LANDELIJKE COMMISSIE GEDRAGSCODE INTERNATIONALE STUDENT IN HET NEDERLANDSE HOGER ONDERWIJS
Kenmerk: LC 2008/001/EO
Oordeel inzake het eigen onderzoek naar de werving en selectie van en het onderwijs aan studenten Geneeskunde uit Saoedi-Arabië door de Rijksuniversiteit Groningen en de Universiteit Maastricht. AANLEIDING In 2007, maar ook recenter1, verschenen er in de media berichten over aan Nederlandse universiteiten ingeschreven studenten geneeskunde, afkomstig uit Saoedi-Arabië. Volgens de berichten studeerden de eerste 80 studenten inmiddels ruim een jaar in Nederland en waren de resultaten weinig geruststellend: slechts enkelen zouden in het studiejaar 2007-2008 hebben kunnen starten met het geneeskundeprogramma, terwijl het grootste deel nog de Nederlandse taal moest leren en er zelfs een aantal inmiddels de studie had beëindigd. Dit terwijl de Arabische studenten blijkbaar in de veronderstelling leefden Engelstalig onderwijs te gaan volgen. EIGEN ONDERZOEK COMMISSIE De Landelijke Commissie (verder: Commissie) is onder meer belast met het toezien op de naleving en het toetsen van het handelen van de instellingen voor hoger onderwijs aan de Gedragscode. Zij kan daartoe klachten behandelen, aanbevelingen doen, maatregelen nemen of een onderzoek uit eigen beweging instellen. De Rijksuniversiteit Groningen en de Universiteit van Maastricht hebben de Gedragscode ondertekend en zijn opgenomen in het openbare register2. De Commissie heeft de beide universiteiten in februari 2008 verzocht alle documenten te overleggen met betrekking tot de informatievoorziening aan de bedoelde Saoedische studenten, in de zin van artikel 2.1 van de Gedragscode. Daarbij heeft zij gevraagd om aan te geven of en in hoeverre het in de media opgeroepen beeld op feiten berust. Door de beide universiteiten is medio maart 2008 uitvoerig op het verzoek van de Commissie gereageerd. In haar vergadering van 20 maart 2008 heeft de Commissie besloten tot een nader onderzoek inzake de werving en selectie van en het onderwijs aan studenten geneeskunde uit Saoedi-Arabië aan de Universiteit Maastricht en aan de Rijksuniversiteit Groningen in het licht van de Gedragscode. KADER De gedragingen van de beide universiteiten zijn met name getoetst aan de artikelen 2.1 (informatievoorziening), 3.1, 3.3 (agenten), 4.1, 4.2, 4.6 (toelating), 5.2 (accreditatie) en 5.5 (afmelding) van de Gedragscode: 2.1
1 2
De onderwijsinstelling stelt tijdig betrouwbare en eenvoudig toegankelijke informatie aan de internationale student ter beschikking met betrekking tot: a. de status van de opleiding in termen van accreditatie; b. de criteria waaraan de kwaliteit van het onderwijs dient te voldoen, alsmede de interne procedures om deze kwaliteit te waarborgen; c. een beschrijving van de opleiding en het te behalen getuigschrift alsmede de onderwijs- en examenregeling (of een daarmee vergelijkbare regeling) dan wel een samenvatting daarvan; d. de toelatingseisen voor de opleiding, inclusief procedures voor toelating en inschrijving en de daarmee verbonden kosten; e. de taal waarin het onderwijs gegeven wordt; f. aanvullende vergoedingen die de onderwijsinstelling mogelijk van de student vraagt in het kader van het bovenstaande dan wel in paragraaf 3, 4 en 5 genoemde diensten; g. deze gedragscode.
bijvoorbeeld: Transfer, jaargang 15, nr. 5, februari/maart 2008, pag. 26, 27 en 30. Zie hiervoor: www.internationalstudy.nl.
oordeel LC 2008/001/EO d.d. 17 september 2008
pagina 1 van 26
LANDELIJKE COMMISSIE GEDRAGSCODE INTERNATIONALE STUDENT IN HET NEDERLANDSE HOGER ONDERWIJS
De bovengenoemde informatie omvat bij voorkeur een beschrijving van de kennis en de vaardigheden die de internationale student bij een succesvolle afronding zal hebben behaald. 3.1
Indien de onderwijsinstelling aan een agent opdracht geeft tot werving van internationale studenten, ziet de onderwijsinstelling erop toe dat de agent handelt in de geest van deze gedragscode. In de overeenkomst met de agent neemt de onderwijsinstelling de clausule op dat de overeenkomst terstond wordt ontbonden in het geval de agent zich niet houdt aan de gedragscode en aan de in het land van werving geldende (reclame)code. De onderwijsinstelling blijft ook bij uitbesteding van (een deel van) het proces van werving en selectie verantwoordelijk voor de toelating van de studenten.
3.3
De onderwijsinstelling maakt afspraken met de agent over het toezicht op zijn handelen. De onderwijsinstelling stelt zich tevens regelmatig op de hoogte van de ervaringen van de internationale studenten. De onderwijsinstelling geeft op verzoek van de landelijke commissie (zie artikel 7) inzicht in haar overeenkomsten met agenten. De onderwijsinstelling rapporteert een eventuele negatieve ervaring met agenten terstond aan de registerbeheerder. De registerbeheerder stelt een lijst samen van de agenten met wie onderwijsinstellingen negatieve ervaringen hebben opgedaan en legt de bevindingen voor aan de landelijke commissie. Op basis daarvan heeft de landelijke commissie de mogelijkheid om een aanbeveling aan de instellingen te doen. De onderwijsinstellingen nemen in de overeenkomsten met agenten op dat de overeenkomst aan derden ter inzage gegeven kan worden.
4.1
Internationale studenten die om inschrijving verzoeken bij de onderwijsinstelling dienen aan te tonen dat zij beschikken over de benodigde vooropleiding, voldoende taalvaardigheid (zie par.4.2) en diploma's, gericht op de specifieke opleiding waarvoor inschrijving wordt verzocht. De onderwijsinstelling stelt deze vooropleidingseisen vast voorafgaand aan de werving van de internationale studenten voor de betreffende opleiding en controleert voorafgaand aan de toelating of de internationale student aan de gestelde eisen voldoet.
4.2
De onderwijsinstelling stelt voor het onderwijs dat zij aan internationale studenten aanbiedt de minimale taaleisen vast waaraan de internationale student moet voldoen en ziet erop toe dat de internationale student daaraan ook daadwerkelijk voldoet. Indien het gaat om Engelstalig onderwijs wordt in ieder geval een IELTS- of vergelijkbare score van tenminste 5 (vijf) voor het voorbereidende jaar gehanteerd, en voor het B- en M-niveau een score van tenminste 6 (zes).
4.6
Indien de onderwijsinstelling aan de internationale student de mogelijkheid biedt dan wel de verplichting oplegt om, teneinde tot het onderwijs te worden toegelaten, een voorbereidende opleiding van maximaal een jaar te volgen - waaronder tevens begrepen voorbereidend taalonderwijs - zal de onderwijsinstelling zich er vooraf van vergewissen dat de internationale student de voorbereidende opleiding naar verwachting succesvol zal afronden.
5.2
De instelling biedt internationale studenten alleen daadwerkelijk geaccrediteerd graadverlenend onderwijs aan. Accreditatie van de opleiding is uitgevoerd door de NVAO of door een accreditatieorganisatie die een vergelijkbare kwaliteit van werkzaamheden biedt. De Landelijke commissie zal een lijst van dergelijke accreditatieorganisaties opstellen. In uitzondering hierop geldt dat, voor opleidingen die op grond van de overgangsbepalingen (in de WHW) in het CROHO zijn opgenomen, zonder dat nog accreditatie heeft kunnen plaatsvinden,de onderwijsinstelling er garant voor staat dat het aangeboden onderwijs op het niveau van hoger onderwijs is en dat de instelling hiervoor kwaliteitsoordelen kan overleggen in de vorm van rapporten van externe kwaliteitszorg uit het in Nederland tot 2004 gebruikelijke visitatiestelsel. Korte cursussen en maatwerk programma's op het niveau van hoger onderwijs kunnen eveneens aan internationale studenten worden aangeboden. Indien zij rechtstreeks herleidbaar zijn tot geaccrediteerde bachelor- of masteropleidingen wordt de kwaliteit van deze cursussen op die manier geborgd. Indien de cursus of het maatwerk programma niet rechtstreeks herleidbaar is tot een geaccrediteerd bachelor- of masterprogramma, dan dient de instelling de kwaliteit van betreffende cursus aan te kunnen tonen door middel van kwaliteitsborging gebaseerd op de kaders en procedures van het Nederlandse accreditatiestelsel.
5.5
Zodra de onderwijsinstelling signaleert dat de internationale student geen onderwijs meer volgt zonder dat daartoe dwingende of zwaarwichtige redenen bestaan zal de onderwijsinstelling de IND hierover inlichten. De onderwijsinstelling geeft desgevraagd aan op welke wijze aan deze verplichting invulling wordt gegeven.
oordeel LC 2008/001/EO d.d. 17 september 2008
pagina 2 van 26
LANDELIJKE COMMISSIE GEDRAGSCODE INTERNATIONALE STUDENT IN HET NEDERLANDSE HOGER ONDERWIJS
HOORZITTING De Commissie heeft de beide universiteiten uitgenodigd voor een hoorzitting op 18 juni 2008 in Utrecht. Daarna zijn ook de minister van OCW en de staatssecretaris van Justitie uitgenodigd voor een hoorzitting in Utrecht op 20 augustus 2008. De verslagen zoals deze na becommentariëring door de universiteiten (18 juni) en het ministerie van OCW en de IND - namens staatssecretaris van Justitie (20 augustus) zijn vastgesteld door de Commissie, zijn als bijlage opgenomen. BEVINDINGEN In 2005 heeft een delegatie uit Saoedi-Arabië het verzoek gedaan om talentvolle Saoedische studenten in Nederland geneeskunde te laten studeren. De beide universiteiten zijn, net als de ministeries van OCW en Justitie vanaf het begin bij dit verzoek betrokken geweest. Voor de opleiding geneeskunde geldt in Nederland een numerus fixus. Uitsluitend op grond van plaatsing kunnen Nederlandse en buitenlandse studenten in deze opleiding instromen. Tussen het ministerie van OCW en de beide universiteiten heeft van aanvang af vast gestaan, dat er onder de vigerende numerus fixus geen plaatsing en dus geen instroom van Saoedische studenten in de opleidingen geneeskunde te Maastricht of Groningen zou kunnen plaatsvinden. Het overleg tussen het ministerie en de beide universiteiten is erop gericht geweest te waarborgen dat geen publieke middelen en geen Nederlandse opleidingsplaatsen voor de Saoedische studenten zouden worden ingezet. Expliciet is daarmee de instroom van deze studenten in de opleiding geneeskunde in de zin van de WHW afgesneden. Overwegende dat zij zich onderwijskundig zouden kunnen profileren in Saoedi-Arabië en de Golfregio en dat de integrale bekostiging van het te verzorgen onderwijs voor rekening zou komen van de Saoedische overheid in het kader van een beurzenprogramma hebben de universiteiten gezocht naar mogelijkheden om studenten, die door de Saoedische overheid worden geworven en geselecteerd, hoger onderwijs in de geneeskunde aan te bieden. Inmiddels zijn er twee groepen studenten naar Nederland gekomen (februari 2007 en maart 2008). Onderwijsprogramma De universiteiten hebben in nauw overleg met het ministerie van OCW ingezet op een maatwerkprogramma, dat het de Saoedische studenten mogelijk moet maken om na circa 4 jaar in te stromen in een masteropleiding in de zin van de WHW. Deze op ‘Saoedi-Arabische inhoud gerichte masteropleiding’ van 3 jaar bestaat thans nog niet. De Commissie diende zich in het kader van dit onderzoek een oordeel te vormen of het ontwikkelde maatwerkprogramma en de status van de Saoedische studenten, die dit programma volgen, voldoen aan de bepalingen van de Gedragscode. Van belang is verder de oorspronkelijke afspraak dat de studenten in de Nederlandse taal zouden gaan studeren. Dit was een uitdrukkelijke wens van de Saoedische overheid. De studenten uit de eerste groep beheersten de Engelse taal slecht. Voor de tweede groep geldt het Engels als uitgangspunt voor het onderwijs. Vreemdelingrechtelijke gevolgen Aan de studenten uit de eerste groep is een verblijfsvergunning met beperking ‘studie geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen (of Universiteit van Maastricht)’ toegekend. Dit terwijl er sprake was van het volgen van Nederlandstalig onderwijs, welke taal de betrokken studenten niet beheersten en er bovendien geen sprake was (en is) van een studie als bedoeld in de WHW (opleiding), maar een tot een masteropleiding voorbereidend traject op basis van contractonderwijs. Aan de tweede groep studenten is – conform de aanvraag van de betrokken universiteiten – een verblijfsvergunning met beperking ‘aanvullende examens met het oog op studie geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen (of Universiteit van Maastricht)’ toegekend. Dus een verblijfsvergunning voor een voorbereidend jaar in plaats van een verblijfsvergunning voor de hoofdstudie. Het uitgangspunt is altijd geweest dat er sprake was van een voorbereidend jaar van 1 (studie)jaar. Maar in de praktijk blijkt de voorbereidende fase langer te duren.
oordeel LC 2008/001/EO d.d. 17 september 2008
pagina 3 van 26
LANDELIJKE COMMISSIE GEDRAGSCODE INTERNATIONALE STUDENT IN HET NEDERLANDSE HOGER ONDERWIJS
Voorbereidende fase Voor het voorbereidend jaar wordt een verblijfsvergunning ‘aanvullende examens’ verstrekt met de duur van 1 jaar. Een dergelijke vergunning kan niet worden verlengd. Echter, een voorbereidend jaar van 1 studiejaar blijkt in de praktijk niet voldoende om (voor de eerste groep) het taalniveau Nederlands naar voldoende niveau te brengen (naast de taaltraining Engels) zodat het programma geneeskunde met vrucht kan worden doorlopen: er wordt een voorbereidend jaar van 1,5 studiejaar aangeboden. Een voorbereidende fase van 1,5 studiejaar bestaat vreemdelingrechtelijk echter niet. De IND heeft laten weten zich gehouden te zien aan de wettelijke regels. De universiteiten vertrouwen er niettemin op dat de IND voor dit specifieke geval de gang van zaken zal gedogen. Ook de Gedragscode kent (artikel 4.6) uitsluitend een voorbereidende fase van maximaal 1 jaar. Uit de door de universiteiten verstrekte gegevens is gebleken dat van de (40) studenten uit de eerste groep bij de Universiteit van Maastricht 12 studenten reeds na een half jaar (september 2007) instroomden in het nieuwe (Engelstalige) maatwerkprogramma, maar dat van de overige 28 studenten er naar verwachting slechts 14 alsnog in september 2008 konden instromen, derhalve na een voorbereidende fase van anderhalf jaar. Bij de Rijksuniversiteit Groningen stromen de (36) studenten naar verwachting ook eerst na anderhalf jaar (september 2008) in het (Nederlandstalige) maatwerkprogramma in; mogelijk zelfs na tweeënhalf jaar voorbereidende fase, ingeval de studenten tot september 2009 wachten om in een nieuw Engelstalig maatwerkprogramma te kunnen instromen3. Agent De Gedragscode definieert een agent als iemand die al dan niet op commerciële basis, diensten aanbiedt aan (aankomende) internationale studenten die in Nederland wensen te studeren, of diensten aanbiedt aan een onderwijsinstelling voor het werven van internationale studenten. Door de beide universiteiten wordt gebruik gemaakt van de diensten van een consultant, die als “smeermiddel“ werkt tussen de Saoedische overheid en de beide universiteiten. Zonder hem was er geen Arabisch project geweest, zo laten de universiteiten weten. Hij kent Saoedi-Arabië erg goed en heeft aldaar contacten op het juiste niveau. De universiteiten stellen dat deze consultant geen agent is, maar diensten levert waarvoor hij factureert. De bewuste consultant heeft echter, toen het niet mogelijk bleek voor de universiteiten om naar Saoedi-Arabië af te reizen (omdat visa niet verleend werden), het aan hem door de universiteiten ter hand gestelde voorlichtingsmateriaal gepresenteerd aan de aankomende studenten. Nu de beide universiteiten (een deel van) de voorlichting aan de studenten (noodgedwongen) hebben moeten overlaten aan deze consultant, moet hij worden aangemerkt als agent in de zin van de Gedragscode. Een agent moet (aankomende) studenten onder meer duidelijk maken wat het vereiste minimum niveau is voor het Engels. Nu in de praktijk is gebleken dat er ter zake van de beheersing van het taalniveau Engels (tweede groep) gedeeltelijk sprake is van een niveau dat strijdig is met de bepalingen in de Gedragscode, kunnen vraagtekens worden gezet bij de kwaliteit van de voorlichting aan de aankomende studenten alsmede de (noodgedwongen) rol van de agent daarbij. Overigens zijn de universiteiten voornemens volgend jaar zelf naar Saoedi-Arabië te gaan om de voorlichting te verzorgen en wordt geïnvesteerd in eigen medewerkers die veelvuldig in Saoedi-Arabië zullen zijn. De medewerker van de universiteiten die op dit moment in Saoedi-Arabië is wordt de weg gewezen door de agent, om als eerste aanspreekpunt voor de studenten te kunnen fungeren. Ervaringen eerste groep De eerste groep omvatte 76 studenten. Zij zijn in februari 2007 begonnen in het voorbereidend jaar. Bij de Rijksuniversiteit Groningen zijn in september 2007 geen studenten vanuit het voorbereidend jaar doorgestroomd naar het maatwerkprogramma. Bij de Universiteit van Maastricht zijn in het studiejaar 2007-2008 12 studenten ingestroomd in het maatwerkprogramma. Daarmee hebben in het studiejaar 2007-2008 aan de Rijksuniversiteit Groningen alle 36 studenten het voorbereidend jaar voortgezet. Bij de Universiteit van Maastricht ging het om 28 studenten.
3
Inmiddels is afgestapt van het idee dat het onderwijs in het Nederlands wordt aangeboden en moet worden gevolgd, en wordt er Engelstalig onderwijs aangeboden: bij de Universiteit van Maastricht met ingang van het studiejaar 2007-2008, bij de Rijksuniversiteit Groningen met ingang van het studiejaar 2009-2010.
oordeel LC 2008/001/EO d.d. 17 september 2008
pagina 4 van 26
LANDELIJKE COMMISSIE GEDRAGSCODE INTERNATIONALE STUDENT IN HET NEDERLANDSE HOGER ONDERWIJS
De Universiteit van Maastricht heeft aangegeven te verwachten dat 14 studenten in het studiejaar 2008-2009 konden instromen in het maatwerkprogramma. Voor 14 studenten uit de eerste groep van de 40 studenten bij de Universiteit van Maastricht (35%) betekent dit dat zij na anderhalf jaar voorbereidende fase terug zullen moeten naar Saoedi-Arabië of de overstap zullen moeten maken naar een opleiding of nieuw maatwerkprogramma. De Rijksuniversiteit Groningen verwacht dat de studenten in september 2008 het Nederlands beheersen op het niveau NT2 (met de nadruk op medisch Nederlands). Echter, in september 2009 start de Rijksuniversiteit Groningen met een Engelstalig programma. Een deel van de studenten aan de Rijksuniversiteit Groningen heeft al aangegeven niet in september 2008 de overstap te willen maken naar het Nederlandstalige programma, maar tot september 2009 te willen wachten op het Engelstalige programma. Dat betekent dat deze studenten een voorbereidende fase van tweeëneenhalf jaar zullen doormaken (februari 2007 tot september 2009). Bij beide universiteiten hebben inmiddels4 10 studenten uit de eerste groep de studie gestaakt. Dat is een uitvalspercentage van ruim 25%. De betrokken studenten zijn door de beide universiteiten afgemeld bij de IND. Door de beide universiteiten is aangegeven dat er in het begin ongenoegen was bij de studenten over de onderwijstaal: ze dachten dat de studie Engelstalig zou zijn. De bron van dit misverstand is nooit achterhaald door de universiteiten. In het voorlichtingsmateriaal, dat nu ook in het Arabisch beschikbaar is, wordt aan de onderwijstaal thans wel aandacht besteed. Ervaringen tweede groep Er heeft op basis van de ervaringen met de eerste groep studenten veel overleg plaatsgehad met het ministerie van OCW, de Saoedische overheid en de Nederlandse ambassade, waarbij de overtuiging groeide in Saoedi-Arabië dat in Nederland ook heel goed een studie in het Engels gevolgd kon worden. Om die reden doet de tweede groep studenten het voorbereidend jaar in het Engels. Naast het Engels wordt ‘sociaal Nederlands’ bijgebracht, naar uiteindelijk een niveau dat voldoende is voor de co-schappen gedurende de masteropleiding. De tweede groep, gestart in maart 2008, omvatte 66 studenten. Bij de Rijksuniversiteit Groningen ging het om 34 studenten, bij de Universiteit van Maastricht om 32 studenten. Op basis van de door de universiteiten verstrekte gegevens wordt duidelijk dat 10 van de 26 studenten die bij de Rijksuniversiteit Groningen instroomden in het voorbereidend jaar niet aan de taaleis uit de Gedragscode voldeden: de eigen taaltest5 die bij aankomst werd afgenomen wees uit dat 16 studenten op ongeveer 5.0 IELTS en 10 studenten op ongeveer 4.0 IELTS scoorden. Bij de Universiteit van Maastricht is de situatie nog slechter: 26 van de 32 studenten uit de tweede groep die instroomden in het voorbereidend jaar voldeden niet aan de minimale score van 5.0 IELTS: de eigen taaltest6 die bij aankomst werd afgenomen wees uit dat 6 studenten op niveau 5.5 IELTS, 14 studenten op niveau 4.0 IELTS en 12 studenten op een niveau lager dan 4.0 IELTS scoorden. Voorlichting over en beheersing van de onderwijstaal Er is bij de eerste groep studenten geen en bij de tweede groep studenten slechts in beperkte mate (email) rechtstreeks contact geweest tussen de beide universiteiten en de (aankomende) studenten. Dat maakt, dat door de beide universiteiten ook op geen enkele wijze vooraf met zekerheid gesteld kon worden dat aan de betrokken groep studenten afdoende informatie is verstrekt ter zake van de verschillende onderwerpen als genoemd in het eerder aangehaalde artikel 2.1 van de Gedragscode. Ook was vooraf door de universiteiten niet na te gaan of de studenten aan de vooropleidingseisen voldeden (eerste groep) en de Engelse taal (tweede groep) op voldoende niveau beheersten. 4
Gegevens per medio juli 2008. Voor beide universiteiten geldt dat in plaats van een reguliere IELTS-test wordt gekozen voor een eigen taaltest om bij aankomst van de studenten de beheersing van het Engels te testen, omdat de IELTS-test voornamelijk geschikt zou zijn om niveaus van 4.5 en hoger te meten. Studenten met een beheersing van het Engels op een niveau lager dan 4.5, zouden onevenredig veel moeite hebben met de IELTS-test vanwege de ingewikkelde vraagstelling. Bovendien zijn deze studenten niet specifiek voor de IELTS-test getraind. 6 Zie voorgaande voetnoot. 5
oordeel LC 2008/001/EO d.d. 17 september 2008
pagina 5 van 26
LANDELIJKE COMMISSIE GEDRAGSCODE INTERNATIONALE STUDENT IN HET NEDERLANDSE HOGER ONDERWIJS Via internet7 wordt informatie gegeven over de onderwijstaal alsmede het niveau, al is de formulering niet erg dwingend: “It will be much easier to participate successfully in the pre-med programme if your English is sufficient (a score of 5.5 on the IELTS)”. De brochure die de Universiteit van Maastricht ontwikkelde voor de studenten bevat algemene informatie, ook over de onderwijstalen. De informatie is weinig concreet: er wordt wel aangegeven dat het juiste en vereiste niveau Engels beheerst moet worden, maar niet aangegeven wordt wat dat niveau dan precies is. In de (aangepaste) brochure van beide universiteiten wordt nadrukkelijk gemeld dat de instructietaal het Engels is. Uitgelegd wordt dat er, voordat instroom kan plaatsvinden in de hoofdstudie, na afloop van het voorbereidend jaar eerst met succes een test afgelegd moet worden waaruit blijkt dat de deficiënties zijn weggewerkt. Er wordt niet vermeld wat het niveau is dat dan behaald moet worden. De brochure zal op dit punt worden aangevuld met de IELTS-eisen, overeenkomstig de Gedragscode, zo is door de universiteiten toegezegd. Ook wordt in de brochure aangegeven dat er gedurende het programma basiskennis van het Nederlands zal worden bijgebracht: ten behoeve van integratie in het Nederlandse onderwijssysteem en de samenleving. Niet wordt vermeld dat het Nederlands vereist is voor de (co-schappen gedurende de) masteropleiding. Juridische verankering Nadrukkelijk is tijdens de hoorzitting gesproken over de vraag hoe het Arabische project zich verhoudt tot de WHW: de Commissie heeft de universiteiten om een toelichting gevraagd waaruit de juridische positie blijkt van de studenten in de maatwerkfase: waar in de WHW is de rechtspositie van deze studenten herkenbaar en op basis waarvan vindt toelating plaats tot de masteropleiding? Door de beide universiteiten alsook het ministerie van OCW is aangegeven dat het contractonderwijs dat samenvalt met de bachelorfase niet formeel geregeld is in de WHW. In overleg met en met instemming van de staatssecretaris van OCW is het onderwijs in de ‘bachelorfase’ voor deze categorie studenten bepaald op contractbasis, dus zonder inschrijving als student conform de WHW. De studenten voltooien hun contractonderwijs daarmee zonder een WHW-bachelordiploma geneeskunde. De kennis die verworven en als voldoende getoetst is in het contractonderwijs gedurende de ‘bachelorfase’ wordt alsdan door de universiteiten als gelijkwaardig met het bachelordiploma aangemerkt, ten bewijze waarvan de studenten een certificaat ontvangen. Op grond daarvan zal het bestuur van de faculteit geneeskunde aan deze studenten een toelatingsbewijs tot de masteropleiding verstrekken. In wezen wordt daarmee effectus civilis toegekend aan een maatwerkprogramma, dat geen opleiding is in de zin van de WHW. De mogelijkheid daartoe is naar de opvatting van de universiteiten en het ministerie opgenomen in de WHW (art. 7.30b jo. art. 7.30a lid 3 sub a). De universiteiten hebben aangegeven dat deze toelatingseisen zullen worden opgenomen in de onderwijs- en examenregeling (OER) van de nog te ontwikkelen masteropleiding. Na afronding van deze masteropleiding geneeskunde ontvangt de student de mastergraad zoals bedoeld in art. 7.10a WHW. BEOORDELING De Commissie beoordeelt de beheersing van de Engelse taal van de studenten uit Saoedi-Arabië, die voor een maatwerkprogramma geneeskunde naar Nederland komen als problematisch. Hoewel de situatie zich bij de eerste groep mogelijk laat verklaren door het feit dat deze studenten instroomden in een Nederlands programma en om die reden ook niet geselecteerd waren op (goede) beheersing van het Engels, zijn de ervaringen met de tweede groep, die wel voor een Engelstalige studie geselecteerd was, niet veel beter en zorgwekkend: 38% (Rijksuniversiteit Groningen) en 81% (Universiteit van Maastricht) van de studenten uit de tweede groep voldoet niet aan de in de Gedragscode neergelegde taaleis. Daarnaast geldt, dat van de 12 studenten die bij de Universiteit van Maastricht in september 2007 vanuit de voorbereidende fase instroomden in het maatwerkprogramma, er 7 niet het vereiste taalniveau beheersten (ruim 58%). Slechts 5 studenten scoorden 6.0 in de IELTS-test. Het is onwenselijk en in strijd met de Gedragscode dat door de Universiteit van Maastricht deze scores worden ‘opgehoogd’ met andere zaken, zoals deelname en voortgang.
7
www.sanlink.nl
oordeel LC 2008/001/EO d.d. 17 september 2008
pagina 6 van 26
LANDELIJKE COMMISSIE GEDRAGSCODE INTERNATIONALE STUDENT IN HET NEDERLANDSE HOGER ONDERWIJS
De Commissie beoordeelt tevens de wijze waarop uitvoering gegeven is aan de Vreemdelingenwet 2000 ter zake van deze studenten als problematisch. Toekenning van een verblijfsvergunning ‘studie’ aan de eerste groep, toekenning van een verblijfsvergunning ‘aanvullende examens’ aan de tweede groep, een voorbereidende fase die langer duurt dan vreemdelingrechtelijk mogelijk is, een verblijfsvergunning ‘studie’ voor studenten die feitelijk in de voorbereidende fase zitten (eerste groep): het geheel is onduidelijk en willekeurig geregeld en strijdig met de Vreemdelingenwet 2000, en de Gedragscode. De Commissie heeft daarenboven gerede twijfel of een maatwerkprogramma, dat niet is een opleiding in de zin van de WHW, is te vatten onder het begrip “studie” uit de Vreemdelingenwet 2000. Er is immers geen sprake van (geaccrediteerd) hoger onderwijs als bedoeld in artikel 3.41, eerste lid, onder a van het Vreemdelingenbesluit. Voorts vallen deze studenten buiten de numerus fixus en buiten de bekostiging, en kunnen zij niet worden ingeschreven als student in de zin van de WHW. Het is daarom twijfelachtig of de door beide universiteiten afgegeven schriftelijke verklaringen wel zijn aan te merken als verklaringen in de zin van artikel 3.41, eerste lid, onder b van het Vreemdelingenbesluit 2000, nu er van inschrijving voor voltijds hoger onderwijs geen sprake is. Verder is de feitelijke duur van de voorbereidende fase in strijd met artikel 3.69 van het Vreemdelingenbesluit 2000: een verblijfsvergunning voor de voorbereiding op een studie wordt ten hoogste voor één jaar verleend en kan na één jaar niet worden verlengd. Daarnaast beoordeelt de Commissie de rechtspositie van de studenten gedurende het maatwerkprogramma als zorgwekkend. Gedurende de periode dat zij de masteropleiding zullen volgen, zal naar verwachting de situatie afdoende geregeld zijn: tegen die tijd (2011) is de masteropleiding naar verwachting geaccrediteerd en de inschrijving als student maakt dat succesvolle afronding van de masteropleiding leidt tot een erkend diploma en wettelijke graad. Echter, in de periode voorafgaand aan de masteropleiding, is de positie van de studenten niet wettelijk geregeld. Dat maakt dat de studenten een niet erkend onderwijstraject volgen, zonder dat zij zich kunnen beroepen op wettelijke bescherming van hun rechtspositie op basis van de WHW. De constructie met het contractonderwijs omzeilt bovendien de numerus fixus van de bacheloropleiding geneeskunde en maakt dat er feitelijk sprake is van 4 jaar voorbereiding op een masteropleiding; hetgeen vreemdelingrechtelijk alsmede op grond van de Gedragscode niet kan. Daar komt bij dat het gehele voorbereidend traject op dit moment ziet op een nog vorm te geven alsmede nog te accrediteren masteropleiding en daarmee thans wel erg onzeker is. De stelling van de beide universiteiten dat de kwaliteit van het 4-jarig contractonderwijs wordt geborgd doordat het onderwijstraject herleidbaar is tot de geaccrediteerde bacheloropleiding geneeskunde, wordt door de Commissie verworpen: er kan van herleidbaarheid geen sprake zijn, nu er ook geen toelatingsrecht bestaat tot de reguliere masteropleiding geneeskunde voor de studenten die dit maatwerktraject doorlopen hebben. Daarmee ontbreekt er een onafhankelijk oordeel over de kwaliteit van het in dit project door de universiteiten aangeboden onderwijs. Tot slot beoordeelt de Commissie de opstelling van beide universiteiten ten opzichte van de Saoedische overheid – in het begin – als te afhankelijk. De organisatie van het beurzenprogramma bepaalde de regels. Hierdoor zijn in elk geval twee groepen studenten naar Nederland gekomen, die niet aan de voorwaarden voldeden. Dat is niet alleen schadelijk voor de betrokken studenten, maar ook voor Nederland als Kennisland. Inmiddels zijn er afspraken gemaakt met betrekking tot de beheersing van de Engelse taal en de mogelijkheid vooraf een diploma-evaluatie te kunnen uitvoeren. Het is nu echter wel zaak dat – indien en voorzover het maatwerkprogramma in stand kan blijven – strikte nakoming van die afspraken wordt afgedwongen en dat de universiteiten zich daaraan verbinden, in die zin dat de consequentie is dat studenten die niet aan de voorwaarden en eisen voldoen ook worden teruggestuurd. Ook moeten de universiteiten naar het oordeel van de Commissie terughoudend zijn met het gebruik maken van de diensten van de consultant; het betreft hier immers volgens de definitie van de Gedragscode een agent. De universiteiten zijn verantwoordelijk voor het gedrag van de agent en aansprakelijk indien hij er mede toe bijdraagt dat regels uit de Gedragscode niet worden nagekomen.
oordeel LC 2008/001/EO d.d. 17 september 2008
pagina 7 van 26
LANDELIJKE COMMISSIE GEDRAGSCODE INTERNATIONALE STUDENT IN HET NEDERLANDSE HOGER ONDERWIJS
Ofschoon de universiteiten hebben aangegeven dat zij een leercurve doormaken en in de buurt komen van de eisen uit de Gedragscode, is het gelet op de ervaringen maar de vraag of op dit moment nadrukkelijk ingezet zou moeten worden op verbreding van het onderwijsaanbod aan deze groep studenten met de huidige constructie waarbij de Saoedi-Arabische overheid de studenten selecteert. AANBEVELINGEN De Commissie beveelt aan dat: 1. de ministeries van OCW en Justitie een maatwerkprogramma, dat niet is een opleiding in de zin van de WHW, niet gelijk stellen met een “studie” in de zin van de Vreemdelingenwet 2000. Door dit wel te doen worden deze onderwijsactiviteiten onttrokken aan de stringente voorwaarden van accreditatie, van rechtsbescherming en andere voorschriften van de Gedragscode, terwijl aan deze onderwijsactiviteiten wel een quasi civiel effect wordt toegekend. 2. de Rijksuniversiteit Groningen en de Universiteit van Maastricht duidelijker afspraken maken en nakoming daarvan verlangen met de Saoedische overheid, inhoudende dat de studenten die voor een studie in Nederland worden geselecteerd de Engelse taal beheersen op een niveau van tenminste 5.0 IELTS voor het voorbereidend jaar. De universiteiten moeten niet willen meewerken aan de komst naar Nederland van studenten die niet aan de minimale toelatingseisen en voorwaarden voldoen. Krachtens hun aanvaarding van de Gedragscode behoren ze daar ook niet aan mee te werken. De beide universiteiten moeten strikte afspraken maken met de Saoedische regering om studenten die niet aan de toelatingseisen en taalvoorwaarden voldoen terug te sturen naar Saoedi-Arabië. Dit klemt des te meer, nu er uitbreiding plaatsvindt van het aantal maatwerkprogramma’s c.q. opleidingen en instellingen waarvoor studenten aangetrokken worden (bijvoorbeeld Tandheelkunde (RUG), Computer Sciences en Engineering (UM)). Zo deze maatwerkprogramma’s zouden blijven bestaan, dan zou er gelet op de ervaringen in onderhavig project naar het oordeel van de Commissie de grootst mogelijke terughoudendheid betracht moeten worden in de verdere uitbouw van het aantal studenten dat door Saoedi-Arabië naar Nederland wordt gezonden, zolang niet duidelijk is dat de studenten aan de vooropleidingseisen en taaleisen voldoen. De Commissie wijst er hierbij op dat bij Tandheelkunde het Nederlands voor een nog groter deel de onderwijstaal is dan bij Geneeskunde. 3. de Rijksuniversiteit Groningen en de Universiteit van Maastricht duidelijke en schriftelijke afspraken maken met de consultant die voor hen als agent als bedoeld in de Gedragscode werkzaam is, waarbij nadrukkelijk de in de Gedragscode opgenomen eisen onderdeel uitmaken van de overeenkomst. Het moet de betrokken agent duidelijk gemaakt worden op welke wijze hij de werving, selectie en voorlichting ter hand dient te nemen, waarbij de beide universiteiten de kwaliteit van zijn werkzaamheden dienen te garanderen. 4. de Rijksuniversiteit Groningen en de Universiteit van Maastricht het door hen aangeboden onderwijsprogramma met onmiddellijke ingang zodanig vormgeven dat er uitsluitend een voorbereidende fase van maximaal 1 jaar bestaat, waarna toelating – na gebleken beheersing van de Engelse taal op een niveau van 6.0 IELTS – tot het maatwerkprogramma mogelijk wordt. Voorts dient door de beide universiteiten, in overleg met het ministerie van OCW en de NVAO, het maatwerkprogramma van een onafhankelijk kwaliteitsoordeel te worden voorzien, als bedoeld in artikel 5.2 van de Gedragscode. Nu het huidige traject naar het oordeel van de Commissie niet herleidbaar is tot de geaccrediteerde bacheloropleiding geneeskunde, ontbreekt een dergelijk oordeel ter zake van de kwaliteit van het onderwijsaanbod. 5. het ministerie van OCW, het ministerie van Justitie alsmede de IND zorg draagt voor een betere coördinatie tussen en communicatie over projecten die parallel ontwikkeld worden: de ministeries van OCW en Justitie waren vanaf het begin betrokken bij het Saoedische dossier en het Gedragscodedossier. Spanningen tussen beide dossiers en conflicterende belangen hadden in een eerder stadium onderkend en besproken kunnen en moeten worden en van een passende oplossing moeten worden voorzien.
oordeel LC 2008/001/EO d.d. 17 september 2008
pagina 8 van 26
LANDELIJKE COMMISSIE GEDRAGSCODE INTERNATIONALE STUDENT IN HET NEDERLANDSE HOGER ONDERWIJS
6. het ministerie van Justitie zo snel mogelijk in overleg met alle betrokkenen (en met het oog op toekomstige vergelijkbare programma’s) komt tot een beëindiging van het handelen in strijd met artikel 14 Vreemdelingenwet 2000, juncto 3.41 en 3.69 Vreemdelingenbesluit 2000. De IND dient zorg te dragen voor een eenduidig en consequent toelatings- en vergunningenbeleid. Het is niet aanvaardbaar dat door de IND een situatie wordt gedoogd waarbij van inschrijving in de zin van de WHW geen sprake is en een voorbereidend jaar wordt aangeboden dat langer duurt dan de maximaal daarvoor toegestane termijn van 1 jaar. Dit klemt te meer, nu het de Commissie uit eigen wetenschap bekend is dat in andere situaties en bij andere onderwijsinstellingen door de IND de regels op dit punt wel strikt worden toegepast. Het is daarbij tevens onaanvaardbaar dat studenten die niet aan de (taal)eisen voldoen, toch een verblijfsvergunning toegekend krijgen, terwijl bij andere onderwijsinstellingen de IND de grootst mogelijke moeite doet om na te gaan of de aankomende studenten de Engelse taal op voldoende niveau beheersen en of de door de onderwijsinstelling gehanteerde taaltest wel te vergelijken is met de IELTS-test. De Commissie begrijpt niet waarom in de situatie van de Saoedische studenten door de IND niet dezelfde handelswijze is gevolgd. Voorts is het onwenselijk dat aan de studenten uit de eerste groep een verblijfsvergunning ‘studie’ toegekend is, terwijl zij feitelijk in een voorbereidende fase deficiënties wegwerken. Aldus gedaan te Utrecht op 17 september 2008 door prof. mr. R. Fernhout, voorzitter, mevrouw H.A.M.F. Keijzer-Lambooy, mr. J. Donner, dr. T.H.J. Stoelinga, mevrouw dr. K.S. Ali en mr. drs. C. Boom, leden, in aanwezigheid van mr. A.G.D. Overmars, secretaris.
prof. mr. R. Fernhout voorzitter
mr. A.G.D. Overmars secretaris
verzonden 24 september 2008.
oordeel LC 2008/001/EO d.d. 17 september 2008
pagina 9 van 26
LANDELIJKE COMMISSIE GEDRAGSCODE INTERNATIONALE STUDENT IN HET NEDERLANDSE HOGER ONDERWIJS
BIJLAGEN
1) verslag hoorzitting 18 juni 2008 Landelijke Commissie met de Rijksuniversiteit Groningen en Universiteit Maastricht 2) verslag hoorzitting 20 augustus 2008 Landelijke Commissie met de IND namens de staatssecretaris van Justitie 3) verslag hoorzitting 20 augustus 2008 Landelijke Commissie met het ministerie van OCW
oordeel LC 2008/001/EO d.d. 17 september 2008
pagina 10 van 26
LANDELIJKE COMMISSIE GEDRAGSCODE INTERNATIONALE STUDENT IN HET NEDERLANDSE HOGER ONDERWIJS
Verslag hoorzitting inzake het onderzoek van de Landelijke Commissie naar de werving en selectie van en het onderwijs aan studenten Geneeskunde uit Saoedi-Arabië door de Rijksuniversiteit Groningen en de Universiteit Maastricht.
Utrecht 18 juni 2008. Aanwezig namens de Landelijke Commissie: Prof. mr. R. Fernhout (vz.), dr. T.H.J. Stoelinga, mr. drs. C. Boom, mevrouw H.A.M.F. Keijzer-Lambooy, mr. J. Donner en mr. A.G.D. Overmars (secr., verslag). Aanwezig namens de Rijksuniversiteit Groningen: Prof. dr. S. Poppema (decaan faculteit Medische Wetenschappen RUG), drs. R.J. Hiemstra (directeur Onderwijsinstituut faculteit Medische Wetenschappen RUG) en mr. drs. A.H.L. Korten (hoofd Algemeen Bestuurlijke en Juridische Zaken RUG). Aanwezig namens de Universiteit Maastricht: Prof. dr. H.F.P Hillen (decaan Faculty of Health, Medicine and Life Sciences UM), dr. N. Bos (algemeen directeur UM) en drs. J. van Poecke (programmacoördinator pre-med-programma UM).
De vz. opent de zitting en heet de aanwezigen welkom. Nadat hij kort de totstandkoming schetst van de Gedragscode en de link tussen het register van de Gedragscode en de Vreemdelingenwet 2000 voor zover het gaat om toekenning van verblijfsvergunningen met het oog op studie, wordt door de voorzitter de positie en taak van de Landelijke Commissie aangegeven: toezien op de naleving van de Gedragscode door het behandelen van klachten alsmede het initiëren van eigen onderzoek. De leden, die - zonder last, met ruggespraak - door de koepelorganisaties zijn aangewezen, worden door de voorzitter voorgesteld. Verschillende berichten in de pers attendeerden de Landelijke Commissie op de situatie van de Arabische studenten geneeskunde aan beide universiteiten. Hierop is in februari 2008 een brief gestuurd, waarop in maart 2008 een uitvoerig antwoord werd ontvangen. De vz. dankt de universiteiten voor hun reactie met vele bijlagen van maart 2008. De vragen die nog resteren zijn onderwerp van het gesprek van vandaag, waarbij de vz. begint met de vraag hoe de universiteiten hier spreken: namens beide of elke instelling voor zichzelf? De heer Poppema geeft aan dat de universiteiten met één mond zullen spreken en zo nodig naar universiteit een cijfermatige uitsplitsing zullen maken. Samen uit, samen thuis. Hij benadrukt dat de universiteiten blij zijn met dit gesprek en graag bereid zijn onduidelijkheden weg te nemen en informatie te verschaffen. De start van het Arabische project ligt in 2005, toen een delegatie uit Saoedi-Arabië in Nederland was. Vanuit Saoedi-Arabië kwam heel nadrukkelijk het verzoek, mede door de aanslagen van 11 september 2001, om talentvolle Saoedische studenten in Europa – Nederland – te kunnen laten studeren. De delegatie die hier vandaag aanwezig is, is vanaf het begin bij dit project betrokken; evenals de ministeries van OCW, Justitie en BuiZa (incl. ambassades). Twee zaken zijn volgens de heer Poppema van belang: 1. Het project vindt plaats tussen de beide universiteiten en het ministerie van Hoger Onderwijs in Saoedi-Arabië. Er is derhalve geen sprake van het werven en selecteren van buitenlandse studenten door agenten namens Nederlandse universiteiten maar om een verzoek van Saoedi-Arabië uit 2005/2006 om talentvolle studenten in Europa op te leiden.
oordeel LC 2008/001/EO d.d. 17 september 2008
pagina 11 van 26
LANDELIJKE COMMISSIE GEDRAGSCODE INTERNATIONALE STUDENT IN HET NEDERLANDSE HOGER ONDERWIJS
2. Het betreft talentvolle studenten die in aanmerking komen voor een beurzenprogramma in Saoedi-Arabië. De studenten worden aan de beide universiteiten geplaatst op basis van een voorselectie die door de organisatie van het beurzenprogramma is verricht met betrekking tot de vooropleiding, die gewaardeerd kan worden op havo-niveau (het hoogste niveau middelbaar onderwijs in Saoedi-Arabië) en waarbij verdere niveaudifferentiatie plaats vindt op geleide van selectie, waarbij uitsluitend studenten uit het topsegment toegelaten worden. Van belang is verder de oorspronkelijke afspraak dat de studenten in de Nederlandse taal zouden gaan studeren. Dit was een uitdrukkelijke wens van de Saoedische overheid, opdat de studenten in het studieland zouden integreren. De studenten uit de eerste groep, die voor een Nederlandstalige studie naar Nederland kwamen, beheersten derhalve het Engels slecht. De studenten die de Engelse taal beheersten, kwamen niet naar Nederland maar gingen naar - bijvoorbeeld - Australië. Het eerste jaar (2006/2007) zou gebruikt worden om de studenten het Nederlands bij te brengen, opdat in september 2007 begonnen zou kunnen worden met het reguliere studieprogramma. Overigens past dit bij de praktijk van het ministerie in Saoedi-Arabië, waar niet alleen voor studenten in Saoedi-Arabië zelf, maar ook voor studenten die naar andere landen gaan een voorbereidend programma wordt gefinancierd. Dit bleek om verschillende redenen niet haalbaar: de selectie door de organisatie van het beurzenprogramma vond later plaats dan gepland, de voorbereiding duurde langer etc. Dat maakte dat de eerste groep studenten startte in februari 2007. Het voorbereidend jaar loopt daarmee van februari 2007 tot juli 2008 (in plaats van september 2006 tot september 2007), waarna instroom in het reguliere studieprogramma mogelijk is per september 2008. Het uitgangspunt van alle betrokkenen is altijd geweest: het project moet een succes worden voor studenten en betrokken partijen. In het eerste jaar bleek het bijbrengen van de Nederlandse taal om de opleiding op academisch niveau te volgen echter niet haalbaar. Tijdens de studie bleek dat de studenten sterk gemotiveerd waren voor een Engelstalige opleiding. Er is bijzonder veel overleg geweest met het ministerie van OCW, de Saoedische overheid en de Nederlandse ambassade, waarbij de overtuiging groeide in Saoedi-Arabië dat in Nederland ook heel goed een studie in het Engels gevolgd kon worden. Om die reden doet de tweede groep studenten het voorbereidend jaar in het Engels. Deze groep is duidelijk succesvoller en ook meer tevreden dan de eerste groep. Door een misverstand zijn alle vrouwelijke studenten (samen met enkele mannelijke studenten) naar Maastricht gegaan en naar Groningen alleen mannelijke studenten. Gezegd moet worden dat vrouwelijke studenten succesvoller zijn en de mannelijke studenten ook meetrekken. Bovendien helpen ze ook de studenten van het jaar ervoor. De resultaten bij de UM zijn daarom beter dan bij de RUG. In de tweede groep is de verdeling naar sexe meer 50 - 50. Per 1 september 2009 wordt het mogelijk om aan de RUG een Engelstalige bachelor te volgen. Studenten willen nadrukkelijk ook liever Engels- dan Nederlandstalig onderwijs. Een deel van de studenten uit de eerste groep aan de RUG wil graag per september 2009 overschakelen naar het Engelstalig bachelorprogramma en wil het studiejaar 2008/2009 aldus gebruiken voor het verbeteren van hun Engels. Overigens krijgen de studenten ook Nederlandse les: de master is geheel in het Nederlands, waarbij de co-schappen nadrukkelijk een Arabische component hebben. Een aantal studenten is succesvol in het Nederlands, maar een aantal ook duidelijk minder. Volgens afspraak met de Saoedische overheid is bij een aantal studenten van wie door de prestaties in het voorbereidend programma duidelijk was geworden dat een academische opleiding te hoog gegrepen was de studie beëindigd: de universiteit meldt het wanneer zij van mening is dat de studie niet succesvol voltooid kan worden. De heer Boom geeft aan dat hij in de uiteenzetting van de heer Poppema de link met de Gedragscode mist. Heeft op enige wijze de Gedragscode bij dit project een rol gespeeld? De door de heer Poppema beschreven praktijk lijkt niet te stroken met de Gedragscode; hebben de universiteiten aanleiding gezien de Landelijke Commissie of het ministerie van OCW te informeren?
oordeel LC 2008/001/EO d.d. 17 september 2008
pagina 12 van 26
LANDELIJKE COMMISSIE GEDRAGSCODE INTERNATIONALE STUDENT IN HET NEDERLANDSE HOGER ONDERWIJS
De heer Poppema geeft aan dat er voorafgaand en gedurende dit project veel overleg gevoerd is, ook met het ministerie van OCW. Omdat de ontwikkeling van dit project en van de Gedragscode gelijktijdig speelden, is deze slechts zijdelings bij het project betrokken, waarbij echter wel geprobeerd is e.e.a. met elkaar in overeenstemming te brengen. De heer Poppema benadrukt dat de ministeries van OCW en Justitie allebei nadrukkelijk bij beide dossiers betrokken waren. De beide universiteiten kennen de Gedragscode en handelen ook conform de Gedragscode. Het uitgangspunt is altijd geweest dat er sprake was van een voorbereidend jaar van 1 (studie-)jaar. Dat is in lijn met de Gedragscode. Maar in de praktijk blijkt de voorbereidende fase langer te duren (anderhalf jaar incl. vakantie); daarmee schuren de universiteiten met de bepalingen in de Gedragscode en Vreemdelingenwet 2000. Daarvan zijn ze zich bewust. Overigens is het internationaal een breed gebruik dat de voorbereidende fase langer duurt dan 1 studiejaar. De beide groepen studenten hebben een verblijfsvergunning ‘aanvullende examens’ gekregen. Maar de basisprincipes van de Gedragscode worden door de universiteiten nageleefd in de contacten met het Saoedische ministerie van Hoger Onderwijs. De selectie door de Saoedische overheid leverde immers slimme studenten op die slecht Engels spraken; na gesprekken met de Saoedische overheid spreekt de tweede groep studenten duidelijk beter Engels. De heer Stoelinga vraagt hoe de deficiënties in exacte vakken worden weggewerkt, gerelateerd aan de (slechte) beheersing van de Engelse taal? In de periode februari 2007 tot september 2007 hebben 12 studenten aan de UM de deficiënties weggewerkt in de exacte vakken, het Nederlands en het Engels. Dat maakt dat 28 studenten verder moeten in het voorbereidende jaar (Engelstalig); ongeveer 14 van hen stromen naar verwachting in september 2008 in het reguliere studieprogramma in. Dat betekent dat dan een deel van de studenten terug naar Saoedi-Arabië zal moeten of de overstap moet maken naar een andere opleiding. De tweede groep studenten aan de RUG (34 studenten) is na binnenkomst in Nederland getoetst op taalbeheersing Engels: ongeveer de helft behaalde een met 5.0 IELTS te vergelijken score, iets minder dan de helft haalde een met 4.0 IELTS te vergelijken score. Er wordt gestart met intensief Engels en lessen Nederlands, waarna vervolgens ook de exacte vakken onderwezen worden. De heer Hillen geeft aan dat wanneer het niet gaat om werving en selectie van studenten (door agenten), de verhouding tussen het project en de Gedragscode zich kenmerkt door een leercurve. De universiteiten maken een leercurve door en komen in de buurt van de eisen uit de Gedragscode. De studenten begonnen oorspronkelijk met een studie in de Nederlandse taal, waarvoor de eisen niet in de Gedragscode geregeld zijn maar in de WHW. De Gedragscode regelt de zorgplicht van de instellingen; daaraan voldoen de universiteiten. Bovendien kwam de Gedragscode op een moment dat het Arabische project al liep. Er wordt op beide universiteiten door ongeveer 7 mensen intensief aan het Arabische project gewerkt, waarbij niet alleen op basis van de Gedragscode maar ook op basis van “good practice” in het onderwijs wordt gewerkt. Overigens scoren beide universiteiten goed in de visitaties en internationale studenten barometer! De heer Boom vraagt of er ook met betrekking tot de opstelling naar de Saoedische overheid sprake is van een leercurve. Bevestigd wordt dat er in het begin sprake was van een “afhankelijke” opstelling ten opzichte van de Saoedische overheid. De organisatie van het beurzenprogramma bepaalde de regels. De overeenkomst is nimmer getekend, maar mondeling is er wel degelijk overeenstemming. De universiteiten leren van de cultuur in Saoedi-Arabië: er zijn nu dus afspraken op hoog niveau gemaakt met betrekking tot de beheersing van de Engelse taal.
oordeel LC 2008/001/EO d.d. 17 september 2008
pagina 13 van 26
LANDELIJKE COMMISSIE GEDRAGSCODE INTERNATIONALE STUDENT IN HET NEDERLANDSE HOGER ONDERWIJS
Maar ook bijvoorbeeld de uitdrukkelijke eis dat de universiteiten alle documenten willen inzien om een diploma-evaluatie te kunnen uitvoeren is bij de tweede groep studenten gerealiseerd. In dat opzicht heeft ook de Saoedische overheid geleerd van de Nederlandse cultuur. Er moet in Nederland ook eens worden nagedacht hoe de verschillende eisen van onze kant overkomen bij de Saoedische overheid. De eerder aan de universiteiten toegezonden vragenlijst wordt doorgenomen: Algemeen
1. Hoeveel studenten geneeskunde uit Saoedi-Arabië zijn er in december 2006/januari 2007 gestart aan de Rijksuniversiteit Groningen en hoeveel aan de Universiteit Maastricht? De eerste groep studenten is gestart in februari 2007. Bij de RUG 36 studenten, allen mannelijk. Bij de UM 40 studenten, 12 vrouwelijk en 28 mannelijk.
2. Hoeveel van hen zijn in september 2007 bij de Rijksuniversiteit Groningen ingestroomd in het reguliere onderwijsprogramma en om hoeveel studenten gaat het bij de Universiteit Maastricht? Bij de RUG zijn in september 2007 geen studenten ingestroomd in het reguliere programma. Bij de UM zijn 12 studenten ingestroomd in reguliere programma, 8 vrouwelijk en 4 mannelijk. Het verschil tussen beide instellingen wordt veroorzaakt doordat in Groningen geen vrouwelijke studenten waren en er in Groningen langer aan het uitgangspunt werd volgehouden dat de voertaal Nederlands was. Ongeveer 5 studenten waren al wel heel ver en zijn in september 2007 ingestroomd in het Nederlandstalige reguliere programma, maar na een paar weken - in goed overleg met betrokken studenten - is dat wegens een te grote belasting voor de studenten stopgezet. In Maastricht werd al in 2007 met Engels gestart.
3. Hoeveel van hen die in december 2006/januari 2007 gestart zijn bij de Rijksuniversiteit Groningen hebben de studie inmiddels beëindigd en om hoeveel studenten gaat het bij de Universiteit Maastricht? Zijn deze studenten door u afgemeld bij de IND? Bij de RUG zijn 10 studenten gestopt. 2/3e deel na afwijzing van de RUG, 1/3e deel wilde zelf weg. Er zijn geen klachten van Arabische studenten ontvangen. In het begin was er wel ongenoegen over de onderwijstaal; de studenten dachten dat de studie Engelstalig zou zijn. Mogelijk had het ministerie van Hoger Onderwijs in Saoedi-Arabië dat gezegd, of was het een gelegenheidsargument om alsnog naar bijvoorbeeld Australië te kunnen gaan. De bron van dit misverstand is nooit achterhaald door de universiteiten. Het voorlichtingsmateriaal is nu ook uitdrukkelijk in het Arabisch beschikbaar voor de (aankomende) studenten. De studenten zijn door de RUG afgemeld bij de IND. Bij de UM zijn inmiddels 10 studenten gestopt: 9 gedurende het voorbereidend jaar en 1 gedurende het reguliere onderwijsprogramma. De UM heeft de studenten afgemeld bij de IND.
4. Met ingang van welke datum is de tweede groep studenten gestart aan de Rijksuniversiteit Groningen en de Universiteit Maastricht en om hoeveel studenten gaat het bij beide instellingen?
oordeel LC 2008/001/EO d.d. 17 september 2008
pagina 14 van 26
LANDELIJKE COMMISSIE GEDRAGSCODE INTERNATIONALE STUDENT IN HET NEDERLANDSE HOGER ONDERWIJS
De tweede groep studenten is gestart in maart 2008. Aan de RUG 34 studenten en aan de UM 32 studenten (29 voor geneeskunde en 3 voor andere faculteiten). Allen via het beurzenprogramma. Er kwamen geen 40 studenten, zoals (mondeling) afgesproken was, vanwege de verwarring in het eerste jaar, de duidelijker voorlichting en selectie (zevende werking) en wellicht het feit dat Nederland in deze periode negatief in het nieuws was (film Fitna Wilders). Dat de studenten pas maart 2008 kwamen heeft te maken met procedure van selectie door de organisatie van het beurzenprogramma. In juni 2007 vonden de eindexamens in SaoediArabië plaats. Daarna de selectie door de organisatie van het beurzenprogramma, de procedure voor visa via de ambassade in Riad, de IND etc. Vervolgens hadden de universiteiten nog aanvullende vragen met betrekking tot de diploma’s van de aankomende studenten. De praktische zaken voor de universiteiten startten daarmee in oktober 2007.
5. Welke wijzigingen zijn er door u doorgevoerd ter zake van de werving, selectie en toetsing van de Engelse taal van de tweede groep studenten, in het licht van de ervaringen die u bij de eerste groep heeft opgedaan? De voertaal van het onderwijs is het Engels. Daarnaast wordt ‘sociaal Nederlands’ bijgebracht, naar uiteindelijk een niveau dat voldoende is voor de co-schappen in de masterfase. Het voorlichtingsmateriaal is bovendien aangepast. De diploma-evaluatie is mogelijk geworden. De instellingen kunnen diploma’s nu – eventueel na een advies van de Nuffic – afwijzen, al is dat nog niet gebeurd. De dossiers moeten echter wel compleet zijn. Deze zekerheidsstap met betrekking tot de ingangseisen is nu ingebouwd. Er zijn afspraken gemaakt op hoog niveau met de Saoedische overheid met betrekking tot de taalbeheersing Engels. En er zijn enkele aanpassingen doorgevoerd in het onderwijsprogramma op basis van de wensen en vragen van studenten. •
De vz. geeft aan dat de Landelijke Commissie graag een exemplaar van het aangepaste voorlichtingsmateriaal zou willen ontvangen.
De heer Boom vraagt of er ook wijzigingen zijn doorgevoerd in de relatie met de ministeries in Nederland. De universiteiten geven aan dat het ministerie van OCW op de hoogte wordt gehouden. De Saoedische overheid wil graag met het ministerie van OCW praten in plaats van met de onderwijsinstellingen; hier wordt aan gewerkt. De universiteiten geven aan graag een cultureel verdrag te willen tussen Nederland en Saoedi-Arabië: er kan dan een cultureel attaché komen in Nederland in plaat van in Bonn! Ook met het ministerie van Justitie en de IND worden regelmatig gesprekken gevoerd. Het ministerie van BuiZa stuurt de ambassade heel goed aan. Voorafgaand aan dit project is er uitvoerig overleg geweest met het ministerie van OCW over de invulling van de “vrije ruimte” bij de geneeskundeopleiding. Alleen de bachelor geneeskunde is een numerus fixus opleiding. Saoedische studenten kunnen derhalve niet in de bachelor instromen. Er is uiteindelijk gekozen voor een constructie waarbij er 4 jaar (incl. voorbereidend jaar) contractonderwijs aangeboden wordt, dat leidt tot een niveau waarmee toelating tot de master geneeskunde mogelijk is. Dat wordt dan een specifieke master, met Saoedische elementen. In de masterfase, waarvoor de toelatingscommissie de instroom van deze studenten bepaalt, vindt inschrijving plaats als student.
oordeel LC 2008/001/EO d.d. 17 september 2008
pagina 15 van 26
LANDELIJKE COMMISSIE GEDRAGSCODE INTERNATIONALE STUDENT IN HET NEDERLANDSE HOGER ONDERWIJS
De Landelijke Commissie heeft kennis genomen van de brief hierover van het ministerie van OCW, maar begrijpt niet op basis waarvan toelating tot de master geneeskunde mogelijk wordt en waar zulks in de WHW geregeld is; er wordt immers voorafgaand aan de master geen bachelor behaald. Ook de juridische positie van deze groep studenten is onduidelijk. •
De vz. verzoekt de universiteiten met een schriftelijke toelichting op dit punt te komen.
6. Hoe waardeert u, gerelateerd aan de kwaliteit van de opleiding en de Gedragscode, de culturele component (contact met patiënten, collegiaal overleg en gezagsverhoudingen)? Er is sprake van wederzijds respect voor de cultuur. Ook wat betreft het verschil tussen mannen en vrouwen. Overigens is het nadrukkelijk mogelijk dat vrouwelijke artsen mannelijke patiënten behandelen (en omgekeerd). In het onderwijsprogramma is ruimte gelaten voor het bezoek aan de moskee. Diverse culturele verschillen, bijvoorbeeld de hoofddoek, zijn na drie maanden al niet meer herkenbaar op de universiteit. De studenten worden in Nederland opgeleid om in Saoedi-Arabië te gaan werken, dus de master bevat ook Saoedische elementen. Een deel van de co-schappen zullen in Saoedi-Arabië worden gelopen; ook met betrekking tot de co-schappen in Nederland worden geen problemen verwacht. De universiteiten leiden niet alleen Saoedische studenten op, maar helpen ook Saoedische universiteiten met het opzetten van onderwijsprogramma’s. Hoofdstuk 2 Gedragscode, informatievoorziening
1. Is er (vooraf) contact geweest met de studenten? Kan er met zekerheid worden gesteld dat aan de betrokken groep studenten afdoende informatie is verstrekt ter zake van de in artikel 2.1 van de Gedragscode genoemde onderwerpen? 2. Is er (vooraf) door u na te gaan of de studenten aan de toelatingseisen voldoen? 3. Waar is voor de studenten informatie te vinden over de accreditatie van het onderwijsprogramma, de criteria waaraan de kwaliteit van het onderwijs dient te voldoen, een beschrijving van de opleiding en het te behalen getuigschrift (incl. OER), alsmede de Gedragscode? 4. In de brochure wordt aan de studenten algemene informatie gegeven over de toelatingseisen. Van welke datum is de brochure? Ook via de powerpoint-presentatie wordt informatie verschaft. Op welk moment wordt deze aan de studenten getoond? 5. De brochure voor de studenten bevat ook informatie over de onderwijstalen. Zo wordt er aangegeven dat het juiste en vereiste niveau Engels beheerst moet worden. Hoe is voor de studenten na te gaan welk niveau dat precies is? De 5 vragen met betrekking tot ‘informatievoorziening’ worden gezamenlijk beantwoord. Er is vooraf geen contact geweest met de eerste groep studenten. Afreizen naar Saoedi-Arabië was zelfs een keer onmogelijk: de visa kwamen niet rond. Dat komt overigens wel vaker voor: voor een andere reis kwamen wel de visa voor de heren maar niet voor de dames waarop de hele reis werd afgeblazen. Bij andere reizen werden de visa wel verleend. Bij de tweede groep studenten was wel correspondentie (per email) mogelijk vóór hun komst naar Nederland. Toen het niet mogelijk bleek naar Saoedi-Arabië af te reizen (omdat visa niet verleend werden) heeft de heer Terwel het aan hem door de universiteiten ter hand gestelde voorlichtingsmateriaal gepresenteerd; de universiteiten betreuren die gang van zaken.
oordeel LC 2008/001/EO d.d. 17 september 2008
pagina 16 van 26
LANDELIJKE COMMISSIE GEDRAGSCODE INTERNATIONALE STUDENT IN HET NEDERLANDSE HOGER ONDERWIJS
Volgend jaar gaan de universiteiten er zelf heen en investeren ook in eigen medewerkers die veelvuldig in Saoedi-Arabië zullen zijn, niet gehinderd door visa-perikelen. Het contact vóóraf met de studenten was wel heel nadrukkelijk de bedoeling van de universiteiten. Hoofdstuk 3 Gedragscode, agenten
1. Een deel van de voorlichting aan de studenten wordt verzorgd door de heer Terwel. Wordt door u de heer Terwel als agent in de zin van de Gedragscode beschouwd? 2. Op welke wijze ziet u toe op het handelen van de heer Terwel in relatie tot de Gedragscode, bijvoorbeeld met betrekking tot (de voorlichting over) de beheersing van het vereiste minimum taalniveau Engels? 3. Heeft u uw afspraken met de heer Terwel over de voorlichting aan en werving van studenten herzien na de ervaringen met de eerste groep studenten? De 3 vragen met betrekking tot ‘agenten’ worden gezamenlijk beantwoord. De heer Terwel is een consultant, die als ‘smeermiddel’ werkt tussen de Saoedische overheid en de beide universiteiten. Zonder de heer Terwel was er geen Arabisch project geweest. Hij kent Saoedi-Arabië erg goed en heeft aldaar contacten op het juiste niveau. Hij is nadrukkelijk geen agent maar levert diensten waarvoor hij factureert. Op dit moment is een medewerker van de universiteiten in Saoedi-Arabië. Hem wordt de weg gewezen door de heer Terwel, om als eerste aanspreekpunt voor de studenten te kunnen fungeren. Hoofdstuk 4 Gedragscode, toelating
1. In de overeenkomst met de Saoedische overheid wordt voor het voorbereidende jaar de beheersing van een taalniveau Engels van het Nederlandse VWO verplicht gesteld (artikel 2.4). Op welke wijze wordt deze voorwaarde geoperationaliseerd door de Saoedische overheid? 2. In artikel 3.4 van de overeenkomst met de Saoedische overheid verlangt u dat door de Saoedische overheid worden aangegeven wat de scores zijn van de geselecteerde studenten, ondermeer met betrekking tot het Engels en de vooropleidingseisen, alvorens zij naar Nederland overkomen. Op welke wijze wordt er invulling gegeven aan deze voorwaarde? 3. In artikel 8.3, tweede volzin van de overeenkomst met de Saoedische overheid wordt aangegeven dat, wanneer de studenten het Engels beheersen op een niveau dat lager is dan dat van het Nederlandse VWO, de Saoedische overheid een tolk dient mee te laten komen. Hoe waardeert u deze voorwaarde, gerelateerd aan die uit de Gedragscode? 4. Uit de door u meegestuurde powerpoint-presentatie blijkt dat gestart wordt met het taalonderwijs Engels op een niveau van IELTS 4,0 (voorbereidend jaar). Hoe waardeert u dat, in relatie tot de voorwaarden als gesteld in de Gedragscode? 5. De Landelijke Commissie maakt uit de stukken op dat, nu een voorbereidend jaar van 1 studiejaar niet voldoende is om het vereiste taalniveau Engels te bereiken, er thans een voorbereidende fase van 1,5 studiejaar wordt aangeboden. Het laatste half jaar van de voorbereidende fase maakt hierbij onderdeel uit van het eerste jaar van de reguliere studie. Wilt u hierop een toelichting geven? Vindt er gedurende het reguliere studietraject geen studievertraging plaats, nu de studenten het eerste half jaar nog in de voorbereidende fase zitten? Voldoet de student die aan het reguliere studietraject begint, aan de taaleisen zoals gesteld in de Gedragscode? Hoe verhoudt een voorbereidende fase van 1,5 studiejaar zich tot de vreemdelingrechtelijke praktijk waarin slechts een voorbereidend jaar van maximaal 1 studiejaar bestaat? De 5 vragen met betrekking tot ‘toelating’ worden gezamenlijk beantwoord. Het taalniveau Engels van de eerste groep studenten was erg slecht. Dat is ook niet verwonderlijk, nu zij gekozen hadden en geselecteerd waren voor een Nederlandstalige opleiding.
oordeel LC 2008/001/EO d.d. 17 september 2008
pagina 17 van 26
LANDELIJKE COMMISSIE GEDRAGSCODE INTERNATIONALE STUDENT IN HET NEDERLANDSE HOGER ONDERWIJS
De vz. vraagt hoe de universiteiten het aanvangsniveau van de geselecteerde studenten kennen voordat zij naar Nederland komen. De universiteiten geven aan dat zij niet in staat zijn de Saoedische overheid te bewegen de studenten op Engelse taalvaardigheid te testen. De Saoedische overheid selecteert talentvolle studenten, die echter niet allemaal op 5.0 IELTS scoren. De universiteiten kunnen dat vanuit Nederland niet controleren. Overigens zijn de universiteiten er inmiddels mee bekend dat er qua taal grote niveauverschillen zijn tussen de verschillende sociale milieus. Na aankomst wordt de studenten daarom een taaltest afgenomen; op basis van de score worden ze dan in groepen ingedeeld. De UM geeft aan dat van de 12 studenten die in september 2007 instroomden in de reguliere fase er 5 op een niveau van 6.0 IELTS zaten en 7 studenten niet. Dat wordt mede veroorzaakt doordat de studenten niet getraind waren voor een IELTS. Daarom is hun score gecombineerd met deelname en voortgang, waardoor een beter beeld ontstaat. In juli 2008 worden er weer tests afgenomen voor de instroom in september 2008. De studenten worden niet teruggestuurd als het Engels onvoldoende blijkt. De RUG geeft aan dat de studenten in september 2008 een niveau Nederlands hebben van NT2, met daarbij de nadruk op medisch Nederlands. In september 2009 start de Engelstalige opleiding. •
De vz. geeft aan dat de Landelijke Commissie graag een overzicht zou willen ontvangen van de scores van de taaltest Engels van de tweede groep studenten van maart/april 2008 alsmede een verwachting over hun voortgang (test juli 2008).
De Vreemdelingenwet 2000 kent geen voorbereidend jaar langer dan 1 kalenderjaar. De universiteiten zijn hiervan op de hoogte. Overigens is de IND er van op de hoogte dat de voorbereidende fase in dit project langer duurt, maar reageert hier niet op. De universiteiten denken dat de IND voor dit specifieke geval de gang van zaken zal gedogen. De student hoeft niet te vrezen dat hij tussen wal en schip valt; zijn rechtszekerheid is niet in het geding, aldus de universiteiten. Afrondend geeft de vz. aan dat de verdere procedure zal zijn dat op 2 juli as. het verslag van de zitting zal worden besproken in de vergadering van de Landelijke Commissie. Het is om die reden zeer gewenst dat de nadere informatie dan bij de commissie bekend is. Vervolgens zal het verslag aan de universiteiten worden toegezonden opdat zij het waar nodig kunnen aanvullen. Van belang is dat er overeenstemming is over de feitelijkheden die uitgewisseld zijn. De universiteiten geven aan dat zij erg enthousiast zijn over het project, dat leermomenten bevat met enkele pijnpunten. Op basis van de brief van het ministerie van OCW vertrouwen de universiteiten er op dat alle betrokken partijen er uit komen. Er is immers sprake van een gezamenlijk belang: het project tot een succes maken en Nederland als kennisland op de kaart zetten. Saoedi-Arabië wil nadrukkelijk breder inzetten: niet alleen universitaire studenten maar ook studenten in het hoger beroepsonderwijs in Nederland accommoderen. Het project mòet dus slagen, waarbij het belangrijkste de mond-tot-mondreclame van de studenten zelf is. Nederland is interessant voor Saoedi-Arabië en de gehele Golfregio, en ook voor de onderwijsinstellingen is het aantrekkelijk: een relatief grote groep studenten met verzekerde financiering. De vz. dankt de aanwezigen voor hun lange reis, hun inzet en de open discussie. De Landelijke Commissie heeft dit zeer op prijs gesteld. De vz. sluit de zitting.
oordeel LC 2008/001/EO d.d. 17 september 2008
pagina 18 van 26
LANDELIJKE COMMISSIE GEDRAGSCODE INTERNATIONALE STUDENT IN HET NEDERLANDSE HOGER ONDERWIJS
Verslag hoorzitting IND inzake het onderzoek van de Landelijke Commissie naar de werving en selectie van en het onderwijs aan studenten Geneeskunde uit Saoedi-Arabië door de Rijksuniversiteit Groningen en de Universiteit Maastricht.
Utrecht 20 augustus 2008. Aanwezig namens de Landelijke Commissie: Prof. mr. R. Fernhout (voorzitter), dr. T.H.J. Stoelinga, mr. drs. C. Boom, mevrouw H.A.M.F. Keijzer-Lambooy, mr. J. Donner en mr. A.G.D. Overmars (secr., verslag). Aanwezig namens de IND: Mevrouw B. van Epen (unitmanager loket Studie Verkort) en de heer Th. Claessens (senior beleidsmedewerker Afdeling Uitvoeringsbeleid).
De vz. opent de zitting en heet de aanwezigen welkom. Nadat hij de aanwezigen namens de IND de gelegenheid heeft geboden zichzelf voor te stellen, introduceert de voorzitter de leden van de commissie. Verschillende berichten in de pers attendeerden de commissie op de situatie van de Arabische studenten Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen en de Universiteit van Maastricht. Hierop heeft de commissie een eigen onderzoek gestart, waarbij onder meer in juli 2008 de beide universiteiten zijn gehoord. Inmiddels zijn twee groepen studenten vanuit Saoedi-Arabië ingestroomd. De vragen die nog resteren zijn onderwerp van het gesprek van vandaag, waarbij de voorzitter begint met de vraag in hoeverre de IND of het ministerie van Justitie betrokken is geweest bij de opzet van het Saoedische project? De heer Claessens geeft aan dat zowel het ministerie van Justitie (directie Vreemdelingenbeleid) als de IND (afdeling Uitvoeringsbeleid) niet vanaf het begin bij (de voorbereidingen van) het project betrokken zijn geweest, maar eerst bij het ontstaan van de problemen rond de verblijfstitel voor de begeleiders. Eerst bij de daadwerkelijke start van de uitvoering van het project, de aanvragen machtiging voorlopig verblijf voor de studenten, is het loket Studie Verkort betrokken geraakt. Mevrouw Van Epen vult aan dat tussen september 2006 en december 2006 de eerste aanvragen machtiging voorlopig verblijf zijn binnengekomen en dat in februari 2008 de tweede groep aanvragen ontvangen werd. De aanvragen werden ingediend via de International Offices via de gestandaardiseerde formulieren van het loket Studie Verkort. De voorzitter vraagt welk type verblijfsvergunning door de IND is afgegeven voor deze groepen studenten. Aangegeven wordt dat de eerste groep studenten in februari 2007 een verblijfsvergunning heeft gekregen met beperking “studie geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen (of Universiteit van Maastricht)”. De tweede groep heeft een verblijfsvergunning gekregen met de beperking “aanvullende examens met het oog op studie geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen (of Universiteit van Maastricht)”. Nu beide groepen een verschillend type vergunning gekregen hebben, vraagt de heer Stoelinga wat daarvan de reden is. Mevrouw Van Epen geeft aan dat het verschil veroorzaakt wordt door de aanvraag die door beide universiteiten is gedaan: bij de eerste groep werd een verblijfsvergunning ‘studie’ aangevraagd, terwijl bij de tweede groep een verblijfsvergunning ‘aanvullende examens’ aangevraagd is. De onderwijsinstellingen geven bij de aanvraag het verblijfsdoel aan, hetgeen door de IND, anders dan dat het inschrijvingsbewijs wordt beoordeeld, niet nader wordt gecontroleerd. De heer Donner vraagt wat ‘studie Geneeskunde’ voor de IND betekent? Mevrouw Van Epen probeert de vraag te duiden en licht toe dat door de IND niet per opleiding wordt nagegaan of er sprake is van bijvoorbeeld accreditatie.
oordeel LC 2008/001/EO d.d. 17 september 2008
pagina 19 van 26
LANDELIJKE COMMISSIE GEDRAGSCODE INTERNATIONALE STUDENT IN HET NEDERLANDSE HOGER ONDERWIJS
De IND toetst aanvragen op instellingsniveau, waarbij bepalend is of de instelling is opgenomen in het openbare register van de Gedragscode. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van de instelling die de Gedragscode heeft ondertekend, of ook op het niveau van de opleiding aan de voorwaarden wordt voldaan. De heer Donner vraagt of de IND bekend is met het feit dat voor de opleiding Geneeskunde een numerus fixus geldt. Door de IND wordt bevestigend gereageerd. Op de vraag of de IND ook controleert of de student voor wie een aanvraag wordt gedaan ook in het bezit is van een plaatsingsbewijs, wordt ontkennend gereageerd. Bepalend is dat de onderwijsinstelling aangeeft dat er instroom in de studie geneeskunde plaatsvindt. Op het moment van de aanvraag machtiging voorlopig verblijf is er veelal ook nog geen sprake van bezit van een plaatsingsbewijs. Overigens bestaat er vreemdelingrechtelijk ook geen afwijzingsgrond in het geval dat een opleiding niet geaccrediteerd is. Indien de IND echter kennis draagt van het feit dat er bijvoorbeeld een aanvraag wordt gedaan voor instroom in een niet-geaccrediteerde opleiding, dan legt ze zulks (in een gesprek of schriftelijk) voor aan de instelling. Ook wanneer een student studeert, maar een niet geaccrediteerde opleiding volgt, en de IND dit weet, dan volgt een gesprek met de instelling, zo reageert de IND op een vraag van de heer Donner. De voorzitter vat het voorgaande samen: uitgangspunt is de aanvraag door de instelling en de informatie die de instelling daarbij verstrekt. Op het niveau van de instelling wordt de aanvraag beoordeeld. De IND vertrouwt erop dat op het niveau van opleiding wordt voldaan aan de voorwaarden. Zo is dat ook in het convenant geformuleerd. Bovendien zou een geconstateerde afwijking op het niveau van de opleiding niet kunnen leiden tot een afwijzing op grond van de Vreemdelingenwet. Datzelfde geldt ook voor wat betreft de taaleis. Indien er afwijkingen worden geconstateerd door de IND, dan volgt een gesprek met de instelling, eventueel gevolgd door een klacht en een verzoek aan de LC. De heer Stoelinga schetst het probleem waarmee de commissie zich geconfronteerd ziet: de Saoedische studenten zijn niet ingestroomd in een bachelor- of masteropleiding in de zin van de wet. Om die reden wordt op dit punt indringend doorgevraagd. De IND geeft aan dat, hoewel haar opstelling dus in dat opzicht passief is, er bij het Saoedische project altijd vanuit gegaan is dat er instroom in de bacheloropleiding Geneeskunde zou plaatsvinden en dat daarbij een plaatsingsbewijs aanwezig zou zijn. Dat dit mogelijk anders zou zijn komt voor de IND als een donderslag bij heldere hemel. Mevrouw Keijzer vraagt of de IND er vanuit gaat dat bij de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf voor een studie geneeskunde reeds de horde van de numerus fixus genomen is. Door de IND wordt ontkennend gereageerd; bij de aanvraag voor een machtiging voorlopig verblijf is vaak nog niet bekend of de student geneeskunde daadwerkelijk geplaatst kan worden. Wordt de student uiteindelijk de numerus fixus tegengeworpen, dan wordt de aanvraag vaak door de instelling alsnog teruggetrokken. Een andere mogelijkheid is dat de aanvraag pas wordt ingediend wanneer duidelijk is dat de betrokken student is ingeloot. De voorzitter vraagt of het niet bevreemdend is dat de eerste groep studenten direct een verblijfsvergunning studie toegekend gekregen heeft en niet een verblijfsvergunning aanvullende examens. Mevrouw Van Epen reageert door aan te geven dat de eerste groep studenten instroomde in een Nederlandstalige opleiding waarbij het niet ongebruikelijk is dat er sprake is van het ontbreken van een voorbereidend jaar, hoewel dat niet in alle gevallen zo is. Dit dus ondanks de deficiënties met betrekking tot de Nederlandse taal. In reactie op de opmerking van mevrouw Van Epen dat in de Gedragscode ook geen regels zijn gesteld over de beheersing van de Nederlandse taal verwijst de voorzitter naar het gestelde hierover in de WHW. Voor de tweede groep studenten is een verblijfsvergunning aanvullende examens toegekend, ingangsdatum februari 2008, geldig tot februari 2009. Zonder uitzondering geldt een maximale duur van één jaar voor dit type verblijfsvergunning. Op de vraag hoe dit door de IND wordt gecontroleerd wordt door mevrouw Van Epen aangegeven dat aanvragen voor verlenging van vergunningen aanvullende examens worden geweigerd: dat is namelijk onmogelijk.
oordeel LC 2008/001/EO d.d. 17 september 2008
pagina 20 van 26
LANDELIJKE COMMISSIE GEDRAGSCODE INTERNATIONALE STUDENT IN HET NEDERLANDSE HOGER ONDERWIJS
De voorzitter vraagt hoe de IND de voortgang controleert van de eerste groep studenten die een verblijfsvergunning ‘studie’ heeft gekregen. Mevrouw Van Epen geeft aan dat de eerste groep een verblijfsvergunning ‘studie’ toegekend gekregen heeft van maart 2007 tot september 2007. Vervolgens is hen een verlenging toegekend tot september 2008. Rond deze tijd zou de tweede verlenging (tot september 2009) in behandeling moeten zijn. Verlengingen worden door de IND minder intensief gecontroleerd dan aanvragen in eerste aanleg. Het hernieuwde inschrijvingsbewijs dient echter altijd te worden overgelegd. Voor de IND is van belang dat studenten door de instellingen worden afgemeld indien studenten de studie staken. Verlengingen worden door de student zelf aangevraagd, nadat hen daartoe door de IND een formulier is toegezonden. De globale beoordeling van het verzoek verlenging geschiedt op basis van een bewijs van inschrijving. De voorzitter schetst de gang van zaken bij de eerste groep studenten: de instroom vond plaats voor een Nederlandstalige studie, maar al redelijk snel is de Universiteit van Maastricht overgegaan op Engelstalig onderwijs. Voor de Rijksuniversiteit Groningen geldt dat dit eerst in september 2009 gebeurt. Tot die tijd – 2,5 jaar derhalve – zitten de studenten dus in een voorbereidende fase en studeren feitelijk (nog) niet. De IND geeft nadrukkelijk aan hiermee niet bekend te zijn en deze situatie in het geheel niet te begrijpen. Deze groep studenten heeft geen verblijfsvergunning ‘aanvullende examens’ toegekend gekregen. De IND is er vanuit gegaan dat deze studenten ingestroomd waren in de studie geneeskunde. In de hoorzitting met de universiteiten is aangegeven dat de eerste groep studenten ook een verblijfsvergunning ‘aanvullende examens’ toegekend gekregen heeft, zo geeft de heer Donner aan. Dat blijkt derhalve onjuist; dat geldt alleen voor de tweede groep. De voorzitter deelt mede dat in de hoorzitting ook is aangegeven dat de IND indicaties gekregen had, dat de studenten feitelijk veel langer in een voorbereidende fase zitten dan vreemdelingrechtelijk mogelijk is. Mevrouw Van Epen geeft aan dat zij niet weet of haar voorgangers indicaties hebben gekregen; er zijn geen brieven of verslagen waaruit dit nog is te achterhalen. Door de heer Claessens wordt aangegeven dat er begin dit jaar een overleg heeft plaatsgevonden tussen de beide universiteiten en de IND, waarbij ook in z’n algemeenheid de problematiek van de beheersing van de Nederlandse taal en de maximale duur van het voorbereidend jaar besproken is. Het ging daarbij echter niet om de specifieke situatie van de eerste groep studenten. Ook in dit overleg heeft de IND toen expliciet aangegeven dat de maximale duur van een verblijfsvergunning ‘aanvullende examens’ één jaar is. De heer Stoelinga geeft aan dat inderdaad door de universiteiten is aangegeven dat de IND zich op dat standpunt gesteld heeft in het gesprek. De heer Claessens begrijpt nu dat in het gesprek door de universiteiten mogelijk bedoeld is aan te geven dat het voorbereidend jaar van de eerste groep studenten langer dan een jaar zou duren. De tweede groep studenten heeft met ingang van maart 2008 een verblijfsvergunning ‘aanvullende examens’ gekregen. De voorzitter vraagt of dit betekent dat aan hen met ingang van maart 2009 een verblijfsvergunning ‘studie’ zal worden toegekend? Mevrouw Van Epen geeft aan dat dit een algemeen probleem is: voorbereidende jaren hoeven niet exact een studiejaar te omvatten. In dit geval bestaat er dus een ‘gat’ van maart tot september. Hiervoor geldt nog niet een éénduidige oplossing. Op grond van de Vreemdelingenwet kan een student nog binnen 6 maanden na het einde van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning ‘aanvullende examens’ om een wijziging van de beperking vragen. Dat betekent dan wel dat er sprake is van tijdelijk onrechtmatig verblijf. Daarom dringt de IND er in de communicatie met de instellingen altijd op aan dat de voorbereidende fase aansluit op de te volgen hoofdstudie, maar zij kan dit niet afdwingen. Toelichting op de situatie waarbij het voorbereidend jaar niet aansluit op de hoofdstudie: soms is er een ‘gat’ dat in de meeste gevallen maar 3 maanden duurt (juni - september). Resultaat is dan dat de verblijfsvergunning ‘studie’ aansluitend aan het voorbereidend jaar kan worden toegekend, hetgeen een ‘gat’ aan het einde van de studie betekent, ofwel dat de verblijfsvergunning ‘studie’ afgegeven wordt met ingang van het komende studiejaar (september), hetgeen betekent dat er een ‘gat’ zit tussen het voorbereidend jaar en de hoofdstudie.
oordeel LC 2008/001/EO d.d. 17 september 2008
pagina 21 van 26
LANDELIJKE COMMISSIE GEDRAGSCODE INTERNATIONALE STUDENT IN HET NEDERLANDSE HOGER ONDERWIJS
De voorzitter geeft aan dat bij beide universiteiten de planning van het programma voor de tweede groep studenten een voorbereidende fase kent van anderhalf jaar. Mevrouw Van Epen geeft aan dat de IND niet kan controleren of het voorbereidend jaar daadwerkelijk is afgerond en de hoofdstudie wordt begonnen, of dat gedurende de hoofdstudie bijvoorbeeld nog 10 lessen Nederlands worden gegeven: mogelijk dat de hoofdstudie nog delen uit de voorbereidende fase bevat. De papieren werkelijkheid is soms anders dan de feitelijke situatie.
De voorzitter geeft aan dat de commissie graag een voorbeeld ontvangt van de IND van de documenten (bewijs van inschrijving) die door de studenten bij de verzoeken verlenging vergunning studie zijn overgelegd en op basis waarvan deze verzoeken zijn ingewilligd.
De heer Donner vat samen: de IND gaat er vanuit dat het bij een aanvraag verblijfsvergunning ‘studie’ om een bachelor- of masteropleiding als bedoeld in de WHW gaat, dus inclusief de inschrijving, de plaatsing, de accreditatie en de numerus fixus. De IND reageert bevestigend. De heer Boom vraagt waarom er door de IND gesproken wordt over ‘studie’ in plaats van ‘opleiding’. Nu leidt dit namelijk mogelijk tot interpretatieverschillen. De IND geeft aan dat zulks volgt uit de terminologie uit de vreemdelingenregelgeving. Dat zou betekenen dat er een verschil is tussen de Vreemdelingenwet en Wet hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. Op de vraag of de IND reeds vaker met de hier bedoelde interpretatieverschillende geconfronteerd is, wordt uitdrukkelijk ontkennend geantwoord (afgezien van fraude). Onder ‘studie’ wordt begrepen: ‘opleiding’, zo bevestigt de IND de vraag van de heer Stoelinga. De voorzitter vraagt of de IND ook over cijfermateriaal beschikt met betrekking tot de studenten uit de beide groepen. Mevrouw Van Epen deelt cijfers uit en geeft daarbij een toelichting. Hoewel de cijfers niet 100% betrouwbaar en volledig zijn (gelet op het automatiseringssysteem van de IND), bieden ze voldoende houvast om per dossier te bezien of er verlenging van de verblijfsvergunning ‘studie’ of wijziging beperking van ‘aanvullende examens’ naar ‘studie’ heeft plaatsgevonden.
De voorzitter vraagt de overgelegde cijfers digitaal te doen toekomen aan de commissie, en daarbij een steekproef te doen naar de verlengingen met betrekking tot de eerste groep studenten. Daarbij wenst de commissie graag een afschrift te ontvangen van het bij de verzoeken verlenging overgelegde bewijs van inschrijving.
De voorzitter vraagt of er ook afmeldingen zijn ontvangen van de beide universiteiten. Deze vraag wordt bevestigend beantwoord.
De IND zegt toe per universiteit het aantal afmeldingen te zullen opgeven.
De heer Donner vraagt: wat zou de IND er van vinden wanneer deze studenten niet een opleiding volgen maar 4 jaar in een voorbereidende fase zitten voor een masteropleiding geneeskunde. De IND reageert dat er in een dergelijke situatie een gesprek zou plaatsvinden met de instelling. Mogelijk zou ook een gesprek met het ministerie van OCW passend zijn. Ook zou er gebruik gemaakt kunnen worden van de klachtprocedure op grond van de Gedragscode. Vreemdelingrechtelijk zijn er voor de IND geen mogelijkheden om op te treden indien de studenten staan ingeschreven voor een opleiding geneeskunde aan één van de universiteiten die zijn opgenomen in het register van de Gedragscode. Afrondend geeft de voorzitter aan dat de verdere procedure zal zijn dat naar verwachting komende week het conceptverslag door de commissie zal worden vastgesteld, waarna het ter becommentariëring aan de IND zal worden voorgelegd. Gelet op de eerstvolgende vergadering van de commissie op 17 september verzoekt zij de IND dan ook uiterlijk 12 september per email te reageren. Het is om die reden ook zeer gewenst dat de nadere informatie dan bij de commissie bekend is. De voorzitter dankt de aanwezigen voor hun aanwezigheid en sluit de zitting.
oordeel LC 2008/001/EO d.d. 17 september 2008
pagina 22 van 26
LANDELIJKE COMMISSIE GEDRAGSCODE INTERNATIONALE STUDENT IN HET NEDERLANDSE HOGER ONDERWIJS
Verslag hoorzitting OCW inzake het onderzoek van de Landelijke Commissie naar de werving en selectie van en het onderwijs aan studenten Geneeskunde uit Saoedi-Arabië door de Rijksuniversiteit Groningen en de Universiteit Maastricht.
Utrecht 20 augustus 2008. Aanwezig namens de Landelijke Commissie: Prof. mr. R. Fernhout (voorzitter), dr. T.H.J. Stoelinga, mr. drs. C. Boom, mevrouw H.A.M.F. Keijzer-Lambooy, mr. J. Donner en mr. A.G.D. Overmars (secr., verslag). Aanwezig namens het ministerie van OCW: Drs. H.M. Martijnse (plaatsvervangend directeur Hoger Onderwijs & Studiefinanciering) en mevrouw mr. G.L. Boomsma (jurist bij de directie Hoger Onderwijs & Studiefinanciering).
De vz. opent de zitting en heet de aanwezigen welkom. Nadat hij de leden van de commissie heeft geïntroduceerd, geeft de voorzitter de aanwezigen namens het ministerie van OCW de gelegenheid zichzelf voor te stellen. Verschillende berichten in de pers, ondermeer met betrekking tot de taalproblemen, attendeerden de commissie op de situatie van de Arabische studenten Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen en de Universiteit van Maastricht. Hierop heeft de commissie een onderzoek uit eigen beweging gestart, waarbij onder meer in juli 2008 de beide universiteiten zijn gehoord. De vragen die nog resteren zijn onderwerp van het gesprek van vandaag, waarbij de voorzitter begint met de vraag in hoeverre het ministerie van OCW betrokken is geweest bij het Saoedische project? De heer Martijnse geeft aan dat het bij het Saoedische project gaat om een nieuw arrangement, waarmee de universiteiten zich tot het ministerie hebben gewend. Het ging hierbij vooral om steun en raad. Het ministerie heeft opengestaan voor een gesprek, omdat internationalisering OCW aan het hart gaat en omdat het zijn verantwoordelijkheid met betrekking tot de medische opleiding met de numerus fixus duidelijk wenste te maken. Er heeft een aantal gesprekken plaatsgevonden waarna vervolgens een brief is uitgegaan van het ministerie. Vervolgens zijn de universiteiten gestart met de uitvoering. Van belang was dat de studie niet zou interfereren met de bekostigde fixus-opleiding. De voorzitter vraagt hoe dit dan is opgelost. Mevrouw Boomsma geeft aan dat het geen opleiding is in de zin van de WHW maar dat gekozen is voor een constructie met contractonderwijs. Ook de masteropleiding die deze studenten zullen gaan volgen is niet bekostigd. Er is derhalve een privaatrechtelijke overeenkomst tussen de student en de instelling voor een periode van 4 jaar contractonderwijs, waarmee toelating tot de postinitiële master mogelijk is. Het gehele traject is daarmee buiten de bekostiging gehouden en interfereert daarmee niet met de fixus-opleiding. De voorzitter vraagt of het correct is dat de studenten nu instromen in niet-geaccrediteerd onderwijs. Mevrouw Boomsma geeft aan dat accreditatie toeziet op de kwaliteit van het onderwijs en niet op de bekostiging. Dat het aanbod niet geaccrediteerd is gebeurt binnen het contractonderwijs wel meer: de instellingen ontplooien meer activiteiten dan alleen het verzorgen van geaccrediteerde bekostigde opleidingen. De heer Donner vraagt als, het geen opleiding is in de zin van de WHW is, wat het dan wel is. De heer Martijnse stelt dat het opleidingstraject analoog aan de bacheloropleiding in het bekostigde domein is vormgegeven. Het heeft dezelfde uitstraling en elementen, maar leidt niet tot een diploma; wel is er voldoende basis voor instroom in de masteropleiding. Het is daarmee nadrukkelijk verbonden.
oordeel LC 2008/001/EO d.d. 17 september 2008
pagina 23 van 26
LANDELIJKE COMMISSIE GEDRAGSCODE INTERNATIONALE STUDENT IN HET NEDERLANDSE HOGER ONDERWIJS
De heer Donner vraagt om een bevestiging dat het niet gaat om een opleiding in de zin van de WHW en het onderwijstraject daarmee niet voldoet aan de regelgeving. De heer Martijnse bevestigt dit: er is geen sprake van bekostiging en daarmee valt het ook buiten de bekostigingsregels, bijvoorbeeld de accreditatie-eis. Maar wat is dan de bemoeienis van de overheid bij dit traject, vraagt de heer Donner. Het valt dan toch gewoon onder de vrijheid van onderwijs? Het is niet bekostigd, dus lid 1 van artikel 23 van de Grondwet is niet van toepassing. De bemoeienis van OCW kwam voort uit de benadering van het ministerie door de instellingen: de instellingen wilden een open gesprek met het ministerie en vroegen daarbij om raad, geeft mevrouw Boomsma aan. Het ministerie wilde, zoals al eerder aangegeven, zijn belang ter zake van de fixusopleiding beschermen, de verantwoordelijkheden afbakenen en was voorts geïnteresseerd in activiteiten op het gebied van internationalisering die het onderwijs verrijken. De heer Martijnse bevestigt dit. De heer Donner vraagt naar de relatie tussen het onderwijs aan de Saoedische studenten en de Gedragscode. De heer Martijnse geeft aan dat de bepalingen in de Gedragscode ter zake van de maatwerktrajecten onverkort gelden. In z’n algemeenheid is de Gedragscode een prima instrument voor de borging van kwaliteit. De voorzitter geeft aan dat het beginsel van de Gedragscode is dat er sprake is van het aanbieden van geaccrediteerde opleidingen aan internationale studenten. Uitzondering hierop is de korte cursus. De heer Martijnse geeft aan dat het onderwijs aan de Saoedische studenten geen opleiding is maar een analoog daaraan vormgegeven traject. De (toekomstige) masteropleiding is wel een opleiding. Maar het ministerie is er altijd vanuit gegaan dat het aanbieden van een maatwerktraject ook mogelijk is op grond van artikel 5.2 van de Gedragscode. Nu er strikt genomen geen sprake is van een opleiding, hoe kijkt u er dan tegen aan vraagt de voorzitter aan OCW. Mevrouw Boomsma geeft aan dat voor OCW de kwaliteit wel van belang is. De beide instellingen staan goed bekend. Voor zowel OCW als de beide instellingen is het succes van het project van groot belang voor de uitstraling naar het andere hoger onderwijs dat in Nederland wordt aangeboden. OCW vertrouwt erop dat het project op zorgvuldige wijze is vormgegeven en wordt uitgevoerd. De heer Boom vraagt of OCW deze opstelling heeft bij elke instelling die met initiatieven tot dergelijke trajecten komt. Op welke wijze wordt door OCW een dergelijk initiatief getoetst? Mevrouw Boomsma geeft aan dat dit per geval bekeken wordt; in z’n algemeenheid is het moeilijk daar op voorhand wat van te zeggen. De constructie komt de commissie wat ‘gekunsteld’ voor, zo geeft de heer Stoelinga aan. Op grond waarvan meent OCW dat de beide instellingen kwalitatief voldoende hoogstaand onderwijs aanbieden terwijl het niet gaat om een opleiding en dus accreditatie ontbreekt? Mevrouw Boomsma geeft aan dat met beide universiteiten uitgebreid gesproken is over het uitstroomniveau van de bachelorfase: van belang is dat het eindniveau aan de maat is voor de instroom in de masteropleiding en voldoet aan het raamplan geneeskunde. De heer Boom vraagt of OCW met deze constructie niet bang is voor een precedentwerking. De heer Martijnse geeft aan dat de instellingen zelf de Gedragscode ondertekenen en instaan voor de te leveren kwaliteit. OCW is blij met de Gedragscode en het zelfregulerend mechanisme. In dit project heeft OCW open willen staan voor een gesprek. Het heeft met de instellingen meegedacht. Omdat het geaccrediteerde terrein buiten de orde was wegens bekostiging en de numerus fixus, is een oplossing gezocht in het contractonderwijs. Nadrukkelijk is er een verbinding met de masteropleiding gemaakt. De verwachting is overigens dat het project een succes wordt: hoewel juridisch niet geheel afgedicht, zijn de bestuurlijke verhoudingen goed en zouden onregelmatigheden enorme (imago)schade veroorzaken voor de instellingen.
oordeel LC 2008/001/EO d.d. 17 september 2008
pagina 24 van 26
LANDELIJKE COMMISSIE GEDRAGSCODE INTERNATIONALE STUDENT IN HET NEDERLANDSE HOGER ONDERWIJS
Waar ziet OCW de basis in de WHW voor de toegang vanuit de contractfase tot de masteropleiding, vraagt de voorzitter. Begrijpt de commissie de WHW goed, dan gaat de WHW er vanuit dat een masteropleiding wordt gevolgd met een daaraan voorafgaande aansluitende bachelor? Mevrouw Boomsma licht toe dat dit in geval van een postinitiële master anders ligt. De WHW kent in artikel 7.3b een master en een postinitiële master. Voor de laatste geldt dat niet alle voorschriften van hoofdstuk 7 van de WHW van toepassing zijn: zo gelden onder meer de voorschriften met betrekking tot de vooropleidingseisen niet. Achtergrond hierbij is dat het veelal gaat om commerciële trajecten. Nu de bepalingen ter zake van de vooropleidingseisen (en daarmee het toelatingsrecht) niet gelden, bestaat de mogelijkheid dat de aanbieder zelf selecteert voor de postinitiële master. De heer Donner vraagt of het juist is dat het gehele traject voorafgaand aan de postinitiële master derhalve een voorbereidende fase is en geen opleiding in de zin van de WHW en als zodanig dus niet voorkomt in de WHW. Mevrouw Boomsma bevestigt dit: het gaat naar de overtuiging van OCW om een parallel aan de geaccrediteerde bacheloropleiding ontwikkeld maatwerktraject als bedoeld in artikel 5.2 van de Gedragscode. De voorzitter merkt hierbij op dat het geheel nadrukkelijk ziet op de instroom in een toekomstige, nog vorm te geven en nog te accrediteren masteropleiding! Dat maakt dat het nog weinig concreet is en moeilijk aan te haken is bij het bestaande onderwijs. De heer Donner geeft aan dat hij zich verbaast over het feit dat OCW de accreditatie-eis betrekkelijk eenvoudig heeft laten vallen. De heer Martijnse geeft aan dat in de bachelorfase geen sprake is van accreditatie omdat het traject geen opleiding is. Er is, zoals gezegd, wel sprake van een traject, analoog aan de geaccrediteerde bacheloropleiding geneeskunde. Maar de accreditatie is nu juist voor de verlening van de verblijfsvergunning wel een vereiste, zo geeft de heer Donner aan. De heer Martijnse geeft aan dat OCW er vanuit gaat dat artikel 5.2 van de Gedragscode voldoende basis biedt voor een verblijfsvergunning in het geval van een maatwerktraject. Verder is OCW op basis van de gevoerde gesprekken en gekozen constructie gerustgesteld met betrekking tot de verantwoordelijkheden op het gebied van numerus fixus, bekostiging en internationalisering. De heer Boom vraagt of het correct is dat ook andere instellingen met dergelijke constructies de markt op kunnen gaan, los van numerus fixus en bekostiging? De heer Martijnse geeft aan dat dit kan; er is geen goedkeuring van OCW nodig. Dat was ook zo bij het Saoedische project. Maatwerkprogramma’s kunnen aldus worden aangeboden. De voorzitter vraagt of op deze wijze dan niet elke fixus-opleiding omzeild kan worden. De heer Martijnse geeft aan dat OCW niet accepteert dat door de toelating van buitenlandse studenten de capaciteit voor Nederlandse studenten in de fixus-opleiding zou worden beperkt. De heer Boom reageert dat op deze wijze echter, los van de bekostiging en numerus fixus, ook de accreditatie-eis verloren gaat. Mevrouw Boomsma stelt dat OCW geen (wettelijke) mogelijkheden heeft om zich te mengen in de contractuele activiteiten van instellingen. Op de vraag van de heer Boom naar de reden waarom is er dan toch een brief geschreven is door OCW over dit project, verwijst mevrouw Boomsma naar de eerder genoemde redenen: afbakening van verantwoordelijkheden ter zake van bekostiging, numerus fixus en internationalisering.
De voorzitter geeft aan dat de commissie graag van OCW een afschrift ontvangt van de hier bedoelde brief. Dit afschrift wordt door de heer Martijnse toegezegd.
De heer Boom vraagt nadrukkelijk naar de accreditatie: is die dan niet relevant voor OCW? De heer Martijnse herhaalt dat de brief het gevolg is van het verzoek van beide instellingen om een gesprek met het departement. Daaraan heeft OCW gehoor gegeven. OCW kan dergelijke initiatieven niet verbieden; uitsluitend afraden. De commissie en OCW kennen een gemeenschappelijke basis in de waarde van de internationalisering en daarmee de Gedragscode. De accreditatie is daarbij een objectieve factor. Artikel 5.2 van de Gedragscode laat de ruimte voor maatwerktrajecten, waarbij het in dit project gaat om een analoog aan de geaccrediteerde bacheloropleiding vormgegeven onderwijsvorm.
oordeel LC 2008/001/EO d.d. 17 september 2008
pagina 25 van 26
LANDELIJKE COMMISSIE GEDRAGSCODE INTERNATIONALE STUDENT IN HET NEDERLANDSE HOGER ONDERWIJS
De voorzitter geeft aan dat het in artikel 5.2 van de Gedragscode veelal gaat om korte cursussen of Engelstalige varianten van geaccrediteerde Nederlandstalige opleidingen. De voorzitter vraagt of de studenten staan ingeschreven. Mevrouw Boomsma antwoordt ontkennend: dat kan niet op grond van de WHW. Wat is dan hun status en rechtspositie, vraagt de voorzitter. De relatie student – instelling wordt door het civielrecht beheerst, zo geeft mevrouw Boomsma aan. Studenten kunnen zich wenden tot de civiele rechter. Er is sprake van een contractuele relatie. De heer Stoelinga vraagt of er geen problemen te verwachten zijn voor het verstrekken van een verblijfsvergunning nu er geen sprake is van inschrijving? Mevrouw Boomsma antwoordt ontkennend: daarvoor biedt artikel 5.2 van de Gedragscode de ruimte. Bij de masteropleiding zal overigens wel inschrijving als student plaatsvinden. Maar omdat het gaat om een postinitiële master is hoofdstuk 7 van de WHW niet volledig van toepassing en hoeft er geen Onderwijs- en Examenreglement (OER) te zijn. Maar nu de postinitiële master geaccrediteerd moet worden gelet op het uit te reiken diploma en de te verlenen graad, zal een OER er alsnog komen in het kader van de accreditatieprocedure. Mevrouw Boomsma geeft in reactie op de opmerking van de heer Stoelinga aan dat zij niet verwacht dat de NVAO tot accreditatie van de postinitiële master in dit project zal overgaan zonder dat er een OER is. Waarom is er niet voor gekozen ook een dergelijke constructie te kiezen voor de bachelorfase, vraagt de voorzitter. Er bestaat op grond van de WHW geen mogelijkheid voor een bekostigde instelling om onbekostigde (post initiële) bachelors aan te bieden, zoals dat bij masters wel kan. Er is daardoor geen andere mogelijkheid dan het onderwijs op contractbasis aan te bieden. Daarmee valt het buiten het gezichtsveld van OCW, zo vult de heer Martijnse aan. Van belang voor OCW is dat het past in de primaire doelstelling van de onderwijsinstelling: het aanbieden van onderwijs. De heer Donner vraagt of OCW denkt dat de IND van deze constructie op de hoogte is. De heer Martijnse OCW geeft aan dat het project zich verdraagt met de Gedragscode naar de opvatting van OCW. Ook de IND is blij met de Gedragscode. Als het project zou mislukken zou de IND dat niet prettig vinden. Moeten de instellingen deze studenten bij de IND aanmelden voor ‘studie geneeskunde’, vraagt de heer Donner. De heer Martijnse reageert: de studenten volgen een maatwerktraject en geen opleiding. Dat betekent: naar de letter “nee”, maar naar de geest “ja”. De heer Donner vraagt: zou de IND behoren te weten dat het gaat om een niet geaccrediteerd opleidingstraject? De heer Martijnse antwoordt bevestigend. Op de vraag van de heer Donner of de IND het ook weet, geeft de heer Martijnse aan dat OCW daar vanuit gaat.
De voorzitter geeft aan dat de commissie graag een korte notitie ontvangt over het postinitiële mastertraject. Waar is de toegang tot de postinitiële master geregeld? Waarop baseert OCW dat de (overigens nog niet bestaande) postinitiële master buiten de reikwijdte van hoofdstuk 7 van de WHW valt? In hoeverre heeft de instelling de ruimte om niet bekostigde activiteiten te ontplooien? Beide instellingen zijn bekostigde instellingen; op grond waarvan kunnen zij daarnaast onderwijs aanbieden waarbij zij juridisch geen bekostigde instelling zijn? Deze notitie wordt door mevrouw Boomsma toegezegd.
Afrondend geeft de voorzitter aan dat de verdere procedure zal zijn dat naar verwachting komende week het conceptverslag door de commissie zal worden vastgesteld, waarna het ter becommentariëring aan het ministerie van OCW zal worden voorgelegd. Gelet op de eerstvolgende vergadering van de commissie op 17 september verzoekt zij OCW dan ook uiterlijk 12 september per email te reageren. Het is om die reden ook zeer gewenst dat de nadere informatie dan bij de commissie bekend is. De voorzitter dankt de aanwezigen voor hun aanwezigheid en sluit de zitting.
oordeel LC 2008/001/EO d.d. 17 september 2008
pagina 26 van 26