TMA jaargang 20 (2008), nr. 40 Burgers, pp. 13-20
Landschapsarcheologie en lokale gemeenschappen. Onderzoek en erfgoedperspectieven van het Salento Isthmus Project (Zuid-Italië). Gert-Jan Burgers Als het Tijdschrift voor Mediterrane Archeologie als uitgangspunt genomen mag worden voor een analyse van recente ontwikkelingen in de klassieke/mediterrane archeologie, dan moet men concluderen dat regionale landschapsarcheologische projecten zijn gaan behoren tot de kern van dat vakgebied. Nederlandse archeologen hebben zich op dit gebied niet onbetuigd gelaten, met projecten van onder meer het Groninger Instituut voor Archeologie in de Pontijnse regio en in de Sibaritide, het Archeologisch Centrum van de Vrije Universiteit Amsterdam in Apulië, de Leidse Faculteit der Archeologie op Sardinië en in Boeotië, het Amsterdam Archeologisch Centrum op Zakynthos en een interuniversitair project in de Molise. In dit soort projecten zijn niet alleen vernieuwende methoden en technieken ingezet, ook in interpretatief opzicht zijn innovatieve stappen ondernomen. Zo is het vooral in de landschapsarcheologie dat de traditionele klassiek archeologische focus op de Grieks-Romeinse hoogcultuur ter discussie is gesteld. In het verlengde daarvan zien veel mediterraan archeologen de Griekse en Romeinse wereld niet meer als klassiek in de letterlijke zin van het woord, als ‘ter voorbeeld dienende’. Eerder wordt ze gezien als een van de vele samenlevingen uit de beschavingsgeschiedenis; ze is ontmythologiseerd. Dit heeft de weg geopend voor een reeks van nieuwe vraagstellingen, vooral over maatschappelijke thema’s. Daarbij gaat de aandacht niet meer hoofdzakelijk uit naar stadse Grieken en Romeinen maar ook naar sociale groepen en gebieden die voorheen als marginaal werden beschouwd; boeren en herders, bergen en zelfs moerassen. Meer in het algemeen erkent men de rol die lokale gemeenschappen hebben gespeeld in het historische proces. In deze bijdrage wil ik aan de hand van het meest recente veldwerk van het Archeologisch Centrum van de Vrije Universiteit (ACVU) in Zuid-Italië aantonen dat dit kan leiden tot verrassende heroverwegingen van traditionele interpretaties. Een tweede, hieraan nauw verwant thema dat in dit artikel aan de orde zal komen, is de vergaande invloed die de verschuivingen in onderzoeksperspectieven hebben op de bemoeienissen van Nederlandse archeologen met behoud en
beheer van het archeologische erfgoed dat zij bestuderen. Ook bij dit thema spelen lokale gemeenschappen een belangrijke rol. Het ACVU-project is van start gegaan in 1981 en richtte zich in eerste instantie op de Brindisijnse vlakte, het oostelijk deel van de zogenaamde Salentijnse isthmus (zie fig. 1). Het doel ervan was inzicht te verschaffen in de romanisering van dit gebied. Vanaf de jaren 1990 is dit project zowel in thematisch als in geografisch opzicht verbreed. Het gehele regionale landschap van de isthmus van Salento is centraal komen te staan. De aandacht van het Salento Isthmus Project dat toen van start is gegaan, gaat uit naar de wijze waarop de lokale gemeenschappen in de loop van het eerste millennium voor Christus dit landschap hebben vormgegeven. Daarbij wordt niet alleen de invloed van het romaniseringsproces bestudeerd maar ook die van de Griekse kolonisatie vanaf de late achtste eeuw voor Christus. In het kader van al deze projecten zijn opgravingen en surveys uitgevoerd door Douwe Yntema, Hans Boersma, Jan Paul Crielaard en ondergetekende (zie fig. 1).1 Die betreffen zowel stedelijke als rurale en marginale landschappen, onder andere bij Oria, Valesio, Muro Tenente en in de Murge hoogvlakte bij Ostuni. In 2003 zijn Jan Paul Crielaard en ondergetekende begonnen met een nieuw deelonderzoek, dat centraal staat in dit artikel, het zogenaamde L’Amastuola Archaeological Project.2 Het is dit project dat tot belangrijke inzichten leidt over de rol van lokale inheemse gemeenschappen in de geschiedenis van de Griekse kolonisatie. Het l’Amastuola Archaeological Project Het l’Amastuola project is geconcentreerd op het landschap rondom de heuvel die met deze naam wordt aangeduid, die ongeveer 15 km ten noordwesten van Tarente ligt (zie fig. 2). De heuvel markeert de overgang van de Tarentijnse kustvlakte naar de Murge hoogvlakte in het binnenland. In de Oudheid maakte dit gebied deel uit van het territorium van Taras, een kolonie die volgens historische bronnen in 706 voor Christus door Spartanen gesticht is en uitgroeide tot een van
1 Zie met name Boersma 1995, Yntema 1993; 1995; 2000; Burgers 1998; Burgers & Yntema 1999; Alberda et al 1999; Maruggi & Burgers 2001; Burgers & Crielaard 2007. 2 Burgers & Crielaard 2007.
13
TMA jaargang 20, nr. 40
Figuur 1. Sites en surveyzones op de isthmus van Salento onderzocht door het ACVU (Bert Brouwenstijn).
de meest welvarende Griekse steden in Zuid-Italië. L’Amastuola is strategisch gelegen, op het hoogste gedeelte (213 meter) van een stijl oplopend plateau. De Italiaanse archeologische dienst heeft in 1988 en 1991 kleinschalige opgravingen uitgevoerd op deze site.3 Sindsdien vervult ze een sleutelrol in het debat over de Griekse kolonisatie in Zuid-Italië. De opgravingen brachten namelijk aan het licht dat op de heuvel net voor het midden van de zevende eeuw een Griekse kolonistennederzetting zou zijn gesticht, waarbij eerdere inheemse bewoning verwoest zou zijn. Een archaïsche necropool ten zuiden van de heuvel behoorde toe aan deze nieuwe Griekse nederzetting, stelde men vast. L’Amastuola bood daarmee een van de weinige archeologische bewijzen voor het traditionele beeld van de Griekse kolonisatie, dat vooral gebaseerd is op de autoriteit van antieke teksten. Oudhistorici en klassiek archeologen hebben in navolging van deze bron-
nen de Griekse kolonisatie afgeschilderd als een welhaast logisch gevolg van de expansiedrift van hoogontwikkelde Griekse stadstaten ten koste van onderontwikkelde tribale groepen die verdreven, onderdrukt en gehelleniseerd werden.4 Hoewel deze opvattingen zeker in Italië nog steeds invloedrijk zijn, zijn ze de afgelopen decennia zeer kritisch bejegend. Vanuit een post-koloniaal perspectief is er zelfs op gewezen dat ze geworteld zijn in de hoogtijdagen van het Europese kolonialisme en dat ze onderdeel uitmaakten van een discours, dat erop gericht was de toenmalige koloniale orde in stand te houden; de Griekse en ook de Romeinse expansie golden als rechtvaardiging en als model voor het Europese imperialisme.5 Daartegenover zijn recentelijk nieuwe interpretatiekaders geplaatst die veeleer een cultuurrelativistisch perspectief hanteren. Eén daarvan is die van Robin Osborne die tien jaar geleden heeft betoogd dat de Griekse migraties niet gezien dienen
3 Maruggi 1996. 4 Dunbabin 1948; Guzzo 1982; Boardman 1998; De Juliis 2000; Greco 2001. 5 Morris 1994; van Dommelen 1995; Lomas 1996.
14
Landschapsarcheologie en lokale gemeenschappen.
Gert-Jan Burgers
Figuur 2. L’Amastuola. Oblique luchtfoto van de centrale heuvel (archief firma Kikau).
te worden als grootschalige koloniale staatsondernemingen, maar veeleer als kleinschalige privé-expedities.6 Ook Douwe Yntema laat zich in overeenkomstige zin uit over de Griekse migraties naar Zuid-Italië. In een BABesch-artikel uit het jaar 2000 interpreteert hij net als Osborne de antieke teksten over bijvoorbeeld de Spartaanse stichting van de koloniestad Tarente vanuit een sociologisch perspectief als stichtingsmythes die in latere fases geconstrueerd zijn voor specifieke contemporaine politieke doeleinden. Zowel Osborne als Yntema menen dan ook dat dergelijke teksten niet kunnen dienen als betrouwbare bronnen bij het onderzoek van de vroegste migratiefases. De archeologie zal hier uitkomst moeten bieden. Wat dat betreft wijzen recente casussen als die bij Siris, Francavilla Marittima, l’Incoronata en Metaponte inderdaad uit dat de contactsituatie in Zuid-Italië veel gedifferentieerder is dan eerder werd voorgesteld en dat lokale inheemse groepen een actieve centrale rol vervulden in de contacten met de overzeese migranten. Hierin ligt ook het belang van het veldwerk bij l’Amastuola. Het is een van de zeer weinige vroeg-koloniale landschappen die nog systematisch onderzocht kunnen wor-
den en de resultaten van het veldwerk dat al gedaan is, kunnen verrassend genoemd worden. Dat veldwerk betrof vooral opgravingen op de heuvel van l’Amastuola en surveys in een transect dat het hele Tarentijnse landschap doorsnijdt (zie boven fig. 1). Op basis van dit veldwerk kan geconcludeerd worden dat het inheemse groepen zijn geweest die hier in de tweede helft van de achtste eeuw een nieuwe nederzetting hebben gesticht, voordat overzeese migranten hier voet aan wal gezet hebben. Dit gegeven sluit nauw aan bij de ACVUsurveys in het wijdere Salentijnse landschap die aantonen dat in deze fase in het hele gebied veel nieuwe, inheemse nederzettingen worden gesticht en zelfs in voorheen marginale gebieden.7 Tegen deze achtergrond heb ik elders betoogd dat de vroege Griekse immigratie in Zuid-Italië zich inbedde in een regionaal proces van migraties, territoriale expansie en het in gebruik nemen van nieuwe gronden. Daarbij lijken vooral lokale inheemse groepen een dominante rol te hebben gespeeld.8 Zo’n vijftig jaar later, rond 675 voor Christus, is ook op l’Amastuola de Griekse materiële cultuur pregnant aanwezig. Zo is zowel bij het Italiaanse als bij het Nederlandse onder-
6 Osborne 1998. 7 Burgers 1998. 8 Burgers 2004.
15
TMA jaargang 20, nr. 40
Figuur 3. L’Amastuola. Verticale luchtfoto van de site en omgeving met locatie van archaïsche bewoning en grafveld.
zoek een serie huisplattegronden opgegraven; één-kamer gebouwtjes, die directe parallelen hebben in Griekse overzeese contexten. Ook ligt er ongeveer 800 meter ten zuiden van l’Amastuola een necropool waarvan de graven zowel in architectuur als in grafgiften onmiskenbaar Griekse kenmerken vertonen (zie fig. 3). Toch staan de resultaten van het veldwerk niet toe deze resten te interpreteren in het licht van Griekse overname van de site. Eerder lijken zij antropologische studies te onderstrepen die wijzen op de complexiteit van contactsituaties als deze. Zowel in de materiële cultuur als in de inrichting van de ruimte is er in de zevende eeuw ook sprake van elementen die onmiskenbaar verwijzen naar eigentijdse lokale concepten.9 De meest evidente voorbeelden zijn ten eerste de verdedigingsmuur in de vorm van een agger die de centrale heuvel omsluit en die vooral parallellen heeft in het inheemse achterland. Dat laatste geldt eveneens voor de resten van drie hoefijzervormige hutten, waarin vooral veel lokaal matt painted aardewerk is aangetroffen. Ook in de rechthoekige huizen komt dit aardewerk voor. Veelzeggend is vooral ook de vondst van een antropomorfe stele te midden van de zogenaamde Griekse graven in de net aangehaalde necropool (fig. 4). Dit soort steles komen hoofdzakelijk voor in lokale elite contexten in Salento, wat erop wijst dat in de necropool ook inheemse personen begraven
liggen met een hoge status. Uit deze korte opsomming mag geconcludeerd worden dat het nieuwe veldwerk op l’Amastuola weinig steun biedt voor de these dat we te maken hebben met een koloniale, etnisch Griekse gemeenschap die zich hier heeft gevestigd ten koste van inheemse groepen. Eerder lijken overzeese migranten van verschillende komaf geïntegreerd te zijn in een lokale inheemse gemeenschap die zich hier nog geen vijftig jaar eerder als eerste heeft gevestigd en continuïteit vertoont gedurende de gehele zevende eeuw voor Christus. Dit roept de vraag op of de inheemse groepen geen dominante factor zijn geweest in de contacten met de nieuwkomers. Waar we met dit veldwerk in elk geval voor willen pleiten is om bij deze thematiek een veelheid van actoren te onderscheiden, zeker ook onder de lokale gemeenschappen. Erfgoedzorg en de inrichting van archeologische parken Deze benadering wordt ook gehanteerd in het grotere, regionale project waarvan het l’Amastuola-onderzoek deel uitmaakt, het Salento Isthmus Project. Zo beargumenteren we dat meer in het binnenland interne spanningen tussen verschillende sociale groepen binnen de lokale gemeenschappen een belangrijke rol hebben gespeeld in de zogenaamde helle-
9 Burgers & Crielaard 2007.
16
Landschapsarcheologie en lokale gemeenschappen.
nisering van de materiële cultuur en in de landschappelijke transformaties die we daar met ons veldwerk hebben vastgelegd.10 Daarvoor voeren we onder andere opgravingen en surveys uit bij de inheemse oppida van Muro Tenente en Li Castelli di San Pancrazio (figuur 5; zie voor locatie boven figuur 1). Dit veldwerk is vorig jaar opnieuw opgepakt na een onderbreking van vijf jaar waarin het ACVU-project hoofdzakelijk op l’Amastuola gericht is geweest. Ik wil in de rest van deze bijdrage ingaan op dit nieuwe veldwerk. Daarbij richt ik het vizier echter niet zozeer op de historische interpretaties, maar op de zorg voor en het beheer over de archeologische landschappen die we onderzoeken en onze eigen bemoeienissen daarmee. Dat thema is nauw verwant aan het vorige omdat ook in dit opzicht sprake is van een heroriëntatie op eerdere klassiek archeologische benaderingen en ook hier wordt de rol van lokale gemeenschappen benadrukt. Laat ik meteen stellen dat de klassiek archeologen van weleer een zorg voor het mediterrane archeologische bestand natuurlijk niet ontzegd kan worden, integendeel. Die zorg mogen we zien in een meer algemeen maatschappelijk perspectief, waarin de Grieks-Romeinse beschaving gedefinieerd is tot paradigma (zie boven). Vanuit deze definitie is er niet alleen sprake geweest van een toespitsing in het onderzoek op de beeldende kunst en architectuur, maar ook van een toe-eigening daarvan als westers erfgoed. Lord Elgin’s schoonmaakbeurt op de Atheense acropolis mag daarbij als exempla-
Gert-Jan Burgers
risch gelden. Naar eigen zeggen hield hij die om de volgende reden: “ ... of securing to Great Britain, and through it to Europe in general, the most effectual possible knowledge and means of improving, by the excellence of Grecian art.”11 Uiteindelijk kwam de zorg voor dit en ander klassiek erfgoed vooral te liggen bij de westerse klassiek archeologische musea, die lange tijd golden als dé centra voor beheer, conservering en presentatie ervan. Nu heb ik al opgemerkt dat nieuwe generaties zijn opgestaan die zich niet meer identificeren met de klassieke mythe en zich soms zelfs richten op people without history in de meest marginale gebieden. Merkwaardig genoeg heeft dat met zich meegebracht dat nog maar weinig collega’s zich expliciet bekommeren om het erfgoedaspect. In dit opzicht lijkt er eerder sprake te zijn van vervreemding in plaats van toe-eigening zoals vroeger. Dit is natuurlijk tot op zekere hoogte het gevolg van het feit dat de archeologische sites die ze onderzoeken tegenwoordig zoveel mogelijk in situ worden beheerd, in de context van het lokale landschap. Daarnaast wordt het beheer nadrukkelijk opgeëist door de overheden van de betreffende landen. Dit lijkt de discussie over behoud en beheer voor ons als Nederlandse archeologen van de mediterrane wereld tegenwoordig enigszins een “ver van m’n bed” discussie te maken. Figuur 4. L’Amastuola. Stele gevonden temidden van het archaïsche grafveld (Bert Brouwenstijn).
10 Burgers 1998. 11 Citaat uit Bahn, P., ed. (1996) The Cambridge Illustrated History of Archaeology, Cambridge University Press, 64.
17
TMA jaargang 20, nr. 40
Tegen deze ontwikkeling kunnen verschillende argumenten worden ingebracht. Ten eerste maken de historische landschappen die we onderzoeken vanuit een mondiaal perspectief onderdeel uit van de wereldgeschiedenis. Als specialisten zijn wij mede verantwoordelijk voor het beheer van die landschappen. Echter, dat betekent natuurlijk niet dat we ons de archeologische resten kunnen toe-eigenen zoals eerder het geval is geweest. Onze verantwoordlijkheid ligt mijns inziens vooral in de interactie met de betreffende overheden en met de locale gemeenschappen. Dit brengt me tot mijn tweede argument voor actieve bemoeienis met erfgoedbeheer. Hoewel deze landschappen ook tot het werelderfgoed behoren, zijn ze natuurlijk juridisch-administratief en gevoelsmatig onderdeel van de territoria van locale en nationale groepen. We kunnen het ons niet permitteren om met een beroep op de universele waarde van onze studies sites op te graven of te surveyen en vervolgens arrivederci en grazie te zeggen en op te stappen met al onze documentatie, om die vervolgens alleen in geheimtaal onder vakgenoten bekend te maken. De archeologische diensten die formeel verantwoordelijk zijn voor het beheer van het archeologisch bestand hebben recht op verslaglegging volgens de normen die zij hanteren. Daarnaast dienen we te erkennen dat ook de lokale gemeenschappen tegenwoordig steeds vaker de archeologie claimen als hun erfgoed en het recht opeisen actief betrokken te worden. Vanuit deze overwegingen is de afgelopen tien jaar in het kader van het Salento Isthmus Project een beleid gevoerd dat onderzoek combineert met beheers- en erfgoedaspecten. Ten eerste is de keuze van opgravings- en surveyobjecten mede bepaald door de mate van bedreiging van het bodemarchief. Dat gebeurt in overleg met de archeologische diensten. Zo kiezen we de landschappen die we surveyen niet alleen omdat ze wetenschappelijke interessant zijn, maar ook omdat bescherming noodzakelijk is. Net als elders in Europa
worden in Italië veel gemeentes tegenwoordig in verband met de Malta-wetgeving door de archeologische diensten veplicht om in hun bestemmingsplanning een archeologische waardenkaart op te nemen. Wij hebben ons bereid verklaard dit soort inventarisaties in onze surveyprojecten op te nemen, natuurlijk wel met gemeentegelden. Op deze manier voorzien we met derde-geldstroomfondsen zowel in onderzoek als in erfgoedbeheer. Erfgoedbeleid voeren we niet alleen om tegemoet te komen aan formele beschermingspolitiek, maar ook aan de lokale gemeenschappen die leven in en met de sites en landschappen die we onderzoeken. Die zijn en worden doorgaans over het hoofd gezien als er over erfgoed wordt gesproken, terwijl het toch gaat om hun ‘achtertuin’. Dat ze genegeerd worden, betekent echter niet dat ze geen band hebben met de archeologie en met het historisch landschap in het algemeen. Voor die lokale bevolking spelen de plaatsen die wij onderzoeken juist een integrale rol in de belevingswereld. Die belevingswereld is heel gedifferentieerd en in veel opzichten anders dan de onze, veel directer vooral. De perceptie van het verleden is veeleer gebonden aan persoonlijke ervaringen en familiegeschiedenissen in plaats van aan de mainstream mondiale geschiedenis die wij bedrijven. De lokale uiteenzetting met dit landschap is met andere woorden vooral een kwestie van identiteitsvorming. Om die reden menen wij dat het beheer van deze landschappen en van het archeologisch bodemarchief daarin niet beperkt moet blijven tot de overheid en de wetenschap. Ook de lokale gemeenschappen dienen daarin een stem te hebben. Dit is zeker geen pleidooi voor een volledige democratisering van het erfgoedbheer. Veeleer is het een oproep tot debat tussen overheid, wetenschap en lokale burgers. Dit is in elk geval in Apulië in goede aarde gevallen, wat heeft geleid tot een projectvoorstel van ondergetekende om historisch-archeologische landschapsFiguur 5. I Castelli di San Pancrazio Salentino. ACVU-opgravingen nabij het centrum van het oppidum (2007: Jitte Waagen).
18
Landschapsarcheologie en lokale gemeenschappen.
Gert-Jan Burgers
Figuur 6. Cover van voorstel voor de inrichting van een archeologisch landschapspark bij de site van Muro Tenente (Bert Brouwenstijn).
19
TMA jaargang 20, nr. 40
parken in te richten rondom de opgravingen op de oppida van Muro Tenente (zie fig. 6) en San Pancrazio. Daarmee zijn we erin geslaagd om opnieuw derde-geldstroomfondsen aan te boren. De voorstellen zijn door de gemeentebesturen gebruikt om, in de vorm van een convenant met het ACVU, een beroep te doen op de miljoenensubsidies die door de Europese Unie aan de regio Apulië zijn toebedeeld (Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, Regional Operational Programme for Apulia). Met succes. Deze subsidies zijn vorig jaar voor het eerst ingezet, voor nieuwe ACVU-opgravingen, maar vooral ook om publieksdeelname te faciliteren, bijvoorbeeld in de vorm van wandelroutes en een uitkijktoren, illustratiepanelen, een tentoonstellingsruimte en een educatief opgravingsterrein. Daarmee wordt de context geboden om evenementen structureel te maken waar die jarenlang incidenteel zijn georganiseerd, zoals rondleidingen, schoolbezoeken, lezingen en theatervoorstellingen. Een van de basisgedachten hierbij is om aan de ene kant de traditionele lokale beleving van dit landschap en het gebruik daarvan recht te doen en aan de andere kant de lokale bevolking intensiever bij hun eigen erfgoed te betrekken en daarvoor te laten zorgen. Op die manier kan het beheer van dit historisch-archeologisch landschap op den duur ook aan hen worden overgelaten. Tegelijkertijd is het doel ook om kennis aan te reiken over wetenschappelijke beeldvorming, over de mondiale geschiedenis én over mondiale erfgoedperspectieven en claims. Daarmee beogen we te benadrukken dat ervaring van en omgang met het landschap niet eenduidig zijn maar veelzijdig. Het gaat om dezelfde pluriformiteit die centraal staat in het onderzoek van het antieke landschap van l’Amastuola.
De Juliis, E.M. (2000) Taranto. Bari. Dommelen, P. van (1995) Colonial constructs: colonialism and archaeology in the Mediterranean. World Archaeology, 28 (3), pp.305-323. Dunbabin, T.J. (1948) The Western Greeks. The History of Sicily and South Italy from the Foundation of the Greek Colonies to 480 BC. Oxford. Greco, E. (2001) Abitare in campagna. In: Problemi della chora coloniale dall’Occidente al Mar Nero. Atti del XL convegno di studi sulla Magna Grecia, Taranto 2000. Taranto, pp.171-201. Guzzo, P.G. (1982) Modificazioni dell’ambiente e della cultura tra VIII e VII secolo sulla costa ionica d’Italia. Dialoghi di Archeologia, N.S. 2, pp.146-151. Lomas, K. (1996) Greeks, Romans, and Others: problems of colonialism and ethnicity in southern Italy. In: Webster, J. & Cooper, N.J. eds. Roman Imperialism: Post-Colonial Perspectives. Leicester, pp.135-144. Maruggi, G.A. (1996) Crispiano (Taranto), L’Amastuola. In: D’Andria, F. & Mannino, K. eds. Ricerche sulla casa in Magna Grecia e in Sicilia. Atti del colloquio – Lecce, 23-24 giugno 1992, Galatina, pp.197-218. Maruggi, G.A. & Burgers, G.-J. eds. (2001) San Pancrazio Salentino, Li Castelli. Archeologia di una comunità messapica nel Salento centrale. San Pancrazio Salentino. Morris, I. (1994) Archeologies of Greece. In: Morris, I. ed. Classical Greece. Ancient Histories and Modern Archaeologies. Cambridge University Press, pp.8-48. Osborne, R. (1998) Early Greek colonization? The nature of Greek settlement in the West. In: Fisher, N. & van Wees, H. eds. Archaic Greece: New Approaches and New Evidence. London, pp.251-269. Yntema, D.G. (1993) In Search of an Ancient Countryside. The Free University Field Survey at Oria, Province of Brindisi, South Italy (1981-1983). Amsterdam. Yntema, D.G. (1995) Romanization in the Brindisino, Southern Italy: A Preliminary Report. BABesch, 70, pp.53-77. Yntema, D.G. (2000) Mental Landscapes of Colonization: the Ancient Written Sources and the Archaeology of Early Colonial Greek Southeastern Italy. BABesch, 75, pp.1-49.
Literatuur Alberda, K., Burgers, G.J, Burgers, H., Karel, D, Yntema, D.G. (1999) Muro Tenente. Centro messapico nel territorio di Mesagne. Manduria. Boersma, J.S. (1995) Mutatio Valentia. The late Roman baths at Valesio, Salento. Amsterdam. Boardman, J. (1998) The Greeks Overseas. Their Early Colonies and Trade. Third edition, with Epilogue, London. Burgers, G.-J., (1998) Constructing Messapian Landscapes: Settlement Dynamics, Social Organization and Culture Contact in the Margins of Graeco-Roman Italy. Amsterdam. Burgers, G.-J. (2004) Western Greeks in their Regional Setting. Rethinking Early Greek – Indigenous Encounters in Southern Italy. Ancient West and East. pp. 252-282. Burgers, G.-J. & Crielaard, J.P. (2007) Greek colonists and indigenous populations at L’Amastuola, southern Italy, Bulletin Antieke Beschaving, 82, pp. 87-124. Burgers, G.-J. & Yntema, D.G. (1999) The Settlement of Muro Tenente. Third Interim report. Bulletin Antieke Beschaving, 74, pp.111-132.
Over de auteur: Gert-Jan Burgers is hoofd van de sectie Oudheid van het Koninklijk Nederlands Instituut te Rome en als universitair docent Mediterrane archeologie verbonden aan het Archeologisch Centrum van de Vrije Universiteit Amsterdam. Hij onderneemt veldwerk in Italië en is betrokken bij de inrichting van archeologische landschapsparken in de regio Apulië.
20