermde_inheemse_dieren
20/24
i ?
Veiligheid In dit onderdeel geeft u aan hoe de veiligheid van de medewerkers en de openbare veiligheid worden gegarandeerd. Neem ook een lijst met belangrijke telefoonnummers en adressen op. Die lijst kunt u bij dit onderdeel opnemen of elders, bijvoorbeeld helemaal aan het begin of eind als een apart onderdeel. Zet op die lijst niet alleen telefoonnummers van hulpdiensten en dierenarts, maar ook die van de GGD, de (assistent)beheerder en bestuursleden van uw stichting. Vragen 1. Hoe kunnen medewerkers zich beschermen tegen infectierisico’s en verwondingen (incl. krabben, bijten en prikken)? 2. Hoe, en door wie, wordt de veiligheid van de gebouwen en verblijven van het opvangcentrum bewaakt? 3. Hoe wordt gehandeld in geval van brand?
Tekstsuggestie Voor alle medewerkers zijn handschoenen, mondkapjes en gezichtsbeschermende middelen aanwezig in de kleedruimte. Medewerkers worden door de beheerder voorgelicht over de risico’s van het werken met wilde dieren. Voor het werken met de diersoorten A en C zijn tevens leren handschoenen beschikbaar. Medewerkers zijn verplicht deze te dragen bij het hanteren van deze diersoorten. De beheerder zorgt ervoor dat de veiligheid van medewerkers en dieren niet in het geding komt door technische gebreken aan de gebouwen, verblijven of gebruikte hulpmiddelen. Alle gebouwen zijn uitgerust met rookmelders en alle verblijven bereikbaar met een slang aangesloten op het waterleidingnet. In geval van brand worden alle verblijven die direct gevaar lopen onmiddellijk open gezet. Naast de brandweer worden ook de politie en de dierenarts gewaarschuwd.
Leidraad_schriftelijke_vastlegging_werkwijze_opvang_beschermde_inheemse_dieren
21/24
i ?
Continuïteit In het onderdeel over continuïteit beschrijft u hoe uw opvangcentrum ervoor zorgt dat de verzorging van de dieren doorgaat indien bepaalde medewerkers uitvallen. In dit onderdeel kunt u ook beschrijven hoe u ervoor zorgt dat uw opvangcentrum bereikbaar is, denk bijvoorbeeld aan de openingstijden en hoe het publiek buiten de openingstijden zou moeten handelen. Vragen: 1. Wie vervangt de beheerder bij afwezigheid (ziekte, vakantie)? 2. Hoe kan ziekteverzuim onder de medewerkers worden opgevangen? 3. Hoe en op welke tijdstippen kan het publiek bij uw opvangcentrum terecht met hulpbehoevende dieren? 4. Hoe zorgt u ervoor dat dierenambulances, politie en andere instanties (zie artikel 5 van het Kwaliteitsprotocol) uw opvangcentrum kunnen bereiken?
Tekstsuggestie Ons opvangcentrum streeft ernaar een groep van XX vrijwillige medewerkers tot stand te brengen. Deze groep is bij voorkeur groter dan nodig voor de reguliere verzorging. De vrijwilligers kunnen elkaar zo vervangen bij afwezigheid. De beheerder wordt bij ziekte vervangen door de assistent-beheerder. Alle medewerkers zijn voor aanvang geïnstrueerd over de inhoud en locatie van alle protocollen en instructies. De beheerder zorgt ervoor dat alle protocollen en instructies actueel zijn. Indien er sprake lijkt te zijn van een langer durend capaciteitsprobleem dan kan het bestuur besluiten tot een opnamestop. Het bestuur streeft ernaar met naburige collega-organisaties afspraken te maken voor wederzijdse ondersteuning in het geval de beschreven voorzieningen onvoldoende blijken te zijn. Ons opvangcentrum is dagelijks voor het publiek te bereiken op telefoonnummer XXX, van XXX tot XXX uur. Zolang er medewerkers aanwezig zijn, kan men ook onaangekondigd dieren brengen (ook al heeft die niet onze voorkeur). Buiten de genoemde tijden is op het telefoonnummer een boodschap te horen met instructies en ons telefoonnummer voor noodgevallen. Ons telefoonnummer voor noodgevallen wordt altijd door de beheerder of assistent-beheerder beantwoord. Bij de ingang van ons opvangcentrum staat een houten kist met instructies en enige materialen waar mensen dieren in kunnen achterlaten wanneer er niemand aanwezig is [beschrijf bij het onderdeel opnamen wanneer, hoevaak, deze kist gecontroleerd wordt op achtergelaten dieren en aanwezigheid van instructies en materialen. Beschrijf door wie die controle gedaan wordt en wat er met de aangetroffen dieren gebeurt].
Leidraad_schriftelijke_vastlegging_werkwijze_opvang_beschermde_inheemse_dieren
22/24
i ?
Bezoekers In het onderdeel bezoekers schrijft u op of uw opvangcentrum bezoekers toelaat, met welk doel u dat doet en op welke wijze. Ook kunt u hierin aandacht besteden aan de mensen die dieren komen brengen. Vragen 1. Waarom wilt u bezoekers toelaten (bijvoorbeeld genereren financiële middelen, educatie)? 2. Wat mogen bezoekers wel en niet? 3. Zijn er bepaalde ruimtes, gebieden waar de bezoekers niet mogen komen (afgezien van de afzonderingsruimte)? 4. Hoe bewaakt u de veiligheid van de bezoekers?
Tekstsuggestie Brengers Mensen die op te vangen dieren naar opvangcentrum brengen (brengers) worden bij de entree ontvangen, waar het dier wordt overgenomen. De brengers worden in de ontvangstruimte geïnformeerd over de activiteiten van het opvangcentrum, en de redenen waarom zij niet bij het eerste onderzoek en verdere verzorging van het dier aanwezig kunnen zijn. Bezoekers We organiseren tweemaal per jaar een open dag voor onze donateurs en andere geïnteresseerden. Met deze open dagen willen we de bewoners van de regio bewust maken van hun omgeving, de dieren die daarin leven en de gevaren die dieren lopen. Ook hopen we een aantal bezoekers te kunnen motiveren om donateur te worden. Op overige dagen kan alleen op afspraak een bezoek worden gebracht aan het opvangcentrum, dit ter beoordeling van de beheerder. Bezoekers worden niet toegelaten tot de behandelruimte, de afzonderingsruimte en de verblijven D, E, en F. In deze verblijven worden dieren gehuisvest die te veel gestresst kunnen raken. De overige verblijven zijn zo ingericht dat de dieren zich uit het zicht van de bezoekers kunnen terugtrekken. De beheerder geeft voorlichting over de hygiëneregels voor het bezoek: geen dieren aanraken, geen verblijven aanraken, handen wassen (zie onderdeel hygiëne). De beheerder geeft aan het bezoek ook informatie over ons opvangcentrum, zoals onze doelstelling en onze werkwijze. Ook geeft de beheerder uitleg over hoe mensen zouden moeten handelen wanneer zij denken een dier te hebben gevonden dat hulp nodig heeft.
Leidraad_schriftelijke_vastlegging_werkwijze_opvang_beschermde_inheemse_dieren
23/24
i ?
Administratie In het onderdeel administratie kunt u beschrijven waar de (dier)administratie zich bevindt, hoe deze toegankelijk is en hoe deze gebruikt moet worden. Door dit goed op te schrijven zorgt u ervoor dat in het geval dat de beheerder wegvalt, de administratie ook door iemand anders kan worden bijgehouden. Vragen 1. Waar bevindt de dieradministratie zich? 2. Hoe is deze toegankelijk? 2.1. Bij een papieren administratie: waar bevindt deze zich? 2.2. Bij een digitale administratie: zijn er gebruikersnamen en/of wachtwoorden? 3. Hoe is de administratie opgezet? 3.1. Is het een kaartenbak, met één kaart voor elk dier? 3.2. Zijn die kaarten dan op volgorde van binnenkomst, op diersoort of volgens een ander systeem gesorteerd? 3.3. Is er een handleiding voor het gebruik (vooral bij digitale systemen van belang)? Zo ja, waar is deze? Zo niet, dan verdient het aanbeveling deze op te stellen? 4. Wat wordt in de administratie geregistreerd?
Tekstsuggestie De dieradministratie bevindt zich in ruimte A, op de computer. Er zit geen wachtwoord op de computer of op het administratieprogramma. Voor elk dier wordt een (computer)kaart aangemaakt. Deze kaart levert een unieke code op. Deze code wordt, samen met diersoort, geslacht, datum binnenkomst en andere kenmerken op een etiket geprint welke in het bezettingsbord wordt gedaan van het verblijf waarin het dier is gehuisvest. De handleiding van het programma bevindt zich naast het beeldscherm. Noteer in de administratie de volgende gegevens: • diersoort; • (geschat) geslacht; • (geschatte) leeftijd; • indien bekend de vindplaats en contactgegevens van de brenger; • datum van binnenkomst; • reden van aanbieden (bijvoorbeeld ziek, gevangen door de kat, aangereden); • bevindingen bij eerste controle; • veterinaire verslaglegging, o.a.: diagnose; gekozen behandeling; eventueel de behandelend dierenarts; eventueel medicatie, inclusief dosering, frequentie en wijze van toediening; eventueel andere behandelingen; eventueel datum en beschrijving van vaccinaties en andere handelingen ter vaststelling, behandeling of preventie van bepaalde ziekten, met eventueel de datum waarop de behandeling herhaald moet worden; eventueel datum, uitvoerder en resultaten van post-mortem onderzoek. • eventueel reden waarom de behandeling langer duurt dan verwacht; • de definitieve bestemming van het dier (inclusief eventuele plaatsen bij een ander opvangcentrum; • datum, plaats en andere informatie betreffende het loslaten, eventuele euthanasie of plaatsing bij een ander opvangcentrum.
Leidraad_schriftelijke_vastlegging_werkwijze_opvang_beschermde_inheemse_dieren
24/24