W E B I N A R S
LEERGANG ERFRECHT
SPREKER PROF. MR. F.W.J.M. SCHOLS, HOOGLERAAR PRIVAATRECHT, IN HET BIJZONDER NOTARIEEL RECHT, RADBOUD UNIVERSITEIT NIJMEGEN, ESTATE PLANNER
Academie voor de Rechtspraktijk Postbus 13346
|
3507 LH Utrecht
|
T 030 – 220 10 70
|
F 030 – 220 53 27
Inhoudsopgave Prof. mr. F.W.J.M. Schols
Prof. mr. F.W.J.M. Schols, ‘De erfrechtelijke IPR-cautio? Näherberechtigung en ‘retorsie’ in het internationale erfrecht’, WPNR 2007, 6703 p. 3 Mr. J.G. Knot, ‘De Europese Erfrechtverordening: nieuwste loot aan de stam van het Europese IPR’, NtEr november 2012, nr. 8/9
p. 13
‘Overweging 26’: testeer- en keuzevrijheid ordre public en fraus legis, Tijdschrift Erfrecht Over internationale testeervrijheid F.Schols
p. 23
Mr. J.G. Knot, ‘Uitvoering van de Europese Erfrechtverordening in Nederland: wijziging van Boek 10 BW en inpassing van de Europese erfrechtverklaring’, TE april 2014, nr. 2
p. 29
Kst-33851-3 Uitvoering van de Verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring (PBEU 2012, L 201) (Uitvoeringswet Verordening Erfrecht) p. 36 VERORDENING (EU) Nr. 650/2012 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring
2
p. 59
De erfrechtelijke IPR-cautio? Näherberechtigung en ‘retorsie’ in het internationale erfrecht Auteur: Prof. mr. F.W.J.M. Schols, Hoogleraar Estate Planning verbonden aan het Centrum voor Notarieel Recht van de Radboud Universiteit Nijmegen, estate planner te Nijmegen Rubriek: Artikel Publicatie: WPNR Weekblad voor Privaatrecht, Notariaat en Registratie Editie: 2007, 6703 Publicatiedatum: 22-03-2007 Uitgever: Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie 1. Het internationale erfrecht in de praktijk niet probleemloos Het is geen zeldzaamheid meer dat men in het erfrecht stuit op internationale aspecten. Onroerende zaken in het buitenland, in het buitenland wonende kinderen, dan wel geëmigreerde erflaters zijn immers aan de orde van de dag. De mobiliteit van mens en kapitaal lijkt immers geen grenzen meer te kennen. Het belang van het internationaal privaatrecht1 mag ook in het erfrecht niet onderschat worden. Ons Nederlands internationaal erfrecht lijkt op het eerste gezicht goed te doorgronden. Nalatenschappen die openvallen na 1 oktober 1996 worden beheerst door de verwijzingsregels van de Wet conflictenrecht erfopvolging2 in samenhang met het Haags Erfrechtverdrag.3Maar het toepasselijke erfrecht is allerminst wiskundig vast te stellen. Zo vult men, om maar eens een voorbeeld te geven, een open norm als ‘gewone verblijfplaats’, zoals gebezigd wordt in art. 3 van het Verdrag, in de praktijk niet gemakkelijk in. Ik verwijs de lezer hiervoor naar de beschouwing van Knot eerder in dit blad.4 In deze bijdrage wil ik echter een ander probleem aanstippen waarmee men in internationale gevallen wordt geconfronteerd, te weten de gevolgen van het feit dat in beginsel ieder land zijn eigen internationaal erfrecht kent. Wellicht dat op niet al te lange termijn een nieuwe Europese regeling van internationaal erfrecht dit euvel binnen Europa wegneemt. Maar dan nog: ook de Europese grenzen worden overschreden. 5 Door het feit dat verschillende IPRstelsels zich kunnen doen gelden in een casus, kunnen conflicten ontstaan. Een voorbeeld ter bepaling van de gedachten. Erflater A, met de Nederlandse nationaliteit en verblijfplaats in Nederland, benoemt zijn in België levende dochter C tot enig erfgenaam. Haar legitieme is hiermee in waarde ontvangen, rekening houdend met het op haar drukkende, hierna te vermelden, legaat Ter compensatie legateert erflater aan zijn eveneens in België levende zoon D de onroerende zaken die in België gelegen zijn. De waarde hiervan overtreft diens legitieme eveneens in ruime mate. Beiden ontvangen een waarde van 50% van de totale nalatenschap. A maakt een rechtskeuze voor Nederlands recht. De rechtskeuze vormt mijns inziens overigens een standaard onderdeel in een modern testament. Vanuit Nederlands IPR perspectief is, op het eerste gezicht, Nederlands recht van toepassing en van erfrechtelijke problemen lijkt dan geen sprake. Vanuit Belgisch IPR oogpunt wordt echter anders tegen deze casus aangekeken, hetgeen tot allerhande vragen kan leiden. Op dit voorbeeld kom ik hierna in paragraaf 5 terug. De vraag luidt dan vervolgens per saldo: ‘welk IPR zet zich door?’. Zal hier het ‘recht van de sterkste’ gelden, het recht van degene die ‘op de betreffende goederen zit’? En zo ja, kent het internationaal erfrecht compenserende maatregelen of moet, dan wel kan, de erflater zelf het heft in handen nemen? In paragraaf 2 zal aan de orde komen hoe ons IPR op eventuele botsingen reageert. In paragraaf 3 komt de ‘retorsie’ aan bod. Een regeling die onder omstandigheden kan leiden tot compensatie van eventueel geleden nadeel indien het Nederlandse IPR blijkt te moeten terugtreden. Vervolgens komt de vraag op of het mogelijk is om in een testament te anticiperen op een eventuele conflictrechtelijke botsing van IPR-stelsels. In dat kader zal in paragraaf 4 - in algemene zin - aan de orde komen of clausules die een bepaald (erfrechtelijk) gedrag van een erfgenaam ‘bestraffen’ geoorloofd zijn, om
3
vervolgens in paragraaf 5 de ‘IPR-cautio’ te bespreken, welke testamentaire clausule feitelijk tracht de gesignaleerde IPR-perikelen te voorkomen. 2. Näherberechtigung, oftewel ‘het recht van de sterkste’ Het HEV kent uitdrukkelijk aan de testateur een rechtskeuzebevoegdheid toe. De aspirant erflater is op basis van art. 5 bevoegd te opteren voor: 1. het recht van de staat van zijn nationaliteit ten tijde van het uitbrengen van de rechtskeuze; 2. het recht van de staat van zijn nationaliteit ten tijde van zijn overlijden; 3. het recht van de staat van zijn gewone verblijfplaats ten tijde van het uitbrengen van de rechtskeuze; 4. het recht van de staat van zijn gewone verblijfplaats ten tijde van zijn overlijden. Door het uitbrengen van een rechtskeuze in een testament lijken IPR-problemen als sneeuw voor de zon te verdwijnen. Vanuit Nederlands perspectief is dit in beginsel ook het geval, maar indien het dossier de landsgrenzen overgaat, wordt het anders. Vele Europese landen kennen immers geen erfrechtelijke rechtskeuze, of slechts een beperkte rechtskeuze, dan wel een rechtskeuze die materiele ‘dwingendrechtelijke’ erfrechtelijke regels, zoals de legitieme, onverlet laat. Zo kent Frankrijk de erfrechtelijke rechtskeuze niet6, en biedt Duitsland met § 25 EGBGB Abs. 2 slechts de mogelijkheid om voor Duits recht te kiezen.7 Art. 79 van het Belgische Wetboek IPR bepaalt dat de aanwijzing van bepaalde stelsels mogelijk is. Maar in het slot van het betreffende artikel is bepaald: “Die aanwijzing kan evenwel niet tot gevolg hebben dat een erfgenaam zijn recht op een voorbehouden erfdeel verliest dat hem door het krachtens art. 78 toepasselijk recht wordt gewaarborgd. [...].” Indien men beseft dat het vooral de dwingendrechtelijke erfrechtelijke regels van een bepaald land zijn die bewerkstelligen dat de ‘erfrechtelijke uitkomst’ van land tot land verschilt, dan ziet men dat deze Belgische rechtskeuze niet heel veel om het lijf heeft. 8 In het geval dat buitenlandse autoriteiten moeten oordelen over het toepasselijke erfrecht, zullen zij dit - in beginsel - moeten doen aan de hand van hun eigen IPR. Wellicht is de (betreffende) rechtskeuze volgens dat IPR niet (volledig) toegestaan. Dit kan ertoe leiden dat sprake is van een conflict. Indien een land, zoals bijvoorbeeld België9 en Frankrijk10, voor ‘onroerende zaken’ het ‘lex rei sitae’-uitgangspunt hanteert, zal de betreffende functionaris voor onroerende zaken gelegen in dat land zijn eigen erfrecht/legitieme toepassen. Een conflict dient zich aan. Dit kan vanzelfsprekend overigens ook spelen indien in Nederland geen rechtskeuze is uitgebracht en onze objectieve verwijzingsregels, zoals, in het bijzonder, neergelegd in art. 3 HEV, een ander stelsel aanwijzen dan het betrokken buitenlandse IPR doet.11 In deze bijdrage zal ik evenwel focussen op de rechtskeuze. Leible en Sommer12 beschreven het onlangs nog treffend: “Ein Nachlasskonflikt entsteht, wenn derselbe Erbfall in verschiedenen Staaten nach unterschiedlichem Recht beurteilt wird. Grund hierfür ist eine Kollision auf der Ebene der Kollisionsrechte. [...]. Letztlich liegt hier ein Versagen des Kollisionsrechts vor, da es seine Aufgabe, Konflikte zu vermeiden, nicht erreicht hat. Der äußere Entscheidungseinklang konnte nicht hergestellt werden, es kommt zu sog. hinkenden Rechtsverhältnissen.” Strikwerda13 verwoordt het vervolgens als volgt: “Bij deze soort conflicten verengt het probleem zich derhalve tot de vraag of ons conflictenrecht zich moet schikken in het onvermijdelijke en de macht van het vreemde conflictenrecht als voldongen feit moet accepteren.” Degene in wiens land, bijvoorbeeld, de onroerende zaken gelegen zijn, zal feitelijk de sterkste kaarten in handen hebben, en zijn eigen recht kunnen doorzetten. Men noemt dit Näherberechtigung of aanknopingsovermacht.14 Het Nederlandse internationale erfrecht belooft in de zin van het voorgaande, met bijvoorbeeld de rechtskeuze, derhalve meer dan het feitelijk kan waarmaken. Ook het resultaat dat de Nederlandse objectieve verwijzingsregels op zou leveren, kan niet gegarandeerd worden. Het ontbreken van een uniform IPR is hier de oorzaak van. Dit betekent dat anderen gerechtigd kunnen zijn in de nalatenschap, of in een andere
4
verhouding, dan voortvloeit uit het Nederlandse internationale erfrecht. Dat het fenomeen Näherberechtigung bestaat, wordt overigens niet genegeerd door de wetgever. Art. 2 lid 1 WCErf15 bepaalt immers: “Indien een der gerechtigden in een te vereffenen nalatenschap ten opzichte van een andere gerechtigde wordt benadeeld door de toepassing op een buitenlands gelegen goed van een krachtens het internationaal privaatrecht van het land van ligging aangewezen recht, worden de goederen, aldus overeenkomstig dat recht door die andere gerechtigde of door derden verkregen, als geldig verkregen erkend.” (curs. FS) Het Nederlands internationaal erfrecht legt zich dus - min of meer gedwongen - neer bij het feit dat een ander land het eigen IPR kan doorzetten 16, althans wat betreft de geldigheid van de verkrijging.17 In de parlementaire stukken18 lees ik: “Voor een goed begrip zij erop gewezen dat de buitenlandse verwijzingsregel slechts daarom tot toepassing komt, omdat voor de effectuering van de aanspraak waarom het gaat, de medewerking van een buitenlandse autoriteit (notaris, rechter) vereist is.” (cursv. FS). In deze zin wordt de eenheid van het stelsel dat door de rechtskeuze wordt beoogd feitelijk doorbroken, hoewel er beklemtoond wordt in de Memorie van Toelichting dat de buitenlandse verwijzingsregel niet wordt erkend.19 Met lid 1 wordt slechts beoogd onzekerheid over de vraag wie in de verdeling van de nalatenschap moet worden betrokken uit te sluiten.20 Men zou dan ook kunnen betogen dat de doorbreking van het eenheidstelsel slechts relatiefis. Op het praktische belang van deze ‘relativiteit’ kom ik in paragraaf 3 terug. 3. ‘Retorsie’ oftewel ‘verrekening’ 3.1 Algemeen Het Nederlands IPR laat zich evenwel niet kennen en biedt een zekere bescherming tegen het Näherberechtigungsfenomeen. Art. 2 lid 2 WCErf bepaalt immers: “De benadeelde gerechtigde kan echter vorderen dat ter gelegenheid van de vereffening van de nalatenschap tussen hem en de bevoordeelde gerechtigde een verrekening plaatsvindt tot ten hoogste het ondervonden nadeel. Verrekening is uitsluitend mogelijk met betrekking tot goederen van de nalatenschap dan wel door vermindering van een last.” Deze verrekenregeling compenseert derhalve degene die nadeel lijdt omdat het buitenlandse stelsel zich doorzet.21 Op het eerste gezicht kwam mij deze regeling voor als een regeling van materieel erfrecht meer dan als een regeling van IPR. De regeling wijzigt immers per saldo, indien verrekening plaatsvindt, de economische gerechtigdheid in de nalatenschap, en behelst dan als het ware een aanvulling van het versterferfrecht of het testamentaire erfrecht. Dit geschiedt overigens slechts in verbintenisrechtelijke zin. Toch is het vanzelfsprekend een IPR-regel. Zo kan de regeling immers ook dienst doen als een ander erfrechtelijk stelsel dan het Nederlandse van toepassing is. Voordat ik verder ga met de Nederlandse retorsie, of beter gezegd de verrekenregel, nog even een uitstapje naar België. Tot voor kort kende men ook in België een retorsiemogelijkheid in art. 912 BBW.22 Dit artikel werd echter opgeheven bij Wet van 16 juli 2004, met ingang van 1 oktober 2004 in het kader van de invoering van het Wetboek IPR. Dit mede omdat, zo blijkt uit de Belgische Toelichting, een dergelijk recht van voorafneming in strijd is met de essentie van een verwijzingsregel.23 Het volgende citaat uit deze Toelichting wil ik de lezer, voor de beeldvorming, niet onthouden: “De opheffing van deze regel is in overeenstemming met de open internationale geest die het wetboek inspireert.” Deze ‘open internationale geest’ valt echter wel mee indien men de hiervoor genoemde beperking ziet die in België is aangebracht aan de werking van de erfrechtelijke rechtskeuze. Terug naar Nederland. Op de verrekening in Nederland moet een beroep worden gedaan, ter gelegenheid van de afwikkeling van de nalatenschap. 24 De verrekening kan alleen plaatsvinden met goederen van de nalatenschap dan wel door vermindering van een last (sublegaat) die aan een benadeelde gerechtigde is opgelegd ten gunste van de
5
bevoordeelde gerechtigde. Als gerechtigde wordt aangemerkt een erfgenaam, een legataris of een lastbevoordeelde, zo leest men in art. 2 lid 3 WCErf. Het betreft degenen die volgens het Nederlands IPR geldende materiële erfrecht in deze hoedanigheid gerechtigd zijn.25 In deze zin kan de verrekening als een ‘interne aangelegenheid’ beschouwd worden, en is de verrekening beperkt. Degene die niets verkrijgt in de nalatenschap waar het Nederlandse IPR vat op heeft, kan ook niet compenserend aangepakt worden. Illustratief is de volgende passage uit de Nota naar aanleiding van het verslag: 26 “Inderdaad kan zich ook een situatie voordoen waarin het nadeel niet volledig kan worden gecompenseerd, omdat de bij de verrekening te betrekken bestanddelen van de nalatenschap daartoe ontoereikend zijn. [...] Dit is de consequentie van de (noodgedwongen) aanvaarding van de aanknopingsovermacht, zoals deze in art. 2, eerste lid, is omschreven. Een verdergaande retorsie, die in theorie denkbaar is, zou de kans vergroten dat de verrekening door een contraverrekening in het buitenland ongedaan wordt gemaakt.” Art. 2 lid 2 WCErf doet geen aanvullende verbintenis uit de wet ontstaan, waarvan ook langs andere weg dan ten tijde van de afwikkeling van de nalatenschap nakoming kan worden gevorderd, zo blijkt overigens uit de toelichting.27 3.2 De ‘lastbevoordeling’ en het ontbreken van de legitimaris? 3.2.1 De lastbevoordeling Bij de lezing van art. 2 lid 3 WCErf valt de term ‘lastbevoordeelde’ op. Hoewel voor een ‘lastbevoordeling’ in het huidige Nederlandse erfrecht geen hoofdrol meer zal zijn weggelegd, gelet op het feit dat de meeste bevoordelingen onder het begrip ‘legaat’ zullen vallen, is het een goede zaak dat toch nog steeds voor de lastbevoordeelde een plek is ingeruimd. Niet alleen voor de gevallen dat op basis van ons IPR buitenlands recht van toepassing is, maar ook gelet op het feit dat het toch onder huidig recht niet ondenkbaar is dat de last ingezet wordt om iemand te bevoordelen.28 3.2.1 Het ontbreken van de legitimaris Men kan zich ook afvragen of in lid 3 van art. 2 WCErf de legitimaris ontbreekt. In de aanpassingswetgeving rondom het nieuwe erfrecht is er, voor zover mij bekend, geen aandacht aan de Wet conflictenrecht erfopvolging besteed. Bewust of onbewust? Onder oud erfrecht bezat, althans in Nederland, de legitimaris tevens, na een beroep op de legitieme, de kwaliteit van erfgenaam. Maar onder het huidige erfrecht is dat, in ieder geval voor Nederland, niet meer - per definitie - het geval. Door een beroep op de legitieme wordt de (onterfde) legitimaris als zodanig, er van uitgaande dat volgens Nederlands IPR, bijvoorbeeld door de rechtskeuze, Nederlands erfrecht van toepassing is, slechts schuldeiser van de nalatenschap. Stel dat buitenlands IPR leidt tot de toepasselijkheid van buitenlands recht op een in het buitenland gelegen onroerende zaak, dan is de botsing van IPR-stelsels een feit. De legitieme wordt naar Nederlands recht berekend in de legitimaire massa, met inachtneming van de eenheid van nalatenschap, zo zou ik willen betogen, gelet op het feit dat het Nederlandse IPR van het eenheidstelsel uitgaat. Het feit dat wij met art. 2 lid 1 WCErf het buitenlandse IPR ruim baan geven en het buitenlandse recht zich kan doorzetten, werkt slechts relatief. Zie hiervoor paragraaf 2. Het is toch niet zo dat wij voor de berekening van de omvang van de legitieme de buitenlandse onroerende zaak buiten beschouwing zouden laten? De legitimaris kan naar Nederlands recht voor het in de legitimaire massa berekende bedrag de nalatenschap/ erfgenamen29 (en begiftigden) aanspreken (art. 4:79, 4: 80 en 4:89 BW). Wellicht krijgt hij geen greep op goederen die volgens buitenlands IPR vererven naar buitenlands recht, waardoor de legitimaris nadeel zou kunnen lijden. Dit is vanzelfsprekend anders indien het op de onroerende zaak toepasselijke buitenlandse recht hem een (goederenrechtelijke) aanspraak toekent. Ik ga hier evenwel thans niet van uit. Dat de legitimaris niet is genoemd in art. 2 WCErf brengt hem, zo lijkt het, echter niet in een slechtere positie dan in het geval hij wel genoemd zou zijn. Ook in het geval dat hij
6
wel genoemd zou zijn, was zijn ‘verrekenmogelijkheid’ beperkt, omdat er een beperking is in de bestanddelen en personen die voor ‘verrekening’ in aanmerking komen, zoals hiervoor in deze paragraaf beschreven. Het levert hem per saldo niet meer op dan zijn actie uit hoofde van de legitieme. Een eigen plek in het correctiemechanisme van art. 2 WCErf lijkt, althans zo zou mijn eerste inschatting zijn, voor de door de IPRbotsing benadeelde legitimaris niet nodig indien de nalatenschap beheerst wordt door Nederlands recht; het is als het ware al ingebakken in het systeem, waarin hij als schuldeiser van de nalatenschap opereert. De vraag komt echter op wat rechtens is indien de legitimaris de ‘bevoordeelde’ is. Stel, een legitimaris naar Nederlands recht profiteert van het feit dat het buitenlandse recht zich door kan zetten. Hij verkrijgt ‘in Nederland’ zijn legitieme, berekend in de ‘totale nalatenschap’ en in het buitenland claimt hij een ‘extraatje’ op basis van een op grond van het buitenlandse recht toepasselijke dwingendrechtelijke regel. Is het dan niet mogelijk, nu hij ontbreekt in de opsomming van de gerechtigden, dat bij hem gecompenseerd wordt door degenen, bijvoorbeeld de erfgenamen, die nadeel lijden als gevolg van het feit dat hij in het buitenland ‘iets extra’s’ verkrijgt? Of lost, voor de gevallen dat volgens het Nederlandse IPR, als gevolg van de rechtskeuze, het Nederlands erfrecht van toepassing is, de toerekening van art. 4:71 BW30 dit op en missen wij de legitimaris niet in art. 2 WCErf, ondanks het feit dat wij het buitenlandse IPR en daarmee ook het buitenlandse erfrecht de ruimte geven? Art. 4:71 BW is immers van toepassing vanuit de Nederlandse optiek en dit artikel maakt geen onderscheid naar de (internationale) aard van de erfrechtelijke verkrijging. Anderzijds kan met recht betoogd worden dat het niet aan het Nederlandse materiele erfrecht is om een IPR-conflict te ‘sussen’, en art. 4:71 BW in dezen geen functie heeft. Met de gedachte dat slechts sprake is van een relatieve doorbreking van het eenheidstelsel, zoals hierboven in paragraaf 2 is aangestipt, zou er echter ruimte zijn om art. 4:71 BW toe te passen. Hetgeen door de legitimaris op basis van het buitenlandse erfrecht wordt verkregen, wordt op de Nederlandse legitieme toegerekend. De splitsing die door de ‘Näherberechtigung’ ontstaat, gaat dan niet zo ver dat we twee afzonderlijke nalatenschappen moeten zien, die niet als communicerende vaten kunnen functioneren. 31 Ik ben over deze materie nog niet uitgedacht; men moet een en ander dan ook zien als een eerste aanzet voor het aan de orde stellen van de vraag of de legitimaris gemist wordt. Ik laat de ‘problematiek’ verder rusten. Het vraagt evenwel nadere aandacht, hierbij opmerkend dat ook buitenlandse ‘legitieme systemen’ op basis van het Nederlandse IPR van toepassing kunnen zijn, in welk geval zou kunnen blijken dat de legitimaris toch gemist wordt in art. 2 WCErf. 4. Een intermezzo: erfrechtelijke cautio’s? Om tot de beantwoording te komen van de vraag of het mogelijk is om in een uiterste wil te anticiperen op een eventuele botsing van IPR-stelsels, is het nodig om stil te staan bij art. 4:4 lid 1 BW. Art. 4:4 lid 1 BW bepaalt dat een voor het openvallen van een nalatenschap verrichte rechtshandeling nietig is voorzover zij de strekking heeft een persoon te belemmeren in zijn vrijheid om bevoegdheden uit te oefenen, welke hem krachtens Boek 4 met betrekking tot die nalatenschap toekomen. Ook ‘strafsancties’ in uiterste wilsbeschikkingen die in werking treden indien iemand zich beroept op zijn ‘Boek 4rechten’ kunnen aan dit verbod onderhevig zijn, zo blijkt mijns inziens uit de Parlementaire Geschiedenis. Zo zou nietig kunnen zijn de cautio waarin is bepaald dat een verkrijging vervalt, indien de verkrijger een beroep doet op de ‘andere wettelijke rechten’ van art. 4:28 BW e.v. of de bepaling dat een verkrijging van een erfgenaam vervalt indien hij de vernietiging van art. 4:62 BW inroept. Art. 4:4 lid 1 BW maakt deze bevoegdheden als het ware dwingendrechtelijk in ruime zin: ook indirect kunnen deze bevoegdheden niet ontnomen worden. Minister Polak verwoordde het als volgt: “Voor het overige snijdt art. 4.1.3b directe en indirecte belemmeringen in erfrechtelijke vrijheden naar het oordeel van de ondergetekende echter terecht af.”
7
Om het feit dat het verbod in de optiek van de wetgever ook ziet op uiterste wilsbeschikkingen nog maar eens te illustreren, verwijs ik naar de parlementaire stukken:32 “Belangrijker voor de praktijk is dat het eerste lid van het onderhavige artikel ook de zgn. privatieve clausules in testamenten (curs. FS) nietig verklaart, voor zover deze de strekking hebben om de bevoordeelde te belemmeren in zijn vrijheid om enige erfrechtelijke bevoegdheid, hem als bevoordeelde krachtens Boek 4 toekomende, al dan niet uit te oefenen.” Zo was er dan ook een uitdrukkelijke bepaling nodig, te weten art. 4.3.3.14b lid 1 van het Gewijzigd Ontwerp, om de cautio Socini, de strafbepaling bij een beroep op de legitieme, uitdrukkelijk toe te staan. In art. 4.3.3.14b lid 1 was bepaald dat een erflater een uiterste wilsbeschikking er van afhankelijk kon stellen, dat een legitimaris van een hem als zodanig toekomende bevoegdheid afstand doet. Zelf heb ik overigens als zodanig geen problemen met ‘belemmerende’ uiterste wilsbeschikkingen. Cautio’s in testamenten, van welke aard dan ook, zie ik niet als een fenomeen dat bestreden zou moeten worden. Waarom mag ik een erfrechtelijke bevoordeling van X niet intrekken, als X, die ik, bijvoorbeeld, in mijn testament benoem als erfgenaam, tegen mijn zin overgaat tot vernietiging van bepaalde in mijn testament willens en wetens opgenomen vernietigbare legaten of tracht het testamentaire beschermingsbewind te beëindigen met toepassing van art. 4:178 lid 2 BW? Ik had hem toch niet hoeven benoemen! Maar de wetgever ziet dat mijns inziens anders. Een wijziging van art. 4:4 lid 1BW, die ziet op het toestaan van (bepaalde) ‘erfrechtelijke cautio’s’, is daarom wenselijk.33 Wellicht echter dat voor de geldigheid van bepaalde cautio’s aanknopingspunten te vinden zijn in de Parlementaire Geschiedenis en wet. Ik kom hierop in paragraaf 5 terug. Voor de goede orde merk ik nog op dat in een internationale casus de toelaatbaarheid van erfrechtelijke cautio’s getoetst moet worden aan het erfrecht dat de nalatenschap beheerst. 5. De erfrechtelijke IPR-cautio De cautio Socini, in de ware zin, is in een Nederlandse context overbodig. Deze is immers als het ware ingebouwd in het systeem van de legitieme (art. 4:63 lid 3 BW en art. 4:71 BW). In internationale gevallen zou een cautio wel nog dienst kunnen doen, daar waar de regel van art. 2 WCErf niet kan compenseren of van de compensatie niet een voldoende dreigend effect uitgaat. Ik kom terug op het voorbeeld uit paragraaf 1. Erflater A, met de Nederlandse nationaliteit en verblijfplaats in Nederland, benoemde zijn dochter C tot enig erfgenaam. Haar legitieme is hiermee, vanuit het Nederlandse erfrecht bekeken, in waarde ontvangen, rekening houdend met het legaat aan de zoon van erflater. Erflater legateerde aan zijn zoon D de onroerende zaken die in België gelegen zijn. De waarde hiervan overtreft diens legitieme in ruime mate. A maakte een rechtskeuze voor Nederlands recht, ingevolge art. 5 HEV. Vanuit Nederlands IPR perspectief is dan Nederlands recht van toepassing. Vanuit Belgisch IPR bezien is het, zoals reeds geconstateerd, anders. Op basis van art. 79 Wetboek IPR wordt de rechtskeuze erkend. Er is immers gekozen voor de wet van de nationaliteit/gewone verblijfplaats van de erflater. Echter, de rechtskeuze kan, zoals beschreven in paragraaf 2, niet tot gevolg hebben dat men zijn recht op een voorbehouden erfdeel verliest dat hem door het objectieve toepasselijke recht (op basis van art. 78 Wetboek IPR) vanuit Belgisch oogpunt wordt gewaarborgd.34 De vererving van onroerende goederen wordt in België beheerst door het recht van de Staat op wiens grondgebied het onroerend goed is gelegen (art. 78 lid 2 Wetboek IPR).35 De zoon heeft naar Nederlands recht zijn legitieme verkregen als gevolg van de toerekening op basis van art. 4:71 BW. Hetzelfde geldt voor de dochter. Ik kan evenwel niet uitsluiten dat, bijvoorbeeld, indien de dochter een ingang bij de Belgische rechter zou vinden36, zij met een beroep op de Belgische goederenrechtelijke legitieme als gevolg van de ‘Näherberechtigung’ ook deels gerechtigd wordt/blijft tot de Belgische onroerende zaken, ondanks haar ‘royale’ enig erfgenaamschap. Dit levert op zijn minst goederenrechtelijke problemen op. Bovendien zou de Belgische legitieme van de dochter ook een extra ‘waarde’ kunnen opleveren ten
8
koste van de zoon, te weten haar legitieme aandeel in de Belgische ‘onroerende zaken nalatenschap’. Dit zou de zoon als benadeelde legataris-gerechtigde een recht op verrekening kunnen opleveren. Hoe dit ook zij, waarschijnlijk wil de erflater afwikkelingsperikelen en IPR-vraagstukken voorkomen en erfrechtelijke ondankbaarheid straffen. In dat kader zou een clausule in beeld komen met de strekking dat indien de dochter in België haar ‘IPR-verhaal’ gaat halen - en daarmee als het ware de Belgische goederenrechtelijke legitieme in huis haalt - zij in Nederland haar erfgenaamschap ontnomen ziet worden. Onze Oosterburen kennen in dit kader de ‘Verknüpfte Verfügungen’. Met betrekking tot een Duits-Franse nalatenschap, waar ook splitsingsperikelen spelen indien Frans onroerend goed in de vererving is betrokken, waarbij de dochter - ondanks een royale verkrijging in Duitsland en een naar Duits recht geldig opgemaakt Pflichtteilsverzicht (§ 2346 BGB) - jegens haar broer haar legitieme naar Frans recht met betrekking tot de Franse ‘onroerend goed’ - nalatenschap nog inroept, wordt het volgende opgemerkt: “Diese Verfügungen müssen aber insofern miteinander verknüpft werden, daß in dem Testament über den deutschen Nachlaß eine Klausel einbezogen wird, daß die Tochter hinsichtlich des deutschen Nachlasses auf den Pflichtteil gesetzt wird, sofern sie in Frankreich ihren Pflichtteil im Wege der Herabsetzungsklage geltend macht.” 37 38 Dit overziende komt de vraag op of de volgende basis39 voor een testamentaire clausule door de beugel kan. Hoewel het vanzelfsprekend geen IPR instrument betreft, maar een testamentaire regeling naar Nederlands recht die anticipeert op IPR problemen, kan de clausule toch gedoopt worden als de ‘IPR-cautio’: “De benoeming van <[ ] > tot erfgenaam/legataris geschiedt onder de ontbindende voorwaarde dat
niet binnen < > jaar na mijn overlijden, na daartoe door een belanghebbende te zijn verzocht, bij notariële akte, afstand doet van een volgens een ander dan het gekozen rechtsstelsel toekomende (dwingendrechtelijke) bevoegdheid, zoals, bijvoorbeeld, de legitieme/reserve, waarmee in goederenrechtelijke of verbintenisrechtelijke zin een inbreuk maakt op mijn uiterste wil.” Zoals gezegd zijn het in het bijzonder de dwingendrechtelijke erfrechtelijke regels die problematisch zijn indien er een IPR-botsing plaatsvindt, zodat men de cautio tot deze gevallen kan beperken. Men dient te beseffen dat in Duitsland een uitdrukkelijke regeling als art. 4:4 lid 1 BW, zoals in paragraaf 4 aan de orde gesteld, ontbreekt. Strafsancties (‘Verwirkungsklauseln’) in uiterste wilsbeschikkingen, waarbij een erfgenaam of legataris wordt benoemd onder ontbindende voorwaarde dat hij zich op enigerlei wijze verzet tegen de uiterste wil van erflater zijn, in beginsel, toegestaan.40 Het argument ‘wat in Duitsland kan, moet hier ook kunnen’ gaat vanzelfsprekend niet op. Toch zie ik ruimte voor de IPR-cautio, ondanks het feit dat art. 4:4 lid 1 BW in de visie van de wetgever van toepassing kan zijn op testamentaire privatieve clausules, zoals hiervoor beschreven. Ik doel dan niet op het adagium: ‘niet geschoten is altijd mis’. In de parlementaire stukken met betrekking tot het genoemde art. 4.3.3.14b lid 1, in welk artikel de legitiemecautio uitdrukkelijk werd toegestaan, werd bij het schrappen van deze bepaling gemeld dat de achtergrond niet was het verbieden van deze cautio die zag op de legitieme, doch slechts gelegen was, gelet op het nieuwe systeem, overbodige wetgeving te verwijderen.41 Hieruit kan men concluderen dat, ondanks het feit dat privatieve clausules in testamenten betreffende erfrechtelijke bevoegdheden in beginsel nietig zijn, men echter coulant mag zijn met betrekking tot de cautio Socini, omdat men deze als zodanig niet heeft willen verbieden. De IPR-cautio is in wezen, daar waar de clausule ziet op een regeling als de legitieme, niet anders dan de cautio Socini, zodat ik hier de steun uit put dat art. 4:4 lid 1 BW aan het bestaan hiervan niet in de weg staat. Ter nadere versterking van de gedachte dat de clausule, ondanks art. 4:4 lid 1 BW, door de beugel kan, vind ik het feit dat wij het ‘verrekenleerstuk’ in de wet kennen. De wetgever geeft zelf corrigerende maatregelen tegen het Näherberechtigungsfenomeen en wenst - per saldo - geen inbreuken op de rechtskeuze die naar Nederlands IPR rechtsgeldig uitgebracht is. Ik kan me dan voorstellen dat een regeling door de erflater zelf getroffen niet indruist tegen ons systeem.
9
Het zou een goede zaak zijn, zoals gezegd, indien de wetgever alsnog bepaalde erfrechtelijke cautio’s uitdrukkelijk toe zou staan. Voetnoten 1. Hierna ‘IPR’. 2. Wet van 4 september 1996, Regeling van het conflictenrecht inzake de erfopvolging alsmede de vereffening en de verdeling van de nalatenschap, Stb. 1996, 457, hierna ‘WCErf ’. 3. Verdrag van 1 augustus 1989 inzake het recht dat van toepassing is op erfopvolging,Trb. 1994, 49. Hierna ‘HEV’. 4. J.G.Knot, Laatste (gewone) verblijfplaats als aanknopingsfactor in het internationaal erfrecht, WPNR (2004) 6597. Zie ook Q.J. Marck, De afwikkeling van een nalatenschap met internationale aspecten: het Nederlandse IPR in vogelvlucht, WPNR (2006) 6672. 5. P. Vlas, Naar een EG-Verordening IPR-Erfrecht?, WPNR (2003) 6533 en J.G. Knot, Nieuw Internationaal Erfrecht, Nieuw Erfrecht, 2004, nr. 2. 6. Süß en Haas, Erbrecht in Europa, Döbereiner, p. 382, Zerb Verlag, Angelbachtal 2004. 7. § 25 EGBGB Abs. 2 luidt als volgt: “Der Erblasser kann für im Inland belegenes unbewegliches Vermögen in der Form einer Verfügung von Todes Wegen deutsches Recht wählen.” Zie Palandt-Heldrich, § 25 EGBGB, Rn. 7. 8. Zie ook: Rechtskeuze op z’n Belgisch. Nieuw Belgisch IPR: laat u niet op het verkeerde been zetten, EstateTip Review 2005-4, Boom Juridische Uitgevers Den Haag. Voor het Belgisch erfrechtelijke IPR zie ook J. Erauw en A. Verbeke, Grensoverschrijdende aspecten van de familiale vermogensplanning, in Familiale Vermogensplanning, XXX Cyclus Delva, Antwerpen, Kluwer, 2004, p. 548 e.v. alsmede A. Nijs, A. van Zantbeek en A. Verbeke, Handboek boedelafwikkeling, p. 815 e.v. Walburg Pers 2005. Per saldo wordt het een materieelrechtelijke rechtskeuze. Vergelijk art. 6 HEV. 9. Art. 78 lid 2 van het Belgische Wetboek IPR bepaalt: ‘De vererving van onroerende goederen wordt beheerst door het recht van de Staat op wiens grondgebied het onroerend goed is gelegen. Indien evenwel buitenlands recht leidt tot de toepassing van het recht van de Staat op wiens grondgebied de overledene bij zijn overlijden zijn gewone verblijfplaats had, is dit laatste recht van toepassing.’ 10. Ferid-Firsching, Internationales Erbrecht, Band III, Frankreich, C.I., Rn. 5, Verlag C.H. Beck München. Vgl. ook art. 3 Code Civil: “[...] Les immeubles, même ceux possédés par des étrangers, sont régis par la loi Française [...]”. 11. Van belang in dit kader is art. 4 HEV waar een regeling van ‘verderverwijzing’ is neergelegd, als gevolg waarvan als het ware een ‘buitenlandse’ lex rei sitae regel een regel van Nederlands IPR wordt. Zie noot 16. 12. S. Leible en E. Sommer, Nachlasspaltung und Testamentsform: Probleme der Testamentsabwicklung bei Nachlassspaltung wegen Grundbesitzes im Ausland, Zeitschrift für Erbrecht und Vermögensnachfolge, 2006, nr. 3, p. 94. 13. L. Strikwerda, Inleiding tot het Nederlandse Internationaal Privaatrecht, Kluwer Deventer 2005, p. 67 e.v. 14. Zie hierover I.S. Joppe, Overgangsrecht in het internationaal privaatrecht en het fait accompli, diss. Leiden, Gouda Quint 1987, p. 187 e.v., daarbij verwijzend naar Franx, Redengeving en rechtsgevolgen van eenheid en splitsing der internationale nalatenschap, diss. Amsterdam (UvA) 1965. Zie ook M.H. ten Wolde, Internationaal en interregionaal erfrecht in het Koninkrijk der Nederlanden, Kluwer Deventer, 1996, p. 83. Hij signaleert dat het begrip ‘Näherberechtigung’ zich beperkt tot de situaties waarin het conflictenrecht van de situsstaat de eigen lex rei sitae van toepassing verklaart, terwijl ook in andere gevallen het vreemde conflictenrecht zich door kan zetten. 15. Zie voor het huwelijksvermogenrecht overigens art. 6 Wet Conflictenrecht Huwelijksvermogensregime. 16. Van ‘doorzetten’ is geen sprake indien op basis van art. 4 HEV als gevolg van doorverwijzing een ‘buitenlandse’ lex rei sitae regel als het ware een regel van Nederlands IPR wordt. Er bestaat dan ook geen recht op verrekening, zoals hierna onder 3 beschreven.
10
17. Vgl. voor Duitsland § 3 Abs. 3 EGBGB: “Soweit Verweisungen im Dritten und Vierten Abschnitt das Vermögen einer Person dem Recht eines Staates unterstellen, beziehen sie sich nicht auf Gegenstände, die sich nicht in diesem Staat befinden und nach dem Recht des Staates, in dem sie sich befinden, besonderen Vorschriften unterliegen.” In de ‘Vierter Abschnitt’ treft men het Erfrecht aan. 18. Aldus de Memorie van Toelichting, 1993-1994, 23 857, nr. 3, p. 2 e.v. 19. Vgl. I.S. Joppe, Overgangsrecht in het internationaal privaatrecht en het fait accompli, diss. Leiden, Gouda Quint 1987, p. 188. Wat betreft de gevolgen van de ‘Näherberechtigung’ beschrijft zij onder meer de visie dat ‘het eigen ipr slechts zover terugtreedt als onontkoombaar is, omdat het recht van het land van ligging nu eenmaal de feitelijke macht heeft zich door te zetten [...] (curs. FS)” en constateert dat bij deze visie een verrekeningsregel past. Zie hierna paragraaf 3. 20. Zie Memorie van Toelichting, 1993-1994, 23 857, nr. 3 p. 2 e.v. 21. Vergelijk in dit kader de Praeceptiewet van 7 april 1869, Stb. 56 waarover uitvoerig M.H. ten Wolde, Internationaal en interregionaal erfrecht in het Koninkrijk der Nederlanden, Kluwer Deventer, 1996, p. 86 en de daar aangehaalde literatuur. 22. Art. 912 BBW luidde als volgt: “Ingeval van verdeling van een erfenis die goederen bevat gelegen op het grondgebied van een vreemde Staat, zullen de medeërfgenamen, niet-onderdanen van die Staat, van de in België gelegen goederen een deel voorafnemen, dat gelijk is aan dat der vreemde goederen waarvan zij, uit welken hoofde ook, krachtens de plaatselijke wetten en gewoonten zouden zijn uitgesloten.” 23. Belgische Senaat, Buitengewone zitting, 7 juli 2003, Wetsvoorstel houdende het Wetboek van internationaal privaatrecht, Toelichting, p. 108. 24. Memorie van Toelichting, 23 857, nr. 3, p. 2 e.v. 25. Kritisch over deze beperking M.H. ten Wolde, Internationaal en interregionaal erfrecht in het Koninkrijk der Nederlanden, Kluwer Deventer, 1996, p. 317. 26. Nota naar aanleiding van het verslag, 1994-1995, 23 857, nr. 6, p. 1 e.v. 27. Memorie van Toelichting, 1993-1994, 23 857, nr. 3, p. 2 e.v. De vraag komt in dit kader op wanneer een nalatenschap is afgewikkeld. Vgl. art. 120 lid 1 Overgangswet. 28. Zie onder meer Handboek Erfrecht (F.W.J.M. Schols), p. 195 e.v., Kluwer Deventer 2006 en F.W.J.M. Schols, Postmortale inseminatie en het ongeboren kleinkind; een lastige bevoordeling?, Nieuw Erfrecht, 2006, nr. 3. 29. Bij uitzondering ook een legataris. Zie art. 4:87 lid 6 BW. 30. Art. 4:71 BW bepaalt: “De waarde van al hetgeen een legitimaris krachtens erfrecht verkrijgt, komt in mindering van zijn legitieme portie.” Curs. FS. 31. Vgl. het leerstuk van de (materieelrechtelijke) aanpassing dat dient als correctiemechanisme. Zie, bijvoorbeeld, E.N. Frohn, De uitsluitingsclausule in IPRperspectief, in Liber Amicorum I.S. Joppe, Met recht verkregen, Rechtswetenschappelijk Publicaties, Kluwer Deventer 2002, p. 57 e.v. 32. Memorie van Antwoord, 3771, nr. 6, p. 4 en Nota naar aanleiding van het eindverslag, 17 141, nr. 20, p. 4 e.v. Zie ook HR 3 maart 1944, NJ 1944/1945, 255. 33. Zo concludeerde ik in mijn dissertatie Quasi-erfrecht met bindende elementen, Publicaties vanwege het Centrum voor Notarieel Recht, Kluwer Deventer 2005, p. 231. 34. Het lijkt er op dat een rechtsvergelijkende analyse moet worden gemaakt tussen de Belgische en Nederlandse legitieme, waarbij in dit voorbeeld de omvang en de aard van de Belgische legitieme (goederen) in het oog springt. Zie onder meer J. Erauw, e.a., Het Wetboek Internationaal Privaatrecht becommentarieerd, Intersentia Antwerpen-OxfordBrussel 2006, p. 407 en M. Delboo, G. Deknudt en I. Verhulst, Het Wetboek IPR en vermogensplanning, Wolters Kluwer België 2005, p. 60 waar gesproken wordt van een evenwaardige kwantitatieve en kwalitatieve reserve. 35. De in art. 78 § 2 Wetboek IPR opgenomen beperkte herverwijzing is in casu niet van toepassing. 36. Regels van ‘rechtsmacht’ laat ik thans buiten beschouwing. Ik verwijs naar het Nederlands-Belgische Executieverdrag 1925, Stb.1929, 405 en naar M.H.J.M. Tomlow, Wordt de Nederlandse wettelijke verdeling erkend in België?, Nieuw Erfrecht, 2005, nr. 1. 37. H. Flick/D. Piltz, Der Internationale Erbfall, Verlag C.H. Beck München 1999, p. 35.
11
38. In Duitsland komt men ook ‘uitleggend’ tot een oplossing. Zie R. Süß, Das Internationale Pflichtteilsrecht, Handbuch Pflichtteilsrecht, Zerb Verlag Angelbachtal 2003, Rn. 271 e.v.: “[...] wird man im Rahmen ergänzender Auslegung das Testament dahingehend deuten müssen, dass der Wert [...] bei der Verteilung des deutschem Erbstatut unterliegenden Nachlasses wieder angerechnet werden soll. Denn selbst wenn sich die Erbstatute jeweils auf den ihnen zugeordneten Spaltnachlass beschränken, ist dennoch das Testament auf den gesamten Nachlass bezogen und - für den deutschem Erbstatut unterliegenden Nachlass - entsprechend auszulegen.” In dit kader moet ook het systeem van de ‘Ausgleich’ en de ‘Lehre vom Gesamtplichtteil’ genoemd worden. 39. De schrijver heeft niet de intentie een allesomvattende clausule te ontwerpen. De tekst geldt slechts ter bepaling van de gedachten en behoeft in concrete gevallen vanzelfsprekend nadere uitwerking. Denk bijvoorbeeld aan het vraagstuk van de beschikkingsbevoegdheid gedurende de periode dat de voorwaarde nog in vervulling kan gaan (art. 4:138 BW e.v.). 40. Zie hierover mijn dissertatie Quasi-erfrecht met bindende elementen, Publicaties vanwege het Centrum voor Notarieel Recht, Kluwer Deventer 2005, p. 56 e.v. 41. Memorie van Antwoord, 3771, nr. 6, p. 64, Memorie van Toelichting, 17 141, nr. 3, p. 56.
12
Europees internationaal privaatrecht
De Europese Erfrechtverordening: nieuwste loot aan de stam van het Europese IPR Mr. J.G. Knot*
278
Op 4 juli 2012 is de Europese Erfrechtverordening vastgesteld. Deze verordening introduceert geharmoniseerde regels in de Europese Unie (met uitzondering van het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Denemarken) ten aanzien van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging op het terrein van het internationaal erfrecht. Niet het materiële erfrecht, maar het IPR-erfrecht vormt daarmee het onderwerp van de verordening. Bovendien wordt met de verordening het instrument van de Europese erfrechtverklaring ingevoerd. Daarmee is de Erfrechtverordening een volgende – en naar het zich laat aanzien zeker niet de laatste – stap in het proces van Europeanisering van het IPR. Verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring, PbEU 2012, L 201/107 (Verordening 2012/650/ EU).
Inleiding: lang verwacht
in het vooruitzicht gesteld.2 De contouren van de verordening werden in de loop van het proces steeds een beetje zichtbaarder, zodat de hoofdlijnen van het eindresultaat niet verrassen.3 Toch bevat de verordening ook een aantal nieuwe elementen, zeker als men de regeling vergelijkt met het tot dusver in Nederland geldende internationaal erfrecht, dat – wat betreft het toepasselijke recht – volgt uit titel 12 van Boek 10 BW4 en het Haags Erfrechtverdrag 1989.5 De doelstelling van de verordening wordt in de preambule als volgt omschreven: ‘De goede werking van de interne markt moet worden vergemakkelijkt door het wegnemen van de belemmeringen voor het vrije verkeer van personen die thans moeilijkheden ondervinden om hun rechten te doen gelden in het kader van een erfopvolging met grensoverschrijdende gevolgen. In de Europese justitiële ruimte moeten burgers op voorhand hun erfopvolging kunnen organiseren. De rechten van erfgenamen en legatarissen, van andere personen die 2.
3.
Met de vaststelling van de Europese Erfrechtverordening wordt een totstandkomingsproces afgerond dat officieel startte op 1 maart 2005 toen de Europese Commissie met het groenboek Erfopvolging en testamenten1 naar buiten trad. Enkele jaren daarvoor was ons in het kader van het streven naar een Europese ruimte van vrijheid, veiligheid en recht al een erfrechtverordening 4.
5. *
1.
Mr. J.G. Knot is universitair docent internationaal privaatrecht aan de Rijksuniversiteit Groningen en wetenschappelijk adviseur bij PlasBossinade te Groningen; [email protected]. COM(2005)65 def.
NtEr november 2012 | nr. 8/9
13
Al in het Actieplan van Wenen uit 1998 (PbEG 1999, C 19/1) werd een onderzoek naar de mogelijkheden van het creëren van een Europees instrument op het gebied van (onder meer) het internationaal erfrecht aangekondigd. Zie over deze ontwikkeling en eerdere tekstvoorstellen onder andere P. Vlas, ‘Naar een EG-Verordening IPR-Erfrecht?’, WPNR 2003/6533, p. 391-393, J.G. Knot, Internationale boedelafwikkeling. Over het toepasselijke recht op de afwikkeling van nalatenschappen (diss. Groningen), Deventer: Kluwer 2008, p. 159-214, P.A.M. Lokin, ‘De unificatie van het conflictenrecht in de toekomstige Verordening inzake erfrecht’, WPNR 2009/6782, p. 54-60, J.G. Knot, ‘Europees internationaal erfrecht op komst: het voorstel voor een Europese Erfrechtverordening nader belicht’, NIPR 2010/1, p. 3-19, E.N. Frohn en B.F.P. Lhoëst, ‘Het voorstel voor een Europese erfrechtverordening’, FJR 2010, 20, p. 47-54 en P. Vlas, ‘De Verordening IPR-erfrecht in wording’, WPNR 2012/6924, p. 249-255. In werking getreden op 1 januari 2012 (Stb. 2011, 272). De meeste regels uit titel 12 van Boek 10 BW waren daarvoor opgenomen in de Wet conflictenrecht erfopvolging (WCEo) (Stb. 1996, 457). Hierna ook ‘HEV’89’, Trb. 1994, 49. Dit verdrag is nooit in werking getreden, maar de verdragsregels zijn door art. 10:145 lid 2 BW – voorheen art. 1 WCEo – in het Nederlandse IPR geïncorporeerd. Gezien het toepassingsgebied van de verordening, verliest het Haags Erfrechtverdrag 1989 vanaf het moment dat de verordening moet worden toegepast, dan ook geheel zijn belang.
de erflater na staan en van schuldeisers van de nalatenschap moeten daadwerkelijk worden gegarandeerd.’6 Denemarken, het Verenigd Koninkrijk en Ierland hebben niet deelgenomen aan de aanneming van de verordening, een mogelijkheid die hun op grond van hun bijzondere positie ten aanzien van Europese IPRregelgeving toekomt.7 Dat betekent dat de verordening in deze lidstaten niet van toepassing zal zijn, hetgeen de hiervoor omschreven doelstelling van de verordening enigszins ondermijnt. Het Verenigd Koninkrijk en Ierland kunnen te allen tijde besluiten de verordening alsnog te aanvaarden. De verwachting is overigens niet dat zij dit (binnen afzienbare tijd) zullen doen. In het vervolg van dit artikel worden de hoofdlijnen van de verordening nader uiteengezet. Eerst wordt ingegaan op het overgangsrecht en het toepassingsgebied: welke gevallen en welke onderwerpen beoogt de verordening te regelen? Vervolgens komen achtereenvolgens de regels van de verordening op het vlak van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging aan bod en wordt de regeling rondom de Europese verklaring van erfrecht toegelicht. De bijdrage wordt afgesloten met een korte conclusie.8
Zoals inmiddels te doen gebruikelijk in de Europese IPR-verordeningen wordt ook in de Erfrechtverordening onderscheid gemaakt tussen het moment waarop de verordening in werking treedt en het moment waarop zij van toepassing wordt. Inwerkingtreding vindt plaats op de twintigste dag na de bekendmaking in het publicatieblad, te weten 16 augustus 2012. Voor de praktijk echter veel belangrijker is het moment waarop de verordening daadwerkelijk dient te worden toegepast. Dat is, met uitzondering van een aantal bepalingen betreffende informatievoorziening en de vaststelling van lijsten en formulieren, met ingang van 17 augustus 2015.9 De Europese Erfrechtverordening biedt de lidstaten derhalve nog drie jaren de tijd om zich op de toepassing ervan voor te bereiden: de verordening is (pas) van toepassing op de erfopvolging van personen die overlijden op of na 17 augustus 2015.10 Daarbij geldt dat indien een erflater die op of na 17 augustus 2015 is overleden, reeds vóór deze datum bij uiterste wilsbeschikking over zijn nalatenschap had beschikt en/of een rechtskeuze had uitgebracht, deze uiterste wilsbeschikking en rechtskeuze in ieder geval geldig zijn indien zij voldoen aan de regels
9. 10.
Toepassingsgebied: erfopvolging De verordening bepaalt in artikel 1 lid 1 dat zij materieel van toepassing is op de erfopvolging in de nalatenschappen van overleden personen. Onder erfopvolging verstaat de verordening:
Overgangsrecht: vanaf 17 augustus 2015
6. 7. 8.
van de verordening. Daarnaast zijn de uiterste wilsbeschikking en de rechtskeuze geldig als zij voldoen aan de regels van internationaal privaatrecht van het land van erflaters gewone verblijfplaats of nationaliteit op het moment van het opstellen van de uiterste wilsbeschikking respectievelijk het uitbrengen van de rechtskeuze. Voor de uiterste wilsbeschikking komt daar nog bij dat deze geldig is als hij voldoet aan de IPR-regels die op het moment van beschikken golden in de lidstaat waar de erfopvolging wordt behandeld.11 Bovendien geldt dat indien een uiterste wilsbeschikking vóór 17 augustus 2015 is opgesteld in overeenstemming met het recht waarvoor de erflater onder de verordening een rechtskeuze had kunnen uitbrengen, dit recht van toepassing wordt geacht op de erfopvolging.12 Doel van deze regel zal zijn zoveel mogelijk te voorkomen dat een uiterste wilsbeschikking ongeldig moet worden geacht, met als gevolg dat de daarin vervatte laatste wil van de erflater niet kan worden uitgevoerd.
Preambule, nr. 7. Vgl. preambule, nr. 82 en 83. Tenzij anders aangegeven, zullen verwijzingen naar artikelen in het vervolg van deze bijdrage betrekking hebben op de artikelen van de Europese Erfrechtverordening. Art. 84 Europese Erfrechtverordening. Art. 83 Europese Erfrechtverordening.
14
‘(…) de erfopvolging in de nalatenschap van een overleden persoon, waaronder wordt begrepen elke vorm van overgang of overdracht van goederen, rechten en verplichtingen naar aanleiding van een overlijden, ongeacht of het gaat om een vrijwillige overgang of overdracht krachtens een uiterste wilsbeschikking, dan wel om een overgang middels erfopvolging bij versterf.’13 Zowel de wettelijke als de testamentaire erfopvolging valt binnen het bereik van de verordening. De preambule voegt hieraan nog toe dat het toepassingsgebied van de verordening ‘alle burgerrechtelijke aspecten van erfopvolging’ moet omvatten.14 Op dit punt zou gemakkelijk kunnen worden geconcludeerd dat het toepassingsgebied van de verordening gelijk is aan dat van het Haags Erfrechtverdrag 1989, dat immers eveneens op erfopvolging ziet.15 Dat is echter een misvatting. Weliswaar worden dezelfde begrippen gehanteerd, maar de inhoud van de begrippen is niet gelijk. Waar vaststaat dat het Haags Erfrechtverdrag 1989 slechts de vererving van de nalatenschap beslaat en de afwikkeling (lees: de 11. 12.
13. 14. 15.
Art. 83 lid 2 en 3 Europese Erfrechtverordening. Art. 83 lid 4 Europese Erfrechtverordening. In de Nederlandse tekst van deze bepaling is een woordje weggevallen; uit de andere vertalingen valt echter zonder meer af te leiden dat het gaat om uiterste wilsbeschikkingen die zijn opgesteld vóór 17 augustus 2015. Art. 3 lid 1 aanhef en onder a Europese Erfrechtverordening. Preambule, nr. 9. Vgl. art. 1 lid 1 HEV’89.
NtEr november 2012 | nr. 8/9
279
280
vereffening en verdeling) ervan ongeregeld laat, is de verordening op zowel de vererving, de vermogensovergang als de afwikkeling van de nalatenschap van toepassing. De preambule bij de verordening vermeldt dat het toepasselijke recht de erfopvolging moet beheersen vanaf het openvallen van de nalatenschap totdat de eigendom van de bestanddelen van de nalatenschap op de rechthebbenden is overgegaan en dat dat recht mede betrekking moet hebben op het beheer van de nalatenschap en de aansprakelijkheid voor de schulden van de nalatenschap.16 Dat de verordening ook op de afwikkeling ziet, blijkt eens temeer uit de daarin opgenomen lijst van onderwerpen die door het aangewezen recht worden beheerst. Artikel 22 lid 2 rekent daartoe onder meer de overgang op en de overdracht aan de erfgenamen (onder e), de aansprakelijkheid voor de schulden van de nalatenschap (onder g) en de verdeling van de nalatenschap (onder j). De gehele erfopvolging – van vererving, vermogensovergang, vereffening tot en met verdeling van de nalatenschap – valt derhalve binnen het toepassingsgebied van de verordening. Daarmee komt het in Nederland op gezag van Hijmans en Meijers gemaakte onderscheid in het IPR tussen de vererving en de afwikkeling van nalatenschappen met het van toepassing worden van de Europese Erfrechtverordening te vervallen.17 De gehele erfopvolging behoort voortaan tot dezelfde verwijzingscategorie. Nieuw ten opzichte van het Haags Erfrechtverdrag 1989 is bovendien dat de verordening ook van toepassing is op de bekwaamheid van een testateur om bij uiterste wil over zijn nalatenschap te beschikken.18 Het verdrag sluit dit onderwerp expliciet uit van het materiële toepassingsgebied, zodat hierop nu nog commune conflictregels worden toegepast.19 Dat gaat echter veranderen. Onder de verordening valt weliswaar de bekwaamheid van natuurlijke personen evengoed buiten het materiële toepassingsgebied, maar hierop wordt een uitzondering gemaakt ten aanzien van ‘de handelingsbekwaamheid met betrekking tot de uiterste wilsbeschikking’.20 Daarmee wordt duidelijk dat ook de bekwaamheid om bij uiterste wil te beschikken tot de erfopvolging en daarmee tot het materiële toepassingsgebied van de verordening moet worden gerekend. Het recht waarnaar deze bekwaamheid moet worden beoordeeld, wordt derhalve door de verordening aangewezen. Een ander opvallend verschil ten opzichte van het Haags Erfrechtverdrag 1989 is dat ook de formele geldigheid van schriftelijke uiterste wilsbeschikkingen tot het mate16. 17.
18. 19.
20.
Preambule, nr. 42. Zie over het ontstaan van dit onderscheid en de rol van I. Henri Hijmans en E.M. Meijers daarin: Knot 2008, p. 17-36 (zie noot 3), alsmede de aldaar aangehaalde bronnen. Vgl. voor de bekwaamheid volgens Nederlands materieel erfrecht: art. 4:55 BW. Vgl. art. 1 lid 2 aanhef en onder b HEV’89. De bekwaamheid uiterste wilsbeschikkingen te maken wordt in Nederland op basis van art. 10:146 BW beoordeeld aan de hand van de nationale wet van de testateur. Art. 1 lid 2 aanhef en onder b Europese Erfrechtverordening (‘onverminderd artikel 26’) jo. art. 26 lid 1 aanhef en onder a Europese Erfrechtverordening.
NtEr november 2012 | nr. 8/9
riële toepassingsgebied van de verordening behoort. Wordt onder het verdrag de vorm van uiterste wilsbeschikkingen geheel van het toepassingsgebied uitgesloten,21 onder de verordening geldt dit slechts voor de formele geldigheid van mondelinge uiterste wilsbeschikkingen.22 Dit doet de vraag rijzen hoe de verordening zich verhoudt tot het Haags Testamentsvormenverdrag 1961,23 dat immers ook op de formele geldigheid van testamentaire beschikkingen van toepassing is.24 De verordening bepaalt dat lidstaten die partij zijn bij het Haags Testamentsvormenverdrag 1961, in plaats van de desbetreffende regels uit de verordening, de regels uit dit verdrag zullen blijven toepassen.25 Voor de lidstaten die geen partij zijn bij het verdrag geldt op basis van de verordening een zeer vergelijkbare en ruimhartige regeling ten aanzien van de geldigheid van de vorm van (schriftelijke) uiterste wilsbeschikkingen.26 De verordening kent een universeel formeel toepassingsgebied. Het door de verordening als toepasselijk aangewezen erfrecht wordt daarom altijd toegepast, ook als dit in voorkomende gevallen het recht van de nietlidstaat is.27
Rechtsmacht: gerechten lidstaat laatste gewone verblijfplaats erflater In grensoverschrijdende zaken van erfopvolging komt volgens de verordening rechtsmacht toe aan de gerechten van de lidstaat waar de erflater zijn laatste gewone verblijfplaats had. Behalve voor gerechtelijke autoriteiten geldt de bevoegdheidsregeling ook voor andere autoriteiten en juridische beroepsbeoefenaren met bevoegdheid in erfrechtelijke aangelegenheden, die rechterlijke functies vervullen of handelen krachtens volmacht of onder toezicht van een gerechtelijke autoriteit. Om als ‘gerecht’ in de zin van de verordening te gelden, moeten deze andere autoriteiten waarborgen bieden op het vlak van de onpartijdigheid en het beginsel van hoor- en wederhoor, en moeten hun beslissingen vatbaar zijn voor hoger beroep en dezelfde rechtskracht bezitten als een gerechtelijke beslissing.28 Mocht een bepaalde autoriteit niet kwalificeren als ‘gerecht’, dan laat de verordening de bevoegdheid van deze autoriteiten in kwesties van erfopvolging ongeregeld.29 Aangezien de Nederlandse notaris bij zijn erfrechtelijke taken niet optreedt als gerecht in vorenbedoelde zin, zal hij daarmee niet 21. 22. 23. 24. 25. 26.
27. 28. 29.
15
Vgl. art. 1 lid 2 aanhef en onder a HEV’89. Art. l lid 2 aanhef en onder f Europese Erfrechtverordening. Hierna ook ‘HTV’61’, Trb. 1980, 54. Art. 1 lid 1 HTV’61. Art. 75 lid 1 tweede volzin Europese Erfrechtverordening. De favor testamenti die aan het HTV’61 ten grondslag ligt, wordt ook door de verordening gehuldigd; zie art. 27 Europese Erfrechtverordening. Art. 20 Europese Erfrechtverordening. Art. 3 lid 2 Europese Erfrechtverordening. Art. 2 Europese Erfrechtverordening.
aan de bevoegdheidsregels van de verordening gebonden zijn.30 Terugkerend punt van discussie bij alle Europese IPRverordeningen is of er een definitie kan en/of moet worden opgesteld van de gewone verblijfplaats. Duidelijk is dat met gewone verblijfplaats wordt gerefereerd aan het in het kader van de Haagse Conferentie ontwikkelde begrip ‘résidence habituelle’, waarmee het centrum van iemands maatschappelijke leven wordt bedoeld.31 Concreet betekent dit dat de ligging van de gewone verblijfplaats aan de hand van alle relevante feiten en omstandigheden moet worden vastgesteld. In verreweg de meeste gevallen zal dit geen enkel probleem zijn. In een klein percentage gevallen kan de ligging van de gewone verblijfplaats echter aanleiding geven tot discussie. Toch is er ook in de Europese Erfrechtverordening voor gekozen geen definitie van het begrip gewone verblijfplaats op te nemen en dat is begrijpelijk. Het feitelijke karakter van het begrip maakt de gewone verblijfplaats nu juist tot een zo nuttige aanknopingsfactor, omdat het altijd verwijst naar een nauw met de erflater verbonden land. Een juridische definitie die onherroepelijk een grotere abstractie van de feitelijke vestiging zou inhouden, doet dit voordeel grotendeels teniet. Om de praktijk toch enig extra houvast te bieden, is in de preambule een aantal overwegingen aan het begrip gewone verblijfplaats gewijd. Daar wordt gesteld dat de rechter die de gewone verblijfplaats dient vast te stellen, zich een oordeel moet vormen over alle aspecten die het leven van de erflater, zowel in de jaren voor zijn overlijden als op het tijdstip van overlijden zelf, hebben gekenmerkt. Hierbij moeten alle relevante feitelijke elementen in beschouwing worden genomen, waarbij in het bijzonder waarde toekomt aan de duur en de regelmatigheid van de aanwezigheid van de erflater in het betrokken land en de omstandigheden van en de redenen voor dit verblijf aldaar.32 Voorts wordt erop gewezen dat als een erflater om professionele of economische redenen in een andere lidstaat is gaan wonen en werken, het zeer wel voorstelbaar is dat zijn gewone verblijfplaats nog in zijn land van oorsprong is gelegen waar zich het centrum van zijn belangen voor zijn gezins- en sociale leven bevond, namelijk indien hij een nauwe en duurzame band met dat land heeft behouden. Voor een erflater die voortdurend rondreisde zonder zich ergens voor langere tijd te vestigen, kan diens nationaliteit of de plaats waar zijn voornaamste goederen zijn gelegen in het bijzonder worden meegewogen bij de beoordeling van alle feitelijke omstandigheden voor het vaststellen van de ligging van de gewone verblijfplaats.33
30.
31. 32. 33.
Vgl. ook preambule, nr. 20 en 21. De Nederlandse notaris blijft zijn erfrechtelijke bevoegdheid derhalve ontlenen aan de lex magistratus, het recht van het land dat hem als zodanig heeft benoemd. Vgl. Knot 2008, p. 82 (zie noot 3) alsmede de aldaar (noot 79) aangehaalde andere bronnen. Vgl. ook L. Strikwerda, Inleiding tot het Nederlandse Internationaal Privaatrecht, Deventer: Kluwer 2012, p. 81, 82. Preambule, nr. 23. Preambule, nr. 24.
16
Een van de belangrijkste uitgangspunten van de verordening is dat de autoriteit die bevoegd is de erfopvolging te behandelen daarbij in de meeste gevallen haar eigen recht kan toepassen. Er wordt gestreefd naar een Gleichlauf tussen bevoegdheid en toepasselijk recht in een zo groot mogelijk aantal gevallen. Hieruit laat zich ook verklaren dat de verordening een aantal bevoegdheidsbepalingen kent die, in afwijking van de algemene regel van bevoegdheid voor de gerechten van erflaters laatste gewone verblijfplaats, bevoegdheid toekennen aan de gerechten van een andere lidstaat. Dat is onder omstandigheden namelijk het geval indien, op grond van een door de erflater geldig uitgebrachte rechtskeuze, ook het recht van deze andere lidstaat op de erfopvolging van toepassing is. Hierdoor blijft de beoogde Gleichlauf ook in deze situaties gehandhaafd.34 Had de erflater zijn laatste gewone verblijfplaats niet in een lidstaat, dan kan een lidstaatrechter toch – subsidiair – bevoegd zijn ten aanzien van de erfopvolging, indien er goederen van de erflater op het grondgebied van die lidstaat zijn gelegen. Bijkomende voorwaarde is dan wel dat de erflater ofwel de nationaliteit van dat land bezat ofwel zijn vorige gewone verblijfplaats minder dan vijf jaar voor zijn overlijden nog in dat land had. De genoemde gronden voor subsidiaire bevoegdheid van de lidstaatrechters zijn limitatief en bovendien in hiërarchische volgorde opgesteld. Dat wil zeggen dat eerst moet worden getoetst of het criterium van erflaters nationaliteit een bevoegde lidstaatrechter oplevert en dat pas als dit niet het geval is het criterium van erflaters 281 vorige gewone verblijfplaats in aanmerking mag worden genomen. Deze regeling moet zorgen voor de nodige afstemming, zodat de gerechten van alle lidstaten op dezelfde gronden bevoegdheid kunnen uitoefenen en er steeds maar één lidstaatrechter ten aanzien van (dezelfde bestanddelen van) de nalatenschap bevoegd is.35 Indien derhalve een Duits/Turkse erflater in Turkije komt te overlijden, waar hij zijn gewone verblijfplaats had, zich goederen van zijn nalatenschap in zowel Duitsland als Nederland bevinden en de erflater voordat hij – twee jaar voor zijn overlijden – naar Turkije verhuisde zijn gewone verblijfplaats in Nederland had, dan is de Duitse rechter met uitsluiting van de Nederlandse bevoegd. Weliswaar voldoet de casus in beginsel ook aan de vereisten voor subsidiaire bevoegdheid voor de Nederlandse rechter, maar omdat het criterium ‘nationaliteit’ hoger wordt aangeslagen dan dat van de ‘vorige gewone verblijfplaats binnen vijf jaar voor overlijden’ gaat de bevoegdheid van de Duitse rechter voor en moet de Nederlandse rechter zich onbevoegd verklaren. De rechtsmacht van de aldus bevoegde lidstaatrechter strekt zich uit over de gehele nalatenschap. Is geen enkele lidstaatrechter op grond van de voorgaande bepalingen bevoegd ten aanzien van de erfopvolging, dan mag een lidstaatrechter zich desalniettemin uitspre-
34. 35.
Zie art. 5 tot en met 9 Europese Erfrechtverordening. Preambule, nr. 30.
NtEr november 2012 | nr. 8/9
282
ken over de erfopvolging van de goederen die zich op het eigen grondgebied bevinden.36 Bevinden zich goederen van de nalatenschap in derde landen en is het de verwachting dat de beslissing van de lidstaatrechter ten aanzien van de erfopvolging van deze goederen in dat derde land niet zal worden erkend of daar niet uitvoerbaar zal zijn, dan kan de aangezochte rechter zich op verzoek van een van de partijen onthouden van een uitspraak over deze goederen.37 Hiermee kan worden voorkomen dat tegenstrijdige uitspraken de boedelafwikkeling zouden belemmeren. Voor het in ontvangst nemen van verklaringen omtrent (beneficiaire) aanvaarding of verwerping van de nalatenschap, een legaat of een wettelijk erfdeel overeenkomstig het toepasselijke erfrecht, is naast de algemeen bevoegde rechter ook bevoegd de rechter van de lidstaat waarin de persoon die de verklaring wenst af te leggen zijn gewone verblijfplaats heeft. Dit komt tegemoet aan de belangen van erfgenamen en legatarissen met een gewone verblijfplaats in een ander land dan waar de erfopvolging wordt behandeld. Voorwaarde is evenwel dat ook volgens het recht van de lidstaat van de gewone verblijfplaats van de erfgenaam of legataris dergelijke verklaringen in deze vorm kunnen worden afgelegd.38 Opvallend is dat de preambule hieraan nog toevoegt dat wie als erfgenaam of legataris gebruik wil maken van de mogelijkheid verklaringen af te leggen in de lidstaat van zijn gewone verblijfplaats, het gerecht of de autoriteit die de erfopvolging behandelt binnen de termijn die het toepasselijke erfrecht voor het afleggen van de verklaring geeft, ervan in kennis moet stellen dat hij een dergelijke verklaring heeft afgelegd.39 In de tekst van de verordening zelf zijn voor een dergelijke verplichting mijns inziens echter geen aanknopingspunten te vinden. Voor het overige bevat de verordening op het vlak van de rechtsmachtverdeling een aantal algemene procedureregels, vergelijkbaar met de bepalingen zoals die bijvoorbeeld ook in de EEX-Verordening40 zijn opgenomen.41 Deze behoeven op deze plaats dan ook geen nadere bespreking.
Toepasselijk recht: recht land laatste gewone verblijfplaats erflater De verordening neemt het eenheidsstelsel tot uitgangspunt. Dat betekent dat het toepasselijke erfrecht, of dit nu door de erflater zelf is gekozen of niet, de erfopvol-
ging in haar geheel beheerst.42 Roerende en onroerende nalatenschapsgoederen, gelegen in binnen- of buitenland, worden alle door een en hetzelfde rechtsstelsel beheerst.43 En aangezien dit uitgangspunt van de verordening ook in de andere lidstaten geldt, zal dat ene toepasselijke erfrecht straks dus ook ten aanzien van het onroerende vermogen dat in andere lidstaten is gelegen worden toegepast. Het alom bekende probleem van de aanknopingsovermacht ten aanzien van bijvoorbeeld de Franse vakantiewoning zal daarmee tot het verleden behoren. Voor het toepasselijke recht sluit de verordening, evenals voor de rechtsmacht, aan bij de laatste gewone verblijfplaats van de erflater.44 Doel van de regeling is ervoor te zorgen dat het voor de erflater mogelijk wordt van tevoren op rechtszekere wijze te kunnen bepalen welk recht op zijn nalatenschap van toepassing zal zijn.45 Er is voor de gewone verblijfplaats gekozen, omdat deze een nauwe en duurzame band tussen de erflater en het betrokken land vertegenwoordigt.46 De bedoeling is dus dat de erfopvolging wordt beheerst door een recht waarmee het nauw is verbonden. Daarom bepaalt de verordening ook dat als, bij wijze van uitzondering, uit alle omstandigheden van het geval blijkt dat de erflater op het tijdstip van zijn overlijden een kennelijk nauwere band had met een ander land, het recht van dit andere land op de erfopvolging van toepassing is.47 In de preambule wordt ten aanzien van deze uitzondering opgemerkt dat de ‘kennelijk nauwste band’ uitdrukkelijk niet als subsidiaire aanknopingsfactor mag worden gehanteerd voor gevallen waarin de laatste gewone verblijfplaats van de erflater moeilijk te bepalen is.48 Aangezien de gewone verblijfplaats per definitie verwijst naar een land waarmee de erflater nauw is verbonden, zal er naar mijn inschatting niet snel aanleiding zijn een beroep op deze uitzonderingsbepaling te doen.49 In afwijking van het voorgaande, is het de erflater toegestaan door middel van een rechtskeuze zelf het toepasselijke erfrecht aan te wijzen. Hij kan daarbij kiezen voor het recht van het land waarvan hij, op het moment van de aanwijzing of zijn overlijden, de nationaliteit bezit.50 De beperking van de rechtskeuzebevoegdheid van de 42.
43.
44. 45. 46. 36. 37. 38. 39. 40. 41.
Art. 10 Europese Erfrechtverordening. Art. 12 lid 1 Europese Erfrechtverordening. Art. 13 Europese Erfrechtverordening. Preambule, nr. 32, laatste volzin. Verordening 2001/44/EG (Brussel I). Zie art. 14-19 Europese Erfrechtverordening. Vgl. ook preambule, nr. 34.
NtEr november 2012 | nr. 8/9
47. 48. 49. 50.
17
Dit uitgangspunt is op diverse plaatsen terug te vinden, onder meer in art. 21 lid 1, 22 lid 1 en 23 lid 1 Europese Erfrechtverordening. Laatst genoemde bepaling, waarschijnlijk overgenomen uit art. 7 lid 1 HEV’89, spreekt over ‘de vererving van de gehele nalatenschap’. Nu de verordening onder erfopvolging zowel de vererving als de afwikkeling van de nalatenschap verstaat, is dit een minder gelukkige formulering en kan beter – zoals op beide genoemde andere plaatsen – van ‘de erfopvolging in haar/het geheel’ worden gesproken. Vgl. preambule, nr. 37, waar onder meer wordt gesteld dat de keuze voor het eenheidsstelsel dient ter bevordering van de rechtszekerheid en om versnippering van de nalatenschap te voorkomen. Art. 21 lid 1 Europese Erfrechtverordening. Preambule, nr. 37. Preambule, nr. 23. Voor de inhoud van het begrip gewone verblijfplaats onder de verordening verwijs ik naar hetgeen hierover reeds onder het kopje rechtsmacht werd opgemerkt. Art. 21 lid 2 Europese Erfrechtverordening. Preambule, nr. 25, laatste volzin. Vgl. in dit opzicht ook de – eveneens beperkt uit te leggen – uitzonderingen zoals we deze nu kennen in art. 3 lid 2 en 3 HEV’89. Art. 22 lid 1 Europese Erfrechtverordening.
erflater tot diens nationale recht moet garanderen dat er een band bestaat tussen de erflater en het gekozen recht. Daarmee wordt getracht te voorkomen dat misbruik van de rechtskeuze wordt gemaakt doordat een recht zou worden gekozen met het specifieke oogmerk diegenen die recht hebben op een wettelijk erfdeel tekort te doen in hun legitieme verwachtingen.51 Bezit een erflater meer dan één nationaliteit, dan is een keuze voor elk van de nationale rechtsstelsels geldig.52 De vaststelling van de nationaliteit moet uitdrukkelijk als een voorvraag worden gezien, die daarmee buiten het toepassingsgebied van de verordening valt.53 Aangezien ieder land zelfstandig, binnen de grenzen van het volkenrecht, bepaalt wie de nationaliteit van dat land bezit en wie niet, dient de vaststelling van de nationaliteit te geschieden aan de hand van het (nationaliteits)recht van het land waarvan iemand beweert de nationaliteit te bezitten.54 Evenals onder het Haags Erfrechtverdrag 1989 dient de rechtskeuze te worden gedaan door middel van een verklaring in de vorm van een uiterste wilsbeschikking. Daarmee hoeft de rechtskeuze niet per definitie in een uiterste wilsbeschikking zelf te zijn opgenomen – hetgeen doorgaans natuurlijk wel het geval zal zijn. De vorm van de rechtskeuze moet in ieder geval voldoen aan de voor uiterste wilsbeschikkingen geldende vormvereisten, zoals ook de wijziging of herroeping van de rechtskeuze moet voldoen aan de vormvoorschriften voor de wijziging of intrekking van uiterste wilsbeschikkingen.55 Een rechtskeuze kan zowel uitdrukkelijk worden uitgebracht als impliciet voortvloeien uit de uiterste wilsbeschikking, bijvoorbeeld indien de erflater daarin heeft verwezen naar bepalingen uit zijn nationale recht of dat recht anderszins heeft vermeld.56 De materiële geldigheid van de rechtskeuze, waarmee blijkens de preambule wordt bedoeld of de rechtskeuze geacht kan worden willens en wetens te zijn gemaakt,57 moet aan de hand van het gekozen recht worden beoordeeld. Uitdrukkelijk betekent dit echter niet dat het gekozen recht ook zelf in een rechtskeuzemogelijkheid dient te voor51. 52.
53. 54. 55. 56. 57.
Preambule, nr. 38. Art. 22 lid 1 tweede alinea Europese Erfrechtverordening. Hierin wordt bepaald dat een erflater die meer dan één nationaliteit bezit, kan kiezen voor het recht van elk van de landen waarvan hij op het tijdstip van de rechtskeuze de nationaliteit bezit. Deze beperking tot het tijdstip van de rechtkeuze wordt niet nader verklaard. Er lijkt mij ook geen objectieve rechtvaardiging te bestaan voor het feit dat niet tevens zou mogen worden gekozen voor het recht van elk van de landen waarvan de erflater bij zijn overlijden de nationaliteit bezit. Ook buiten de situatie van een meervoudige nationaliteit worden immers beide tijdstippen in aanmerking genomen bij de rechtskeuze. Waarom zou dan een rechtskeuze van een Nederlander voor Deens recht, wel geldig worden geacht als hij voor zijn overlijden de Deense nationaliteit verwerft onder gelijktijdig verlies van de Nederlandse nationaliteit, maar niet als hij de Deense nationaliteit naast zijn Nederlandse nationaliteit verkrijgt? Dat lijkt niet logisch, temeer als men bedenkt dat de rechtskeuze in ieder geval geldig zou zijn als de erflater reeds op het moment van de rechtskeuze beide nationaliteiten bezat. Preambule, nr. 41. Strikwerda 2012, p. 74, 75 (zie noot 31). Art. 22 lid 4 Europese Erfrechtverordening. Art. 22 lid 2 Europese Erfrechtverordening. Vgl. ook preambule, nr. 39. Preambule, nr. 40, tweede volzin.
18
zien. De rechtskeuzemogelijkheid vloeit rechtstreeks uit de verordening voort: een rechtskeuze is daarom ook geldig als het gekozen recht een erfrechtelijke rechtskeuze niet toestaat.58 Het toepasselijke erfrecht beheerst in beginsel de gehele erfopvolging. Voor enkele onderwerpen bevat de verordening echter bijzondere conflictregels, waarvan ik er een aantal wil noemen. In de eerste plaats is dat de toelaatbaarheid en de materiële geldigheid van een uiterste wilsbeschikking. Hieronder verstaat de verordening: a. de handelingsbekwaamheid met betrekking tot de uiterste wilsbeschikking; b. de specifieke beletselen om bij uiterste wil ten gunste van bepaalde personen te beschikken, of om goederen uit de nalatenschap te ontvangen van degene die bij uiterste wil beschikt; c. de toelaatbaarheid om door middel van een vertegenwoordiger bij uiterste wil te beschikken; d. de uitleg van de uiterste wilsbeschikking; e. bedrog, dwang, dwaling en andere omstandigheden met betrekking tot het ontbreken van of op gebrekkige wijze tot stand komen van de wil en wens van de erflater.59 Deze onderwerpen worden beheerst door het recht dat op grond van de verordening van toepassing zou zijn geweest op de erfopvolging, indien de erflater zou zijn overleden op het moment waarop hij de uiterste wilsbeschikking maakte.60 Doel van deze specifieke conflictregel voor de toelaatbaarheid en materiële geldigheid van uiterste wilsbeschikkingen is het dienen van de rechtszekerheid.61 Het wordt onwenselijk geacht dat een eenmaal opgemaakt testament tussen het moment van beschikken en overlijden zijn geldigheid zou kunnen verliezen als gevolg van een verandering in de persoonlijke omstandigheden van de erflater, bijvoorbeeld een verplaatsing van de gewone verblijfplaats, die heeft geleid tot een verandering in het toepasselijke erfrecht. De ongeldigheid van (bepalingen van) het testament zou immers grote consequenties kunnen hebben voor de wijze waarop en de mate waarin de laatste wil van de erflater daadwerkelijk kan worden uitgevoerd. Om dat te voorkomen wordt het peilmoment voor de vaststelling van het toepasselijke recht verlegd van het moment van het openvallen van de nalatenschap (lees: het overlijden van de erflater) naar het moment van testeren.62 Van toepassing op de toelaatbaarheid en de materiële geldigheid van uiterste wilsbeschikkingen is derhalve in beginsel het recht van de gewone verblijfplaats van de testateur op het moment van het opmaken van de beschikking. Als hij in zijn testament een geldige rechtskeuze voor zijn nationale wet heeft opgenomen, dan zal het gekozen nationale recht ook de toelaatbaarheid en inhoudelijke geldigheid van het testament beheersen. 58. 59. 60. 61. 62.
Preambule, nr. 40, eerste volzin. Art. 26 lid 1 Europese Erfrechtverordening. Art. 24 lid 1 Europese Erfrechtverordening. Preambule, nr. 48. Vgl. aldus bijvoorbeeld ook het huidige Duitse IPR, in Art. 26 Abs. 5 S. 1 EGBGB.
NtEr november 2012 | nr. 8/9
283
Het is echter ook mogelijk speciaal ten aanzien van de toelaatbaarheid en materiële geldigheid een rechtskeuze uit te brengen voor het recht dat de erflater ook ten aanzien van zijn erfopvolging had kunnen kiezen.63 Hoewel de erfopvolging zelf zou zijn onderworpen aan het recht van de gewone verblijfplaats van de testateur, worden toelaatbaarheid en materiële geldigheid in dat geval niettemin beheerst door diens nationale wet. Een tweede bijzondere conflictregel biedt de verordening ten aanzien van de formele geldigheid van schriftelijke uiterste wilsbeschikkingen. De regel is overgenomen uit het Haags Testamentsvormenverdrag 1961, derhalve gebaseerd op de favor testamenti en bedoeld om een testament in zoveel mogelijk gevallen formele geldigheid te verschaffen. Bijgevolg is de vorm van een schriftelijke uiterste wilsbeschikking geldig als deze voldoet aan de vormvereisten uit het recht van een van de volgende landen: a. het land waar de erflater bij uiterste wil beschikte; b. het land waarvan de erflater op het moment van beschikken of overlijden de nationaliteit bezat; c. het land waar de erflater op het moment van beschikken of overlijden zijn woonplaats had; d. het land waar de erflater op het moment van beschikken of overlijden zijn gewone verblijfplaats had; e. voor beschikkingen ten aanzien van onroerende zaken: het land waarin deze zijn gelegen.64
284
Zoals hiervoor reeds werd opgemerkt, blijven de lidstaten die partij zijn bij het Haags Testamentsvormenverdrag 1961 ook na de inwerkingtreding van de verordening dit verdrag onverminderd toepassen.65 Op basis van de verordening komen de lidstaten die geen partij zijn bij het verdrag straks tot eenzelfde genereus oordeel over de formele geldigheid van (schriftelijke) uiterste wilsbeschikkingen. Opvallend is voorts dat de verordening het leerstuk van de herverwijzing – renvoi – niet afwijst, maar gedeeltelijk aanvaardt.66 Wanneer de verordening naar het recht van een derde land verwijst, moeten ook de IPR-regels van deze niet-lidstaat, waar de verordening dus niet geldt, worden onderzocht. Komt men daarbij tot de conclusie dat deze IPR-regels voorzien in een terugverwijzing naar het recht van een lidstaat, dan wordt ook volgens de verordening het recht van deze lidstaat op de erfopvolging toegepast. Verwijzen de onderzochte IPRregels daarentegen naar het recht van een andere nietlidstaat, dan moeten de IPR-regels van dat land eveneens in ogenschouw worden genomen. Moet volgens de IPR-regels van deze andere niet-lidstaat het eigen recht worden toegepast, dan volgt de verordening deze verwijzing. In plaats van de regels van de eerste niet-lidstaat, wordt dan dus het recht van de tweede niet-lidstaat op de erfopvolging toegepast. Verwijzen de conflictregels van de tweede niet-lidstaat daarentegen niet naar het eigen recht, dan wordt de herverwijzing niet 63. 64. 65. 66.
Art. 24 lid 2 Europese Erfrechtverordening. Art. 27 lid 1 Europese Erfrechtverordening. Art. 75 lid 1 tweede alinea Europese Erfrechtverordening. Vgl. in deze zin ook reeds art. 4 HEV’89.
NtEr november 2012 | nr. 8/9
gevolgd en wordt – conform het oorspronkelijke verwijzingsresultaat – het materiële erfrecht van de eerste niet-lidstaat toegepast.67 Aanvaarding van renvoi vindt niet plaats indien de erflater een rechtskeuze heeft uitgebracht.68 Ook als het een keuze voor het recht van een niet-lidstaat betreft, wordt dat recht op de erfopvolging toegepast zonder daarbij acht te slaan op de IPR-regels van het gekozen rechtsstelsel. Alleen indien het objectief toepasselijke erfrecht moet worden vastgesteld, is een nader onderzoek naar buitenlandse IPR-regels soms onontbeerlijk. Hoewel ik de achtergrond van deze regeling, te weten het bereiken van beslissingsharmonie tussen de lidstaten en de betrokken derde landen omtrent het toepasselijke erfrecht, begrijp, vraag ik mij af of dit doel opweegt tegen de aanzienlijke praktische ongemakken die met het onderzoek naar buitenlands IPR, soms zelfs van twee verschillende rechtsstelsels, gepaard zullen gaan.69 Ik ben vooralsnog geneigd deze vraag ontkennend te beantwoorden. Ten slotte bevat de verordening een gebruikelijke bepaling over de openbare orde.70 Deze houdt in dat het door de verordening als toepasselijk aangewezen recht, of een bepaling daarvan, slechts terzijde kan worden geschoven als de toepassing van dat recht of die bepaling kennelijk onverenigbaar zou zijn met de openbare orde van het forum. Uit deze formulering wordt duidelijk dat de openbare orde-exceptie uitdrukkelijk het karakter van een uitzondering draagt en dat dus niet te snel tot toepassing van deze exceptie mag worden geconcludeerd. Een eerdere versie van de verordening merkte hierbij met name op dat het feit dat het toepasselijke recht een afwijkende regeling omtrent de legitieme portie kent op zich geen reden mag zijn de openbare ordeexceptie in stelling te brengen.71 Hoewel deze bepaling in de eindtekst ontbreekt, lijkt mij hiermee geen inhoudelijke wijziging te zijn beoogd. Aangezien de legitieme portie uitdrukkelijk tot de onderwerpen wordt gerekend die door het toepasselijke erfrecht worden beheerst,72 kan in het enkele feit dat het toepasselijke recht op dit punt verschilt van het eigen recht geen strijdigheid met de openbare orde worden gevonden. Zou dit anders zijn, en iedere lidstaat daarmee op grond van de openbare orde gerechtigd zijn de eigen regels omtrent de legitieme portie toe te passen, dan zou immers de doelstelling van de verordening om te komen tot een harmonisatie van de regels van internationaal erfrecht in de lidstaten ernstig worden ondermijnd. Slechts wanneer door toepassing van buitenlandse erfrecht fundamentele waarden en normen uit het eigen recht, bijvoorbeeld omtrent 67. 68. 69.
70. 71.
72.
19
Art. 34 Europese Erfrechtverordening. Zie ook preambule, nr. 57. Zie art. 34 lid 2 Europese Erfrechtverordening, waar renvoi ook in een aantal andere gevallen wordt uitgesloten. De (preambule bij de) verordening zwijgt overigens geheel over de redenen voor het aanvaarden van renvoi, zowel over de voor- als de nadelen ervan. Art. 35 Europese Erfrechtverordening. Vgl. ook art. 18 HEV’89. Zie art. 27 lid 2 van het voorstel voor een Europese Erfrechtverordening, zoals opgenomen in COM(2009), 154 def., waarover nader Knot 2010 (zie noot 3). Art. 23 lid 2 aanhef en onder h Europese Erfrechtverordening.
de gelijkheid tussen man en vrouw, dreigen te worden geschonden, is het inroepen van de openbare ordeexceptie gerechtvaardigd.
Erkenning, aanvaarding en tenuitvoerlegging: beslissingen, akten en schikkingen Voor de erkenning en tenuitvoerlegging is in de Europese Erfrechtverordening nauw aansluiting gezocht bij het desbetreffende systeem uit de EEX-Verordening.73 Dit betekent dat beslissingen74 van lidstaatrechters automatisch in de overige lidstaten worden erkend, zonder dat daartoe een procedure is vereist.75 Bovendien worden dergelijke beslissingen, op voorwaarde dat zij in eigen land uitvoerbaar zijn, ook in de andere lidstaten uitvoerbaar verklaard.76 Bij deze uitvoerbaarverklaring wordt in eerste instantie niet aan enige weigeringsgrond getoetst en wordt de partij tegen wie tenuitvoerlegging wordt gevraagd ook niet gehoord.77 Pas als deze partij tegen de beslissing tot uitvoerbaarverklaring een rechtsmiddel aanwendt, komen de weigeringsgronden aan de orde.78 Ook dan wordt echter in geen geval de inhoudelijke juistheid van de gegeven beslissing onderzocht.79 De enige gronden waarop het is toegestaan erkenning van een erfrechtelijke beslissing van een andere lidstaatrechter te weigeren, zijn: a. kennelijke strijdigheid met de openbare orde in het land van erkenning; b. ontijdig uitgebrachte inleidende dagvaarding, waardoor de verweerder tegen wie verstek werd verleend in zijn verdediging is geschaad; c. onverenigbaarheid van de te erkennen beslissing met een tussen dezelfde partijen gegeven beslissing in het land van erkenning; d. onverenigbaarheid van de te erkennen beslissing met een eerder tussen dezelfde partijen in hetzelfde geschil gegeven beslissing, mits deze eerdere beslissing voor erkenning vatbaar is in het land van erkenning.80
In een lidstaat verleden authentieke akten81 hebben in de overige lidstaten dezelfde – althans de naar aard en reikwijdte meest daarmee vergelijkbare – bewijskracht als in het land van herkomst, op voorwaarde dat dit niet in strijd is met de openbare orde van die andere lidstaat.82 De echtheid van een authentieke akte kan uitsluitend voor een gerecht van de lidstaat van herkomst en volgens het recht van die lidstaat worden betwist.83 Een dergelijke procedure schorst de bewijskracht van de akte in andere lidstaten.84 De in de akte vastgelegde rechtshandelingen of rechtsbetrekkingen worden daarentegen uitsluitend aangevochten voor de gerechten die volgens de regels van de verordening ten aanzien van de erfopvolging bevoegd zijn. Ook in een dergelijk geval wordt, lopende de procedure, de bewijskracht van de akte, wat het bestreden punt betreft, geschorst.85 Volgens dezelfde procedure als hiervoor ten aanzien van beslissingen werd beschreven, worden ook authentieke akten en gerechtelijke schikkingen86 die in hun lidstaat van herkomst uitvoerbaar zijn, op verzoek in andere lidstaten uitvoerbaar verklaard.87
Europese erfrechtverklaring: grensoverschrijdende verklaring van erfrecht ‘Een snelle, soepele en efficiënte behandeling van een erfopvolging met grensoverschrijdende gevolgen in de Unie impliceert dat de erfgenamen, de legatarissen, de executeurs-testamentair en de beheerders van de nalatenschap eenvoudig hun rechtspositie en/of rechten en bevoegdheden moeten kunnen aantonen in een andere lidstaat, bijvoorbeeld een lidstaat waar zich goederen van de nalatenschap bevinden. Om dit te verwezenlijken, moet bij deze verordening worden voorzien in de instelling van een eenvormige verklaring, de Europese erfrechtverklaring (hierna: “de erfrechtverklaring”), die wordt afgegeven om in een 81.
82. 83. 73. 74.
75. 76. 77. 78. 79. 80.
Vgl. preambule, nr. 59. Onder een ‘beslissing’ verstaat de verordening een door een gerecht van een lidstaat inzake erfopvolging gegeven beslissing, ongeacht de daaraan gegeven benaming, alsmede de beslissing betreffende de vaststelling door de griffier van het bedrag van de proceskosten; art. 3 lid 1 aanhef en onder g Europese Erfrechtverordening. Art. 39 Europese Erfrechtverordening. Art. 43 Europese Erfrechtverordening. Zie voor de daarbij te volgen procedure art. 45-58 Europese Erfrechtverordening. Art. 48 Europese Erfrechtverordening. Art. 52 Europese Erfrechtverordening. Art. 41 Europese Erfrechtverordening. Art. 40 Europese Erfrechtverordening.
20
84. 85. 86.
87.
Onder een ‘authentieke akte’ verstaat de verordening een document inzake erfopvolging dat in een lidstaat formeel als authentieke akte is verleden of geregistreerd en waarvan de formele geldigheid: (1) betrekking heeft op de ondertekening en de inhoud van de akte, en (2) is vastgesteld door een overheidsinstantie of door een andere daartoe door de lidstaat van herkomst gemachtigde instantie; art. 3 lid 1 aanhef en onder i Europese Erfrechtverordening. Art. 59 lid 1 Europese Erfrechtverordening. Vgl. ook preambule, nr. 61. In afwijking van de tekst van de verordening die over ‘echtheid’ rept, spreekt de preambule van ‘formele geldigheid’ van de authentieke akte, waaronder – autonoom – naast de echtheid van de akte ook de vormvereisten, de bevoegdheid van de autoriteit die de akte opmaakt en de procedure volgens welke de akte wordt opgemaakt moeten worden begrepen. Daaronder vallen ook de feitelijke gegevens die door de betrokken autoriteit in de akte zijn vastgesteld. Aldus preambule, nr. 62. Art. 59 lid 2 Europese Erfrechtverordening. Art. 59 lid 3 Europese Erfrechtverordening. Vgl. ook preambule, nr. 63. Onder een ‘gerechtelijke schikking’ verstaat de verordening een schikking inzake erfopvolging die door een gerecht is goedgekeurd of tijdens een procedure voor een gerecht is getroffen; art. 3 lid 1 aanhef en onder h Europese Erfrechtverordening. Art. 60 en 61 Europese Erfrechtverordening.
NtEr november 2012 | nr. 8/9
285
andere lidstaat te worden gebruikt. Ten einde het subsidiariteitsbeginsel te eerbiedigen, mag de erfrechtverklaring niet in de plaats treden van interne documenten met gelijk[w]aardige strekking in de lidstaten.’88
286
Uit deze overweging blijkt heel aardig wat met het invoeren van de Europese erfrechtverklaring wordt beoogd: het bieden van een mogelijkheid aan erfgenamen, legatarissen en executeurs zich eenvoudig in de andere lidstaten als zodanig te legitimeren.89 Een dergelijke erfrechtverklaring dient door middel van een daartoe vastgesteld standaardformulier90 te worden aangevraagd in de lidstaat waarvan de gerechten volgens de verordening bevoegd zijn de erfopvolging ter hand te nemen. Behalve de rechter, kan een lidstaat er ook voor kiezen een andere autoriteit – krachtens nationaal recht bevoegd om erfrechtzaken te behandelen – aan te wijzen die in dat land tot afgifte van een erfrechtverklaring bevoegd zal zijn.91 Het ligt voor de hand dat Nederland hiertoe de notaris zal machtigen.92 Ook voor de erfrechtverklaring zelf is een standaardformulier vastgesteld.93 Dit zal de eenvormigheid in het gebruik van de erfrechtverklaring in de diverse lidstaten ongetwijfeld bevorderen. De erfrechtverklaring bevat naast een aantal formele gegevens onder meer informatie over de erflater, de rechthebbenden en hun erfdeel, het op de erfopvolging toepasselijke recht, of de erflater een testament had, de aanwezigheid van eventuele verklaringen van (beneficiaire) aanvaarding of verwerping en de bevoegdheden van een eventuele executeur-testamentair of beheerder van de nalatenschap.94 De rechtsgevolgen die de verordening aan de in een lidstaat afgegeven erfrechtverklaring verbindt, gelden in de overige lidstaten op gelijke wijze, zonder dat daartoe enige procedure is vereist.95 De erfrechtverklaring is geen zelfstandige executoriale titel, maar heeft bewijskracht.96 De rechtsgevolgen zijn vergelijkbaar met de rechtgevolgen van onze Nederlandse verklaring van erfrecht. De inhoud van de erfrechtverklaring wordt geacht juist te zijn.97 Een ieder die te goeder trouw op de inhoudelijke juistheid van de erfrechtverklaring is afgegaan, wordt tegen eventuele onjuistheid beschermd.98 Bovendien vormt de erfrechtverklaring
88. 89. 90. 91. 92.
93. 94.
95. 96. 97. 98.
Preambule, nr. 67. Aldus ook art. 63 lid 1 Europese Erfrechtverordening. Zie art. 65 lid 2 Europese Erfrechtverordening. Art. 64 Europese Erfrechtverordening. Zie ook preambule, nr. 70. Krachtens art. 78 lid 1 aanhef en onder c Europese Erfrechtverordening dienen de lidstaten uiterlijk op 16 januari 2014 aan de Commissie mee te delen welke andere autoriteiten in hun land bevoegd zullen zijn tot afgifte van een Europese erfrechtverklaring. Art. 67 lid 1 Europese Erfrechtverordening. Zie voor de gehele lijst van gegevens die de erfrechtverklaring – voor zover in het concrete geval noodzakelijk en relevant – dient te bevatten: art. 68 Europese Erfrechtverordening. Art. 69 lid 1 Europese Erfrechtverordening. Preambule, nr. 71. Art. 69 lid 2 Europese Erfrechtverordening. Art. 69 lid 3 en 4 Europese Erfrechtverordening.
NtEr november 2012 | nr. 8/9
een titel voor de inschrijving van goederen uit de nalatenschap in de openbare registers.99 De autoriteit die tot afgifte van de erfrechtverklaring overgaat, bewaart het origineel ervan en verstrekt een of meer gewaarmerkte afschriften. Deze zijn zes maanden na afgifte geldig en slechts in uitzonderlijke gevallen kan tot een langere geldigheidsduur worden beslist. Na ommekomst van deze termijn zal, als nog steeds behoefte aan legitimatie door middel van een erfrechtverklaring bestaat, verlenging van de geldigheid of afgifte van een nieuw gewaarmerkt afschrift moeten worden gevraagd.100 Hoewel de beperking van de geldigheidsduur in de praktijk als een belemmering kan worden ervaren, wordt op deze manier wel bereikt dat erfrechtverklaringen die onverhoopt onjuiste gegevens bevatten na verloop van tijd automatisch hun werking verliezen en daarmee uit omloop raken.
Besluit: stap voorwaarts Concluderend kan worden gesteld dat de Europese Erfrechtverordening als nieuwe loot aan de stam van het Europese IPR positief kan worden ontvangen. Daar waar het ultieme doel van het IPR, te weten het op rechtvaardige en doelmatige wijze reguleren van het door rechtsverscheidenheid gecompliceerde internationale rechtsverkeer,101 het best kan worden bereikt door middel van geharmoniseerde of zelfs geünificeerde conflictregels, moet ook deze Europese verordening als een verdere stap voorwaarts worden geduid. Hoewel op afzonderlijke onderdelen soms gemakkelijk kritiek valt te leveren, vormt de verordening in het algemeen op zowel het vlak van de rechtsmacht, het toepasselijke recht als de erkenning en tenuitvoerlegging een uitgebalanceerd geheel. Juist het feit dat voortaan in alle lidstaten dezelfde regels van internationaal erfrecht zullen gelden, maakt dat de mogelijkheden van internationale estate planning en een eenvoudiger boedelafwikkeling zullen toenemen. Ook de invoering van een Europese erfrechtverklaring betekent een stap voorwaarts. De praktijk zal moeten uitwijzen of de manier waarop de Europese erfrechtverklaring nu is vormgegeven uiteindelijk de meest werkbare zal zijn. Het zal wel enige tijd in beslag nemen voordat een ieder aan de omgang met dit nieuwe instrument gewend is geraakt. Mijn verwachting is echter dat de werking en rechtsgevolgen van deze ene erfrechtverklaring in alle lidstaten – ter vervanging van de waaier aan nationale verklaringen van erfrecht die nu soms is vereist – de eenvoud, snelheid en efficiëntie van de internationale boedelafwikkeling substantieel zullen bevorderen. Hoewel de verordening ons nog even tijd laat – tot 17 augustus 2015 immers – voordat zij moet worden toegepast, is het toch zaak dat reeds nu van de inhoud 99. Art. 69 lid 5 Europese Erfrechtverordening. 100. Art. 70 Europese Erfrechtverordening. Vgl. ook preambule, nr. 72. 101. Vgl. Strikwerda 2012, p. 2 (zie noot 31).
21
van de verordening wordt kennisgenomen. Evenals bij regeren, gaat het immers ook bij estate planning om vooruitzien. De mogelijkheden die de verordening daarin biedt, kunnen nu al uitkomst bieden.
287
22
NtEr november 2012 | nr. 8/9
‘Overweging 26’: testeer- en keuzevrijheid ordre public en fraus legis 1. Van niet werkend verdrag naar verordening; dwingend erfrecht opzij gezet? Nog even moeten we voor de verwijzingsregels betreffende de erfopvolging terecht in het Haags Erfrechtverdrag 1989, het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op erfopvolging,1 hierna ‘HEV’. Dit verdrag is bij gebrek aan ratificaties nooit inwerking getreden (art. 28 HEV). De wet conflictenrecht erfopvolging (WCErf)2 bepaalde, uit armoede, dat het recht dat van toepassing is op de erfopvolging voor ons land wordt aangewezen door het verdrag. Thans regelt art. 10:145 lid 2 BW dit. De WCErf is immers met de totstandkoming van Boek 10 BW grotendeels overgeheveld naar de art. 10:145-152 van de derde afdeling van Titel 12 van Boek 10 BW. Het HEV ziet slechts op ‘erfopvolging’. 3 De Europese Erfrechtverordening, de ‘Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring’, zal vanaf 17 augustus 2015 de internationaal erfrechtelijke rechtsbron bij uitstek vormen.4 Wat we ook van de inhoud van de verordening als zodanig vinden, de komst van de verordening zal binnen Europa (met uitzondering van Denemarken, Groot-Brittannië en Ierland) zorgen voor eenvormig IPRErfrecht. Dit zal verlichting brengen in de internationale erfrechtpraktijk. De Erfrechtverordening levert met de onderdelen testamentaire vorm, erfopvolging alsmede de vereffening en verdeling een totaalpakket. De verordening geeft ook regels met betrekking tot de rechtsmacht van de gerechten van EU-lidstaten alsmede met betrekking tot de erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen en authentieke akten die betrekking hebben op het erfrecht. Bovendien wordt er een regeling geboden betreffende de Europese verklaring van erfrecht. Het forumshoppen binnen ‘Europa’ met als doel een ‘ander’ erfrechtelijk stelsel op een casus van toepassing te laten zijn, wordt ingedamd. In deze bijdrage stel ik de vraag aan de orde of ook het dwingende erfrecht van een ‘verordeningsland’ waarvan de erfwet niet van toepassing is, moet wijken, ook al zijn, bijvoorbeeld, goederen van de nalatenschap in dat land gelegen of had erflater aldaar zijn woonplaats. Eerst schets ik ter bepaling van de gedachten in grote lijnen de verwijzingsregels op het terrein van de erfopvolging. Gelet op het doel van deze bijdrage, onthoud ik me thans van commentaar op de verordening als zodanig. 1
's-Gravenhage, 1 augustus 1989 (Trb. 1994, 49) Wet van 4 september 1996, houdende regeling van het conflictenrecht inzake de erfopvolging en de verdeling van de nalatenschap, mede in verband met de bekrachtiging van het op 1 augustus 1989 te 'sGravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op erfopvolging (Trb. 1994, 49, Stb. 1996, 457) 3 Eerder hierover in dit blad KNOT, Europese harmonisatie en aanknopingsovermacht in het internationale erfrecht, TE 2009/4, p.57. Zie, onder meer, ook KNOT, Boek 10 BW (IPR): Titel 12 Erfrecht - Art. 145 tot en met 152, WPNR 2010/6850, p. 553. 2
4
Verordening 4 juli 2012, nr. 650/2012.
23
2. De hoofdlijnen De Erfrechtverordening werkt blijkens artikel 20 Erfrechtverordening universeel, dat wil zeggen dat het door de verordening aangewezen recht wordt toegepast, ongeacht of dit het recht van een lidstaat is of niet. De aangewezen erfwet beheerst de gehele nalatenschap (art. 23 lid 1 Erfrechtverordening). Het eenheidstelsel, dat we ook kennen als hoofdregel uit het HEV, wordt hier omarmd. De algemene regel betreffende het toepasselijke recht op de erfopvolging treffen we aan in artikel 21 Erfrechtverordening: “1. Tenzij in deze verordening anders is bepaald, is op de erfopvolging in haar geheel het recht van de staat van toepassing, waar de erflater op het tijdstip van overlijden zijn gewone verblijfplaats had. 2. Als, bij wijze van uitzondering, uit alle omstandigheden van het geval blijkt dat de erflater op het tijdstip van overlijden een kennelijk nauwere band had met een andere staat dan de staat van welke het recht op grond van lid 1 van toepassing zou zijn, is het recht van die andere staat op de erfopvolging van toepassing.”
Ook nu geen keiharde regels, maar een hoofdregel met escape en een belangrijke rol voor het conflictrechtelijke begrip ‘gewone verblijfplaats’. De erflater kan het heft zelf in handen nemen door een rechtskeuze uit te brengen, zo blijkt uit art 22 Erfrechtverordening: “1. Een persoon kan als het recht dat zijn erfopvolging in het geheel beheerst, het recht van de staat kiezen, waarvan hij op het tijdstip van de rechtskeuze of op het tijdstip van overlijden de nationaliteit bezit. Een persoon die meer dan een nationaliteit bezit, kan het recht kiezen van een van de staten waarvan hij op het tijdstip van de rechtskeuze de nationaliteit bezit. 2. De rechtskeuze wordt uitdrukkelijk gedaan in een verklaring in de vorm van een uiterste wilsbeschikking of blijkt duidelijk uit de bewoordingen van die beschikking. 3. De materiële geldigheid van de handeling waarbij de rechtskeuze wordt gemaakt, wordt bepaald door het gekozen recht. 4. Elke wijziging of herroeping van de rechtskeuze moet voldoen aan de vormvoorschriften voor de wijziging of de intrekking van een uiterste wilsbeschikking.”
Is het recht van een ‘derde’ staat het primair toepasselijke recht dan moet nog bezien worden hoe het IPR van het betrokken land er uit ziet. Dit maakt het er niet makkelijker op. Artikel 34 Erfrechtverordening, waar de terugverwijzing is geregeld, luidt als volgt: “1. In de gevallen waarin deze verordening de toepassing van het recht van een derde staat voorschrijft, wordt hieronder verstaan de in die staat geldende rechtsregels, daaronder begrepen de regels van het internationaal privaatrecht die voorzien in terugverwijzing naar: a. het recht van een lidstaat, of b. het recht van een andere derde staat die zijn eigen recht zou toepassen. 2. Terugverwijzing is uitgesloten in de gevallen bedoeld in artikel 21, lid 2, artikel 22, artikel 27, artikel 28, onder b), en artikel 30.”
Om de vraag die hiervoor gesteld is te kunnen beantwoorden, moeten ook een blik geworpen worden op het toepassingsgebied van de toepasselijke erfwet. De lezer zal snel opmerken dat dit ruimer is dan met het HEV het geval was. Art. 23 lid 2 Erfrechtverordening geeft het volgende beeld:
24
“2. Dit recht regelt in het bijzonder: a. de gronden voor, het tijdstip en de plaats van het openvallen van de nalatenschap; b. de aanwijzing van de rechthebbenden, de bepaling van hun onderscheiden erfdelen en van de verplichtingen die hun door de erflater opgelegd kunnen zijn, alsook de bepaling van andere rechten op de nalatenschap, daaronder begrepen de erfrechten van de langstlevende echtgenoot of partner; c. de bekwaamheid om te erven; d. de onterving en de uitsluiting wegens onwaardigheid; e. de overgang op de erfgenamen en, naar gelang van het geval, de legatarissen van de goederen, rechten en verplichtingen die de nalatenschap vormen, met inbegrip van de voorwaarden en de gevolgen van de aanvaarding of verwerping van de nalatenschap of van een legaat; f. de bevoegdheden van de erfgenamen, van de executeurs-testamentair en van andere beheerders van de nalatenschap, in het bijzonder wat betreft de verkoop van eigendom en het voldoen van schuldeisers, onverminderd de bevoegdheden bedoeld in artikel 29, lid 2 en lid 3; g. de aansprakelijkheid voor de schulden van de nalatenschap; h. het beschikbare deel van de nalatenschap, de wettelijke erfdelen en andere beperkingen van de bevoegdheid om bij uiterste wil te beschikken, alsmede de mogelijke vorderingen van personen die de erflater na stonden op de nalatenschap of op de erfgenamen; i. de verplichting tot inbreng en inkorting van schenkingen, voorschotten op legaten bij het vaststellen van de erfdelen van de verschillende rechthebbenden; en j. de verdeling van de nalatenschap.”
5
Het pakket is, zoals gezegd, groot; de driedeling testamentaire vorm, erfopvolging en afwikkeling is – althans wat de rechtsbronnen betreft – vervallen. 3. Een eerste analyse De in de vorige paragraaf door mij gecursiveerde tekst is duidelijk. Art. 23 lid 2 letter h Erfrechtverordening maakt duidelijk dat ook de legitieme onder het bereik van de erfwet valt. Indien als erfwet Nederlands recht van toepassing is, dan wordt ook de positie van de legitimarissen bepaald door het Nederlandse erfrecht. Men zal overigens in het buitenland nog wel eens van de werking van art. 4:82 BW en art. 4:13 BW kunnen opkijken. Ook als het recht gekozen is, binnen de perken van art 22 Erfrechtverordening, heeft dit invloed op het geldende dwingende erfrecht. Nu het IPR straks voor de betreffende landen eenvormig is, is voor het ‘doorzetten’ van eigen IPR geen ruimte meer. Alles overziende lijkt eveneens de conclusie te kunnen worden getrokken dat met de Erfrechtverordening de materiële testeervrijheid van, bijvoorbeeld, een Nederlander niet beperkt wordt: hij of zij kan immers altijd met effect kiezen voor het Nederlands erfrecht. Wel opvallend is dat een erflater beperkter is in zijn rechtskeuze dan op basis van art. 5 HEV. Gekozen kan slechts worden voor het recht van zijn nationaliteit, ten tijde van het uitbrengen van de 5
Voor de toelaatbaarheid (mag het?) en de materiële geldigheid (handelingsbekwaamheid, uitleg, vertegenwoordiging, bedrog, dwaling enz.) van eenzijdige uiterste wilsbeschikkingen en erfovereenkomsten (en de rechtsgevolgen daarvan) gelden eigen regels in artikel 24 en artikel 25 Erfrechtverordening. Voor de formele geldigheid geldt artikel 27 Erfrechtverordening.
25
rechtskeuze of ten tijde van het overlijden. Er kan niet meer geopteerd worden voor het recht van de gewone verblijfplaats ten tijde van het uitbrengen van de rechtskeuze. ‘Oude’ rechtskeuzes die wel vallen onder het bereik van art. 5 HEV, maar niet onder het bereik van art. 22 Erfrechtverordening worden in beginsel geëerbiedigd op grond van art. 83 lid 2 Erfrechtverordening. Dit kan straks een reden zijn om een ‘oude’ rechtskeuze in een oud testament niet te herroepen doch in stand te laten en slechts aanvullend te testeren. Of is dit wetsontduiking? Zie hierna nr. 5. Met dit alles lijkt de kwestie die in deze bijdrage aan de orde is gesteld, opgelost. Maar er is meer. 4. ‘Ordre public’ en dwingend erfrecht Art. 35 Erfrechtverordening bepaalt dat de toepassing van een bepaling van ongeacht welk bij de verordening aangewezen recht slechts terzijde kan worden gesteld indien zulks kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde van het land van de rechter. De vraag komt op of via de erfrecht van een ‘ander’ land dan het aangewezen recht nog erfrechtelijke voet aan de grond kan krijgen. Rechters dienen zeer terughouden om te springen met deze bevoegdheden. Bovendien moet bij deze aangelegenheden gedacht worden aan erfwetten die discrimineren op grond van geloof, ras, nationaliteit of sexe. 6 Dat de wettelijke/legitimaire aanspraken van de erfwet van het land van de rechter en van de toepasselijke erfwet verschillen, is als zodanig niet voldoende om een beroep op de openbare orde-exceptie te doen slagen. Art. 23 lid 2 onder h Erfrechtverordening is er immers niet voor niets. In ‘Overweging 54’ bij de Erfrechtverordening, die weliswaar ziet op art. 30 Erfrechtverordening, lees ik het volgende: “Omwille van economische, familiale of sociale overwegingen gelden voor bepaalde onroerende goederen, ondernemingen en andere specifieke categorieën van goederen, in de lidstaat waar ze zich bevinden, bijzondere regels die de vererving van die goederen beperken of daarop van invloed zijn. Deze verordening moet de toepassing van deze bijzondere regels verzekeren.”
Om dit inderdaad te verzekeren, is art. 30 betreffende de ‘bijzondere erfrechtsregimes’ in de verordening opgenomen. In deze bepaling herkennen art. 15 HEV. De regeling ziet, bijvoorbeeld, op het Duitse Höfe- of Anerberenrecht. Maar laten we verder lezen in ‘Overweging 54’: “Deze uitzondering op de toepassing van het op de erfopvolging toepasselijke recht moet echter strikt worden uitgelegd, zodat zij verenigbaar blijft met de algemene doelstelling van deze verordening. Bijgevolg mogen noch de collisieregels waarbij onroerende goederen aan een ander rechtsstelsel worden onderworpen dan roerende goederen, noch de bepalingen waarbij een groter wettelijk erfdeel wordt toegekend dan in het recht dat ingevolge deze verordening van toepassing is, worden beschouwd als bijzondere regels die de vererving van die bepaalde goederen beperken of daarop van invloed zijn.”
6
I.S. JOPPE, Vademecum internationaal erfrecht, Ars Notariatus XIX, Deventer: Kluwer 1980, p. 19 en W. Westbroek, ‘Twee Haagse verdragen’, ‘Praedvies voor de jaarlijkse Algemene Ledenvergadering van de Koninklijke Notariële Broederschap’, Deventer: Kluwer 1990, p. 149. M.H. ten Wolde, Internationaal en interregionaal erfrecht in het Koninkrijk der Nederlanden, (diss. Groningen), Deventer: Kluwer 1996, p. 100 noemt bovendien nog een erfwet die echtgenoot en kinderen uitsluit of die buitenechtelijke kinderen discrimineert.
26
Hoewel, zoals reeds opgemerkt, deze Overweging niet direct ziet op art. 35 Erfrechtverordening kan toch de conclusie worden getrokken dat het niet de bedoeling is ‘gewoon’ dwingend erfrecht een achterdeur te gunnen via de openbare orde-exceptie van art. 35 Erfrechtverordening. Ook ‘Overweging 38’ steunt mij in mijn conclusie: “Deze verordening moet burgers de mogelijkheid bieden om van tevoren de erfopvolging te regelen door middel van een keuze van het op hun nalatenschap toepasselijke recht. Deze keuze moet worden beperkt tot het recht van een staat waarvan zij de nationaliteit bezitten, zodat er een band is tussen de erflater en het gekozen recht en om te voorkomen dat een recht wordt gekozen met het specifieke oogmerk de erfgenamen die recht hebben op een wettelijk erfdeel te kort te doen in hun legitieme verwachtingen.”
Houden we ons aan de spelregels van de rechtskeuze, dan is er een ‘band’ en moet ‘ander’ dwingend erfrecht wijken. Maar waterdicht is het verhaal nog niet. 5. ‘Overweging 26’ en dwingend erfrecht ‘Overweging 26’ bij de Erfrechtverordening geeft mij in deze kwestie te denken: “Niets in deze verordening mag een gerecht beletten om mechanismen voor de bestrijding van wetsontduiking toe te passen, zoals fraus legis in het kader van het internationaal privaatrecht.”
Hoe moeten we dit zien? ‘Wetsontduiking’ en ‘fraus legis’ zijn vanzelfsprekend fenomenen van alle dag of ‘Overweging 26’ nu wel of niet gemaakt is. Uit estate planningsoverwegingen kan een nationaliteitswijziging of verplaatsing van de gewone verblijfplaats zinvol zijn om zo te kunnen kiezen voor een gewenste erfwet dan wel om het verwijzingsresultaat te beïnvloeden. De testateur kan daarmee de testeervrijheid vergroten en aan ongewenste dwingendrechtelijke beperkingen ontkomen. Een nationaliteitswijziging is evenwel geen sinecure en het wijzigen van de ‘gewone verblijfplaats’ is niet een louter papieren aangelegenheid.7 Van een inhoudsloze truc is dan geen sprake.8 Maar de grote vraag is of ‘Overweging 26’, nu die zo uitdrukkelijk gemaakt is, de praktijk niet onnodig gaat belemmeren. Wat mag wel, wat mag niet? Dit brengt enige onzekerheid. Heeft een nationaliteitswijziging met rechtskeuze louter en alleen plaatsgevonden met het oog op het benadelen van personen met dwingendrechtelijke erfrechtelijke aanspraken, dan heeft een rechter de ruimte om in te grijpen. Het zal niet eenvoudig zijn het bewijs in dit kader rond te breien. Er mag van uitgegaan worden dat de bewijslast in beginsel rust op degene wiens rechten door de rechtskeuze zijn beperkt of ontnomen. Het spelen met de ‘gewone verblijfplaats’ is uit de aard van het begrip geen formaliteit. Nationaliteitswijzigingen zullen ook wel ‘materiele criteria’ kennen. Wellicht dat de stelling dan te rechtvaardigen is dat het met de wetsondtuiking en fraus legis wel mee zal vallen en we er niet – in ieder geval niet anders dan onder huidig recht – wakker van moeten liggen. Waar ik wel enigszins benauwd voor ben is dat (lagere) rechters die zich wellicht ‘afvragen’ waarom de Europese Unie zich met erfrecht bezig houdt, hier de ruimte zullen zien (en nemen) om het eigen vertrouwde erfrecht toepassen, waar kinderen nog hoog in het vaandel staan en bepalingen als art. 4:82 BW niet bestaan. 6. Tot slot 7
Zie in deze zin ook W. Westbroek, ‘Twee Haagse verdragen’, ‘Praedvies voor de jaarlijkse Algemene Ledenvergadering van de Koninklijke Notariële Broederschap’, Deventer: Kluwer 1990, p. 149. 8 Voor het HEV geldt overigens dat Nederland geen beperkend voorbehoud maakte wat betreft de impact van een rechtskeuze, terwijl dat op grond van art. 24 HEV toch mogelijk was.
27
De grote winst van de Erfrechtverordening is dat het erfrechtelijke IPR meer uniform wordt. Het dwingende erfrecht van een ‘verordeningsland’ waarvan de erfwet niet van toepassing is, moet in beginsel wijken. Enige vrees heb ik dat Europese rechters ‘Overweging 26’ te snel zullen aangrijpen als hun eigen dwingende erfrecht geweld wordt aangedaan. Het is jammer dat de betreffende passage in de laatste fase van het traject in de ‘Overwegingen’ is geslopen.
28
Uitvoering van de Europese Erfrechtverordening in Nederland: wijziging van Boek 10 BW en inpassing van de Europese erfrechtverklaring Mr. J.G. Knot*
36
1 Inleiding1 Met ingang van 17 augustus 2015 zal de Europese Erfrechtverordening (hierna: ErfVo)2 van toepassing zijn op de vraag welk recht van toepassing is op de vererving en afwikkeling van internationale nalatenschappen. Niet alleen het conflictenrecht, maar ook de bevoegdheid van gerechtelijke autoriteiten in grensoverschrijdende erfopvolgingszaken en de erkenning en tenuitvoerlegging van erfrechtelijke beslissingen, authentieke akten en gerechtelijke schikkingen worden in de verordening geregeld. Bovendien introduceert de verordening de Europese erfrechtverklaring, waarmee in alle lidstaten het bewijs van bijvoorbeeld de hoedanigheid van erfgenaam of de bevoegdheden van een executeur kan worden geleverd. Verschillende onderdelen van de ErfVo vragen om nadere uitvoering in de nationale rechtsstelsels van de lidstaten. Dat is bijvoorbeeld het geval waar de verordening de lidstaten een bepaalde keuzevrijheid laat of een bevoegde (nationale) autoriteit moet worden aangewezen. In verband daarmee is onlangs in Nederland een wetvoorstel tot uitvoering van de ErfVo inge-
diend (hierna: Uitvoeringswet).3 In het vervolg van deze bijdrage zal ik de belangrijkste bepalingen uit het wetsvoorstel de revue laten passeren. De ErfVo treedt ten aanzien van de bepaling van de toepasselijke erfwet in Nederland in de plaats van het Haags Erfrechtverdrag 1989 (hierna: HEV’89).4 De memorie van toelichting (hierna: MvT) bij de Uitvoeringswet5 bespreekt daarom de belangrijkste verschillen tussen het HEV’89 en de ErfVo. In paragraaf 2 van deze bijdrage komen deze verschillen kort aan bod. De ErfVo vraagt voorts om aanpassing van titel 12 van Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek (BW), waarin het Nederlandse conflictenrecht met betrekking tot het erfrecht is geregeld en waarin onder meer het HEV’89 van toepassing wordt verklaard. De wijzigingen in Boek 10 BW worden hierna in paragraaf 3 uiteengezet. Met name de invoering van de Europese erfrechtverklaring in de ErfVo vraagt om nadere uitvoeringsregels. Wat is de positie 3.
4. *
1. 2.
Mr. J.G. Knot is universitair docent internationaal privaatrecht aan de Rijksuniversiteit Groningen en adviseur bij PlasBossinade advocaten en notarissen te Groningen. Deze bijdrage werd op 17 maart 2014 afgesloten. Verordening (EU) 650/2012, PbEU 2012, L 201/107.
TE april 2014 | nr. 2
5.
29
Voluit: Voorstel van wet tot Uitvoering van de Verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring (PBEU 2012, L 201) (Uitvoeringswet Verordening Erfrecht), Kamerstukken II 2013/14, 33851, 1-4. Trb. 1994, 49. Dit verdrag is weliswaar op 27 september 1996 door Nederland geratificeerd, maar nooit in werking getreden. Kamerstukken II 2013/14, 33851, 3. De adviezen van de KNB (d.d. 26 juni 2013), de Raad voor de rechtspraak (d.d. 12 juli 2013) en de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (d.d. 22 juli 2013) met betrekking tot een voorontwerp van het onderhavige wetsvoorstel zijn als bijlagen bij de MvT gepubliceerd.
van deze verklaring in ons Nederlandse rechtssysteem en hoe verhoudt zij zich tot de Nederlandse verklaring van erfrecht? En wat zijn precies de taken en verplichtingen van de Nederlandse notaris met betrekking tot de afgifte van een Europese erfrechtverklaring? Paragraaf 4 bespreekt de uitvoeringsbepalingen die verband houden met de introductie van de Europese erfrechtverklaring. In paragraaf 5 wordt ten slotte nog kort aandacht geschonken aan de mogelijkheid een grensoverschrijdende nalatenschap6 in eigen land te aanvaarden of te verwerpen, waarna deze bijdrage in paragraaf 6 wordt afgesloten.
2 Belangrijkste verschillen tussen HEV’89 en ErfVo 2.1
Onvoorwaardelijke aanknoping bij erflaters laatste gewone verblijfplaats
In het kader van een analyse van de belangrijkste verschillen tussen het HEV’89 en de ErfVo wordt in de MvT allereerst gewezen op het feit dat de ErfVo ‘geen voorwaarden verbindt aan het aanknopingspunt voor het toepasselijke recht’.7 Enigszins cryptisch wordt hiermee waarschijnlijk bedoeld dat artikel 21 lid 1 ErfVo onvoorwaardelijk het recht van erflaters laatste gewone verblijfplaats op de erfopvolging van toepassing verklaart; dit terwijl in artikel 3 lid 1 en 2 HEV’89 weliswaar ook aansluiting wordt gezocht bij het recht van erflaters laatste gewone verblijfplaats, maar alleen indien deze was gelegen in het land van erflaters nationaliteit of wanneer de erflater onmiddellijk voorafgaande aan zijn overlijden langer dan vijf jaar in dat land woonde. Deze nadere voorwaarden komen onder de ErfVo dus te vervallen. Hieraan verbindt de MvT de conclusie dat de ErfVo op deze manier beter aansluit bij de aanknoping voor andere onderwerpen op het gebied van het familierecht, waar de gewone verblijfplaats ook steeds meer de nationaliteit als aanknopingsfactor verdringt.8 Hierbij moet worden bedacht dat in artikel 21 lid 2 ErfVo een uitzondering op de toepasselijkheid van het recht van erflaters laatste gewone verblijfplaats wordt gemaakt. Zo onvoorwaardelijk is de toepassing van dat recht dus ook weer niet. Bij wijze van uitzondering kan, als uit alle omstandigheden van het geval blijkt dat de 6.
7.
8.
Voor de goede orde zij erop gewezen dat de ErfVo alleen van toepassing is op de vererving en afwikkeling van grensoverschrijdende nalatenschappen. Ontbreken grensoverschrijdende elementen en is dus sprake van een nationale nalatenschap, dan zullen de regels van de ErfVo geen toepassing vinden; vgl. ook MvT, p. 6 en 7. MvT, p. 3. De analyse van de belangrijkste verschillen tussen het HEV’89 en de ErfVo concentreert zich in de MvT voornamelijk op het conflictenrecht. Wel wordt geconstateerd dat de ErfVo in hoofdstuk II ook bevoegdheidsregels bevat (MvT, p. 3 en 5), die in het HEV’89 ontbreken. Datzelfde geldt overigens ook voor de regels betreffende erkenning en tenuitvoerlegging. Zie voor een bespreking van de rechtsmachtregels uit de ErfVo J.G. Knot, Procederen in erfrechtzaken onder vigeur van de Europese Erfrechtverordening, Tijdschrift Relatierecht en Praktijk (REP) 2014, p. 31-35. MvT, p. 4.
30
erflater op het moment van zijn overlijden een nauwere band met een ander land bezat, het recht van dat andere land op de erfopvolging worden toegepast. Ook uit artikel 3 HEV’89 kennen we dergelijke ‘nauwere band’-uitzonderingen, maar deze worden zo eng geïnterpreteerd dat zij in de praktijk zelden tot nooit worden toegepast. Hoewel ik meen dat men op basis van de formulering en de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 21 lid 2 ErfVo ook met de toepassing van de uitzondering uit de verordening uiterste terughoudendheid dient te betrachten, valt nog te bezien of iedere lidstaatrechter daarover hetzelfde zal oordelen. Niet valt uit te sluiten dat, zeker zolang het Hof van Justitie van de Europese Unie als hoogste rechter deze handelwijze nog niet heeft gesanctioneerd, de uitzondering uit de ErfVo frequenter dan die uit het HEV’89 zal worden toegepast. 2.2 Beperktere rechtskeuzevrijheid De ErfVo staat de erflater een rechtskeuzevrijheid toe die beperkter is dan die uit het HEV’89.9 Nu nog mag de erflater op basis van artikel 5 HEV’89 kiezen voor het recht van zijn nationaliteit of dat van zijn gewone verblijfplaats, te beoordelen naar het moment van de rechtskeuze of het overlijden. Onder de ErfVo zal de mogelijkheid om te kiezen voor het recht van de gewone verblijfplaats komen te vervallen. Artikel 22 ErfVo staat slechts een keuze toe voor het recht van erflaters nationaliteit op ofwel het moment van het uitbrengen van de rechtskeuze, ofwel het moment van overlijden. Bezat de erflater meer dan één nationaliteit, dan heeft hij de keuze uit het recht van elk van deze landen. Een effectiviteitstoets ter bepaling met welk van de nationaliteitslanden de nauwste betrekkingen bestaan om alleen een keuze voor het recht van dat land te honoreren, blijft derhalve – evenals overigens onder het HEV’8910 – achterwege. Vanaf 17 augustus 2015 zal een toekomstige erflater dus niet meer kunnen kiezen voor het recht van zijn gewone verblijfplaats, noch op het moment van de rechtskeuze, noch op het moment van zijn overlijden. Volgens de MvT levert dit geen probleem op in de praktijk, omdat de ErfVo bij gebreke van een rechtskeuze aanknoopt bij de gewone verblijfplaats.11 Hier worden mijns inziens echter ten minste twee zaken over het hoofd gezien. Hoewel het op zich juist is dat zonder rechtskeuze het recht van erflaters gewone verblijfplaats op het moment van zijn overlijden op de erfopvolging zal worden toegepast, tenzij nauwere banden met een ander land worden aangenomen, mist de erflater dan nog altijd de keuze voor het recht van zijn gewone verblijfplaats op het moment van de rechtskeuze. Indien deze afwijkt van zijn laatste gewone verblijfplaats beperkt dit de erflater dus wel degelijk in zijn keuzemogelijkheden. Bovendien is het zo dat, en dat is voor de praktijk misschien nog wel belangrijker, een rechtskeuze voor de gewone verblijfplaats de rechtszekerheid dient. Aangezien de gewo9. 10. 11.
Vgl. MvT, p. 3-5. Zie M.H. ten Wolde, in: Gr. van der Burght (red.), Groene Serie Erfrecht, Deventer: Kluwer (losbl.), art. 5 HEV’89, aant. 2. MvT, p. 4.
TE april 2014 | nr. 2
37
ne verblijfplaats feitelijk moet worden ingevuld, kan soms discussie ontstaan over de vraag waar het centrum van erflaters maatschappelijke leven precies was gelegen of waar dit in de toekomst zal liggen. In het kader van de estate planning is elke onduidelijkheid over de vraag welk recht uiteindelijk van toepassing zal zijn op de erfopvolging hoogst onwenselijk. De geldigheid en uitvoerbaarheid van de voorziene estate planning zijn daarvan immers direct afhankelijk. Daarom zou een keuzemogelijkheid voor het recht van erflaters gewone verblijfplaats – geldig op het moment van het uitbrengen ervan – in de praktijk wel degelijk goed van pas komen. Overigens blijven rechtskeuzes die vóór 17 augustus 2015 geldig zijn uitgebracht volgens het internationaal privaatrecht (hierna: IPR) van het land van erflaters nationaliteit of gewone verblijfplaats op grond van de overgangsbepalingen uit de ErfVo ook nadien geldig.12 Met het oog op de toekomst kan het derhalve zinvol zijn nu nog in een testament een rechtskeuze voor het recht van zijn gewone verblijfplaats op te nemen. Bovendien moet in de notariële praktijk na 17 augustus 2015 zeer zorgvuldig worden omgegaan met het herroepen van testamenten waarin een dergelijke rechtskeuze voor de gewone verblijfplaats is opgenomen. Eenmaal herroepen kan deze rechtskeuze immers niet opnieuw door de testateur geldig worden uitgebracht.
38
2.3 Ruimer toepassingsgebied Met recht wijst de MvT op het feit dat het toepassingsgebied van de ErfVo zich ook uitstrekt tot de vereffening en verdeling van de nalatenschap.13 Aangezien het HEV’89 zich beperkt tot de vererving van de nalatenschap, wordt het toepasselijke recht op de afwikkeling nu nog door aanvullende – eenzijdige! – conflictregels uit artikel 10:149 en 10:150 BW aangewezen. Voor nalatenschappen die op of na 17 augustus 2015 openvallen en daarmee onder de werkingssfeer van de ErfVo vallen, zijn deze aanvullende regels niet langer nodig. Bovendien is het toepassingsgebied van de ErfVo ook in een ander opzicht ruimer dan dat van het HEV’89. Zo wordt ook de formele geldigheid van schriftelijke uiterste wilsbeschikkingen door de ErfVo geregeld.14 Als partij bij het Haags Testamentsvormenverdrag 196115 zal Nederland echter ook nadat de ErfVo van toepassing is geworden de verdragsregeling blijven toepassen; de ErfVo roept derhalve alleen voor de lidstaten die geen partij zijn bij het Haags Testamentsvormenverdrag 1961 een daarmee vergelijkbare regeling in het leven.16 De ErfVo kent ook een regeling voor de materiële geldigheid van uiterste wilsbeschikkingen. Hiertoe wordt onder meer de bekwaamheid van een testateur om bij uiterste wil te beschikken gerekend,17 een onderwerp dat uitdrukkelijk van het toepassingsgebied van het 12.
13. 14. 15. 16. 17.
Zie art. 83 lid 2 ErfVo; vgl. ook MvT, p. 4 en 5, alsmede F.W.J.M. Schols, Overweging 26: testeer- en keuzevrijheid, ordre public en fraus legis, Tijdschrift Erfrecht 2012, afl. 5, p. 96-99. MvT, p. 3 en 4. Vgl. art. 27 ErfVo. Trb. 1980, 54. Zie art. 75 lid 1, tweede volzin, ErfVo; vgl. ook MvT, p. 5. Zie art. 26 lid 1 sub a ErfVo.
TE april 2014 | nr. 2
HEV’89 is uitgesloten.18 Nu nog kent de testeerbevoegdheid in artikel 10:146 BW een bijzondere regeling, waarin wordt aangeknoopt bij de nationale wet van de testateur. De ErfVo sluit daarentegen voor de materiële geldigheid van een uiterste wilsbeschikking aan bij het op de erfopvolging toepasselijke recht op het moment van het opmaken van de beschikking. Het gaat dus om het recht dat de ErfVo van toepassing zou verklaren indien de testateur op de dag van beschikken zou zijn overleden, waarbij zonder rechtskeuze derhalve wordt aangesloten bij de gewone verblijfplaats op die dag. Omdat de peildatum voor het toepasselijke recht op de materiële geldigheid van het testament het moment van beschikken is, kan een latere wijziging van de gewone verblijfplaats niet van invloed zijn op de geldigheid van een eenmaal opgemaakt testament. In de MvT wordt geconcludeerd dat de regeling in de ErfVo de nationale conflictregel ten aanzien van de bekwaamheid van de testateur – lees: artikel 10:146 BW – overbodig maakt.19 Dat is echter alleen het geval voor testamenten die op of na 17 augustus 2015 worden opgemaakt. Voordien opgemaakte uiterste wilsbeschikkingen zijn volgens de overgangsregeling uit de ErfVo namelijk niet alleen geldig als zij voldoen aan de ErfVo, maar daarnaast ook indien zij voldoen aan de IPR-regels die ten tijde van het beschikken golden in het land van de nationaliteit of de gewone verblijfplaats van de testateur of in de lidstaat waar de erfopvolging wordt behandeld.20 Artikel 10:146 BW is dus wel degelijk ook nadat de ErfVo van toepassing is geworden van belang voor de beoordeling van de bekwaamheid van de testateur ten aanzien van door deze vóór 17 augustus 2015 opgemaakte uiterste wilsbeschikkingen. 2.4 Ruimere herverwijzing (renvoi) Ten slotte wijst de MvT erop dat de ErfVo een ruimere mogelijkheid tot het aanvaarden van herverwijzing of renvoi kent dan het HEV’89. Bij gebreke van een rechtskeuze zal wanneer het recht van een derde land (niet-lidstaat) op de erfopvolging van toepassing is, steeds ook het IPR van dat betreffende land moeten worden onderzocht. Verwijzen de IPR-regels van dit derde land ten aanzien van de erfopvolging namelijk naar het recht van een lidstaat, dan moet deze terugverwijzing onder de ErfVo worden geaccepteerd en zal dus het recht van de lidstaat waarnaartoe werd terugverwezen op de erfopvolging worden toegepast. Een dergelijke regel bestaat in het HEV’89 niet. Ook als de IPR-regels van het derde land naar het recht van een ander derde land verwijzen en het IPR van dit andere derde land het eigen recht van toepassing verklaart, wordt de herverwijzing onder de ErfVo aanvaard. Toepassing van de ErfVo leidt dan dus tot de conclusie dat het recht van het laatstgenoemde derde land wordt toegepast.21 Dit deel van de renvoiregeling komt overeen met het huidige artikel 4 HEV’89. 18. 19. 20. 21.
31
Vgl. art. 1 lid 2 sub b HEV’89. MvT, p. 5. Vgl. ook MvT, p. 18. Zie art. 83 lid 3 ErfVo. Zie voor dit alles art. 34 ErfVo.
3 Wijzigingen Boek 10 BW en opzegging HEV’89 Artikel 11 onderdeel A tot en met E van het voorstel voor de Uitvoeringswet bevat enkele wijzigingen voor titel 12 van Boek 10 BW, die hierna afzonderlijk worden besproken. Bij separaat wetsvoorstel wordt bovendien om parlementaire goedkeuring gevraagd van het voornemen het HEV’89 op te zeggen.22 Ter onderbouwing van deze opzegging wordt gesteld dat de nationale regeling in Boek 10 BW, zoals deze door middel van de Uitvoeringswet wordt aangepast aan het feit dat de ErfVo gaat gelden, strijdig zal zijn met de regeling uit het HEV’89. Om te voorkomen dat, voor het geval het verdrag toch nog ooit in werking zou treden – quod non –, tegenstrijdige regels van internationaal erfrecht van toepassing zouden zijn, wordt het beter geacht het verdrag op te zeggen.23 Artikel 11 van de Uitvoeringswet bevat de volgende voorstellen tot wijziging van Boek 10 BW. In artikel 10:145 BW, dat nu nog verwijst naar het HEV’89 en deze regeling in het Nederlandse IPR incorporeert, wordt voortaan alleen nog gewezen op het bestaan van de ErfVo. Aangezien de ErfVo rechtstreeks toepassing vindt in ons nationale recht is, anders dan bij het niet in werking getreden HEV’89, uitdrukkelijke incorporatie van de verordening niet nodig. Artikel 10:146 BW (bekwaamheid testateur) vervalt. Hiervoor gaf ik al aan dat de reden die hiervoor wordt aangevoerd, namelijk dat de ErfVo dit onderwerp voortaan zal regelen,24 niet geheel overtuigt. Hoe wordt dan immers de bekwaamheid beoordeeld ten aanzien van testamentaire beschikkingen die vóór 17 augustus 2015 zijn opgesteld? Ook de overgangsregels van de ErfVo bieden op dit punt ruimte voor een beoordeling aan de hand van het toentertijd geldende nationale conflictenrecht.25 Mijns inziens zou artikel 10:146 BW voor nalatenschappen die vóór 17 augustus 2015 zijn opengevallen dan ook moeten worden gehandhaafd. Artikel 10:147 BW (aanknopingsovermacht) en artikel 148 BW (vermoeden van herroeping rechtskeuze) blijven ongewijzigd. Aanknopingsovermacht zal zich voortaan alleen nog voor kunnen doen in relatie tot derde landen; alle lidstaten hanteren immers dezelfde ErfVo-conflictregels en komen derhalve tot eenzelfde oordeel over het toepasselijke erfrecht. Van benadeling is dan ook geen sprake. Ten aanzien van vermogensbestanddelen in derde landen kan dit echter anders zijn. De conflictregels uit de ErfVo kennen weliswaar een universeel formeel toepassingsbereik,26 zodat zij ook ten aanzien van delen van de nalatenschap die zich buiten de Unie bevinden van toepassing zijn, maar het oordeel over het toepasselijke erfrecht kan in de betreffende der22. 23. 24. 25. 26.
de landen anders luiden. Hierdoor kunnen één of meer erfgenamen worden benadeeld. Aangezien de ErfVo geen regeling geeft voor de compensatie van dit nadeel (retorsie), wordt algemeen aangenomen dat er ruimte bestaat voor een nationale verrekeningsregel in de rechtsstelsels van de lidstaten.27 Over de vraag of artikel 10:147 BW dan de meest gelukkige en praktische regeling is, heb ik mij eerder al eens kritisch uitgelaten.28 Met betrekking tot de handhaving van het in artikel 10:148 BW opgenomen vermoeden dat de herroeping door de erflater van alle eerder door hem gemaakte uiterste wilsbeschikkingen ook ziet op de daarin eventueel opgenomen rechtskeuze(s), wordt in de MvT enkel opgemerkt dat dit omwille van de duidelijkheid geschiedt.29 Nu is duidelijkheid een goede zaak, maar deze regel noopt ook tot extra voorzichtigheid. Zoals hiervoor reeds uiteengezet, zijn de keuzemogelijkheden onder de ErfVo geringer dan thans onder het HEV’89. Gevolg hiervan is dat met de herroeping van oude rechtskeuzes – en getuige artikel 10:148 BW dus ook met de herroeping van de testamenten waarin deze zijn opgenomen! – zorgvuldig dient te worden omgegaan. Als een testament moet worden herroepen maar de daarin vervatte rechtskeuze dient te worden gehandhaafd, dan moet dit derhalve uitdrukkelijk worden vermeld. Artikel 10:149 BW (vereffening en verdeling) en artikel 10:150 BW (taak en bevoegdheden vereffenaar) blijven weliswaar bestaan, maar worden in artikel 10:152 lid 5 BW van een overgangsbepaling voorzien. Daarin staat dat deze afwikkelingsregels uitsluitend van toepassing zijn op nalatenschappen die tussen 1 oktober 1996 (toen de Wet conflictenrecht erfopvolging 30 in werking trad) en 17 augustus 2015 zijn opengevallen. Dat lijkt mij een goede zaak. Afzonderlijke afwikkelingsregels zijn na 17 augustus 2015 niet meer nodig omdat de ErfVo zowel de vererving als de afwikkeling van de nalatenschap regelt, maar voor de afwikkeling van nalatenschappen die vóór deze datum zijn opengevallen, blijven de regels van belang. Om die reden kunnen zij (nog) niet vervallen.31 Voor deze nalatenschappen, waarop de bepalingen van de ErfVo dus niet van toepassing zijn, lijken mij echter de overige bepalingen van ons huidige nationale conflictenrecht evenzeer van belang. Immers, welk recht beheerst de vererving van deze nalatenschappen en naar welk recht moet bijvoorbeeld de bekwaamheid van de testateur worden beoordeeld? Het lijkt mij dan ook zeer wenselijk de overgangsregeling die voor artikel 10:149 en 10:150 BW is opgesteld eveneens te laten gelden voor de toepasselijkheid van de regels van het HEV’89 (via het huidige art. 10:145 lid 2 BW) en voor artikel 10:146 BW. 27. 28.
Kamerstukken II 2013/14, 33854, 1-3. Zie ook MvT, p. 3. Vgl. Kamerstukken II 2013/14, 33854, 3, p. 1. Vgl. MvT, p. 5 en 18. Vgl. art. 83 lid 3 ErfVo. Zie art. 20 ErfVo. Vgl. ook MvT, p. 3.
29. 30. 31.
32
Zie o.a. P. Lokin, Grensoverschrijdende erfopvolging (diss. Utrecht) (Ars Notariatus, deel 151), Deventer: Kluwer 2012, p. 181 en 182. Zie J.G. Knot, Europese harmonisatie en aanknopingsovermacht, Tijdschrift Erfrecht 2009, afl. 4, p. 57-61. MvT, p. 19. Stb. 1996, 457. Vgl. MvT, p. 19.
TE april 2014 | nr. 2
39
Ten slotte blijft ook artikel 10:151 BW, waarin wordt herinnerd aan het bestaan van het Haags Testamentsvormenverdrag 1961, bestaan. Hierin wordt echter voortaan, ten behoeve van de duidelijkheid,32 uitdrukkelijk vermeld dat de ErfVo de verdragsregeling onverlet laat.
4 Europese erfrechtverklaring
40
Ter bevordering van een soepele grensoverschrijdende boedelafwikkeling introduceert artikel 62 ErfVo de figuur van de Europese erfrechtverklaring (hierna: EEV). Doel van de verklaring is om met één stuk in alle lidstaten het bewijs te kunnen leveren van onder meer de hoedanigheid van erfgenaam of de bevoegdheden van de executeur.33 De EEV zal naast de nationale verklaringen van erfrecht bestaan en komt daarvoor dus niet in de plaats.34 Is er echter een EEV afgegeven, dan mag er niet ook nog een nationale verklaring van erfrecht worden verlangd voor bijvoorbeeld het vrijgeven van boedelbestanddelen aan de erfgenamen.35 De EEV heeft een vergelijkbare functie en vergelijkbare rechtsgevolgen als de Nederlandse verklaring van erfrecht.36 Zij levert dan ook geen zelfstandige executoriale titel op, maar heeft slechts een bewijsrechtelijke functie.37 Misschien wel de belangrijkste bepaling van de Uitvoeringswet voor de notariële praktijk is artikel 8. Daarin wordt de notaris met vestigingsplaats in Nederland aangewezen als de autoriteit die in ons land tot afgifte van een EEV bevoegd is. Artikel 64 ErfVo bepaalt in algemene zin dat de bevoegdheid tot afgifte toekomt aan ofwel de rechter die volgens de ErfVo bevoegd is om de erfopvolging te behandelen, ofwel een andere autoriteit in dat land die krachtens het nationale recht bevoegd is om erfrechtzaken te behandelen. In artikel 8 kiest de Nederlandse wetgever er nu dus voor deze bevoegdheid aan de notaris toe te kennen.38 Dat is een zeer begrijpelijke keuze, waarover in de MvT het volgende valt te lezen: ‘In Nederland is aan notarissen van oudsher de taak toebedeeld om verklaringen van erfrecht af te geven. Aangezien het doel en de functie van onze nationale verklaring van erfrecht (4:188 BW) met die van de Europese erfrechtverklaring overeenstemt, ligt het voor de hand dat notarissen voortaan ook bevoegd zullen zijn om Europese erfrechtverklaringen af te geven. Gelet op het feit dat de ervaring en expertise nodig voor afgifte van een erfrechtverklaring bij andere autoriteiten en functionarissen niet vanzelf-
sprekend voorhanden is, wordt in artikel 8 van dit wetsvoorstel voorgesteld om notarissen exclusief als bevoegde autoriteit van afgifte aan te wijzen.’39 Wat wordt er nu in het kader van de afgifte van een EEV precies van de notaris verwacht? Voor de aanvraag van een EEV heeft de Europese Commissie een formulier ontwikkeld.40 Het gebruik hiervan is echter niet verplicht. De aanvraag tot afgifte kan dus ook zonder dit formulier worden gedaan, mits daarbij aan de notaris voldoende gegevens voor de afgifte van de EEV worden verschaft. Deze door de aanvrager aangeleverde informatie dient door de notaris te worden geverifieerd. Ook dient de notaris eventueel aanvullend onderzoek te doen naar bijvoorbeeld de vraag wie gerechtigd zijn tot de nalatenschap en of de erflater een testament heeft, een en ander voor zover het Nederlandse recht dat van hem verlangt.41 Bevoegd om een EEV aan te vragen zijn krachtens artikel 63 lid 1 ErfVo de erfgenamen, rechtstreeks tot de nalatenschap gerechtigde legatarissen, executeurs en beheerders van de nalatenschap.42 Artikel 66 lid 4 ErfVo verplicht de notaris al het nodige te doen om de rechthebbenden op de hoogte te stellen van de aanvraag voor een EEV. Volgens de MvT rusten hierbij echter op de Nederlandse notaris geen andere informatieverplichtingen dan in een zuiver nationaal geval bij de afgifte van een Nederlandse verklaring van erfrecht op grond van artikel 4:188 BW. De aanbevelingen van de Werkgroep deontologie nieuw erfrecht op dit terrein43 kunnen ook worden benut voor de afgifte van een EEV.44 De EEV wordt – verplicht – afgegeven in de vorm van het daartoe door de Europese Commissie te ontwikkelen uniforme formulier.45 Aangezien de Commissie daarmee nog doende is, is het formulier nog niet openbaar gemaakt. Dat maakt het in dit stadium voor de praktijk helaas onmogelijk de precieze impact van de invoering van de EEV te overzien. Vaststaat echter wel dat de opmaak en het uiterlijk zullen verschillen van een Nederlandse verklaring van erfrecht, alleen al vanwege het feit dat de EEV geen notariële akte zal zijn.46 Krachtens artikel 70 ErfVo dient de notaris het origineel van 39. 40. 41. 42.
43. 44.
32. 33. 34. 35. 36. 37.
38.
MvT, p. 19. Vgl. art. 63 ErfVo, alsmede MvT, p. 7. Art. 62 lid 3 ErfVo. MvT, p. 7. Vgl. art. 69 ErfVo. Zie par. 71 van de considerans bij de ErfVo. Vgl. ook art. 12 onderdeel E Uitvoeringswet, dat voorziet in een wijziging van art. 50 lid 3 Wna in de zin dat geen grossen mogen worden afgegeven van een EEV. Vgl. in dit kader ook art. 78 lid 1 sub c ErfVo.
TE april 2014 | nr. 2
45. 46.
33
MvT, p. 15. Vgl. art. 65 ErfVo. Art. 66 lid 1 ErfVo, alsmede MvT, p. 7. Een legataris volgens Nederlands recht is niet rechtstreeks tot de nalatenschap gerechtigd, omdat hij slechts een vordering op de erfgenamen heeft (art. 4:117 BW) en niet een directe aanspraak op goederen uit de nalatenschap; MvT, p. 15. Een legataris volgens Nederlands recht is dan ook niet gerechtigd een EEV aan te vragen. Zie WPNR (2004) 6585, p. 559-565, met reacties in WPNR (2005) 6607, p. 85-88 en WPNR (2005) 6627, p. 543 en 544. MvT, p. 8. Vgl. over de informatieplicht van de Nederlandse notaris ook W.D. Kolkman, Deontologische dilemma’s in het erfrecht, in: De goede notaris. Over notariële deontologie (preadvies KNB), Den Haag: Sdu Uitgevers 2010, p. 175 e.v. en de daar aangehaalde bronnen, alsmede L.C.A. Verstappen, in: M.J.A. van Mourik (red.), Handboek erfrecht, Deventer: Kluwer 2011, p. 488-494. Zie art. 67 lid 1, tweede volzin, ErfVo. De MvT, p. 18, merkt hierover op: ‘De Europese erfrechtverklaring is een sui generis document: het formulier dat door de Europese Commissie is vastgesteld geldt als zodanig als Europese erfrechtverklaring.’
de door hem afgegeven EEV’s te bewaren en daarvan één of meer gewaarmerkte afschriften te verstrekken aan de aanvrager. In verband daarmee wordt in de Uitvoeringswet bepaald dat de notaris verplicht zal zijn de door hem afgegeven EEV’s op te nemen in zijn protocol.47 Bovendien zal de eis voor notariële akten dat hun inhoud duurzaam op deugdelijk materiaal dient te worden gesteld van overeenkomstige toepassing zijn op de inhoud van een EEV.48 De notaris zal de EEV in beginsel afgeven in de Nederlandse taal. Op verzoek van partijen kan de notaris de EEV echter ook in een vreemde taal of in meerdere talen afgeven, mits hij deze taal c.q. deze talen voldoende beheerst.49 Deze eisen maken mijns inziens dat een EEV als document, hoewel geen notariële akte, in Nederland toch met voldoende waarborgen is omkleed. Of dit ook met buitenlandse EEV’s het geval zal zijn, moet worden afgewacht. Overeenkomstig artikel 69 lid 5 ErfVo zal het met behulp van een gewaarmerkt afschrift van een EEV in Nederland mogelijk zijn om de erfopvolging, voor zover deze in Nederland gelegen registergoederen betreft, in het kadaster in te schrijven. Hiertoe wordt een nieuw artikel 27a in de Kadasterwet ingevoegd.50 Op grond van diezelfde EEV kan bovendien een executele of de benoeming van een vereffenaar worden ingeschreven. Ook een legaat dat een direct recht geeft op een registergoed kan door middel van een EEV in het kadaster worden ingeschreven.51 Artikel 72 ErfVo opent de mogelijkheid bezwaar aan te tekenen tegen het besluit van de notaris tot afgifte van de EEV of tegen het besluit tot weigering van de afgifte. Bezwaar kan worden gemaakt door dezelfde personen die ook tot aanvraag van de EEV bevoegd zijn: erfgenamen, rechtstreeks tot de nalatenschap gerechtigde legatarissen, executeurs en beheerders van de nalatenschap. Daarentegen kan iedere belanghebbende bezwaar maken tegen de correctie (ten aanzien van kennelijke schrijffouten), wijziging of intrekking van de EEV, of de weigering hiertoe.52 Alle rechtsmiddelen worden ingediend bij de kantonrechter in de plaats waar de notaris kantoor houdt, overeenkomstig de procesrechtelijke regels van de verzoekschriftprocedure.53 Gekozen is voor de kantonrechter, omdat aan hem ook ten aanzien van nationale nalatenschappen diverse (proces)beslissingen zijn opgedragen.54 Komt de kantonrechter tot de conclusie dat de EEV onjuistheden bevat of dat ten onrechte is geweigerd tot afgifte over te gaan, dan stelt hij de notaris 47. 48. 49. 50. 51.
52. 53. 54.
Zie art. 12 onderdeel A Uitvoeringswet, dat voorziet in een wijziging van art. 38 Wna. Zie art. 12 onderdeel B Uitvoeringswet, dat voorziet in een wijziging van art. 41 Wna. Zie art. 12 onderdeel C Uitvoeringswet, dat voorziet in een wijziging van art. 42 Wna. Vgl. ook MvT, p. 20. Zie art. 13 onderdeel A Uitvoeringswet. MvT, p. 20 en 21. Dit geldt dus niet voor een legaat volgens Nederlands recht, dat enkel een vorderingsrecht op de erfgenamen betreft (art. 4:117 BW). Zie art. 72 lid 1, tweede volzin, ErfVo. Vgl. ook MvT, p. 15. Zie art. 9 lid 1 Uitvoeringswet. MvT, p. 15.
34
in de gelegenheid de EEV alsnog af te geven, dan wel deze te corrigeren, te wijzigen of in te trekken. De kantonrechter wordt, mijns inziens terecht, onvoldoende toegerust geacht om zelf tot afgifte of wijziging van de EEV over te gaan, aangezien hij niet over dezelfde onderzoeksmogelijkheden beschikt als de notaris. Bovendien blijft op deze wijze de verantwoordelijkheid voor de afgifte van een EEV berusten bij één functionaris: de notaris.55 Wel stelt de kantonrechter een termijn vast waarbinnen de notaris tot afgifte, correctie, wijziging of intrekking van de EEV dient over te gaan.56 Deze termijn dient ter bescherming van de erfgenamen en de overige belanghebbenden en dient redelijk te zijn. Dat wil zeggen dat de rechter bij het vaststellen van de termijn rekening moet houden met de tijd die de notaris redelijkerwijs nodig zal hebben om een nieuwe EEV af te geven of een bestaande EEV te corrigeren.57 Een sanctie op het overschrijden van de gestelde termijn wordt, mede in verband met de ministerieplicht van de notaris, niet nodig geacht.58 Tegen de beslissing van de kantonrechter is geen hoger beroep mogelijk.59 Dit zou volgens de MvT slechts kunnen leiden tot onnodige vertraging van de afwikkeling van de nalatenschap. Bovendien is er reeds door twee onafhankelijke deskundigen, te weten de notaris en de kantonrechter, over de (weigering tot) afgifte van de EEV beslist.60 In een brief aan de vaste Kamercommissie van Veiligheid en Justitie heeft de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) inmiddels laten weten zich in het wetsvoorstel te kunnen vinden, aangezien de ErfVo de afwikkeling van grensoverschrijdende nalatenschappen aanzienlijk zal vereenvoudigen en minder kostbaar zal maken.61 De rol van de notaris bij het opstellen van een EEV is overduidelijk en wordt ondersteund door de MvT, aldus de KNB. Wel zal aanvullend onderzoek worden gedaan, zowel op nationaal als op Europees niveau, naar de mogelijkheden een register in te richten waarin EEV’s kunnen worden ingeschreven, vergelijkbaar met het voor uiterste wilsbeschikkingen al bestaande Centraal Testamentenregister in Nederland of het Europese netwerk van testamentenregisters. Voordeel van een dergelijk register zou zijn dat notarissen in geval van onduidelijkheid of onvolledigheid snel contact kunnen krijgen met de notaris of andere instantie die de EEV heeft afgegeven. Ook zou in de ogen van de KNB mogelijke fraude met een EEV op deze wijze beter kunnen worden bestreden.
55. 56. 57. 58. 59. 60. 61.
MvT, p. 16. Zie art. 9 lid 2 en 3 Uitvoeringswet. MvT, p. 16. MvT, p. 17. Zie art. 9 lid 4 Uitvoeringswet. MvT, p. 17. Brief KNB d.d. 6 maart 2014, te raadplegen via <www.knb.nl>, zoek op: ‘KNB wil register voor Europese verklaringen van erfrecht’.
TE april 2014 | nr. 2
41
5 Aanvaarding en verwerping in eigen land
42
Het wetsvoorstel bevat in artikel 2 een regel ten aanzien van het in eigen land aanvaarden of verwerpen van een nalatenschap of legaat, als bedoeld in artikel 13 ErfVo. Artikel 13 ErfVo creëert een aanvullende bevoegdheid voor het aannemen van verklaringen tot aanvaarding van een nalatenschap, legaat of wettelijk erfdeel of tot beperking van aansprakelijkheid in de lidstaat van de gewone verblijfplaats van de begunstigde van de nalatenschap.62 Deze bevoegdheid bestaat alleen voor zover het nationale recht van dat land het afleggen van een dergelijke verklaring in rechte toestaat. De gedachte hierachter is dat de erfgenamen of legatarissen niet verplicht zouden moeten worden deze verklaring bij de bevoegde autoriteit in het buitenland – doorgaans het land van erflaters laatste gewone verblijfplaats – af te leggen, maar hiervoor in eigen land terecht zouden moeten kunnen.63 Bepaald wordt nu dat een dergelijke verklaring door een erfgenaam, diens wettelijke vertegenwoordiger of een legataris in Nederland bij de griffie van de rechtbank van hun woonplaats kan worden afgelegd. Wel zullen zij de rechter of autoriteit die de erfopvolging in het buitenland behandelt, op de hoogte moeten stellen van de door hen afgelegde verklaring.64 In Nederland kan een legaat slechts worden verworpen. Expliciete aanvaarding van een legaat kent het Nederlandse recht niet, maar dat kan in het buitenland anders zijn. Daarom kan ten aanzien van een legaat uit een grensoverschrijdende nalatenschap voortaan een uitdrukkelijke aanvaardingsverklaring worden afgelegd, die ook in het boedelregister wordt ingeschreven.65 Voor nationale nalatenschappen blijft gelden dat een legataris zijn legaat ingevolge artikel 4:201 BW slechts (vormvrij) kan verwerpen.66
6 Besluit De ErfVo vraagt om aparte uitvoeringswetgeving in Nederland. Niet alleen moet titel 12 van Boek 10 BW aan de nieuwe internationale regelgeving worden aangepast, maar ook vraagt met name de introductie van de EEV om inpassing in het Nederlandse recht. Hierin voorziet het in deze bijdrage besproken wetsvoorstel, dat met ingang van 17 augustus 2015 – de datum waarop 62.
63. 64. 65.
66.
Bij een verklaring tot beperking van aansprakelijkheid valt in Nederland, naast de verwerping, te denken aan de aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving – lees: de beneficiaire aanvaarding – ex art. 4:190 lid 1 BW. Vgl. MvT, p. 9. Zie par. 32 van de considerans bij de ErfVo en MvT, p. 9. Zie art. 2 lid 3 Uitvoeringswet. Hiertoe zal overigens ook het Besluit boedelregister (Stb. 2002, 608) worden aangepast. Bovendien kan de aanvaarding of verwerping van een legaat, voor zover dat ziet op de directe verkrijging van een in Nederland gelegen registergoed, ook in het kadaster worden ingeschreven; zie art. 13 onderdeel B Uitvoeringswet, dat voorziet in een wijziging van art. 28 Kadasterwet. MvT, p. 10.
TE april 2014 | nr. 2
ook de ErfVo van toepassing wordt – in werking zal treden.67 Behalve de hiervoor aan de orde gekomen onderdelen kent de Uitvoeringswet in de artikelen 3 tot en met 7 nog enkele uitvoeringsbepalingen met betrekking tot de regeling van de erkenning, uitvoerbaarheid en tenuitvoerlegging van beslissingen, authentieke akten en gerechtelijke schikkingen volgens de ErfVo. Bespreking van deze bepalingen voert echter op deze plaats te ver. Bovendien brengt artikel 10 van de Uitvoeringswet een tweetal wijzigingen in Boek 4 BW tot stand. Zowel de Nederlandse verklaring van erfrecht als de EEV biedt bescherming aan derden die te goeder trouw op de inhoud van de verklaring zijn afgegaan. Goede trouw ontbreekt echter als de derde redelijkerwijs had behoren te weten dat de verklaring onjuist was. In artikel 4:187 lid 3 BW is het ontbreken van goede trouw nu nog geformuleerd als een schending van de onderzoeksplicht, terwijl artikel 69 lid 3 ErfVo hiervoor refereert aan grove nalatigheid aan de kant van de derde. Om te voorkomen dat de derdenbescherming tussen beide verklaringen uiteen zou kunnen gaan lopen, wordt de formulering van artikel 4:187 lid 3 BW aangepast aan die uit de ErfVo.68 Daarnaast zal een nieuw artikel 4:188a BW worden ingevoegd, waarin de EEV voor grensoverschrijdende nalatenschappen als een – voor alle lidstaten uniform – alternatief voor de nationale verklaring van erfrecht in het Nederlandse recht wordt ingepast.69 Mijn conclusie luidt dat het in aanvulling op het huidige wetsvoorstel belangrijk is dat in ons nationale conflictenrecht met betrekking tot het erfrecht een deugdelijke algemene overgangsregeling wordt opgenomen ten aanzien van nalatenschappen die vóór 17 augustus 2015 zijn opengevallen en die bijgevolg niet onder de werkingssfeer van de ErfVo vallen. Niet alleen moet helder zijn volgens welk recht deze boedels moeten worden afgewikkeld, maar ook dat het op de vererving toepasselijke recht onverminderd door de regels van het HEV’89 wordt aangewezen en de bekwaamheid van de testateur overeenkomstig artikel 10:146 BW wordt beoordeeld aan de hand van diens nationale wet. De Uitvoeringswet maakt de contouren van de toepassing van de ErfVo in Nederland weer een beetje duidelijker, met name op het punt van de EEV. Zijn daarmee alle vragen die met betrekking tot de toepassing van de ErfVo zouden kunnen rijzen van de baan? Verre van. Maar daarvoor is de internationale boedelpraktijk ook veel te weerbarstig.
67. 68.
69.
35
Zie art. 14 Uitvoeringswet. Vgl. MvT, p. 17. Art. 4:187 lid 3 BW komt te luiden: ‘Het in de vorige leden bepaalde [bescherming van derden te goeder trouw; JGK] lijdt uitzondering, indien degene die op de verklaring is afgegaan, wist of door grove nalatigheid niet wist, dat de inhoud van de verklaring niet met de werkelijkheid overeenstemt.’ Vgl. MvT, p. 17 en 18.
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2013–2014
33 851
Uitvoering van de Verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring (PBEU 2012, L 201) (Uitvoeringswet Verordening Erfrecht)
Nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING1
Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt / uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 26, vijfde lid, van de Wet op de Raad van State)
ALGEMEEN 1. Inleiding Burgers krijgen in toenemende mate te maken met grensoverschrijdende nalatenschappen. Er is sprake van een grensoverschrijdende nalatenschap als bestanddelen van een nalatenschap in meerdere landen zijn gelegen of de erfgenamen in een ander land wonen dan waar de overledene zijn gewone verblijfplaats had. Uit onderzoek van de Europese Commissie is gebleken dat er jaarlijks 4,5 miljoen nalatenschappen openvallen in de Europese Unie (EU), waarvan 10% een internationale dimensie heeft. Dit betekent dat er jaarlijks 450 000 grensoverschrijdende nalatenschappen openvallen in de EU.2 Het afwikkelen van deze nalatenschappen blijkt in de praktijk complex. De regels van internationaal privaatrecht (hierna: ipr-regels) op het terrein van het erfrecht van de lidstaten van de EU verschillen onderling aanzienlijk. Veel nationale verwijzingsregels botsen met elkaar. Zo kan het voorkomen dat door de toepassing van verschillende ipr-regels autoriteiten in meerdere lidstaten zich bevoegd achten om beslissingen te geven over één nalatenschap. Ook het tegenovergestelde doet zich voor: de verschillende bevoegdheidsregels van internationaal privaatrecht van de lidstaten wijzen geen enkele bevoegde autoriteit aan, zodat geen beslissing over een nalatenschap kan worden verkregen. Burgers moeten daarnaast voor de vererving en afwikkeling van een grensoverschrijdende nalatenschap meestal in meerdere lidstaten (gerechtelijke) procedures doorlopen. Dit komt vooral omdat gerechtelijke 1
2
kst-33851-3 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2014
De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer Impact assessment, COM (2009) 154 final, SEC (2009) 411, van de Europese Commissie van 14 oktober 2009, p. 18.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 33 851, nr. 3 36
1
uitspraken, notariële akten en erfrechtverklaringen gegeven in de ene lidstaat niet worden erkend of geaccepteerd in een andere lidstaat. Hierdoor wordt de afwikkeling van een grensoverschrijdende nalatenschap voor burgers kostbaar en tijdrovend. De op 4 juli 2012 tot stand gekomen verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring (PbEU 2012, L 201) (hierna: de verordening) zorgt voor uniforme ipr-regels op het terrein van het erfrecht. Deze uniformering maakt dat de vererving en afwikkeling van grensoverschrijdende nalatenschappen aanzienlijk wordt vereenvoudigd en minder kostbaar zal zijn voor burgers in de EU. De verordening zal vanaf 17 augustus 2015 in al haar onderdelen verbindend en rechtstreeks van toepassing zijn in alle lidstaten van de EU. Een uitzondering geldt voor Ierland, het Verenigd Koninkrijk3 en Denemarken4. De verordening bevat uniforme ipr-regels ten aanzien van het toepasselijk recht. Deze regels inzake toepasselijk recht bepalen volgens welk recht vererving en afwikkeling van een grensoverschrijdende nalatenschap plaatsvindt. De vererving bepaalt wie wat erft en de afwikkeling ziet op de vereffening en verdeling van de nalatenschap. In het huidige Nederlandse internationaal privaatrecht bestaan verschillende verwijzingsregels voor vererving en afwikkeling. Dit onderscheid zal met de toepassing van de verordening komen te vervallen. Ook regelt de verordening de rechtsmacht, de erkenning en tenuitvoerlegging van gerechtelijke beslissingen alsmede de aanvaarding en tenuitvoerlegging van authentieke akten en gerechtelijke schikkingen. Tot slot wordt in de verordening het instrument van de Europese erfrechtverklaring in het leven geroepen. Met behulp van deze erfrechtverklaring kunnen erfgenamen in een andere lidstaat aantonen dat zij erfgenaam zijn en hoeven zij geen aanvullende (administratieve) handelingen te verrichten of een gerechtelijke procedure te doorlopen om hun rechten als erfgenaam in een andere lidstaat te kunnen uitoefenen. De erfrechtverklaring draagt hiermee eveneens bij aan het vereenvoudigen van de afwikkeling van een grensoverschrijdende nalatenschap. Het nationale erfrecht van lidstaten (voor ons Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW)) wordt door de verordening onverlet gelaten. Nalatenschappen zonder internationale dimensie worden afgewikkeld volgens het nationale recht van het land waar zij zijn opengevallen. De regels van de verordening vinden rechtstreeks toepassing in ons nationale recht. Uitvoering is wel nodig wanneer wij gebruik willen maken van keuzemogelijkheden die de verordening biedt, een bevoegde autoriteit moet worden aangewezen of andere aanvullende voorschriften (moeten) worden bepaald. In dat kader vragen vooral de bepalingen in de verordening met betrekking tot (de instelling van) de Europese erfrechtverklaring en de in de hoofdstukken IV en V van de verordening opgenomen regeling voor het verlof tot erkenning en tenuitvoerlegging van gerechtelijke beslissingen, authentieke akten en gerechtelijke schikkingen, om uitvoeringswetgeving. De introductie van de Europese erfrechtverklaring noodzaakt daarnaast tot aanvulling van Boek 4 BW, de Wet op het Notarisambt en de Kadasterwet. Dit wetsvoorstel voorziet 3
4
Op grond van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, dat gehecht is aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, nemen deze lidstaten niet deel aan de aanneming van de verordening Op grond van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van deze verordening.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 33 851, nr. 3 37
2
hierin. Tot slot wordt Boek 10 BW aangepast, omdat de huidige ipr-regels op het terrein van het erfrecht zullen worden vervangen door de verordening. Ingevolge artikel 20 van de verordening wordt elk recht dat door de verordening is aangewezen toegepast, ongeacht of dit het recht van een lidstaat is of niet. De universele toepassing van de verordening sluit een nationale ipr-regeling op het terrein van het erfrecht uit. In de onderstaande paragrafen wordt ingegaan op de wijzigingen in ipr-erfrecht die de toepassing van de verordening met zich meebrengt (paragraaf 2), het toepassingsgebied van de verordening (paragraaf 3), de Europese erfrechtverklaring (paragraaf 4), de verhouding van de verordening tot bestaande rechtsinstrumenten en internationale verplichtingen (paragraaf 5), de administratieve lasten en gevolgen voor de burger (paragraaf 6) en tot slot de benodigde uitvoeringsmaatregelen (de artikelsgewijze toelichting). De Staatscommissie voor het internationaal privaatrecht (hierna: Staatscommissie IPR), de Adviescommissie voor burgerlijk procesrecht en het Kadaster zijn geraadpleegd over een voorontwerp van dit wetsvoorstel. Ook zijn de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB)5, de Raad voor de rechtspraak (Rvdr)6, de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR)7, de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) en de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) geconsulteerd. Waar nodig, wordt hierna op de door voornoemde instanties gemaakte inhoudelijke opmerkingen ingegaan. 2. Veranderingen in de huidige ipr-regels met de komst van de verordening Nederland heeft in 1996 het Haags Erfrechtverdrag goedgekeurd (Stb. 1996, 456). Dit verdrag is tot op heden niet in werking getreden wegens gebrek aan de benodigde drie ratificaties. Wel worden de regels van dit verdrag door Nederland toegepast. Op 1 oktober 1996 zijn de regels van het Haags Erfrechtverdrag in onze nationale wetgeving geïncorporeerd door de inwerkingtreding van de Wet conflictenrecht erfopvolging. Sinds die datum bestaan in ons nationale recht gecodificeerde ipr-regels op het terrein van het erfrecht. De artikelen van de Wet conflictenrecht erfopvolging zijn, zonder inhoudelijke wijzigingen, overgenomen in Titel 12 van Boek 10 van het BW, die op 1 januari 2012 in werking is getreden. De Wet conflictenrecht erfopvolging is per laatstgenoemde datum vervallen. De regels van de verordening zullen met ingang van 17 augustus 2015 de regels van het Haags Erfrechtverdrag vervangen. Nederland zal daarom het Haags Erfrechtverdrag per die datum opzeggen. De belangrijkste verschillen tussen het Haags Erfrechtverdrag en de verordening zijn, dat de verordening: 1. geen voorwaarden verbindt aan het aanknopingspunt voor het toepasselijke recht; 2. ook de vereffening en afwikkeling van de nalatenschap regelt; 3. een beperktere rechtskeuze toestaat; 4. bevoegdheidsregels geeft; 5. een breder toepassingsgebied heeft; 6. een terugverwijzing naar het recht van een lidstaat aanvaardt op grond van de ipr-regels van een derde staat waarvan het recht als toepasselijk recht op de erfopvolging is aangewezen.
5 6 7
Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer
Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 33 851, nr. 3 38
3
Deze verschillen brengen wijziging in ons internationale privaatrecht op het terrein van het erfrecht, te weten: Ad 1: de verordening geeft als enkel aanknopingspunt voor het toepasselijke recht op de erfopvolging de gewone verblijfplaats van de erflater op het tijdstip van overlijden (artikel 21 lid 1). Het begrip «gewone verblijfplaats» is in de context van het internationale erfrecht voor Nederland geen nieuw begrip. In het verdrag wordt ook bij de gewone verblijfplaats als aanknopingspunt voor het toepasselijke recht aangesloten. Het begrip moet feitelijk worden ingevuld en duidt op een zekere duurzame band met een staat. Overweging 23 van de verordening geeft aan dat alle relevante feitelijke elementen en in het bijzonder de duur en de regelmatigheid van de aanwezigheid van de erflater in de betrokken staat en de omstandigheden van en de redenen voor het verblijf, in beschouwing mogen worden genomen ter vaststelling van de gewone verblijfplaats. Soms zal de gewone verblijfplaats niet eenvoudig kunnen worden vastgesteld. Voor die gevallen geeft de verordening in overweging 24 enkele handvatten voor het vaststellen van de gewone verblijfplaats. Het gaat daarbij onder meer om het centrum van het gezinsen sociale leven van de erflater, diens nationaliteit of de plaats waar de erflater al zijn voornaamste goederen had. Het verdrag gaat voor het toepasselijke recht op de vererving eveneens uit van de gewone verblijfplaats op het tijdstip van overlijden als belangrijkste aanknopingspunt, maar verbindt daaraan de voorwaarde dat de erflater ofwel de nationaliteit van die staat bezat ofwel gedurende een tijdvak van ten minste vijf jaar voorafgaand aan zijn overlijden daar zijn gewone verblijfplaats had. Is niet aan deze voorwaarden voldaan, dan knoopt het verdrag aan bij het recht van de staat waarvan de erflater de nationaliteit bezat. Met de verordening sluit de aanknoping voor het toepasselijk recht op de vererving beter aan bij de aanknoping voor andere onderwerpen op het gebied van het personen- en familierecht, waar ook de gewone verblijfplaats steeds meer de nationaliteit als aanknopingsfactor verdringt. Ad 2: het door de verordening aangewezen recht regelt niet alleen de vererving, maar ook de vereffening en verdeling van de nalatenschap. De regels van het Haags Erfrechtverdrag zien daarentegen enkel op de vererving en regelen niet de afwikkeling van de nalatenschap. Boek 10 bevat daarom (artikelen 149 en 150) aanvullende ipr-regels voor de afwikkeling van de nalatenschap. Deze aanvullende ipr-regels zullen met het van toepassing worden van de verordening niet langer nodig zijn. Het toepasselijk recht dat op grond van de verordening wordt aangewezen, beheerst de gehele erfopvolging, vanaf het openvallen van de nalatenschap en de vererving tot aan de verdeling van de onderscheiden erfdelen. Ad 3: de verordening biedt in artikel 22 de mogelijkheid om te kiezen voor het recht van de staat waarvan een persoon de nationaliteit bezit op het moment van de rechtskeuze of het moment van overlijden. Het verdrag geeft in artikel 5 dezelfde mogelijkheid en maakt het daarnaast mogelijk voor personen om te kiezen voor het recht van de staat waar zij hun gewone verblijfplaats hebben op het moment van de keuze of op het moment van overlijden. Vanaf 17 augustus 2015 zal het voor een toekomstige erflater niet meer mogelijk zijn om een rechtskeuze te maken voor het recht van de staat van zijn gewone verblijfplaats als hij niet ook de nationaliteit van deze staat bezit. Nu de verordening de gewone verblijfplaats als aanknopingspunt heeft bij gebreke van een rechtskeuze, levert dit in de praktijk geen probleem op. In de verordening zijn bovendien overgangsbepalingen opgenomen, die ervoor zorgen dat
Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 33 851, nr. 3 39
4
rechtskeuzes – voor het recht van de gewone verblijfplaats – gemaakt vóór 17 augustus 2015 geldig blijven. Ad 4: de verordening bevat naast regels inzake toepasselijk recht ook regels inzake de bevoegdheid van een gerecht (hoofdstuk II). In het Haags Erfrechtverdrag ontbreekt een dergelijke regeling, zodat elke partij bij het verdrag zijn nationale bevoegdheidsregels dient toe te passen om te bepalen of er rechtsmacht is. Met de verordening zullen voor alle lidstaten uniforme bevoegdheidsregels gelden, zodat in beginsel slechts de gerechten van één lidstaat bevoegd zijn om een beslissing te geven over de nalatenschap. Ad 5: twee onderwerpen die expliciet van het toepassingsgebied van het Haags Erfrechtverdrag zijn uitgesloten, worden wel in de verordening geregeld. Het betreft de vorm van uiterste wilsbeschikkingen en de regels omtrent de bekwaamheid om bij uiterste wil te beschikken. De verordening brengt geen verandering in de regels die gelden ten aanzien van de vorm van uiterste wilsbeschikkingen. Naar huidig recht wordt het Haags Verdrag van 5 oktober 1961 inzake de wetsconflicten betreffende de vorm van testamentaire beschikkingen (hierna: Haags Testamentvormenverdrag) toegepast. Dit zal – gelet op artikel 75, eerste lid, tweede volzin, van de verordening – na het van toepassing worden van de verordening niet anders zijn. De verordening zorgt er echter wel voor dat de lidstaten die geen partij zijn bij het Haags Testamentvormenverdrag voortaan op grond van artikel 27 van de verordening dezelfde regels over de formele geldigheid van schriftelijke uiterste wilsbeschikkingen zullen toepassen als de lidstaten bij het verdrag. Daarnaast wordt in de verordening in de artikelen 24 tot en met 26 een regeling gegeven voor de materiële geldigheid van uiterste wilsbeschikkingen, waaronder de bekwaamheid om bij uiterste wil te beschikken. Een dergelijke regeling ontbreekt in het Haags Erfrechtverdrag. Artikel 146 van ons Boek 10 BW bevat daarentegen wel een conflictregel omtrent de testeerbevoegdheid, waarbij wordt aangesloten bij het recht van de staat waarvan een persoon de nationaliteit heeft. De verordening sluit voor de materiële geldigheid van een uiterste wil aan bij het toepasselijke recht op grond van de verordening op het moment van het maken van de uiterste wilsbeschikking. Een latere wijziging van de gewone verblijfplaats door de erflater heeft hierdoor geen invloed op de materiële geldigheid van zijn uiterste wilsbeschikking. Voor een wijziging of herroeping van een uiterste wilsbeschikking gelden dezelfde regels op grond van artikel 24, derde lid, van de verordening. Ook de toelaatbaarheid en materiële geldigheid van een wijziging of herroeping worden dus beheerst door het recht dat volgens de verordening van toepassing zou zijn op de erfopvolging als de erflater op het moment van de wijziging of herroeping zou zijn overleden. Deze regeling in de verordening maakt onze nationale conflictregel overbodig en zorgt ervoor dat in alle lidstaten van de EU op dezelfde wijze over de materiële geldigheid van een uiterste wil wordt beslist. Ad 6: het Haags Erfrechtverdrag aanvaardt in artikel 4 een beperkt renvoi. Het betreft de beperkte aanvaarding van een doorverwijzing in die gevallen dat het toepasselijke recht het recht van een derde staat aanwijst, die op grond van zijn verwijzingsregels (deels) doorverwijst naar het recht van een (andere) derde staat, die op zijn beurt de doorverwijzing accepteert en zijn eigen recht toepast. De verordening aanvaardt daarnaast ook renvoi als sprake is van een terugverwijzing door de verwijzingsregels van die derde staat naar het recht van een lidstaat. Dit heeft tot voordeel dat op een nalatenschap, of een deel daarvan, vaker het recht van een lidstaat van toepassing is.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 33 851, nr. 3 40
5
3. Toepassingsgebied Uit artikel 1, eerste lid, van de verordening volgt dat deze van toepassing is op de erfopvolging in de nalatenschappen van personen. Zij is niet van toepassing op fiscale zaken, douanezaken en administratiefrechtelijke zaken. Dat betekent dat het nationale recht van de lidstaten bepaalt hoe bijvoorbeeld belastingen en andere geldelijke verplichtingen van publiekrechtelijke aard worden berekend en voldaan. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen belastingen die de erflater op het moment van overlijden verschuldigd is of belastingen in verband met de erfopvolging die door de nalatenschap of begunstigden van de nalatenschap verschuldigd zijn. Ook bepaalt het nationale recht of het vrijgeven van goederen van de nalatenschap aan rechthebbenden onder deze verordening of de inschrijving van goederen van de nalatenschap in een register onderworpen worden aan belastingheffing. In artikel 1, tweede lid, van de verordening worden verder nog een aantal specifieke onderdelen van het burgerlijk recht die verband houden met het erfrecht, uitdrukkelijk uitgesloten. Zo is de verordening niet van toepassing op aangelegenheden die verband houden met huwelijksvermogensstelsels of vermogensstelsels van relatievormen die worden geacht met het huwelijk vergelijkbare gevolgen te hebben. De Commissie heeft voor de regeling van het conflictenrecht in het huwelijksvermogensrecht en over de vermogensrechtelijke gevolgen van een scheiding van paren uit andere relatievormen twee afzonderlijke voorstellen ingediend, die op dit moment gezamenlijk worden besproken in Brussel. Hoewel de verordening geen regeling geeft voor de afwikkeling van het huwelijksvermogen, zal indien de erflater gehuwd was, bij het vaststellen van zijn nalatenschap en de onderscheiden erfdelen van de erfgenamen rekening moeten worden gehouden met de vereffening van het huwelijksvermogen. Ditzelfde geldt voor de erflater die een geregistreerd partnerschap of andere samenlevingsvorm is aangegaan, waardoor een met het huwelijksvermogen te vergelijken vermogen van de erflater bij de verdeling en afwikkeling van zijn nalatenschap moet worden betrokken. Ook de inschrijving van rechten op onroerende en roerende zaken in een register, met inbegrip van de wettelijke voorschriften voor en de rechtsgevolgen van een dergelijke inschrijving, valt niet onder het toepassingsgebied van de verordening. Naar Nederlands recht gaat dat om de inschrijving van rechten op met name onroerende zaken. De uitsluiting betekent dat het aan het recht van de lidstaat waar het register wordt gehouden, is om te bepalen of bepaalde goederen voor registratie in aanmerking komen en onder welke voorwaarden of op welke wijze de registratie moet plaatsvinden. Aan de lidstaten wordt overgelaten welke autoriteiten moeten nagaan of aan alle voorwaarden voor registratie is voldaan en of de aangeboden of opgemaakte akten voor registratie volledig zijn en de noodzakelijke informatie bevatten. Zie hierna de artikelsgewijze toelichting bij artikel 13, als het gaat om de inschrijving van het recht op registergoederen in Nederland in het kadaster. De verordening wijst slechts het recht aan dat van toepassing is op de vererving en afwikkeling van grensoverschrijdende nalatenschappen. Er is sprake van een grensoverschrijdende nalatenschap als deze ten minste een grensoverschrijdend element bevat. Te denken valt aan de situatie dat van een in Nederland opengevallen nalatenschap een of meerdere bestanddelen zich bevinden in het buitenland of dat een of enkele begunstigden van de nalatenschap (zoals erfgenamen en legatarissen) hun gewone verblijfplaats in een ander land dan de erflater hebben. Als dergelijke grensoverschrijdende elementen ontbreken, is sprake van een
Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 33 851, nr. 3 41
6
nationale nalatenschap en zullen de regels van de verordening geen toepassing vinden. 4. De Europese erfrechtverklaring In de verordening, in hoofdstuk VI, is een Europese erfrechtverklaring in het leven geroepen. Met deze erfrechtverklaring wordt het eenvoudiger voor erfgenamen, rechtstreeks tot de nalatenschap gerechtigde legatarissen en voor executeurs-testamentair of beheerders van de nalatenschap, om in een andere lidstaat hun hoedanigheid aan te tonen. De Europese erfrechtverklaring heeft als doel om bewijs te leveren van bijvoorbeeld de hoedanigheid van erfgenaam of de bevoegdheden van een executeur-testamentair. De Europese erfrechtverklaring levert geen zelfstandige executoriale titel op, maar heeft slechts een bewijsrechtelijke functie. Zij heeft hiermee een vergelijkbare functie als de verklaring van erfrecht van artikel 4:188 BW. Als eenmaal een Europese erfrechtverklaring is afgegeven om te worden gebruikt in een andere lidstaat, dan heeft deze verklaring dezelfde rechtsgevolgen als in de lidstaat van afgifte. Er mag niet ook nog een nationale verklaring van erfrecht worden verlangd voor bijvoorbeeld het vrijgeven van het rekening-couranttegoed aan de erfgenamen. De Europese erfrechtverklaring kan worden afgegeven door een autoriteit in een lidstaat. De nationale bevoegde autoriteit van afgifte is of een gerecht van een lidstaat of een andere autoriteit die krachten het nationale recht bevoegd is om een erfopvolging te behandelen. In het wetsvoorstel is ervoor gekozen de notaris aan te wijzen als de autoriteit van afgifte van een Europese erfrechtverklaring(artikel 8). De Europese Commissie heeft een uniform formulier vastgesteld dat als Europese erfrechtverklaring zal gaan gelden. Het opstellen van dit formulier is, gelijk andere formulieren en verklaringen, ingevolge artikel 80 van de verordening opgedragen aan de Commissie. De vaststelling geschiedt volgens de raadplegingsprocedure, inhoudende dat een comité, bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten, advies uitbrengt aan de Commissie, zo nodig door middel van stemming, over de vaststelling of wijziging van de formulieren en verklaringen in de verordening (artikel 4 Verordening 182/2011, Pb EU L 55/13). Voor de aanvraag van de erfrechtverklaring is eveneens een formulier vastgesteld. Het gebruik van dit aanvraagformulier is niet verplicht. Een aanvraag tot afgifte van een Europese erfrechtverklaring kan dus ook zonder het formulier worden gedaan, mits de aanvrager de notaris voldoende gegevens verschaft voor de afgifte van de Europese erfrechtverklaring. De notaris in Nederland die de Europese erfrechtverklaring afgeeft, dient de door de aanvrager verstrekte informatie te verifiëren. Ook kan de notaris conform zijn nationale recht aanvullend onderzoek moeten verrichten naar bijvoorbeeld de vraag wie gerechtigd zijn tot de nalatenschap en of de erflater een testament heeft. In lid 4 van artikel 66 van de verordening is bepaald dat de autoriteit van afgifte al het nodige doet om de rechthebbenden op de hoogte te brengen van de aanvraag voor een erfrechtverklaring. Onder rechthebbenden wordt verstaan: de rechthebbenden naar het toepasselijke recht. Op de notaris in Nederland die een erfrechtverklaring afgeeft, worden door de verordening geen extra informatieverplichtingen gelegd in vergelijking met de verklaring van erfrecht op grond van artikel 4:188 BW. Op hem rust dezelfde informatieverplichting als bij afgifte van een Nederlandse verklaring van erfrecht. Zo zal de notaris bij afgifte van de erfrechtverklaring aan een erfgenaam ook overige erfgenamen, executeurstestamentair (hierna wordt de toevoeging «testamentair» tussen haken gezet, omdat in ons nationale recht niet van executeurs-testamentair, maar van executeurs wordt gesproken), bewindvoerders of vereffenaars, voor zover aanwezig, op de hoogte moet stellen van de afgifte van de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 33 851, nr. 3 42
7
erfrechtverklaring. Op een notaris kan in uitzonderingssituaties ook de verplichting rusten om een legataris te informeren over de opengevallen nalatenschap. Na invoering van het huidige erfrecht op 1 januari 2003 is de vraag gerezen of een notaris informatie moet verstrekken aan bepaalde belanghebbenden en of hij bij het verstrekken van informatie aan deze belanghebbenden zijn geheimhoudingsplicht schendt. Op initiatief van de KNB is toen een werkgroep samengesteld, de zogeheten Werkgroep deontologie nieuw erfrecht. Deze werkgroep heeft aanbevelingen gedaan over de informatieverplichtingen die naar hun oordeel op een notaris rusten bij het afgeven van een verklaring van erfrecht, alsmede ten aanzien van wie deze verplichtingen gelden. De aanbevelingen van de werkgroep deontologie nieuw erfrecht kunnen ook worden benut voor de afgifte van een Europese erfrechtverklaring. Voor afgifte van een Europese erfrechtverklaring kan het zijn dat de autoriteit van afgifte informatie nodig heeft van een andere lidstaat. In dat kader is in het vijfde lid van artikel 66 van de verordening opgenomen dat de bevoegde autoriteit van een lidstaat de autoriteit van afgifte van een andere lidstaat de informatie verstrekt waar zij om vraagt. Gedacht is in het bijzonder aan informatie die lidstaten verstrekken afkomstig uit het kadaster, de registers van de burgerlijke stand en overige registers waarin informatie is opgenomen die van belang is voor de erfopvolging. Ook deze informatieverplichting in de verordening schept geen aanvullende verplichtingen voor nationale autoriteiten en personen. Een autoriteit is slechts gehouden om informatie aan de autoriteiten van een andere lidstaat te verstrekken, voor zover zij deze op grond van haar nationale recht mag verschaffen. In de artikelen 8, 9, 10, 12 en 13 van dit wetsvoorstel zijn uitvoeringsregels opgenomen voor de Europese erfrechtverklaring. Verwezen wordt naar de artikelsgewijze toelichting. 5. Verhouding verordening tot bestaande rechtsinstrumenten en internationale verplichtingen De verordening heeft raakvlakken met al bestaande rechtsinstrumenten. Zo zal de verordening de regels van het Haags Erfrechtverdrag vervangen. In Boek 10 BW zal daarom voortaan voor de ipr-regeling op het terrein van het erfrecht verwezen moeten worden naar de verordening. Ook zullen de meeste in Boek 10 BW opgenomen aanvullende ipr- regels kunnen komen te vervallen, nu de verordening in een dergelijke regeling voorziet. Dit wetsvoorstel stelt daarom een aanpassing van Boek 10 BW voor. Verwezen wordt naar hetgeen hierover is opgemerkt in paragraaf 2 van deze memorie en hierna in de artikelsgewijze toelichting. In artikel 75 van de verordening is bepaald dat de verordening de toepassing van internationale overeenkomsten waarbij een of meer lidstaten op het tijdstip van de vaststelling van de verordening partij zijn en die betrekking hebben op kwesties waarop de verordening van toepassing is, onverlet laat. Met andere woorden, lidstaten kunnen de door hen vóór 4 juli 2012 aangegane internationale verplichtingen ook na 17 augustus 2015 nakomen. In het eerste lid van artikel 75 van de verordening wordt uitdrukkelijk op de verhouding tussen de verordening en het Haags Testamentvormenverdrag ingegaan. Hierin wordt aangegeven dat het Haags Testamentvormenverdrag voorrang heeft op artikel 27 van de verordening. De lidstaten die partij zijn bij het Haags Testamentvormenverdrag, zoals Nederland, dienen daarom dit verdrag toe te passen in plaats van artikel 27 van de verordening. Wij hebben bij dit verdrag een voorbehoud gemaakt ten aanzien van artikel 10, inhoudende dat een mondelinge testamentaire beschikking die, behoudens buitengewone omstandigheden, is gemaakt door een Nederlander die niet ook een andere nationaliteit bezat, niet in Nederland zal worden erkend. In de toekomst kunnen wij het Haags
Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 33 851, nr. 3 43
8
Testamentvormenverdrag, inclusief het genoemde voorbehoud, blijven toepassen. Overigens zou toepassing van artikel 27 van de verordening tot hetzelfde resultaat hebben geleid, aangezien hierin slechts een regeling is opgenomen voor de formele geldigheid van schriftelijke uiterste wilsbeschikkingen. Daarnaast is in artikel 76 van de verordening expliciet bepaald dat de verordening de toepassing van Verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures onverlet laat. Hierdoor geldt hetzelfde voor de erfopvolging in grensoverschrijdende nalatenschappen als voor de vererving en afwikkeling van nalatenschappen in ons nationale recht, namelijk dat als het faillissement van de erflater is uitgesproken voor zijn overlijden de regels van afwikkeling van het faillissement prevaleren boven de regels op het gebied van erfopvolging. 6. Administratieve lasten De uitvoering van de verordening leidt niet tot extra administratieve lasten voor burgers. De procedure tot erkenning en tenuitvoerlegging zal plaatsvinden conform de regels van ons nationale procesrecht (artikel 46, eerste lid, verordening). De vormvereisten die de verordening in dat kader met betrekking tot de uitwisseling van informatie aan de rechter en wederpartij stelt (artikel 46, derde lid) zijn niet nieuw. Ook nu dienen op grond van bestaande verdragen en regels van procesrecht stukken met een verzoek te worden meegezonden. Verder is de procedure tot afgifte van de Europese Erfrechtverklaring vergelijkbaar met die van afgifte van onze nationale verklaring van erfrecht. ARTIKELSGEWIJS Artikel 2 Artikel 13 van de verordening schept een aanvullende bevoegdheid voor gerechten van een lidstaat waar begunstigden van de nalatenschap hun gewone verblijfplaats hebben, om een verklaring van aanvaarding of verwerping van een nalatenschap, een legaat of wettelijk erfdeel of een verklaring die tot doel heeft de beperking van de aansprakelijkheid voor schulden van de nalatenschap, in ontvangst te nemen. Voorwaarde is dat het toepasselijk recht op de erfopvolging toestaat dat een dergelijke verklaring in rechte wordt afgelegd èn dat een dergelijke verklaring volgens het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van de begunstigde in rechte mag worden afgelegd. Is dit het geval, dan kunnen erfgenamen en legatarissen ook in eigen land in rechte een dergelijke verklaring afleggen in de vorm die aldaar is voorgeschreven. Gerechten kunnen verklaringen van aanvaarding of verwerping in ontvangst nemen over een in een andere lidstaat opengevallen nalatenschap als zij hiertoe ook bevoegd zijn bij een nationale nalatenschap. De achterliggende reden van deze bepaling is dat erfgenamen en legatarissen die in eigen land een verklaring van aanvaarding of verwerping van de nalatenschap (of een deel daarvan) kunnen afleggen, niet verplicht moeten worden een dergelijke verklaring in het land van de bevoegde autoriteit af te leggen. Dit brengt voor hen enkel extra formaliteiten en kosten mee, terwijl de benodigde procedurele handeling – het afleggen van een verklaring in rechte – in beide lidstaten gelijk dan wel gelijkwaardig is. De erfgenamen en legatarissen zullen het gerecht of de autoriteit die de erfopvolging behandelt, van het bestaan van de verklaring op de hoogte moeten brengen. Artikel 13 bevat een optie: lidstaten die niet de mogelijkheid kennen om in rechte verklaringen van aanvaarding of verwerping af te leggen, kunnen deze mogelijkheid alsnog in hun nationale recht opnemen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 33 851, nr. 3 44
9
Artikel 2 van dit wetsvoorstel geeft uitvoering aan artikel 13 van de verordening. In het eerste lid wordt aangegeven dat erfgenamen voor een nalatenschap die in een andere lidstaat is opengevallen hier aan de hand van onze nationale procedure in rechte een verklaring kunnen afleggen als bedoeld in artikel 4:190 BW. Net als bij een nationale nalatenschap hebben erfgenamen dus de mogelijkheid om een nalatenschap zuiver te aanvaarden, te aanvaarden onder voorrecht van boedelbeschrijving of te verwerpen. Een aanvaarding onder boedelbeschrijving komt feitelijk neer op een in artikel 13 van de verordening genoemde verklaring tot beperking van de aansprakelijkheid. Voor de procedure is aangesloten bij de procedure van artikel 4:191 lid 1 van Boek 4 BW door te bepalen dat de verklaring bij de griffie van de rechtbank moet worden afgelegd. Aangezien het sterfhuis van de erflater zich in een andere lidstaat bevindt, wordt voorgesteld dat de griffie van de rechtbank van de woonplaats van de erfgenaam (relatief) bevoegd is om de verklaring in ontvangst te nemen. In het tweede lid is hetzelfde geregeld voor de wettelijke vertegenwoordiger van een erfgenaam die voor deze een verklaring als bedoeld in artikel 13 van de verordening in Nederland wil afleggen. Net als bij een nationale nalatenschap kan een wettelijk vertegenwoordiger alleen een verklaring als bedoeld in artikel 4:193 lid 1 BW afleggen, dat wil zeggen tot beneficiaire aanvaarding van de nalatenschap of met machtiging van de kantonrechter tot verwerping ervan. Ook hier wordt voorgesteld dat de wettelijk vertegenwoordiger de verklaring kan afleggen bij de griffie van de rechtbank van zijn woonplaats. In het derde lid is een regeling opgenomen voor de legataris. Naar Nederlands recht kan een legataris slechts een legaat verwerpen en niet expliciet aanvaarden. Dit kan anders zijn in een andere lidstaat. Naar aanleiding van opmerkingen van de Staatscommissie IPR en de Adviescommissie voor burgerlijk procesrecht is daarom in het derde lid de mogelijkheid opgenomen om een legaat te aanvaarden of te verwerpen door een daartoe strekkende verklaring af te leggen ter griffie van de woonplaats van de legataris. Deze verklaring wordt in het boedelregister ingeschreven. Hiertoe zal het Besluit van 11 december 2002, houdende regelen betreffende de inrichting en raadpleging van het boedelregister, bedoeld in artikel 186 van Boek 4 van het BW (Besluit boedelregister) worden aangepast (Stb. 2002, 608). Voor nationale nalatenschappen blijft gelden dat een legataris een legaat vormvrij kan verwerpen (4:201 lid 2 BW). Artikel 3 In hoofdstuk IV van de verordening is de erkenning, uitvoerbaarheid en tenuitvoerlegging van beslissingen geregeld. Voor de exequaturprocedure in de verordening is zo veel mogelijk aangesloten bij de EEX-verordening8 (Brussel I) en de Alimentatieverordening.9 Niet is aangesloten bij de herschikking van verordening Brussel I van 12 december 201210, omdat de onderhandelingen over deze herschikking op het moment van vaststelling van de verordening nog niet waren afgerond. Hierdoor was niet duidelijk of de procedure die het exequatur zou vervangen ook geschikt zou zijn voor beslissingen op het terrein van het erfrecht.
8
Verordening (EG) nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PbEU 2001, L 12). 9 Verordening (EG) nr. 4/2009 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijk recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen (PbEU 2009, L 7). 10 Verordening (EU) nr. 1215/2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking) (PbEU 2012, L 351/1).
Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 33 851, nr. 3 45
10
Uit artikel 45, eerste lid, jo artikel 39, tweede lid, van de verordening volgt dat een verlof tot tenuitvoerlegging dient te worden gevraagd aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van tenuitvoerlegging. Ter uitvoering van deze bepalingen wordt in het eerste lid van artikel 3 voorgesteld de voorzieningenrechter aan te wijzen als bevoegde autoriteit. Dit stemt overeen met de Uitvoeringswet EG- Executieverordening (zijnde de uitvoeringswet bij verordening Brussel I) en de Uitvoeringswet internationale inning van levensonderhoud (zijnde de uitvoeringswet bij de Alimentatieverordening). De voorzieningenrechter is bij uitstek geschikt om een beslissing op het verzoek om erkenning of verlof tot tenuitvoerlegging te geven. Relatief bevoegd is de voorzieningenrechter van de rechtbank van de woonplaats van de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd of de voorzieningenrechter van de rechtbank van de plaats waar de tenuitvoerlegging moet plaatsvinden (artikel 45, tweede lid, van de verordening). De procedure tot indiening van een verzoek om een verklaring van uitvoerbaarheid, ook wel verlof tot tenuitvoerlegging genoemd (het exequatur), wordt beheerst door het nationale procesrecht van de aangezochte lidstaat (artikel 46, eerste lid, verordening). De regeling in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) voor de tenuitvoerlegging van in vreemde staten tot stand gekomen executoriale titels wordt buiten toepassing verklaard, omdat de verordening zelf een eigen exequaturregeling bevat (artikel 3, eerste lid, van dit wetsvoorstel). Het verzoek om verlof moet door middel van een verzoekschrift worden voorgelegd aan de rechter. Uit Rv vloeit voor aan welke eisen een verzoekschrift in Nederland moet voldoen. Door te bepalen dat het verlof door middel van een verzoek moet worden gevraagd, is duidelijk dat de regels in Rv voor indiening van een verzoek bij de rechter van toepassing zijn, voor zover uit de wet of de verordening niet anders voortvloeit. De Rvdr wijst in dit kader terecht op het bepaalde in artikel 46, tweede lid, van de verordening. Hierin is bepaald dat van een verzoeker niet mag worden verwacht dat hij in de lidstaat van tenuitvoerlegging een procesgemachtigde heeft. In artikel 3, tweede lid, van dit wetsvoorstel wordt daarom voorgesteld om een uitzondering op de hoofdregel op te nemen, inhoudende dat voor de indiening van het verzoek om verlof de verplichte bijstand van een advocaat niet vereist is. De verzoeker wordt hiermee de keuze gelaten om zelfstandig of met de hulp van een advocaat zijn verzoek om verlof bij de voorzieningenrechter in te dienen. Het voorgestelde derde lid bepaalt dat het verzoekschrift in de Nederlandse taal moet zijn gesteld. Dit laat onverlet dat ingevolge artikel 7 van de Wet gebruik Friese taal in het rechtsverkeer, als lex specialis, in civiele zaken die aanhangig zijn bij de rechtbank Noord-Nederland of het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden processtukken in het Fries mogen worden gesteld. Deze wet wordt op korte termijn vervangen door de Wet gebruik Friese taal, die naar verwachting begin 2014 in werking zal treden. Vooruitlopend op de inwerkingtreding van deze wet, wordt in de uitvoeringswet verwezen naar artikel 15 van de Wet gebruik Friese taal. Het verzoekschrift dient volgens artikel 46 lid 3 van de verordening vergezeld te gaan van de juiste documenten: a) een afschrift van de beslissing aan de hand waarvan de echtheid kan worden vastgesteld; b) een verklaring afgegeven door het gerecht van de lidstaat van herkomst aan de hand van het daartoe vastgestelde formulier. In het vierde lid van artikel 3 wordt aan de verzoeker de gelegenheid tot aanvulling gegeven van alle bij het verzoekschrift overgelegde documenten. Artikel 47, eerste lid van de verordening, bepaalt dat de rechter een termijn kan stellen voor het alsnog overleggen van een eventueel ontbrekende verklaring als bedoeld in artikel 46, derde lid,
Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 33 851, nr. 3 46
11
onder b, van de verordening dan wel gelijkwaardige documenten kan aanvaarden of vrijstelling voor overlegging van de verklaring kan verlenen. Het wordt redelijk geacht, om overeenkomstig de uitvoeringswet EG-executieverordening en de uitvoeringswet internationale inning levensonderhoud, ook met betrekking tot andere op grond van de verordening bij te voegen stukken, zoals het afschrift van de beslissing of de vertaling ervan, gelegenheid tot aanvulling te geven. De rechter zal ook aangeven binnen welke termijn dit dient te gebeuren. Deze termijn kan per geval verschillen, zodat geen vaste termijn in de wet is vastgelegd. Op grond van artikel 47, tweede lid, van de verordening kan de voorzieningenrechter een vertaling verlangen van de over te leggen documenten. Een dergelijke vertaling zal in Nederland (moeten) worden gemaakt door een beëdigd vertaler conform de regels van de Wet beëdigde tolken en vertalers. Het vijfde lid van artikel 3 bepaalt dat de inwilliging van het verzoek geschiedt in de vorm van een eenvoudig verlof, dat op het overgelegde afschrift van de beslissing, dat door de bevoegde autoriteit is gewaarmerkt, wordt gesteld. De rechter plaatst een aantekening op het verzoek waardoor de beslissing uitvoerbaar wordt verklaard. Hij gaat hiertoe over zonder onderzoek uit hoofde van artikel 40 van de verordening. De rechter verleent het verlof zonder inhoudelijke toetsing van de beslissing en zonder na te gaan of sprake is van een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 40 van de verordening. Degene tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, wordt bij deze stand van de procedure niet gehoord. Het is dus een zogenaamde «ex parte» procedure. Artikel 49, eerste lid, van de verordening bepaalt voorts dat het verlof onmiddellijk ter kennis wordt gebracht van de verzoeker op de wijze als bepaald in het recht van de aangezochte staat. In Nederland kan hieraan worden voldaan bij gewone brief, tenzij de rechter anders bepaalt (artikel 291 jo 271 Rv). De brief zal worden gestuurd naar de plaats waar de verzoeker zijn woonplaats of bekende verblijfplaats heeft. Ingevolge artikel 49, tweede lid, van de verordening dient de verklaring van uitvoerbaarheid bovendien te worden betekend aan degene tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd en dient zij vergezeld te gaan van de beslissing, indien deze nog niet aan hem of haar is betekend. In Nederland draagt de verzoeker zorg voor betekening met hulp van een daartoe bevoegde deurwaarder (Titel 1, afdeling 6 Rv). In dit wetsvoorstel is naar aanleiding van opmerkingen van de Adviescommissie voor burgerlijk procesrecht geen bepaling opgenomen op grond waarvan de voorzieningen-rechter zonder meer de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd in de kosten veroordeelt. In zaken betreffende het erfrecht worden de kosten meestal geheel of gedeeltelijk gecompenseerd tussen partijen. De voorzieningenrechter behoudt echter de mogelijkheid om op grond van artikel 289 Rv degene tegen wie tenuitvoerlegging wordt gevraagd in de kosten veroordelen. Het is derhalve niet nodig om in artikel 3, vierde lid, van dit wetsvoorstel een bepaling hiertoe op te nemen, zoals de Rvdr heeft voorgesteld. Artikel 58 van de verordening bepaalt dat in de aangezochte lidstaat ter zake van de procedure tot verlening van een verklaring van uitvoerbaarheid geen belasting, recht of heffing, evenredig aan het geldelijk belang van de zaak mag worden geheven. Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Wet griffierechten in burgerlijke zaken (Wgbz) dient voor de indiening van verzoekschriften griffierecht te worden voldaan. Om strijd met artikel 58 van de verordening te voorkomen, bepaalt het zesde lid van artikel 3 van dit wetsvoorstel dat voor de toepassing van de Wgbz het verzoek wordt geacht een verzoek van onbepaalde waarde te zijn. Tot slot zijn in het zevende lid van artikel 3 de voorgaande bepalingen van overeenkomstige toepassing verklaard op het verzoek om erkenning. Dit komt overeen met artikel 39, tweede lid, van de verordening waarin is bepaald dat voor de erkenning van een beslissing gebruik kan worden
Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 33 851, nr. 3 47
12
gemaakt van de procedure tot verkrijging van een verklaring van uitvoerbaarheid. Artikel 4 Elke partij kan ingevolge artikel 50, eerste lid, van de verordening een rechtsmiddel instellen tegen de beslissing op het verzoek om een verklaring van uitvoerbaarheid. Onder «partij» wordt verstaan de verzoeker van de verklaring om uitvoerbaarheid en de partij(en) tegen wie tenuitvoerlegging wordt gevraagd. Alle andere belanghebbenden kunnen een executiegeschil voeren op grond van artikel 438 Rv. Het rechtsmiddel tegen de beslissing op het verzoek om verlof tot tenuitvoerlegging dient te worden ingesteld bij de rechtbank. Dit is in overeenstemming met artikel 4, eerste lid, van de Uitvoeringswet EG-executieverordening en met het standpunt van de Adviescommissie voor burgerlijk procesrecht en de Staatscommissie IPR. Relatief bevoegd is de rechtbank waarvan de voorzieningenrechter op het verzoek om erkenning of tenuitvoerlegging heeft beslist (artikel 4, eerste lid). In de tweede zin van artikel 4, eerste lid, is door het buiten toepassing verklaren van artikel 93 Rv verduidelijkt dat de kantonrechter niet bevoegd is om een beslissing te geven. Een rechtsmiddel tegen de verklaring van uitvoerbaarheid moet op grond van artikel 50, vijfde lid, van de verordening binnen 30 dagen na de betekening daarvan worden ingesteld. Deze termijn wordt verlengd tot 60 dagen, te rekenen vanaf de dag waarop de beslissing aan de partij in persoon of aan haar woonplaats is betekend, indien de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd woonplaats heeft in een andere lidstaat dan die waar de verklaring van uitvoerbaarheid is gegeven. De verordening bevat geen termijn voor het instellen van een rechtsmiddel door de verzoeker in geval van weigering van het verlof. In dit wetsvoorstel wordt daarom voorzien in een dergelijke termijn. Voor de verzoeker bedraagt de termijn voor het instellen van een rechtsmiddel 30 dagen, te rekenen vanaf de dag van de beschikking waarbij het verlof is geweigerd (artikel 4, tweede lid). De rechter kan de verklaring van uitvoerbaarheid slechts op een van de vier in artikel 40 van de verordening genoemde gronden weigeren of intrekken. Dit zijn de gronden voor weigering van de erkenning van een beslissing. De eerste grond betreft de kennelijke strijdigheid met de openbare orde. Als tweede wordt de niet tijdige en juiste betekening aan de verweerder tegen wie verstek is verleend, genoemd. Ten derde de onverenigbaarheid met een beslissing tussen dezelfde partijen gegeven in de aangezochte lidstaat. En tot slot de onverenigbaarheid met een beslissing die vroeger in een andere lidstaat of in een derde land tussen dezelfde partijen is gegeven in een geding die hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde grond berust, op voorwaarde dat deze laatste beslissing voldoet aan de voorwaarden voor erkenning in de aangezochte lidstaat. Tegen de op het rechtsmiddel gegeven beslissing kan cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad (artikel 4, derde lid). Artikel 4, vierde lid, regelt dat het instellen en behandelen van voornoemde rechtsmiddelen moet plaatsvinden aan de hand van de regels van de verzoekschriftprocedure. In het vijfde lid is dezelfde bepaling als in artikel 3, zesde lid, opgenomen voor het instellen van een rechtsmiddel. Ook hier geldt dat voor toepassing van de Wgbz deze rechtsmiddelen als verzoeken van onbepaalde waarde dienen te worden beschouwd. Artikel 5 Ook een in de lidstaat van herkomst uitvoerbare authentieke akte kan ingevolge artikel 60, eerste lid, van de verordening in een andere lidstaat
Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 33 851, nr. 3 48
13
op verzoek van een belanghebbende uitvoerbaar worden verklaard. Daarvoor geldt de procedure van de artikelen 45 tot en met 58 in de verordening. Artikel 5 geeft hieraan uitvoering door de verzoekschriftprocedure waarbij verlof tot tenuitvoerlegging wordt gevraagd, zoals beschreven in artikel 3 van dit wetsvoorstel, van overeenkomstige toepassing te verklaren op de tenuitvoerlegging van authentieke akten. Ook hier zijn door het buiten toepassing verklaren van de schakelbepaling van artikel 993 Rv, de artikelen 985 tot en met 991 Rv niet van toepassing op het verlof tot tenuitvoerlegging. Op het instellen van een rechtsmiddel tegen de verlening van een verlof tot tenuitvoerlegging of de weigering daarvan is artikel 4 van overeenkomstige toepassing (artikel 5, tweede lid). Anders dan bij beslissingen is volgens artikel 60, derde lid, van de verordening de enige weigeringsgrond de kennelijke strijd met de openbare orde van de lidstaat van tenuitvoerlegging. Degene die van een authentieke akte gebruikt wenst te maken in een andere lidstaat, kan de autoriteit die de authentieke akte in de lidstaat van herkomst heeft opgemaakt, verzoeken het daartoe vastgestelde formulier in te vullen, waarin de bewijskracht wordt vermeld die in de lidstaat van herkomst aan de authentieke akte wordt verbonden. Als lidstaat van herkomst wordt aangemerkt de lidstaat waar de authentieke akte is verleden. De echtheid van de authentieke akte kan alleen voor het gerecht van de lidstaat van herkomst, volgens het recht van die lidstaat, worden aangevochten. Een authentieke akte die wordt aangevochten heeft geen bewijskracht in een andere lidstaat zolang het bevoegde gerecht zich niet heeft uitgesproken (artikel 59, derde lid, van de verordening). De in de authentieke akte beschreven rechtshandelingen of rechtsbetrekkingen kunnen alleen worden aangevochten voor de krachtens deze verordening bevoegde gerechten, op grond van het volgens hoofdstuk III van de verordening toepasselijke recht op de erfopvolging. Een authentieke akte waarvan een rechtshandeling of rechtsbetrekking wordt aangevochten, heeft, wat betreft het bestreden punt, in een andere lidstaat dan de lidstaat van herkomst geen bewijskracht zolang het bevoegde gerecht zich niet heeft uitgesproken (artikel 59, vierde lid, van de verordening). Artikel 6 Artikel 59, eerste lid, tweede zin, van de verordening bepaalt dat een persoon die van een authentieke akte gebruik wenst te maken in een andere lidstaat, de autoriteit die de authentieke akte in de lidstaat van herkomst heeft opgemaakt kan verzoeken om een door de Europese Commissie vastgesteld formulier in te vullen, waarin de bewijskracht wordt vermeld die in de lidstaat van herkomst aan de authentieke akte wordt verbonden. In artikel 60, tweede lid, van de verordening wordt eveneens gesproken van de autoriteit die de authentieke akte heeft opgesteld en die op verzoek van een belanghebbende partij een verklaring kan afgeven door middel van het door de Commissie vastgesteld formulier als bedoeld in artikel 46, derde lid, onder b, van de verordening. Om te voorkomen dat onduidelijkheid ontstaat over de vraag wie in Nederland de bevoegde autoriteit is om deze formulieren in te vullen en af te geven, wordt in artikel 6 van dit wetsvoorstel de notaris aangewezen die de authentieke akte heeft verleden. Deze notaris bewaart de akte en beschikt daardoor over alle gegevens die in het formulier dienen te worden opgenomen. Voor het geval de notaris die de akte heeft verleden, is gedefungeerd of om andere redenen zijn ambt niet meer uitoefent, is de notaris die zijn protocol heeft overgenomen bevoegd het formulier in te vullen en af te geven.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 33 851, nr. 3 49
14
Artikel 7 Ingevolge artikel 61 van de verordening geldt de regeling voor het verkrijgen van een verlof tot tenuitvoerlegging ook voor gerechtelijke schikkingen. Ditzelfde geldt voor de rechtsmiddelen die openstaan tegen de verkrijging of afwijzing van het verlof tot tenuitvoerlegging van een gerechtelijke schikking. Dit artikel verklaart daarom de artikelen 3 en 4 van dit wetsvoorstel van overeenkomstige toepassing op het verzoek om verlof tot tenuitvoerlegging van een gerechtelijke schikking. Ook voor de gerechtelijke schikkingen geldt (net als voor authentieke akten) alleen de weigeringsgrond dat de schikking kennelijk in strijd is met de openbare orde van de lidstaat van tenuitvoerlegging. Artikel 8 Artikel 64 van de verordening bepaalt dat zowel een gerecht in de zin van artikel 3, tweede lid, van de verordening als een andere autoriteit die krachtens het nationale recht bevoegd is om erfrechtzaken te behandelen, door een lidstaat kunnen worden aangewezen als bevoegde instantie om een Europese erfrechtverklaring af te geven. In Nederland is aan notarissen van oudsher de taak toebedeeld om verklaringen van erfrecht af te geven. Aangezien het doel en de functie van onze nationale verklaring van erfrecht (4:188 BW) met die van de Europese erfrechtverklaring overeenstemt, ligt het voor de hand dat notarissen voortaan ook bevoegd zullen zijn om Europese erfrechtverklaringen af te geven. Gelet op het feit dat de ervaring en expertise nodig voor afgifte van een erfrechtverklaring bij andere autoriteiten en functionarissen niet vanzelfsprekend voorhanden is, wordt in artikel 8 van dit wetsvoorstel voorgesteld om notarissen exclusief als bevoegde autoriteit van afgifte aan te wijzen. Artikel 9 In artikel 72 van de verordening worden de rechtsmiddelen opgesomd die openstaan tegen de beslissing van de autoriteit van afgifte van een Europese erfrechtverklaring. Degene die ingevolge artikel 63, eerste lid, van de verordening gerechtigd is om een erfrechtverklaring aan te vragen, is ook gerechtigd om tegen het besluit van de notaris tot afgifte of weigering tot afgifte op te komen. Dat wil zeggen: erfgenamen, rechtstreeks tot de nalatenschap gerechtigde legatarissen, executeurs(testamentair) en beheerders van de nalatenschap kunnen bij de rechter bezwaar maken tegen de afgifte of de weigering tot afgifte van de erfrechtverklaring. Een legataris, zoals die naar Nederlandse recht bestaat, kan niet om afgifte van een Europese erfrechtverklaring vragen of tegen het besluit tot (weigering tot) afgifte opkomen. Een Nederlandse legataris is geen rechtstreeks tot de nalatenschap gerechtigde legataris, omdat hij slechts een vordering op de erfgenamen heeft (4:117 BW) en niet een directe aanspraak op goederen uit de nalatenschap. Een legataris kan wel bezwaar maken tegen de correctie, wijziging en intrekking van de erfrechtverklaring, of een weigering hiertoe. Volgens artikel 72, eerste lid, tweede volzin van de verordening kan een ieder die een rechtmatig belang kan aantonen, met andere woorden iedere belanghebbende, tegen een dergelijke beslissing van de notaris bij de rechter bezwaar maken. Het bezwaar bij de rechter dient te worden ingesteld overeenkomstig het nationale recht van een lidstaat. In artikel 9, eerste lid, van dit wetsvoorstel is hiertoe opgenomen dat voornoemd bezwaar kan worden ingediend bij de kantonrechter. De kantonrechter wordt als rechter aangewezen, omdat in Boek 4 ook voor nationale nalatenschappen bepaalde (proces)beslissingen in het erfrecht aan de kantonrechter zijn opgedragen. Hij beslist bijvoorbeeld ook op het
Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 33 851, nr. 3 50
15
verzoek van een wettelijke vertegenwoordiger om ontheffing van de verplichting de nalatenschap te vereffenen (artikel 4:202 lid 2 BW). Bovendien wordt zo voorzien in een laagdrempelige procedure om beslissingen van de notaris in verband met de afgifte van de erfrechtverklaring te laten toetsen. Relatief bevoegd is de kantonrechter van de plaats waar de notaris die de Europese erfrechtverklaring heeft afgegeven kantoor houdt. Deze notaris zal ook degene zijn die zo nodig, op basis van de beslissing van de kantonrechter, overgaat tot correctie, wijziging, of intrekking van de erfrechtverklaring. De NVvR stelt in haar advies voor om de rechtbank Den Haag als exclusief bevoegd gerecht aan te wijzen. Dit voorstel wordt niet overgenomen, aangezien onvoldoende is gebleken van een noodzaak tot concentratie. Naar aanleiding van opmerkingen van de Adviescommissie voor burgerlijk procesrecht is in het eerste lid verduidelijkt dat op de procedure bij de kantonrechter, zijnde het rechtsmiddel bedoeld in artikel 72 van de verordening, de regels voor de verzoekschriftprocedure van toepassing zijn. Het tweede lid van artikel 72 van de verordening geeft lidstaten de keuzevrijheid om, wanneer blijkt dat de erfrechtverklaring niet met de werkelijkheid overeenstemt, te bepalen dat de rechter zelf tot correctie, wijziging of intrekking van de erfrechtverklaring overgaat of dat hij de autoriteit van afgifte in de gelegenheid stelt hiertoe alsnog over te gaan. Ditzelfde geldt voor de situatie dat de rechter vaststelt dat afgifte van de erfrechtverklaring niet geweigerd had mogen worden. Voorgesteld wordt, in het tweede en derde lid van artikel 9, dat de rechter de notaris in de gelegenheid stelt om te zorgen voor afgifte, correctie, wijziging of intrekking van de erfrechtverklaring. De kantonrechter is onvoldoende toegerust om zelf tot afgifte of wijziging van de erfrechtverklaring over te gaan. Hij heeft niet dezelfde mogelijkheden als de notaris om onderzoek te doen naar de (rechts)feiten, zoals een onderzoek in het centraal testamentregister. Overwogen is ook dat vóór 1 januari 1995 zowel door de notaris als de kantonrechter een verklaring van erfrecht kon worden afgegeven. De toenmalige praktijk kwam er, kort gezegd, evenwel op neer dat de kantonrechter niet of nauwelijks tot afgifte van een verklaring van erfrecht overging. Als hij hiertoe al een verzoek ontving, verwees hij partijen vaak door naar de notaris of vroeg hij ambtshalve de notaris om advies alvorens hij tot afgifte van de verklaring van erfrecht overging. Om die reden heeft de kantonrechter in nationale nalatenschappen deze bevoegdheid niet langer. De voorgestelde procedure waarbij de rechter beslist op het bezwaar tegen de erfrechtverklaring, waarna hij de zaak terugverwijst naar de notaris om een nieuwe beslissing dienaangaande te nemen, heeft verder als voordeel dat de verantwoordelijkheid voor de afgifte van de erfrechtverklaring blijft rusten bij één functionaris: de notaris. Hiermee is geregeld dat de notaris op de hoogte is van de situatie dat de erfrechtverklaring moet worden gecorrigeerd, gewijzigd of ingetrokken, zodat hij ook andere belanghebbenden – naast procespartijen – hiervan op de hoogte kan stellen. Om erfgenamen en overige belanghebbenden te beschermen, wordt voorgesteld dat de rechter de notaris een termijn stelt voor de afgifte, correctie, wijziging of intrekking van de erfrechtverklaring. Naar aanleiding van de opmerking van de KNB dat het hier moet gaan om een redelijke termijn, wordt opgemerkt dat de rechter bij het vaststellen van de termijn rekening zal houden met de tijd die de notaris redelijkerwijs nodig zal hebben om een nieuwe erfrechtverklaring af te geven of om de erfrechtverklaring te corrigeren. Zo zal voor een eenvoudige correctie van de erfrechtverklaring doorgaans een kortere termijn gelden dan voor afgifte van een nieuwe verklaring. Te meer als voor deze afgifte
Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 33 851, nr. 3 51
16
nader onderzoek nodig zal zijn, bijvoorbeeld naar de vraag wie de erfgenamen zijn. De NVvR merkt op dat in het derde lid geen sanctie is opgenomen voor het geval de notaris nalaat een nieuwe beslissing te nemen. Dit is juist. Een dergelijke sanctie wordt ook niet nodig geacht, aangezien een notaris op grond van zijn ministerieplicht gehouden zal zijn een nieuwe erfrechtverklaring af te geven (artikel 21 Wna). Opmerkingen van de Adviescommissie voor burgerlijk procesrecht hebben geleid tot het voorgestelde vierde lid. Tegen de beslissing van de kantonrechter, zoals impliciet uit artikel 72 van de verordening volgt, staat geen hogere voorziening open. Hoger beroep tegen de afwijzende beslissing van de rechter wordt niet wenselijk geacht, omdat al door twee onafhankelijke deskundigen, de notaris en de kantonrechter, over de afgifte of weigering tot afgifte van de Europese erfrechtverklaring is beslist. Hoger beroep zou kunnen leiden tot onnodige vertraging van de afwikkeling van een nalatenschap. Bij een toewijzende beslissing wordt hoger beroep niet nodig geacht, aangezien een notaris op grond van de uitspraak van de rechter zal overgaan tot afgifte, correctie, wijziging of intrekking van de Europese erfrechtverklaring. Artikel 10 Onderdeel A De verklaring van erfrecht in artikel 4:187 BW en de Europese erfrechtverklaring (artikel 67 verordening) bieden bescherming aan degenen die op de in de verklaring vermelde feiten zijn afgegaan. Beide verklaringen veronderstellen dat de derde die afgaat op de verklaring te goeder trouw is en een betaling moet kunnen doen aan een persoon op basis van de gegevens van de verklaring. Voor de verklaring van erfrecht van artikel 4:187 BW lijdt dit uitzondering als van een derde op grond van bijzondere omstandigheden een nader onderzoek kon worden gevergd (artikel 4:187, derde lid, BW). Voor de Europese erfrechtverklaring geldt een uitzondering als degene die afgaat op de erfrechtverklaring wist of door grove nalatigheid niet wist dat de verklaring onjuist was (artikel 69, derde en vierde lid, van de verordening). De ratio van deze uitzondering is in beide bepalingen dat een derde die redelijkerwijs had behoren te weten dat de verklaring onjuist was, niet zonder meer op de verklaring had mogen afgaan. De goede trouw ontbreekt in dat geval. Het verschil in formulering zal in de praktijk niet tot uiteenlopende resultaten leiden. Om te kunnen waarborgen dat derden die afgaan op de nationale verklaring van erfrecht dezelfde bescherming genieten als zij die gebruik maken van de Europese erfrechtverklaring, is in overleg met de Staatscommissie IPR en de Adviescommissie voor burgerlijk procesrecht voorgesteld om de formulering van de uitzondering in artikel 69 van de verordening over te nemen in artikel 4:187, derde lid, BW. Hiermee wordt voorkomen dat in de toekomst door interpretatieverschillen van de onderscheiden begrippen in Boek 4 (onderzoeksplicht) en de verordening (grove nalatigheid) toch een verschil ontstaat in derdenbescherming tussen beide verklaringen. Onderdeel B In artikel 62 van de verordening wordt een Europese erfrechtverklaring ingesteld, waarmee erfgenamen, executeurs(-testamentair) en beheerders van de nalatenschap (zoals een vereffenaar of bewindvoerder die de nalatenschap beheert) hun hoedanigheid en de daaraan verbonden rechten in een andere lidstaat kunnen aantonen. De Europese erfrechtverklaring heeft eenzelfde functie als onze nationale verklaring van erfrecht (4:188 BW) maar dan voor grensoverschrijdende nalatenschappen. De Europese erfrechtverklaring komt voor grensoverschrijdende nalaten-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 33 851, nr. 3 52
17
schappen niet in de plaats van een nationale verklaring van erfrecht, maar biedt daarvoor slechts een voor alle lidstaten uniform alternatief. Om dat te verduidelijken wordt een nieuw artikel 4:188a BW voorgesteld. De Europese erfrechtverklaring die in Nederland wordt afgegeven, heeft dezelfde rechtskracht als de verklaring van erfrecht (artikel 69 lid 2 Verordening). Ook voor de inhoud van de Europese erfrechtverklaring geldt hetzelfde als voor de verklaring van erfrecht van artikel 4:188 BW. De erfrechtverklaring dient alle gegevens te bevatten die nodig zijn om aan haar doel te beantwoorden, bijvoorbeeld wie op welke grond over de nalatenschap mag beschikken of wie daarover het beheer voert. In artikel 63 van de verordening is daarom niet een limitatieve opsomming opgenomen van de gegevens die in een verklaring van erfrecht moeten worden opgenomen. De in dat artikel genoemde gegevens zijn meer bedoeld als «checklist» voor de notaris. Een notaris geeft op verzoek een Europese erfrechtverklaring af door gebruik te maken van het formulier als bedoeld in artikel 67, eerste lid, van de verordening. De Europese erfrechtverklaring is een sui generis document: het formulier dat door de Europese Commissie is vastgesteld geldt als zodanig als Europese erfrechtverklaring. In de tweede volzin van dit artikel wordt volledigheidshalve verwezen naar het aanvraagformulier voor afgifte van de Europese erfrechtverklaring als bedoeld in artikel 65, tweede lid, van de verordening. Het gebruik van het aanvraagformulier is niet verplicht. Bij gebruik van het aanvraagformulier wordt in beginsel de Nederlandse taalversie gebruikt. De aanvrager kan het formulier in een andere beschikbare taalversie overleggen. Dat wil zeggen de aanvrager kan elk formulier gebruiken dat door de Europese Commissie is vastgesteld in een van de andere officiële talen van de Europese Unie. Voorwaarde is wel dat de door hem aangezochte notaris die taal voldoende beheerst. Het aanvraagformulier bestaat niet enkel uit aan te kruisen hokjes maar ook uit open vragen over bijvoorbeeld het doel van de erfrechtverklaring (artikel 65, derde lid, onder f). De notaris moet derhalve de informatie die door de aanvrager wordt gegeven, kunnen lezen. Het overleggen van een (beëdigde) vertaling is dan niet nodig. Indien de aanvrager de Nederlandse taal onvoldoende machtig is en evenmin een andere taal die de door hem aangezochte notaris beheerst, staat het de notaris vrij om met zijn cliënt af te spreken dat deze een beëdigde vertaling van het aanvraagformulier overlegt. Hiertoe hoeft geen bepaling in de wet te worden opgenomen. Artikel 11 Onderdeel A en C De in de verordening opgenomen conflictregels zullen met ingang van 17 augustus 2015 het toepasselijke recht op de erfopvolging aanwijzen. Vanaf dat moment zal het Haags Erfrechtverdrag niet meer door Nederland worden toegepast. Het huidige artikel 145 van Boek 10 BW is in die zin aangepast. Als gevolg hiervan wordt in onderdeel C een terminologische wijziging aangebracht. Onderdeel B De verordening geeft, anders dan het Haags Erfrechtverdrag, ipr-regels voor de vereffening en afwikkeling van een grensoverschrijdende nalatenschap. Ook regelt de verordening in hoeverre natuurlijke personen een uiterste wilsbeschikking kunnen maken. De verordening zal in de plaats komen van de huidige ipr-regeling op dit terrein. Daarom wordt voorgesteld artikel 146 te laten vervallen. Aangezien er nog sprake zal zijn
Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 33 851, nr. 3 53
18
van nalatenschappen die moeten worden vereffend en afgewikkeld waarop de bepalingen van de verordening niet van toepassing zijn, kunnen de artikelen 149 en 150 nog niet vervallen. Om te verduidelijken dat deze bepalingen evenwel geen toepassing meer kunnen vinden op nalatenschappen die openvallen op of na 17 augustus 2015, is overgangsrecht opgenomen. Verwezen wordt naar onderdeel E. Onderdeel D De verordening laat de toepassing van het Haags Testamentvormenverdrag, voor de lidstaten die partij zijn bij dit verdrag, onverlet (artikel 75, eerste lid, tweede volzin, van de verordening). Ten behoeve van de duidelijkheid wordt dit herhaald in dit onderdeel van het wetsvoorstel. Onderdeel E De verordening belet niet de toepassing van een verrekeningsregel als is opgenomen in artikel 10:147 BW. Deze regeling kan echter alleen toepassing vinden als een derde land, anders dan in geval van renvoi, zijn eigen recht toepast op een aldaar gelegen vermogensbestanddeel, waardoor een gerechtigde tot de nalatenschap wordt benadeeld. De benadeelde gerechtigde kan in dat geval vorderen dat in het kader van de vereffening van de nalatenschap tussen hem en de bevoordeelde gerechtigde een verrekening plaatsvindt tot ten hoogste het ondervonden nadeel. Artikel 148 bevat het vermoeden dat de herroeping door de erflater van alle eerdere door hem gemaakte uiterste wilsbeschikkingen mede inhoudt de herroeping van de in de eerdere testamenten gemaakte rechtskeuze. Deze bepaling is omwille van de duidelijkheid in Boek 10 BW blijven staan. De verordening stelt enkel dat een herroeping van de rechtskeuze moet voldoen aan de vormvoorschriften voor de wijziging of intrekking van een uiterste wilsbeschikking (artikel 22, vierde lid, verordening). Zoals hiervoor al aangegeven zullen de regels van de verordening inzake vereffening en afwikkeling van een nalatenschap vanaf 17 augustus 2015 in de plaats treden van de artikelen 149 en 150 van Boek 10 BW. Deze bepalingen blijven echter geldig voor nalatenschappen die zijn opengevallen na 1 oktober 1996 en voor 17 augustus 2015. Voorgesteld wordt om een overgangsbepaling in een nieuw vijfde lid van artikel 10:152 BW op te nemen, waaruit de beperkte gelding van de artikelen 149 en 150 blijkt. Artikel 12 Onderdeel A t/m C De opmaak en het uiterlijk van de Europese erfrechtverklaring verschilt van die van onze nationale verklaring van erfrecht. De Europese erfrechtverklaring kan daarom niet gelijk onze nationale verklaring van erfrecht een notariële akte zijn. Zij voldoet niet aan de formele vereisten, bijv. wat betreft opmaak, die de wet aan notariële akten stelt. Gelet op de verplichting in artikel 70 van de verordening dat de autoriteit van afgifte het origineel van de erfrechtverklaring bewaart, wordt in artikel 38 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna) voorgesteld dat de notaris verplicht is om naast de door hem verleden akten ook de door hem afgegeven erfrechtverklaringen in zijn protocol op te nemen. De Europese erfrechtverklaring wordt dan eerst bewaard op het kantoor van de notaris en nadien in de notariële archieven. Om voor lange tijd bewaard te kunnen worden, dient het origineel van de Europese erfrechtverklaring bestand te zijn tegen de tijd. In dat verband wordt voorgesteld om artikel 41, tweede lid, Wna dat vereist dat de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 33 851, nr. 3 54
19
inhoud van een akte duurzaam op deugdelijk materiaal wordt gesteld van overeenkomstige toepassing te verklaren op de Europese erfrechtverklaring. Een afgegeven Europese erfrechtverklaring kan ook van belang zijn in een latere nalatenschap, bijvoorbeeld bij een opvolgende nalatenschap. Het is daarom van belang dat een notaris ook na lange tijd nog een eerder afgegeven erfrechtverklaring kan inzien. Volledigheidshalve is ook artikel 42 Wna van overeenkomstige toepassing verklaard op de Europese erfrechtverklaring. Notarissen zullen in beginsel de Europese erfrechtverklaring afgeven in de Nederlandse taal. De notaris kan op verzoek van partijen de erfrechtverklaring ook in een vreemde taal of in meerdere talen afgeven als hij ten minste die taal voldoende beheerst. Onderdeel D en F De Europese erfrechtverklaring en de nationale verklaring van erfrecht worden door de notaris afgegeven met hetzelfde doel, met als enig verschil dat eerstgenoemde alleen kan worden gebruikt bij grensoverschrijdende erfopvolgingen. Gelet hierop, wordt voor wat betreft de Europese erfrechtverklaring zoveel mogelijk aangesloten bij de al geldende regelingen betreffende de verklaring van erfrecht. In de artikelen 49 en 49b Wna is onder meer bepaald dat de notaris van de tot zijn protocol behorende akten afschriften afgeeft. Een zelfde regeling wordt voorgesteld in een nieuw artikel 49c Wna als het gaat om de afgifte van gewaarmerkte afschriften van de Europese erfrechtverklaring (artikel 70 verordening). In dat kader wordt ook het bepaalde in artikel 49a Wna op de Europese erfrechtverklaring van overeenkomstige toepassing verklaard. Om dezelfde reden wordt voorgesteld om in artikel 51Wna betreffende het zegel van de notaris ook een verwijzing op te nemen naar de Europese erfrechtverklaring. Onderdeel E De Europese erfrechtverklaring heeft eenzelfde bewijskracht als de verklaring van erfrecht. Het betreft geen zelfstandige executoriale titel (rechtsoverweging 71 van de verordening). In artikel 50 Wna wordt daarom verduidelijkt dat geen grossen mogen worden uitgegeven van de Europese erfrechtverklaring. Artikel 13 Onderdeel A Artikel 69, vijfde lid, van de verordening, vereist dat de Europese erfrechtverklaring een geldig document moet zijn voor de inschrijving van goederen uit de nalatenschap in het desbetreffende register in een lidstaat. In Nederland betreft dit register het kadaster. Met het voorgestelde nieuwe artikel 27a van de Kadasterwet wordt aan dit vereiste voldaan. Dit artikel maakt het mogelijk om de erfopvolging, voor zover deze registergoederen betreft, in het kadaster in te schrijven door overlegging van een gewaarmerkt afschrift van een Europese erfrechtverklaring. Het artikel vormt een aanvulling op artikel 27 van de Kadasterwet dat bepaalt dat de inschrijving van een erfopvolging betreffende een registergoed in het kadaster kan plaatsvinden aan de hand van een door een notaris opgemaakte verklaring van erfrecht als bedoeld in artikel 4:188 BW. Voor de formulering van het voorgestelde tweede lid is aansluiting gezocht bij het tweede lid van artikel 27 van de Kadasterwet. Uit dit
Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 33 851, nr. 3 55
20
tweede lid volgt dat ook op grond van de Europese erfrechtverklaring de inschrijving van een executele of de benoeming van een beheerder, zoals naar Nederlands recht een vereffenaar, kan worden ingeschreven. Daarnaast kan op grond van het tweede lid met behulp van de Europese erfrechtverklaring een legaat worden ingeschreven in het kadaster. Voor de inschrijving van een legaat is echter wel vereist dat het legaat de overgang van een recht op een registergoed van de nalatenschap behelst. Betreft het legaat een direct recht op een goed, niet zijnde een registergoed, of vormt het legaat enkel een vorderingsrecht op de erfgenamen, zoals naar Nederlands recht het geval is, dan kan het legaat niet worden ingeschreven in het kadaster om de eenvoudige reden dat het legaat geen feit betreft dat voor inschrijving in het kadaster in aanmerking komt. Onderdeel B Met het voorgestelde derde lid van artikel 2 wordt het mogelijk om een legaat, verkregen uit een in een andere lidstaat opengevallen nalatenschap, in Nederland in rechte te aanvaarden of verwerpen. Het voorgestelde tweede lid van artikel 28 van de Kadasterwet zorgt ervoor dat de aanvaarding of verwerping van het legaat in het kadaster kan worden ingeschreven. Voor inschrijving in het kadaster komen in aanmerking de aanvaardingen of verwerpingen van legaten die zien op de directe verkrijging van een registergoed dat in Nederland is gelegen. Artikel 14 In artikel 84 van de verordening is bepaald dat deze op 17 augustus 2015 van toepassing wordt. Het is daarom van belang dat ook de uitvoeringswet op die datum in werking zal treden. De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven
Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 33 851, nr. 3 56
21
Bijlage bij memorie van toelichting uitvoeringswet verordening erfrecht Verordening
Uitvoeringswet
Omschrijving beleidsruimte
Toelichting op de keuzen bij de invulling van de beleidsruimte
Artikel 1 Artikel 2 Artikel 3 Artikel 4 Artikel 5 Artikel 6 Artikel 7 Artikel 8 Artikel 9 Artikel 10 Artikel 11 Artikel 12 Artikel 13
Behoeft geen uitvoering Behoeft geen uitvoering Behoeft geen uitvoering Behoeft geen uitvoering Behoeft geen uitvoering Behoeft geen uitvoering Behoeft geen uitvoering Behoeft geen uitvoering Behoeft geen uitvoering Behoeft geen uitvoering Behoeft geen uitvoering Behoeft geen uitvoering Artikel 2
Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt De Verordening geeft een aanvullende bevoegdheid aan gerechten van de gewone verblijfplaats van burgers, die op grond van hun nationale recht een verklaring van aanvaarding of verwerping van de nalatenschap in rechte kunnen afleggen
Artikel 14 Artikel 15 Artikel 16 Artikel 17 Artikel 18 Artikel 19 Artikel 20 Artikel 21 Artikel 22 Artikel 23 Artikel 24 Artikel 25 Artikel 26 Artikel 27 Artikel 28 Artikel 29 Artikel 30 Artikel 31 Artikel 32 Artikel 33 Artikel 34 Artikel 35 Artikel 36 Artikel 37 Artikel 38 Artikel 39
Behoeft geen uitvoering Behoeft geen uitvoering Behoeft geen uitvoering Behoeft geen uitvoering Behoeft geen uitvoering Behoeft geen uitvoering Behoeft geen uitvoering Behoeft geen uitvoering Behoeft geen uitvoering Behoeft geen uitvoering Behoeft geen uitvoering Behoeft geen uitvoering Behoeft geen uitvoering Behoeft geen uitvoering Behoeft geen uitvoering Behoeft geen uitvoering Behoeft geen uitvoering Behoeft geen uitvoering Behoeft geen uitvoering Behoeft geen uitvoering Behoeft geen uitvoering Behoeft geen uitvoering Behoeft geen uitvoering Behoeft geen uitvoering Behoeft geen uitvoering Artikel 3 lid 7
Artikel 40 Artikel 41 Artikel 42 Artikel 43 Artikel 44 Artikel 45
Behoeft geen uitvoering Behoeft geen uitvoering Behoeft geen uitvoering Behoeft geen uitvoering Behoeft geen uitvoering Artikel 3 lid 1
Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Art. 39 lid 2 verplicht lidstaten in hun recht een procedure voor expliciete erkenning van een beslissing in te richten Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Geen
Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nederland heeft van deze beleidsruimte gebruik gemaakt door in art. 2 lid 3 Uitvoeringswet ook voor legatarissen de mogelijkheid in het leven te roepen om dergelijke verklaringen af te leggen. Erfgenamen kunnen ogv art. 4:190 jo 191 BW verklaringen in recht afleggen. In art. 2 Uitvoeringswet is verduidelijkt dat dit bij de rechter van de woonplaats kan. Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Zie hierna de toelichting bij artt. 45–47 van de Verordening
Artikel 46
Artikel 3 lid 1–6
Artikel 46 lid 1 geeft lidstaten de vrijheid om naar eigen inzicht een procedure voor tenuitvoerlegging in te richten
Artikel 47 Artikel 48 Artikel 49
Behoeft geen uitvoering Behoeft geen uitvoering Behoeft geen uitvoering
Nvt Nvt Nvt
Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Als bevoegde autoriteit idzv art. 45 lid 1 Verordening is de voorzieningenrechter aangewezen Van de beleidsruimte is gebruik gemaakt om aan te sluiten bij de al geldende exequaturprocedure. Gelet op de verplichting in art. 46 lid 2 Verordening is lid 2 aan art. 3 Uitvoeringswet toegevoegd Nvt Nvt Nvt
Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 33 851, nr. 3 57
22
Verordening
Uitvoeringswet
Omschrijving beleidsruimte
Toelichting op de keuzen bij de invulling van de beleidsruimte
Artikel 50
Artikel 4 lid 1–2 en lid 4–5
Gekozen is om de rechtbank als bevoegd gerecht aan te wijzen. De rechtbank is ook in andere procedures bevoegd om in hoger beroep te beslissen over het verlof tot tenuitvoerlegging
Artikel 51
Artikel 4 lid 3
Artikel 52 Artikel 53 Artikel 54 Artikel 55 Artikel 56 Artikel 57 Artikel 58 Artikel 59
Behoeft geen uitvoering Behoeft geen uitvoering Behoeft geen uitvoering Behoeft geen uitvoering Behoeft geen uitvoering Behoeft geen uitvoering Behoeft geen uitvoering Artikel 6
De Verordening geeft lidstaten de ruimte om het gerecht aan te wijzen waar een rechtsmiddel kan worden ingesteld tegen de beslissing op het verzoek om uitvoerbaarheid De Verordening geeft lidstaten de ruimte om in hun recht een rechtsmiddel tegen de beslissing in hoger beroep in het leven te roepen Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Geen
Artikel 60 Artikel 61 Artikel 62 Artikel 63 Artikel 64
Artikel 5 Artikel 7 Behoeft geen uitvoering Behoeft geen uitvoering Artikel 8
Artikel 65 Artikel 66 Artikel 67 Artikel 68 Artikel 69
Behoeft geen uitvoering Behoeft geen uitvoering Behoeft geen uitvoering Behoeft geen uitvoering Artikel 13
Zie art. 46 Verordening Idem Nvt Nvt De Verordening geeft lidstaten de vrijheid om een gerecht of een andere autoriteit die bevoegd is erfrechtzaken te behandelen aan te wijzen als bevoegd tot afgifte van Europese erfrechtverklaringen Nvt. Nvt Nvt Nvt Geen
Artikel 70
Artikel 12
Geen
Artikel 71 Artikel 72
Behoeft geen uitvoering Artikel 9
Nvt De verordening biedt lidstaten de ruimte om te bepalen hoe bezwaar kan worden aangetekend idzv artikel 72
Artikel 73 Artikel 74 Artikel 75 Artikel 76 Artikel 77 Artikel 78 Artikel 79 Artikel 80 Artikel 81 Artikel 82 Artikel 83 Artikel 84
Behoeft geen uitvoering Behoeft geen uitvoering Behoeft geen uitvoering Behoeft geen uitvoering Behoeft geen uitvoering Behoeft geen uitvoering Behoeft geen uitvoering Behoeft geen uitvoering Behoeft geen uitvoering Behoeft geen uitvoering Behoeft geen uitvoering Artikel 14
Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Geen
Nederland heeft van deze beleidsruimte gebruik gemaakt om beroep in cassatie open te stellen tegen de beslissing in hoger beroep. Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Tbv de duidelijkheid is in art. 6 Uitvoeringswet opgenomen dat de bevoegde autoriteit in Nederland de notaris is die de authentieke akte heeft verleden of de notaris die zijn protocol heeft overgenomen. Zie toelichting bij art. 46 Verordening Idem Nvt Nvt Als bevoegde autoriteit is de notaris met vestigingsplaats in Nederland aangewezen, zijnde de in Nederland meest deskundige op het terrein van het erfrecht.
Nvt Nvt Nvt Nvt Om inschrijving ogv art. 69 lid 5 in het kadaster mogelijk te maken, is art. 13 Uitvoeringswet opgenomen Enkele bepalingen van de Wna zijn aangepast, zodat de notaris kan voldoen aan de verplichting van art. 70 Verordening Nvt Gekozen is om de laagdrempelige verzoekschriftprocedure bij de kantonrechter aan te wijzen als procedure waarin bezwaar kan worden gemaakt tegen de (niet) afgifte van de Europese erfrechtverklaring door de notaris Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Om uitvoering van de Verordening op de datum dat zij van toepassing wordt mogelijk te maken, zal de Uitvoeringswet ook per 17 augustus 2015 in werking treden
Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 33 851, nr. 3 58
23
27.7.2012
NL
Publicatieblad van de Europese Unie
L 201/107
VERORDENING (EU) Nr. 650/2012 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring maatregelen voor de harmonisatie van collisieregels aan gemerkt als maatregelen die de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen vergemakkelijken, en wordt voorzien in het opstellen van een instrument inzake tes tamenten en erfopvolging.
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 81, lid 2, Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
(5)
Op de bijeenkomst van 4 en 5 november 2004 in Brus sel, heeft de Europese Raad een nieuw programma aange nomen, met als titel „Het Haags Programma: versterking van vrijheid, veiligheid en recht in de Europese Unie” (4). Dat programma benadrukt de noodzaak om een instru ment voor zaken betreffende het erfrecht aan te nemen, waarin met name de volgende kwesties worden behan deld: collisie, rechterlijke bevoegdheid, wederzijdse erken ning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van het erfrecht en een Europese erfrechtverklaring.
(6)
Tijdens zijn bijeenkomst van 10 en 11 december 2009 te Brussel heeft de Europese Raad een nieuw meerjarenpro gramma aangenomen met als titel „Het programma van Stockholm — Een open en veilig Europa ten dienste en ter bescherming van de burger” (5). In dat programma overwoog de Europese Raad dat wederzijdse erkenning moet worden uitgebreid tot gebieden waarop dit beginsel nog niet van toepassing is, maar die van groot belang zijn voor het dagelijks leven, zoals erfopvolging en tes tamenten, waarbij tegelijkertijd rekening dient te worden gehouden met de rechtsstelsels van de lidstaten, waar onder de openbare orde („ordre public”) en de nationale tradities op dit gebied.
(7)
De goede werking van de interne markt moet worden vergemakkelijkt door het wegnemen van de belemmerin gen voor het vrije verkeer van personen die thans moei lijkheden ondervinden om hun rechten te doen gelden in het kader van een erfopvolging met grensoverschrijdende gevolgen. In de Europese justitiële ruimte moeten burgers op voorhand hun erfopvolging kunnen organiseren. De rechten van erfgenamen en legatarissen, van andere per sonen die de erflater na staan en van schuldeisers van de nalatenschap moeten daadwerkelijk worden gegaran deerd.
(8)
Om deze doelstellingen te bereiken, moeten in deze ver ordening bepalingen worden samengebracht inzake rech terlijke bevoegdheid, inzake toepasselijk recht, inzake er kenning — of, naar gelang van het geval, aanvaarding —, uitvoerbaarheid en tenuitvoerlegging van beslissingen, au thentieke akten en gerechtelijke schikkingen, en inzake het tot stand brengen van een Europese erfrechtverkla ring.
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1), Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2), Overwegende hetgeen volgt: (1)
De Unie heeft zich ten doel gesteld een ruimte van vrij heid, veiligheid en recht te handhaven en te ontwikkelen, waarin het vrije verkeer van personen gewaarborgd is. Met het oog op de geleidelijke totstandbrenging van een dergelijke ruimte dient de Unie maatregelen te ne men op het gebied van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken met grensoverschrijdende gevolgen, met name wanneer dit nodig is voor de goede werking van de interne markt.
(2)
Overeenkomstig artikel 81, lid 2, onder c), van het Ver drag betreffende de werking van de Europese Unie kun nen dergelijke maatregelen ook regels behelzen, die de verenigbaarheid van de in de lidstaten geldende regels voor collisie- en jurisdictiegeschillen beogen.
(3)
Op zijn bijeenkomst in Tampere op 15 en 16 oktober 1999 heeft de Europese Raad het beginsel van weder zijdse erkenning van rechterlijke beslissingen en andere beslissingen van gerechtelijke autoriteiten aangewezen als de hoeksteen van justitiële samenwerking in burgerlijke zaken en de Raad en de Commissie verzocht een pro gramma van maatregelen vast te stellen ter uitvoering van dat beginsel.
(4)
De Commissie en de Raad hebben op 30 november 2000 een gemeenschappelijk programma aangenomen betreffende maatregelen voor de uitvoering van het be ginsel van wederzijdse erkenning van beslissingen in bur gerlijke en handelszaken (3). In dat programma worden
(1) PB C 44 van 11.2.2011, blz. 148. (2) Standpunt van het Europees Parlement van 13 maart 2012 (nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt) en besluit van de Raad van 7 juni 2012. (3) PB C 12 van 15.1.2001, blz. 1.
(4) PB C 53 van 3.3.2005, blz. 1. (5) PB C 115 van 4.5.2010, blz. 1. 59
L 201/108
(9)
(10)
NL
Publicatieblad van de Europese Unie
Het toepassingsgebied van deze verordening moet alle burgerrechtelijke aspecten van erfopvolging in de nalaten schap van een overleden persoon omvatten, namelijk elke vorm van overgang en overdracht van goederen, rechten en verplichtingen bij overlijden, ongeacht of het gaat om een onder een uiterste wilsbeschikking vrijwillige over gang en overdracht dan wel om overgang in het geval van erfopvolging bij versterf.
berekening van de erfdelen van de rechthebbenden vol gens het op de erfopvolging toepasselijke recht.
Deze verordening dient niet van toepassing te zijn op fiscale zaken noch op administratiefrechtelijke zaken. Het is derhalve aan het nationale recht om te bepalen hoe bijvoorbeeld belastingen en andere geldelijke ver plichtingen van publiekrechtelijke aard worden berekend en voldaan, of het nu gaat om belastingen die de erflater op het moment van overlijden verschuldigd is, dan wel enige belastingen in verband met de erfopvolging die door de nalatenschap of begunstigden van de nalaten schap verschuldigd zijn. Het is tevens aan het nationale recht om te bepalen of het vrijgeven van goederen van de nalatenschap aan rechthebbenden onder deze verorde ning of de inschrijving van goederen van de nalatenschap in een register onderworpen worden aan belastingheffing.
(11)
Deze verordening dient niet van toepassing te zijn op andere onderdelen van het burgerlijk recht dan het erf recht. Een aantal zaken die geacht kunnen worden ver band te houden met het erfrecht, dienen ten behoeve van de duidelijkheid uitdrukkelijk te worden uitgesloten van het toepassingsgebied van deze verordening.
(12)
Derhalve dient deze verordening niet van toepassing te zijn op aangelegenheden die verband houden met huwe lijksvermogensstelsels, waaronder de in sommige rechts stelsels bekende huwelijkse voorwaarden voor zover deze geen betrekking hebben op erfopvolging, noch op ver mogensstelsels van relatievormen die worden geacht met het huwelijk vergelijkbare gevolgen te hebben. De auto riteiten die overeenkomstig deze verordening een be paalde erfopvolging afhandelen, moeten echter, afhanke lijk van de situatie, bij het vaststellen van de nalatenschap van de erflater en de onderscheiden erfdelen van de rechthebbenden rekening houden met de vereffening van het huwelijksvermogen of een daarmee te vergelijken vermogen van de erflater.
(13)
Ook aangelegenheden die verband houden met de op richting, het beheer en de ontbinding van trusts moeten van het toepassingsgebied van deze verordening worden uitgesloten. Dit moet niet worden beschouwd als een algemene uitsluiting van trusts. Bij de oprichting van een trust bij testament of bij de oprichting van een wet telijke trust in het geval van erfopvolging bij versterf, moet het recht dat op grond van deze verordening op de erfopvolging van toepassing is, op de overgang van de goederen en de aanduiding van de rechthebbenden wor den toegepast.
(14)
Rechten en goederen die op een andere wijze dan door erfopvolging zijn ontstaan of zijn overgedragen, bijvoor beeld door schenking, moeten eveneens van het toepas singsgebied van deze verordening worden uitgesloten. Het is niettemin het recht dat krachtens deze verordening is aangewezen als het op de erfopvolging toepasselijke recht, dat bepaalt of schenkingen of andere vormen van beschikking onder de levenden met zakenrechtelijke wer king voorafgaand aan het overlijden, het voorwerp zullen uitmaken van inbreng of inkorting met het oog op de
27.7.2012
60
(15)
Op grond van deze verordening dient het mogelijk te zijn om een recht op onroerende of roerende zaken door erfopvolging tot stand te brengen of te laten over gaan volgens het recht dat op de erfopvolging van toe passing is. De verordening dient echter het beperkte aan tal („numerus clausus”) zakelijke rechten zoals het natio nale recht van sommige lidstaten dat kent, onverlet te laten. Van een lidstaat mag niet worden gevraagd dat deze een zakelijk recht op een zaak dat zich in die lid staat bevindt, erkent als zijn recht een dergelijk zakelijk recht niet kent.
(16)
Om de rechthebbenden evenwel in staat te stellen om in een andere lidstaat de rechten te genieten, die door erf opvolging zijn ontstaan of op hen zijn overgegaan, moet deze verordening erin voorzien dat een onbekend zake lijk recht in overeenstemming wordt gebracht met het meest vergelijkbare zakelijk recht onder het recht van die andere lidstaat. In het kader van een dergelijke aan passing dient rekening te worden gehouden met de doel stellingen en de belangen die door het specifieke zakelijk recht worden nagestreefd, en met de daaraan verbonden rechtsgevolgen. Teneinde het meest vergelijkbare natio nale zakelijk recht te bepalen, kunnen de autoriteiten of bevoegde personen van de staat, waarvan het recht op de erfopvolging van toepassing is, om nadere informatie over de aard en de rechtsgevolgen van het recht worden verzocht. Voor dat doeleinde kan gebruik worden ge maakt van de bestaande netwerken voor justitiële samen werking in burgerlijke en handelszaken, en van alle an dere kanalen waarlangs een beter inzicht in het buiten landse recht te krijgen is.
(17)
De aanpassing van onbekende zakelijke rechten, zoals uitdrukkelijk in deze verordening is voorzien, dient an dere vormen van aanpassing in het kader van de toepas sing van deze verordening onverlet te laten.
(18)
De voorwaarden voor de inschrijving van een recht op onroerende en op roerende zaken moeten van het toe passingsgebied van deze verordening worden uitgesloten. Het is derhalve aan het recht van de lidstaat waar het register wordt gehouden (voor onroerende zaken de lex rei sitae), om te bepalen onder welke wettelijke voor waarden en op welke wijze de registratie moet plaats vinden, en welke autoriteiten, zoals het kadaster of een notaris, belast zijn om na te gaan of aan alle voorwaar den is voldaan en of de aangeboden of opgemaakte akten volledig zijn of de noodzakelijke informatie bevatten. De autoriteiten kunnen in het bijzonder nagaan of het recht van de erflater op de zaken uit de nalatenschap die in het ter inschrijving aangeboden document staan vermeld, een recht is dat als zodanig is geregistreerd of waarvan an derszins het bewijs wordt geleverd in overeenstemming met het recht van de lidstaat waar het register wordt gehouden. Om veelvouden van akten te voorkomen, moeten akten die door de bevoegde autoriteiten in een andere lidstaat zijn opgemaakt en op grond van deze verordening worden verspreid, door de registrerende au toriteit worden aanvaard. In het bijzonder dient de op grond van deze verordening afgegeven Europese erfrecht verklaring een geldig document te vormen voor de in schrijving van de goederen van de nalatenschap in het register van een lidstaat. Dit laat onverlet dat de
27.7.2012
NL
Publicatieblad van de Europese Unie
bij de registratie betrokken autoriteiten de persoon die om registratie verzoekt, kunnen vragen om zodanige aanvullende informatie te verstrekken of zodanige aan vullende stukken over te leggen, als vereist onder het recht van de lidstaat waar het register wordt gehouden, zoals gegevens of documenten in verband met de beta ling van belastingen. De bevoegde autoriteit kan de per soon die om registratie verzoekt, mededelen hoe de ont brekende gegevens of documenten kunnen worden ver strekt. (19)
De rechtsgevolgen van de inschrijving van een recht in een register moeten eveneens van het toepassingsgebied worden uitgesloten. Het is derhalve het recht van de lidstaat waar het register wordt gehouden dat bepaalt of de registratie bijvoorbeeld van declaratoire dan wel van constitutieve aard is. Daar waar bijvoorbeeld voor de verkrijging van een recht op een onroerende zaak onder het recht van de lidstaat waar het register wordt gehouden, registratie vereist is omwille van de werking erga omnis van de registers of ter bescherming van rechtsgeldige transacties, wordt het tijdstip van verkrij ging derhalve door het recht van die lidstaat bepaald.
(20)
Deze verordening dient de verschillende stelsels die in de lidstaten inzake erfopvolging worden toegepast, te eerbie digen. Voor de toepassing van deze verordening dient derhalve aan de term „gerecht” een brede betekenis te worden gegeven om niet alleen gerechten in de werke lijke betekenis van het woord te dekken maar ook nota rissen en griffies in sommige lidstaten, die in bepaalde erfrechtzaken net zoals gerechten gerechtelijke taken uit voeren, en ook notarissen en juridische beroepsbeoefena ren in sommige lidstaten, die in bepaalde erfkwesties gerechtelijke taken vervullen krachtens een door een ge recht gegeven volmacht. Alle gerechten, zoals in deze verordening gedefinieerd, dienen aan de in deze verorde ning vastgelegde bevoegdheidsregels gebonden te zijn. Daarentegen dient de term „gerecht” geen betrekking te hebben op de niet-gerechtelijke autoriteiten van een lid staat, die krachtens het nationale recht bevoegd zijn om erfrechtzaken te behandelen, zoals notarissen in de meeste lidstaten, wanneer zij, zoals meestal het geval is, geen gerechtelijke taken vervullen.
(21)
(22)
L 201/109
zijn notarissen niet aan de bevoegdheidsregels gebonden en de circulatie van de door hen opgemaakte authentieke akten moet voldoen aan de voorschriften betreffende dergelijke akten.
Krachtens deze verordening moeten notarissen met een bevoegdheid in erfrechtzaken, die bevoegdheid kunnen uitoefenen die zij in de lidstaten op het gebied van erf recht hebben. Of notarissen in een bepaalde lidstaat al dan niet aan de bevoegdheidsregels van deze verordening gebonden zijn, moet afhangen van de vraag of zij onder het begrip „gerecht” in de zin van deze verordening val len. Akten die door notarissen in de lidstaten in erfrechtzaken zijn opgemaakt, moeten overeenkomstig deze verorde ning circuleren. Notarissen zijn in de uitoefening van een gerechtelijke functie gebonden aan de bevoegdheids regels en de circulatie van hun beslissingen moet in over eenstemming met de regels inzake erkenning, uitvoer baarheid en tenuitvoerlegging van beslissingen geschie den. Buiten de uitoefening van een gerechtelijke functie 61
(23)
Gelet op de toenemende mobiliteit van burgers en ten einde de goede rechtsbedeling in de Europese Unie te waarborgen en ervoor te zorgen dat er een echte band bestaat tussen de erfopvolging en de lidstaat waar de bevoegdheid wordt uitgeoefend, moet deze verordening erin voorzien dat de gewone verblijfplaats van de erflater op het tijdstip van zijn overlijden als algemeen aankno pingspunt geldt voor het bepalen van zowel de bevoegd heid als het toepasselijke recht. Om de gewone verblijf plaats vast te stellen, dient de aangezochte autoriteit zich een oordeel te vormen over alle aspecten die het leven van de erflater in de jaren voor zijn overlijden en op het tijdstip van overlijden hebben gekenmerkt, en daarbij alle relevante feitelijke elementen in beschouwing te nemen, in het bijzonder de duur en de regelmatigheid van de aanwezigheid van de erflater in de betrokken staat en de omstandigheden van en de redenen voor het verblijf. De aldus vastgestelde gewone verblijfplaats moet, uit het oogpunt van de specifieke doelstellingen van deze ver ordening, duiden op een nauwe en duurzame band met de betrokken staat.
(24)
In sommige gevallen kan het bepalen van de gewone verblijfplaats van de overledene een complexe zaak blij ken. Dit kan het geval zijn indien de erflater om profes sionele of economische redenen, en soms voor een lan gere tijd, in een andere lidstaat is gaan wonen en werken, maar een nauwe en duurzame band met zijn land van oorsprong heeft behouden. In een dergelijk geval zou, afhankelijk van alle omstandigheden, kunnen worden ge oordeeld dat de erflater zijn gewone verblijfplaats nog in zijn land van oorsprong had, waar zich het centrum van zijn belangen voor zijn gezins- en sociaal leven bevond. Andere complexe gevallen kunnen zich voordoen als de erflater afwisselend in verschillende lidstaten heeft ge woond of van staat naar staat is gereisd zonder zich voor langere tijd in een ervan te vestigen. Indien de erf later onderdaan van een van deze staten was of in een van deze staten al zijn voornaamste goederen had, zou zijn nationaliteit of de plaats waar deze goederen zich bevinden, bijzonder kunnen meewegen bij de algehele beoordeling van alle feitelijke omstandigheden.
(25)
Voor het bepalen van het op de erfopvolging toepasse lijke recht kan de autoriteit die de erfopvolging behan delt, in uitzonderlijke gevallen — bijvoorbeeld indien de erflater vrij kort voor zijn overlijden naar de staat van zijn gewone verblijfplaats was verhuisd en uit alle om standigheden blijkt dat hij kennelijk een nauwere band had met een ander land — tot de slotsom komen dat het op de erfopvolging toepasselijke recht niet het recht moet zijn van de staat van de gewone verblijfplaats van de erflater, maar dat van de staat waarmee de erflater de kennelijk nauwere band had. De kennelijk nauwste band mag echter niet als subsidiair aanknopingspunt die nen als de gewone verblijfplaats van de erflater op het tijdstip van overlijden moeilijk te bepalen is.
L 201/110
NL
Publicatieblad van de Europese Unie
(26)
Niets in deze verordening mag een gerecht beletten om mechanismen voor de bestrijding van wetsontduiking toe te passen, zoals fraus legis in het kader van het inter nationaal privaatrecht.
(27)
De voorschriften van deze verordening zijn opgesteld om ervoor te zorgen dat de autoriteit die de erfopvolging behandelt, in de meeste gevallen, haar eigen recht kan toepassen. In deze verordening worden daarom een aan tal mechanismen vastgelegd die in werking treden indien de erflater het recht van de lidstaat waarvan hij de na tionaliteit bezit heeft gekozen als het recht dat zijn erf opvolging beheerst.
(28)
Een van die mechanismen houdt in dat de bij de erf opvolging betrokken partijen bij overeenkomst een fo rum keuze kunnen maken voor de gerechten van de lidstaat waarvan het recht is gekozen. Per geval moet worden vastgesteld, met name afhankelijk van het onder werp waarop de forumkeuzeovereenkomst betrekking heeft, of de overeenkomst moet worden gesloten tussen alle bij de erfopvolging betrokken partijen of dat be paalde partijen kunnen overeenkomen een specifiek on derwerp voor te leggen aan het gerecht van hun keuze, mits de beslissing van dat gerecht niet raakt aan de rech ten van de andere partijen betrokken bij de erfopvolging.
(29)
Als een erfrechtzaak ambtshalve door een gerecht is in geleid, zoals dat in bepaalde lidstaten het geval is, dan moet dat gerecht de procedure beëindigen indien de par tijen de erfopvolging in de lidstaat van de rechtskeuze willen regelen door middel van een buitengerechtelijke schikking. Indien een erfrechtzaak niet ambtshalve door een gerecht is ingeleid, dan mag deze verordening de partijen niet beletten om de erfopvolging door middel van een buitengerechtelijke schikking te regelen, bijvoor beeld voor een notaris, in een lidstaat naar keuze, indien het recht van die lidstaat dat mogelijk maakt. Dit zou ook het geval moeten zijn als het op de erfopvolging toepasselijke recht niet het recht van die lidstaat is.
(30)
(31)
27.7.2012
verwacht dat hij in dat land een procedure aanhangig maakt of voert. Het forum necessitatis kan zijn bevoegd heid evenwel alleen uitoefenen als het geschil voldoende nauw verbonden is met de lidstaat van het aangezochte gerecht.
Om ervoor te zorgen dat de gerechten van alle lidstaten op dezelfde gronden bevoegdheid inzake de erfopvolging kunnen uitoefenen in gevallen waarin de erflater op het tijdstip van overlijden niet zijn gewone verblijfplaats in een lidstaat had, dient deze verordening limitatief, in een hiërarchische volgorde, de gronden op te sommen, op grond waarvan deze subsidiaire bevoegdheid kan worden uitgeoefend.
Om in het bijzonder gevallen van rechtsweigering te ver helpen, dient in deze verordening ook een forum neces sitatis te worden opgenomen, waardoor een gerecht van een lidstaat bij wijze van uitzondering kennis kan nemen van een geschil dat nauw verbonden is met een derde staat. Een dergelijk uitzonderlijk geval zou zich kunnen voordoen als een procedure in de betrokken derde staat onmogelijk blijkt, bijvoorbeeld door een burgeroorlog, of als van de rechthebbende redelijkerwijs niet kan worden 62
(32)
Ten behoeve van de erfgenamen en legatarissen met ge wone verblijfplaats in een andere lidstaat dan die waar de erfopvolging wordt of zal worden behandeld, moet in deze verordening worden bepaald dat eenieder die vol gens het op de erfopvolging toepasselijke recht een ver klaring houdende aanvaarding of verwerping van de na latenschap, van een legaat of van een wettelijk erfdeel, of houdende beperking van zijn aansprakelijkheid voor de schulden van de nalatenschap kan afleggen, deze verkla ring kan afleggen voor de gerechten van de lidstaat van zijn gewone verblijfplaats, in de bij het recht van die lidstaat voorgeschreven vorm. Dit mag niet beletten dat dergelijke verklaringen kunnen worden afgelegd voor an dere autoriteiten in die lidstaat die krachtens het natio naal recht bevoegd zijn om verklaringen te ontvangen. Wie gebruik wil maken van de mogelijkheid verklaringen af te leggen in de lidstaat van de gewone verblijfplaats, moet het gerecht of de autoriteit die de erfopvolging behandelt, binnen de termijn die in het op de erfopvol ging toepasselijke recht is bepaald, ervan in kennis stellen dat dergelijke verklaringen bestaan.
(33)
Het dient niet mogelijk te zijn dat een persoon, die zijn aansprakelijkheid voor de schulden van de nalatenschap wil beperken, dit kan doen door middel van een gewone verklaring die wordt afgelegd voor de gerechten of de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van zijn gewone verblijfplaats, indien hij volgens het op de erfopvolging toepasselijke recht bij het bevoegde gerecht een specifieke procedure, bijvoorbeeld een „inventarisprocedure”, moet inleiden. Derhalve mag in dat geval een verklaring die door iemand in de lidstaat van zijn gewone verblijfplaats in de aldaar voorgeschreven vorm wordt afgelegd, niet als formeel geldig voor de toepassing van deze verordening worden beschouwd. Ook mogen de stukken die het ge ding inleiden niet worden beschouwd als verklaringen voor de toepassing van deze verordening
(34)
Met het oog op een ordelijke rechtspleging moet worden voorkomen dat in verschillende lidstaten onderling on verenigbare beslissingen worden gegeven. Daarom moet deze verordening voorzien in algemene procedureregels die vergelijkbaar zijn met die welke vervat zijn in andere regelgeving van de Unie op het gebied van justitiële sa menwerking in civiele zaken.
(35)
Een dergelijke procedureregel is de litispendentieregel, die in werking treedt wanneer dezelfde erfrechtzaak voor verschillende gerechten in verschillende lidstaten aanhan gig wordt gemaakt. Deze regel bepaalt welk gerecht de erfrechtzaak verder behandelt.
27.7.2012
(36)
(37)
NL
Publicatieblad van de Europese Unie
Aangezien erfrechtzaken in bepaalde lidstaten kunnen worden behandeld door buitengerechtelijke autoriteiten, bijvoorbeeld notarissen, die niet aan de bepalingen inzake bevoegdheid van deze verordening gebonden zijn, is het niet uit te sluiten dat in verschillende lidstaten een bui tengerechtelijke schikking en een gerechtelijke procedure of twee buitengerechtelijke schikkingen betreffende de zelfde erfopvolging naast elkaar voorkomen. In een der gelijke situatie moeten de betrokken partijen, zodra zij kennis hebben van de parallelle procedures, onderling overeenkomen op welke manier men verder zal gaan. Bij gebreke van overeenstemming zal de erfopvolging moeten worden behandeld en beslecht door de gerechten die volgens deze verordening bevoegd zijn.
Om burgers zonder verlies aan rechtszekerheid te laten profiteren van de voordelen van de interne markt, moet deze verordening het hun mogelijk maken van tevoren het recht te kennen dat op hun nalatenschap van toepas sing zal zijn. Geharmoniseerde collisieregels moeten wor den vastgesteld om tegenstrijdige uitkomsten te voor komen. De hoofdregel moet ervoor zorgen dat de erf opvolging op voorzienbare wijze wordt beheerst door een recht waarmee het nauw verbonden is. Dat recht moet, ter wille van de rechtszekerheid en om versnippe ring van de nalatenschap te voorkomen, de gehele erf opvolging beheersen, dat wil zeggen alle bestanddelen ervan, ongeacht hun aard en ongeacht de vraag of deze zich in een andere lidstaat dan wel in een derde staat bevinden.
(38)
Deze verordening moet burgers de mogelijkheid bieden om van tevoren de erfopvolging te regelen door middel van een keuze van het op hun nalatenschap toepasselijke recht. Deze keuze moet worden beperkt tot het recht van een staat waarvan zij de nationaliteit bezitten, zodat er een band is tussen de erflater en het gekozen recht en om te voorkomen dat een recht wordt gekozen met het specifieke oogmerk de erfgenamen die recht hebben op een wettelijk erfdeel te kort te doen in hun legitieme verwachtingen.
(39)
Een rechtskeuze wordt uitdrukkelijk gedaan in een ver klaring in de vorm van een uiterste wilsbeschikking of blijkt uit de bewoordingen van die beschikking. De rechtskeuze zou kunnen worden beschouwd uit een ui terste wilsbeschikking te blijken indien bijvoorbeeld de erflater daarin heeft verwezen naar bepaalde rechtsregels van de staat van zijn nationaliteit of dat recht anderszins heeft vermeld.
(40)
In het kader van deze verordening moet een rechtskeuze ook geldig zijn als het gekozen recht niet in een rechts keuze ter zake van erfopvolging voorziet. De materiële geldigheid van de rechtskeuze, oftewel de vraag of de rechtskeuze geacht kan worden willens en wetens te zijn gemaakt, moet evenwel beheerst worden door het gekozen recht. Hetzelfde dient te gelden voor de han deling waarbij de rechtskeuze wordt gewijzigd of herroe pen. 63
L 201/111
(41)
Voor de toepassing van deze verordening moet de vast stelling van iemands nationaliteit of meervoudige natio naliteit als een preliminaire vraag worden behandeld. Het vaststellen dat een persoon een onderdaan van een be paalde staat is, valt buiten het toepassingsgebied van deze verordening en geschiedt volgens het nationale recht, waaronder ook, indien van toepassing, internationale ver dragen, met dien verstande dat de algemene beginselen van de Europese Unie ten volle moeten worden geëerbie digd.
(42)
Het recht dat is aangewezen als het op de erfopvolging toepasselijke recht, moet de erfopvolging beheersen vanaf het openvallen van de nalatenschap totdat de eigendom van de bestanddelen van de nalatenschap op de recht hebbenden is overgegaan, zoals in dat recht is bepaald. Het moet mede betrekking hebben op het beheer van de nalatenschap en de aansprakelijkheid voor de schulden van de nalatenschap. Afhankelijk van met name het op de erfopvolging toepasselijke recht, is het mogelijk dat bij de betaling van de schulden van de nalatenschap reke ning gehouden wordt met een bepaalde rangorde van de schuldeisers.
(43)
De bevoegdheidsregels als bepaald in deze verordening kunnen er in bepaalde gevallen toe leiden dat een gerecht dat bevoegd is om uitspraak over de erfopvolging te doen, niet het recht van zijn eigen staat toepast. Wanneer een dergelijke situatie zich voordoet in een lidstaat waar van het recht bepaalt dat een beheerder moet worden benoemd, moet deze verordening toestaan dat de aange zochte gerechten van die lidstaten een of meer beheer ders volgens hun eigen recht benoemen. Dit mag niet beletten dat partijen ervoor kiezen de erfopvolging door middel van een buitengerechtelijke schikking te re gelen in een andere lidstaat waar dat wettelijk mogelijk is. Omwille van een soepele coördinatie tussen het op de erfopvolging toepasselijke recht en het recht van de lid staat van het aangezochte gerecht, moet het gerecht de persoon of personen tot beheerder benoemen die volgens het op de erfopvolging toepasselijke recht gerechtigd zouden zijn de nalatenschap te beheren, zoals bijvoor beeld de executeur-testamentair of de erfgenamen zelf of, indien het op de erfopvolging toepasselijke recht dat ver langt, een derde-beheerder. Het gerecht mag echter in bepaalde gevallen, wanneer het nationale recht zulks ver langt, een derde-beheerder benoemen, ook als het op de erfopvolging toepasselijke recht daarin niet voorziet. Wanneer de erflater een executeur-testamentair heeft aan gewezen, kunnen zijn bevoegdheden hem niet worden ontnomen tenzij het op de erfopvolging toepasselijke recht in de beëindiging van diens mandaat voorziet.
(44)
De bevoegdheden van de in de lidstaat van het aange zochte gerecht benoemde beheerders moeten dezelfde zijn als die waarover zij volgens het op de erfopvolging toepasselijke recht beschikken. Wanneer bijvoorbeeld de erfgenaam tot beheerder is benoemd, moet hij dus over de beheersbevoegdheden beschikken die het toepasselijke recht een erfgenaam toekent. Wanneer de beheers bevoegdheden uit hoofde van het op de erfopvolging
L 201/112
NL
Publicatieblad van de Europese Unie
toepasselijke recht onvoldoende zijn voor de bescher ming van de goederen van de nalatenschap of van de rechten van de schuldeisers of andere personen die borg stonden voor de schulden van de erflater, kunnen de in de lidstaat van het aangezochte gerecht benoemde be heerders met het oog daarop op residuaire basis beheers bevoegdheden uitoefenen waarin het recht van die lid staat voorziet. Dergelijke restbevoegdheden zijn bijvoor beeld: het opmaken van een boedelbeschrijving, de schuldeisers in kennis stellen van het openvallen van de nalatenschap en hen uitnodigen hun vorderingen bekend te maken, en het nemen van voorlopige of bewarende maatregelen om de goederen van de nalatenschap te be schermen. Een beheerder moet bij de uitoefening van zijn restbevoegdheden het op de erfopvolging toepasselijke recht in acht nemen wat betreft de overdracht van de eigendom van goederen van de nalatenschap, met in begrip van elke rechtshandeling die door rechthebbenden is verricht vóór de aanstelling van de beheerder, aanspra kelijkheid voor de schulden van de nalatenschap en de rechten van de rechthebbenden, waaronder, indien van toepassing, het recht om de erfenis te aanvaarden of verwerpen. Een beheerder kan in dat kader bijvoorbeeld slechts goederen van de nalatenschap vervreemden of schulden van de nalatenschap betalen als het op de erf opvolging toepasselijke recht dat toelaat. Wanneer de benoeming van een derde-beheerder overeenkomstig het op de erfopvolging toepasselijke recht de aansprakelijk heid van de erfgenamen wijzigt, dient deze wijziging te worden geëerbiedigd.
(45)
(48)
Ten behoeve van de rechtszekerheid voor personen die de vererving van hun nalatenschap willen plannen, moet in deze verordening een specifieke collisieregel betref fende de toelaatbaarheid en de materiële geldigheid van uiterste wilsbeschikkingen worden opgenomen. Eenvor mige toepassing van deze regel vereist dat in deze ver ordening de elementen worden opgesomd die deel uit maken van de materiële geldigheid. De toetsing van een uiterste wilsbeschikking op haar materiële geldigheid kan leiden tot de conclusie dat de uiterste wilsbeschikking rechtens niet bestaat.
(49)
De erfovereenkomst is een vorm van uiterste wilsbeschik king waarvan de toelaatbaarheid en aanvaarding van lid staat tot lidstaat verschilt. Om het eenvoudiger te maken dat ingevolge een erfovereenkomst verkregen erfrechten in de lidstaten worden aanvaard, moet in deze verorde ning duidelijk worden aangegeven welk recht van toepas sing is op de toelaatbaarheid van zulke overeenkomsten, op de materiële geldigheid ervan, en op de rechtsgevol gen tussen de partijen, met inbegrip van de voorwaarden voor ontbinding van dergelijke overeenkomsten.
(50)
Het recht dat volgens deze verordening van toepassing is op de toelaatbaarheid en de materiële geldigheid van een uiterste wilsbeschikking en, wat erfovereenkomsten be treft, op de rechtsgevolgen van die overeenkomsten tus sen de partijen, moet onverlet laten de rechten van een ieder die, op grond van het op de erfopvolging toepas selijke recht, recht heeft op een wettelijk erfdeel of een ander recht dat hem niet kan worden ontnomen door degene wiens nalatenschap in het geding is.
(51)
Daar waar in deze verordening wordt verwezen naar het recht dat van toepassing zou zijn geweest op de nalaten schap van degene die bij uiterste wil beschikt, mocht hij zijn overleden op de dag waarop de uiterste wilsbeschik king, naar gelang van het geval, is opgesteld, gewijzigd of herroepen, moet onder een dergelijke verwijzing een ver wijzing worden verstaan naar het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van de betrokkene of, indien hij op grond van deze verordening een rechtskeuze heeft gemaakt, naar het recht van de staat van de nationaliteit die hij op de datum van de rechtskeuze bezat.
(52)
In deze verordening moet de formele geldigheid van alle schriftelijke uiterste wilsbeschikkingen worden geregeld op een wijze die overeenkomt met de bepalingen van het Haags Verdrag van 5 oktober 1961 inzake de wets conflicten betreffende de vorm van testamentaire be schikkingen. De bevoegde autoriteit die bepaalt of een uiterste wilsbeschikking volgens deze verordening for meel geldig is, moet het oneigenlijk tot stand brengen van een internationaal aanknopingspunt met als oogmerk de regels betreffende de formele geldigheid te omzeilen, buiten beschouwing laten.
Deze verordening mag schuldeisers of hun vertegenwoor digers niet beletten nadere, door het nationale recht be schikbare maatregelen te nemen, in overeenstemming met de regelgeving van de Unie, teneinde hun rechten te beschermen.
(46)
Deze verordening moet mogelijk maken dat potentiële schuldeisers in andere lidstaten waar zich goederen van de nalatenschap bevinden, informatie krijgen over het openvallen van de nalatenschap. In het kader van de toepassing van deze Verordening, moet daarom worden overwogen of een mechanisme kan worden gecreëerd, wellicht via het e-Justice-portaal, om potentiële schuld eisers in andere lidstaten toegang tot relevante informatie te geven, zodat zij hun vorderingen bekend kunnen ma ken.
(47)
Het op de erfopvolging toepasselijke recht moet bepalen wie de rechthebbenden met betrekking tot een gegeven nalatenschap zijn. Onder „rechthebbenden” zal in de meeste rechtsstelsels worden verstaan de erfgenamen, de legatarissen en de personen die recht hebben op een wettelijk erfdeel, al is bijvoorbeeld de rechtspositie van de legatarissen niet in alle rechtsstelsels dezelfde. In som mige rechtsstelsels kan de legataris een rechtstreeks erf deel ontvangen terwijl hij elders alleen een vordering op de erfgenamen kan krijgen. 64
27.7.2012
27.7.2012
(53)
(54)
NL
Publicatieblad van de Europese Unie
Voor de toepassing van deze verordening dient elke rechtsregel waarbij de toegestane vormen van uiterste wilsbeschikking worden beperkt op grond van bepaalde persoonlijke kenmerken van de erflater, zoals zijn leeftijd, als vormvoorschrift te worden beschouwd. Dit mag aldus niet worden uitgelegd dat de bekwaamheid van een min derjarige om bij uiterste wil te beschikken wordt bepaald door het recht dat volgens deze verordening de formele geldigheid van een uiterste wilsbeschikking beheerst. Dit recht moet uitsluitend bepalen of een persoonlijke hoe danigheid, bijvoorbeeld minderjarigheid, iemand kan be letten een uiterste wilsbeschikking in een bepaalde vorm op te stellen.
(57)
De collisieregels in deze verordening kunnen leiden tot de toepassing van het recht van een derde staat. Indien dat het geval is, moet rekening worden gehouden met de regels van internationaal privaatrecht van die staat. Als die regels voorzien in terugverwijzing naar hetzij het recht van een lidstaat, hetzij naar het recht van een derde staat die zijn eigen erfrecht zou toepassen, moet in het belang van de internationale consistentie deze terugver wijzing worden aanvaard. Terugverwijzing moet echter worden uitgesloten in het geval de erflater een rechts keuze heeft gemaakt voor het recht van een derde staat.
(58)
Met het oog op het algemeen belang moeten de gerech ten en andere in erfrechtzaken bevoegde autoriteiten van de lidstaten in uitzonderlijke gevallen de mogelijkheid hebben om specifieke bepalingen van buitenlands recht buiten toepassing te laten, indien de toepassing hiervan in een bepaalde zaak kennelijk onverenigbaar zou zijn met de openbare orde van de betrokken lidstaat. Niette min mogen de gerechten en andere bevoegde autoriteiten de exceptie van openbare orde niet toepassen om het recht van een andere lidstaat buiten toepassing te laten of om te weigeren een gegeven beslissing, een authen tieke akte, een gerechtelijke schikking uit een andere lid staat te erkennen — of naar gelang het geval, te aan vaarden —, of ten uitvoer te leggen, wanneer dat in strijd zou zijn met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en met name artikel 21, dat elke vorm van discriminatie verbiedt.
(59)
Gelet op de algemene doelstelling van deze verordening, namelijk de wederzijdse erkenning van in de lidstaten gegeven beslissingen in erfrechtzaken, ongeacht of deze beslissingen in contentieuze of niet-contentieuze pro cedures zijn gewezen, moeten in deze verordening regels betreffende de erkenning, uitvoerbaarheid en tenuitvoer legging van beslissingen worden vastgelegd die gelijkaar dig zijn aan die welke de Unie reeds op het gebied van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken heeft vast gesteld.
(60)
Teneinde rekening te houden met de verschillende erf rechtstelsels in de lidstaten, dient deze verordening de aanvaarding en uitvoerbaarheid in alle lidstaten van au thentieke akten in erfrechtzaken te waarborgen.
(61)
Authentieke akten dienen in een andere lidstaat dezelfde bewijskracht te hebben als in de lidstaat waar zij zijn verleden, of althans de daarmee meest vergelijkbare be wijskracht. Bij de vaststelling van de bewijskracht, of de meest vergelijkbare bewijskracht, van een bepaalde au thentieke akte in een andere lidstaat moet worden gelet op de aard en de reikwijdte van haar bewijskracht in de lidstaat van herkomst. Het recht van de lidstaat van her komst bepaalt derhalve welke bewijskracht aan een be paalde authentieke akte in een andere lidstaat moet wor den toegekend.
Omwille van economische, familiale of sociale over wegingen gelden voor bepaalde onroerende goederen, ondernemingen en andere specifieke categorieën van goe deren, in de lidstaat waar ze zich bevinden, bijzondere regels die de vererving van die goederen beperken of daarop van invloed zijn. Deze verordening moet de toe passing van deze bijzondere regels verzekeren. Deze uit zondering op de toepassing van het op de erfopvolging toepasselijke recht moet echter strikt worden uitgelegd, zodat zij verenigbaar blijft met de algemene doelstelling van deze verordening. Bijgevolg mogen noch de collisie regels waarbij onroerende goederen aan een ander rechts stelsel worden onderworpen dan roerende goederen, noch de bepalingen waarbij een groter wettelijk erfdeel wordt toegekend dan in het recht dat ingevolge deze verordening van toepassing is, worden beschouwd als bijzondere regels die de vererving van die bepaalde goe deren beperken of daarop van invloed zijn.
(55)
Teneinde te waarborgen dat gevallen waarin niet vaststaat in welke volgorde twee of meer personen zijn overleden wier erfopvolging door verschillende rechtsstelsel wordt beheerst, op eenvormige wijze worden behandeld, moet in deze verordening worden bepaald dat geen van de overledenen rechten kan laten gelden op de nalatenschap van de ander of anderen.
(56)
In bepaalde omstandigheden kan een nalatenschap zon der rechthebbenden blijven. De verschillende rechtsstel sels voorzien hierin op uiteenlopende wijze. In sommige rechtsstelsels kan de staat de opengevallen nalatenschap als erfgenaam opeisen, ongeacht waar de bestanddelen zich bevinden. In andere rechtsstelsels kan de staat zich slechts de bestanddelen toe-eigenen die zich op zijn grondgebied bevinden. Daarom dient deze verordening een regel te bevatten, waarin wordt bepaald dat de toe passing van het op de erfopvolging toepasselijke recht niet mag uitsluiten dat een lidstaat zich op grond van zijn eigen recht de zich op zijn grondgebied bevindende goederen toe-eigent. Om echter te voorkomen dat de schuldeisers van de nalatenschap door deze regel worden benadeeld, dient een uitzondering te worden toegevoegd krachtens welke de schuldeisers van de nalatenschap hun vorderingen kunnen laten voldoen uit alle bestanddelen van de nalatenschap, ongeacht waar deze zich bevinden. 65
L 201/113
L 201/114
(62)
(63)
(64)
(65)
(66)
NL
Publicatieblad van de Europese Unie
De „formele geldigheid” van een authentieke akte moet een autonoom begrip zijn dat gegevens omvat zoals de echtheid van de akte, de vormvereisten, de bevoegdheid van de autoriteit die de akte opmaakt en de procedure volgens welke de akte wordt opgemaakt. Hieronder val len ook de feitelijke gegevens die door de betrokken autoriteit in de akte zijn vastgesteld, bijvoorbeeld het feit dat de genoemde partijen voor haar op de genoemde datum zijn verschenen en de vermelde verklaringen heb ben afgelegd. Een partij die de formele geldigheid van een authentieke akte wenst te betwisten, dient dit te doen voor het bevoegde gerecht van de lidstaat van herkomst van de authentieke akte, volgens het recht van die lid staat.
27.7.2012
zaak worden beslecht door de krachtens deze verorde ning bevoegde gerechten of, indien de vraag bij inciden tele vordering wordt opgeworpen, door het aangezochte gerecht. In geval van onverenigbaarheid van een authen tieke akte en een beslissing moet rekening worden ge houden met de bij deze verordening bepaalde weigerings gronden voor erkenning van een beslissing.
Het begrip „de in de authentieke akte vastgelegde rechts handelingen of rechtsbetrekkingen” moet worden uitge legd als een materieelrechtelijke verwijzing naar de in houd ten gronde vastgelegd in de authentieke akte. De in een authentieke akte vastgelegde rechtshandeling kan bijvoorbeeld een overeenkomst tussen partijen over de verdeling van de nalatenschap zijn, maar ook een uiterste wilsbeschikking, erfovereenkomst of andere wilsverkla ring. De rechtsbetrekkingen zouden bijvoorbeeld betrek king kunnen hebben op de aanduiding van de erfgena men en andere rechthebbenden volgens het op de erf opvolging toepasselijke recht, hun erfdeel, het bestaan van een wettelijk erfdeel, of elke andere regeling volgens het op de erfopvolging toepasselijke recht. Een partij die de in de authentieke akte vastgelegde rechtshandelingen of rechtsbetrekkingen betwist, dient dit te doen voor de krachtens deze verordening bevoegde gerechten, die hier over moeten oordelen volgens het op de erfopvolging toepasselijke recht.
Het gerecht van een lidstaat waarbij een incidentele vor dering wordt ingesteld betreffende de in een authentieke akte vastgelegde rechtshandelingen of rechtsbetrekkingen, moet bevoegd zijn om van die vordering kennis te ne men.
Een authentieke akte die wordt aangevochten heeft in een andere lidstaat dan de lidstaat van herkomst geen bewijs kracht zolang de zaak niet is beslecht. Indien de zaak zich beperkt tot een specifiek punt betreffende de in de authentieke akte vastgelegde rechtshandelingen of rechts betrekkingen, heeft de aangevochten authentieke akte, wat het bestreden punt betreft, in een andere lidstaat dan de lidstaat van herkomst geen bewijskracht zolang de zaak aanhangig is. Een authentieke akte die op een daartoe strekkende vordering ongeldig is verklaard, heeft niet langer bewijskracht.
De autoriteit die in het kader van de toepassing van deze verordening twee onverenigbare authentieke akten voor gelegd krijgt, moet beoordelen of een akte, en in voor komend geval welke, gelet op de omstandigheden van het concrete geval, de voorrang heeft. Indien uit de om standigheden niet blijkt of een authentieke akte, dan wel welke, in voorkomend geval de voorrang heeft, moet de 66
(67)
Een snelle, soepele en efficiënte behandeling van een erf opvolging met grensoverschrijdende gevolgen in de Unie impliceert dat de erfgenamen, de legatarissen, de execu teurs-testamentair en de beheerders van de nalatenschap eenvoudig hun rechtspositie en/of rechten en bevoegdhe den moeten kunnen aantonen in een andere lidstaat, bij voorbeeld een lidstaat waar zich goederen van de nala tenschap bevinden. Om dit te verwezenlijken, moet bij deze verordening worden voorzien in de instelling van een eenvormige verklaring, de Europese erfrechtverkla ring (hierna „de erfrechtverklaring”), die wordt afgegeven om in een andere lidstaat te worden gebruikt. Ten einde het subsidiariteitsbeginsel te eerbiedigen, mag de erfrecht verklaring niet in de plaats treden van interne documen ten met gelijkaardige strekking in de lidstaten.
(68)
De autoriteit die de erfrechtverklaring afgeeft, moet de formaliteiten die vereist zijn voor de registratie van on roerende goederen in de lidstaat waar het register wordt gehouden, in acht nemen. Daartoe moet deze verorde ning voorzien in uitwisseling van informatie over die formaliteiten tussen de lidstaten.
(69)
Het gebruik van de erfrechtverklaring mag niet verplicht worden gesteld. Dit betekent dat wie een erfrechtverkla ring mag aanvragen, hiertoe niet verplicht is, maar vrij elijk gebruik kan maken van de andere instrumenten die hem op grond van deze verordening ter beschikking staan (beslissingen, authentieke akten en gerechtelijke schikkingen). Een persoon of autoriteit die een in een andere lidstaat afgegeven erfrechtverklaring voorgelegd krijgt, kan evenwel niet vragen dat in plaats daarvan een beslissing, authentieke akte of gerechtelijke schikking wordt verstrekt.
(70)
De erfrechtverklaring dient te worden afgegeven in de lidstaat waarvan de gerechten op grond van deze ver ordening bevoegd zijn. Welke autoriteiten bevoegd zijn voor de afgifte van de erfrechtverklaring, hetzij gerechten in de zin van deze verordening, hetzij andere autoriteiten bevoegd in erfrechtzaken, bijvoorbeeld notarissen, moet door elke lidstaat in zijn nationale recht worden bepaald. Elke lidstaat moet tevens zelf bepalen of de autoriteit die de erfrechtverklaring afgeeft andere bevoegde instanties bij de afgifte kan betrekken, bijvoorbeeld instanties die bevoegd zijn om een verklaring op erewoord in plaats van een verklaring onder ede af te nemen. De lidstaten
27.7.2012
NL
Publicatieblad van de Europese Unie
moeten de Commissie de nodige informatie verstrekken betreffende de instanties die de erfrechtverklaring afge ven, zodat deze informatie kan worden bekendgemaakt. (71)
(72)
(73)
L 201/115
de lidstaten voorrang heeft boven de verdragen die ex clusief tussen twee of meer lidstaten zijn gesloten en betrekking hebben op aangelegenheden die door deze verordening worden beheerst.
De erfrechtverklaring moet in alle lidstaten dezelfde rechtsgevolgen hebben. De erfrechtverklaring moet niet een zelfstandige executoriale titel zijn, maar moet bewijs kracht hebben en moet worden geacht nauwkeurig aan te geven welke elementen zijn vastgesteld krachtens het op de erfopvolging toepasselijke recht of krachtens een an der rechtsstelsel dat van toepassing is op bepaalde ele menten, bijvoorbeeld de materiële geldigheid van een uiterste wilsbeschikking. De bewijskracht van de erfrecht verklaring mag zich niet uitstrekken tot elementen die door deze verordening niet geregeld worden, zoals ver wantschapskwesties en de vraag of een bepaald goed eigendom van de erflater was. Hij die betalingen verricht of goederen uit de nalatenschap overdraagt aan iemand die in de erfrechtverklaring wordt aangeduid als gerech tigd om de betaling of het goed als erfgenaam of legataris in ontvangst te nemen, moet afdoende worden be schermd indien hij, op basis van de in de erfrechtverkla ring bevestigde informatie, te goeder trouw heeft gehan deld. Deze bescherming moet ook worden verleend aan hem die, afgaand op de nauwkeurigheid van de in de erfrechtverklaring geattesteerde informatie, goederen uit de nalatenschap koopt of ontvangt van iemand die in de erfrechtverklaring wordt aangeduid als gerechtigd over die goederen te beschikken. De bescherming moet worden verleend als geldige afschriften van de erfrecht verklaring worden overgelegd. Of de derde persoon de goederen in eigendom werkelijk heeft verkregen, moet niet in deze verordening worden geregeld. De bevoegde instantie geeft de erfrechtverklaring uit op verzoek. Het origineel van de erfrechtverklaring moet onder de instantie van afgifte blijven; zij moet een of meer gewaarmerkte afschriften ervan verstrekken aan de aanvrager en aan eenieder die een rechtmatig belang aan toont. Dit mag een lidstaat niet beletten om, overeen komstig het nationale recht inzake openbaarheid van documenten, inzage te verlenen in afschriften van de afgegeven erfrechtverklaring. Deze verordening moet voorzien in de mogelijkheid van beroep tegen beslissin gen van de instantie van afgifte, waaronder de beslissing tot weigering. Wanneer een erfrechtverklaring wordt ge corrigeerd, gewijzigd of ingetrokken, stelt de instantie van afgifte eenieder die gewaarmerkte afschriften heeft ontvangen, daarvan in kennis teneinde onrechtmatig ge bruik van een gewaarmerkt afschrift te voorkomen. In verband met de internationale verplichtingen van de lidstaten moet de toepassing van de internationale ver dragen waarbij een of meer lidstaten op het tijdstip van vaststelling van deze verordening partij zijn, onverlet worden gelaten. Met name wat betreft de formele geldig heid van testamenten en gemeenschappelijke testamen ten, moeten de lidstaten die partij zijn bij het Haags Verdrag van 5 oktober 1961 inzake de wetsconflicten betreffende de vorm van testamentaire beschikkingen, in plaats van de bepalingen van deze verordening, de bepalingen van dat verdrag kunnen blijven toepassen. De coherentie met de algemene doelstellingen van deze verordening vereist evenwel dat deze verordening tussen
(74)
Deze verordening dient niet te beletten dat de lidstaten die partij zijn bij het Verdrag van 19 november 1934 tussen Denemarken, Finland, IJsland, Noorwegen en Zwe den, houdende bepalingen van internationaal privaatrecht betreffende erfopvolging, testamenten en beheer van de nalatenschap, specifieke bepalingen van dat verdrag, zoals herzien bij de intergouvernementele overeenkomst tussen de staten die partij zijn bij dat verdrag, kunnen blijven toepassen.
(75)
Om de toepassing van deze verordening te vergemakke lijken, moet aan de lidstaten de verplichting worden op gelegd om bepaalde gegevens over hun wetgeving en procedures inzake erfrecht mede te delen in het kader van het Europees justitieel netwerk in burgerlijke en han delszaken, dat bij Besluit 2001/470/EG van de Raad (1) is opgericht. Om het mogelijk te maken dat alle voor de toepassing van deze verordening relevante informatie in het Publicatieblad van de Europese Unie wordt bekendge maakt voordat de verordening van toepassing wordt, dienen de lidstaten deze informatie tevens aan de Com missie mede te delen voordat de verordening van toepas sing wordt.
(76)
Eveneens met het oog op een vlotte toepassing van deze verordening en op het gebruik van moderne communi catietechnologie, dient te worden voorzien in standaard formulieren voor de verklaringen die zullen worden af gelegd in verband met de aanvraag van een verklaring van uitvoerbaarheid van een beslissing, een authentieke akte of een gerechtelijke schikking, en voor de toepassing van een Europese erfrechtverklaring, evenals voor de erf rechtverklaring zelf.
(77)
Bij de berekening van de in deze verordening bepaalde termijnen dient Verordening (EEG, Euratom) nr. 1182/71 van de Raad van 3 juni 1971 houdende vaststelling van de regels die van toepassing zijn op termijnen, data en aanvangs- en vervaltijden (2) te worden toegepast.
(78)
Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, moeten aan de Com missie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend met betrekking tot het instellen en het daarop volgend wijzi gen van de verklaringen en de formulieren die behoren tot de verklaring van uitvoerbaarheid van beslissingen, gerechtelijke schikkingen en authentieke akten en die behoren tot de Europese erfrechtverklaring. Die bevoegd heden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees
(1) PB L 174 van 27.6.2001, blz. 25. (2) PB L 124 van 8.6.1971, blz. 1. 67
L 201/116
NL
Publicatieblad van de Europese Unie
Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststel ling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop lidstaten de uitoefe ning van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commis sie controleren (1).
27.7.2012
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
HOOFDSTUK I TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES
(79)
(80)
(81)
(82)
(83)
Artikel 1
De raadplegingsprocedure dient te worden gebruikt voor de vaststelling van uitvoeringshandelingen tot vaststelling en vervolgens tot wijziging van de verklaringen en de formulieren die in deze verordening zijn vastgesteld, vol gens de in artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 bedoelde procedure.
Toepassingsgebied 1. Deze verordening is van toepassing op de erfopvolging in de nalatenschappen van overleden personen. Zij is niet van toepassing op fiscale zaken, douanezaken en administratiefrech telijke zaken.
Aangezien de doelstellingen van deze verordening, name lijk het vrije verkeer van personen, de mogelijkheid dat burgers de vererving van hun nalatenschap in Uniever band van tevoren regelen, en de bescherming van de rechten van erfgenamen en legatarissen en van personen die de erflater na staan, alsook van schuldeisers van de nalatenschap, niet afdoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en bijgevolg wegens de betekenis en de consequenties van deze verordening beter op Unie niveau kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie over eenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen vaststellen. Overeenkomstig het in datzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze ver ordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.
2.
Deze verordening is niet van toepassing op:
a) de staat van natuurlijke personen, familierechtelijke betrek kingen en betrekkingen die overeenkomstig het op die be trekkingen toepasselijke recht geacht worden vergelijkbare gevolgen te hebben;
b) de bekwaamheid van natuurlijke personen, onverminderd artikel 23, lid 2, onder c), en artikel 26;
c) kwesties die verband houden met verdwijning, vermissing of vermoedelijk overlijden van een natuurlijke persoon;
Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en neemt de in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie erkende beginselen in acht. Deze verordening moet door de gerechten en andere bevoegde instanties van de lidstaten worden toegepast met eerbiediging van deze rechten en beginselen.
d) kwesties die verband houden met huwelijksvermogensrecht en met vermogensrechtelijke regelingen voor betrekkingen die overeenkomstig het op die betrekkingen toepasselijke recht geacht worden vergelijkbare gevolgen te hebben;
e) andere onderhoudsverplichtingen dan die welke ontstaan als gevolg van overlijden;
Overeenkomstig artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, dat gehecht is aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, nemen deze lidstaten niet deel aan de aanneming van deze verordening, en is de verordening niet bindend voor, noch van toepassing in deze lidstaten. Dat laat de mogelijkheid onverlet dat het Verenigd Ko ninkrijk en Ierland meedelen dat zij voornemens zijn deze verordening, na de vaststelling ervan, overeenkom stig artikel 4 van genoemd protocol te aanvaarden.
f) de formele geldigheid van mondelinge uiterste wilsbeschik kingen;
g) rechten en goederen die ontstaan, overgaan of worden over gedragen op andere wijze dan door erfopvolging, bijvoor beeld door middel van schenkingen, gemeenschappelijk ei gendom dat overgaat op de langstlevende, pensioenregelin gen, verzekeringsovereenkomsten en regelingen van soortge lijke aard, onverminderd artikel 23, lid 2, onder i);
Overeenkomstig artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, dat gehecht is aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van deze verordening, die niet bindend is voor, noch van toepas sing is in Denemarken,
h) kwesties die worden geregeld door het recht dat van toepas sing is op vennootschappen en andere entiteiten, met of zonder rechtspersoonlijkheid, zoals statutaire bepalingen of clausules in de oprichtingsakte van vennootschappen of an dere entiteiten, met of zonder rechtspersoonlijkheid, die be palen wat er met de aandelen gebeurt bij overlijden van de leden;
(1) PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13. 68
27.7.2012
NL
Publicatieblad van de Europese Unie
i) de ontbinding, de opheffing en de fusie van vennootschap pen en andere entiteiten, met of zonder rechtspersoonlijk heid;
L 201/117
getroffen, de authentieke akte is verleden of de Europese erfrechtverklaring is afgegeven;
f) „lidstaat van tenuitvoerlegging”: de lidstaat waar om de ver klaring van uitvoerbaarheid of de tenuitvoerlegging van de beslissing, de gerechtelijke schikking of de authentieke akte wordt verzocht;
j) de oprichting, het beheer en de ontbinding van trusts;
k) de aard van zakelijke rechten, en g) „beslissing”: een door een gerecht van een lidstaat inzake erfopvolging gegeven beslissing, ongeacht de daaraan gege ven benaming, alsmede de beslissing betreffende de vaststel ling door de griffier van het bedrag van de proceskosten;
l) de inschrijving van rechten op onroerende en roerende za ken in een register, met inbegrip van de wettelijke voor schriften voor een dergelijke inschrijving en de rechtsgevol gen van de inschrijving van dergelijke rechten of van het achterwege blijven daarvan.
h) „gerechtelijke schikking”: een schikking inzake erfopvolging die door een gerecht is goedgekeurd of tijdens een procedure voor een gerecht is getroffen;
Artikel 2 Bevoegdheid op het gebied van erfopvolging in de lidstaten
i) „authentieke akte”: een document inzake erfopvolging dat in een lidstaat formeel als authentieke akte is verleden of ge registreerd en waarvan de formele geldigheid:
Deze verordening laat de bevoegdheid van de autoriteiten van de lidstaten inzake kwesties van erfopvolging onverlet.
Artikel 3
i) betrekking heeft op de ondertekening en de inhoud van de akte, en
Definities 1.
In deze verordening wordt verstaan onder: ii) is vastgesteld door een overheidsinstantie of door een andere daartoe door de lidstaat van herkomst gemach tigde instantie.
a) „erfopvolging”: de erfopvolging in de nalatenschap van een overleden persoon, waaronder wordt begrepen elke vorm van overgang of overdracht van goederen, rechten en ver plichtingen naar aanleiding van een overlijden, ongeacht of het gaat om een vrijwillige overgang of overdracht krachtens een uiterste wilsbeschikking, dan wel om een overgang mid dels erfopvolging bij versterf;
2. Voor de toepassing van deze verordening wordt onder het begrip „gerecht” verstaan: elke gerechtelijke autoriteit en alle andere autoriteiten en juridische beroepsbeoefenaren met be voegdheid in een erfrechtzaak, die rechterlijke functies vervullen of handelen krachtens volmacht van, of onder toezicht van, een gerechtelijke autoriteit, voor zover dergelijke autoriteiten en juri dische beroepsbeoefenaren waarborgen bieden wat betreft on partijdigheid en het horen van partijen, en voor zover hun beslissingen overeenkomstig het recht van de lidstaat waar zij gevestigd zijn:
b) „erfovereenkomst”: een overeenkomst, met inbegrip van een uit wederkerige testamentaire beschikkingen voortvloeiende overeenkomst, die, met of zonder tegenprestatie, rechten op de toekomstige nalatenschap of nalatenschappen van een of meer partijen bij de overeenkomst in het leven roept, wijzigt of doet vervallen;
a) vatbaar zijn voor een rechtsmiddel ten overstaan van een gerechtelijke autoriteit of voor toetsing door een zodanige autoriteit, en
c) „gemeenschappelijk testament”: een door twee of meer per sonen in een akte opgesteld testament;
b) dezelfde rechtskracht en dezelfde werking hebben als een beslissing van een gerechtelijke autoriteit over dezelfde aan gelegenheid.
d) „uiterste wilsbeschikking”: een testament, een gemeenschap pelijk testament of een erfovereenkomst;
De lidstaten stellen de Commissie overeenkomstig artikel 79 in kennis van de in de eerste alinea bedoelde autoriteiten en juri dische beroepsbeoefenaren.
e) „lidstaat van herkomst”: de lidstaat waar de beslissing is gegeven, de gerechtelijke schikking is goedgekeurd of 69
L 201/118
NL
Publicatieblad van de Europese Unie
27.7.2012
a) een eerder aangezocht gerecht zich in dezelfde zaak onbe voegd heeft verklaard overeenkomstig artikel 6, of
HOOFDSTUK II BEVOEGDHEID
Artikel 4 b) de partijen in het geding zijn overeengekomen om overeen komstig artikel 5 bevoegdheid te verlenen aan een gerecht of de gerechten van die lidstaat, of
Algemene bevoegdheid De gerechten van de lidstaat waar de erflater op het tijdstip van overlijden zijn gewone verblijfplaats had, zijn bevoegd om uit spraak te doen over de erfopvolging in haar geheel.
c) de partijen in het geding de bevoegdheid van het aange zochte gerecht uitdrukkelijk hebben aanvaard.
Artikel 5 Forumkeuzeovereenkomst
Artikel 8
1. Wanneer het door de erflater ten aanzien van de erfopvol ging overeenkomstig artikel 22 gekozen recht het recht van een lidstaat is, kunnen de betrokken partijen overeenkomen dat een gerecht of de gerechten van die lidstaat bij uitsluiting bevoegd zijn om uitspraak te doen over elke aangelegenheid die de erf opvolging betreft.
Ambtshalve beëindigen van de procedure in geval van rechtskeuze Een gerecht dat ambtshalve de procedure heeft ingeleid op grond van artikel 4 of artikel 10, beëindigt de procedure indien de partijen zijn overeengekomen de erfopvolging buitengerech telijk te schikken in de lidstaat waarvan het recht door de erf later overeenkomstig artikel 22 is gekozen.
2. Een zodanige forumkeuze geschiedt bij een schriftelijke overeenkomst, die door de betrokken partijen wordt gedagte kend en ondertekend. Elke elektronische mededeling waardoor de overeenkomst duurzaam wordt vastgelegd, wordt geacht ge lijk te zijn aan een schriftelijke overeenkomst.
Artikel 9 Bevoegdheid gebaseerd op verschijning 1. Wanneer gedurende de procedure voor een gerecht van een lidstaat, dat overeenkomstig artikel 7 bevoegdheid uitoefent, blijkt dat niet alle partijen in het geding partij zijn bij de fo rumkeuzeovereenkomst, blijft het gerecht bevoegd indien de partijen die geen partij bij deze overeenkomst zijn, verschijnen zonder de bevoegdheid van het gerecht te betwisten.
Artikel 6 Onbevoegdverklaring in geval van een rechtskeuze Wanneer het door de erflater ten aanzien van de erfopvolging overeenkomstig artikel 22 gekozen recht het recht van een lidstaat is, kan het op grond van artikel 4 of artikel 10 aange zochte gerecht:
2. Indien de bevoegdheid van het in lid 1 bedoelde gerecht wordt betwist door een partij in de procedure, die geen partij bij de overeenkomst is, verklaart het gerecht zich onbevoegd.
a) op verzoek van een van de partijen in het geding zich onbe voegd verklaren indien het van oordeel is dat de gerechten van de lidstaat van het gekozen recht beter in staat zijn om uitspraak te doen over de erfopvolging, rekening houdend met de praktische omstandigheden van de erfopvolging, zo als de gewone verblijfplaats van de partijen en de plaats waar de goederen zich bevinden, of
In dat geval zijn de gerechten bevoegd om uitspraak over de erfopvolging te doen, die overeenkomstig artikel 4 of artikel 10 bevoegd zijn.
Artikel 10
b) zich onbevoegd verklaren indien de partijen in het geding in overeenstemming met artikel 5 zijn overeengekomen om een gerecht of de gerechten van de lidstaat van het gekozen recht als bevoegd gerecht aan te wijzen.
Subsidiaire bevoegdheid 1. Indien de erflater op het tijdstip van overlijden zijn ge wone verblijfplaats niet in een lidstaat had, zijn de gerechten van een lidstaat waar zich goederen van de nalatenschap bevin den toch bevoegd om uitspraak te doen over de erfopvolging in haar geheel voor zover:
Artikel 7 Bevoegdheid in geval van een rechtskeuze De gerechten van een lidstaat waarvan het recht door de erflater overeenkomstig artikel 22 is gekozen, zijn bevoegd om over de erfopvolging uitspraak te doen indien:
a) de erflater op het tijdstip van overlijden de nationaliteit van die lidstaat had; of, als dat niet het geval is, 70
27.7.2012
NL
Publicatieblad van de Europese Unie
b) de erflater zijn vorige gewone verblijfplaats in deze lidstaat had, mits er op het tijdstip waarop de zaak aanhangig wordt gemaakt een termijn van niet meer dan vijf jaar is verstreken sedert deze gewone verblijfplaats is gewijzigd.
L 201/119
Artikel 14 Aanhangigmaking van een zaak bij een gerecht Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt een zaak geacht bij een gerecht aanhangig te zijn gemaakt:
2. Indien geen enkel gerecht in een lidstaat op grond van lid 1 bevoegd is, zijn de gerechten van de lidstaat waar zich goe deren van de nalatenschap bevinden ter zake van die goederen toch bevoegd.
a) op het tijdstip waarop het stuk dat de procedure inleidt of een gelijkwaardig stuk bij het gerecht wordt ingediend, mits de verzoeker vervolgens niet heeft nagelaten te doen wat hij met het oog op de betekening of de kennisgeving van het stuk aan de verweerder moest doen, of
Artikel 11 Forum necessitatis
b) indien het stuk betekend of medegedeeld moet worden voor dat het bij het gerecht wordt ingediend, op het tijdstip waarop de autoriteit die verantwoordelijk is voor de beteke ning of de kennisgeving het stuk ontvangt, mits de verzoeker vervolgens niet heeft nagelaten te doen wat hij met het oog op de indiening van het stuk bij het gerecht moest doen, of
Indien geen enkel gerecht van een lidstaat op grond van andere bepalingen van deze verordening bevoegd is, kunnen de gerech ten van een lidstaat bij wijze van uitzondering uitspraak doen over de erfopvolging indien in een derde staat waarmee de zaak nauw verbonden is, redelijkerwijs geen procedure aanhangig kan worden gemaakt of gevoerd, of een procedure daar onmogelijk blijkt.
c) in gevallen waarin de procedure ambtshalve door het gerecht wordt ingeleid, op het tijdstip waarop de beslissing om de procedure in te leiden door het gerecht wordt genomen, of, ingeval een dergelijke beslissing niet vereist is, op het tijdstip waarop de zaak ter griffie wordt ingeleid.
De zaak moet voldoende nauw verbonden zijn met de lidstaat waar de zaak aanhangig wordt gemaakt.
Artikel 12 Beperking van de procedure
Artikel 15
1. Indien de nalatenschap goederen omvat, die zich in een derde land bevinden, kan het gerecht dat is aangezocht om te oordelen over de erfopvolging, op verzoek van een van de partijen beslissen geen uitspraak te doen over een of meer van deze goederen indien kan worden verwacht dat zijn beslis sing ten aanzien van deze goederen in dat derde land niet zal worden erkend en, in voorkomend geval, niet uitvoerbaar zal worden verklaard.
Toetsing van de bevoegdheid Indien bij een gerecht van een lidstaat een erfrechtzaak aan hangig is gemaakt, waarvoor het volgens deze verordening niet bevoegd is, verklaart het zich ambtshalve onbevoegd.
Artikel 16 Toetsing van de ontvankelijkheid
2. Lid 1 laat onverlet de rechten van de partijen om het toepassingsgebied van de procedure te beperken volgens het recht van de lidstaat van het aangezochte gerecht.
1. Indien een verweerder die zijn gewone verblijfplaats in een andere staat heeft dan de lidstaat waar de zaak aanhangig is gemaakt, niet verschijnt, houdt het bevoegde gerecht de pro cedure aan zolang niet vaststaat dat de verweerder op tijd ken nis heeft kunnen nemen van het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk om zijn verweer te kunnen voeren, of dat daartoe al het nodige is gedaan.
Artikel 13 Aanvaarding of verwerping van de nalatenschap, een legaat of een wettelijk erfdeel
2. In plaats van lid 1 van dit artikel is artikel 19 van Ver ordening (EG) nr. 1393/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 inzake de betekening en de ken nisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken („de betekening en de kennisgeving van stukken”) (1) van toepassing, indien het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk van een lidstaat naar een andere lidstaat diende te worden verzonden in over eenstemming met die verordening.
Naast het gerecht dat overeenkomstig deze verordening bevoegd is om uitspraak over de erfopvolging te doen, zijn de gerechten in de lidstaat van de gewone verblijfplaats van eenieder die krachtens het op de erfopvolging toepasselijke recht voor een gerecht een verklaring kan afleggen betreffende de aanvaarding of verwerping van een nalatenschap, een legaat of een wettelijk erfdeel, of een verklaring mag afleggen die als doel heeft zijn aansprakelijkheid te beperken ten aanzien van de schulden van de nalatenschap, bevoegd om dergelijke verklaringen in ont vangst te nemen, indien deze verklaringen volgens het recht van die lidstaat in rechte mogen worden afgelegd.
(1) PB L 324 van 10.12.2007, blz. 79. 71
L 201/120
NL
Publicatieblad van de Europese Unie
3. Indien Verordening (EG) nr. 1393/2007 niet van toepas sing is, is artikel 15 van het Verdrag van 's-Gravenhage van 15 november 1965 inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stuk ken in burgerlijke en handelszaken van toepassing, indien het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk naar het buitenland diende te worden verzonden in overeenstemming met dat verdrag.
27.7.2012
HOOFDSTUK III TOEPASSELIJK RECHT
Artikel 20 Universele toepassing Elk recht dat bij deze verordening is aangewezen, wordt toege past, ongeacht of dit het recht van een lidstaat is of niet.
Artikel 17
Artikel 21
Aanhangigheid
Algemene regel
1. Wanneer voor gerechten van verschillende lidstaten tussen dezelfde partijen vorderingen aanhangig zijn, die hetzelfde on derwerp betreffen, houdt het gerecht waarbij de zaak later is aangebracht, zijn uitspraak ambtshalve aan totdat de bevoegd heid van het gerecht waarbij de zaak het eerst aanhangig is gemaakt, vaststaat.
1. Tenzij in deze verordening anders is bepaald, is op de erfopvolging in haar geheel het recht van de staat van toepas sing, waar de erflater op het tijdstip van overlijden zijn gewone verblijfplaats had.
2. Wanneer de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat, verklaart elk gerecht waarbij de zaak later is aangebracht, zich onbevoegd.
2. Als, bij wijze van uitzondering, uit alle omstandigheden van het geval blijkt dat de erflater op het tijdstip van overlijden een kennelijk nauwere band had met een andere staat dan de staat van welke het recht op grond van lid 1 van toepassing zou zijn, is het recht van die andere staat op de erfopvolging van toepassing.
Artikel 18
Artikel 22
Samenhang
Rechtskeuze
1. Wanneer samenhangende vorderingen aanhangig zijn voor gerechten van verschillende lidstaten, kan elk gerecht an ders dan het eerst aangezochte gerecht, zijn uitspraak aanhou den.
1. Een persoon kan als het recht dat zijn erfopvolging in het geheel beheerst, het recht van de staat kiezen, waarvan hij op het tijdstip van de rechtskeuze of op het tijdstip van overlijden de nationaliteit bezit.
Een persoon die meer dan een nationaliteit bezit, kan het recht kiezen van een van de staten waarvan hij op het tijdstip van de rechtskeuze de nationaliteit bezit.
2. Indien deze vorderingen in eerste aanleg aanhangig zijn, kan elk gerecht anders dan het eerst aangezochte gerecht op verzoek van een van de partijen, zich niet-ontvankelijk verkla ren, indien het eerste aangezochte gerecht bevoegd is van de betreffende vorderingen kennis te nemen en zijn recht de voe ging van beide vorderingen toestaat.
2. De rechtskeuze wordt uitdrukkelijk gedaan in een verkla ring in de vorm van een uiterste wilsbeschikking of blijkt dui delijk uit de bewoordingen van die beschikking.
3. Voor de toepassing van dit artikel, worden vorderingen als samenhangend beschouwd als zij zo nauw verbonden zijn dat een goede rechtsbedeling vraagt om gelijktijdige behandeling en beslechting om te vermijden dat bij afzonderlijke berechting onverenigbare beslissingen zouden kunnen worden gegeven.
3. De materiële geldigheid van de handeling waarbij de rechtskeuze wordt gemaakt, wordt bepaald door het gekozen recht.
4. Elke wijziging of herroeping van de rechtskeuze moet vol doen aan de vormvoorschriften voor de wijziging of de intrek king van een uiterste wilsbeschikking.
Artikel 19 Voorlopige of bewarende maatregelen
Artikel 23
In de wetgeving van een lidstaat vastgestelde voorlopige of bewarende maatregelen kunnen bij de gerechten van die staat worden aangevraagd, zelfs indien een gerecht van een andere lidstaat krachtens deze verordening bevoegd is om van het bodemgeschil kennis te nemen.
Toepassingsgebied van het toepasselijke recht 1. Het krachtens artikel 21 of artikel 22 aangewezen recht beheerst de vererving van de gehele nalatenschap. 72
27.7.2012
2.
NL
Publicatieblad van de Europese Unie
Dit recht regelt in het bijzonder:
L 201/121
en de materiële geldigheid, wordt beheerst door het recht dat hij op grond van artikel 22 en onder de daarin bepaalde voor waarden had kunnen kiezen.
a) de gronden voor, het tijdstip en de plaats van het openvallen van de nalatenschap; 3. Lid 1 is in voorkomend geval van toepassing op de wij ziging of herroeping van een uiterste wilsbeschikking, niet zijnde een erfovereenkomst. In geval van een rechtskeuze over eenkomstig lid 2 wordt de wijziging of herroeping beheerst door het gekozen recht.
b) de aanwijzing van de rechthebbenden, de bepaling van hun onderscheiden erfdelen en van de verplichtingen die hun door de erflater opgelegd kunnen zijn, alsook de bepaling van andere rechten op de nalatenschap, daaronder begrepen de erfrechten van de langstlevende echtgenoot of partner;
Artikel 25
c) de bekwaamheid om te erven;
Erfovereenkomsten d) de onterving en de uitsluiting wegens onwaardigheid;
1. Wanneer een erfovereenkomst betrekking heeft op de erf opvolging van één persoon, worden de toelaatbaarheid, de ma teriële geldigheid, en de rechtsgevolgen tussen de partijen, daar onder begrepen de voorwaarden voor ontbinding, bepaald door het recht dat ingevolge deze verordening van toepassing zou zijn geweest op de erfopvolging van deze persoon, mocht hij zijn overleden op de dag waarop de overeenkomst is gesloten.
e) de overgang op en de overdracht aan de erfgenamen en, naar gelang van het geval, de legatarissen van de goederen, rech ten en verplichtingen die de nalatenschap vormen, met in begrip van de voorwaarden en de gevolgen van de aanvaar ding of verwerping van de nalatenschap of van een legaat; f) de bevoegdheden van de erfgenamen, van de executeurs-tes tamentair en van andere beheerders van de nalatenschap, in het bijzonder wat betreft de verkoop van eigendom en het voldoen van schuldeisers, onverminderd de bevoegdheden bedoeld in artikel 29, lid 2 en lid 3;
2. Een erfovereenkomst met betrekking tot de erfopvolging van meerdere personen is slechts toelaatbaar indien zij toelaat baar is onder alle rechtsstelsels die krachtens deze verordening op de erfopvolging van al deze personen van toepassing zouden zijn geweest, mochten zij zijn overleden op de dag waarop de overeenkomst is gesloten.
g) de aansprakelijkheid voor de schulden van de nalatenschap; De materiële geldigheid en de rechtsgevolgen tussen partijen, met inbegrip van de voorwaarden voor ontbinding, van een erfovereenkomst die ingevolge de eerste alinea toelaatbaar is, worden bepaald door het recht, van die rechtstelsels als bedoeld in de eerste alinea, waarmee zij het nauwst verbonden is.
h) het beschikbare deel van de nalatenschap, de wettelijke erf delen en andere beperkingen van de bevoegdheid om bij uiterste wil te beschikken, alsmede de mogelijke vorderingen van personen die de erflater na stonden op de nalatenschap of op de erfgenamen; i) de verplichting tot inbreng en inkorting van schenkingen, voorschotten of legaten bij het vaststellen van de erfdelen van de verschillende rechthebbenden, en
3. Niettegenstaande de leden 1 en 2 kunnen de partijen er voor kiezen dat hun erfovereenkomst, wat betreft de toelaat baarheid, de materiële geldigheid, en de rechtsgevolgen tussen de partijen, met inbegrip van voorwaarden voor ontbinding, wordt beheerst door het recht dat de persoon of een van de personen van wie de erfopvolging in het geding is op grond van artikel 22 en onder de daarin bepaalde voorwaarden had kun nen kiezen.
j) de verdeling van de nalatenschap. Artikel 24 Uiterste wilsbeschikkingen, niet zijnde erfovereenkomsten
Artikel 26
1. De toelaatbaarheid en de materiële geldigheid van een uiterste wilsbeschikking, niet zijnde een erfovereenkomst, wordt beheerst door het recht dat op grond van deze verordening op de erfopvolging van toepassing zou zijn geweest, indien de erf later zou zijn overleden op de dag waarop de wilsbeschikking is gemaakt.
Materiële geldigheid van uiterste wilsbeschikkingen 1. Voor de toepassing van de artikelen 24 en 25 wordt de materiële geldigheid bepaald door het volgende:
a) de handelingsbekwaamheid met betrekking tot de uiterste wilsbeschikking;
2. Niettegenstaande lid 1 kan een persoon ervoor kiezen dat zijn uiterste wilsbeschikking, ten aanzien van de toelaatbaarheid 73
L 201/122
NL
Publicatieblad van de Europese Unie
b) de specifieke beletselen om bij uiterste wil ten gunste van bepaalde personen te beschikken, of om goederen uit de nalatenschap te ontvangen van degene die bij uiterste wil beschikt;
27.7.2012
Of de erflater of één van de personen wier erfopvolging het voorwerp uitmaakt van de erfovereenkomst, hun woonplaats in een bepaalde staat hebben, wordt bepaald door het recht van die staat.
c) de toelaatbaarheid om middels een vertegenwoordiger bij uiterste wil te beschikken;
2. Lid 1 is tevens van toepassing op uiterste wilsbeschikkin gen waarbij een eerdere wilsbeschikking wordt gewijzigd of her roepen. De wijziging of herroeping is eveneens formeel geldig, indien zij voldoet aan het recht van een van de staten waar de gewijzigde of herroepen uiterste wilsbeschikking op grond van lid 1 geldig was.
d) de uitleg van de uiterste wilsbeschikking;
e) bedrog, dwang, dwaling en andere omstandigheden met be trekking tot het ontbreken van of op gebrekkige wijze tot stand komen van de wil en wens van de erflater.
3. Voor de toepassing van dit artikel worden wettelijke be palingen waarbij de toegestane vormen van uiterste wilsbeschik king worden beperkt naar leeftijd, nationaliteit of andere per soonlijke omstandigheden van de erflater of van de personen wiens erfopvolging het voorwerp uitmaakt van een erfovereen komst, als vormvoorschriften beschouwd. Hetzelfde geldt voor de voorwaarden waaraan getuigen met het oog op de geldigheid van een uiterste wilsbeschikking moeten voldoen.
2. Indien een persoon volgens het krachtens artikel 24 of artikel 25 toepasselijke recht bevoegd is om bij uiterste wil te beschikken, is een wijziging van dat recht niet van invloed op zijn bevoegdheid om die uiterste wil te wijzigen of te herroepen.
Artikel 27 Formele geldigheid van schriftelijke uiterste wilsbeschikkingen
Artikel 28 Formele geldigheid van de verklaring van aanvaarding of verwerping
1. Een schriftelijke uiterste wilsbeschikking is naar vorm gel dig, indien zij voldoet aan het recht:
Een verklaring houdende aanvaarding of verwerping van de nalatenschap, van een legaat, of van een wettelijk erfdeel, of een verklaring tot beperking van de eigen aansprakelijkheid, is naar vorm geldig indien zij voldoet aan de voorschriften van:
a) van de staat waar bij uiterste wil is beschikt of de erfover eenkomst is gesloten, of
b) van de staat waarvan de erflater of ten minste een van de personen wiens erfopvolging het voorwerp uitmaakt van een erfovereenkomst de nationaliteit bezat, hetzij op het tijdstip waarop bij uiterste wil is beschikt of de overeenkomst is gesloten, hetzij op het tijdstip van overlijden, of
a) het overeenkomstig artikel 21 of artikel 22 op de erfopvol ging toepasselijke recht, of
b) het recht van de staat waar degene die de verklaring aflegt zijn gewone verblijfplaats heeft.
c) van de staat waar de erflater of ten minste een van de personen wier erfopvolging het voorwerp uitmaakt van een erfovereenkomst zijn woonplaats had, hetzij op het tijdstip waarop bij uiterste wil is beschikt of de overeenkomst is gesloten, hetzij op het tijdstip van overlijden, of
Artikel 29 Bijzondere regels voor de benoeming van een beheerder van de nalatenschap en diens bevoegdheden in bepaalde situaties
d) van de staat waar de erflater of ten minste een van de personen wier erfopvolging het voorwerp uitmaakt van een erfovereenkomst zijn gewone verblijfplaats had, hetzij op het tijdstip waarop bij uiterste wil is beschikt of de overeen komst is gesloten, hetzij op het tijdstip van overlijden, of
1. Wanneer de benoeming van een beheerder volgens het recht van de lidstaat waarvan de gerechten krachtens deze ver ordening voor de erfopvolging bevoegd zijn, verplicht is of op verzoek verplicht is, en het op de erfopvolging toepasselijke recht het recht van een andere staat is, kunnen de gerechten van die lidstaat, wanneer een zaak daar wordt aangebracht, een of meer beheerders volgens hun eigen recht benoemen met inachtneming van de in dit artikel gestelde voorwaarden.
e) in het geval van onroerende goederen, van de staat waar deze gelegen zijn. 74
27.7.2012
NL
Publicatieblad van de Europese Unie
De overeenkomstig dit lid benoemde beheerders zijn degenen die volgens het op de erfopvolging toepasselijke recht bevoegd zouden zijn om het testament uit te voeren en/of de nalaten schap te beheren. Wanneer dat recht niet toestaat dat de nala tenschap wordt beheerd door iemand die geen rechthebbende is, kunnen de gerechten van de lidstaat waar een beheerder moet worden benoemd een derde-beheerder overeenkomstig hun ei gen wetgeving benoemen, indien die wetgeving zulks verlangt en er sprake is van een ernstig belangenconflict tussen de recht hebbenden of tussen de rechthebbenden en de schuldeisers of personen die borg stonden voor de schulden van de erflater, van onenigheid tussen de rechthebbenden over het beheer van de nalatenschap of van een nalatenschap waarvan het beheer com plex is wegens de aard van de goederen.
L 201/123
op een wettelijk erfdeel of vorderingen op de nalatenschap of de erfgenamen krachtens het op de erfopvolging toepasselijke recht, in acht te nemen.
Artikel 30 Bijzondere regels die beperkingen opleggen met betrekking tot, of van invloed zijn op de erfopvolging voor wat betreft bepaalde bestanddelen van de nalatenschap Indien het recht van de staat waar bepaalde onroerende goede ren, ondernemingen of andere bijzondere categorieën goederen zich bevinden, bijzondere regels bevat waarbij uit economische, familiale of sociale overwegingen beperkingen worden opgelegd die de erfopvolging van die bestanddelen van de nalatenschap betreffen of raken, zijn die bijzondere regels op de erfopvolging van toepassing voor zover zij volgens het recht van die staat, ongeacht het op de erfopvolging toepasselijke recht, van toepas sing zijn.
De overeenkomstig dit lid benoemde beheerders zijn de enigen die gerechtigd zijn de in de leden 2 en 3 bedoelde bevoegdhe den uit te oefenen.
2. De overeenkomstig lid 1 benoemde beheerders oefenen de bevoegdheden uit die krachtens het op de erfopvolging toepas selijke recht voor het beheer van de nalatenschap mogen wor den uitgeoefend. Het aangezochte gerecht kan in zijn beslissing specifieke voorwaarden stellen aan de uitoefening van die be voegdheden overeenkomstig het op de erfopvolging toepasse lijke recht.
Artikel 31 Aanpassing van zakelijke rechten Indien een persoon zich op een zakelijk recht beroept, waartoe hij onder het op de erfopvolging toepasselijke recht gerechtigd is, en het recht van de lidstaat waar het recht wordt ingeroepen, het betreffende zakelijk recht niet kent, wordt dit zakelijk recht, indien noodzakelijk en voor zover mogelijk, in overeenstem ming gebracht met het meest gelijkwaardige zakelijk recht in die lidstaat, waarbij rekening wordt gehouden met de door dat specifieke zakelijk recht nagestreefde doelstellingen en belangen en de daaraan verbonden rechtsgevolgen.
Wanneer het op de erfopvolging toepasselijke recht niet in vol doende beheersbevoegdheden voorziet voor de bescherming van de goederen van de nalatenschap of van de rechten van de schuldeisers of andere personen die borg stonden voor de schul den van de erflater, kan het aangezochte gerecht beslissen dat de beheerders op residuaire basis de bevoegdheden uitoefenen waarin het nationale recht te dien einde voorziet en kan het in zijn beslissing specifieke voorwaarden stellen aan uitoefening van die bevoegdheden overeenkomstig dat recht.
Artikel 32 Commoriënten Wanneer twee of meer personen wier erfopvolging door ver schillende rechtsstelsels wordt beheerst, overlijden onder om standigheden waarin onzeker is in welke volgorde zij zijn over leden, en deze situatie in die rechtsstelsels op uiteenlopende wijze is geregeld of in het geheel niet is geregeld, kan geen van de overledenen rechten op de nalatenschap van de andere of de anderen laten gelden.
Bij de uitoefening van dergelijke restbevoegdheden dienen de beheerders echter het op de erfopvolging toepasselijke recht in acht te nemen voor wat betreft de overdracht van de eigendom van goederen, de aansprakelijkheid voor de schulden van de nalatenschap, de rechten van de rechthebbenden, waaronder, indien van toepassing, het recht om de erfenis te aanvaarden of verwerpen, en, indien van toepassing, de bevoegdheden van de executeur-testamentair.
Artikel 33 Onbeheerde nalatenschap
3. Onverminderd het bepaalde in lid 2 kan het gerecht dat overeenkomstig lid 1 een of meer beheerders benoemt, bij wijze van uitzondering, indien het op de erfopvolging toepasselijke recht het recht van een derde staat is, beslissen dat de beheer ders over alle beheersbevoegdheden beschikken waarin het recht van de lidstaat waar zij benoemd worden voorziet.
Voor zover er volgens het op grond van deze verordening op de erfopvolging toepasselijke recht geen erfgenaam of legataris is voor enige goederen uit de nalatenschap uit hoofde van een uiterste wilsbeschikking, noch een natuurlijke persoon uit hoofde van de wet erfgenaam is, belet de toepassing van het aldus aangewezen recht niet dat een lidstaat, of een daartoe door die lidstaat aangewezen entiteit, zich op grond van zijn nationale recht de goederen van de nalatenschap die zich op zijn grondgebied bevinden toe-eigent, op voorwaarde dat de schuldeisers van de nalatenschap gerechtigd zijn om hun vor deringen op de goederen van de nalatenschap te verhalen.
Bij de uitoefening van dergelijke restbevoegdheden dienen de beheerders met name de aanwijzing van de rechthebbenden en hun rechten op de nalatenschap, waaronder hun rechten 75
L 201/124
NL
Publicatieblad van de Europese Unie
Artikel 34
27.7.2012
c) wordt een verwijzing naar het recht van de in lid 1 bedoelde staat, voor het bepalen van het toepasselijke recht volgens andere bepalingen met andere aanknopingspunten, uitgelegd als een verwijzing naar het recht van de territoriale eenheid waar het aanknopingspunt zich bevindt.
Terugverwijzing 1. In de gevallen waarin deze verordening de toepassing van het recht van een derde staat voorschrijft, wordt hieronder ver staan de in die staat geldende rechtsregels, daaronder begrepen de regels van het internationaal privaatrecht die voorzien in terugverwijzing naar:
3. Niettegenstaande lid 2, wordt een verwijzing naar het recht van de in lid 1 bedoelde staat, voor het bepalen van het krachtens artikel 27 toepasselijke recht, bij gebreke van interne collisieregels in die staat, uitgelegd als een verwijzing naar het recht van de territoriale entiteit waarmee de erflater of de per sonen wier erfopvolging het voorwerp uitmaakt van de erfover eenkomst het nauwst verbonden waren.
a) het recht van een lidstaat, of
b) het recht van een andere derde staat die zijn eigen recht zou toepassen.
Artikel 37
2. Terugverwijzing is uitgesloten in de gevallen bedoeld in artikel 21, lid 2, artikel 22, artikel 27, artikel 28, onder b), en artikel 30.
Staten met meer dan één rechtsstelsel — personele wetsconflicten Ten aanzien van een staat waar met betrekking tot de erfopvol ging twee of meer rechtsstelsels of regelingen gelden die op verschillende categorieën personen van toepassing zijn, wordt elke verwijzing naar het recht van die staat uitgelegd als een verwijzing naar het rechtsstelsel dat of de regeling die is aange wezen bij de in die staat geldende regels. Bij gebreke van zulke regels wordt het rechtsstelsel of de regeling toegepast waarmee de erflater het nauwst verbonden was.
Artikel 35 Openbare orde (ordre public) De toepassing van een bepaling van ongeacht welk bij deze verordening aangewezen recht kan slechts terzijde worden ge steld indien zulks kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde (ordre public) van het land van het forum.
Artikel 36
Artikel 38
Staten met meer dan één rechtsstelsel — territoriale wetsconflicten
Niet-toepasselijkheid van deze verordening op interne wetsconflicten
1. Indien het bij deze verordening aangewezen recht het recht is van een staat met meerdere territoriale eenheden, die elk hun eigen rechtsregels met betrekking tot de erfopvolging hebben, bepalen de interne collisieregels van die lidstaat van welke territoriale eenheid de rechtsregels van toepassing zijn.
Een lidstaat die meerdere territoriale eenheden telt, die elk hun eigen rechtsregels met betrekking tot erfopvolging hebben, is niet verplicht deze verordening toe te passen op wetsconflicten die enkel tussen deze territoriale eenheden rijzen.
2.
HOOFDSTUK IV
Bij gebreke van zulke interne collisieregels:
ERKENNING, UITVOERBAARHEID EN TENUITVOERLEGGING VAN BESLISSINGEN
a) wordt een verwijzing naar het recht van de in lid 1 bedoelde staat, voor het bepalen van het toepasselijke recht volgens de bepalingen waarbij naar de gewone verblijfplaats van de erf later wordt verwezen, uitgelegd als een verwijzing naar het recht van de territoriale eenheid waar de erflater op het tijdstip van overlijden zijn gewone verblijfplaats had;
1. Een in een lidstaat gegeven beslissing wordt in de overige lidstaten erkend zonder dat daartoe een procedure vereist is.
b) wordt een verwijzing naar het recht van de in lid 1 bedoelde staat, voor het bepalen van het toepasselijke recht volgens de bepalingen waarbij naar de nationaliteit van de erflater wordt verwezen, uitgelegd als een verwijzing naar het recht van de territoriale eenheid waarmee de erflater het nauwst verbon den was;
2. Indien de erkenning van een beslissing wordt betwist, kan iedere belanghebbende partij die zich ten principale op de er kenning beroept, van de in de artikelen 45 tot en met 58 vastgelegde procedures gebruikmaken om de erkenning te doen vaststellen.
Artikel 39 Erkenning
76
27.7.2012
NL
Publicatieblad van de Europese Unie
3. Wordt voor een gerecht van een lidstaat de erkenning bij incidenteel verzoek ingeroepen, dan is dit gerecht bevoegd om van dat verzoek kennis te nemen.
L 201/125
indien zij daar op verzoek van een belanghebbende partij uit voerbaar zijn verklaard in de andere lidstaten volgens de pro cedure die is bepaald in de artikelen 45 tot en met 58.
Artikel 40
Artikel 44
Weigeringsgronden
Vaststelling van woonplaats
Een beslissing wordt niet erkend indien:
Om in het kader van de in de artikelen 45 tot en met 58 vastgelegde procedure te bepalen of een partij haar woonplaats heeft in de lidstaat van tenuitvoerlegging, past het aangezochte gerecht het interne recht van die lidstaat toe.
a) de erkenning kennelijk strijdig is met de openbare orde van de aangezochte lidstaat;
Artikel 45
b) het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk, niet tijdig en op zodanige wijze als met het oog op zijn ver dediging nodig was, aan de verweerder tegen wie verstek werd verleend, betekend is, tenzij de verweerder tegen de beslissing geen rechtsmiddel heeft aangewend terwijl hij daartoe in staat was;
Relatief bevoegd gerecht 1. Het verzoek om een verklaring van uitvoerbaarheid wordt gericht tot het gerecht of de bevoegde autoriteit van de lidstaat van tenuitvoerlegging, waarvan de naam door deze lidstaat overeenkomstig artikel 78 aan de Commissie is medegedeeld.
c) zij onverenigbaar is met een tussen dezelfde partijen in de aangezochte lidstaat gegeven beslissing in een geding;
2. Het relatief bevoegde gerecht is dat van de woonplaats van de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, of van de plaats van tenuitvoerlegging.
d) zij onverenigbaar is met een beslissing die vroeger in een andere lidstaat of in een derde land tussen dezelfde partijen is gegeven in een geding die hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde grond berust, mits deze laatste beslissing voldoet aan de voorwaarden voor erkenning in de aangezochte lid staat.
Artikel 46 Procedure 1. De procedure voor indiening van het verzoek wordt be heerst door het recht van de lidstaat van tenuitvoerlegging.
Artikel 41 Geen inhoudelijke toetsing 2. Van de verzoeker wordt niet verwacht dat hij in de lidstaat van tenuitvoerlegging een postadres of procesgemachtigde heeft.
In geen geval wordt overgegaan tot een onderzoek van de juist heid van de in een lidstaat gegeven beslissing.
Artikel 42
3.
Bij het verzoek worden de volgende documenten gevoegd:
Aanhouding van de erkenningsprocedure Het gerecht van een lidstaat waarbij de erkenning wordt ge vraagd van een in een andere lidstaat gegeven beslissing, houdt de procedure aan indien in de lidstaat van herkomst tegen deze beslissing een gewoon rechtsmiddel is ingesteld.
a) een afschrift van de beslissing aan de hand waarvan de echt heid kan worden vastgesteld;
Artikel 43
b) de verklaring die door het gerecht of de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst is afgegeven door middel van het formulier dat in overeenstemming met de in artikel 81, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure is vastgesteld, onver minderd artikel 47.
Uitvoerbaarheid De beslissingen die in een lidstaat zijn gegeven en in die lidstaat uitvoerbaar zijn, zijn tevens uitvoerbaar in andere lidstaten, 77
L 201/126
NL
Publicatieblad van de Europese Unie
Artikel 47
27.7.2012
toepassing, ook wanneer de partij tegen wie de tenuitvoerleg ging wordt gevraagd geen woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat.
Niet-overlegging van de verklaring 1. Wordt de in artikel 46, lid 3, onder b), bedoelde verkla ring niet overgelegd, dan kan het gerecht of de bevoegde au toriteit voor de overlegging een termijn bepalen of gelijkwaar dige documenten aanvaarden, dan wel, indien dat gerecht of die autoriteit zich voldoende voorgelicht acht, van de overlegging vrijstelling verlenen.
5. Een rechtsmiddel tegen de verklaring van uitvoerbaarheid moet worden ingesteld binnen 30 dagen na de betekening daar van. Indien de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt ge vraagd woonplaats heeft in een andere lidstaat dan die waar de verklaring van uitvoerbaarheid is gegeven, is de termijn waar binnen het rechtsmiddel moet worden ingesteld 60 dagen met ingang van de dag waarop de beslissing aan de partij in persoon of aan haar woonplaats is betekend. Deze termijn mag niet op grond van de afstand worden verlengd.
2. Indien het gerecht of de bevoegde autoriteit dat verlangt, wordt van de documenten een vertaling overgelegd. De vertaling wordt gemaakt door een persoon die in een van de lidstaten tot het maken van vertalingen bevoegd is.
Artikel 48
Artikel 51
Uitvoerbaarverklaring
Rechtsmiddel tegen een in hoger beroep gegeven beslissing
De beslissing wordt uitvoerbaar verklaard zodra de formaliteiten van artikel 46 vervuld zijn, zonder toetsing uit hoofde van artikel 40. De partij tegen wie tenuitvoerlegging wordt gevraagd, wordt in deze stand van de procedure niet gehoord.
Tegen de op het rechtsmiddel gegeven beslissing kan slechts het rechtsmiddel worden aangewend, waarvan de Commissie over eenkomstig artikel 78 door de betrokken lidstaat in kennis is gesteld.
Artikel 49
Artikel 52
Kennisgeving van de beslissing over het verzoek om een verklaring van uitvoerbaarheid
Weigering
1. De beslissing over het verzoek om een verklaring van uitvoerbaarheid wordt onmiddellijk ter kennis van de verzoeker gebracht op de wijze als is bepaald in het recht van de lidstaat van tenuitvoerlegging.
of
intrekking van een uitvoerbaarheid
verklaring
van
Een verklaring van uitvoerbaarheid wordt door het gerecht dat oordeelt over een rechtsmiddel, bedoeld in artikel 50 of arti kel 51, slechts op een van de in artikel 40 genoemde gronden geweigerd of ingetrokken. Het gerecht doet onverwijld uit spraak.
2. De verklaring van uitvoerbaarheid wordt betekend aan de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd en gaat vergezeld van de beslissing, indien deze nog niet aan haar is betekend.
Artikel 53 Aanhouden van de uitspraak Het gerecht dat oordeelt over een rechtsmiddel, bedoeld in artikel 50 of 51, houdt op verzoek van de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, zijn uitspraak aan indien de uitvoerbaarheid van de beslissing is geschorst in de lidstaat van herkomst als gevolg van een daartegen aangewend rechtsmiddel.
Artikel 50 Rechtsmiddelen tegen de beslissing over het verzoek om een verklaring van uitvoerbaarheid 1. Elke partij kan een rechtsmiddel instellen tegen de beslis sing op het verzoek om een verklaring van uitvoerbaarheid.
Artikel 54 2. Het rechtsmiddel wordt ingesteld bij het gerecht waarvan de naam door de betrokken lidstaat overeenkomstig artikel 78 aan de Commissie is medegedeeld.
Voorlopige of bewarende maatregelen
3. Het rechtsmiddel wordt volgens de regels van de pro cedure op tegenspraak behandeld.
1. Indien een beslissing erkend moet worden overeenkomstig dit hoofdstuk, belet niets dat de verzoeker zich beroept op voorlopige of bewarende maatregelen waarin de wetgeving van de lidstaat van tenuitvoerlegging voorziet, zonder dat daar toe een verklaring van uitvoerbaarheid in de zin van artikel 48 vereist is.
4. Indien de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt ge vraagd, niet verschijnt voor het gerecht dat over het door de verzoeker ingestelde rechtsmiddel oordeelt, is artikel 16 van
2. De verklaring van uitvoerbaarheid houdt van rechtswege het verlof in bewarende maatregelen te treffen. 78
27.7.2012
NL
Publicatieblad van de Europese Unie
L 201/127
herkomst, of althans de daarmee meest vergelijkbare bewijs kracht, op voorwaarde dat dit niet kennelijk strijdig is met de openbare orde van die andere lidstaat.
3. Gedurende de termijn voor het instellen van een rechts middel overeenkomstig artikel 50, lid 5, tegen de verklaring van uitvoerbaarheid en totdat daarover uitspraak is gedaan, kunnen slechts bewarende maatregelen worden genomen ten aanzien van de goederen van de partij tegen wie de tenuitvoerlegging is gevraagd.
Een persoon die van een authentieke akte gebruik wenst te maken in een andere lidstaat, kan de autoriteit die de authen tieke akte in de lidstaat van herkomst heeft opgemaakt, ver zoeken het in overeenstemming met de in artikel 81, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgestelde formulier in te vul len, waarin de bewijskracht wordt vermeld die in de lidstaat van herkomst aan de authentieke akte wordt verbonden.
Artikel 55 Gedeeltelijke uitvoerbaarheid 1. Indien in de beslissing uitspraak is gedaan over meer dan één punt van het verzoek, en de verklaring van uitvoerbaarheid niet kan worden verleend voor het geheel, verleent het gerecht of de bevoegde autoriteit deze voor een of meer onderdelen daarvan.
2. De echtheid van de authentieke akte wordt uitsluitend voor een gerecht van de lidstaat van herkomst, volgens het recht van die lidstaat, aangevochten. Een authentieke akte die wordt aangevochten heeft geen bewijskracht in een andere lid staat zolang het bevoegde gerecht zich niet heeft uitgesproken.
2. De verzoeker kan vorderen dat een verklaring van uitvoer baarheid een gedeelte van de beslissing betreft.
Artikel 56
3. De in de authentieke akte vastgelegde rechtshandelingen of rechtsbetrekkingen worden uitsluitend aangevochten voor de krachtens deze verordening bevoegde gerechten, op grond van het volgens hoofdstuk III toepasselijke recht. Een authentieke akte die wordt aangevochten heeft, wat het bestreden punt betreft, in een andere lidstaat dan de lidstaat van herkomst geen bewijskracht zolang het bevoegde gerecht zich niet heeft uitgesproken.
Rechtsbijstand De verzoeker die in de lidstaat waar de beslissing is gegeven, in aanmerking kwam voor gehele of gedeeltelijke kosteloze rechts bijstand of vrijstelling van kosten en uitgaven, komt in de ten uitvoerleggingsprocedure in aanmerking voor de meest gunstige bijstand of voor de meest ruime vrijstelling die in het recht van de lidstaat van tenuitvoerlegging is vastgesteld.
4. Indien de uitkomst van een procedure afhangt van het beslechten van een incidenteel verzoek met betrekking tot de in een authentieke akte vastgelegde rechtshandelingen of rechts betrekkingen, is dit gerecht bevoegd om van dat verzoek kennis te nemen.
Artikel 57 Geen zekerheid, borg of pand Aan de partij die in een lidstaat de erkenning, uitvoerbaarver klaring of tenuitvoerlegging van een in een andere lidstaat ge geven beslissing vraagt, kan geen zekerheid, borg of pand, onder welke benaming ook, worden gevraagd op grond van het feit dat hij een buitenlandse onderdaan is of zijn woon- of verblijf plaats niet in de lidstaat van tenuitvoerlegging heeft.
Artikel 60 Uitvoerbaarheid van authentieke akten 1. Een in de lidstaat van herkomst uitvoerbare authentieke akte wordt in een andere lidstaat op verzoek van een belang hebbende partij uitvoerbaar verklaard volgens de procedure die is bepaald in de artikelen 45 tot en met 58.
Artikel 58 Geen belasting, recht of heffing Ter zake van de procedure tot verlening van een verklaring van uitvoerbaarheid wordt in de lidstaat van tenuitvoerlegging geen belasting, recht of heffing, evenredig aan het geldelijke belang van de zaak geheven.
2. Voor de toepassing van artikel 46, lid 3, onder b), geeft de autoriteit die de authentieke akte heeft opgesteld op verzoek van een belanghebbende partij een verklaring af door middel van het in overeenstemming met de in artikel 81, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgestelde formulier.
HOOFDSTUK V AUTHENTIEKE AKTEN EN GERECHTELIJKE SCHIKKINGEN
Artikel 59
3. De verklaring van uitvoerbaarheid wordt door het gerecht dat oordeelt over het rechtsmiddel, bedoeld in artikel 50 of 51, slechts geweigerd of ingetrokken indien de tenuitvoerlegging van de authentieke akte kennelijk strijdig is met de openbare orde van de lidstaat van tenuitvoerlegging.
Aanvaarding van authentieke akten 1. Een in een lidstaat verleden authentieke akte heeft in een andere lidstaat dezelfde bewijskracht als in de lidstaat van 79
L 201/128
NL
Publicatieblad van de Europese Unie
Artikel 61
27.7.2012
a) de rechtspositie en/of de rechten van alle erfgenamen en, in voorkomend geval, alle legatarissen die in de erfrechtverkla ring worden genoemd, alsmede hun erfdeel of legaat;
Uitvoerbaarheid van gerechtelijke schikkingen 1. Een in de lidstaat van herkomst uitvoerbare gerechtelijke schikking wordt in een andere lidstaat op verzoek van een belanghebbende partij uitvoerbaar verklaard volgens de pro cedure die is bepaald in de artikelen 45 tot en met 58.
b) de toewijzing van een bepaald goed of bepaalde goederen van de nalatenschap aan de erfgenamen of, in voorkomend geval, de legatarissen die in de erfrechtverklaring worden genoemd;
2. Voor de toepassing van artikel 46, lid 3, onder b), geeft het gerecht die de gerechtelijke schikking heeft goedgekeurd of waarvoor deze werd gesloten, op verzoek van een belangheb bende partij een verklaring af door middel van het in overeen stemming met de in artikel 81, lid 2, bedoelde raadplegings procedure vastgestelde formulier.
c) de bevoegdheden van de in de erfrechtverklaring genoemde executeur-testamentair of beheerder van de nalatenschap. Artikel 64 Bevoegdheid voor het afgeven van de erfrechtverklaring
3. De verklaring van uitvoerbaarheid wordt door het gerecht dat oordeelt over het rechtsmiddel, bedoeld in artikel 50 of 51, slechts geweigerd of herroepen indien de tenuitvoerlegging van de gerechtelijke schikking kennelijk strijdig is met de openbare orde van de lidstaat van tenuitvoerlegging.
De erfrechtverklaring wordt afgegeven in de lidstaat van wie de gerechten op grond van artikel 4, artikel 7, artikel 10 of arti kel 11 bevoegd zijn. De autoriteit van afgifte is: a) een gerecht in de zin van artikel 3, lid 2, of
HOOFDSTUK VI
b) een andere autoriteit die krachtens het nationale recht be voegd is om erfrechtzaken te behandelen.
EUROPESE ERFRECHTVERKLARING
Artikel 62 Instelling van een Europese erfrechtverklaring
Artikel 65
1. Bij deze verordening wordt een Europese erfrechtverkla ring (hierna „erfrechtverklaring”) ingesteld, die wordt afgegeven om in een andere lidstaat te worden gebruikt en die de in artikel 69 omschreven rechtsgevolgen heeft.
Aanvraag van een erfrechtverklaring
2.
1. De erfrechtverklaring wordt afgegeven op verzoek van een van de in artikel 63, lid 1, bedoelde personen (hierna „de aan vrager”). 2. De aanvraag kan worden ingediend met behulp van het formulier dat in overeenstemming met de in artikel 81, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure is vastgesteld.
Het gebruik van de erfrechtverklaring is niet verplicht.
3. De erfrechtverklaring komt niet in de plaats van de docu menten die in de lidstaten voor soortgelijke doeleinden worden gebruikt. Zodra de erfrechtverklaring evenwel, overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk, is afgegeven om in een andere lidstaat te worden gebruikt, heeft zij tevens de in artikel 69 omschreven rechtsgevolgen in de lidstaat van afgifte.
3. De aanvraag bevat de volgende informatie, voor zover deze de aanvrager bekend is en de autoriteit van afgifte deze nodig heeft om de juistheid van de gegevens te kunnen vast stellen, welke de aanvrager gestaafd wil hebben, en gaat ver gezeld van alle nodige documenten, hetzij de originele docu menten, hetzij afschriften aan de hand waarvan de echtheid ervan kan worden vastgesteld, onverminderd artikel 66, lid 2:
Artikel 63 Doel van de erfrechtverklaring
a) de gegevens van de erflater: naam (in voorkomend geval naam bij geboorte), voornaam of voornamen, geslacht, ge boorteplaats en -datum, burgerlijke staat, nationaliteit, iden tificatienummer (indien van toepassing), adres op het tijdstip van overlijden, datum en plaats van overlijden;
1. De erfrechtverklaring is bestemd voor erfgenamen, recht streeks tot de nalatenschap gerechtigde legatarissen en voor executeurs-testamentair of beheerders van de nalatenschap, die zich in een andere lidstaat dienen te beroepen op hun hoeda nigheid of de daaraan verbonden rechten en/of bevoegdheden dienen aan te tonen.
b) de gegevens van de aanvrager: naam (in voorkomend geval naam bij geboorte), voornaam of voornamen, geslacht, ge boorteplaats en -datum, burgerlijke staat, nationaliteit, iden tificatienummer (indien van toepassing), adres, en eventuele verwantschap met de erflater;
2. De erfrechtverklaring kan met name worden gebruikt om het bewijs te leveren van een of meer van het volgende: 80
27.7.2012
NL
Publicatieblad van de Europese Unie
c) in voorkomend geval de gegevens van de vertegenwoordiger van de aanvrager: naam (in voorkomend geval naam bij geboorte), voornaam of voornamen, adres en vertegenwoor digingsbevoegdheid;
Artikel 66 Behandeling van de aanvraag 1. Na ontvangst van de aanvraag verifieert de autoriteit van afgifte de door de aanvrager verstrekte gegevens, verklaringen, stukken en andere bewijzen. Zij verricht uit eigen beweging het daartoe vereiste en in haar wetgeving voorgeschreven of toe gestane onderzoek, of verzoekt de aanvrager alle bewijzen over te leggen die zij verder nodig acht.
d) de gegevens van de echtgenoot of partner — en in voor komend geval de voormalige echtgenoten of partners — van de erflater: naam (in voorkomend geval naam bij ge boorte), voornaam of voornamen, geslacht, geboorteplaats en -datum, burgerlijke staat, nationaliteit, identificatienum mer (indien van toepassing) en adres;
2. Indien de aanvrager geen afschriften van de documenten heeft kunnen overleggen die voldoen aan de voorschriften noodzakelijk voor vaststelling van de echtheid ervan, kan de autoriteit van afgifte andere bewijsmiddelen aanvaarden.
e) de gegevens van de andere mogelijke rechthebbenden vol gens de uiterste wilsbeschikking en/of volgens de wet: ach ternaam en voornaam of voornamen of naam van de or ganisatie, identificatienummer (indien van toepassing) en adres; f)
het beoogde doel van de erfrechtverklaring overeenkomstig artikel 63;
3. De autoriteit van afgifte kan, indien en voor zover haar recht daarin voorziet, vereisen dat verklaringen onder ede wor den afgelegd, ofwel op erewoord in plaats van een verklaring onder ede.
g) in voorkomend geval de contactgegevens van het gerecht dat of de andere bevoegde autoriteit die de erfopvolging als zodanig behandelt of heeft behandeld;
4. De autoriteit van afgifte doet al het nodige om de recht hebbenden op de hoogte te brengen van de aanvraag voor een erfrechtverklaring. Met het oog op het vaststellen van de te staven elementen hoort zij voor zover nodig iedere betrokkene en iedere executeur-testamentair of beheerder en richt zij een openbare oproep tot andere mogelijke rechthebbenden om hun rechten te doen gelden.
h) de elementen waarop de aanvrager zich beroept om in voorkomend geval als rechthebbende aanspraak te maken op goederen van de nalatenschap en/of zijn recht te laten gelden om het testament van de erflater uit te voeren en/of de nalatenschap te beheren; i)
j)
L 201/129
de vermelding dat de erflater al dan niet een uiterste wils beschikking heeft; indien noch het origineel, noch een af schrift is aangehecht, informatie over de plaats waar het origineel zich zou kunnen bevinden;
5. Voor de toepassing van dit artikel verschaft de bevoegde autoriteit van een lidstaat de autoriteit van afgifte van een an dere lidstaat, op haar verzoek, de informatie uit met name het kadaster, de registers van de burgerlijke stand en de registers waarin documenten en feiten die betrekking hebben op de erf opvolging of op het huwelijksvermogensstelsel of equivalent vermogensstelsel van de erflater zijn opgenomen, mits de be voegde autoriteit volgens het nationaal recht die informatie aan een andere nationale autoriteit zou mogen verschaffen.
de vermelding dat de erflater een huwelijksovereenkomst/ huwelijkse voorwaarden had gesloten, dan wel een overeen komst betreffende een relatievorm waaraan gevolgen wor den verbonden welke vergelijkbaar zijn met die van het huwelijk; indien noch het origineel, noch een afschrift van de overeenkomst is aangehecht, informatie over de plaats waar het origineel zich zou kunnen bevinden;
k) in voorkomend geval de vermelding dat een van de recht hebbenden een verklaring van aanvaarding of van verwer ping van de nalatenschap heeft afgelegd;
Artikel 67 Afgifte van de erfrechtverklaring
l)
een verklaring dat, bij beste weten van de aanvrager, de te staven elementen niet het voorwerp uitmaken van een ge schil;
1. Zodra de te staven gegevens volgens het op de erfopvol ging toepasselijke recht of volgens een ander, specifiek toepas selijk recht vaststaan, wordt de erfrechtverklaring volgens de in dit hoofdstuk bepaalde procedure onverwijld afgegeven. De au toriteit van afgifte gebruikt daarvoor het formulier dat in over eenstemming met de in artikel 81, lid 2, bedoelde raadplegings procedure is vastgesteld.
m) alle overige informatie die de aanvrager met het oog op de afgifte van de erfrechtverklaring dienstig acht. 81
L 201/130
NL
Publicatieblad van de Europese Unie
De autoriteit van afgifte geeft de erfrechtverklaring in het bij zonder niet af indien:
27.7.2012
erfopvolging bij versterf, daaronder begrepen informatie be treffende de gegevens waaruit de rechten en/of bevoegdhe den van de erfgenamen, legatarissen, executeurs-testamentair of beheerders van de nalatenschap blijken;
a) de te staven gegevens worden betwist, of b) de erfrechtverklaring niet in overeenstemming zou zijn met een beslissing betreffende de te staven gegevens.
k) in voorkomend geval, vermelding voor elke rechthebbende van de aard van de aanvaarding of verwerping van de na latenschap;
2. De autoriteit van afgifte doet al het nodige om de recht hebbenden op de hoogte te brengen van de afgifte van de erf rechtverklaring.
l)
Artikel 68
het erfdeel dat elke erfgenaam toekomt en, in voorkomend geval, de lijst van rechten en/of goederen die elke erfgenaam toekomen;
Inhoud van de erfrechtverklaring De erfrechtverklaring bevat de volgende gegevens, voor zover deze nodig zijn voor de doeleinden waarvoor zij wordt afgege ven:
m) een lijst met de rechten en/of goederen die elke legataris toekomen;
a) de naam en het adres van de autoriteit van afgifte;
n) de beperkingen die op de rechten van de erfgenaam of erfgenamen en in voorkomend geval, van de legataris of legatarissen rusten volgens het op de erfopvolging toepas selijke recht dan wel ingevolge de uiterste wilsbeschikking;
b) het referentienummer van het dossier; c) de gegevens op grond waarvan de autoriteit van afgifte zich bevoegd acht om de erfrechtverklaring af te geven;
o) de bevoegdheden van de executeur-testamentair en/of de beheerder van de nalatenschap, en de beperkingen die op deze bevoegdheden rusten volgens het op de erfopvolging toepasselijke recht dan wel ingevolge de uiterste wils beschikking.
d) de datum van afgifte; e) de gegevens van de aanvrager: naam (in voorkomend geval naam bij geboorte), voornaam of voornamen, geslacht, ge boorteplaats en -datum, burgerlijke staat, nationaliteit, iden tificatienummer (indien van toepassing), adres, en eventuele verwantschap met de erflater; f)
Artikel 69 Rechtsgevolgen van de erfrechtverklaring 1. De erfrechtverklaring heeft rechtsgevolgen in alle lidstaten zonder dat daartoe een procedure vereist is.
de gegevens van de erflater: naam (in voorkomend geval naam bij geboorte), voornaam of voornamen, geslacht, ge boorteplaats en -datum, burgerlijke staat, nationaliteit, iden tificatienummer (indien van toepassing), adres op het tijdstip van overlijden, datum en plaats van overlijden;
2. De erfrechtverklaring wordt geacht datgene nauwkeurig aan te tonen dat vaststaat volgens het recht dat van toepassing is op de erfopvolging, dan wel volgens enig ander recht van toepassing op specifieke gegevens. Degene die in de erfrecht verklaring als erfgenaam, legataris, executeur-testamentair of be heerder van de nalatenschap wordt genoemd, wordt geacht de in de erfrechtverklaring genoemde hoedanigheid te hebben en/of de houder te zijn van de in de erfrechtverklaring vermelde rechten of bevoegdheden, zonder andere voorwaarden en/of beperkingen met betrekking tot die rechten of bevoegdheden dan die welke in de erfrechtverklaring vermeld zijn.
g) de gegevens van de rechthebbenden: naam (in voorkomend geval naam bij geboorte), voornaam of voornamen en iden tificatienummer (indien van toepassing); h) gegevens betreffende de door de erflater gesloten huwelijks overeenkomst/huwelijkse voorwaarden of, in voorkomend geval, de door de erflater gesloten overeenkomst in het kader van een relatievorm waaraan volgens het hierop toe passelijke recht gevolgen worden verbonden welke vergelijk baar zijn met die van het huwelijk en informatie betreffende het huwelijksvermogensstelsel of equivalent vermogensstel sel; i)
het op de erfopvolging toepasselijke recht en de gegevens op basis waarvan dat recht is vastgesteld;
j)
informatie waaruit kan worden opgemaakt of het gaat om erfopvolging krachtens uiterste wilsbeschikking dan wel
3. Eenieder die, handelend op grond van de in de erfrecht verklaring geattesteerde informatie, betalingen verricht of een goed overdraagt aan een persoon die in de erfrechtverklaring wordt genoemd als bevoegd om betalingen of goederen in ont vangst te nemen, wordt geacht een transactie te hebben verricht met een persoon die bevoegd is betalingen of goederen te ont vangen, tenzij hij weet, of door grove nalatigheid niet weet, dat de inhoud van de erfrechtverklaring niet met de werkelijkheid overeenstemt. 82
27.7.2012
NL
Publicatieblad van de Europese Unie
4. Indien degene die in de erfrechtverklaring wordt genoemd als bevoegd om over goederen uit de nalatenschap te beschik ken, deze goederen aan een ander overdraagt, dan wordt laatst genoemde, handelend op grond van de in de verklaring geattes teerde informatie, geacht een rechtshandeling te hebben verricht met een persoon die bevoegd is om over de betrokken goederen te beschikken, tenzij hij weet, of door grove nalatigheid niet weet, dat de inhoud van de erfrechtverklaring niet met de wer kelijkheid overeenstemt.
L 201/131
Artikel 72 Rechtsmiddelen 1. Eenieder die gerechtigd is een erfrechtverklaring aan te vragen, kan tegen de besluiten van de autoriteit van afgifte overeenkomstig artikel 67 bezwaar aantekenen.
Eenieder die een rechtmatig belang kan aantonen, kan overeen komstig de artikelen 71 en 73, lid 1, onder a), tegen de beslui ten van de autoriteit van afgifte bezwaar aantekenen.
5. Onverminderd artikel 1, lid 2, onder k) en l), is de erf rechtverklaring een geldig document voor de inschrijving van goederen uit de nalatenschap in het desbetreffende register in een lidstaat.
Het bezwaar moet, overeenkomstig het recht van die staat, bij een gerechtelijke autoriteit van de lidstaat van de autoriteit van afgifte worden ingesteld.
Artikel 70 Gewaarmerkte afschriften van de erfrechtverklaring
2. Indien uit de beslissing op het in lid 1 bedoelde bezwaar blijkt dat de erfrechtverklaring niet met de werkelijkheid over eenstemt, zal de bevoegde autoriteit de verklaring corrigeren, wijzigen of intrekken of ervoor zorgen dat de autoriteit van afgifte de erfrechtverklaring corrigeert, wijzigt of intrekt.
1. De autoriteit van afgifte bewaart het origineel van de erf rechtverklaring en verstrekt een of meer gewaarmerkte afschrif ten aan de aanvrager en aan eenieder die een rechtmatig belang aantoont. 2. De autoriteit van afgifte houdt, voor de toepassing van artikel 71, lid 3, en artikel 73, lid 2, een lijst bij van de per sonen aan wie overeenkomstig lid 1 gewaarmerkte afschriften zijn verstrekt.
Indien uit de beslissing op het in lid 1 bedoelde bezwaar blijkt dat de weigering tot afgifte van een erfrechtverklaring on gegrond was, geeft de bevoegde autoriteit de erfrechtverklaring af of zorgt zij ervoor dat de autoriteit van afgifte de zaak opnieuw behandelt en een nieuwe beslissing neemt.
3. De verstrekte gewaarmerkte afschriften zijn geldig gedu rende een beperkte termijn van zes maanden, waarvan de eind datum op het gewaarmerkte afschrift wordt aangegeven. In uit zonderlijke gevallen kan de autoriteit van afgifte hiervan afwij ken en beslissen dat de geldigheidsduur langer is. Na het ver strijken van deze termijn dient eenieder die in het bezit is van een gewaarmerkt afschrift, wil hij de erfrechtverklaring kunnen gebruiken voor de in artikel 63 genoemde doeleinden, de ver lenging van de geldigheid van het gewaarmerkt afschrift te vra gen of bij de autoriteit van afgifte een nieuw gewaarmerkt af schrift aan te vragen.
Artikel 73 Schorsing van de rechtsgevolgen van de erfrechtverklaring 1. De rechtsgevolgen van de erfrechtverklaring kunnen wor den geschorst door:
a) de autoriteit van afgifte, op verzoek van eenieder die een rechtmatig belang aantoont, in afwachting van een wijziging of intrekking van de erfrechtverklaring overeenkomstig arti kel 71, of
Artikel 71 Correctie, wijziging of intrekking van de erfrechtverklaring 1. Kennelijke verschrijvingen in de erfrechtverklaring worden door de autoriteit van afgifte op verzoek van eenieder die een rechtmatig belang aantoont, of uit eigen beweging, gecorrigeerd.
b) de gerechtelijke autoriteit, op verzoek van eenieder die inge volge artikel 72 gerechtigd is bezwaar aan te tekenen tegen een besluit van de autoriteit van afgifte, totdat op het be zwaar is beslist.
2. Op verzoek van eenieder die een rechtmatig belang aan toont of, indien mogelijk krachtens het nationale recht, ambts halve, wijzigt de autoriteit van afgifte de erfrechtverklaring of trekt zij deze in indien is aangetoond dat de erfrechtverklaring of onderdelen daarvan niet met de werkelijkheid overeenstem men.
2. De autoriteit van afgifte of, in voorkomend geval, de ge rechtelijke autoriteit stelt eenieder die overeenkomstig artikel 70, lid 1, gewaarmerkte afschriften van de erfrechtverklaring heeft ontvangen, onverwijld in kennis van de schorsing van de rechts gevolgen van de erfrechtverklaring.
3. De autoriteit van afgifte stelt eenieder die overeenkomstig artikel 70, lid 1, gewaarmerkte afschriften van de erfrechtver klaring heeft ontvangen, onverwijld in kennis van de correctie, wijziging of intrekking.
Zolang de rechtsgevolgen van de erfrechtverklaring zijn ge schorst, kunnen geen gewaarmerkte afschriften van de erfrecht verklaring worden verstrekt. 83
L 201/132
NL
Publicatieblad van de Europese Unie
27.7.2012
HOOFDSTUK VII
Artikel 76
ALGEMENE BEPALINGEN EN SLOTBEPALINGEN
Verhouding tot Verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad
Artikel 74
Deze verordening laat de toepassing van Verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende in solventieprocedures onverlet (1).
Legalisatie of soortgelijke formaliteiten Geen legalisatie of andere soortgelijke formaliteit mag worden verlangd met betrekking tot documenten die in het kader van deze verordening in een lidstaat zijn afgegeven.
Artikel 77 Informatie die ter beschikking van het publiek wordt gesteld De lidstaten verstrekken, teneinde de informatie voor het pu bliek beschikbaar te maken in het kader van het Europees jus titieel netwerk in burgerlijke en handelszaken, de Commissie een korte samenvatting van de nationale wetgeving en procedu res betreffende de erfopvolging, met opgave van de autoriteiten die bevoegd zijn ter zake van erfopvolging, en de autoriteiten die bevoegd zijn om verklaringen van aanvaarding of verwer ping van de nalatenschap, een legaat of een wettelijk erfdeel te ontvangen.
Artikel 75 Verhouding tot bestaande internationale overeenkomsten 1. Deze verordening laat onverlet de toepassing van inter nationale verdragen waarbij een of meer lidstaten op het tijdstip van de vaststelling van de verordening partij zijn en die betrek king hebben op kwesties waarop deze verordening van toepas sing is.
De lidstaten verstrekken informatiebladen waarin vermeld staat welke documenten en/of informatie normaliter vereist is voor de registratie van onroerende goederen die op hun grondgebied gelegen zijn.
In het bijzonder blijven de lidstaten die partij zijn bij het Haags Verdrag van 5 oktober 1961 inzake de wetsconflicten betref fende de vorm van testamentaire beschikkingen, met betrekking tot de formele geldigheid van testamenten en gemeenschappe lijke testamenten de bepalingen van dat verdrag toepassen in plaats van artikel 27 van deze verordening.
De informatie wordt door de lidstaten voortdurend geactua liseerd. Artikel 78
2. Niettegenstaande lid 1 heeft deze verordening tussen de lidstaten voorrang op verdragen die uitsluitend tussen twee of meer lidstaten zijn gesloten, voor zover dergelijke verdragen betrekking hebben op kwestie die onder het toepassingsgebied van deze verordening vallen.
Informatie betreffende contactgegevens en procedures 1. Uiterlijk 16 januari 2014 doen de lidstaten de Commissie mededeling van: a) de naam en de contactgegevens van de gerechten of autori teiten die bevoegd zijn voor het behandelen van het verzoek om een verklaring van uitvoerbaarheid overeenkomstig arti kel 45, lid 1, en voor het rechtsmiddel tegen een beslissing over dit verzoek overeenkomstig artikel 50, lid 2;
3. Deze verordening laat onverlet dat de lidstaten die partij zijn bij het Verdrag van 19 november 1934 tussen Denemar ken, Finland, IJsland, Noorwegen en Zweden, houdende bepa lingen van internationaal privaatrecht betreffende erfopvolging, testamenten en beheer van de nalatenschap, zoals herzien bij de intergouvernementele overeenkomst tussen deze staten van 1 juni 2012, dat verdrag toepassen, voor zover het voorziet in:
b) de procedures als bedoeld in artikel 51 om beslissingen gegeven in hoger beroep aan te vechten; c) de informatie betreffende de in artikel 64 bedoelde autori teiten die bevoegd zijn om de erfrechtverklaring af te geven, en
a) bepalingen inzake de procedurele aspecten van het beheer van nalatenschappen, zoals gedefinieerd in het verdrag, en in bijstand in dit verband door de autoriteiten van de staten die partij zijn bij dit verdrag, en
d) de in artikel 72 bedoelde rechtsmiddelen. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van iedere wijziging van deze informatie.
b) vereenvoudigde en snellere procedures voor de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen inzake erfopvolging.
(1) PB L 160 van 30.6.2000, blz. 1. 84
27.7.2012
NL
Publicatieblad van de Europese Unie
2. De overeenkomstig lid 1 medegedeelde informatie, met uitzondering van de adressen en overige contactgegevens van de in lid 1, onder a), bedoelde gerechten en autoriteiten, wordt door de Commissie in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt.
L 201/133
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
Artikel 82 3. De Commissie maakt alle overeenkomstig lid 1 mede gedeelde informatie met andere passende middelen openbaar, in het bijzonder via het Europees justitieel netwerk in burger lijke en handelszaken.
Herziening Uiterlijk 18 augustus 2025 dient de Commissie bij het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité een verslag in over de toepassing van deze verordening, met inbegrip van een evaluatie van de praktische problemen die rijzen als in verschillende lidstaten in een erfrechtzaak verschil lende buitengerechtelijke schikkingen worden getroffen, dan wel een buitengerechtelijke schikking in één lidstaat tegelijk met een gerechtelijke schikking in een andere lidstaat wordt getroffen. Het verslag gaat in voorkomend geval vergezeld van wijzigings voorstellen.
Artikel 79 Vaststelling en wijziging van de lijst met in artikel 3, lid 2, bedoelde informatie 1. De Commissie stelt op basis van de kennisgevingen van de lidstaten de lijst van de in artikel 3, lid 2, bedoelde autoriteiten en beoefenaren van juridische beroepen op.
Artikel 83 2. De lidstaten stellen de Commissie op de hoogte van alle latere wijzigingen van de op die lijst staande informatie. De Commissie past de lijst dienovereenkomstig aan.
Overgangsbepalingen 1. Deze verordening is van toepassing op de erfopvolging van personen die overlijden op of na 17 augustus 2015.
3. De Commissie maakt de lijst en alle wijzigingen hiervan bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie. 2. Wanneer de erflater het op zijn erfopvolging toepasselijke recht had gekozen vóór 17 augustus 2015, is deze keuze geldig indien zij voldoet aan de in hoofdstuk III opgenomen voor waarden, of indien zij geldig is volgens de regels van het inter nationaal privaatrecht die op het tijdstip van de rechtskeuze golden in de staat waar de erflater zijn gewone verblijfplaats bezat of in een van de staten waarvan hij de nationaliteit had.
4. De Commissie maakt alle overeenkomstig de leden 1 en 2 medegedeelde informatie met andere passende middelen open baar, in het bijzonder via het Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken.
Artikel 80 Vaststelling en wijziging van de verklaringen en formulieren als bedoeld in de artikelen 46, 59, 60, 61, 65 en 67
3. Een uiterste wilsbeschikking die is gemaakt vóór 17 augus tus 2015, is toelaatbaar en materieel en formeel geldig indien zij voldoet aan de in hoofdstuk III opgenomen voorwaarden, of indien zij toelaatbaar en materieel en formeel geldig is volgens de regels van het internationaal privaatrecht die op het tijdstip waarop de wilsbeschikking is gemaakt, golden in de staat waar de erflater zijn gewone verblijfplaats bezat of in een van de staten waarvan hij de nationaliteit had of in de lidstaat van de autoriteit die de erfopvolging behandelt.
De uitvoeringshandelingen tot vaststelling en tot wijziging van de in de artikelen 46, 59, 60, 61, 65 en 67 bedoelde verkla ringen en formulieren worden door de Commissie vastgesteld. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkom stig de in artikel 81, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure.
Artikel 81 Comitéprocedure
4. Indien een uiterste wilsbeschikking is opgesteld 17 augus tus 2015, in overeenstemming met het recht dat de erflater op grond van deze verordening had kunnen kiezen, geldt dat recht als het op de erfopvolging toepasselijke recht.
1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011. 85
L 201/134
NL
Publicatieblad van de Europese Unie
27.7.2012
Artikel 84 Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. Zij is van toepassing met ingang van 17 augustus 2015, met uitzondering van de artikelen 77 en 78, die van toepassing zijn met ingang van 16 januari 2014, en van de artikelen 79, 80 en 81, die van toepassing zijn met ingang van 5 juli 2012.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten, overeenkomstig de Verdragen. Gedaan te Straatsburg, 4 juli 2012.
Voor het Europees Parlement De voorzitter
Voor de Raad De voorzitter
M. SCHULZ
A. D. MAVROYIANNIS
86