Landelijk Verdachtenbeeld 2008 KLPD - Dienst IPOL
Landelijk Verdachtenbeeld 2008
Landelijk Verdachtenbeeld 2008 Een analyse van verdachten op basis van gegevens uit HKS
KLPD - Dienst IPOL
Uitgave Korps landelijke politiediensten (KLPD) Dienst IPOL Postbus 3016 2700 KX Zoetermeer Zoetermeer, september 2009 Copyright © KLPD – dienst IPOL Zoetermeer IPOL nummer 37/2009 Colofon Tekst Jessica van Mantgem, Dorien van Nobelen, Niels Uljee Eindredactie Irene Spijker Vormgeving Het Lab - grafisch ontwerpers BNO, Arnhem Foto omslag, Bureau Communicatie - Dienst IPOL Druk Thieme MediaCenter, Rotterdam Copyright Behoudens de door de wet gestelde uitzonderingen, alsmede behoudens voor zover in deze uitgave nadrukkelijk anders is aangegeven, mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd en/of openbaar worden gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het KLPD. Aan de totstandkoming van deze uitgave is de uiterste zorg besteed. Voor informatie die nochtans onvolledig of onjuist is opgenomen, aanvaarden de auteur(s), redactie en het KLPD geen aansprakelijkheid. Voor eventuele verbeteringen van de opgenomen gegevens houden zij zich gaarne aanbevolen.
2
Landelijk Verdachtenbeeld 2008
Inhoud
Samenvatting
6
1 Inleiding 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6
13 13 14 15 17 18 18
Doelstelling Onderzoeksvragen Bronnen Kanttekeningen Begeleidingscommissie Leeswijzer
2 Algemeen beeld verdachten 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7
23 23 23 25 26 27 28 31
Inleiding Verdachtenprofiel Omvang Recidive Leeftijd Aard crimineel gedrag Verdachtengroepen
3 Verdachtengroepen 3.1 3.2 3.2.1 3.2.2 3.2.3 3.2.4 3.2.5 3.2.6 3.3 3.3.1 3.3.2 3.3.3 3.3.4 3.3.5 3.3.6 3.4 3.4.1 3.4.2
33 33 33 33 35 37 37 37 38 40 40 42 42 43 43 43 45 45 47
Inleiding Minderjarigen Verdachtenprofiel Omvang Recidive Leeftijd Aard crimineel gedrag Verdachtengroepen Jongvolwassenen Verdachtenprofiel Omvang Recidive Leeftijd Aard crimineel gedrag Verdachtengroepen Recidivegroepen Verdachtenprofiel Omvang
INH O U D
3
3.4.3 3.4.4 3.4.5 3.4.6 3.5 3.5.1 3.5.2 3.5.3 3.5.4 3.5.5 3.5.6 3.6 3.6.1 3.6.2 3.6.3 3.6.4 3.6.5 3.6.6 3.6.7 3.7 3.7.1 3.7.2 3.7.3 3.7.4 3.7.5 3.7.6 3.8 3.8.1 3.8.2 3.8.3 3.8.4 3.8.5 3.8.6 3.9 3.9.1 3.9.2 3.9.3 3.9.4 3.9.5 3.9.6 3.10
4
Recidive Leeftijd Aard crimineel gedrag Verdachtengroepen Veelplegers Verdachtenprofiel Omvang Recidive Leeftijd Aard crimineel gedrag Verdachtengroepen Herkomstgroepen Omvang (absoluut en relatief) Verdachtenprofiel Omvang Recidive Leeftijd Aard crimineel gedrag Verdachtengroepen Stelselmatige geweldplegers Verdachtenprofiel Omvang Recidive Leeftijd Aard crimineel gedrag Verdachtengroepen Verslaafden en niet–verslaafden Verdachtenprofiel Omvang Recidive Leeftijd Aard crimineel gedrag Verdachtengroepen Mannen en vrouwen Verdachtenprofiel Omvang Recidive Leeftijd Aard crimineel gedrag Verdachtengroepen Ingezetenen en niet–ingezetenen
Landelijk Verdachtenbeeld 2008
48 48 48 49 49 49 51 52 53 55 55 56 56 62 63 64 64 65 66 67 67 69 70 70 71 71 72 73 74 75 75 76 76 77 77 79 79 80 80 80 81
3.10.1 3.10.2 3.10.3 3.10.4 3.10.5 3.10.6
Verdachtenprofiel Omvang Recidive Leeftijd Aard crimineel gedrag Verdachtengroepen
81 82 84 84 85 85
4.1 4.2 4.3 4.4 4.5
Inleiding Omvang Recidive Leeftijd Aard crimineel gedrag
86 86 87 91 93 95
4 Regionale vergelijking verdachten
5 Regionale vergelijking verdachtengroepen 5.1 5.2 5.3 5.3.1 5.3.2 5.3.3
97 97 97 104 104 106 108
Inleiding Algemene verdachtengroepen Veelplegerpopulaties Jeugdige veelplegers Hardekernjongeren Zeer actieve veelplegers
Literatuurlijst
111
Begrippenlijst
113
Bijlage 1 Voorlopige en definitieve cijfers
117
Bijlage 2 Weegfactor Rotterdam–Rijnmond
120
Bijlage 3 Misdrijfcategorieën
122
Ingezetene of niet−ingezetene?
124
Bijlage 4 Bijlage 5
Verdachtengroepen
127
INH O U D
5
Samenvatting Inleiding De Landelijke criminaliteitskaart (LCK) wordt ieder jaar gemaakt door de Dienst IPOL van het Korps landelijke politiediensten (KLPD) in opdracht van de Raad van Hoofdcommissarissen. De doelstelling van de Landelijke criminaliteitskaart luidt als volgt: ‘het vergroten van inzicht in de (ontwikkeling van) criminaliteit en in de personen die zich hiermee bezighouden, teneinde strategische besluitvorming en een probleemgerichte aanpak op landelijk, regionaal en gemeentelijk niveau te ondersteunen.’ Jaarlijks wordt een analyse van gegevens over aangiften van misdrijven en verdachten gemaakt op basis van gegevens uit het Herkenningsdienstsysteem (HKS) van de Nederlandse politie. Dit jaar zijn de aangiften niet geanalyseerd en is alleen een analyse van de verdachten gemaakt. De gegevens over de aangiften waren – vanwege de invoering van een nieuw bedrijfsprocessensysteem – onvoldoende beschikbaar om een representatief beeld van de geregistreerde criminaliteit in Nederland te schetsen. De monitor heet dit jaar dan ook: Landelijk Verdachtenbeeld 2008. De volgende onderzoeksvragen over verdachten zijn geformuleerd: 1 Welke veranderingen hebben zich in de afgelopen vijf jaar (2004−2008) in de verdachtenpopulatie voorgedaan wat betreft de omvang van de populatie, de kenmerken van de verdachten en de criminaliteit waarvan zij verdacht worden? 2 Welke veranderingen hebben zich in de afgelopen vijf jaar (2004−2008) in de onderscheiden verdachtengroepen voorgedaan wat betreft de omvang van de groepen, de kenmerken van verdachten uit die groepen en de criminaliteit waarvan zij verdacht worden? 3 Welke verschillen zijn er het afgelopen jaar (2008) te zien tussen verschillende verdachtengroepen wat betreft de omvang van die groepen, de kenmerken van verdachten behorend tot die groepen en de criminaliteit waarvan zij verdacht worden? 4 Welke verschillen zijn er het afgelopen jaar (2008) te zien tussen de verdachtengroepen geregistreerd door de 25 politieregio’s, het KLPD en de Koninklijke Marechaussee (Kmar) voor wat betreft de omvang van die groepen, de kenmerken van verdachten behorend tot die groepen en de criminaliteit waarvan zij verdacht worden?
6
Landelijke Verdachtenbeeld 2008
Voor de beantwoording van de onderzoeksvragen worden gegevens over verdachten uit HKS gebruikt. Deze gegevens worden door alle regionale politiekorpsen, de KMar en het KLPD in HKS ingevoerd. Een uitzondering vormt de registratie van de regio Rotterdam–Rijnmond. Deze regio heeft over 2008 niet alle aangehouden verdachten in HKS geregistreerd. Er is besloten, voor Rotterdam–Rijnmond ter correctie een weegfactor toe te passen. Algemeen beeld verdachten De afgelopen jaren daalde de geregistreerde criminaliteit, terwijl het aantal aangehouden verdachten steeds toenam. In 2008 daalt het aantal aangehouden verdachten echter met 4 procent. Een daling van het aantal verdachten kan het gevolg zijn van geslaagd preventief beleid, maar er kunnen ook andere oorzaken aan ten grondslag liggen. Er kan bijvoorbeeld meer gedoogd worden of er kan sprake zijn van een verminderde opsporingscapaciteit. De afname doet zich – in meerdere of mindere mate – bij de meeste verdachtengroepen voor. Het aantal niet–ingezeten verdachten vormt hierop een uitzondering. Dit nam toe. Van alle aangehouden verdachten is 7 procent niet woonachtig in ons land. Tot 2006 was er sprake van een afname van het aantal niet–ingezeten verdachten, daarna is het aantal gestegen. Met name de niet–ingezeten verdachten uit Oost–Europa zijn verantwoordelijk voor deze toename. De Polen vormen de grootste groep en zij zijn – evenals Bulgaren en Roemenen – in aantal sterk toegenomen. De niet–ingezeten verdachten zijn gemiddeld ouder bij het plegen van hun eerste misdrijf dan ingezeten verdachten. De recidive in deze groep is lager, net als het aantal misdrijven per verdachte. Zij worden relatief vaak verdacht van opiumdelicten en vermogensdelicten zonder geweld. Van de niet– ingezeten verdachten is verreweg het grootste deel nieuwkomer (84%); zij zijn meestal niet lang in Nederland en bouwen hier geen criminele carrière op. De meeste verdachten zijn aangehouden voor vermogensmisdrijven zonder geweld, geweldsmisdrijven tegen personen, verkeersmisdrijven en vernielingen en openbareordemisdrijven. Er worden de afgelopen vijf jaar relatief steeds minder verdachten voor vermogensmisdrijven (met en zonder geweld) aangehouden. Dit is in lijn met het dalende percentage slachtoffers en aangiften van vermogensmisdrijven (CBS, 2009a; Van Mantgem, e.a., 2008). Na een stijging van het aantal verdachten van geweldsmisdrijven tegen personen en van vernielingen en openbareordemisdrijven in voorgaande jaren, daalt het aantal verdachten van deze beide misdrijven in 2008. Het aandeel geweldsmisdrijven is echter nog niet afgenomen. Het aandeel vernielingen en openbareorde misdrijven neemt wel af. Het relatieve aantal verdachten van opiumdelicten daalt iets, maar dat van verkeersmisdrijven neemt toe. Overigens zijn zowel
s a m e n vat t i n g
7
opiumdelicten als de meeste verkeersmisdrijven ‘haaldelicten’: een stijging of daling is vooral een afspiegeling van de intensiteit van de opsporing. Het aantal stelselmatige geweldplegers steeg van 2004 tot 2007, maar nam in 2008 af. Het betreft 3 procent van alle verdachten. In 2007 heeft het kabinet de aanpak van geweld als prioriteit benoemd. Stelselmatige geweldplegers beginnen op lage leeftijd, zij zijn gemiddeld 21 jaar. Ze zijn niet alleen vaker betrokken bij geweldsdelicten tegen personen maar ook bij andere geweld dadige misdrijven, zoals vermogensdelicten met geweld, vernieling en openbare ordemisdrijven en gewelddadige seksuele delicten. Onder de stelselmatige geweldplegers bevinden zich relatief veel allochtonen, van zowel de eerste als de tweede generatie, en verslaafden. Vrouwen en niet–ingezetenen komen juist minder in deze verdachtengroep voor. Leeftijd en sekse In 2008 is 14 procent van de verdachten minderjarig (12 t/m 17 jaar). Het aantal minderjarige verdachten daalt voor het eerst sinds jaren. Vorig jaar steeg het nog met 6 procent, dit jaar is de afname bijna 9 procent. Ten opzichte van 2004 is er nog wel sprake van een toename (+10%). De jarenlange toename kan mogelijk deels verklaard worden door de prioriteit die is gegeven aan de aanpak van jeugdcriminaliteit. De meest voorkomende startleeftijd daalt bij deze verdachten groep, van 15 naar 14 jaar. Vergeleken met de totale verdachtenpopulatie maken minderjarige verdachten zich vaker schuldig aan vernielingen en openbareordemisdrijven, is het aandeel tweedegeneratieallochtonen onder hen bijna twee keer zo groot en stijgt het aandeel vrouwen sterker. Het aantal jeugdige veelplegers is beduidend minder hard gedaald (–1%). Het aandeel veelplegers onder de minderjarigen neemt dus nog altijd toe. Een kwart van de verdachtenpopulatie behoort tot de jongvolwassenen (18 t/m 24 jaar). Het aantal jongvolwassen verdachten is het afgelopen jaar maar licht afgenomen (–1%). Over vijf jaar bezien is het toegenomen met 6%. Onder jongvolwassenen is het percentage verdachten twee en een half keer zo groot als onder alle Nederlanders. Het criminele gedrag van jongvolwassen verdachten wijkt nauwelijks af van dat van de totale verdachtenpopulatie. Het percentage allochtonen van de eerste generatie neemt af en het percentage allochtonen van de tweede generatie neemt iets toe. De afgelopen vijf jaar steeg het aandeel vrouwen geleidelijk evenals het aandeel veelplegers. Het aantal mannelijke verdachten is ruim vijf keer zo groot als het aantal vrouwelijke verdachten. Ondanks een stabilisatie in 2008 is het aandeel vrouwelijke verdachten (17%) nog wel groter dan vijf jaar geleden. Vrouwen
8
Landelijk Verdachtenbeeld 2008
worden vaker dan mannen aangehouden voor vermogensmisdrijven zonder geweld. Het aandeel minderjarigen onder de vrouwelijke verdachten is relatief groot en is in vijf jaar tijd met een kwart gegroeid. Ook het aantal vrouwelijke jongvolwassen verdachten neemt toe. Vrouwelijke verdachten hebben gemiddeld minder antecedenten op hun naam; ze behoren vaker tot de nieuwkomers en minder vaak tot de veelplegers. Recidive De gemiddelde recidive neemt langzaam af. Het aantal antecedenten (–6%) en het aantal misdrijven waarvoor verdachten zijn aangehouden (–9%) daalden in 2008 beide sneller dan het aantal verdachten. Die trend was ook al zichtbaar in de voorgaande vijf jaren. Het aantal antecedenten is gedaald van gemiddeld 1,3 naar 1,2 per verdachte. Het aantal misdrijven per antecedent daalde eveneens: van 1,4 naar 1,3. De daling van het aantal misdrijven per antecedent zegt overigens vooral iets over de mate van doorrechercheren door de politie. De afname van het aantal verdachten in 2008 is zichtbaar bij alle recidive groepen (nieuwkomers, meerplegers en veelplegers). De helft van de verdachten zijn nieuwkomers en een op de tien behoort tot de veelplegers. In vergelijking met 2004 neemt ook bij de veelplegers de gemiddelde recidive af. Het aantal antecedenten per verdachte verschoof van 2,2 naar 1,9. Veelplegers beginnen hun criminele carrière jonger dan de gemiddelde verdachte. Opvallend is dat de meest voorkomende startleeftijd van de nieuwkomers is verschoven van 16 naar 18 jaar. Onder de nieuwkomers bevinden zich relatief veel minderjarigen, niet– ingezetenen en vrouwen. Onder de veelplegers zijn relatief veel verslaafden en allochtonen van de eerste generatie te vinden. Er is nader gekeken naar drie specifieke veelplegerpopulaties: de jeugdige veelplegers, de hardekernjongeren en de zeer actieve veelplegers. Het aantal jeugdige veelplegers (12 t/m 17 jaar) is in vijf jaar tijd fors toegenomen (+44%), ondanks de eerdergenoemde lichte daling in 2008. Deze toename kan gezien worden in het licht van het repressieve beleid van de afgelopen jaren. Het aantal hardekernjongeren was een aantal jaren stabiel maar neemt in 2008 af. Het aantal zeer actieve veelplegers daalt de laatste vijf jaar gestaag. De meest voorkomende leeftijd is bij de zeer actieve veelplegers verschoven van 36 naar 21 jaar. Het aantal mid–dertigers in deze groep neemt al een aantal jaren af, terwijl het aantal verdachten van begin twintig juist toeneemt. Er lijken twee verschillende groepen zeer actieve veelplegers te bestaan: de oudere verslaafden en jongeren. De drie specifieke veelplegergroepen worden relatief vaak verdacht van alle typen misdrijven, uitgezonderd verkeersmisdrijven. Jeugdige veelplegers maken zich ook minder vaak schuldig aan opiumdelicten en aan delicten uit de
s a m e n vat t i n g
9
categorie overige seksuele misdrijven. Het aandeel allochtone verdachten in de specifieke veelplegerpopulaties is relatief hoog. Er bevinden zich naar verhouding veel allochtonen (van de tweede generatie) onder de jeugdige veelplegers en de hardekernjongeren. Het aandeel verslaafden onder de zeer actieve veelplegers neemt opnieuw af, maar is nog altijd ruim 35 procent. Het aantal oudere, verslaafde veelplegers die crimineel actief zijn, lijkt zoals eerder gezegd af te nemen. Herkomst De meeste verdachten zijn van autochtone herkomst (57%). Andere substantiële herkomstgroepen onder de verdachten zijn de traditionele allochtonen (Antillianen, Marokkanen, Surinamers en Turken) en Oost–Europeanen. Het aantal verdachten uit vrijwel alle herkomstgroepen neemt in 2008 af, met uitzondering van verdachten uit het Midden–Oosten en Oost–Europa. De stijging van het aantal Oost–Europese verdachten is met 33 procent over de afgelopen vijf jaar fors. Van de Oost–Europese verdachten woont echter meer dan de helft niet in Nederland. Doordat het aantal Oost–Europeanen in Nederland in ongeveer dezelfde mate toeneemt als het aantal Oost–Europese verdachten, is de oververtegenwoordiging niet groter geworden. Onder Antillianen en Arubanen is het relatieve aantal verdachten het grootst (764 verdachten per 10.000 inwoners). Zij worden gevolgd door de Marokkanen (618). Een op de vijf verdachten behoort tot de allochtonen van de eerste generatie. Het percentage allochtone verdachten van de tweede generatie neemt toe en is 16 procent. Er is intensiever gekeken naar verdachten uit de herkomstgroepen met de grootste verdachtenaantallen. In vergelijking met 2004 is het aantal Turkse (+10%), Marokkaanse (+6%) en Nederlandse verdachten (+2%) gestegen en het aantal Antilliaanse (–10%) en Surinaamse (–3%) verdachten gedaald. Het afgelopen jaar nam het aantal verdachten uit al deze groepen af. Het aantal Poolse verdachten volgt de groei van het aantal Polen in Nederland: 62 procent in vijf jaar tijd. Marokkanen worden al relatief jong verdacht van een misdrijf: 55 procent is tussen de 12 en 24 jaar. Polen zijn gemiddeld de dertig gepasseerd als zij voor het eerst worden aangehouden. De herkomstgroepen verschillen in het criminele gedrag dat zij vertonen, waarbij de Poolse verdachten zich duidelijk onderscheiden van de traditionele allochtonen. Traditionele allochtonen zijn relatief vaak betrokken bij de verschillende typen geweldsmisdrijven en opium delicten, maar minder vaak dan de totale verdachtenpopulatie bij verkeers misdrijven en vernielingen en openbareordemisdrijven. Polen maken zich juist vaker schuldig aan verkeersmisdrijven. Vooral Marokkanen plegen relatief veel
10
Landelijk Verdachtenbeeld 2008
vermogensmisdrijven. Dit kan deels verklaard worden door hun lagere gemiddelde leeftijd. Onder de Turkse en Marokkaanse verdachten is het percentage vrouwen relatief klein. Onder vooral de Surinaamse en Antilliaanse verdachten komen meer dan gemiddeld verdachten met een verslaving voor. Het percentage Poolse veelplegers is laag. Aangezien veel Polen nog niet zo lang in Nederland zijn, hebben zij hier (nog) geen criminele carrière opgebouwd. Het aandeel veelplegers onder de traditionele allochtonen is relatief hoog, maar bij de Turkse verdachtenpopulatie is dit niet het geval. Verslaafden Het aantal verdachten met een verslaving is het afgelopen jaar opnieuw afgenomen. Deze daling is al voor 2004 ingezet. Het percentage verslaafden ligt nu op 3,7. Verslaafde verdachten recidiveren meer dan niet–verslaafden. Ook beginnen ze op gemiddeld lagere leeftijd en gaan ze langer door met het plegen van misdrijven. Een grote meerderheid (75%) van de verslaafde verdachten behoort tot de veelplegers. Verslaafde verdachten worden ruim twee en een half keer zo vaak aangehouden voor vermogensmisdrijven als niet–verslaafden. Ook worden ze relatief vaak aangehouden voor vernielingen en openbareorde misdrijven, geweldsmisdrijven tegen personen en opiumdelicten. Onder de verslaafden bevinden zich relatief veel allochtonen van de eerste generatie. Regionale vergelijking verdachten De meeste aangehouden verdachten per 10.000 inwoners zijn al jarenlang te vinden in Rotterdam–Rijnmond. Na Rotterdam–Rijnmond volgen Haaglanden, Amsterdam–Amstelland en Flevoland. De meeste regio’s laten dit jaar een daling zien in het aantal verdachten per 10.000 inwoners. In Flevoland, Limburg–Zuid, Twente en Zuid–Holland–Zuid is echter sprake van een stijging. De grootstedelijke regio’s hebben meer dan andere regio’s te maken met buitenregionale verdachten (personen die in een andere regio delicten plegen dan de regio waarin zij wonen). Vooral Haaglanden maar ook IJsselland en Rotterdam–Rijnmond hebben een groot instroomoverschot. Het aantal verdachten uit andere regio’s dat hier wordt aangehouden is groter dan het aantal verdachten uit de eigen regio dat actief is in andere regio’s. Het grootste uitstroomoverschot hebben Zaanstreek–Waterland, Zuid–Holland–Zuid en Hollands Midden. Ten tijde van het meest recente misdrijf zijn verdachten in Limburg–Zuid, Zeeland, Gooi en Vechtstreek en Zaanstreek–Waterland gemiddeld het oudst, die in Flevoland het jongst. Verdachten in Gooi en Vechtstreek hebben de hoogste gemiddelde startleeftijd. De jongste starters bevinden zich in
s a m e n vat t i n g
11
Groningen, Twente, Flevoland en IJsselland. De meest voorkomende startleeftijd is met 14 jaar het laagst in Rotterdam–Rijnmond. In Brabant–Zuid–Oost, Gelderland–Zuid en Utrecht worden relatief veel verdachten van vermogensdelicten zonder geweld aangehouden. In Amsterdam–Amstelland worden relatief veel personen verdacht van vermogensdelicten met geweld. De meeste verdachten van vernielingen en openbareordemisdrijven worden in Twente, Zuid–Holland–Zuid en Brabant–Noord geregistreerd. Voor gewelds misdrijven tegen personen worden in Gelderland–Zuid en Hollands Midden relatief veel verdachten aangehouden. Voor opiumdelicten gebeurt dit in de grensregio’s Midden en West Brabant, Limburg–Zuid en Brabant–Zuid–Oost, en door de KMar en het KLPD. Het aandeel niet–ingezeten verdachten is het grootst in Amsterdam–Amstelland. Ook de grensregio’s hebben relatief veel niet–ingezeten verdachten. IJsselland en Gooi en Vechtstreek hebben het grootste percentage instroom van buiten regionale verdachten. Allochtone verdachten komen relatief veel voor in de grootstedelijke regio’s Amsterdam–Amstelland, Rotterdam–Rijnmond en Haaglanden. Jonge verdachten (12 t/m 24 jaar) zijn meer dan gemiddeld te vinden in Flevoland en Noord– en Oost–Gelderland, vrouwelijke verdachten in Gooi en Vechtstreek en Flevoland. Amsterdam–Amstelland en Utrecht hebben het grootste aandeel verslaafde verdachten. Nieuwkomers komen relatief veel voor in Gooi en Vechtstreek, veelplegers in Rotterdam–Rijnmond, Groningen en Amsterdam–Amstelland en stelselmatige geweldplegers in Gelderland–Zuid, Twente en Hollands Midden. Het KLPD en de KMar hebben met veel nieuw komers en niet–ingezetenen te maken.
12
Landelijk Verdachtenbeeld 2008
1
Inleiding Op verzoek van de Raad van Hoofdcommissarissen en het College van procu reurs−generaal is in 1998 het project Landelijke criminaliteitskaart (LCK) gestart onder begeleiding van de ABRIO−werkgroep Landelijke criminaliteitskaart. De Landelijke criminaliteitskaart moest voorzien in de sterke behoefte bij politie en justitie aan actuele informatie over criminaliteit. In 2002 is het project over gedragen aan het Korps landelijke politiediensten (KLPD) en sindsdien is het product ondergebracht bij de Dienst IPOL.1 De Raad van Hoofdcommissarissen geeft opdracht tot het maken van de Landelijke criminaliteitskaart.
1.1 Doelstelling De doelstelling van de Landelijke criminaliteitskaart luidt als volgt: ‘het vergroten van inzicht in de (ontwikkeling van) criminaliteit en in de personen die zich hiermee bezighouden, teneinde strategische besluitvorming en een probleemgerichte aanpak op landelijk, regionaal en gemeentelijk niveau te ondersteunen.’ De Landelijke criminaliteitskaart heeft de vorm van een monitor. Het boek verschijnt ieder jaar en bestaat uit een landelijke analyse van enerzijds aangiften en anderzijds verdachten. De gegevens voor de analyse zijn afkomstig uit het Herkenningsdienstsysteem van de Nederlandse politie (HKS). Dit jaar is er alleen een analyse van de verdachten gemaakt. De gegevens over de aangiften waren onvoldoende beschikbaar. Verschillende politieregio’s zijn in 2008 overgestapt op een nieuw bedrijfsprocessensysteem: de Basisvoorziening Handhaving (BVH). Het importeren van gegevens uit BVH naar HKS leverde in een aanzienlijk aantal regio’s problemen op. Gevolg is dat de registraties van aangiften na de overgang naar BVH enorm terugliepen. Ook in eerdere jaren ontbraken de aangiftecijfers van een aantal politieregio’s, maar toen waren de gegevens van voldoende regio’s beschikbaar voor het schetsen van een representatief beeld van de geregistreerde criminaliteit in Nederland. Over 2008 zijn de gegevens van minder dan de helft van de politieregio’s geschikt om voor dit doel gebruikt te worden. Er is om die reden voor gekozen vooralsnog geen 1
De Dienst IPOL is ontstaan uit een samenvoeging van de Dienst Nationale Recherche Informatie en de Dienst Internationale Politiesamenwerking van het Korps landelijke politiediensten.
s a m e n vat t i n g
13
analyse van de aangiften te maken. Dit jaar heet de monitor dan ook Landelijk Verdachtenbeeld 2008. In het kader van het project Landelijke criminaliteitskaart maakt de Dienst IPOL naast de monitor nog een aantal andere producten, te weten: 1 tabellenboeken: landelijke en regionale cijfermatige overzichten van de criminaliteit (Prins, 2009a); 2 populatieprofielen: landelijke en regionale overzichten van kenmerken van verdachten (Prins, 2009b); 3 een cd−rom met criminaliteitsgegevens, speciaal ontwikkelde programmatuur voor de analyse van deze gegevens en een gebruiksaanwijzing (DEX 2000). De hierboven genoemde tabellenboeken zijn gebaseerd op de aangifteregistraties. Ondanks de gebrekkige aangifteregistraties zullen deze tabellenboeken gemaakt worden. Doel ervan is niet zozeer een analyse van de geregistreerde gegevens als wel een weergave van de registraties (Prins, 2009a). Het leveren van een actueel beeld dat aansluit bij beleidscycli brengt beperkingen met zich mee wat betreft de diepgang van de analyse. Het Landelijk Verdachten beeld vormt een probleeminventarisatie in de breedte met voornamelijk beschrijvingen van ontwikkelingen en trends, zonder verklaringen daarvoor. Die beschrijvingen kunnen aanleiding geven tot nader, diepgaander onderzoek op specifieke punten, waarin wel gezocht kan worden naar achterliggende verklaringen voor trends en trendbreuken.
1.2 Onderzoeksvragen Met het oog op de monitor zijn de volgende onderzoeksvragen over verdachten geformuleerd: 1 Welke veranderingen hebben zich in de afgelopen vijf jaar (2004−2008) in de verdachtenpopulatie voorgedaan wat betreft de omvang van de populatie, de kenmerken van de verdachten en de criminaliteit waarvan zij verdacht worden? 2 Welke veranderingen hebben zich in de afgelopen vijf jaar (2004−2008) in de onderscheiden verdachtengroepen voorgedaan wat betreft de omvang van de groepen, de kenmerken van verdachten uit die groepen en de criminaliteit waarvan zij verdacht worden?
14
Landelijk Verdachtenbeeld 2008
3 Welke verschillen zijn er het afgelopen jaar (2008) te zien tussen verschillende verdachtengroepen wat betreft de omvang van die groepen, de kenmerken van verdachten behorend tot die groepen en de criminaliteit waarvan zij verdacht worden? 4 Welke verschillen zijn er het afgelopen jaar (2008) te zien tussen de verdachtengroepen geregistreerd door de 25 politieregio’s, het KLPD en de Koninklijke Marechaussee (Kmar) voor wat betreft de omvang van die groepen, de kenmerken van verdachten behorend tot die groepen en de criminaliteit waarvan zij verdacht worden?
1.3 Bronnen Voor de beantwoording van de onderzoeksvragen worden gegevens over verdachten uit HKS gebruikt. Bij verdachten gaat het om personen van 12 jaar of ouder tegen wie een proces−verbaal is opgemaakt, omdat er een redelijk vermoeden bestaat dat zij een misdrijf hebben gepleegd. Op de gegevens uit HKS vindt een uitgebreide controleslag plaats. Jaarlijks maken alle politiekorpsen, het KLPD en de Koninklijke Marechaussee (KMar) een extractie van de gegevens uit HKS. Deze extracties worden vervolgens gebundeld, opgeschoond en bewerkt bij de Dienst IPOL. Ook worden voortdurend verbeteringen in de database doorgevoerd. Deze verbeteringen kunnen tot gevolg hebben dat bepaalde cijfers uit het Landelijk Verdachtenbeeld 2008 afwijken van die uit eerdere LCK– edities. Correcties worden steeds op alle jaarbestanden uitgevoerd. Binnen één editie van de LCK blijven de cijfers over verschillende jaren hierdoor wel vergelijkbaar met elkaar. Een voorbeeld van zo’n correctie in 2008 is een verbeterde procedure van adres– (en dus gemeente) toekenning. In voorgaande jaren waren er nogal wat verdachten van wie het adres onbekend was of die waren ingeschreven op een gevangenisadres. Zij konden niet aan een (juiste) gemeente worden toegekend. In de huidige versie wordt het laatstbekende woon– of verblijfadres aan de verdachte gekoppeld, als dit adres in het laatste jaar onbekend was of een gevangenisadres was. Ten slotte levert het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS, 2009b) de benodigde demografische informatie en de Dienst IPOL bewerkt deze zodanig dat overeenstemming wordt verkregen met in het Landelijk Verdachtenbeeld gedefinieerde groepen.
Hoo f d s t u k 1 – i n l e i d i n g
15
Het is mogelijk dat één verdachte in meerdere regio’s misdrijven pleegt. Wanneer de regionale bestanden zonder meer zouden worden samengevoegd tot een landelijk bestand, zouden dezelfde personen meer dan één keer in het bestand kunnen voorkomen. Naast vele validatie− en herstelacties omvat de procedure die de landelijke databank vervaardigt een ontdubbelingsactie. Deze procedure zorgt ervoor dat een persoon die in meerdere regio’s voorkomt, maar één keer in de landelijke database wordt opgenomen en toegewezen wordt aan de regio waar deze verdachte de meeste antecedenten heeft. In het landelijke bestand komen alle verdachten dus maar één keer voor.2 In vrijwel alle regio’s doet zich een geringe registratieachterstand voor. Om die reden worden de cijfers over het laatste jaar (in dit geval 2008) als voorlopig beschouwd. Deze worden volgend jaar nogmaals verzameld. Wanneer beide trekkingen met elkaar worden vergeleken, ontstaat een beeld van de omvang van de registratieachterstand. Bij de interpretatie van de cijfers wordt met die achterstand rekening gehouden. Het aantal geregistreerde verdachten uit 2008 zoals hier beschreven kan nog iets toenemen. De gemiddelde registratie achterstand lag de afgelopen jaren rond 1,5 procent (Van Mantgem e.a., 2007). Vorig jaar betrof het verschil tussen de voorlopige en de definitieve cijfers minder dan een procent (0,67%). Voor meer inzicht in deze procedure en de omvang van de registratieachterstanden wordt verwezen naar bijlage 1. In tegenstelling tot de aangiften van misdrijven worden gegevens over verdachten door alle politiekorpsen in HKS ingevoerd. Een uitzondering vormt de registratie over 2008 van de regio Rotterdam–Rijnmond. Deze regio heeft vorig jaar vermoedelijk slechts iets meer dan twee derde van alle aangehouden verdachten geregistreerd in HKS. Er is besloten de gegevens van die politieregio wel mee te nemen in de analyse en ze te corrigeren door een weegfactor toe te passen. Die weegfactor is bepaald op basis van het verschil tussen het aantal verdachten uit 2007 en dat uit 2008 in het bedrijfsprocessensysteem van de regio (X–pol). Het aantal verdachten uit 2007 in X–pol wordt afgezet tegen het aantal verdachten uit 2008 in X–pol. Daarbij is ervan uitgegaan dat de ontwikkeling in het aantal verdachten in Rotterdam–Rijnmond in HKS dezelfde zou moeten zijn als de ontwikkeling die uit X–pol naar voren komt. Bij het gebruik van de weegfactor is verondersteld dat de verdachten die wel zijn
2
Hierdoor zijn er kleine verschillen met aantallen in publicaties die (op HKS gebaseerde) verdachtengegevens op regionaal niveau weergeven, zoals de LCK−Populatieprofielen 2008 (Prins, 2009b), regionale kaarten en jaarverslagen van regionale politiekorpsen. De ontdubbelingsprocedure is dit jaar verbeterd. Daardoor kunnen kleine verschillen met de gegevens uit eerdere edities van de LCK voorkomen.
16
Landelijk Verdachtenbeeld 2008
ingevoerd in HKS, in principe willekeurig of aselect zijn ingevoerd. De weegfactor is dan ook op alle variabelen toegepast (zie bijlage 2). Door toepassing van deze weegfactor kunnen (door afronding) minimale afwijkingen in aantallen voorkomen. Zo is het totale aantal misdrijven in het algemene verdachtenprofiel 388.517 en bij de vergelijking tussen de regio’s 388.518.
1.4 Kanttekeningen Voor ontwikkelingen in het aantal verdachten kunnen demografische omstandigheden (bijvoorbeeld vergrijzing en immigratie) en beleidskeuzes (bijvoorbeeld prioriteitstelling) een gedeeltelijke verklaring bieden. Een toename van de criminaliteit vormt aanleiding tot implementatie van beleid dat deze toename probeert tegen te gaan. Dit kan zowel preventief als repressief beleid zijn. Een voorbeeld van preventief beleid is het project ‘Veiligheid begint bij Voorkomen’ (Ministerie van Justitie & Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, 2008) waarmee het kabinet streeft naar een vermindering van de criminaliteit en overlast met 25 procent in 2010 ten opzichte van 2002 (Ministerie van Algemene Zaken, 2007). Hieronder valt onder andere een persoonsgerichte aanpak bij risicojongeren en recidivisten. In het veiligheids programma ‘Naar een veiliger samenleving’ (Ministerie van Justitie, 2002) werd nadrukkelijker ingezet op repressie: de aanpak van stelselmatige daders en risicojongeren door langduriger detentie of toezicht. Repressief beleid zal, in ieder geval tijdelijk, leiden tot meer aangehouden personen. Zolang deze verdachten gedetineerd zijn, kunnen zij geen misdrijven plegen. Hierdoor zal er sprake zijn van minder criminaliteit dan er geweest zou zijn als deze personen niet waren aangehouden. In principe is een stijging van het aantal verdachten dan een gevolg van een geslaagd repressief beleid. Daling van het aantal verdachten kan ook het gevolg zijn van een geslaagd preventief beleid, maar het kan ook het effect zijn van een gedoogcultuur of verminderde politiecapaciteit. Nader onderzoek is nodig om ontwikkelingen in de verdachtencijfers in de juiste context te plaatsen. In dit rapport wordt de ontwikkeling van de geregistreerde criminaliteit (aangiften) niet beschreven. De ontwikkeling in het aantal verdachten kan echter niet geheel los worden gezien van de ontwikkeling in de geregistreerde criminaliteit. In 2007 is een einde gekomen aan de jarenlange afname van het aantal geregistreerde aangiften. In de periode 2003–2006 nam het aantal aangiften af, maar in 2007 is het aantal aangiften gelijk gebleven aan dat van 2006 (Van Mantgem e.a., 2008). Deze trend is gelijk aan die uit de Veiligheids monitor Rijk 2008 (CBS, 2008). In de meest recente veiligheidsmonitor, de Integrale Veiligheidsmonitor 2008 (CBS, 2009a), is het beeld van 2008
Hoo f d s t u k 1 – i n l e i d i n g
17
vergelijkbaar met dat van 2007. Een kwart van alle inwoners is slachtoffer geweest van een of meer delicten, waarbij sinds 2005 het slachtofferpercentage wel een geleidelijke daling laat zien. Voor de verschillende misdrijven geldt dat alleen het percentage slachtoffers van vermogensmisdrijven duidelijk is gedaald. De aangiftebereidheid is de afgelopen jaren stabiel. De bevindingen uit de Integrale Veiligheidmonitor 2008 nemen niet weg dat de resultaten over de verdachten met enige voorzichtigheid dienen te worden geïnterpreteerd.
1.5 Begeleidingscommissie Dit rapport is tot stand gekomen onder het toeziend oog van een begeleidingscommissie. De commissieleden hebben met hun commentaar en adviezen een belangrijke bijdrage aan de totstandkoming van dit rapport geleverd. De commissie bestond uit: • • • • • • • • • •
drs. A.Th.J. Eggen (Centraal Bureau voor de Statistiek) prof. dr. H. Elffers (Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving, Vrije Universiteit Amsterdam) drs. S. Dekkers (Nederlandse Politieacademie) drs. A.W.M. van der Heijden (Parket−Generaal) drs. S.N. Kalidien (Wetenschappelijk Onderzoek− en Documentatiecentrum) drs. M. du Pon (VtS Politie Nederland, onderdeel Nederlands Politie Instituut) drs. C. Schreuder (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) N. Slikboer (Politieregio Zuid−Holland−Zuid) drs. P. Versteegh (Politieregio Haaglanden), voorzitter G.C.K. Vlek (Politie en Wetenschap)
1.6 Leeswijzer De eerste onderzoeksvraag komt in hoofdstuk 2 aan bod. In dit hoofdstuk wordt een algemeen beeld geschetst van de verdachtenpopulatie in Nederland. Onder zoeksvragen 2 en 3 worden in hoofdstuk 3 beantwoord. Hier wordt dieper ingegaan op de verschillende deelpopulaties. Tot slot wordt er in de hoofdstukken 4 en 5 antwoord gegeven op onderzoeksvraag 4. Er wordt een vergelijking gemaakt tussen de verdachtenpopulaties in de verschillende politieregio’s.
18
Landelijk Verdachtenbeeld 2008
Dit Landelijk Verdachtenbeeld gaat met name over de ontwikkelingen van de laatste vijf jaar. Deze worden in veel gevallen weergegeven met behulp van indexen, die de mogelijkheid bieden de procentuele ontwikkeling weer te geven. Daarbij wordt het startjaar op 100 procent gesteld en wordt voor ieder volgend jaar de procentuele verandering ten opzichte van dat startjaar weergegeven. In de meeste paragrafen komen een aantal vaste aspecten terug. Deze worden hieronder kort toegelicht. Populatieprofiel De verdachtenpopulatie is beschreven aan de hand van een profiel. Hierin komen de belangrijkste kenmerken van verdachten die in HKS zijn opgenomen aan de orde. Het populatieprofiel is steeds op dezelfde manier opgebouwd, al kunnen, afhankelijk van de te beschrijven populatie, op onderdelen veranderingen zijn aangebracht. Afhankelijk van de beleidsrelevantie is de nadruk gelegd op de ontwikkelingen binnen de profielen of op de vergelijking van profielen van groepen onderling. In het laatste geval is er een vergelijking gemaakt tussen de populaties over het jaar 2008. De deelpopulaties waaraan aandacht wordt geschonken, zijn minderjarigen, jongvolwassenen, recidive groepen, herkomstgroepen, geweldplegers, verslaafden, mannen en vrouwen en niet−ingezetenen. Aan de geweldplegers is dit jaar voor het eerst specifiek aandacht besteed. Het populatieprofiel bestaat uit vijf onderdelen, die hieronder besproken worden. Omvang Het profiel begint met de weergave van aantallen verdachten in de verdachten groepen, zowel absoluut als relatief ten opzichte van de overeenkomstige groep in de totale bevolking. Bij de berekening van het relatieve aantal verdachten zijn de niet−ingezeten verdachten buiten beschouwing gelaten. Doel hiervan was tot een correcte vaststelling te komen van het aandeel verdachten in de Nederlandse bevolking van 12 jaar en ouder. Recidive Het tweede gedeelte van het profiel betreft het totale aantal keren dat verdachten van de betreffende populatie zijn aangehouden in het betreffende jaar (totale aantal antecedenten) en het aantal misdrijven waarvoor de populatie in dat jaar verantwoordelijk is gesteld (totale aantal misdrijven). Een antecedent kan meerdere misdrijven betreffen. De antecedenten en misdrijven die in het verdachtendeel van HKS zijn opgenomen, horen bij een of meer personen die hiervoor verantwoordelijk zijn gesteld. Als bij een antecedent of misdrijf meerdere personen betrokken zijn geweest, kan het dus voorkomen dat een specifiek antecedent of misdrijf meerdere keren wordt geteld. Naast de totale
Hoo f d s t u k 1 – i n l e i d i n g
19
aantallen is ook het gemiddelde aantal antecedenten en misdrijven per verdachte berekend evenals het gemiddelde aantal misdrijven per antecedent. Dit laatste gemiddelde is een indicator die iets kan zeggen over de mate waarin de politie doorrechercheert op zaken.3 Leeftijd Met behulp van statistische gegevens als het gemiddelde en de modus (de meest voorkomende leeftijd) wordt iets over de leeftijdsopbouw van de verdachten populatie gezegd, evenals over de leeftijd waarop verdachten hun criminele carrière beginnen. Aard crimineel gedrag De misdrijven waarvan personen verdacht worden, zijn naar hun aard ingedeeld in negen categorieën. In bijlage 3 zijn deze misdrijfcategorieën beschreven. Aan de categorie overige misdrijven wordt weinig aandacht besteed, omdat de misdrijven in deze restgroep erg verschillend van aard zijn. Het gaat in dit rapport alleen om misdrijven waarvoor daadwerkelijk een verdachte is aangehouden. Het betreft de in 2008 opgehelderde misdrijven, onafhankelijk van het jaar waarin de misdrijven zijn gepleegd. Deze aantallen geven dus geen inzicht in de omvang van de (geregistreerde) criminaliteit in Nederland. De nadruk ligt op de personen die verantwoordelijk worden gehouden voor misdrijven en de verandering die binnen die groep verdachten plaatsvindt. Bij de beschrijving van (de ontwikkeling in) crimineel gedrag is het van belang te weten dat de politie niet altijd alle misdrijven die op dat moment bekend zijn geworden, in het proces−verbaal van onderzoek opneemt. Het is mogelijk dat alleen misdrijven met de zwaarste strafmaat gekozen worden. Het feit dat de politie deze keuzes maakt, heeft een opwaarts effect op het aandeel zwaardere misdrijven en een neerwaarts effect op het aandeel minder zware misdrijven. Dit kan mede een oorzaak zijn van de gesignaleerde veranderingen van crimineel gedrag in de loop der tijd. Bepaalde veranderingen in criminaliteit zullen sterker uit de registraties blijken dan andere. Behalve dat het opnemen van zwaardere misdrijven invloed heeft op het geregistreerde criminele gedrag, heeft dit ook invloed op het ophelderings percentage per delictsoort en het gemiddelde aantal geregistreerde misdrijven per antecedent. Over het algemeen worden geweldsmisdrijven vaker opgelost (in die zin dat een verdachte wordt gevonden), omdat de politie over meer 3
Met doorrechercheren wordt bedoeld dat de politie bij opsporingsonderzoeken zo veel mogelijk aangegeven misdrijven probeert op te lossen (ongeacht bijvoorbeeld de vraag of extra opgeloste misdrijven bijdragen aan de strafmaat).
20
Landelijk Verdachtenbeeld 2008
opsporingsindicaties beschikt. De dader is namelijk vaak een bekende van het slachtoffer of is door het slachtoffer gezien. Verdachtengroepen Tot slot wordt in het profiel de omvang van verschillende groepen van verdachten weergegeven, uitgedrukt in percentage van de hele populatie. Het gaat om minderjarigen, jongvolwassenen, eerste– en tweedegeneratieallochtonen, niet− ingezetenen, vrouwen, verslaafden, nieuwkomers en veelplegers. Hieronder volgt een toelichting op enkele aspecten van de genoemde verdachtengroepen. De classificatie eerste− of tweedegeneratieallochtonen is dezelfde als die het CBS hanteert en wordt ook door het CBS als kenmerk toegevoegd aan de verdachtengegevens in de landelijke HKS– databank. De generatie− en ook de herkomstbepaling is betrouwbaar voor zover verdachten als inwoner herkend kunnen worden. Niet−ingezetenen zijn personen die niet (officieel) in Nederland wonen, maar wel in Nederland als verdachte zijn aangehouden. Dit kunnen bijvoorbeeld (drugs)toeristen of illegalen zijn of personen die speciaal met criminele bedoelingen naar Nederland zijn gekomen. Bij het bepalen van het aantal niet−ingezetenen is gebruikgemaakt van een koppeling door het CBS met gegevens uit de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA). Op basis van deze koppeling wordt een persoon als niet−ingezetene beschouwd indien hij niet als inwoner van Nederland wordt herkend. In sommige gevallen moet dit op basis van een combinatie van een aantal HKS−gegevens (nationaliteit, geboorteland, woonland) worden herzien. In bijlage 4 wordt deze werkwijze toegelicht. Van de personen die volgens het CBS niet in de GBA zijn geregistreerd en die in dit rapport toch als ingezetene worden beschouwd, kan de allochtone of autochtone status niet worden vastgesteld. Het gaat om een betrekkelijk klein aantal verdachten: 0,8 procent van het totaal. De gevarenclassificatie in HKS onderscheidt drie typen verslaafde verdachten: alcoholverslaafden, drugsverslaafden en verdachten die aan zowel alcohol als drugs verslaafd zijn. Volgens inschatting van de verbalisant en op aangeven van de verdachte wordt geregistreerd of iemand een alcohol− en/of drugsverslaafde is. In de Nationale Drug Monitor 2006 (Trimbos−Instituut, 2007) wordt geschat dat het percentage verdachten dat volgens HKS verslaafd is, 20 tot 45 procent te laag is. Dit is vastgesteld op basis van in andere systemen geregistreerde verslaafden. Als laatste worden in het profiel twee recidivegroepen onderscheiden: nieuwkomers (beginners) en veelplegers. In de begrippenlijst staan de definities
Hoo f d s t u k 1 – i n l e i d i n g
21
van deze groepen, zoals door het Ministerie van Justitie opgesteld (Ministerie van Justitie, 2002). De hoeveelheid antecedenten in de criminele carrière bepaalt tot welke recidivegroep een verdachte behoort. De groep nieuwkomers betreft verdachten die voor het eerst met de politie in aanraking zijn gekomen. Deze groep is divers. Enerzijds bevat hij jonge personen die − gelet op hun leeftijd − aan het begin van een criminele carrière kunnen staan en de potentie hebben meer− of veelpleger te worden. Anderzijds bevat deze groep een groot aantal verdachten die incidenteel met de politie in aanraking zijn gekomen, vaak vanwege een verkeersmisdrijf, en van wie verwacht wordt dat het daarbij zal blijven. Een veelpleger is iemand die in zijn hele criminele carrière meer dan tien antecedenten op zijn naam heeft staan. Voor jeugdige veelplegers geldt dat zij geregistreerd zijn voor minstens vijf antecedenten, waarvan ten minste één in het peiljaar.
22
Landelijk Verdachtenbeeld 2008
2
Algemeen beeld verdachten 2.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt een algemeen beeld geschetst van de verdachten die de afgelopen vijf jaar in Nederland zijn aangehouden. Het gaat hierbij om personen van 12 jaar en ouder die door de politie zijn aangehouden en tegen wie een proces–verbaal van aanhouding is opgemaakt. Er wordt aandacht besteed aan de omvang, de recidive, de leeftijd, de aard van het criminele gedrag en een aantal specifieke verdachtengroepen. Daarbij wordt ook de ontwikkeling van deze aspecten over de afgelopen vijf jaar bekeken.
2.2 Verdachtenprofiel In overzicht 2.2.1 is het algemene profiel van de verdachtenpopulatie in Nederland weergegeven. Overzicht 2.2.1 Algemeen profiel verdachtenpopulatie Nederland 2004
2005
2006
2007
2008
13.849.046
13.907.851
13.954.252
13.998.504
14.061.232
100
100
101
101
102
230.840
238.189
241.070
245.302
235.631
OMVANG bevolking 12 jaar en ouder index bevolking (2004 = 100) verdachten totaal
100
103
104
106
102
18.906
16.641
15.284
16.259
17.332
211.934
221.548
225.786
229.043
218.299
153
159
162
164
155
antecedenten
295.536
299.371
303.205
309.909
290.533
misdrijven
index verdachten (2004 = 100) aantal niet–ingezeten verdachten aantal ingezeten verdachten ingezeten verdachten per 10.000 inwoners RECIDIVE
418.064
418.326
419.383
427.481
388.517
misdrijven per antecedent
1,4
1,4
1,4
1,4
1,3
antecedenten per verdachte
1,3
1,3
1,3
1,3
1,2
misdrijven per verdachte
1,8
1,8
1,7
1,7
1,6
Hoo f d s t u k 2 – A L GEMEEN BEE L D V ERDACHTEN
23
2004
2005
2006
2007
2008
32,0
32,1
32,1
32,0
32,1
19
19
19
19
18
27,4
27,5
27,5
27,4
27,5
15
15
15
15
15
58,6
53,9
51,1
49,0
46,3
4,7
4,0
3,6
3,8
3,1
vernieling en openbare orde
28,3
28,9
29,1
30,6
27,8
geweld tegen personen
33,5
35,1
36,1
37,1
35,5
gewelddadig seksueel
1,2
1,2
1,1
0,9
0,9
overig seksueel
1,4
1,4
1,4
1,3
1,1
verkeer
29,2
28,2
28,9
29,6
30,1
opium
11,7
11,0
11,2
10,6
9,9
overig
12,5
11,9
11,5
11,3
10,2
totaal
181,1
175,6
174,0
174,3
164,9
minderjarigen (12 t/m 17 jaar)
12,7
13,5
13,8
14,4
13,7
jongvolwassenen (18 t/m 24 jaar)
24,3
24,0
24,3
24,5
25,3
eerstegeneratieallochtonen
21,4
20,8
20,4
19,5
19,7
tweedegeneratieallochtonen
13,4
14,0
14,8
15,5
15,9
8,2
7,0
6,3
6,6
7,4
15,7
16,2
16,6
17,1
17,1
5,1
4,6
4,2
3,9
3,7
nieuwkomers
50,2
49,7
49,3
48,9
49,8
veelplegers
10,5
10,2
10,1
10,0
10,3
LEEFTIJD leeftijd bij plegen laatste misdrijf gemiddelde modus leeftijd bij plegen eerste misdrijf gemiddelde modus MISDRIJVEN (aantallen per 100 verdachten) vermogen zonder geweld vermogen met geweld
DEELPOPULATIES (percentage van verdachtengroep)
niet–ingezetenen vrouwen verslaafden
24
Landelijk Verdachtenbeeld 2008
2.3 Omvang Voor het eerst sinds lange tijd daalt het aantal verdachten. Er is sprake van een afname van 4 procent ten opzichte van 2007. De cijfers uit 2008 zijn wel voor lopige cijfers. Het definitieve aantal verdachten uit 2008 kan een fractie groter zijn. Het verschil met 2007 is echter zo groot dat voorlopig geconcludeerd kan worden, dat er aan de jarenlange stijging van het aantal verdachten een einde lijkt te zijn gekomen. Deze conclusie wordt onderbouwd door cijfers van het Openbaar Ministerie, die in 2008 een daling van 4 procent laten zien van de instroom van het aantal rechtbankzaken in eerste aanleg ten opzichte van 2007 (Openbaar Ministerie, 2009). De bevolking van 12 jaar en ouder is vanaf 2004 gestaag gegroeid met in totaal 1,5 procent. Zowel de ontwikkeling van de bevolking als die van de verdachtenpopulatie is weergegeven in overzicht 2.3.1. Relatief gezien ligt het aantal verdachten iets boven het niveau van 2004. Overzicht 2.3.1 Ontwikkeling bevolking en verdachtenpopulatie (index 2004=100)
Hoo f d s t u k 2 – A L GEMEEN BEE L D V ERDACHTEN
25
2.4 Recidive Een verdachte kan in een jaar vaker zijn aangehouden (antecedenten) en per aanhouding kan er ook sprake zijn van meerdere misdrijven. In overzicht 2.4.1 is te zien dat er in de periode 2004–2007 sprake was van een stijging van het aantal verdachten, antecedenten en misdrijven, waarbij het aantal verdachten sneller toenam dan het aantal antecedenten en het aantal misdrijven. In 2008 is voor alle drie sprake van een daling. De afname is echter niet voor alle drie even groot. Het aantal verdachten is het afgelopen jaar gedaald met 4 procent en het aantal antecedenten met 6 procent. Het totale aantal misdrijven waarvoor verdachten zijn aangehouden, daalde met 9 procent. Overzicht 2.4.1 Ontwikkeling aantal verdachten, antecedenten en misdrijven (index 2004=100)
Uit het voorgaande en uit overzicht 2.2.1 is af te leiden dat het aantal antecedenten per verdachte (1,2), het aantal misdrijven per antecedent (1,3) en het aantal misdrijven per verdachte (1,6) aan het afnemen zijn.
26
Landelijk Verdachtenbeeld 2008
2.5 Leeftijd De gemiddelde leeftijd bij het plegen van het eerste en het meest recente (laatste) misdrijf laat door de jaren heen weinig verandering zien. De leeftijd bij het plegen van het eerste delict (de startleeftijd) is – vergelijkbaar met voorgaande jaren – gemiddeld 27,5 jaar. De meest voorkomende startleeftijd (modus) is 15 jaar. De gemiddelde leeftijd bij het plegen van het laatste misdrijf ligt gedurende de hele onderzoeksperiode op ongeveer 32 jaar. Wat opvalt, is dat de leeftijd die daarbij het meeste voorkomt onder de verdachten tot 2007 19 jaar was, maar in 2008 is gedaald naar 18 jaar. In 2008 bestaat de verdachtenpopulatie voor 39 procent uit jongeren (12 tot 25 jaar) en voor 41 procent uit 25– tot 45–jarigen. 45– tot 65–jarigen vormen 17 procent en 65–plussers 2 procent van de verdachtenpopulatie. Het aantal verdachte 65–plussers neemt toe, maar blijft wel klein. Overzicht 2.5.1 geeft de ontwikkeling weer van het aantal ingezeten verdachten per 10.000 inwoners per leeftijdscategorie. In 2008 zijn er per 10.000 jongeren 337 ingezeten verdachten. Voor de 25– tot 45–jarigen zijn dit er 190 en voor de 45– tot 65–jarigen 87. De 65–plussers zijn met 22 het minst vertegenwoordigd. Opvallend is dat de groep 65–plussers die van een misdrijf worden verdacht, wel het snelst toeneemt. In de periode 2004–2007 is sprake van een stijging met 24 procent van het aantal verdachte 65–plussers per 10.000 inwoners van 65 jaar en ouder. In 2008 daalt het aantal met 3 procent. Ook het aantal jeugdige en (in mindere mate) jong volwassen verdachten is in vergelijking met 2004 toegenomen. Deze twee groepen worden in het volgende hoofdstuk apart besproken.
Hoo f d s t u k 2 – A L GEMEEN BEE L D V ERDACHTEN
27
Overzicht 2.5.1 Ontwikkeling aantal ingezeten verdachten per 10.000 inwoners naar leeftijdscategorie (index 2004=100)
2.6 Aard crimineel gedrag De aard van het criminele gedrag van de verdachten wordt beschreven aan de hand van de misdrijven waarvoor ze zijn aangehouden. Deze misdrijven zijn onderverdeeld in negen verschillende categorieën (zie bijlage 3). Per misdrijf categorie wordt aangegeven hoeveel van deze misdrijven er per 100 verdachten zijn gepleegd (zie overzicht 2.2.1). Het afgelopen jaar zijn in totaal 165 misdrijven per 100 verdachten geregistreerd. Vorig jaar waren dit er nog 174. Eerder werd al duidelijk dat het aantal misdrijven sneller daalt dan het aantal verdachten. Er zijn in 2008 per 100 verdachten 5 procent minder misdrijven geregistreerd dan in 2007. Overzichten 2.6.1 en 2.6.2 geven de ontwikkeling weer binnen de afzonderlijke misdrijfcategorieën in de periode 2004–2008. Met het oog op de leesbaarheid zijn deze categorieën verdeeld over twee grafieken. In overzicht 2.6.1 is te zien dat er de afgelopen vijf jaar relatief steeds minder verdachten voor vermogensmisdrijven (met en zonder geweld) worden
28
Landelijk Verdachtenbeeld 2008
aangehouden. Ook het aantal aangiften van dit type misdrijven nam af in de periode 2004–2007 (Van Mantgem e.a., 2008). Het valt op dat er in 2007 even een stijging is geweest van het aantal opgehelderde vermogensdelicten met geweld, maar dat er in 2008 weer sprake is van een daling. Het aantal vermogensmisdrijven met geweld per 100 verdachten is de afgelopen vijf jaar gedaald met 33 procent en het afgelopen jaar met 17 procent. Het aantal vermogensmisdrijven zonder geweld per 100 verdachten is de afgelopen vijf jaar gedaald met 21 procent en het afgelopen jaar met 5 procent. Overzicht 2.6.1 Ontwikkeling aantal opgehelderde misdrijven per 100 verdachten per misdrijfcategorie (index 2004=100)
Van 2004 tot en met 2007 steeg zowel het aantal geweldsmisdrijven tegen personen als het aantal vernielingen en openbareordemisdrijven per 100 verdachten. Ook deze ontwikkeling is in lijn met de ontwikkeling van het aantal aangiften (Van Mantgem e.a., 2008). In 2008 is voor beide misdrijfcategorieën een daling te zien. Het aantal geweldsmisdrijven tegen personen per 100 verdachten is het afgelopen jaar met 4 procent gedaald maar is nog wel groter dan in 2004. Het aantal vernielingen en openbareordemisdrijven per 100 verdachten is het afgelopen jaar met 9 procent gedaald en ligt nu zelfs 2 procent onder het niveau van 2004.
Hoo f d s t u k 2 – A L GEMEEN BEE L D V ERDACHTEN
29
In overzicht 2.6.2 is te zien dat het aantal seksuele misdrijven per 100 verdachten de afgelopen vijf jaar is gedaald. De gewelddadige seksuele misdrijven daalden met 26 procent en de overige seksuele misdrijven met 20 procent. Het afgelopen jaar bedroeg de afname respectievelijk 7,5 en 12 procent. Ook het aantal opiumdelicten per 100 verdachten is de afgelopen vijf jaar gedaald. Alleen in 2006 was er sprake van een toename ten opzichte van 2005. Sinds 2004 is er sprake van een afname met 16 procent. Het afgelopen jaar bedroeg de daling 7 procent. Tot 2005 was er sprake van een daling van het aantal verkeersmisdrijven, hierna is er sprake van een stijging. Het aantal verkeersmisdrijven per 100 verdachten is sinds 2005 gestegen met 7 procent. Het afgelopen jaar bedroeg de toename 1,5 procent, ten opzichte van 2004 is sprake van een stijging van 3 procent. Bij zowel opiumdelicten als verkeers misdrijven moet rekening gehouden worden met het feit dat het hier om zogenoemde ‘haaldelicten’ gaat, delicten die alleen op initiatief van de politie worden opgespoord. De ontwikkeling van de aantallen vormt veel meer een afspiegeling van de opsporing dan een indicatie voor het feitelijk voorkomen van deze misdrijven. Een voorbeeld is ‘dronken rijden’. Hoe meer alcoholcontroles de politie houdt, hoe meer verdachten voor dit misdrijf zullen worden aangehouden. Overzicht 2.6.2 Ontwikkeling aantal opgehelderde misdrijven per 100 verdachten per misdrijfcategorie (index 2004=100)
30
Landelijk Verdachtenbeeld 2008
2.7 Verdachtengroepen In deze paragraaf wordt kort ingegaan op een aantal specifieke verdachten groepen. Deze worden in het volgende hoofdstuk nader uitgediept. Hier zal vooral worden stilgestaan bij het percentage verdachten dat tot deze groepen behoort en bij een aantal kenmerken die niet uitgebreid in het volgende hoofdstuk aan bod komen. In 2008 bedraagt het percentage minderjarige verdachten 14 en het percentage jongvolwassen verdachten 25. Het aandeel minderjarigen daalt voor het eerst sinds 2004, terwijl het aandeel jongvolwassenen blijft toenemen. Het percentage verslaafden was in 2004 nog 5 en is gedaald tot bijna 4 in 2008. De helft van de verdachten in 2008 bestaat uit nieuwkomers en 10 procent behoort tot de veelplegers.4 Ruim 7 procent van de verdachten bestaat uit niet–ingezetenen. Het aandeel niet–ingezetenen neemt sinds 2006 toe. Het percentage vrouwen is met 17 gelijk gebleven aan dat van vorig jaar. In hoofdstuk 3 wordt de ontwikkeling van bovengenoemde verdachtengroepen verder besproken. In overzicht 2.7.1 is te zien dat het aantal allochtone verdachten van de eerste generatie dit jaar relatief gezien per 10.000 inwoners is afgenomen met 4 procent. Vorig jaar daalde het aantal nog met 3 procent. Ten opzichte van 2004 is sprake van een afname met 8 procent. Waar bij de allochtonen van de eerste generatie sinds 2004 sprake is van een daling, is het relatieve aantal allochtone verdachten van de tweede generatie sinds 2004 juist toegenomen met 10 procent. Dit jaar is er echter sprake van een daling; het aantal allochtone verdachten van de tweede generatie per 10.000 inwoners is met 4 procent afgenomen. Het aantal autochtone verdachten per 10.000 inwoners is het afgelopen jaar met 7 procent gedaald.
4
Voor definities van de begrippen ‘nieuwkomers’ en ‘veelplegers’ wordt verwezen naar de begrippenlijst.
Hoo f d s t u k 2 – A L GEMEEN BEE L D V ERDACHTEN
31
Overzicht 2.7.1 Ontwikkeling aantal verdachten per 10.000 inwoners onder autochtonen, eerstegeneratieallochtonen en tweedegeneratieallochtonen (index 2004=100)
In overzicht 2.2.1 is te zien dat voor het eerst in vijf jaar het aandeel allochtonen van de eerste generatie onder de verdachten is toegenomen. Het betreft een kleine toename en het percentage komt daarmee op 19,7 (was 19,5%). En ondanks een daling van het aantal allochtonen van de tweede generatie per 10.000 inwoners is het aandeel allochtonen van de tweede generatie onder de verdachten dit jaar (weer) gegroeid (van 15,5 naar 15,9%). Deze relatieve toenames worden vooral veroorzaakt door een afname bij de veel grotere groep autochtone verdachten. Het relatieve aantal autochtone verdachten is het afgelopen jaar meer gedaald dan het relatieve aantal allochtone verdachten van de eerste en tweede generatie. De bevolkingscijfers (12 jaar en ouder) over de afgelopen vijf jaar laten een geleidelijke afname zien van het aandeel autochtonen en een lichte toename van het aandeel allochtonen van de tweede generatie. Het aandeel allochtonen van de eerste generatie blijft stabiel.
32
Landelijk Verdachtenbeeld 2008
3
Verdachtengroepen 3.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de verschillende verdachtengroepen. Allereerst worden in de paragrafen 3.2 en 3.3 de minderjarige en jongvolwassen verdachten besproken. In paragraaf 3.4 worden recidivegroepen – nieuwkomers, meerplegers en veelplegers – vergeleken. Vervolgens worden verschillende groepen veelplegers uitgelicht in paragraaf 3.5. In paragraaf 3.6 worden verdachten uit verschillende herkomstgroepen met elkaar vergeleken. In de laatste vier paragrafen komen achtereenvolgens de stelselmatige geweldplegers (3.7), verdachten met een verslaving (3.8), mannen en vrouwen (3.9) en de niet– ingezeten verdachten (3.10) aan bod.
3.2 Minderjarigen 3.2.1
Verdachtenprofiel
Het profiel van de minderjarige verdachten5 staat in overzicht 3.2.1.
5
Voor alle duidelijkheid wordt hier vermeld dat in principe ook alle minderjarigen van 12 t/m 17 jaar die de politie voor een alternatieve straf naar Bureau HALT doorverwijst, in HKS geregistreerd staan. 12-minners kunnen ook in HKS worden geregistreerd maar worden buiten deze analyse gelaten.
Hoo f d s t u k 3 – V ERDACHTENGR O E P EN
33
Overzicht 3.2.1 Profiel minderjarige verdachten 2004
2005
2006
2007
2008
totale verdachtenpopulatie 2008
OMVANG
1.194.681
bevolking 12 t/m 17 jaar
1.199.916
1.201.799
1.204.964
1.201.945
14.061.232
100
100
101
101
101
102
29.284
32.157
33.318
35.239
32.216
235.631
index verdachten (2004 = 100)
100
110
114
120
110
102
aantal niet–ingezeten verdachten
734
586
533
550
545
17.332
28.550
31.571
32.785
34.689
31.671
218.299
239
263
273
288
263
155
antecedenten
37.922
41.950
43.745
46.374
40.826
290.533
misdrijven
index bevolking (2004 = 100) verdachten totaal
aantal ingezeten verdachten ingezeten verdachten per 10.000 minderjarigen RECIDIVE
60.569
65.945
66.586
70.281
59.878
388.517
misdrijven per antecedent
1,6
1,6
1,5
1,5
1,5
1,3
antecedenten per verdachte
1,3
1,3
1,3
1,3
1,3
1,2
misdrijven per verdachte
2,1
2,1
2,0
2,0
1,9
1,6
15,4
15,3
15,3
15,3
15,4
32,1
17
17
17
17
17
18
14,8
14,8
14,7
14,7
14,7
27,5
15
15
15
15
14
15
LEEFTIJD
leeftijd bij plegen laatste misdrijf gemiddelde modus leeftijd bij plegen eerste misdrijf gemiddelde modus
34
Landelijk Verdachtenbeeld 2008
2004
2005
2006
2007
2008
totale verdachtenpopulatie 2008
MISDRIJVEN (aantallen per 100 verdachten)
vermogen zonder geweld
80,3
77,3
73,6
68,0
65,0
46,3
vermogen met geweld
11,1
8,8
7,9
7,8
5,9
3,1
vernieling en openbare orde
59,4
62,3
62,8
65,5
58,3
27,8
geweld tegen personen
36,6
38,4
37,3
38,9
38,0
35,5
gewelddadig seksueel
2,3
2,1
1,7
1,3
1,1
0,9
overig seksueel
1,5
1,3
1,2
1,1
1,0
1,1
verkeer
4,1
3,7
4,2
5,0
5,8
30,1
opium
2,7
2,9
2,6
2,5
2,4
9,9
overig
8,9
8,3
8,6
9,4
8,3
10,2
totaal
206,8
205,1
199,8
199,4
185,9
164,9
eerstegeneratieallochtonen
13,7
13,0
11,7
10,5
10,3
19,7
tweedegeneratieallochtonen
28,8
29,7
30,3
30,6
31,3
15,9
2,5
1,8
1,6
1,6
1,7
7,4
17,5
18,8
19,2
20,2
19,8
17,1
0,2
0,1
0,1
0,1
0,0
3,7
62,7
61,0
60,0
59,4
59,8
49,8
4,1
4,4
4,9
5,0
5,4
–
DEELPOPULATIES (percentage van verdachtengroep)
niet–ingezetenen vrouwen verslaafden nieuwkomers jeugdige veelplegers
3.2.2
Omvang
In 2008 is 9 procent van de Nederlandse bevolking van 12 jaar en ouder minder jarig (12 t/m 17 jaar). Van het totale aantal verdachten is 14 procent minderjarig. Het aantal minderjarige verdachten daalt voor het eerst sinds jaren (zie overzicht 3.2.2). Terwijl het aantal minderjarige verdachten in 2007 nog met 6 procent steeg, laat dit jaar een afname zien van bijna 9 procent. Ten opzichte van 2004 is er nog wel sprake van een toename (+10%). Er is de afgelopen jaren in de kabinetsplannen veel prioriteit gegeven aan de aanpak van jeugdcriminaliteit. Dat kan deels een verklaring zijn voor de jarenlange toename (Ministerie van Justitie & Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, 2002; Ministerie van Algemene Zaken, 2007). Ook het Openbaar Ministerie (2009)
Hoo f d s t u k 3 – V ERDACHTENGR O E P EN
35
meldt in zijn jaarbericht over 2008 een afname van de instroom van zaken tegen minderjarige verdachten. Ondanks deze daling in het afgelopen jaar is de instroom van jeugdzaken bij de rechtbank sinds 2004 met 8 procent toegenomen. De afname van het aantal minderjarige verdachten in 2008 is niet toe te schrijven aan de daling van het aantal minderjarigen in de bevolking, aangezien de daling van het aantal minderjarigen in de bevolking veel minder sterk is (–0,3%). Per 10.000 minderjarigen zijn 263 minderjarige ingezetenen verdacht van een misdrijf. Na de stijgende lijn van de afgelopen jaren is dit aantal terug op het niveau van 2005. Overzicht 3.2.2 Ontwikkeling minderjarige verdachtenpopulatie (index 2004=100)
36
Landelijk Verdachtenbeeld 2008
3.2.3
Recidive
Zowel het aantal antecedenten als het aantal misdrijven liet bij minderjarige verdachten de afgelopen jaren een stijgende lijn zien. In 2008 lijkt aan deze trend een einde te zijn gekomen: het aantal antecedenten daalt met 12 procent en het aantal misdrijven met 15 procent. Minderjarige verdachten bekennen gemiddeld 1,5 misdrijf per antecedent. Dit ligt boven het gemiddelde van de totale verdachtenpopulatie. Ook het aantal misdrijven per verdachte is relatief hoog bij deze verdachtengroep. Het aantal misdrijven per minderjarige verdachte is de afgelopen vijf jaar wel net als bij de totale verdachtenpopulatie gedaald. Het gaat om een daling van 10 procent.
3.2.4
Leeftijd
De gemiddelde leeftijd waarop minderjarige verdachten hun eerste misdrijf plegen, is 14,7 jaar. Voor het eerst in de laatste vijf jaar daalt de meest voorkomende leeftijd: in 2008 plegen de meeste minderjarige verdachten op 14–jarige leeftijd hun eerste misdrijf. In voorgaande jaren was dit 15 jaar.6 In vergelijking met vijf jaar geleden plegen minderjarigen op lagere leeftijd hun eerste misdrijf. Dit geldt zowel voor jongens als voor meisjes. De leeftijd waarop de meeste minderjarigen hun meest recente misdrijf plegen, is in de afgelopen vijf jaar niet veranderd (17 jaar).
3.2.5
Aard crimineel gedrag
Per 100 minderjarige verdachten worden 186 misdrijven opgehelderd. Minderjarige verdachten worden vooral aangehouden voor vermogensmisdrijven zonder geweld en voor vernielingen en openbareordemisdrijven. Het aantal minderjarige verdachten dat vermogensmisdrijven pleegt, daalt wel. In 2004 werden per 100 verdachten 80 vermogensmisdrijven zonder geweld gepleegd; in 2008 zijn dit er 65 (een daling van 19 procent). De vermogensdelicten met geweld per 100 minderjarige verdachten zijn in vijf jaar gedaald met 46 procent. Er is een duidelijke groei (+43%) van het aandeel verkeersmisdrijven sinds 2004. Om een reële vergelijking met de totale verdachtengroep te kunnen maken – waarvan een veel groter deel verdacht wordt van een verkeersmisdrijf – is gekeken naar het aandeel van de verschillende misdrijfcategorieën zónder de verkeersmisdrijven. Vergeleken met de totale verdachtenpopulatie (21%) maken 6
Diverse kabinetsmaatregelen zijn specifiek gericht op risicojongeren (onder andere veiligheidshuizen). Hierdoor kunnen zij op lagere leeftijd als dader in beeld komen.
Hoo f d s t u k 3 – V ERDACHTENGR O E P EN
37
minderjarige verdachten zich in 2008 vooral vaker schuldig aan vernieling en openbareordemisdrijven (32%). Ze worden minder vaak verdacht van geweld tegen personen (21% versus 26%) en opiumdelicten (1% versus 7%). Het percentage vermogensdelicten is nagenoeg gelijk.
3.2.6
Verdachtengroepen
Over vijf jaar bezien neemt het aandeel autochtonen en het aandeel allochtonen van de tweede generatie onder minderjarige verdachten toe (respectievelijk +4% en +9%). Daartegenover staat een afname van het aandeel allochtonen van de eerste generatie met 25 procent. Ook onder de minderjarige Nederlandse bevolking is het aandeel allochtonen van de tweede generatie toegenomen (+9%) en dat van de eerste generatie afgenomen (–24%). In vergelijking met de totale verdachtenpopulatie is het aandeel allochtonen van de tweede generatie onder minderjarige verdachten bijna twee keer zo groot. In overzicht 3.2.3 zijn de autochtone minderjarige verdachten en die van de eerste en tweede generatie allochtonen afgezet tegen het aantal inwoners. Terwijl in absolute zin het aantal minderjarige allochtone verdachten van de eerste generatie daalt, is dit in relatieve zin niet het geval (het aantal minderjarige allochtonen van de eerste generatie in de bevolking loopt sterker terug). Voor alle drie de groepen is te zien dat – ondanks een afname ten opzichte van 2007 – het aantal minderjarige verdachten per 10.000 inwoners in vergelijking met 2004 is toegenomen. De stijging is het sterkst onder de autochtonen (+13%).
38
Landelijk Verdachtenbeeld 2008
Overzicht 3.2.3 Aantal minderjarige verdachten per 10.000 minderjarige inwoners onder autochtonen, eerstegeneratieallochtonen en tweedegeneratieallochtonen
Het aandeel vrouwen onder de minderjarige verdachten is door de jaren heen groter geworden (+13 procent in vijf jaar). Onder de groep minderjarige verdachten stijgt het aandeel vrouwen sterker dan onder de totale verdachten populatie (+9 procent in vijf jaar). Ook uit de cijfers van het Openbaar Ministerie blijkt dat het aantal meisjes dat in aanraking komt met justitie veel sterker stijgt dan het aantal jongens (Openbaar Ministerie, 2009). Het aantal verslaafde minderjarige verdachten neemt verder af van 46 personen in 2004 tot 12 personen in 2008. Niet verwonderlijk is dat het aantal nieuwkomers onder de minderjarige verdachten hoger is dan gemiddeld. De meeste verdachten plegen immers hun eerste misdrijf als zij 15 jaar zijn. Het absolute aantal minderjarige nieuwkomers is in vergelijking met vijf jaar geleden gestegen, ondanks de daling ten opzichte van het afgelopen jaar. Het aantal minderjarige veelplegers7 is de afgelopen vijf jaar fors toegenomen (+44%).
7
Voor de minderjarige veelplegers wordt een afwijkende veelplegerdefinitie gehanteerd: meer dan vijf processen-verbaal in het hele criminele verleden, waarvan ten minste één in het peiljaar.
Hoo f d s t u k 3 – V ERDACHTENGR O E P EN
39
3.3 Jongvolwassenen 3.3.1
Verdachtenprofiel
In overzicht 3.3.1 wordt het profiel van de jongvolwassen verdachten weergegeven. Overzicht 3.3.1 Profiel jongvolwassen verdachten 2004
2005
2006
2007
2008
totale verdachtenpopulatie 2008
OMVANG bevolking 18 t/m 24 jaar index bevolking (2004 = 100) verdachten totaal index verdachten (2004 = 100) aantal niet–ingezeten verdachten aantal ingezeten verdachten ingezeten verdachten per 10.000 jongvolwassenen
1.352.753
1.359.718
1.358.613
1.358.686
1.372.095
14.061.232
100
101
100
100
101
102
56.181
57.103
58.478
60.185
59.643
235.631
100
102
104
107
106
102
5.466
4.524
3.979
4.264
4.642
17.332
50.715
52.579
54.499
55.921
55.001
218.299
375
387
401
412
401
155
RECIDIVE
72.585
72.793
74.952
77.996
74.783
290.533
108.602
106.403
106.444
110.201
102.783
388.517
misdrijven per antecedent
1,5
1,5
1,4
1,4
1,4
1,3
antecedenten per verdachte
1,3
1,3
1,3
1,3
1,3
1,2
misdrijven per verdachte
1,9
1,9
1,8
1,8
1,7
1,6
antecedenten misdrijven
40
Landelijk Verdachtenbeeld 2008
2004
2005
2006
2007
2008
totale verdachtenpopulatie 2008
LEEFTIJD
leeftijd bij plegen laatste misdrijf gemiddelde modus
20,8
20,8
20,8
20,8
20,8
32,1
19
19
19
19
18
18
18,7
18,6
18,6
18,5
18,5
27,5
18
18
18
18
18
15
67,1
60,2
55,0
50,9
47,9
46,3
6,5
5,7
4,9
5,2
4,4
3,1
leeftijd bij plegen eerste misdrijf gemiddelde modus MISDRIJVEN (aantallen per 100 verdachten)
vermogen zonder geweld vermogen met geweld vernieling en openbare orde
36,4
37,8
36,7
39,6
35,6
27,8
geweld tegen personen
32,7
34,9
35,7
36,9
34,9
35,5
0,9
0,9
0,9
0,8
0,7
0,9
gewelddadig seksueel overig seksueel verkeer
0,7
0,8
0,8
0,7
0,7
1,1
23,2
22,8
25,9
26,9
27,1
30,1
opium
13,0
11,3
10,8
10,6
10,2
9,9
overig
12,9
12,0
11,4
11,4
10,9
10,2
totaal
193,3
186,3
182,0
183,1
172,3
164,9
DEELPOPULATIES (percentage van verdachtengroep)
eerstegeneratieallochtonen
17,7
16,6
15,8
14,8
14,5
19,7
tweedegeneratieallochtonen
19,9
20,4
21,4
21,9
22,4
15,9
niet–ingezetenen vrouwen verslaafden nieuwkomers veelplegers
9,7
7,9
6,8
7,1
7,8
7,4
13,6
13,9
14,2
14,6
14,7
17,1
1,5
1,2
1,0
0,9
0,7
3,7
49,2
47,5
47,1
45,8
47,3
49,8
4,8
4,7
4,9
5,1
5,3
10,3
Hoo f d s t u k 3 – V ERDACHTENGR O E P EN
41
3.3.2
Omvang
Het aantal jongeren in Nederland in de leeftijdscategorie van 18 tot en met 24 jaar neemt licht toe. Zoals overzicht 3.3.2 laat zien, neemt het aantal verdachten in deze leeftijdscategorie de laatste vijf jaar sterker toe (+6%). In 2008 zijn er op 10.000 jongvolwassenen 401 in Nederland woonachtige verdachten; in 2004 waren dit er 375. Onder jongvolwassenen is het percentage verdachten 2,5 keer zo groot als onder alle inwoners van ons land. Overzicht 3.3.2 Ontwikkeling jongvolwassen verdachtenpopulatie (index 2004=100)
3.3.3
Recidive
Het aantal antecedenten onder jongvolwassenen is gedaald in vergelijking met vorig jaar, maar gestegen ten opzichte van vijf jaar geleden. Het aantal misdrijven is in vijf jaar tijd met 5 procent afgenomen. Het aantal misdrijven per antecedent neemt af. Het gemiddelde aantal misdrijven per jongvolwassen verdachte is 1,7. Ten opzichte van 2004 is dit een afname met 11 procent.
42
Landelijk Verdachtenbeeld 2008
3.3.4
Leeftijd
Jongvolwassen verdachten plegen gemiddeld hun eerste misdrijf als zij 18,5 jaar zijn. De gemiddelde leeftijd bij het plegen van het meest recente misdrijf is constant: 20,8 jaar. De meest voorkomende leeftijd waarop jongvolwassenen hun meest recente misdrijf begaan, daalt van 19 naar 18 jaar. Dit is gelijk aan de meest voorkomende leeftijd waarop binnen de totale verdachtenpopulatie het meest recente misdrijf wordt begaan.
3.3.5
Aard crimineel gedrag
Het criminele gedrag van jongvolwassen verdachten bestaat vooral uit vermogens misdrijven zonder geweld, vernielingen en openbareordemisdrijven en geweld tegen personen. Het aantal vermogensmisdrijven – zowel zonder als met geweld – is in vijf jaar sterk gedaald, met achtereenvolgens 29 procent en 32 procent. Ook het aantal opiumdelicten daalt in dezelfde periode met ruim een vijfde. Jongvolwassenen zijn in 2008, voor het eerst sinds jaren, minder vaak verdacht van geweldsmisdrijven tegen personen (een daling van 6 procent ten opzichte van het voorgaande jaar). Het aantal verkeersmisdrijven laat sinds 2005 een stijgende lijn zien. Hierbij moet worden opgemerkt dat het, net als bij opium delicten, om een haaldelict gaat.
3.3.6
Verdachtengroepen
Wat voor de minderjarige verdachten geldt, geldt ook voor de jongvolwassen verdachten. Het aandeel allochtonen van de eerste generatie neemt de laatste vijf jaar af (–18%) en het aandeel allochtonen van de tweede generatie neemt toe (+13%). In overzicht 3.3.3 staat de ontwikkeling van het aantal jongvolwassen verdachten onder autochtonen en allochtonen van de eerste en tweede generatie gerelateerd aan de bevolking. In vergelijking met vijf jaar geleden is het relatieve aantal jongvolwassen autochtone verdachten per 10.000 inwoners met 10 procent gestegen, ondanks een daling in het afgelopen jaar. Ook het relatieve aantal allochtonen van de tweede generatie is in vijf jaar gestegen (+9%), terwijl het relatieve aantal allochtonen van de eerste generatie licht daalt (–3%).
Hoo f d s t u k 3 – V ERDACHTENGR O E P EN
43
Overzicht 3.3.3 Aantal jongvolwassen verdachten per 10.000 jongvolwassen inwoners onder autochtonen, eerstegeneratieallochtonen en tweedegeneratieallochtonen
Van de jongvolwassen verdachten is 8 procent niet in Nederland woonachtig. Het aantal jongvolwassen niet–ingezeten verdachten neemt sinds 2006 weer toe. In 2008 is het percentage jongvolwassen mannen dat verdacht wordt van een misdrijf 7 procent, voor vrouwen is dit 1 procent. Het aandeel vrouwen in de verdachtengroep is bij de jongvolwassenen kleiner dan bij de minderjarigen maar laat een geleidelijk stijgende lijn zien. Jongvolwassen vrouwelijke verdachten maken zich vaker dan jongvolwassen mannen schuldig aan vermogensmisdrijven zonder geweld. In 2008 wordt 43 procent verdacht van een of meer vermogens misdrijven zonder geweld. Van de jongvolwassen mannen is dit 25 procent. In vijf jaar tijd is het aantal jongvolwassenen met een alcohol– en/of drugs verslaving bijna gehalveerd. Was het aantal nieuwkomers onder de minder jarigen 60 procent, onder de jongvolwassenen is dit met 47 procent beduidend lager. In deze leeftijdsgroep is 47 procent een meerpleger en is 5 procent als veelpleger te omschrijven. Het aantal jongvolwassen veelplegers dat is aange houden, is in vergelijking met vijf jaar geleden gestegen met 17 procent.
44
Landelijk Verdachtenbeeld 2008
3.4 Recidivegroepen 3.4.1
Verdachtenprofiel
In deze paragraaf wordt een vergelijking gemaakt tussen verschillende recidive groepen: nieuwkomers, meerplegers en veelplegers. Nieuwkomers zijn personen die in 2008 voor het eerst, en wel eenmalig, met de politie in aanraking zijn gekomen. Meerplegers hebben minimaal twee en maximaal tien antecedenten op hun naam staan. Veelplegers zijn personen tegen wie meer dan tien keer proces–verbaal is opgemaakt. Daarbij wordt gekeken naar de hele criminele carrière, maar alle verdachten moeten ten minste één keer in 2008 zijn aangehouden. Overigens geldt voor de jeugdige veelplegers een andere definitie (zie de begrippenlijst). Deze groep wordt in paragraaf 3.5 beschreven. Overzicht 3.4.1 Profielvergelijking nieuwkomers, meerplegers en veelplegers in 2008 nieuwkomers
meerplegers
veelplegers
14.061.232
14.061.232
14.061.232
102
102
102
117.452
94.017
24.161
OMVANG bevolking 12 jaar en ouder index bevolking (2004 = 100) verdachten totaal
101
104
100
14.563
2.528
241
102.889
91.489
23.920
73
65
17
antecedenten
117.616
126.477
46.440
misdrijven
147.128
173.411
67.979
misdrijven per antecedent
1,3
1,4
1,5
antecedenten per verdachte
1,0
1,3
1,9
misdrijven per verdachte
1,3
1,8
2,8
index verdachten (2004 = 100) aantal niet–ingezeten verdachten aantal ingezeten verdachten ingezeten verdachten per 10.000 inwoners RECIDIVE
Hoo f d s t u k 3 – V ERDACHTENGR O E P EN
45
nieuwkomers
meerplegers
veelplegers
LEEFTIJD
leeftijd bij plegen laatste misdrijf gemiddelde modus
32,6
30,1
37,0
18
19
37
32,5
23,7
17,6
18
15
15
30,7
49,9
108,3
1,4
4,1
8,0
leeftijd bij plegen eerste misdrijf gemiddelde modus MISDRIJVEN (aantallen per 100 verdachten)
vermogen zonder geweld vermogen met geweld vernieling en openbare orde
21,1
32,9
40,9
geweld tegen personen
24,7
43,2
58,1
gewelddadig seksueel
0,7
1,0
1,1
overig seksueel
1,2
1,1
1,1
verkeer
29,6
30,8
30,0
opium
7,9
10,3
17,6
overig
8,0
11,2
16,2
totaal
125,3
184,4
281,4
minderjarigen (12 t/m 17 jaar)
16,4
13,5
0,9
jongvolwassenen (18 t/m 24 jaar)
24,0
30,0
13,1
DEELPOPULATIES (percentage van verdachtengroep)
eerstegeneratieallochtonen
16,3
21,7
28,3
tweedegeneratieallochtonen
12,8
19,4
17,4
niet–ingezetenen
12,4
2,7
1,0
vrouwen
22,9
12,9
5,3
0,2
2,0
27,1
verslaafden
46
Landelijk Verdachtenbeeld 2008
3.4.2
Omvang
Bijna de helft van alle verdachten uit 2008 werd dat jaar voor de eerste en enige keer door de politie aangehouden. De veelplegers vormden vorig jaar ruim 10 procent van de verdachten. De overige 40 procent van de verdachten in 2008 waren meerplegers (zie overzicht 2.2.1). In de periode 2004–2007 deed zich een toename voor binnen alle recidive groepen, maar vooral onder de meerplegers. De afname van het aantal aangehouden verdachten in 2008 heeft zich dit jaar ook in alle verschillende recidivegroepen voorgedaan. De afname was eveneens het sterkst onder de meerplegers (–7%). De afname onder de nieuwkomers en de veelplegers bedroeg 2%. Daar waar de toename voorgaande jaren het grootst was, is dit jaar de afname juist het grootst (zie overzicht 3.4.2). Ten opzichte van 2004 ligt het aantal nieuwkomers en meerplegers nog wel iets hoger (respectievelijk +1% en +4%). Het aantal veelplegers ligt ongeveer op hetzelfde niveau als in 2004. Overzicht 3.4.2 Ontwikkeling nieuwkomers, meerplegers en veelplegers (index 2004=100)
Hoo f d s t u k 3 – V ERDACHTENGR O E P EN
47
3.4.3
Recidive
De veelplegers vormen 10 procent van de verdachtenpopulatie uit 2008, maar 16 procent van de antecedenten en 17,5 procent van de misdrijven staan op hun naam. Omgekeerd worden nieuwkomers – bijna de helft van de verdachten populatie – verantwoordelijk gehouden voor 40,5 procent van de antecedenten en 38 procent van de misdrijven. De recidive is logischerwijs hoger onder de veel plegers. Vooral het aantal antecedenten per verdachte ligt hoger. Nieuwkomers hebben maar 1 antecedent op hun naam staan.8 Bij veelplegers gaat het in 2008 gemiddeld om bijna 2 antecedenten (1,9) per verdachte, tegenover 1,3 antecedent per meerpleger. Ook het gemiddelde aantal misdrijven per antecedent is groter bij de veelplegers (1,5) en – in mindere mate – bij de meerplegers (1,4) dan bij de nieuwkomers (1,3). In vergelijking met 2004 is bij de veelplegers het aantal antecedenten per verdachte wel gedaald van 2,2 naar 1,9. Daarnaast is het aantal misdrijven per veelpleger fors afgenomen (van 3,4 naar 2,8).
3.4.4
Leeftijd
Veelplegers en in mindere mate ook meerplegers hebben vaak een vrij lange criminele carrière. Zij hebben immers gedurende een langere periode meerdere misdrijven gepleegd. De gemiddelde leeftijd van veelplegers ligt met 37 jaar dan ook hoger dan die van de andere recidivegroepen. Ook de meest voorkomende leeftijd in die verdachtengroep ligt fors hoger, namelijk op 37 jaar. Als gekeken wordt naar de startleeftijd van de verdachten, ligt de gemiddelde leeftijd bij de veelplegers juist lager (17,6) dan bij de andere recidivegroepen. Opvallend is dat de meest voorkomende leeftijd van de nieuwkomers verschoven is van 16 jaar in 2007 naar 18 jaar in 2008.
3.4.5
Aard crimineel gedrag
Het aantal misdrijven per verdachte ligt vanzelfsprekend het hoogst bij veel plegers, gevolgd door de meerplegers en de nieuwkomers. Dit geldt voor vrijwel alle typen misdrijven. Een uitzondering vormen de verkeersmisdrijven, waar veelplegers niet vaker van verdacht worden. Verdachten uit alle recidivegroepen worden ongeveer even vaak aangehouden voor een dergelijk misdrijf. Ook bij de categorie overige seksuele misdrijven zijn de verschillen niet heel groot. Het onderscheid tussen de verschillende recidivegroepen is het grootst bij 8
Doordat een aantal voorlopige opnames wel meetelt in het aantal antecedenten maar niet bij het bepalen van het aantal nieuwkomers, is het totale aantal antecedenten van nieuwkomers iets hoger dan het aantal nieuwkomers zelf.
48
Landelijk Verdachtenbeeld 2008
vermogensmisdrijven. Van alle misdrijven door veelplegers is meer dan 41 procent een vermogensdelict. Per 100 verdachten gaat het om 116 misdrijven. Van de misdrijven door meerplegers en nieuwkomers is respectievelijk 29 en 26 procent een vermogensdelict. In vergelijking met 2004 is voor alle drie de groepen het aantal vermogensdelicten afgenomen. De afname is het sterkst onder de veel plegers (–32%). Nieuwkomers worden minder vaak verdacht van geweld tegen personen. Ten opzichte van vijf jaar geleden is het aantal geweldsdelicten tegen personen onder nieuwkomers sterker gestegen (+9%) dan onder meer– en veelplegers (+4%).
3.4.6
Verdachtengroepen
Onder de nieuwkomers bevinden zich relatief veel minderjarigen en niet– ingezetenen. Dit ligt voor de hand, daar zij door hun leeftijd of verblijfsduur nog niet in staat zijn geweest veel misdrijven te plegen. Ook vrouwen zijn relatief vaak nieuwkomer. In vijf jaar tijd is het aantal vrouwelijke first offenders met 10 procent toegenomen. Onder de veelplegers bevinden zich relatief veel verslaafden en allochtonen van de eerste generatie. Dit beeld wijkt nauwelijks af van dat uit 2007. Het aandeel minderjarige veelplegers is klein.9 Ten opzichte van 2004 is het aantal veelplegers dat minderjarig of jongvolwassen is, gestegen, met achtereenvolgens 37 procent en 17 procent. Ook onder veelplegers boven de 45 jaar is er sprake van een toename.
3.5 Veelplegers 3.5.1
Verdachtenprofiel
De aanpak van veelplegers is al sinds 2002 speerpunt van het regeringsbeleid.10 Het gaat hier immers om een relatief kleine groep verdachten die een relatief groot deel van de criminaliteit veroorzaakt. Om die reden wordt in deze paragraaf aandacht besteed aan een aantal specifieke veelplegergroepen: de jeugdige veelplegers, de hardekernjongeren en de zeer actieve veelplegers. De definities die voor deze groepen gebruikt worden, zijn afkomstig van het Ministerie van Justitie; ze zijn te vinden in de begrippenlijst. 9
10
De keuze voor de algemene veelplegerdefinitie in dit profiel betekent automatisch dat er minder minderjarigen als veelpleger te boek staan dan indien de definitie van jeugdige veelpleger was gehanteerd. Zie de nota’s Naar een veiliger samenleving van het Ministerie van Justitie en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2002), en Samen werken samen leven van het Ministerie van Algemene Zaken (2007).
Hoo f d s t u k 3 – V ERDACHTENGR O E P EN
49
Overzicht 3.5.1 Profielvergelijking jeugdige veelplegers, hardekernjongeren en zeer actieve veelplegers in 2008 jeugdige
harde-
zeer actieve
veelplegers
kernjongeren
veelplegers
veelplegers
OMVANG
1.201.945
–
–
bevolking 12 t/m 24 jaar
–
2.574.040
–
bevolking 18 jaar en ouder
–
–
12.859.287
bevolking 12 t/m 17 jaar
bevolking 12 jaar en ouder index bevolking (2004 = 100) verdachten totaal index verdachten (2004 = 100)
–
14.061.232 101
101
102
102
1.747
6.017
5.112
24.161
144
86
84
100
3
118
111
241
1.744
5.899
5.001
23.920
15
23
4
17
antecedenten
4.317
15.678
16.372
46.440
misdrijven
aantal niet–ingezeten verdachten aantal ingezeten verdachten ingezeten verdachten per 10.000 inwoners RECIDIVE
6.731
33.177
23.774
67.979
misdrijven per antecedent
1,6
2,1
1,5
1,5
antecedenten per verdachte
2,5
2,6
3,2
1,9
misdrijven per verdachte
3,9
5,5
4,7
2,8
16,1
19,3
33,0
37,0
17
19
21
37
13,2
15,2
18,2
17,6
13
14
15
15
LEEFTIJD
leeftijd bij plegen laatste misdrijf gemiddelde modus leeftijd bij plegen eerste misdrijf gemiddelde modus
50
Landelijk Verdachtenbeeld 2008
jeugdige
harde-
zeer actieve
veelplegers
kernjongeren
veelplegers
veelplegers
MISDRIJVEN (aantallen per 100 verdachten)
159,9
271,8
220,0
108,3
22,4
31,4
15,1
8,0
100,1
89,3
81,3
40,9
69,3
97,2
74,6
58,1
gewelddadig seksueel
1,9
2,2
1,3
1,1
overig seksueel
0,7
1,4
1,2
1,1
verkeer
7,8
18,4
29,4
30,0
opium
4,4
20,0
18,9
17,6
vermogen zonder geweld
vermogen met geweld vernieling en openbare orde geweld tegen personen
overig
18,8
19,5
23,2
16,2
totaal
385,3
551,4
465,1
281,4
100
29,8
0
0,9
DEELPOPULATIES (percentage van verdachtengroep) minderjarigen (12 t/m 17 jaar)
0
70,2
27,3
13,1
eerstegeneratieallochtonen
15,1
17,4
32,4
28,3
tweedegeneratieallochtonen
jongvolwassenen (18 t/m 24 jaar)
46,1
37,5
19,0
17,4
niet–ingezetenen
0,2
2,0
2,2
1,0
vrouwen
5,3
5,7
4,7
5,3
verslaafden
0,2
1,8
35,6
27,1
0
6,2
0
0
100
24,3
100
100
nieuwkomers veelplegers
3.5.2
Omvang
Uit paragraaf 3.4.2 is duidelijk geworden dat het aantal veelplegers in 2008 is gedaald. Het aantal ligt nu op ongeveer hetzelfde niveau als in 2004. Het aantal jeugdige veelplegers is de afgelopen vijf jaar wel flink toegenomen met 44 procent. Het laatste jaar is er echter een eind gekomen aan deze toename. Het aantal jeugdige veelplegers daalde in 2008 (voorlopig) met iets minder dan een procent. Het aantal minderjarige verdachten is echter sterker gedaald. Relatief gezien neemt het aantal jeugdige veelplegers onder de minderjarigen dus nog altijd toe.
Hoo f d s t u k 3 – V ERDACHTENGR O E P EN
51
Overzicht 3.5.2 Ontwikkeling jeugdige veelplegers, hardekernjongeren en zeer actieve veelplegers (index 2004=100)
Het aantal hardekernjongeren is na een aantal jaar stabiel te zijn gebleven in 2008 afgenomen. Het gaat om een afname van 15 procent. Het aantal zeer actieve veelplegers vertoonde de afgelopen vijf jaar een gestage daling van bijna 16 procent. Ook het afgelopen jaar is er sprake van een afname. Het gaat om 6,5 procent. Deze daling heeft mogelijk te maken met de ISD–maatregel11 die in oktober 2004 van kracht is geworden. Hierdoor liep het aantal zeer actieve veelplegers dat werd ingesloten, in 2005 en 2006 sterk op. Over 2007 en 2008 bleef het aantal (5% van alle gedetineerden) redelijk stabiel (Van Ooyen–Houben & Goderie, 2009).
3.5.3
Recidive
De recidive is bij deze verdachtengroepen natuurlijk hoog. Het aantal antece denten per verdachte is logischerwijs het hoogst bij de zeer actieve veelplegers, namelijk 3,2 antecedenten per verdachte. Het aantal misdrijven per antecedent
11
Met een ISD-maatregel kan de rechter een verdachte voor de duur van (maximaal) twee jaar in een inrichting voor stelselmatige daders plaatsen.
52
Landelijk Verdachtenbeeld 2008
is relatief hoog bij de hardekernjongeren. Het gaat om 2,1 misdrijven per antecedent tegenover ongeveer 1,5 bij de gemiddelde veelplegers. In vergelijking met vijf jaar geleden is het gemiddelde aantal antecedenten per verdachte gedaald bij de jeugdige veelplegers (was 2,8) en de zeer actieve veelplegers (was 3,9), het is constant gebleven bij de hardekernjongeren. Bij alle veelplegergroepen is het aantal misdrijven per verdachte fors gedaald. Onder de jeugdige veelplegers was het gemiddelde aantal misdrijven per verdachte in 2004 nog 5,0, onder de hardekernjongeren 6,6 en onder de zeer actieve veelplegers 5,8. Bij de hardekernjongeren is het aantal misdrijven per antecedent eveneens afgenomen (was 2,5).
3.5.4
Leeftijd
Veelplegers beginnen hun criminele carrière relatief jong. De gemiddelde startleeftijd is het laagst bij de jeugdige veelplegers (13,2 jaar) en het hoogst bij de zeer actieve veelplegers (18,2 jaar). De startleeftijd van hardekernjongeren ligt daar met 15,2 jaar tussenin. De meest voorkomende startleeftijd is bij deze drie groepen respectievelijk 13 (jeugdige veelplegers), 14 (hardekernjongeren) en 15 jaar (zeer actieve veelplegers). De gemiddelde leeftijd bij het meest recente delict is 16,1 jaar bij de jeugdige veelplegers, 19,3 jaar bij de hardekernjongeren en 33,0 jaar bij de zeer actieve veelplegers. Ook de meest voorkomende leeftijd bij het plegen van het meest recente delict is het laagst bij de jeugdige veelplegers (17 jaar). Bij de hardekern jongeren is dit 19 jaar, bij de zeer actieve veelplegers 21 jaar. De modus is bij de zeer actieve veelplegers verschoven van 36 jaar in 2007 naar 21 jaar in 2008.
Hoo f d s t u k 3 – V ERDACHTENGR O E P EN
53
Overzicht 3.5.3 Aantal zeer actieve veelplegers per leeftijd (18–50 jaar) per jaar
Overzicht 3.5.3 laat het aantal zeer actieve veelplegers per leeftijdsgroep per jaar zien. Hier uit is af te lezen dat bovengenoemde verschuiving het gevolg is van een ontwikkeling die al eerder is ingezet. Het aantal mid–dertigers onder de zeer actieve veelplegers neemt al een aantal jaren af, terwijl het aantal verdachten van begin twintig juist toeneemt. Dit jaar overtreft de laatstgenoemde groep de dertigers voor het eerst. Het bovenstaande wijst op het bestaan van twee verschillende subgroepen binnen de populatie zeer actieve veelplegers: de oudere veelplegers en een groeiend aantal jongeren. De cijfers laten zien dat binnen de groep zeer actieve veelplegers het aandeel jongvolwassenen in de afgelopen vijf jaar fors is toegenomen (39%). Ook het aandeel 45–plussers stijgt (17%). Daar staat tegenover dat het aandeel van verdachten in de tussenliggende leeftijdsgroep is gedaald met 14 procent. Van de jongvolwassen zeer actieve veelplegers heeft 5 procent een verslaving, van de 45–plussers staat twee derde als verslaafd geregistreerd. Van de jongvolwassen zeer actieve veelplegers is 41 procent autochtoon en is een kwart van Marokkaanse herkomst. In de groep 45–plussers komen Marokkanen nauwelijks voor (4%) maar zijn naast autochtonen (47%) Surinamers (17%) en Antillianen (13%) sterk vertegenwoordigd.
54
Landelijk Verdachtenbeeld 2008
3.5.5
Aard crimineel gedrag
De drie hier besproken verdachtengroepen worden relatief vaak verdacht van vermogensmisdrijven, geweldsmisdrijven en vernielingen en openbare ordemisdrijven. Aan verkeersmisdrijven maken ze zich niet vaker schuldig dan de gemiddelde verdachtenpopulatie. Jeugdige veelplegers worden relatief vaker dan de andere veelplegergroepen aangehouden voor vernielingen. Van verkeersen opiumdelicten worden zij juist minder vaak verdacht. In vergelijking met 2004 is het aantal vermogensmisdrijven (met en zonder geweld) bij alle drie de veel plegergroepen afgenomen, met 28 procent (hardekernjongeren) tot 38 procent (jeugdige veelplegers). Ook de seksuele delicten laten een daling zien. Daar staat tegenover dat het aantal vernielingen en openbareordemisdrijven onder jeugdige veelplegers (+13%) en hardekernjongeren (+10%) is gestegen. Ook het aantal geweldsmisdrijven tegen personen is toegenomen bij hardekern jongeren (+8%) en zeer actieve veelplegers (+13%), maar niet bij jeugdige veelplegers (–8%). Zeer actieve veelplegers worden, vergeleken met vijf jaar geleden, vaker aangehouden voor verkeersmisdrijven (+20%) en hardekern jongeren vaker voor opiumdelicten (+34%). Verkeers– en opiumdelicten zijn overigens haaldelicten. De omvang van het aantal verdachten dat voor haaldelicten wordt aangehouden, wordt mede bepaald door de intensiteit van de opsporing.
3.5.6
Verdachtengroepen
Het aandeel allochtone verdachten is relatief hoog in de specifieke veelpleger populaties. Er bevinden zich naar verhouding veel allochtonen van de tweede generatie onder de jeugdige veelplegers (46%) en de hardekernjongeren (37,5%); dit aandeel is bij beide groepen de afgelopen vijf jaar toegenomen. Allochtonen van de tweede generatie maken bijna 17 procent uit van de jeugdige bevolking en bijna 14 procent van de jongvolwassenen. Onder de zeer actieve veelplegers bevinden zich juist relatief veel allochtonen van de eerste generatie (32%); overigens is hun aandeel in vijf jaar wel afgenomen (was 35%). Het aandeel verslaafden onder de zeer actieve veelplegers is opnieuw gedaald, maar is nog altijd bijna 36 procent (in 2004 was dit ruim 53 procent). Gelet op de enorme afname van de meest voorkomende leeftijd in deze groep, lijkt het aantal oudere, verslaafde veelplegers dat crimineel actief is, af te nemen. Van de hardekernjongeren is iets minder dan een derde (30%) nog minderjarig. Onder de jeugdige veelplegers is de laatste vijf jaar het aantal meisjes (+67%) sterker gestegen dan het aantal jongens (+43%). Ook voor de hardekernjongeren geldt dat het aandeel vrouwen in de periode 2004–2007 is toegenomen. Dit jaar
Hoo f d s t u k 3 – V ERDACHTENGR O E P EN
55
neemt het aandeel vrouwen iets af. Bij de zeer actieve veelplegers is het aandeel vrouwen in de afgelopen vijf jaar gedaald met 28 procent. Het aandeel jongvolwassenen onder de zeer actieve veelplegers is in vijf jaar fors toegenomen, van 19,6 naar 27,3 procent.
3.6 Herkomstgroepen In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de herkomst van verdachten.12 Naast personen van Nederlandse herkomst (personen van wie beide ouders in Nederland geboren zijn) worden de volgende herkomstgroepen onderscheidden: • westerse herkomst: personen afkomstig uit West−Europa (exclusief Nederland), Indonesië, Oceanië en Noord−Amerika; • traditionele herkomst: personen afkomstig uit Suriname, de Nederlandse Antillen en Aruba13, Marokko en Turkije; • nieuwe herkomst: personen afkomstig uit Oost−Europa, Azië (exclusief Indonesië), Midden− en Zuid−Amerika (exclusief Suriname en de Nederlandse Antillen), het Midden−Oosten (exclusief Turkije) en Afrika (exclusief Marokko). Het betreft herkomstgebieden van waaruit de immigratiestroom relatief kortgeleden op gang kwam. Allereerst wordt in paragraaf 3.6.1 de absolute en relatieve omvang van de verschillende herkomstgroepen besproken, waarbij zowel het totale aantal verdachten als het aantal ingezeten verdachten aan bod komt. In paragraaf 3.6.2 en verder worden de verdachtenprofielen van een aantal herkomst groepen met elkaar vergeleken. Voor de selectie van deze herkomstgroepen is met name gekeken naar de (relatieve) omvang en de ontwikkeling van de verdachtenpopulatie.
3.6.1
Omvang (absoluut en relatief)
In tabel 3.6.1 is het aantal verdachten naar herkomst weergegeven over de afgelopen vijf jaar. De meeste verdachten zijn van autochtone afkomst. Andere
12
13
Met nadruk wordt erop gewezen dat in dit hoofdstuk niet wordt gerefereerd aan de nationaliteit van personen. Wanneer iemand een Nederlandse herkomst heeft, betekent dit dat hij van Nederlandse origine is, doordat zijn beide ouders in Nederland zijn geboren. Zijn nationaliteit zou een heel andere kunnen zijn. Andersom heeft niet iedereen met de Nederlandse nationaliteit een Nederlandse herkomst. Personen met de herkomst Nederlandse Antillen of Aruba worden als Antilliaans aangeduid.
56
Landelijk Verdachtenbeeld 2008
herkomstgroepen die substantieel in de verdachtenpopulatie vertegenwoordigd zijn, zijn de overige westerse allochtonen en de allochtonen met traditionele herkomst. Ten slotte zijn er relatief veel verdachten met een Afrikaanse of Oost– Europese herkomst. Deze laatste groep bestaat in 2008 voor het grootste deel uit verdachten afkomstig uit Polen (25%) en voormalig Joegoslavië (20%). Overzicht 3.6.1 Aantal verdachten naar herkomst 2004–2008 2004
2005
2006
2007
2008
131.528
138.702
141.113
143.431
134.675
20.469
20.771
21.190
21.163
20.369
14.895
15.388
15.464
15.940
15.769
9.228
8.551
8.172
8.308
8.261
Suriname
14.902
15.119
15.106
15.173
14.456
Turkije
10.307
11.010
11.601
11.484
11.373
Afrika
9.806
9.024
8.534
8.515
8.268
Latijns–Amerika
2.653
2.568
2.427
2.453
2.434
Azië
2.899
2.740
2.908
2.905
2.842
Midden–Oosten
4.493
4.853
4.840
4.914
5.018
Oost–Europa
8.571
8.669
9.036
10.349
11.427
Onbekend
1.089
794
679
667
737
230.840
238.189
241.070
245.302
235.629
Autochtone herkomst Nederland Westerse herkomst West–Europa, Indonesië, Oceanië, Noord–Amerika Traditionele herkomst Marokko Nederlandse Antillen + Aruba
Nieuwe herkomst
Totaal
Vanwege de daling van het totale aantal verdachten in 2008, is de verwachting dat ook het aantal verdachten uit verschillende herkomstgroepen afneemt. Voor de meeste herkomstgroepen is dit inderdaad het geval, de uitzonderingen zijn verdachten afkomstig uit het Midden–Oosten (+2%) en Oost–Europa (+10%). In vergelijking met 2004 is de stijging van het aantal Oost–Europese verdachten met 33 procent fors. De grootste groep, de Poolse verdachten, neemt in deze periode met 62 procent toe. Het aantal verdachten uit het Midden–Oosten is in dezelfde periode met 12 procent toegenomen. Ondanks de daling ten opzichte van vorig jaar is, vergeleken met vijf jaar geleden, ook het aantal verdachten van
Hoo f d s t u k 3 – V ERDACHTENGR O E P EN
57
Turkse (+10%), Marokkaanse (+6%) en Nederlandse (+2%) herkomst gestegen. Het sterkst daalde het aantal verdachten uit Afrika (–16%) en van de Nederlandse Antillen en Aruba (–10%). Lang niet alle verdachten zijn in Nederland woonachtig. Van de Oost–Europese verdachten is meer dan de helft niet ingezeten in Nederland (zie overzicht 3.6.2). Ook van de verdachten van westerse herkomst woont ruim een kwart buiten Nederland. Bij de traditionele herkomstgroepen ligt het percentage niet–ingezeten verdachten rond de 3 procent. Niet alleen neemt het aantal verdachten uit Oost–Europa en het Midden–Oosten toe, in vergelijking met 2004 neemt ook het aantal ingezeten verdachten het sterkst toe onder personen uit Oost–Europa (+24%) en het Midden–Oosten (+20%). Aan de niet–ingezeten verdachten wordt in paragraaf 3.10 extra aandacht besteed. Overzicht 3.6.2 Absoluut aantal ingezeten verdachten per herkomstgroep 2008 aantal
aantal
% ingezeten
stijging/
verdachten
ingezeten
verdachten
daling t.o.v. 2004
verdachten Autochtone herkomst Nederland
134.675
134.044
99,5
2
20.369
14.980
73,5
–2
15.769
15.216
96,5
8
Westerse herkomst West–Europa, Indonesië, Oceanië, Noord–Amerika Traditionele herkomst Marokko
8.261
8.085
97,9
–6
Suriname
14.456
14.009
96,9
0
Turkije
11.373
11.073
97,4
12
Nederlandse Antillen + Aruba
58
Landelijk Verdachtenbeeld 2008
aantal
aantal
% ingezeten
stijging/
verdachten
ingezeten
verdachten
daling t.o.v. 2004
verdachten Nieuwe herkomst Afrika
8.268
6.823
82,5
–4
Latijns–Amerika
2.434
1.877
77,1
12
Azië
2.842
2.295
80,8
10
Midden–Oosten
5.018
4.418
88,0
20
11.427
5.455
47,7
24
737
23
3,1
–56
235.629
218.298
92,6
3
Oost–Europa Onbekend Totaal
Het aantal ingezeten verdachten per herkomstgroep gerelateerd aan het aantal inwoners van de betreffende bevolkingsgroep in Nederland, brengt het relatieve aantal verdachten uit bepaalde herkomstgroepen in beeld. Overzicht 3.6.3 geeft voor de herkomstgroepen de aantallen verdachten per 10.000 inwoners weer. Op 10.000 autochtonen worden er in 2008 118 verdacht van een misdrijf. Onder Antillianen en Arubanen is het relatieve aantal verdachten het grootst: 764 verdachten per 10.000 inwoners. Overigens is dit aantal de afgelopen vijf jaar wel gedaald. De oververtegenwoordiging is met 618 verdachten op 10.000 inwoners ook relatief groot onder Marokkanen. De sterke toename van het aantal verdachten van Oost–Europese herkomst is nu niet zichtbaar. Dit komt doordat het aantal Oost–Europese inwoners in Nederland de afgelopen jaren in vergelijkbare mate is toegenomen (+24%). De grootste toename in vijf jaar van het relatieve aantal verdachten betreft de verdachten uit het Midden–Oosten: het aantal ingezeten verdachten uit deze herkomstgroep is sterker gestegen (+20%) dan het aantal inwoners (+8%). Ook het aantal Turkse en autochtone verdachten is de afgelopen vijf jaar iets toegenomen.
Hoo f d s t u k 3 – V ERDACHTENGR O E P EN
59
Overzicht 3.6.3 Absoluut aantal ingezeten verdachten per herkomstgroep 2008 2004
2005
2006
2007
2008
116
122
126
126
118
139
142
145
144
136
Marokko
630
636
633
637
618
Nederlandse Antillen + Aruba
845
815
786
790
764
Autochtone herkomst Nederland Westerse herkomst West–Europa, Indonesië, Oceanië, Noord–Amerika Traditionele herkomst
Suriname
525
529
534
530
497
Turkije
371
388
400
389
378
499
480
478
488
475
Nieuwe herkomst Afrika Latijns–Amerika
342
339
345
341
328
Azië
159
159
168
165
154
Midden–Oosten
357
391
400
400
398
Oost–Europa
281
285
290
299
281
Totaal
153
159
162
164
155
Overzicht 3.6.4 laat voor de jaren 2004 en 2008 de oververtegenwoordiging van de verschillende herkomstgroepen ten opzichte van autochtonen zien. In vergelijking met de autochtone bevolking zijn in 2008 onder Antillianen en Arubanen zes keer zoveel en onder Marokkanen vijf keer zoveel verdachten aangehouden. Surinamers en Afrikanen werden vier keer zo vaak verdacht van een misdrijf als autochtonen. De oververtegenwoordiging van alle herkomst groepen is de afgelopen vijf jaar iets afgenomen. Een uitzondering vormen de Turkse verdachten en de verdachten uit het Midden–Oosten.
60
Landelijk Verdachtenbeeld 2008
Overzicht 3.6.4 Oververtegenwoordiging van herkomstgroepen ten opzichte van autochtonen
Uit wetenschappelijk onderzoek komt naar voren dat een gedeelte van de oververtegenwoordiging verklaard kan worden door verschillen in demo grafische en sociaaleconomische omstandigheden van verschillende herkomst groepen (Jennissen & Blom, 2007; Blom e.a., 2005). Het effect van demografische en sociaaleconomische omstandigheden is niet bij alle herkomstgroepen even groot. Bij sommige groepen is er na correctie voor demografische en sociaal economische factoren zelfs sprake van ondervertegenwoordiging. Bij andere groepen blijft er ook na correctie nog sprake van een oververtegenwoordiging tot ruim drie keer het verdachtenaandeel onder de autochtonen (Jennissen & Blom, 2007; Blom e.a., 2005).
Hoo f d s t u k 3 – V ERDACHTENGR O E P EN
61
3.6.2
Verdachtenprofiel
In overzicht 3.6.5 wordt het profiel van verdachten afkomstig uit Marokko, Turkije, Suriname, Nederlandse Antillen en Aruba en Polen weergegeven. Ook is het profiel van de Nederlandse verdachten in het overzicht opgenomen. Overzicht 3.6.5 Profielvergelijking verdachten per herkomstgroep in 2008 Marokko
Turkije
Suriname
Ned.
Polen
Nederland
Antillen + Aruba OMVANG
246.263
292.839
281.912
105.891
50.230
index bevolking (2004 = 100)
110
110
106
104
168
101
% in de bevolking
1,8
2,1
2,0
0,8
0,4
80,9
aantal verdachten
bevolking 12 jaar en ouder
11.380.144
15.769
11.373
14.456
8.261
2.896
134.675
index verdachten (2004 = 100)
106
110
97
90
162
102
% van de totale verdachtenpopulatie
6,7
4,8
6,1
3,5
1,2
57,2
aantal niet–ingezeten verdachten
553
300
447
176
1.738
631
15.216
11.073
14.009
8.085
1.158
134.044
6,2
3,8
5,0
7,6
2,3
1,2
antecedenten
21.855
14.101
18.756
11.395
3.515
162.521
misdrijven
aantal ingezeten verdachten % ingezeten verdachten in de bevolking RECIDIVE
30.671
18.862
23.978
14.900
4.456
219.208
misdrijven per antecedent
1,4
1,3
1,3
1,3
1,3
1,3
antecedenten per verdachte
1,4
1,2
1,3
1,4
1,2
1,2
misdrijven per verdachte
1,9
1,7
1,7
1,8
1,5
1,6
25,9
28,6
31,4
29,9
31,4
33,4
18
19
23
23
25
18
20,4
23,9
24,6
23,8
30,4
28,7
14
15
15
14
24
16
LEEFTIJD
leeftijd bij plegen laatste misdrijf gemiddelde modus leeftijd bij plegen eerste misdrijf gemiddelde modus
62
Landelijk Verdachtenbeeld 2008
Marokko
Turkije
Suriname
Ned.
Polen
Nederland
Antillen + Aruba OMVANG MISDRIJVEN (aantallen per 100 verdachten)
74,2
39,6
48,2
58,4
62,4
40,0
7,7
3,7
6,2
8,7
2,8
1,9
vernieling en openbare orde
27,6
22,7
21,7
23,4
16,2
31,1
geweld tegen personen
41,7
47,5
37,8
42,3
18,4
35,3
gewelddadig seksueel
1,4
1,5
1,1
1,5
0,4
0,7
overig seksueel
0,6
0,7
0,8
1,1
0,4
1,4
18,1
28,4
25,2
21,8
41,6
34,0
vermogen zonder geweld vermogen met geweld
verkeer opium
12,8
11,5
15,2
12,6
5,9
7,6
overig
10,5
10,3
9,7
10,6
5,7
11,0
totaal
194,5
165,8
165,9
180,4
153,9
162,8
minderjarigen (12 t/m 17 jaar)
21,6
18,0
12,9
14,9
3,7
13,6
jongvolwassenen (18 t/m 24 jaar)
33,3
24,7
25,0
26,2
24,0
24,5
eerstegeneratieallochtonen
40,8
46,5
52,0
74,6
33,2
–
tweedegeneratieallochtonen
55,3
50,7
44,3
22,2
6,8
–
DEELPOPULATIES (percentage van verdachtengroep)
niet–ingezetenen
vrouwen verslaafden
3,5
2,6
3,1
2,1
60,0
0,5
12,7
10,3
19,1
18,4
14,7
17,6
5,1
2,6
8,5
7,2
1,7
3,2
nieuwkomers
32,7
42,5
36,4
30,8
74,2
51,2
veelplegers
18,3
9,6
16,0
18,7
2,3
9,6
3.6.3
Omvang
De afgelopen vijf jaar is het aantal inwoners in Nederland van Marokkaanse, Turkse, Surinaamse, Antilliaanse of Poolse herkomst14 gegroeid. Verreweg de sterkste groei is te zien onder Polen (+68%). Polen is op 1 mei 2004 toegetreden tot de Europese Unie, waarna de (arbeids)migratie naar Nederland sterk toenam
14
Alleen deze herkomstgroepen worden vergeleken. Dit sluit niet uit dat er andere herkomst groepen kunnen zijn die niet worden besproken maar wel in het beschreven beeld passen.
Hoo f d s t u k 3 – V ERDACHTENGR O E P EN
63
(WODC & Maastricht University, 2009). Ook het aantal Marokkanen en Turken in Nederland is toegenomen (+10%). Op de totale bevolking is het aandeel van deze herkomstgroepen klein, variërend van 0,4 procent tot 2,1 procent. Het aantal Poolse verdachten volgt de groei van het aantal Polen in Nederland: 62 procent in vijf jaar tijd. Onder Turken en Marokkanen is het aantal verdachten in vergelijking met 2004 gestegen met achtereenvolgens 10 en 6 procent. Het aantal verdachten van Antilliaanse en Surinaamse herkomst is in deze periode gedaald (–10% en –3%). De verdachtenpopulatie bestaat voor 57 procent uit Nederlanders, terwijl van de bevolking 81 procent Nederlander is. Bij de andere herkomstgroepen is het aandeel in de verdachtenpopulatie groter dan het aandeel in de bevolking. Zo maken Marokkanen 2 procent van de bevolking en 7 procent van de verdachten populatie uit. Het percentage ingezeten verdachten in de bevolking laat zien dat de verschillende herkomstgroepen oververtegenwoordigd zijn. Het sterkst geldt dit voor Antillianen (8%) en Marokkanen (6%). De oververtegenwoordiging is het kleinst voor de Polen die in Nederland wonen (2%).
3.6.4
Recidive
Marokkanen hebben, net als Antillianen, gemiddeld meer antecedenten per verdachte (1,4). Het aantal misdrijven per antecedent ligt bij Marokkanen iets hoger dan bij de andere herkomstgroepen. Turken en Surinamers plegen in 2008 gemiddeld 1,7 misdrijven per verdachte, Antillianen plegen 1,8 en Marokkanen 1,9 misdrijven per verdachte. In vergelijking met 2004 is onder alle herkomstgroepen het aantal misdrijven per verdachte gedaald: onder Marokkanen en Surinamers met 13 procent, onder Antillianen met 10 procent, onder Turken en Nederlanders met 8 procent en onder Polen met 7 procent.
3.6.5
Leeftijd
Bij Marokkanen valt de relatief lage leeftijd op waarop het meest recente misdrijf is gepleegd: gemiddeld 25,9 jaar. De meest voorkomende leeftijd is 18 jaar. Surinamers, Antillianen en Polen zijn vaker een stuk ouder bij het plegen van hun meest recente misdrijf; de meest voorkomende leeftijd is 23 jaar, bij Polen zelfs 25 jaar. Ook worden Marokkanen al op relatief lage leeftijd verdacht van een misdrijf. Gemiddeld zijn zij 20,4 jaar als zij voor hun eerste misdrijf worden aangehouden; de meest voorkomende leeftijd bij het eerste misdrijf is 14 jaar. Bij de andere traditionele herkomstgroepen ligt de gemiddelde leeftijd bij het plegen van het eerste misdrijf minimaal drie jaar hoger. Maar vergeleken met de Nederlandse verdachten geldt ook voor hen dat zij aanzienlijk jonger zijn ten tijde van hun eerste misdrijf. De Polen daarentegen zijn gemiddeld de dertig gepasseerd als zij voor het eerst in de statistieken worden opgenomen.
64
Landelijk Verdachtenbeeld 2008
Het risico van crimineel gedrag is bij jongeren groter dan bij ouderen (Van der Laan & Blom, 2006). Een deel van de verklaring voor de verschillen in gemiddelde en meest voorkomende leeftijd bij het plegen van delicten kan daarom wellicht gevonden worden in de leeftijdsopbouw van de verschillende bevolkingsgroepen. In een eerdere editie van de LCK is hier aandacht aan besteed (Van Mantgem e.a., 2007). Gecorrigeerd voor leeftijd blijft de over vertegenwoordiging van allochtone herkomstgroepen echter grotendeels in stand. Wel wordt dan duidelijk dat de oververtegenwoordiging van Marokkaanse verdachten zich vooral bij minderjarigen voordoet. Antillianen zijn juist ook op latere leeftijd nog vaker dan gemiddeld verdacht.
3.6.6
Aard crimineel gedrag
De herkomstgroepen verschillen in het criminele gedrag dat zij vertonen. Marokkanen, en in iets mindere mate Antillianen en Polen, plegen relatief veel vermogensmisdrijven. Per 100 verdachten worden respectievelijk 82 (Marokkanen), 67 (Antillianen) en 65 (Polen) vermogensmisdrijven gepleegd. Nederlanders en Marokkanen worden meer dan de andere herkomstgroepen aangehouden voor vernielingen en openbareordemisdrijven. Turken worden vaker verdacht van geweldsmisdrijven tegen personen. Terwijl vooral Polen maar ook Nederlanders in meer gevallen verdacht worden van verkeersmisdrijven, worden de andere vier herkomstgroepen vaker verdacht van gewelddadige seksuele misdrijven en drugsmisdrijven. Het feit dat Marokkanen relatief vaak vermogensmisdrijven plegen, kan voor een deel verklaard worden door de lagere gemiddelde leeftijd van de in Nederland woonachtige Marokkanen. Verschillen in de leeftijdsopbouw van de onderscheiden herkomstgroepen kunnen – zoals eerder gezegd – een verklaring bieden voor verschillen in crimineel gedrag (Jennissen & Blom, 2007). In vergelijking met 2004 zijn er enkele opvallende verschillen. Het aantal misdrijven per 100 verdachten is voor alle herkomstgroepen afgenomen en dit geldt voor verschillende misdrijfcategorieën. Het aantal vermogensmisdrijven met geweld is per 100 Turkse verdachten gehalveerd. Ditzelfde geldt voor het aantal drugsmisdrijven bij Antilliaanse en Poolse verdachten. Ook onder de Marokkaanse en Surinaamse verdachten is een flinke afname te zien van het aantal vermogensmisdrijven met geweld. De daling van het aantal vermogens misdrijven zonder geweld loopt uiteen van 11 procent (Turken) tot 33 procent (Polen). Daartegenover staat een toename van het aantal geweldsmisdrijven tegen personen onder Antilliaanse (+11%), Surinaamse (+8%) en Nederlandse (+7%) verdachten. Het aantal geweldsmisdrijven tegen personen ligt bij Poolse verdachten een stuk lager dan bij de andere herkomstgroepen, maar ook bij hen
Hoo f d s t u k 3 – V ERDACHTENGR O E P EN
65
is dit (sterk) gestegen. Het aantal verkeersmisdrijven per 100 Poolse verdachten is in vijf jaar fors toegenomen, van 24 naar 42.
3.6.7
Verdachtengroepen
De lage leeftijd van vooral Marokkaanse verdachten komt ook naar voren als gekeken wordt naar het aandeel minderjarigen en jongvolwassenen in de verdachtenpopulatie. Van de Marokkaanse verdachten is 55 procent tussen de 12 en 24 jaar. Ook de Turkse verdachtenpopulatie bestaat voor een groot deel uit jongeren, maar dit aandeel is met 43 procent lang niet zo groot. Van de Marokkaanse verdachten is 22 procent minderjarig, van de Turkse 18 procent. Vooral onder Poolse verdachten (4%) maar ook onder Surinaamse verdachten (13%) is het percentage minderjarigen lager. In vergelijking met 2004 stijgt vooral het aantal jongeren (12 t/m 24 jaar) van Poolse (+23%), Nederlandse (+13%) en Turkse herkomst (+15%). Het aantal Antilliaanse verdachten in deze leeftijdscategorie is in de afgelopen vijf jaar met 5 procent afgenomen; er heeft zich een daling voorgedaan in het aantal jongvolwassen Antilliaanse verdachten. Voor zowel de eerste als tweede generatie geldt – net als voor volwassenen en minderjarigen – dat de traditionele allochtone herkomstgroepen een significant grotere kans hebben verdacht te worden van een misdrijf dan autochtonen (Jennissen & Blom, 2007). Bij de traditionele herkomstgroepen is onder Antillianen het aandeel allochtonen van de eerste generatie verreweg het grootst. Van de Poolse verdachten woont slechts 40 procent in Nederland en is 33 procent van de eerste generatie en dus niet in Nederland geboren. Onder de Surinaamse en Antilliaanse verdachtenpopulatie is het aandeel vrouwen groter (19% en 18%) dan onder de Turkse en Marokkaanse verdachtengroep (10% en 13%). Ten opzichte van vijf jaar geleden is het percentage Antilliaanse en Poolse vrouwen afgenomen (was achtereenvolgens 21% en 20%). Binnen de andere herkomstgroepen is het aandeel vrouwelijke verdachten gestegen. Vooral onder de Surinaamse en Antilliaanse maar ook onder de Marokkaanse verdachten komen meer dan gemiddeld verdachten met een verslaving voor. Overigens geldt voor alle traditionele herkomstgroepen dat het aantal verslaafden in vergelijking met vijf jaar geleden sterk is afgenomen. Dit varieert van 18 procent (Turkse herkomst) tot 30 procent (Surinaamse herkomst). In de totale verdachtenpopulatie daalt het aantal verslaafden ook fors: 26 procent in de afgelopen vijf jaar. Het percentage Poolse veelplegers is laag. Aangezien veel Polen nog niet zo lang in Nederland zijn, hebben zij hier (nog) geen criminele carrière opgebouwd. De
66
Landelijk Verdachtenbeeld 2008
Poolse verdachtenpopulatie bestaat dan ook vooral uit nieuwkomers. Ook het percentage Turkse en Nederlandse veelplegers is relatief laag (10%). In de andere herkomstgroepen ligt het percentage veelplegers veel hoger, namelijk tussen de 16 en 19 procent. Als het aandeel veelplegers laag is, is vaak de nieuwe instroom groter. Onder de Turkse en Nederlandse verdachten is het percentage nieuwkomers inderdaad hoger dan onder de Antilliaanse, Marokkaanse en Surinaamse verdachten. Over vijf jaar bezien is het aantal Turkse veelplegers het sterkst gestegen (+25%), gevolgd door het aantal veelplegers van Antilliaanse (+13%) en Marokkaanse (+12%) komaf. Het aantal Nederlandse en Surinaamse veelplegers is in de afgelopen vijf jaar afgenomen.
3.7 Stelselmatige geweldplegers De voorgaande jaren was er sprake van een voortdurende toename van het aantal verdachten dat werd aangehouden voor geweldsmisdrijven. Het kabinet heeft het aanpakken van geweld als prioriteit benoemd. Het streven is 19 procent minder geweldsdelicten in 2010 ten opzichte van 2002 (Ministerie van Algemene Zaken, 2007). In dit kader is besloten extra aandacht aan de geweldplegers te besteden. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt tussen geweldplegers en stelselmatige geweldplegers. Het betreft hier alleen de geweldsdelicten tegen personen. Een stelselmatige geweldpleger is in het peiljaar drie of meer keer aangehouden voor het plegen van geweld tegen personen of is in het peiljaar twee keer verdacht van dit delict en meer dan drie keer in zijn of haar hele criminele carrière. Geweldplegers zijn verdachten die in het peiljaar minimaal één keer zijn aangehouden voor geweld tegen personen (exclusief de stelselmatige geweldplegers).
3.7.1
Verdachtenprofiel
Bij de selectie van de stelselmatige geweldplegers, de geweldplegers en de niet– geweldplegers gaat het alleen om de misdrijfcategorie geweldsmisdrijven tegen personen. In overzicht 3.7.1 worden deze verdachtengroepen vergeleken.
Hoo f d s t u k 3 – V ERDACHTENGR O E P EN
67
Overzicht 3.7.1 Profielvergelijking stelselmatige geweldplegers, geweldplegers en niet–geweldplegers in 2008 stelselmatige
geweldplegers
geweldplegers
niet– geweldplegers
OMVANG bevolking 12 jaar en ouder
14.061.232
14.061.232
14.061.232
102
102
102
7.354
54.745
173.532
107
111
99
index bevolking (2004 = 100) verdachten totaal index verdachten (2004 = 100)
119
1.698
15.515
7.235
53.047
158.017
5
38
112
antecedenten
16.473
70.459
203.601
misdrijven
aantal niet–ingezeten verdachten aantal ingezeten verdachten ingezeten verdachten per 10.000 inwoners RECIDIVE
33.897
94.298
260.325
misdrijven per antecedent
2,1
1,3
1,3
antecedenten per verdachte
2,2
1,3
1,2
misdrijven per verdachte
4,6
1,7
1,5
gemiddelde
31
32
32
modus
19
18
20
gemiddelde
21
27
28
modus
14
15
16
43,7
18,1
55,3
LEEFTIJD leeftijd bij plegen laatste misdrijf
leeftijd bij plegen eerste misdrijf
MISDRIJVEN (aantallen per 100 verdachten) vermogen zonder geweld
7,8
2,8
3,1
63,9
22,8
27,8
vermogen met geweld vernieling en openbare orde
geweld tegen personen
298,9
112,6
0,0
gewelddadig seksueel
2,2
0,6
0,9
overig seksueel
0,9
0,3
1,4
verkeer
12,8
5,7
38,5
opium
5,6
2,3
12,4
overig
25,2
7,0
10,5
totaal
460,9
172,2
150,0
68
Landelijk Verdachtenbeeld 2008
stelselmatige
geweldplegers
geweldplegers
niet– geweldplegers
DEELPOPULATIES (percentage van verdachtengroep) minderjarigen (12 t/m 17 jaar)
10,4
15,1
13,4
jongvolwassenen (18 t/m 24 jaar)
25,3
24,5
25,6
eerstegeneratieallochtonen
24,4
22,3
18,7
tweedegeneratieallochtonen
19,4
17,2
15,3
niet–ingezetenen
1,6
3,1
8,9
vrouwen
6,3
15,0
18,2
verslaafden
9,1
3,3
3,6
9,7
43,5
53,6
38,0
10,5
9,0
nieuwkomers veelplegers
3.7.2
Omvang
In overzicht 3.7.2 is te zien dat het aantal verdachten van geweldsmisdrijven tegen personen in 2008 voor het eerst sinds jaren is afgenomen. Van 2004 tot 2007 nam het aantal geweldplegers toe met 17 procent. Het aantal stelsel matige geweldplegers steeg met 19 procent. In 2008 daalde het aantal geweld plegers met 5 procent. Het aantal stelselmatige geweldplegers nam af met 10 procent. In totaal is er sinds 2004 sprake van een toename met 11 procent van de geweldplegers. Het aantal stelselmatige geweldplegers steeg met 7 procent. Het aantal stelselmatige geweldplegers bedraagt dit jaar 7.354. Het gaat om 3 procent van de totale verdachtenpopulatie. Per 10.000 inwoners zijn er 38 geweldplegers en 5 stelselmatige geweldplegers. Het aantal stelselmatige geweldplegers is sneller toegenomen dan de totale verdachtenpopulatie. Het afgelopen jaar is dit aantal echter weer sterker afgenomen dan de totale verdachtenpopulatie.
Hoo f d s t u k 3 – V ERDACHTENGR O E P EN
69
Overzicht 3.7.2 Ontwikkeling (stelselmatige) geweldplegers en niet–geweldplegers (index 2004=100)
3.7.3
Recidive
Het gemiddelde aantal antecedenten en misdrijven per verdachte ligt bij de stelselmatige geweldplegers boven de 2. Dit is fors hoger dan bij de geweld plegers en de niet–geweldplegers. Vergeleken met vijf jaar geleden is het aantal antecedenten per stelselmatige geweldpleger wel gedaald van 2,4 naar 2,2. De stelselmatige geweldpleger pleegt gemiddeld 4,6 misdrijven, de geweldpleger 1,7 en de niet–geweldpleger 1,5. Ook het aantal misdrijven per antecedent is bij de stelselmatige geweldpleger hoger.
3.7.4
Leeftijd
Geweldplegers plegen hun eerste misdrijf gemiddeld op lagere leeftijd dan niet– geweldplegers. Stelselmatige geweldplegers beginnen nog jonger. De stelsel matige geweldpleger pleegt zijn eerste misdrijf met gemiddeld 21 jaar, de geweldpleger met 27 jaar. De niet–geweldpleger pleegt zijn eerste misdrijf met gemiddeld 28 jaar. De meest voorkomende startleeftijd laat een vergelijkbaar beeld zien met 14 jaar voor de stelselmatige geweldpleger, 15 jaar voor de geweldpleger en 16 jaar voor de niet–geweldpleger. In 2004 was de meest voorkomende startleeftijd van stelselmatige geweldplegers nog 15 jaar.
70
Landelijk Verdachtenbeeld 2008
De gemiddelde leeftijd bij het plegen van het laatste misdrijf is voor de drie groepen bijna gelijk. Deze is 31 voor de stelselmatige geweldpleger en 32 voor de twee andere groepen. De meest voorkomende leeftijd is voor de stelselmatige geweldpleger 19, voor de geweldpleger 18 en voor de niet–geweldpleger 20.
3.7.5
Aard crimineel gedrag
Behalve bij geweldsdelicten tegen personen zijn stelselmatige geweldplegers ook vaker dan geweldplegers en niet–geweldplegers betrokken bij andere gewelddadige misdrijven, zoals vermogensdelicten met geweld, vernieling en openbareordemisdrijven en gewelddadige seksuele delicten. Daarnaast zijn stelselmatige geweldplegers vaker dan geweldplegers betrokken bij vermogens delicten zonder geweld, overige seksuele delicten, verkeersmisdrijven en opiumdelicten, maar minder vaak dan niet–geweldplegers. Ook valt op dat stelselmatige geweldplegers relatief vaak verdacht worden van overige delicten. Een verklaring daarvoor is vermoedelijk dat overtredingen van de Wet wapens en munitie in de categorie overige misdrijven vallen. Vergeleken met vijf jaar geleden is het totale aantal misdrijven per 100 stelsel matige geweldplegers gedaald met 11 procent. De afname geldt voor alle misdrijfcategorieën maar is het sterkst bij de vermogensmisdrijven met (–39%) en zonder geweld (–37%) en bij de gewelddadige seksuele delicten (–33%). Het aantal geweldsdelicten tegen personen lag in 2004 nog op 313 per 100 stelselmatige geweldplegers en is met 5 procent afgenomen tot 299 in 2008.
3.7.6
Verdachtengroepen
Het percentage minderjarigen is bij de stelselmatige geweldplegers lager (10%) dan bij de geweldplegers (15%) en de niet–geweldplegers (13%). Wat betreft het percentage jongvolwassenen vertonen de verschillende groepen onderling niet veel afwijkingen; het ligt rond de 25 procent. Bij de stelselmatige geweld plegers is het aandeel minderjarigen en jongvolwassenen ten opzichte van 2004 met achtereenvolgens 9,5 procent en 9 procent gestegen. Ook het percentage 45–plussers is toegenomen (17,5%). Onder de (stelselmatige) geweldplegers bevinden zich meer allochtonen dan onder de niet–geweldplegers. Bij de stelselmatige geweldplegers is het percen tage allochtonen van de eerste generatie 24 en het percentage allochtonen van de tweede generatie 19. Bij de niet–geweldplegers is 19 procent allochtoon van de eerste generatie en 15 procent allochtoon van de tweede generatie. Bij de geweldplegers liggen de percentages hiertussenin.
Hoo f d s t u k 3 – V ERDACHTENGR O E P EN
71
Het percentage niet–ingezetenen is onder de geweldplegers relatief laag: 2 procent van de stelselmatige geweldplegers en 3 procent van de geweld plegers is niet–ingezetene. Bij de niet–geweldplegers is het percentage niet– ingezetenen 9 procent. Voor alle drie de groepen geldt dat het percentage niet– ingezetenen tot 2006 is gedaald en dat het daarna is gestegen (overeenkomstig het beeld van de totale verdachtengroep). Onder de stelselmatige geweldplegers bevinden zich relatief weinig vrouwen: slechts 6 procent van hen is vrouw. Van de geweldplegers behoort 15 procent tot het vrouwelijke geslacht en van de niet–geweldplegers 18 procent. De groep stelselmatige geweldplegers bevat daarentegen relatief veel verslaafden. Het aandeel verslaafden is met 9 procent veel hoger dan bij de niet–geweldplegers (4%) en de geweldplegers (3%). Het aandeel verslaafde verdachten is in vijf jaar tijd fors gedaald: bij de stelselmatige geweldplegers en de niet–geweldplegers met 28 procent en bij de geweldplegers met een kwart. Vanwege de selectiecriteria bevinden zich onder de stelselmatige geweldplegers logischerwijs weinig nieuwkomers en veel veelplegers.
3.8 Verslaafden en niet–verslaafden In deze paragraaf worden verslaafde en niet–verslaafde verdachten vergeleken. Het aantal geregistreerde verdachten met een verslaving geeft geen represen tatief beeld van het werkelijke aantal verslaafden in de verdachtenpopulatie. In HKS kunnen verdachten de gevarenclassificatie ‘verslaafd’ krijgen. In de praktijk wordt een verdachte alleen als zodanig geregistreerd als de verdachte zelf aangeeft verslaafd te zijn. Het aantal verdachten met een verslaving in HKS vormt dus een onderschatting van het werkelijke aantal verslaafden. In HKS worden verschillende categorieën verslaafden geregistreerd: alcoholverslaafden, drugsverslaafden en verdachten die aan beide middelen verslaafd zijn. In 2008 is 13 procent alcoholverslaafd en 76 procent drugsverslaafd, terwijl 11 procent van de verdachten aan beide middelen verslaafd is. In deze paragraaf wordt alleen onderscheid gemaakt tussen verslaafden en niet-verslaafden, omdat het bij de verslaafden gaat om kleine, deels overlappende categorieën.
72
Landelijk Verdachtenbeeld 2008
3.8.1
Verdachtenprofiel
Overzicht 3.8.1 Profielvergelijking verslaafde en niet–verslaafde verdachten in 2008 verslaafden
niet–verslaafden
8.687
226.943
74
104
OMVANG verdachten totaal index verdachten (2004 = 100) aantal niet–ingezeten verdachten aantal ingezeten verdachten RECIDIVE
361
16.971
8.326
209.972
1,4
1,3
antecedenten
16.649
273.884
misdrijven
23.049
365.471
misdrijven per antecedent
1,4
1,3
antecedenten per verdachte
1,9
1,2
misdrijven per verdachte
2,7
1,6
40,1
31,7
37
18
20,3
27,7
15
15
115,8
43,7
7,9
3,0
vernieling en openbare orde
37,9
27,4
geweld tegen personen
43,9
35,2
gewelddadig seksueel
0,9
0,9
LEEFTIJD leeftijd bij plegen laatste misdrijf gemiddelde modus leeftijd bij plegen eerste misdrijf
gemiddelde modus MISDRIJVEN (aantallen per 100 verdachten) vermogen zonder geweld vermogen met geweld
overig seksueel
0,9
0,1
verkeer
18,7
30,5
opium
26,6
9,2
overig
12,7
10,1
totaal
265,3
161,0
Hoo f d s t u k 3 – V ERDACHTENGR O E P EN
73
verslaafden
niet–verslaafden
minderjarigen (12 t/m 17 jaar)
0,1
14,2
jongvolwassenen (18 t/m 24 jaar)
DEELPOPULATIES (percentage van verdachtengroep)
5,1
26,1
eerstegeneratieallochtonen
34,6
19,1
tweedegeneratieallochtonen
11,5
16,0
niet–ingezetenen
4,2
7,5
vrouwen
8,1
17,4
2,8
51,6
75,4
7,8
nieuwkomers veelplegers
3.8.2
Omvang
Het aantal verslaafde verdachten is het afgelopen jaar verder afgenomen. Het gaat om een afname met 8 procent. Het aantal niet–verslaafde verdachten daalde in 2008 – na een jarenlange toename – eveneens, maar wel in mindere mate (–4%). Over de gehele periode 2004–2008 daalde het aantal verslaafde verdachten met 26 procent (zie overzicht 3.8.2). Bijna 4 procent van alle verdachten in 2008 is geregistreerd als verslaafd. Het gaat in totaal om 8.687 verdachten. In 2004 was 5 procent van alle verdachten geregistreerd als verslaafd. De daling van het percentage verslaafden is overigens al voor 2004 ingezet.
74
Landelijk Verdachtenbeeld 2008
Overzicht 3.8.2 Ontwikkeling verslaafde en niet–verslaafde verdachten (index 2004=100)
In hoeverre de daling van het aantal verslaafden veroorzaakt wordt door het – ten onrechte – minder vaak classificeren van een verdachte als ‘verslaafd’, is uit deze cijfers niet af te leiden. Ook het Trimbos–Instituut (2008) constateert een afname van het aantal opiaatgebruikers.
3.8.3
Recidive
Verslaafden recidiveren meer dan niet–verslaafden. Het gemiddelde aantal antecedenten per verdachte is voor de verslaafden met 1,9 een stuk hoger dan voor de niet–verslaafden (1,2). In 2008 werden door verslaafde verdachten 23.049 misdrijven bekend. Het gemiddelde aantal misdrijven per antecedent is voor de verslaafde (1,4) en niet–verslaafde verdachten (1,3) bijna gelijk. Het gemiddelde aantal misdrijven per verdachte ligt daarmee ook hoger bij verslaafden (2,7) dan bij niet–verslaafden (1,6).
3.8.4
Leeftijd
Verslaafde verdachten beginnen gemiddeld op lagere leeftijd en gaan langer door met het plegen van misdrijven dan niet–verslaafden. De gemiddelde leeftijd
Hoo f d s t u k 3 – V ERDACHTENGR O E P EN
75
van een verslaafde verdachte bij het plegen van het eerste misdrijf ligt op ongeveer 20 jaar, terwijl bij niet–verslaafden de gemiddelde leeftijd bijna 28 jaar is. De meest voorkomende startleeftijd is bij beide groepen 15 jaar. De gemiddelde leeftijd bij het plegen van het meest recente misdrijf ligt bij verslaafden met 40 jaar beduidend hoger dan bij niet–verslaafden (bijna 32 jaar). De gemiddelde leeftijd van verslaafden bij het laatste misdrijf is de afgelopen jaren gestegen; deze was vijf jaar geleden nog 37,7 jaar. Ook de meest voorkomende leeftijd bij het laatste misdrijf is bij verslaafden veel hoger (37 jaar) dan bij niet–verslaafden (18 jaar).
3.8.5
Aard crimineel gedrag
Er worden per 100 verdachten veel meer delicten gepleegd door verslaafden dan door niet–verslaafden. Zo worden verslaafde verdachten ruim twee en een half keer zo vaak aangehouden voor vermogensmisdrijven. Per 100 verdachten worden er door verslaafden 116 vermogensmisdrijven zonder geweld gepleegd. Dit is overigens aanzienlijk minder dan in 2004 (169 per 100 verdachten). Voor de niet–verslaafden zijn dit er 44. Ook voor vernieling en openbareorde misdrijven, geweldsmisdrijven tegen personen en opiumdelicten worden per 100 verdachten meer verslaafden dan niet–verslaafden aangehouden. De enige categorie waarin verslaafden per 100 verdachten minder misdrijven plegen dan niet–verslaafden, is die van de verkeersmisdrijven. Per 100 verdachten plegen de verslaafden 19 verkeersmisdrijven en de niet–verslaafden 31.
3.8.6
Verdachtengroepen
Minderjarige verslaafde verdachten komen nauwelijks voor (0,1%). Ook het aandeel van de jongvolwassenen is klein onder de verslaafde verdachten (5%). In de afgelopen vijf jaar is het aandeel minderjarige en jongvolwassen verslaafden alleen maar kleiner geworden. In 2004 was nog 0,4 procent van de verslaafden minderjarig en 7 procent jongvolwassen. Van de niet–verslaafde verdachten is 14 procent minderjarig en 26 procent jongvolwassen. Verslaafden zijn vaak wat ouder. Bijna 35 procent van de verslaafden behoort tot de allochtonen van de eerste generatie. Bij de niet–verslaafden is dit 19 procent. Allochtonen van de tweede generatie zijn bij de verslaafden juist minder vertegenwoordigd: 11,5 procent tegenover 16 procent bij de niet–verslaafden. Gezien de leeftijdsverdeling onder de verslaafde verdachten is ook te verwachten dat allochtonen van de eerste generatie relatief vaker voorkomen en die van de tweede generatie juist minder vaak. Het gaat immers om een iets oudere groep verdachten.
76
Landelijk Verdachtenbeeld 2008
De groep verslaafde verdachten bestaat voor 4 procent uit niet–ingezetenen. Bij de niet–verslaafden is 7,5 procent niet–ingezeten. Ook vrouwen komen bij de verslaafde verdachten minder vaak voor dan bij de niet–verslaafden. Ongeveer 8 procent van de verslaafden is een vrouw. Van de niet–verslaafden is 17 procent een vrouw. Nog steeds behoort een zeer grote meerderheid van de verslaafde verdachten tot de veelplegers. In vijf jaar tijd is het aandeel veelplegers iets toegenomen ten koste van de nieuwkomers en meerplegers. Maar liefst 75 procent van de verslaafde verdachten heeft meer dan tien antecedenten op zijn naam staan. Bij de niet–verslaafden is dit maar 8 procent. Het aantal verslaafde nieuwkomers is daarentegen erg klein: slechts 3 procent van de verslaafde verdachten behoort tot de nieuwkomers. Bij de niet–verslaafden gaat het om 52 procent.
3.9 Mannen en vrouwen 3.9.1
Verdachtenprofiel
Overzicht 3.9.1 geeft de verschillen in omvang, recidive, leeftijd en crimineel gedrag tussen mannelijke en vrouwelijke verdachten weer. Overzicht 3.9.1 Profielvergelijking mannelijke en vrouwelijke verdachten in 2008 mannen
vrouwen
6.912.945
7.148.287
101
102
195.332
40.299
100
111
OMVANG bevolking 12 jaar en ouder index bevolking (2004 = 100) verdachten totaal
index verdachten (2004 = 100) aantal niet–ingezeten verdachten aantal ingezeten verdachten ingezeten verdachten per 10.000 mannen/
14.894
2.438
180.438
37.861
261
53
vrouwen
Hoo f d s t u k 3 – V ERDACHTENGR O E P EN
77
mannen
vrouwen
antecedenten
245.519
45.015
misdrijven
331.587
56.933
misdrijven per antecedent
1,4
1,3
antecedenten per verdachte
1,3
1,1
misdrijven per verdachte
1,7
1,4
31,9
32,8
18
15
26,9
30,3
15
15
43,7
58,9
RECIDIVE
LEEFTIJD leeftijd bij plegen laatste misdrijf gemiddelde modus leeftijd bij plegen eerste misdrijf
gemiddelde modus MISDRIJVEN (aantallen per 100 verdachten) vermogen zonder geweld
3,5
1,6
vernieling en openbare orde
30,1
16,5
geweld tegen personen
37,4
26,3
gewelddadig seksueel
1,0
0,1
overig seksueel
1,3
0,2
verkeer
31,6
22,7
opium
10,3
7,8
vermogen met geweld
overig
10,8
7,2
totaal
169,8
141,3
minderjarigen (12 t/m 17 jaar)
13,2
15,8
jongvolwassenen (18 t/m 24 jaar)
26,0
21,8
eerstegeneratieallochtonen
19,6
20,0
tweedegeneratieallochtonen
DEELPOPULATIES (percentage van verdachtengroep)
16,0
15,1
niet–ingezetenen
7,6
6,0
verslaafden
4,1
1,7
nieuwkomers
46,4
66,7
veelplegers
11,7
3,2
78
Landelijk Verdachtenbeeld 2008
3.9.2
Omvang
Zowel het aantal mannelijke als het aantal vrouwelijke verdachten laat voor het eerst sinds lange tijd een daling zien (overzicht 3.9.2). Ten opzichte van vorig jaar is voor beide groepen de afname 4 procent. Het aantal vrouwelijke verdachten ligt nog wel fors hoger dan vijf jaar geleden (+11%). Het aantal mannelijke verdachten is door de daling weer bijna gelijk aan dat van 2004. Het aantal vrouwelijke verdachten is niet groot. In 2008 zijn per 10.000 inwoners 53 vrouwen verdacht van een misdrijf. Het relatieve aantal mannelijke verdachten is bijna vijf keer zo groot (261 verdachten per 10.000 inwoners). Overzicht 3.9.2 Ontwikkeling mannelijke en vrouwelijke verdachten (index 2004=100)
3.9.3
Recidive
De recidive is bij vrouwen lager dan bij mannen. Het gemiddelde aantal antecedenten ligt bij mannen op 1,3 per verdachte en bij vrouwen op 1,1. Het gemiddelde aantal misdrijven per antecedent is bij mannen met 1,4 ook iets hoger dan bij vrouwen (1,3).
Hoo f d s t u k 3 – V ERDACHTENGR O E P EN
79
3.9.4 Leeftijd Hoewel vrouwen gemiddeld iets ouder zijn dan mannen ten tijde van hun laatste misdrijf (respectievelijk 32,8 en 31,9 jaar), valt op dat de meest voorkomende leeftijd bij de vrouwelijke verdachten een stuk lager ligt dan bij de mannelijke. De meest voorkomende leeftijd bij vrouwen is 15 jaar, terwijl die bij mannen 18 jaar is. Vijf jaar geleden lag deze leeftijd bij vrouwen nog op 18 jaar en bij mannen op 19 jaar. Net als de gemiddelde leeftijd ten tijde van het laatste misdrijf is de gemiddelde startleeftijd bij de mannen lager (26,9) dan bij de vrouwen (30,3). De meest voorkomende startleeftijd is bij beide groepen 15 jaar.
3.9.5 Aard crimineel gedrag Vrouwen worden relatief gezien vaak aangehouden voor vermogensmisdrijven zonder geweld. Per 100 vrouwelijke verdachten wordt dat type misdrijf 59 keer gepleegd, terwijl van de 100 mannelijke verdachten er 44 voor dit misdrijf worden aangehouden. Voor alle andere soorten misdrijven worden vrouwen relatief gezien minder vaak aangehouden dan mannen. In vergelijking met vijf jaar geleden neemt het aandeel van geweldsmisdrijven tegen personen en verkeersmisdrijven toe; deze toename is bij vrouwen sterker dan bij mannen.
3.9.6 Verdachtengroepen Van de vrouwelijke verdachten is twee derde dit jaar voor de eerste en enige keer aangehouden. Bij mannen ligt het percentage nieuwkomers met 46 procent een stuk lager. Het percentage veelplegers is juist onder de vrouwelijke verdachten een stuk lager. Daarnaast is het aantal vrouwelijke veelplegers in vijf jaar ook nog eens met 12 procent gedaald. Onder vrouwelijke verdachten is ook het aandeel verslaafden kleiner dan onder mannelijke verdachten. Onder zowel vrouwen als mannen is het aantal verslaafden de afgelopen vijf jaar terug gelopen, respectievelijk met een derde en een kwart. Verder valt op dat het aandeel minderjarigen onder de vrouwelijke verdachten relatief groot is. Het aantal minderjarige vrouwelijke verdachten is in vijf jaar tijd met een kwart gestegen. Ook het aantal jongvolwassen vrouwelijke verdachten is toegenomen (+15%). Van de mannen is 8 procent niet–ingezeten en van de vrouwen geldt dit voor 6 procent. Het aantal niet–ingezetenen is het afgelopen jaar voor beide groepen toegenomen.
80
Landelijk Verdachtenbeeld 2008
3.10 Ingezetenen en niet–ingezetenen 3.10.1 Verdachtenprofiel De ingezeten en niet–ingezeten verdachten worden vergeleken in overzicht 3.10.1. Overzicht 3.10.1 Profielvergelijking ingezeten en niet–ingezeten verdachten in 2008 ingezetenen
niet–ingezetenen
14.061.232
–
102
–
OMVANG bevolking 12 jaar en ouder index (2004 = 100)
218.299
17.332
index verdachten (2004 = 100)
103
92
ingezeten verdachten per 10.000 inwoners
155
–
antecedenten
271.038
19.495
misdrijven
364.402
24.116
misdrijven per antecedent
1,3
1,2
antecedenten per verdachte
1,2
1,1
misdrijven per verdachte
1,7
1,4
32,1
31,5
18
24
27,2
30,8
15
24
verdachten totaal
RECIDIVE
LEEFTIJD
leeftijd bij plegen laatste misdrijf gemiddelde modus leeftijd bij plegen eerste misdrijf gemiddelde modus
Hoo f d s t u k 3 – V ERDACHTENGR O E P EN
81
ingezetenen
niet–ingezetenen
45,6
55,8
MISDRIJVEN (aantallen per 100 verdachten) vermogen zonder geweld
3,2
2,1
vernieling en openbare orde
28,8
14,9
geweld tegen personen
vermogen met geweld
37,3
13,2
gewelddadig seksueel
0,9
0,7
overig seksueel
1,2
0,6
verkeer
30,7
22,0
opium
8,8
23,8
overig
10,5
6,0
totaal
166,9
139,1
minderjarigen (12 t/m 17 jaar)
14,5
3,1
jongvolwassenen (18 t/m 24 jaar)
25,2
26,8
eerstegeneratieallochtonen
21,3
–
tweedegeneratieallochtonen
17,1
–
vrouwen
17,3
14,1
3,8
2,1
nieuwkomers
47,1
84,0
veelplegers
11,0
1,4
DEELPOPULATIES (percentage van verdachtengroep)
verslaafden
3.10.2 Omvang Het aantal niet–ingezeten verdachten is in 2008 met bijna 7 procent gestegen. Deze stijging was vorig jaar al ingezet. Tot 2006 was er juist sprake van een afname van het aantal niet–ingezeten verdachten. Over de gehele periode 2004–2008 is er nog altijd sprake van een daling van 8 procent van het aantal niet–ingezetenen. De ontwikkeling in de aantallen ingezetenen en niet– ingezetenen vanaf 2004 is te zien in overzicht 3.10.2. Van de totale verdachten populatie in 2008 behoort 7 procent tot de niet–ingezetenen. Het aantal ingezeten verdachten is dit jaar voor het eerst in vijf jaar gedaald met 5 procent.
82
Landelijk Verdachtenbeeld 2008
Overzicht 3.10.2 Ontwikkeling ingezeten en niet–ingezeten verdachten (index 2004=100)
In overzicht 3.10.3 zijn de niet–ingezeten verdachten uitgesplitst naar herkomst. De grootste groep is afkomstig uit overige westerse landen. Dat aantal ligt de afgelopen vijf jaar steeds op ongeveer hetzelfde niveau. Ook uit Oost–Europa zijn relatief veel niet–ingezeten verdachten afkomstig. Vooral zij zijn ook verantwoordelijk voor de grote toename van het aantal niet–ingezeten verdachten in de afgelopen twee jaar. Het afgelopen jaar nam het aantal Oost– Europese verdachten toe met 19 procent. Het jaar ervoor bedroeg de toename 23 procent. Onder de Oost–Europeanen vormen de Polen de grootste groep. Zij zijn evenals de Bulgaren en de Roemenen sterk in aantal toegenomen.
Hoo f d s t u k 3 – V ERDACHTENGR O E P EN
83
Overzicht 3.10.3 Aantal niet–ingezeten verdachten naar herkomst 2004
2005
2006
2007
2008
Index
Index
(2004=
(2007
100)
=100)
Autochtone herkomst Nederland
522
500
555
531
631
121
119
5.132
5.081
5.235
5.407
5.390
105
100
837
701
482
540
553
66
102
Westerse herkomst West–Europa, Indonesië, Oceanië, Noord–Amerika Traditionele herkomst Marokko Nederlandse Antillen + Aruba
601
172
94
108
176
29
163
Suriname
892
757
404
410
447
50
109
Turkije
414
349
327
307
300
72
98
2.676
2.166
1.746
1.616
1.446
54
89
Latijns–Amerika
984
829
583
569
557
57
98
Azië
806
564
546
514
547
68
106
Nieuwe herkomst Afrika
825
731
577
598
599
73
100
Oost–Europa
4.180
4.024
4.085
5.022
5.972
143
119
Onbekend
1.037
767
650
637
714
69
112
18.906
16.641
15.284
16.259
17.332
92
107
Midden–Oosten
Totaal
3.10.3 Recidive Niet–ingezetenen hebben minder antecedenten per verdachte dan ingezetenen. Ook is sprake van minder misdrijven per antecedent en minder misdrijven per verdachte (het betreft hier alleen misdrijven voor zover in Nederland gepleegd).
3.10.4 Leeftijd De gemiddelde leeftijd waarop niet–ingezetenen het meest recente misdrijf plegen, verschilt niet veel van die waarop ingezetenen dit doen en ligt iets boven de 30 jaar. De meest voorkomende leeftijd laat echter wel een duidelijk verschil zien. Bij de niet–ingezeten verdachten ligt deze op 24 jaar en bij de ingezeten verdachten op 18 jaar.
84
Landelijk Verdachtenbeeld 2008
Wat betreft de startleeftijd bestaat er wel een groot verschil tussen niet– ingezetenen en ingezetenen. De niet–ingezetenen zijn gemiddeld 3,6 jaar ouder bij het plegen van hun eerste misdrijf. De meest voorkomende leeftijd bij het plegen van het eerste misdrijf verschilt helemaal fors: voor de ingezetenen ligt deze op 15 jaar en voor de niet–ingezetenen op 24 jaar. De gemiddelde leeftijd waarop niet–ingezeten verdachten hun eerste misdrijf plegen (ongeveer 31 jaar), ligt dicht bij die waarop zij hun meest recente misdrijf plegen. Ook de meest voorkomende leeftijd is voor beide misdrijven gelijk (24 jaar). Dit ligt voor de hand, daar een groot deel van deze verdachten tot de nieuwkomers behoort.
3.10.5 Aard crimineel gedrag Niet–ingezeten verdachten worden relatief vaak verdacht van opiumdelicten (bijvoorbeeld drugstoeristen). Zij worden bijna drie keer zo vaak verdacht van een opiumdelict als ingezeten verdachten. Overigens is hun aandeel in opiumdelicten de afgelopen vijf jaar wel gedaald (–20%). Ook worden niet–ingezetenen relatief vaak aangehouden voor vermogensdelicten zonder geweld. Bij de andere misdrijf categorieën zijn de ingezetenen oververtegenwoordigd. Ten opzichte van 2004 is het aantal verkeersmisdrijven per 100 niet–ingezeten verdachten gestegen van 14 naar 22 misdrijven, een stijging van 57%. Geweld tegen personen nam in dezelfde periode onder zowel de ingezeten als de niet–ingezeten verdachten toe.
3.10.6 Verdachtengroepen Onder de niet–ingezetenen bevinden zich relatief weinig minderjarigen. Dit aantal is de afgelopen vijf jaar alleen maar gedaald (met ruim een kwart ten opzichte van 2004). Het percentage jongvolwassenen is 27 procent en ligt iets hoger dan bij de ingezeten verdachten. Vrouwen en verslaafden komen bij de niet–ingezeten verdachten iets minder vaak voor dan bij de ingezetenen. Ook is in vijf jaar tijd het aandeel vrouwen onder niet–ingezetenen afgenomen (–14%), terwijl dit onder ingezetenen juist toenam (+11%). Van de niet–ingezeten verdachten is 84 procent nieuwkomer en maar 1,4 procent valt in de categorie veelpleger. Dit is niet verwonderlijk, daar niet–ingezetenen meestal niet lang in Nederland verblijven en hier geen criminele carrière (kunnen) opbouwen. Deze kleine groep van niet–ingezeten veelplegers is in vergelijking met 2004 ook nog eens aanzienlijk in omvang afgenomen (–24%). Het aantal ingezeten veelplegers is constant gebleven.
Hoo f d s t u k 3 – V ERDACHTENGR O E P EN
85
4
Regionale vergelijking verdachten 4.1 Inleiding In hoofdstuk 4 en hoofdstuk 5 wordt bekeken hoe de verdachtenpopulaties van de afzonderlijke politieregio’s zich tot elkaar en tot de landelijke cijfers verhouden. Hoofdstuk 4 geeft de totale verdachtenpopulatie per regio weer. De meeste profielonderdelen van de vorige hoofdstukken zijn opnieuw terug te vinden. Per onderdeel is een apart overzicht gemaakt, zodat gegevens van de politiekorpsen goed met elkaar kunnen worden vergeleken. Achtereenvolgens wordt aandacht besteed aan omvang, recidive, leeftijd en aard van het criminele gedrag. In hoofdstuk 5 worden de verschillende regionale verdachtengroepen met elkaar vergeleken. In deze hoofdstukken is een onderdeel aan het profiel toegevoegd. Er wordt ook gekeken naar het aantal verdachten dat buiten de eigen woonregio misdrijven pleegt, de buitenregionalen. Bij het vergelijken van de cijfers van de vier grootstedelijke politieregio’s moet in het achterhoofd gehouden worden dat niet in elke regio een even groot percen tage van de bevolking in de grootste gemeente woont. Zo blijkt dat in 2008 81 procent van de bevolking van Amsterdam–Amstelland in Amsterdam woont, 47 procent van de regio Rotterdam–Rijnmond in Rotterdam en 48 procent van de Haaglandse bevolking in Den Haag, terwijl slechts 25 procent van de bewoners van de regio Utrecht in de gemeente Utrecht woont. Aangezien er een positief verband bestaat tussen criminaliteit en verstedelijking, zou het feit dat een groot percentage van de inwoners van Amsterdam−Amstelland in de stad woont, een oorzaak kunnen zijn van hogere scores van de regio Amsterdam−Amstelland in vergelijking met de andere G4−regio’s. Niet in alle tabellen zijn gegevens van de Koninklijke Marechaussee (KMar) en het Korps landelijke politiediensten (KLPD) opgenomen. Omdat de KMar en het KLPD geen ‘eigen’ verdachtenpopulatie kennen, zijn bijvoorbeeld geen gegevens over het aantal verdachten per 10.000 inwoners en over buitenregionale verdachten beschikbaar. Waar de KMar en het KLPD wel in de tabellen voorkomen, zullen ze apart besproken worden, omdat een directe vergelijking met de regio’s vanwege het speciale karakter van deze korpsen niet opgaat. Ten slotte moet worden opgemerkt dat voor de regio Rotterdam–Rijnmond
86
Landelijk Verdachtenbeeld 2008
wegens de onvolledige registratie een weegfactor is toegepast. Op die manier is geprobeerd de werkelijke aantallen zo goed mogelijk te benaderen. Er moet echter rekening gehouden worden met de mogelijkheid dat de cijfers voor deze regio iets afwijken van het werkelijke aantal aangehouden verdachten.
4.2 Omvang In overzicht 4.2.1 is per regiokorps het aantal verdachten per 10.000 inwoners voor de periode 2004–2008 weergegeven. Het aantal verdachten per regio voor de jaren 2004 tot en met 2007 wijkt af van dat in eerdere edities van de LCK. Dit komt doordat de wijze waarop een adres aan de verdachten wordt toegekend, herzien is (zoals beschreven in paragraaf 1.3). Doordat relatief meer verdachten een adres toegewezen hebben gekregen, kunnen meer verdachten als inwoner aan een regio worden toegewezen. Het hoogste aantal verdachten per 10.000 inwoners is sinds jaren te vinden in de regio Rotterdam–Rijnmond (260). Wel is er voor het eerst sprake van een daling van het aantal verdachten. De top vier is niet veranderd. Ook dit jaar volgen na Rotterdam–Rijnmond de regio’s Haaglanden (223), Amsterdam– Amstelland (201) en Flevoland (196). Opmerkelijk is dat er in Flevoland voor het eerst sinds drie jaar sprake is van een toename van het aantal verdachten. Andere regio’s waar dit jaar sprake was van een stijging van het aantal verdachten per 10.000 inwoners zijn Limburg–Zuid, Twente en Zuid–Holland– Zuid. In de regio’s Utrecht en IJsselland is het relatieve aantal verdachten gelijk gebleven. In alle andere regio’s is sprake van een daling. De grootste daling van het aantal verdachten is te zien in de regio’s Amsterdam–Amstelland, Drenthe en Friesland. De politieregio’s met het kleinste aantal verdachten per 10.000 inwoners zijn Drenthe, Friesland en Brabant–Zuid–Oost.
Hoo f d s t u k 4 – REGI O NA L E V ERGE L IJKING V ERDACHTEN
87
Overzicht 4.2.1 Ontwikkeling aantal aangehouden verdachten per 10.000 inwoners per politieregio in de periode 2004–2008 2004
2005
2006
2007
2008
Amsterdam–Amstelland
215
207
230
234
201
Brabant–Noord
134
138
154
155
145
Brabant–Zuid–Oost
106
104
105
110
109
Drenthe
108
124
126
135
100
Flevoland
192
196
189
187
196
Friesland
120
129
133
126
103
Gelderland–Midden
144
159
149
146
135
Gelderland–Zuid
146
153
148
150
139
Gooi en Vechtstreek
115
134
129
146
143
Groningen
149
168
163
162
147
Haaglanden
201
220
234
230
223
Hollands Midden
132
136
132
139
131
IJsselland
146
157
145
151
151
Kennemerland
128
126
137
140
136
Limburg–Noord
99
99
101
126
120
Limburg–Zuid
140
142
140
147
161
Midden en West Brabant
142
159
160
157
138
Noord– en Oost–Gelderland
128
135
133
126
116
Noord–Holland–Noord
140
142
138
145
128
Rotterdam–Rijnmond
238
244
260
273
260
Twente
111
121
123
123
128
Utrecht
153
155
152
152
152
Zaanstreek–Waterland
125
126
126
123
118
Zeeland
163
153
147
142
141
Zuid–Holland–Zuid
161
158
144
143
149
Landelijk
153
159
162
164
155
In overzicht 4.2.2 zijn naast de algemene gegevens over de aantallen verdachten uit iedere regio ook gegevens over het aantal buitenregionale verdachten weergegeven. Dit zijn verdachten die buiten de eigen woonregio – dus in een andere regio – misdrijven plegen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen
88
Landelijk Verdachtenbeeld 2008
verdachten die wonen in de desbetreffende regio maar in andere regio’s misdrijven plegen (uitgaande verdachten of uitstroom) en verdachten die buiten de desbetreffende regio wonen maar wel misdrijven in deze regio plegen (inkomende verdachten of instroom). Het aantal inkomende verdachten minus het aantal uitgaande verdachten wordt het instroomoverschot genoemd. De uitstroom van verdachten is het grootst in de vier grootstedelijke politieregio’s: Amsterdam–Amstelland, Rotterdam–Rijnmond, Utrecht en Haaglanden. Zij hebben het hoogste aantal ‘eigen’ verdachten dat in andere regio’s misdrijven pleegt. De uitstroom is het kleinst in de regio’s Zeeland en Limburg–Zuid. De instroom van verdachten is het grootst in de regio’s Haaglanden, Rotterdam–Rijnmond en Amsterdam–Amstelland. De groot stedelijke politieregio’s hebben dus zowel veel uitstroom als veel instroom. De regio’s die het minst last hebben van verdachten uit andere regio’s zijn Zeeland, Twente en Friesland. Vooral Haaglanden maar ook IJsselland en Rotterdam– Rijnmond hebben een groot instroomoverschot: er worden meer verdachten van elders in deze regio’s aangehouden dan inwoners van deze regio’s in andere regio’s. Opmerkelijk is dat Amsterdam–Amstelland vorig jaar ook tot deze top drie behoorde maar dit jaar juist een (weliswaar niet heel groot) uitstroom overschot heeft. Dit wordt vermoedelijk veroorzaakt door de nieuwe procedure bij adrestoekenning. De drie regio’s met het grootste uitstroomoverschot zijn Zaanstreek–Waterland, Zuid–Holland–Zuid en Hollands Midden; hier stromen meer verdachten uit dan er instromen. De Koninklijke Marechaussee heeft de meeste niet−ingezeten verdachten. Dit is niet verrassend gezien de taken die de KMar op onder andere luchthaven Schiphol vervult. Van de regiokorpsen is Amsterdam–Amstelland het korps met het grootste aantal niet–ingezetenen. Dit kan misschien verklaard worden door het grote aantal toeristen dat Amsterdam jaarlijks bezoekt. Rotterdam−Rijnmond en Haaglanden kennen als grootstedelijke regio’s ook relatief veel niet−ingezeten verdachten. Het hoge aantal niet−ingezeten verdachten van Midden en West Brabant en Limburg−Zuid is opvallend. Dit heeft vermoedelijk te maken met de aanzuigende werking op toeristen uit Duitsland, België en Frankrijk vanwege het softdrugsbeleid. De drie regio’s met de minste niet–ingezeten verdachten zijn Gooi en Vechtstreek, Drenthe en Zaanstreek–Waterland.
Hoo f d s t u k 4 – REGI O NA L E V ERGE L IJKING V ERDACHTEN
89
Overzicht 4.2.2
instroomoverschot
regio, wonend in andere regio’s
buitenregionalen plegend in deze
regio, plegend in andere regio’s
buitenregionalen wonend in deze
plegend in deze regio
verdachten wonend en
niet–ingezetenen
op de 10.000 inwoners
totaal eigen verdachten
totaal eigen verdachten
bevolking
Omvang verdachtenpopulatie en buitenregionalen in 2008
Amsterdam–Amstelland
795.501
16.052
202
2.538
13.105
2.947
2.850
–97
Brabant–Noord
538.709
7.553
140
347
6.429
1.124
1.366
242
Brabant–Zuid–Oost
628.273
7.064
112
429
5.954
1.110
872
–238
Drenthe
417.919
4.347
104
101
3.493
854
707
–147
Flevoland
311.619
6.333
203
214
5.017
1.316
1.105
–211
Friesland
548.472
5.863
107
197
5.141
722
532
–190
Gelderland–Midden
552.430
7.658
139
254
6.376
1.282
1.074
–208
Gelderland–Zuid
451.570
6.268
139
294
5.225
1.043
1.039
–4
Gooi en Vechtstreek
207.393
2.959
143
79
2.343
616
632
16
Groningen
499.518
7.051
141
237
6.411
640
927
287
Haaglanden
857.909
18.114
211
979
16.040
2.074
3.129
1.055
Hollands Midden
646.026
8.801
136
348
7.191
1.610
1.268
–342
IJsselland
421.786
5.806
138
276
4.990
816
1.394
578
Kennemerland
438.149
6.034
138
336
4.855
1.179
1.099
–80
Limburg–Noord
444.385
5.337
120
649
4.590
747
748
1
Limburg–Zuid
542.373
8.676
160
1.246
8.154
522
564
42
Midden en West Brabant
917.850
12.888
140
1.774
11.293
1.595
1.397
–198
Noord– en Oost–Gelderland
689.431
8.138
118
317
6.705
1.433
1.258
–175
Noord–Holland–Noord
543.563
7.039
129
372
6.174
865
800
–65
1.061.211
27.193
256
1.365
24.483
2.710
3.103
393
Rotterdam–Rijnmond Twente
526.263
6.801
129
264
6.181
620
533
–87
Utrecht
1.017.434
15.765
155
532
13.549
2.216
1.964
–252
270.577
3.587
133
109
2.632
955
574
–381
Zaanstreek–Waterland
90
Landelijk Verdachtenbeeld 2008
regio, wonend in andere regio’s
instroomoverschot
771
–359
nvt
nvt
nvt
0
buitenregionalen plegend in deze
1.130
0
6.397
0
regio, plegend in andere regio’s
5.267
315
404.961
buitenregionalen wonend in deze
338
0
Zuid–Holland–Zuid
plegend in deze regio
158
142
verdachten wonend en
–32
4.655
niet–ingezetenen
op de 10.000 inwoners
446
327.910
KLPD
totaal eigen verdachten
478
totaal eigen verdachten
4.177
bevolking
654
Zeeland
KMar
0
0
0
2.768
0
nvt
nvt
nvt
Onbekend
0
1.918
0
0
0
1.918
0
nvt
14.061.232
218.297
155
17.332
185.775
32.522
32.524
nvt
Landelijk
4.3 Recidive Overzicht 4.3 geeft de recidivegegevens van verdachten per regio weer. Rotterdam–Rijnmond, Haaglanden en Amsterdam–Amstelland hebben de grootste absolute aantallen antecedenten en misdrijven, wat logisch is gezien het feit dat ze absoluut gezien ook de meeste verdachten aanhouden. De regio’s Gooi en Vechtstreek en Zaanstreek–Waterland hebben het kleinste absolute aantal misdrijven en antecedenten waarvoor verdachten zijn aangehouden. Het gemiddelde aantal geregistreerde misdrijven per antecedent is het hoogst in Twente (1,6) en het laagst in Rotterdam–Rijnmond (1,1). Het gemiddelde aantal antecedenten per verdachte is het laagst in Zaanstreek–Waterland (1,1). In de andere regio’s ligt dit aantal op 1,2 of 1,3. Het gemiddelde aantal misdrijven per verdachte is het hoogst in de regio’s Twente (2,0) en Brabant–Zuid–Oost (1.9). De afname van het aantal misdrijven per verdachte in Rotterdam–Rijnmond, van 1,8 naar 1,4, is opvallend, maar kan te maken hebben met de correctiefactor die op gegevens van Rotterdam-Rijnmond is toegepast.15 Bij het KLPD en de KMar worden in vergelijking met de regiokorpsen per antecedent het kleinste aantal (1,1) misdrijven geregistreerd. Het aantal antecedenten per verdachte ligt bij het KLPD en de KMar met 1,0 eveneens laag.
15
Zie bijlage 2.
Hoo f d s t u k 4 – REGI O NA L E V ERGE L IJKING V ERDACHTEN
91
Overzicht 4.3 Recidivegegevens van verdachten per politiekorps in 2008
verdachte
misdrijven per
per verdachte
antecedenten
antecedent
gemiddelde aantallen misdrijven per
aantal
misdrijven
aantal Amsterdam–Amstelland
antecedenten
absolute aantallen
23.835
28.985
1,2
1,3
1,6
Brabant–Noord
9.676
14.499
1,5
1,2
1,8
Brabant–Zuid–Oost
9.114
14.115
1,5
1,3
1,9
Drenthe
5.069
6.697
1,3
1,2
1,6
Flevoland
7.783
9.154
1,2
1,2
1,4
Friesland
7.213
8.878
1,2
1,2
1,5
Gelderland–Midden
9.417
13.922
1,5
1,2
1,8
Gelderland–Zuid
8.050
12.075
1,5
1,2
1,8
Gooi en Vechtstreek Groningen
3.610
4.335
1,2
1,2
1,4
10.138
12.184
1,2
1,3
1,6
Haaglanden
25.137
34.331
1,4
1,2
1,7
Hollands Midden
10.643
15.963
1,5
1,2
1,8
8.227
11.200
1,4
1,2
1,7
IJsselland Kennemerland
7.391
10.576
1,4
1,2
1,7
Limburg–Noord
7.250
10.198
1,4
1,2
1,7
Limburg–Zuid
12.378
17.637
1,4
1,2
1,8
Midden en West Brabant
17.776
23.874
1,3
1,2
1,7
Noord– en Oost–Gelderland
10.449
14.071
1,3
1,3
1,7
Noord–Holland–Noord
8.928
12.513
1,4
1,2
1,7
Rotterdam–Rijnmond
36.492
41.867
1,1
1,3
1,4
Twente
8.458
13.622
1,6
1,2
2,0
Utrecht
20.049
26.906
1,3
1,2
1,7
Zaanstreek–Waterland
3.810
4.724
1,2
1,1
1,4
Zeeland
6.218
8.560
1,4
1,2
1,6
Zuid–Holland–Zuid
7.766
11.567
1,5
1,2
1,8
KLPD
944
1.060
1,1
1,0
1,1
KMar
4.712
5.005
1,1
1,0
1,1
290.533
388.518
1,3
1,2
1,6
Landelijk
92
Landelijk Verdachtenbeeld 2008
4.4 Leeftijd Overzicht 4.4 geeft inzicht in de leeftijdsopbouw van de verdachten in de regio’s. Landelijk is de gemiddelde leeftijd bij het plegen van het meest recente (laatste) misdrijf 32,1 jaar en bij het plegen van het eerste misdrijf 27,5 jaar. De politieregio’s Limburg–Zuid, Zeeland, Gooi en Vechtstreek en Zaanstreek– Waterland hebben met een gemiddelde van iets meer dan 33 bij het meest recent gepleegde misdrijf de oudste verdachten. Flevoland heeft met een gemiddelde van 30,1 de jongste verdachten. De meest voorkomende leeftijd bij het plegen van het laatste delict is het hoogst in Amsterdam–Amstelland: 21 jaar. Opvallend is dat in Gooi en Vechtstreek de meest voorkomende leeftijd bij het laatste delict met 17 jaar relatief laag ligt, terwijl de gemiddelde leeftijd tot de hoogste behoort. Als naar de gemiddelde startleeftijd wordt gekeken, blijken de verdachten van Gooi en Vechtstreek met 29,9 jaar het oudst te zijn. De verdachtenpopulaties van Groningen, Twente, Flevoland en IJsselland hebben met ongeveer 26 jaar de laagste gemiddelde startleeftijd. De meest voorkomende startleeftijd is het laagst in Rotterdam–Rijnmond (14 jaar). De gemiddelde leeftijd van aangehouden verdachten hangt onder andere samen met de leeftijdsopbouw van de bevolking. Doordat de KMar met een ander soortige verdachtenpopulatie te maken heeft, is de gemiddelde leeftijd bij het plegen van het eerste delict bij de KMar hoger dan bij de regiokorpsen. Ook de prioriteitstelling van de politie heeft invloed op de gemiddelde leeftijd van de verdachtenpopulatie. Wanneer er bijvoorbeeld meer aandacht is voor de opsporing van verkeersmisdrijven, stijgt de gemiddelde leeftijd. Verdachten van verkeersmisdrijven zijn doorgaans ouder dan bijvoorbeeld geweldplegers. Vandaar ook dat de gemiddelde leeftijd bij het plegen van het eerste delict en bij het plegen van het laatste delict bij het KLPD hoger is dan bij de regiokorpsen.
Hoo f d s t u k 4 – REGI O NA L E V ERGE L IJKING V ERDACHTEN
93
Overzicht 4.416 Leeftijdgegevens verdachtenpopulatie 200816 leeftijd bij plegen
leeftijd bij plegen
eerste misdrijf
laatste misdrijf
gemiddelde
modus
gemiddelde
modus
Amsterdam–Amstelland
26,9
15
32,3
21
Brabant–Noord
28,1
18
32,5
18
Brabant–Zuid–Oost
28,0
18
32,9
18
Drenthe
27,2
15
31,8
19
Flevoland
26,2
16
30,1
17
Friesland
26,8
17
31,7
20
Gelderland–Midden
26,7
15
31,8
18
Gelderland–Zuid
28,2
16
32,6
19
Gooi en Vechtstreek
29,9
16
33,3
17
Groningen
25,9
16
31,0
17
Haaglanden
27,9
15
32,5
18
Hollands Midden
28,0
15
32,1
18
IJsselland
26,2
16
30,8
20
Kennemerland
28,4
15
32,8
18
Limburg–Noord
27,6
15
32,1
17
Limburg–Zuid
28,4
15
33,4
20
Midden en West Brabant
27,1
15
31,3
20
Noord– en Oost–Gelderland
26,6
15
31,1
17
Noord–Holland–Noord
27,7
15
32,0
18
Rotterdam–Rijnmond
26,7
14
31,7
19
Twente
26,2
16
31,3
17
Utrecht
27,1
16
32,0
18
Zaanstreek–Waterland
28,9
18
33,1
18
Zeeland
29,5
15
33,4
18
Zuid–Holland–Zuid
27,3
16
32,0
18
KLPD
33,7
20
33,7
20
KMar
32,5
23
32,9
24
Landelijk
27,5
15
32,1
18
16
In twee gevallen waren er twee waarden als modus naar voren gekomen. In die gevallen is voor de laagste waarde gekozen. De waarden lagen overigens zeer dicht bij elkaar.
94
Landelijk Verdachtenbeeld 2008
4.5 Aard crimineel gedrag In overzicht 4.5 zijn de aantallen misdrijven per misdrijfcategorie per 100 verdachten af te lezen. Per 100 verdachten worden in de regio’s Brabant–Zuid–Oost, Gelder land–Zuid en Utrecht de meeste verdachten voor vermogensdelicten zonder geweld aangehouden. Het kleinste aantal wordt aangehouden in Zeeland en Rotterdam–Rijnmond. Amsterdam–Amstelland valt op door een relatief hoog aantal verdachten dat wordt aangehouden voor vermogensdelicten met geweld. Ook in Zuid–Holland–Zuid en Flevoland worden hiervoor veel verdachten aangehouden. In Friesland worden de minste verdachten aangehouden voor vermogensdelicten met geweld. In Twente, Zuid–Holland–Zuid en Brabant–Noord worden relatief de meeste verdachten aangehouden voor vernieling en openbareordemisdrijven. In Zaanstreek–Waterland, Rotterdam–Rijnmond en Haaglanden is dit aantal het kleinst. Geweld tegen personen komt relatief vaak voor in Gelderland–Zuid en Hollands Midden. Het kleinste aantal verdachten van geweld tegen personen is te vinden in Gooi en Vechtstreek en Rotterdam– Rijnmond. Verdachten van gewelddadige seksuele delicten worden relatief het meest aangehouden in Utrecht en Amsterdam–Amstelland. Opvallend is dat het aantal verdachten dat wordt aangehouden voor overige seksuele delicten, in Amsterdam–Amstelland relatief juist weer het laagste is. De grootste aantallen worden aangehouden in Limburg–Noord en Hollands Midden. Het feit dat de aantallen misdrijven in de regio Rotterdam–Rijnmond relatief laag uitvallen, kan deels te maken hebben met de toepassing van een weegfactor op de gegevens van deze regio. In bijlage 2 wordt dit nader toegelicht. In Rotterdam–Rijnmond en Gooi en Vechtstreek worden relatief de meeste verdachten aangehouden voor verkeersmisdrijven. Dit aantal is het laagst in Amsterdam–Amstelland, Drenthe en Groningen. Bij verkeersmisdrijven moet – evenals bij opiumdelicten – rekening gehouden worden met het feit dat het hier haaldelicten betreft; het aantal verdachten wordt mede bepaald door de prioriteit die er aan de opsporing wordt gegeven. Voor opiumdelicten worden relatief de meeste verdachten aangehouden in de grensregio’s Midden en West Brabant, Limburg–Zuid en Brabant–Zuid–Oost, en door de KMar en het KLPD. De KMar heeft per 100 verdachten 34 personen aangehouden voor vermogens misdrijven zonder geweld en 35 voor opiumdelicten. Bij het KLPD zijn er per 100 verdachten 49 aangehouden voor verkeersmisdrijven en 27 voor opium delicten. Vermogensdelicten met geweld en seksuele delicten komen bij deze twee korpsen het minst voor.
Hoo f d s t u k 4 – REGI O NA L E V ERGE L IJKING V ERDACHTEN
95
Overzicht 4.5
verkeer
opium
overig
1,2
0,5
17,0
12,9
42,1
0,9
1,6
28,8
11,1
Brabant–Zuid–Oost
61,3
2,9
27,7
40,1
1,0
1,4
29,3
15,9
Drenthe
46,6
1,6
25,5
40,8
0,8
1,8
21,4
4,9
Flevoland
41,1
3,9
23,9
33,4
1,0
0,8
24,5
8,0
Friesland
38,8
1,1
25,5
31,0
0,9
0,9
36,6
7,1
Gelderland–Midden
47,7
3,2
34,2
40,7
0,9
1,8
25,4
12,6
Gelderland–Zuid
55,7
2,8
28,6
47,3
0,6
1,4
27,7
6,7
Gooi en Vechtstreek
36,7
2,6
29,4
24,7
0,3
0,7
40,8
1,6
Groningen
46,2
2,9
32,2
40,8
0,8
0,8
21,4
8,3
Haaglanden
53,7
3,3
22,5
35,4
0,7
1,0
37,4
6,0
Hollands Midden
45,9
2,3
34,3
45,2
0,5
1,9
34,4
6,1
IJsselland
48,1
1,4
31,2
43,0
0,9
1,3
22,2
7,2
Kennemerland
50,6
3,0
25,9
35,4
0,9
1,3
35,2
6,3
Limburg–Noord
46,8
3,7
29,6
39,6
0,8
2,1
24,3
13,5
Limburg–Zuid
52,2
2,6
29,3
36,7
1,0
0,9
24,5
18,3
Midden en West Brabant
42,2
3,5
27,0
37,2
0,9
1,5
25,2
19,0
Noord– en Oost–Gelderland
41,7
2,1
32,2
42,9
0,7
1,4
29,5
8,4
Noord–Holland–Noord
47,2
3,2
29,2
39,7
0,7
0,8
34,5
5,6
Rotterdam–Rijnmond
35,8
3,4
22,3
25,8
0,9
0,8
41,7
6,4
Twente
53,5
1,7
42,6
41,5
0,8
1,7
31,2
8,4
Utrecht
55,5
3,1
29,5
30,1
1,3
1,0
31,2
6,0
Zaanstreek–Waterland
36,7
3,6
21,4
37,1
0,6
1,1
27,8
4,9
Zeeland
34,6
1,9
28,7
42,3
0,9
1,3
34,9
8,5
Zuid–Holland–Zuid
46,2
4,1
35,7
39,7
0,7
1,6
34,8
9,9
KLPD
13,4
0,0
11,4
7,2
0,1
0,4
49,1
26,6
KMar
34,4
0,1
10,6
6,0
0,2
0,3
12,5
34,8
Landelijk
46,3
3,1
27,8
35,5
0,9
1,1
30,1
9,9
96
Landelijk Verdachtenbeeld 2008
seksueel
32,0
35,7
geweld tegen
25,5
2,5
vermogen
6,8
42,2
met geweld
51,1
Brabant–Noord
zonder geweld
Amsterdam–Amstelland
vermogen
seksueel
gewelddadig
personen
openbare orde
vernieling en
Aantal misdrijven per categorie per 100 verdachten in 2008
5
Regionale vergelijking verdachtengroepen 5.1 Inleiding In paragraaf 5.2 worden diverse verdachtengroepen uit het verdachtenprofiel regionaal met elkaar vergeleken. In paragraaf 5.3 wordt dieper ingegaan op enkele veelplegerpopulaties: er wordt een regionale vergelijking gemaakt voor jeugdige veelplegers, hardekernjongeren en zeer actieve veelplegers.
5.2 Algemene verdachtengroepen In de overzichten 5.2.1 en 5.2.2 is per regio het aandeel van de diverse verdachtengroepen uit het verdachtenprofiel weergegeven. In overzicht 5.2.1 is daarnaast het percentage buitenregionalen opgenomen. Dit zijn personen die niet in de betreffende regio wonen maar er wel misdrijven plegen (de instroom). Overzicht 5.2.2 laat de percentages allochtone verdachten van de eerste en tweede generatie per regio zien en de percentages verdachten uit diverse herkomstlanden. Overzicht 5.2.3 toont per regio het aantal minder jarige, jongvolwassen en allochtone verdachten per 10.000 inwoners. In overzicht 5.2.1 is te zien dat het aandeel niet–ingezetenen het hoogst is in Amsterdam–Amstelland (14%). Ook de grensregio’s Limburg–Zuid, Zeeland, Midden en West Brabant en Limburg–Noord scoren met respectievelijk 12,5, 12, 12 en 11 procent vrij hoog. Drenthe heeft met 2 procent het kleinste percentage niet–ingezetenen. IJsselland en Gooi en Vechtstreek hebben met 21 procent het grootste percentage instroom van buitenregionalen. In Limburg–Zuid is het percentage instroom van buitenregionalen het kleinst (6%). Met uitzondering van Utrecht is in de G4–regio’s het percentage allochtone verdachten fors hoger dan het landelijk gemiddelde van 36 procent. In Amsterdam–Amstelland is het percentage allochtonen 55, in Rotterdam– Rijnmond 53 en in Haaglanden 50. Van de overige regio’s heeft Flevoland met 44 procent het grootste aandeel allochtonen. Drenthe en Friesland zitten ver onder het landelijk gemiddelde. Jonge verdachten (12 t/m 24 jaar) zijn meer dan gemiddeld te vinden in de
Hoo f d s t u k 5 – REGI O NA L E V ERGE L IJKING V ERDACHTENGR O E P EN
97
regio’s Flevoland en Noord– en Oost–Gelderland. Het percentage vrouwen ligt in de regio’s Gooi en Vechtstreek en Flevoland met ongeveer 20 procent boven het landelijk gemiddelde van 17 procent. De regio Amsterdam–Amstelland heeft met 11 procent verreweg het grootste aandeel verslaafde verdachten. De regio Utrecht volgt met 7 procent. Flevoland onderscheidt zich in positieve zin met slechts 0,5 procent verdachten met een verslaving. Het aandeel nieuwkomers is in Gooi en Vechtstreek het hoogst en ligt met bijna 60 procent ruim boven het landelijk gemiddelde van 50 procent. De regio’s met een kleiner aandeel nieuwkomers zijn Rotterdam–Rijnmond, Groningen en Amsterdam–Amstelland. In deze regio’s komen relatief de meeste veelplegers voor, zo’n 12 à 13 procent. De regio’s Zaanstreek–Waterland en Gooi en Vechtstreek hebben het kleinste aandeel veelplegers. De regio’s Gelderland– Zuid, Twente en Hollands Midden hebben met 5 procent het grootste aandeel stelselmatige geweldplegers. Gooi en Vechtstreek heeft met 1 procent het kleinste aandeel. Het KLPD en de KMar hebben in vergelijking met de regio’s te maken met zeer veel nieuwkomers en veel niet–ingezetenen.
98
Landelijk Verdachtenbeeld 2008
Overzicht 5.2.1
geweldplegers
% stelselmatige
veelplegers
%
%
nieuwkomers
%
verslaafden
%
vrouwen
% jeugdigen
(12 t/m 24 jaar)
allochtonen
%
% buiten-
regionalen
% niet– Amsterdam–Amstelland
ingezetenen
Algemene verdachtengroepen per regio in 2008
13,7
15,4
55,1
35,1
16,9
11,1
46,5
13,1
2,4
Brabant–Noord
4,3
16,8
25,0
38,4
16,9
1,4
53,3
9,2
3,9
Brabant–Zuid–Oost
5,9
12,0
28,5
35,9
16,4
2,9
51,2
10,6
3,9
Drenthe
2,3
16,4
18,7
41,7
16,3
2,8
49,4
9,7
2,9
Flevoland
3,4
17,4
43,8
45,0
19,5
0,5
47,3
11,0
2,0
Friesland
3,4
9,1
18,2
40,6
14,7
2,9
49,7
7,7
2,4
Gelderland–Midden
3,3
13,9
28,4
40,3
17,1
3,2
48,4
11,3
4,2
Gelderland–Zuid
4,5
15,8
26,0
37,9
16,8
2,0
50,8
9,8
5,0
Gooi en Vechtstreek
2,6
20,7
30,3
38,3
20,5
2,9
59,4
5,6
1,4
Groningen
3,1
12,2
25,6
43,2
16,9
4,0
44,6
12,0
3,2
Haaglanden
4,9
15,5
49,8
36,7
17,5
3,6
47,7
10,8
3,4
Hollands Midden
4,0
14,4
31,0
41,6
16,7
4,7
52,2
8,8
4,5
IJsselland
4,1
20,9
24,5
43,5
15,7
2,6
51,8
9,9
4,2
Kennemerland
5,3
17,5
31,4
37,4
17,1
1,0
54,6
8,7
3,3
Limburg–Noord
10,8
12,5
30,4
38,8
15,3
1,8
53,4
8,9
3,4
Limburg–Zuid
12,5
5,7
25,6
34,5
18,6
2,1
50,6
10,3
3,5
Midden en West Brabant
12,3
9,7
27,7
40,5
16,5
1,0
51,2
9,5
3,3
Noord– en Oost–Gelderland
3,8
15,2
23,0
44,2
15,1
2,6
48,6
10,3
4,0
Noord–Holland–Noord
5,1
10,9
27,5
41,4
16,4
1,6
49,8
8,7
3,8
Rotterdam–Rijnmond
4,7
10,7
53,4
38,6
18,0
3,5
42,5
12,5
1,8
Twente
3,8
7,6
28,5
41,8
17,5
5,2
49,3
11,0
4,6
Utrecht
3,3
12,2
38,2
40,3
17,4
6,8
46,6
11,4
2,2
Zaanstreek–Waterland
3,3
17,3
37,7
37,9
16,6
2,6
54,9
6,5
2,1
12,4
8,5
26,2
38,1
18,1
1,4
54,9
7,1
3,9
Zeeland Zuid–Holland–Zuid
5,3
12,1
32,9
40,6
16,6
6,0
49,5
10,9
4,4
KLPD
33,7
nvt
24,5
31,8
11,1
1,7
97,4
0,0
0,3
KMar
61,2
nvt
20,3
26,8
18,3
0,6
89,4
0,1
0,2
7,4
nvt
35,6
39,0
17,1
3,7
49,8
10,3
3,1
Landelijk
Hoo f d s t u k 5 – REGI O NA L E V ERGE L IJKING V ERDACHTENGR O E P EN
99
Overzicht 5.2.2 laat per regio zien wat de omvang is van het aandeel verdachten uit verschillende herkomstgroepen. Verdachten uit diverse groepen komen in bepaalde regio’s meer voor dan in andere. Zo zijn er relatief meer Turkse verdachten in Twente, Zaanstreek–Waterland en Rotterdam–Rijnmond (8%). In de regio’s Amsterdam–Amstelland (18%), Flevoland (14%), Haaglanden (12%) en Rotterdam–Rijnmond (12,5%) ligt het aandeel Surinaamse verdachten ver boven het gemiddelde. Rotterdam–Rijnmond (8%) heeft relatief veel verdachten van Antilliaanse herkomst, net als Zuid–Holland–Zuid en Flevoland (6%). De regio’s met een relatief groot aandeel Marokkaanse verdachten zijn Amsterdam–Amstelland (14,5%), Utrecht (14%) en Hollands Midden (10,5%). Poolse verdachten komen relatief meer voor in Limburg–Noord (3%) en Brabant–Zuid–Oost (2%). Logischerwijs is in de regio’s met een hoog percentage verdachten van niet– Nederlandse herkomst het percentage Nederlandse verdachten relatief klein. Dit geldt voor Amsterdam–Amstelland (31%), Rotterdam–Rijnmond (42%) en Haaglanden (45%). In de regio’s Drenthe (79%), Friesland (78%) en Noord– en Oost–Gelderland (73%) ligt het percentage Nederlandse verdachten ruim boven het landelijk gemiddelde (57%). Overzicht 5.2.2
Polen
% herkomst
Marokko
% herkomst
Antillen + Aruba
% herkomst Nederlandse
Suriname
% herkomst
Turkije
% herkomst
allochtonen
% tweedegeneratie
allochtonen
% eerstegeneratie
Nederland
% herkomst
Herkomstgroepen verdachten per regio in 2008
Amsterdam–Amstelland
31,4
31,0
24,1
4,8
17,6
3,7
14,5
1,6
Brabant–Noord
70,8
12,9
12,1
4,3
1,7
1,2
5,0
1,3
Brabant–Zuid–Oost
65,9
15,3
13,2
4,8
2,1
2,3
4,7
2,1
Drenthe
79,1
10,4
8,3
1,4
1,3
1,0
1,7
0,5
Flevoland
52,7
24,5
19,3
3,0
14,2
6,0
6,1
0,6
Friesland
78,4
11,6
6,6
0,9
1,6
2,1
2,1
0,6
Gelderland–Midden
68,4
14,9
13,5
5,1
2,8
2,2
4,3
0,8
Gelderland–Zuid
69,3
13,2
12,8
3,8
1,6
2,2
6,2
1,1
100
Landelijk Verdachtenbeeld 2008
Polen
% herkomst
Marokko
% herkomst
Antillen + Aruba
% herkomst Nederlandse
Suriname
% herkomst
Turkije
% herkomst
allochtonen
% tweedegeneratie
allochtonen
% eerstegeneratie
Nederland
% herkomst Gooi en Vechtstreek
67,2
13,6
16,7
4,3
1,9
0,9
7,3
0,9
Groningen
71,4
15,4
10,2
2,0
4,3
4,2
1,3
0,8
Haaglanden
45,3
29,9
19,9
6,4
12,2
5,3
8,4
1,5
Hollands Midden
65,1
15,9
15,1
2,2
3,0
1,7
10,5
1,6
IJsselland
71,3
13,8
10,7
5,9
1,4
2,8
1,4
1,0
Kennemerland
63,2
16,5
14,9
5,9
3,6
1,3
4,9
1,8
Limburg–Noord
58,8
16,0
14,4
5,1
1,0
1,6
6,4
3,1
Limburg–Zuid
62,7
12,2
13,4
1,3
0,5
1,3
5,0
0,9
Midden en West Brabant
60,3
14,4
13,3
5,0
2,1
2,8
6,3
1,5
Noord– en Oost–Gelderland
73,4
12,1
10,9
5,6
1,4
1,1
2,4
0,8
Noord–Holland–Noord
67,5
15,3
12,2
2,9
3,3
4,1
2,5
1,9
Rotterdam–Rijnmond
41,8
30,5
22,9
7,8
11,5
8,1
8,7
0,8
Twente
67,7
13,9
14,6
8,4
1,6
1,0
1,9
0,9
Utrecht
58,5
19,6
18,6
4,3
4,2
1,9
13,6
1,1
Zaanstreek–Waterland
58,9
21,1
16,6
8,1
8,4
2,9
3,5
1,3
Zeeland
61,6
14,9
11,3
2,5
2,2
2,6
2,8
1,1
Zuid–Holland–Zuid
61,7
18,9
14,0
6,3
2,9
6,1
4,6
1,0
KLPD
42,7
13,5
11,0
2,4
3,1
3,0
4,0
3,4
KMar
18,8
15,7
4,6
2,4
13,8
5,4
1,9
1,1
Landelijk
57,2
19,7
15,9
4,8
6,1
3,5
6,7
1,2
In overzicht 5.2.3 is per regio naast het totaal aantal verdachten per 10.000 inwoners ook het aantal minderjarige, jongvolwassen en allochtone verdachten per 10.000 inwoners weergegeven. Om het aantal verdachten van een bepaalde groep af te kunnen zetten tegen de bevolkingscijfers voor deze specifieke groep is per regio het percentage minderjarigen, jongvolwassenen en allochtonen in de bevolking opgenomen.
Hoo f d s t u k 5 – REGI O NA L E V ERGE L IJKING V ERDACHTENGR O E P EN
101
Het aantal minderjarige verdachten op de 10.000 minderjarige inwoners is relatief groot in de regio’s Rotterdam–Rijnmond, Amsterdam–Amstelland, Haaglanden en Flevoland. In Amsterdam–Amstelland is het percentage minder jarigen in de bevolking echter relatief klein, waardoor deze regio absoluut gezien een klein probleem heeft. Flevoland heeft juist een groter probleem: een groot aantal minderjarige verdachten op 10.000 minderjarige inwoners bij een hoog percentage minderjarigen in de bevolking. Vooral Rotterdam–Rijnmond maar ook Flevoland, Haaglanden en Amsterdam– Amstelland hebben een relatief groot aantal jongvolwassen verdachten per 10.000 jongvolwassen inwoners. In deze regio’s is ook het percentage jong volwassenen in de bevolking relatief groot. Opvallend is de situatie in de regio Groningen. Groningen heeft het kleinste aantal jongvolwassen verdachten per 10.000 jongvolwassen inwoners en het grootste aandeel jongvolwassenen in de bevolking. Het percentage allochtonen in de bevolking is het grootst in de regio’s Amsterdam–Amstelland (43%), Haaglanden (33%) en Rotterdam–Rijnmond (31%). Daarnaast heeft Rotterdam ook nog eens de meeste allochtone verdachten per 10.000 allochtone inwoners (480). Ook in Flevoland (391) en Zuid–Holland–Zuid (362) is het aantal allochtone verdachten per 10.000 inwoners groot. Overzicht 5.2.3 Omvang verdachtengroepen gerelateerd aan bevolking per regio in 2008 aantal verdachten per 10.000 in
aandeel per groep in de
bevolking (per woonregio, excl.
bevolking
%
allochtonen
%
jongvolwassenen
minderjarigen
%
allochtonen
jongvolwassenen
minderjarigen
totaal
niet–ingezetenen)
Amsterdam–Amstelland
201
361
468
314
6,7
10,9
43,0
Brabant–Noord
145
199
415
286
9,0
8,8
12,7
Brabant–Zuid–Oost
109
145
308
214
8,6
9,2
16,0
Drenthe
100
203
332
232
8,7
7,9
8,5
Flevoland
196
337
495
391
10,8
10,8
24,8
102
Landelijk Verdachtenbeeld 2008
Herkomstgroepen verdachten per regio in 2008 aantal verdachten per 10.000 in
aandeel per groep in de
bevolking (per woonregio, excl.
bevolking
%
allochtonen
%
jongvolwassenen
minderjarigen
%
allochtonen
jongvolwassenen
minderjarigen
totaal
niet–ingezetenen)
Friesland
103
168
303
243
8,9
9,5
8,0
Gelderland–Midden
135
228
354
250
8,8
10,1
16,4
Gelderland–Zuid
139
211
321
259
8,8
10,7
15,0
Gooi en Vechtstreek
143
256
428
234
8,3
7,6
18,5
Groningen
147
317
291
307
7,7
12,5
12,0
Haaglanden
223
356
488
339
8,2
10,4
32,6
Hollands Midden
131
230
345
278
9,1
10,2
15,2
IJsselland
151
223
374
334
9,2
10,2
10,6
Kennemerland
136
235
376
220
8,4
8,5
19,5
Limburg–Noord
120
220
362
241
8,7
8,2
16,7
Limburg–Zuid
161
250
393
211
7,6
9,2
22,1
Midden en West Brabant
138
244
370
286
8,5
9,8
15,6
Noord– en Oost–Gelderland
116
233
380
252
9,2
8,4
10,8
Noord–Holland–Noord
128
223
387
272
9,0
8,8
13,2
Rotterdam–Rijnmond
260
481
597
480
8,3
10,4
30,7
Twente
128
226
335
231
8,8
10,1
16,4
Utrecht
152
264
382
321
8,4
10,9
19,0
Zaanstreek–Waterland
118
186
387
273
8,7
8,7
19,2
Zeeland
141
230
420
291
8,7
8,2
14,8
Zuid–Holland–Zuid
149
273
410
362
9,1
9,5
15,1
Landelijk
155
263
401
314
8,5
9,8
19,1
Hoo f d s t u k 5 – REGI O NA L E V ERGE L IJKING V ERDACHTENGR O E P EN
103
5.3 Veelplegerpopulaties De aanpak van veelplegers is een van de prioriteiten van het kabinet en maakt onder meer deel uit van het project ‘Veiligheid begint bij Voorkomen’ (Ministerie van Justitie & Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, 2008). In deze paragraaf wordt op het niveau van de regio’s nader ingegaan op de meest problematische veelplegers: de jeugdige veelplegers (12 tot en met 17 jaar), de hardekernjongeren (12 tot en met 24 jaar) en de zeer actieve veelplegers (18 jaar en ouder). Ook wordt bekeken in welke mate regiokorpsen te maken hebben met recidivisten uit andere regio’s (instroom) of ‘eigen’ recidivisten die in andere regio’s actief zijn (uitstroom). Het verschil tussen de instroom en de uitstroom wordt het instroomoverschot genoemd. Binnen de veelplegergroepen komen ook de niet−ingezetenen aan bod, personen die niet in Nederland wonen maar hier wel een zodanige criminele carrière opbouwen dat zij behoren tot een van de beschreven veelplegergroepen.
5.3.1 Jeugdige veelplegers Per 10.000 jeugdige inwoners heeft Rotterdam–Rijnmond verreweg de meeste jeugdige veelplegers (43). Ook de andere G4–regio’s hebben er relatief veel: Amsterdam–Amstelland telt per 10.000 jeugdige inwoners 24 jeugdige veelplegers, Den Haag 23 en Utrecht 17. Naast de grootstedelijke regio’s valt Flevoland in negatieve zin op (26). Het merendeel van de jeugdige veelplegers pleegt hun misdrijven in de ‘eigen’ regio. Van de 1744 jeugdige veelplegers is 7 procent actief buiten de eigen regio. De regio’s met de meeste jeugdige veelplegers die wel in de regio wonen maar in andere regio’s zijn aangehouden, zijn Flevoland, Gelderland–Midden en Noord– en Oost–Gelderland. Noord– en Oost–Gelderland heeft bovendien veel last van jeugdige veelplegers uit andere regio’s. Andere regio’s met een relatief grote instroom van verdachten zijn Utrecht en Rotterdam–Rijnmond. Het instroomoverschot is het grootst in Noord– en Oost–Gelderland (18) en Utrecht (14) en het kleinst (negatief) in Gelderland–Midden (–9) en Flevoland (–8).
104
Landelijk Verdachtenbeeld 2008
Overzicht 5.3.1
instroomoverschot
niet–ingezetenen
n andere regio’s
in deze regio, wonend i
buitenregionalen plegend
in andere regio’s
in deze regio, plegend
buitenregionalen wonend
plegend in deze regio
verdachten wonend en
totaal eign verdachtene
Amsterdam–Amstelland
52.944
129
24
126
3
1
0
–2
Brabant–Noord
48.736
44
9
42
2
2
0
0
Brabant–Zuid–Oost
53.772
28
5
22
6
2
0
–4
Drenthe
36.267
29
8
25
4
3
0
–1
Flevoland
33.516
88
26
77
11
3
0
–8
Friesland
48.719
38
8
37
1
1
1
0
Gelderland–Midden
48.638
41
8
30
11
2
0
–9
Gelderland–Zuid
39.572
31
8
28
3
7
0
4
Gooi en Vechtstreek
17.279
15
9
13
2
0
0
–2
Groningen
38.604
63
16
60
3
5
0
2
Haaglanden
70.013
160
23
152
8
3
0
–5
Hollands Midden
58.993
58
10
53
5
4
0
–1
IJsselland
38.991
29
7
26
3
1
0
–2
Kennemerland
36.847
28
8
26
2
1
0
–1
Limburg–Noord
38.695
30
8
29
1
3
0
2
Limburg–Zuid
41.418
46
11
42
4
1
0
–3
Midden en West Brabant
77.717
91
12
89
2
6
0
4
Noord– en Oost–Gelderland
63.234
91
14
81
10
28
0
18
Noord–Holland–Noord
49.131
51
10
50
1
5
0
4
Rotterdam–Rijnmond
87.587
379
43
372
7
16
1
9
Twente
46.324
26
6
24
2
1
0
–1
Utrecht
85.781
145
17
140
5
19
1
14
op de10.000 inwoners
bevolking 12 t/m 17 jaar
totaal eigen verdachten
Jeugdige veelplegers per regio in 2008
Hoo f d s t u k 5 – REGI O NA L E V ERGE L IJKING V ERDACHTENGR O E P EN
105
instroomoverschot
niet–ingezetenen
n andere regio’s
in deze regio, wonend i
buitenregionalen plegend
in andere regio’s
in deze regio, plegend
buitenregionalen wonend
plegend in deze regio
op de10.000 inwoners
verdachten wonend en
bevolking 12 t/m 17 jaar
totaal eign verdachtene
totaal eigen verdachten
Jeugdige veelplegers per regio in 2008
Zaanstreek–Waterland
23.656
13
5
12
1
0
0
–1
Zeeland
28.538
25
9
22
3
0
0
–3
Zuid–Holland–Zuid
36.973
55
15
51
4
1
0
–3
0
8
0
0
8
0
0
nvt
1.201.945
1744
15
1629
115
115
3
nvt
Onbekend Landelijk
5.3.2 Hardekernjongeren De meeste hardekernjongeren per 10.000 inwoners van 12 tot en met 24 jaar zijn te vinden in de regio’s Haaglanden (41), Rotterdam–Rijnmond (35) en Amsterdam–Amstelland (34). Van de niet–grootstedelijke regio’s valt Flevoland (28) in negatieve zin op. Van de 5899 hardekernjongeren zijn er 471 buiten de regio actief (8%). De G4–regio’s, Gelderland–Midden en Noord– en Oost–Gelderland zijn de regio’s met de meeste hardekernjongeren die in andere regio’s misdrijven plegen. De regio’s die het meest te maken hebben met hardekernjongeren afkomstig uit andere regio’s, zijn Haaglanden, Rotterdam–Rijnmond en Noord– en Oost– Gelderland. Het instroomoverschot is verreweg het grootst in de regio Haaglanden (38). Amsterdam–Amstelland en Gelderland–Midden hebben een negatief instroomoverschot: daar zijn meer hardekernjongeren die in deze regio’s wonen en in andere regio’s misdrijven plegen dan hardekernjongeren voor wie het omgekeerde geldt.
106
Landelijk Verdachtenbeeld 2008
Overzicht 5.3.2
Brabant–Zuid–Oost
instroomoverschot
niet–ingezetenen
andere regio's
in deze regio, wonend in
buitenregionalen plegend
andere regio's
in deze regio, plegend in
buitenregionalen wonend
plegend in deze regio
verdachten wonend en
139.750
470
34
434
36
19
19
–17
95.967
194
20
176
18
25
5
7
de 10.000 inwoners
totaal eigen verdachten
Brabant–Noord
bevolking 12 t/m 24 jaar Amsterdam–Amstelland
totaal eigen verdachten op
Hardekernjongeren per regio in 2008
111.743
187
17
171
16
11
6
–5
Drenthe
69.442
90
13
77
13
8
0
–5
Flevoland
67.286
191
28
173
18
13
0
–5
Friesland
100.926
89
9
81
8
9
1
1
Gelderland–Midden
104.427
237
23
208
29
15
1
–14
Gelderland–Zuid
87.912
153
17
133
20
20
1
0
Gooi en Vechtstreek
32.950
70
21
67
3
5
0
2
Groningen
101.105
160
16
154
6
12
1
6
Haaglanden
158.883
649
41
620
29
67
10
38
Hollands Midden
124.655
250
20
233
17
19
5
2
IJsselland
81.952
143
17
134
9
17
1
8
Kennemerland
74.123
122
16
116
6
18
3
12
Limburg–Noord
75.135
141
19
133
8
12
6
4
Limburg–Zuid
91.434
235
26
221
14
9
4
–5
Midden en West Brabant
167.299
386
23
368
18
25
24
7
Noord– en Oost–Gelderland
120.997
228
19
200
28
40
3
12
Noord–Holland–Noord
97.212
167
17
163
4
15
3
11
Rotterdam–Rijnmond
197.423
682
35
652
30
42
6
12
Twente
99.247
160
16
150
10
11
1
1
Utrecht
196.238
476
24
447
29
27
6
–2
Hoo f d s t u k 5 – REGI O NA L E V ERGE L IJKING V ERDACHTENGR O E P EN
107
instroomoverschot
niet–ingezetenen
andere regio's
in deze regio, wonend in
buitenregionalen plegend
andere regio's
in deze regio, plegend in
buitenregionalen wonend
plegend in deze regio
verdachten wonend en
de 10.000 inwoners
totaal eigen verdachten op
totaal eigen verdachten
bevolking 12 t/m 24 jaar
Hardekernjongeren per regio in 2008
Zaanstreek–Waterland
47.169
60
13
47
13
9
1
–4
Zeeland
55.411
121
22
109
12
6
2
–6
Zuid–Holland–Zuid
75.354
176
23
161
15
14
9
–1
KLPD
0
0
0
0
0
3
0
nvt
Onbekend
0
60
0
0
60
0
0
nvt
2.574.040
5899
0
5428
471
471
118
nvt
Landelijk
5.3.3 Zeer actieve veelplegers De regio’s met de meeste zeer actieve veelplegers zijn Rotterdam–Rijnmond (911), Amsterdam–Amstelland (511) en Haaglanden (457). In totaal zijn er 5001 zeer actieve veelplegers, van wie er 389 misdrijven buiten de eigen regio plegen (8%). De grootstedelijke regio’s Amsterdam–Amstelland, Rotterdam–Rijnmond en Haaglanden hebben de meeste last van buitenregionale zeer actieve veel plegers die woonachtig zijn in andere regio’s. Maar ook in Groningen is een aanzienlijk aantal buitenregionalen actief. Voor Amsterdam–Amstelland en Haaglanden geldt dat het aantal niet–ingezeten zeer actieve veelplegers hoog is. In Noord– en Oost–Gelderland wonen veel zeer actieve veelplegers die in andere regio’s misdrijven plegen. Deze regio kent dan ook een groot negatief instroom overschot. Het grootste instroomoverschot heeft Amsterdam–Amstelland, gevolgd door Rotterdam–Rijnmond, Groningen en Haaglanden.
108
Landelijk Verdachtenbeeld 2008
Overzicht 5.3.3
47
45
489.973
121
2
104
17
25
0
8
Brabant–Zuid–Oost
574.501
133
2
117
16
16
2
0
Drenthe
381.652
75
2
52
23
16
0
–7
Flevoland
278.103
94
3
87
7
6
1
–1
Friesland
499.753
135
3
128
7
10
1
3
Gelderland–Midden
503.792
164
3
147
17
19
1
2
Gelderland–Zuid
411.998
167
4
146
21
7
2
–14
Gooi en Vechtstreek
190.114
28
1
23
5
0
0
–5
Groningen
460.914
221
5
212
9
31
2
22
Haaglanden
787.896
457
6
434
23
43
22
20
Hollands Midden
587.033
190
3
179
11
13
4
2
IJsselland
382.795
120
3
114
6
17
0
11
Kennemerland
401.302
66
2
54
12
3
0
–9
Limburg–Noord
405.690
68
2
57
11
10
3
–1
Limburg–Zuid
500.955
176
4
163
13
9
3
–4
Midden en West Brabant
840.133
288
3
280
8
19
4
11
Noord– en Oost–Gelderland
626.197
199
3
161
38
12
0
–26
Noord–Holland–Noord
494.432
132
3
126
6
9
1
3
Rotterdam–Rijnmond
973.624
911
9
890
21
44
8
23
Twente
479.939
111
2
105
6
4
0
–2
Utrecht
931.653
379
4
359
20
11
9
–9
109
instroomoverschot
57
niet–ingezetenen
12
Hoo f d s t u k 5 – REGI O NA L E V ERGE L IJKING V ERDACHTENGR O E P EN
andere regio's
in deze regio, wonend in
499
buitenregionalen plegend
andere regio's
in deze regio, plegend in
7
buitenregionalen wonend
511
plegend in deze regio
742.557
Brabant–Noord
verdachten wonend en
totaal eigen verdachten
Amsterdam–Amstelland
de 10.000 inwoners
bevolking 18 jaar en ouder
totaal eigen verdachten op
Zeer actieve veelplegers per regio in 2008
Landelijk
110
Landelijk Verdachtenbeeld 2008
instroomoverschot
niet–ingezetenen
andere regio's
in deze regio, wonend in
buitenregionalen plegend
andere regio's
in deze regio, plegend in
buitenregionalen wonend
plegend in deze regio
verdachten wonend en
de 10.000 inwoners
totaal eigen verdachten op
totaal eigen verdachten
bevolking 12 t/m 24 jaar
Zeer actieve veelplegers per regio in 2008
Zaanstreek–Waterland 246.921 36 1 26 10 0 0 –10
Zeeland 299.372 65 2 56 9 4 0 –5
Zuid–Holland–Zuid 367.988 117 3 93 24 2 0 –22
KMar 0 0 0 0 0 2 1 nvt
Onbekend 0 35 0 0 35 0 0 nvt
12.859.287 5001 4 4612 389 389 111 nvt
Literatuurlijst Blom, M., Oudhof, J., Bijl, R.V., & Bakker, B.F.M. (red.) (2005). Verdacht van crimi naliteit. Allochtonen en autochtonen nader bekeken. Den Haag: WODC / CBS. CBS (2008). Veiligheidsmonitor Rijk 2008. Landelijke rapportage. Den Haag: CBS. CBS (2009a). Integrale Veiligheidsmonitor 2008. Landelijke rapportage. Den Haag: CBS. CBS (2009b). http://www.statline.nl. Geraadpleegd juni 2009. Jennissen, R.P.W., & Blom, M. (2007). Allochtone en autochtone verdachten van verschillende delicttypen nader bekeken. Den Haag: WODC. Laan, A.M. van der, & Blom, M. (2006). Jeugddelinquentie: risico’s en bescherming. Bevindingen uit de WODC Monitor Zelfgerapporteerde Jeugdcriminaliteit 2005. Den Haag: Boom Juridische uitgevers / WODC. Mantgem, J. van, Moerenhout, L., & Tilburg, W.A.C. van (2007). Landelijke criminaliteitskaart 2006. Een analyse van misdrijven en verdachten op basis van gegevens uit HKS. Zoetermeer: Korps landelijke politiediensten, Dienst Nationale Recherche Informatie. Mantgem, J. van, Moerenhout, L., & Bol, D. (2008). Landelijke criminaliteitskaart 2007. Een analyse van misdrijven en verdachten op basis van gegevens uit HKS. Zoetermeer: Korps landelijke politiediensten, Dienst IPOL. Ministerie van Algemene Zaken (2007). Samen werken samen leven. Beleidsprogramma Kabinet Balkenende IV 2007–2011. Den Haag: Ministerie van Algemene Zaken. Ministerie van Justitie & Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2002). Naar een veiliger samenleving. Den Haag: Ministerie van Justitie & Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Ministerie van Justitie & Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2008). Veiligheid begint bij Voorkomen. http://www.veiligheidbegintbijvoorkomen.nl. Geraadpleegd juli 2009.
L ITERAT U U R L IJST
111
Ooyen–Houben, M. van, & Goderie, M. (2009). Veelplegers terug bij af? De ISD in retrospectief. Justitiële verkenningen, 35 (2), p. 10–30. Openbaar Ministerie (2009). Cijfers 2008. Den Haag: Voorlichtingsdienst Openbaar Ministerie. Prins, L. (2009a). Landelijke Criminaliteitskaart. Tabellenboek 2003 t/m 2008. Zoetermeer: Korps landelijke politiediensten, Dienst IPOL. [nog niet verschenen] Prins, L. (2009b). Landelijke Criminaliteitskaart. Populatieprofielen 2008. Zoetermeer: Korps landelijke politiediensten, Dienst IPOL. [nog niet verschenen] Trimbos−Instituut (2007). Nationale Drug Monitor, Jaarbericht 2006. Utrecht: Trimbos−Instituut. Trimbos–Instituut (2008). Nationale Drug Monitor, Jaarbericht 2007. Utrecht: Trimbos−Instituut. WODC & Maastricht University (2009). Migratie naar en vanuit Nederland. Een eerste proeve van de Migratiekaart. Den Haag: WODC / Universiteit van Maastricht.
112
Landelijk Verdachtenbeeld 2008
Begrippenlijst Aangifte: kennisgeving aan een opsporingsambtenaar dat een strafbaar feit is gepleegd. Ieder die kennis draagt van een strafbaar feit, is bevoegd aangifte te doen. Van deze aangifte wordt in de regel proces−verbaal opgemaakt. Aanhouding: het vatten of beetpakken van de verdachte teneinde deze voor de bevoegde organen van justitie of politie te geleiden. ABRIO: Aanpak Bedrijfsvoering Recherche Informatiehuishouding en Opleidingen. Allochtoon: een inwoner van Nederland van wie minstens één ouder in het buitenland is geboren. Allochtoon, eerste generatie: een inwoner van Nederland die in het buitenland is geboren en van wie ten minste één ouder in het buitenland is geboren. Allochtoon, tweede generatie: een inwoner van Nederland die in Nederland is geboren en van wie ten minste één ouder in het buitenland is geboren. Allochtoon van nieuwe herkomst: een inwoner van Nederland afkomstig uit Oost−Europa, Azië (exclusief Indonesië), Midden– of Zuid−Amerika (exclusief Suriname en de Nederlandse Antillen), het Midden−Oosten (exclusief Turkije) of Afrika (exclusief Marokko). Het betreft (groepen) landen waarvandaan pas sinds kort personen naar Nederland zijn gekomen. Allochtoon van traditionele herkomst: een inwoner van Nederland afkomstig uit Suriname, de Nederlandse Antillen of Aruba, Marokko of Turkije. Het betreft landen waarvandaan sinds begin jaren zestig personen naar Nederland kwamen. Allochtoon van westerse herkomst: een inwoner van Nederland afkomstig uit West−Europa (exclusief Nederland), Noord−Amerika, Indonesië of Oceanië. Antecedent: een politiecontact waarbij proces−verbaal wegens het plegen van een of meer misdrijven is opgemaakt. Equivalenten hiervoor zijn aanhouding en proces−verbaal van aanhouding.
B e g r i pp e n l i j s t
113
Autochtoon: een inwoner van Nederland van wie beide ouders in Nederland zijn geboren. Buitenregionale verdachte: een ingezeten verdachte die een misdrijf heeft gepleegd in een andere politieregio dan de politieregio waarin hij of zij woont. CBS: Centraal Bureau voor de Statistiek. DEX 2000: computerprogramma dat analyse van criminaliteitsgegevens betreffende aangiften en verdachten in het Herkenningsdienstsysteem (HKS) faciliteert. Dienst IPOL: samenvoeging van de voormalige diensten Nationale Recherche Informatie en Internationale Politiesamenwerking van het Korps landelijke politiediensten. G4: de vier grote steden Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht. GBA: Gemeentelijke Basisadministratie. Datasysteem van de gemeenten waarin alle inwoners van Nederland zijn geregistreerd. Geregistreerde criminaliteit: het totale aantal door de politie in processen−verbaal van aangifte vastgelegde strafbare feiten. Er worden alleen misdrijven geteld; overtredingen worden buiten beschouwing gelaten. Geweldpleger: een persoon van 12 jaar of ouder die in het peiljaar ten minste één geweldsdelict tegen personen heeft gepleegd en niet tot de stelselmatige geweldplegers behoort. Geweldpleger, stelselmatige: een persoon van 12 jaar of ouder die in het peiljaar ten minste twee geweldsdelicten tegen personen heeft gepleegd en meer dan drie in zijn gehele criminele verleden of die in het peiljaar ten minste drie geweldsdelicten tegen personen heeft gepleegd. Haaldelict: een delict waarbij het initiatief tot het maken van een proces– verbaal bij de politie ligt. Hiervan is bijvoorbeeld sprake als iemand wordt aangehouden vanwege rijden onder invloed.
114
Landelijk Verdachtenbeeld 2008
Hardekernjongere: een jongere in de leeftijd van 12 tot en met 24 jaar die in het peiljaar twee zware misdrijven heeft gepleegd en bovendien in de jaren daarvoor drie antecedenten heeft opgelopen of die in het peiljaar ten minste drie zware misdrijven heeft gepleegd. HKS: Herkenningsdienstsysteem (regionaal werkende applicatie voor de registratie van alle gepleegde misdrijven en van verdachten tegen wie proces– verbaal is opgemaakt). ISD–maatregel: maatregel Inrichting Stelselmatige Daders om meerderjarige stelselmatige daders voor maximaal twee jaar te plaatsen in een daartoe aangewezen inrichting. Volgens de richtlijnen van het OM wordt een ISD–maatregel alleen gevorderd bij zogenoemde ‘zeer actieve veelplegers’. Jongvolwassene: een persoon in de leeftijd van 18 tot en met 24 jaar. KLPD: Korps landelijke politiediensten. KMar: Koninklijke Marechaussee. Meerpleger: een persoon van 12 jaar of ouder die in zijn gehele criminele verleden tussen de twee tot en met tien processen–verbaal tegen zich zag opgemaakt, waarvan ten minste één in het peiljaar. Misdrijf: een strafbaar feit van de ernstige soort dat als zodanig is omschreven en strafbaar gesteld in de wet. Misdrijf, opgehelderd: een misdrijf waarvoor geldt dat er een persoon is aangehouden die het misdrijf mogelijk heeft gepleegd en/of dat eventuele bij dit misdrijf gestolen goederen zijn teruggevonden. Niet−ingezetene: een persoon die voorkomt in HKS van wie het Centraal Bureau voor de Statistiek niet heeft kunnen vaststellen dat dit een inwoner van Nederland is en van wie ook in HKS niet is vast komen te staan dat het een inwoner van Nederland betreft. Nieuwkomer: een verdachte met een antecedent in het peiljaar die nooit eerder van een misdrijf werd verdacht. Peiljaar: het jaar waarop de registratie betrekking heeft en waarin dus aangiften en verdachten waarover wordt gerapporteerd, zijn geregistreerd.
B e g r i pp e n l i j s t
115
Recidiveren: het herhaaldelijk strafbare feiten plegen. Veelpleger: een persoon die, ongeacht zijn leeftijd, in zijn gehele criminele verleden meer dan tien processen−verbaal tegen zich zag opgemaakt17, waarvan ten minste één in het peiljaar. Veelpleger, jeugdige: een persoon in de leeftijd van 12 tot en met 17 jaar die in zijn gehele criminele verleden meer dan vijf processen−verbaal tegen zich zag opgemaakt, waarvan ten minste één in het peiljaar. Veelpleger, zeer actieve: een persoon van 18 jaar of ouder die over een periode van vijf jaar (waarvan het peiljaar het laatste jaar vormt) meer dan tien processen−verbaal tegen zich zag opgemaakt, waarvan ten minste één in het peiljaar. Verdachte: een persoon van 12 jaar of ouder tegen wie een proces−verbaal is opgemaakt, omdat een redelijk vermoeden bestaat dat hij een strafbaar feit heeft gepleegd. Verslaafde: een persoon die bekendstaat als problematisch gebruiker van een middel waarbij sprake is van afhankelijkheid. Doorgaans wordt onder verslaving de klinische diagnose van afhankelijkheid verstaan. In het kader van de opsporing en de handhaving van de openbare orde wordt een verslaafde aangeduid als een persoon met een duidelijke aanwijzing voor alcohol− en/of drugsgebruik die als zodanig extra gevaar oplevert voor de politie.
17
Als uitgangspunt is niet het aantal misdrijven genomen maar het aantal processen−verbaal, omdat dit, met HKS als bron, betere en betrouwbaarder cijfers oplevert; gemeten wordt derhalve het aantal contacten met de politie die hebben geleid tot een proces−verbaal (ook al heeft de verdachte vaak meer misdrijven gepleegd).
116
Landelijk Verdachtenbeeld 2008
Bijlage 1 Voorlopige en definitieve cijfers Ieder jaar leveren alle politieregio’s extracties uit HKS aan de Dienst IPOL. Omdat dit vroeg in het jaar gebeurt (maart), is er een kans dat de gegevens uit het voorgaande jaar nog niet volledig zijn bijgewerkt. De cijfers uit het afgelopen jaar worden daarom als voorlopig beschouwd. De gegevens uit dat jaar worden – omdat ervan wordt uitgegaan dat de registratieachterstanden na een jaar zijn weggewerkt − een volgend jaar altijd opnieuw verzameld. Dat betekent dat bij de afgelopen gegevensverzameling (in maart 2009) de cijfers over 2008 én 2007 zijn verkregen. De cijfers over 2007 uit die laatste trekking worden als definitief beschouwd. In het huidige Landelijk Verdachtenbeeld worden de definitieve cijfers over 2007 gebruikt. Daardoor kunnen er afwijkingen bestaan met de cijfers uit de LCK 2007, waarin nog de voorlopige cijfers gepresenteerd werden. De definitieve cijfers over 2007 worden vergeleken met de voorlopige cijfers over 2007 zoals die bij de vorige gegevensverzameling (in april 2008) zijn aangeleverd. Er kunnen verscheidene oorzaken zijn voor de gesignaleerde verschillen. Zo kan er sprake zijn geweest van een registratieachterstand. Ten tijde van de vorige extractie waren nog niet alle verdachten ingevoerd. Dit levert een positief verschil op: het aantal verdachten is in de definitieve extractie hoger dan in de voorlopige. Aan de andere kant kan er ook sprake zijn van een negatief verschil: het aantal verdachten is afgenomen door het ongedaan maken van voorlopige opnames of het verwijderen van verdachten tegen wie – zoals naderhand bleek – ten onrechte proces–verbaal was opgemaakt. In tabel 1.1 zijn de voorlopige en definitieve cijfers over 2007 weergegeven en vergeleken.
bijlage 1
117
Tabel 1.1 Voorlopige en definitieve cijfers over 2007 per politieregio
Amsterdam–Amstelland
2007
2007
absoluut
procentueel
voorlopig
definitief
verschil
verschil
20.180
21.142
962
4,77
Brabant–Noord
8.460
8.591
131
1,55
Brabant–Zuid–Oost
7.131
7.262
131
1,84
Drenthe
4.714
5.703
989
20,98
Flevoland
6.103
5.945
–158
–2,59
Friesland
6.666
7.046
380
5,70
Gelderland–Midden
8.488
8.225
–263
–3,10
Gelderland–Zuid
7.082
7.041
–41
–0,58
Gooi en Vechtstreek
2.855
3.053
198
6,94
Groningen
7.968
8.302
334
4,19
Haaglanden
20.882
20.614
–268
–1,28
Hollands Midden
9.274
9.334
60
0,65
IJsselland
6.784
6.504
–280
–4,13
Kennemerland
6.322
6.372
50
0,79
Limburg–Noord
6.286
6.240
–46
–0,73
Limburg–Zuid
10.809
9.222
–1.587
–14,68
Midden en West Brabant
14.414
15.484
1.070
7,42
Noord– en Oost–Gelderland
9.399
8.953
–446
–4,75
Noord–Holland–Noord
7.592
8.194
602
7,93
Rotterdam–Rijnmond
30.029
30.387
358
1,19
Twente
6.928
6.734
–194
–2,80
Utrecht
15.626
15.699
73
0,47
Zaanstreek–Waterland
3.164
3.400
236
7,46
Zeeland
5.515
5.361
–154
–2,79
Zuid–Holland–Zuid
6.333
6.002
–331
–5,23
KLPD
604
593
–11
–1,82
KMar
4.061
3.899
–162
–3,99
243.669
245.302
1.633
0,67
Landelijk
118
Landelijk Verdachtenbeeld 2008
Bij een vergelijking tussen de voorlopige en definitieve cijfers over 2007 vallen een aantal dingen op. Het definitieve bestand bevat 0,67 procent meer verdachten dan het voorlopige bestand over 2007. Dat verschil is klein. In voorgaande jaren was het meestal iets groter. Het gemiddelde lag rond de 1,5 procent. De verschillen per regio zijn soms wel groter. Het meest opvallend zijn in dit opzicht de regio’s Drenthe en Limburg–Zuid. In Drenthe was er vorig jaar wellicht sprake van een behoorlijke registratieachterstand. De definitieve cijfers liggen namelijk meer dan 20 procent hoger dan de voorlopige. In Limburg–Zuid is het definitieve aantal verdachten juist bijna 15 procent lager dan het voorlopige aantal.
bijlage 1
119
Bijlage 2 Weegfactor Rotterdam–Rijnmond Bij de eerste uitdraaien van de verzamelde HKS–extracties viel de enorme daling van het aantal verdachten in 2008 in de politieregio Rotterdam–Rijnmond op, zoals te zien is in figuur 2.1. Figuur 2.1 Aantal verdachten Rotterdam per jaar in HKS
Bij navraag in de regio bleek dat de registratie onvolledig was. Er is toen besloten het aantal verdachten in X–pol (het bedrijfsprocessensysteem van de regio) als uitgangspunt te nemen en een weegfactor toe te passen op het HKS–bestand. Gekeken is naar de verhouding van de X–pol–gegevens van 2007 tot die van X–pol uit 2008 en naar de verhouding van de HKS–gegevens 2007 tot de HKS–gegevens 2008. Dit levert de volgende tabel op:
120
Landelijk Verdachtenbeeld 2008
Tabel 2.1 Voorlopige en definitieve cijfers over 2007 per politieregio 2007
2008
2007/2008*100
HKS
33.324
22.599
67,8
XPOL
28.207
27.248
96,6
Correctiefactor
96,6/67,8=1,4
Vervolgens is ervan uitgegaan dat de verhouding tussen de X–pol–cijfers de juiste zou moeten zijn. Wordt een weegfactor van 1,4 toegepast op de HKS–registraties over 2008, dan worden deze zodanig opgehoogd dat de verhouding tussen 2008 en 2007 dezelfde wordt als die voor de X–pol–registraties. Door deze factor toe te passen op het bestand van 2008 komt Rotterdam– Rijnmond uit op een aantal verdachten van 32.191. Het totale landelijke aantal verdachten komt op 235.631; dit zouden er ongewogen 227.359 zijn. Met deze methode wordt beoogd de landelijke trend, in overeenstemming met de vermoedelijke waarheid, zo veel mogelijk intact te laten. De weeg factor is toegepast op alle variabelen. Wel kunnen er steeds kleine afwijkingen in de aantallen zijn. Aantallen kunnen immers door het gebruik van de weegfactor steeds net anders worden afgerond. Zo is het totale aantal misdrijven in het algemene verdachtenprofiel 388.517 en bij de vergelijking tussen de regio’s 388.518. De weegfactor kan van invloed zijn op de recidivecijfers van Rotterdam– Rijnmond. Er wordt immers van uit gegaan dat het aantal ontbrekende verdachten in verhouding staat tot het aantal ontbrekende antecedenten en misdrijven. Een deel van de ontbrekende verdachten is echter misschien al wel als verdachte geregistreerd in 2008 in verband met een andere aanhouding. Een verdachte kan in een kalenderjaar immers meerdere keren worden aange houden. Verdachten met meerdere antecedenten (en dus misdrijven) worden maar één keer geteld in het HKS-archiefbestand, maar hun antecedenten en misdrijven tellen wel allemaal afzonderlijk mee. Daarmee wordt het gemiddelde aantal antecedenten per verdachte, maar ook het gemiddelde aantal misdrijven per verdachte hoger. In het geval van Rotterdam-Rijnmond zou het aantal genoemde antecedenten en misdrijven per verdachte dus in werkelijkheid hoger kunnen liggen, dan uit onze analyse naar voren komt.
bijlage 2
121
Bijlage 3 Misdrijfcategorieën De geregistreerde misdrijven zijn uitgesplitst naar negen verschillende categorieën. Hierbij is de indeling van het CBS gebruikt, aan de hand waarvan politiekorpsen al jarenlang cijfers aan het CBS aanleveren. Nadere beschouwing van deze indeling leert dat de categorieën niet altijd eenduidig zijn. Zo worden seksuele misdrijven verdeeld in gewelddadige en overige misdrijven, waardoor de suggestie wordt gewekt dat de categorie overige seksuele misdrijven geen gewelddadige misdrijven bevat. Dat hoeft niet het geval te zijn. Zo kunnen pedoseksuele misdrijven gepaard gaan met geweld. Dit ligt alleen niet in het wetsartikel besloten, waardoor ze niet kunnen worden onderscheiden van de niet−geweld dadige misdrijven uit deze categorie. Ter wille van de vergelijkbaarheid met andere landelijke cijfers is er toch voor gekozen de indeling van het CBS te volgen. De volgende negen misdrijfcategorieën worden onderscheiden: 1 vermogensmisdrijven zonder geweld: valsheidsmisdrijven (SR216 t/m SR235), eenvoudige diefstal (SR310), diefstal door middel van braak (SR311.4 en SR311.5), verduistering (SR321 t/m SR323), bedrog (SR326 t/m SR339), heling en schuldheling (SR416 t/m SR417bis) en overige gekwalificeerde diefstal (SR311). Onder dit laatste wordt diefstal met een verzwarende omstandigheid verstaan, zoals diefstal van vee uit de wei of plunderingen bij rampen. 2 vermogensmisdrijven met geweld: diefstal met geweld (SR312) en afpersing (SR317). 3 vernielingen en openbareordemisdrijven: vernielingen (SR350 t/m SR354), openbareordemisdrijven zoals opruiing, samenspanning en ordeverstoringen (SR131, SR136 en SR138 t/m SR151c), discriminatie (SR137 c t/m e) en gemeengevaarlijke misdrijven (SR157 en SR158) zoals brandstichting. 4 geweldsmisdrijven tegen personen: bedreiging (SR285), misdrijven tegen het leven (SR293 t/m SR299), mishandeling (SR300 t/m SR306), dood en lichamelijk letsel door schuld (SR307 t/m SR309). 5 gewelddadige seksuele misdrijven: verkrachting (SR242) en feitelijke aanranding der eerbaarheid (SR246). 6 overige seksuele misdrijven: schennis der eerbaarheid (SR239) en overige seksuele misdrijven (SR243 t/m SR245 en SR247 t/m SR249). Tot deze laatste worden bijvoorbeeld pedoseksuele misdrijven en verkrachting van wilsonbekwame personen gerekend.
122
Landelijk Verdachtenbeeld 2008
7 verkeersmisdrijven: rijden onder invloed (WVW8), rijden na ontzegging (WVW9), weigeren van een bloedproef en/of ademproef (WVW163), verlaten van de plaats van ongeval (WVW7), dood of letsel door schuld (WVW6), joyriding (WVW11) en overige misdrijven die onder de Wegenverkeerswet vallen. 8 opiumdelicten: het produceren, bezitten of verhandelen van harddrugs (lijst 1) of softdrugs (lijst 2) (Opiumwet art. 1 t/m 4) en overige opiumdelicten zoals het in bezit hebben van aan drugs gerelateerd geld, het faciliteren van drugshandel of het lid zijn van een drugsorganisatie. 9 overige misdrijven: misdrijven die onder het Wetboek van Strafrecht, de Opiumwet of de Wegenverkeerswet vallen maar die niet in bovenstaande misdrijfcategorieën zijn ingedeeld, zoals milieumisdrijven, economische misdrijven, misdrijven in het kader van de Wet wapens en munitie en misdrijven in het kader van overige wetten.
bijlage 3
123
Bijlage 4 Ingezetene of niet−ingezetene? Van verdachten wordt vastgesteld of zij in Nederland woonachtig zijn. Hiertoe zijn HKS−gegevens van verdachten door het CBS gekoppeld aan gegevens uit de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA). Dit gebeurt op basis van het GBA−nummer. Indien dit nummer niet bekend is, worden naam, adres en woonplaats gebruikt. Verdachten die op deze wijze worden herkend als inwoner van Nederland, worden beschouwd als ingezetene. Verdachten die niet worden herkend, wonen niet (officieel) in Nederland en worden als niet− ingezetene beschouwd. Dit zijn bijvoorbeeld (drugs)toeristen of personen die hier illegaal verblijven. Bij nadere beschouwing van de groep niet−ingezetenen blijkt dat een aantal van deze verdachten waarschijnlijk ten onrechte als niet−ingezetene wordt beschouwd. Het betreft: • verdachten die in Nederland wonen, in Nederland geboren zijn en de Nederlandse nationaliteit hebben; • verdachten die in Nederland wonen, in Nederland geboren zijn en een buitenlandse nationaliteit hebben; • verdachten die in Nederland wonen, in het buitenland geboren zijn en de Nederlandse nationaliteit hebben. Door bijvoorbeeld registratiefouten bij het wegschrijven van een verdachte in HKS of doordat een ingezetene zich niet heeft laten registreren in de gemeente waar hij of zij woont, zijn 1819 verdachten ten onrechte niet als ingezetene herkend door het CBS. Dit is ongeveer 0,8 procent van alle verdachten. Het merendeel van de ten onrechte als niet−ingezetene aangemerkte verdachten heeft de Nederlandse nationaliteit (96,5%) en bijna vier vijfde (79,1%) van hen is in Nederland geboren. Bijna allen wonen in Nederland (98,6%). Een vijfde van de ten onrechte als niet−ingezetene beschouwde verdachten is niet in Nederland geboren, maar woont hier wel en/of heeft de Nederlandse nationaliteit.
124
Landelijk Verdachtenbeeld 2008
Tabel 4.1 Aantal ten onrechte als niet−ingezeten aangemerkte verdachten per politieregio 2008) en percentage van het totale aantal ingezeten verdachten Politieregio Amsterdam–Amstelland
aantal
percentage
379
2,4
Brabant–Noord
42
0,5
Brabant–Zuid–Oost
35
0,5
Drenthe
6
0,1
Flevoland
69
1,1
Friesland
61
1,1
41
0,6
151
2,4
Gelderland–Midden Gelderland–Zuid Gooi en Vechtstreek Groningen
2
0,1
27
0,4
Haaglanden
33
0,2
Hollands Midden
12
0,1
IJsselland
81
1,3
Kennemerland
10
0,2
Limburg–Noord
23
0,4
Limburg–Zuid
121
1,4
Midden en West Brabant
226
1,8
Noord– en Oost–Gelderland
94
1,2
Noord–Holland–Noord
73
1,0
Rotterdam–Rijnmond
195
0,7
Twente
4
0,1
Utrecht
31
0,2
Zaanstreek–Waterland
12
0,4
Zeeland
25
0,5
Zuid–Holland–Zuid
16
0,3
KLPD
0
0,0
KMar
50
2,9
1.819
0,8
Landelijk
bijlage 4
125
De aantallen verdachten die terecht als niet−ingezetene worden beschouwd, staan in tabel 4.2. Tabel 4.2 Aantal niet−ingezeten verdachten per politieregio politieregio Amsterdam–Amstelland
2004
2005
2006
2007
2008
2.666
2.485
2.597
2.640
2.538
Brabant–Noord
311
183
222
291
347
Brabant–Zuid–Oost
439
315
381
380
429
Drenthe
103
74
89
111
101
Flevoland
203
189
164
190
214
Friesland
222
230
179
165
197
Gelderland–Midden
309
188
196
227
254
Gelderland–Zuid
215
200
243
278
294
84
40
40
37
79
Gooi en Vechtstreek Groningen
234
254
192
212
237
Haaglanden
800
1.014
957
989
979
Hollands Midden
395
384
340
357
348
IJsselland
247
253
193
193
276
Kennemerland
220
224
270
288
336
Limburg–Noord
546
427
453
639
649
Limburg–Zuid
1.151
1.099
985
1.237
1.246
Midden en West Brabant
1.218
1.082
990
1.168
1.774
286
295
260
278
317
Noord– en Oost–Gelderland Noord–Holland–Noord Rotterdam–Rijnmond
355
319
329
341
372
1.308
1.169
1.104
1.519
1.365
Twente
221
217
260
290
264
Utrecht
452
367
357
388
532
74
69
73
107
109
Zaanstreek–Waterland Zeeland
700
634
729
716
654
Zuid–Holland–Zuid
259
227
186
235
338
KLPD
283
280
339
354
315
KMar
5.605
4.423
3.156
2.629
2.768
18.906
16.641
15.284
16.259
17.332
Landelijk
126
Landelijk Verdachtenbeeld 2008
Bijlage 5 Verdachtengroepen Tabel 5.1 Aantal verdachten per verdachtengroep
totale aantal verdachten minderjarigen (12 t/m 17 jaar)
2004
2005
2006
2007
2008
230.840
238.189
241.070
245.302
235.631
29.284
32.157
33.318
35.239
32.216
jongvolwassenen (18 t/m 24 jaar)
56.181
57.103
58.478
60.185
59.644
eerstegeneratieallochtonen
49.409
49.447
49.228
47.839
46.408
tweedegeneratieallochtonen
30.853
33.432
35.740
37.982
37.402
niet–ingezetenen
18.906
16.641
15.284
16.259
17.332
vrouwen
36.210
38.589
40.021
41.980
40.299
verslaafden nieuwkomers veelplegers
11.793
10.894
10.063
9.459
8.687
115.954
118.410
118.933
120.010
117.452
24.249
24.242
24.293
24.617
24.161
jeugdige veelplegers (12 t/m 17 jaar)
1.213
1.429
1.617
1.762
1.747
hardekernjongeren (12 t/m 24 jaar)
6.976
7.041
6.924
7.101
6.017
zeer actieve veelplegers (18 jaar en ouder)
6.066
5.891
5.617
5.470
5.112
stelselmatige geweldplegers
6.846
7.303
7.730
8.174
7.354
herkomst Nederland
131.528
138.702
141.113
143.431
134.675
herkomst Marokko
14.895
15.388
15.464
15.940
15.769
9.228
8.551
8.172
8.308
8.261
herkomst Suriname
herkomst Nederlandse Antillen + Aruba
14.902
15.119
15.106
15.173
14.456
herkomst Turkije
10.307
11.010
11.601
11.484
11.373
herkomst Polen
1.792
1.983
2.142
2.408
2.896
bijlage 5
127
Tabel 5.2 Ontwikkeling verdachtengroepen (index 2004 =100) 2004
2005
2006
2007
2008
totale aantal verdachten
100
103
104
106
102
minderjarigen (12 t/m 17 jaar)
100
110
114
120
110
jongvolwassenen (18 t/m 24 jaar)
100
102
104
107
106
eerstegeneratieallochtonen
100
100
100
97
94
tweedegeneratieallochtonen
100
108
116
123
121
niet–ingezetenen
100
88
81
86
92
vrouwen
100
107
111
116
111
verslaafden
100
92
85
80
74
nieuwkomers
100
102
103
103
101
veelplegers
100
100
100
102
100
jeugdige veelplegers (12 t/m 17 jaar)
100
118
133
145
144
hardekernjongeren (12 t/m 24 jaar)
100
101
99
102
86
zeer actieve veelplegers (18 jaar en ouder)
100
97
93
90
84
stelselmatige geweldplegers
100
107
113
119
107
herkomst Nederland
100
105
107
109
102
herkomst Marokko
100
103
104
107
106
herkomst Nederlandse Antillen + Aruba
100
93
89
90
90
herkomst Suriname
100
101
101
102
97
herkomst Turkije
100
107
113
111
110
herkomst Polen
100
111
120
134
162
128
Landelijk Verdachtenbeeld 2008
Landelijk Verdachtenbeeld 2008 KLPD - Dienst IPOL
Landelijk Verdachtenbeeld 2008