Kluwer Navigator documentselectie
De Gemeentestem, Kroniek openbare-orderecht Klik hier om het document te openen in een browser venster Vindplaats:
Gst. 2014/82
Auteur:
J.H.A. van der Grinten en A.E.M. van den
Bijgewerkt tot:
07-08-2014
Berg[1]
Kroniek openbare-orderecht 1.Inleiding In deze kroniek beschrijven wij een aantal ontwikkelingen dat zich in de periode juni 2013 tot en met juni 2014[2] heeft voorgedaan in het openbare-orderecht. Wij bespreken hieronder eerst relevante wetgeving die op dit moment in de maak is of in het afgelopen jaar in werking is getreden. Vervolgens signaleren wij een aantal beleidsontwikkelingen en gebeurtenissen van het afgelopen jaar die vanuit openbare-ordeperspectief van belang zijn. Daarna schetsen wij de relevante jurisprudentie op het terrein van het openbare-orderecht en geven wij een overzicht van enige in de kroniekperiode verschenen literatuur op dit gebied. Wij sluiten deze kroniek af met een korte slotbeschouwing. 2.Wetgeving 2.1 Verruiming van de inzet van cameratoezicht Zoals wij in onze vorige kroniek[3] toelichtten, worden de huidige toepassingsmogelijkheden van cameratoezicht, op grond van artikel 151c Gemeentewet, ontoereikend geacht. In de huidige systematiek kan de raad aan de burgemeester de bevoegdheid verlenen te besluiten tot plaatsing van nagelvaste camera’s voor een bepaalde duur. Hiermee kan overlast die wordt veroorzaakt door hangjongeren, drugsgebruikers, zakkenrollers of vandalen – het type overlast dat zich snel en eenvoudig verplaatst – volgens de regering onvoldoende worden aangepakt.[4] Het wetsvoorstel Wijziging van de Gemeentewet in verband met de verruiming van de bevoegdheid van de burgemeester tot de inzet van cameratoezicht bevat de mogelijkheid van tijdelijk en flexibel cameratoezicht in een vooraf door de burgemeester aangewezen gebied (veiligheidsrisicogebied) voor de duur van maximaal drie maanden. De burgemeester dient de gemeenteraad daarvan zo spoedig mogelijk op de hoogte te stellen. Het wetsvoorstel is op 1 april 2014 aangenomen door de Tweede Kamer.[5] Inmiddels heeft de Eerste Kamercommissie voor Veiligheid en Justitie haar voorlopig verslag uitgebracht. [6] Bij de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer is de effectiviteit van het instrument verschillende keren ter discussie gesteld. De minister twijfelt hier echter niet aan: “Cameratoezicht verbetert de veiligheid in de publieke ruimte. (…) Daardoor wordt een effectievere handhaving van de openbare orde mogelijk.”[7] Ook zijn door Kamerleden zorgen geuit over de bescherming van privacy, met name in relatie tot de inzet van onbemande vliegtuigjes, de zogenaamde drones.[8] De inzet van drones met camera’s ter handhaving van de openbare orde behoort tot de mogelijkheden van het wetsvoorstel. De minister ziet in ieder geval mogelijkheden om drones in te zetten voor het monitoren van mensenmassa’s, bijvoorbeeld tijdens grote evenementen. Met het oog op de privacybescherming van burgers kan volgens de minister in die gevallen van crowd control worden volstaan met een camera waarop geen gezichten herkend kunnen worden, zoals warmtebeeldcamera's.[9] Om meer kennis te vergaren over de inzet van drones heeft de minister het WODC opdracht gegeven onderzoek te doen naar de beleidsimplicaties van onbemande vliegtuigen.[10] Dit document is gegenereerd op 21-08-2014. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 1
Kluwer Navigator documentselectie
2.2 Prostitutiewet In onze vorige kroniek meldden wij dat de behandeling in de Eerste Kamer van het wetsvoorstel Regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche na enige tijd stil te hebben gelegen weer was hervat. De minister hield vast aan zijn standpunt dat met het wetsvoorstel misstanden in de prostitutiebranche harder kunnen worden aangepakt, de sociale positie van prostituees wordt verbeterd en een bijdrage aan een schonere, legale branche geleverd kan worden. De twijfels van de Eerste Kamer over de uitvoerbaarheid van de registratieplicht van de prostituees en de vergewisplicht van de klant waren echter niet weggenomen. In juli 2013 heeft de Eerste Kamer een motie aanvaard[11] waarin de regering werd verzocht door middel van een novelle te voorzien in splitsing van het wetsvoorstel. Dit, en de bereidheid van de minister de vergewisplicht te laten vervallen,[12] heeft ertoe geleid dat een nieuw wetsvoorstel is ingediend bij de Tweede Kamer.[13] Daarin zijn de registratieplicht van prostituees en de vergewisplicht van de klant geschrapt en is de minimumleeftijd voor prostituees verhoogd naar 21 jaar. Het vervallen van de vergewisplicht van de klant laat overigens onverlet dat hij strafbaar is als hij seksuele handelingen verricht met een prostituee die jonger is dan 21 jaar (artikel 29 wetsvoorstel). De Tweede Kamercommissie voor Veiligheid en Justitie heeft inmiddels verslag uitgebracht over het wetsvoorstel.[14] 2.3 Versteviging regierol gemeenten lokaal veiligheidsbeleid Het wetsvoorstel dat de verplichting bevatte voor gemeenteraden om ten minste eenmaal in de vier jaar een integraal veiligheidsplan vast te stellen, is per 1 juli 2013 ingetrokken.[15] Reden hiervoor is dat inmiddels 90% van de gemeenten over een integraal veiligheidsplan beschikt en het niet noodzakelijk wordt geacht het vaststellen als een wettelijke verplichting vast te leggen. [16] 2.4 Wijziging van de Voetbalwet In de vorige kroniek meldden wij dat een wijziging van de Wet Maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast – de ‘Voetbalwet’ – in voorbereiding was. In maart 2014 is een wijzigingsvoorstel ingediend bij de Tweede Kamer. [17] De wijzigingen die wij in de vorige kroniek bespraken, zijn opgenomen in het wetsvoorstel. Ten eerste is dit de uitbreiding van het toepassingsbereik naar de zogenaamde first offenders . Hiertoe wordt voorgesteld de term ‘herhaaldelijk’ te schrappen uit het huidige artikel 172a van de Gemeentewet, op grond waarvan de burgemeester een gebiedsverbod, groepsverbod of meldplicht kan opleggen. Ook bevat het wetsvoorstel de mogelijkheid dat een meldplichtige telefonisch aan zijn meldplicht kan voldoen. Verder voorziet het wetsvoorstel in de mogelijkheid dat de burgemeester een gebiedsverbod, groepsverbod of meldplicht oplegt naar aanleiding van een stadionverbod van de KNVB of een voetbalclub. Ook introduceert het wetsvoorstel de mogelijkheid een bevel van 90 dagen op te leggen dat gespreid over een jaar geëffectueerd kan worden. Op verzoek van burgemeesters die betaald voetbal in hun gemeenten hebben, bevat het wetsvoorstel de mogelijkheid dat een burgemeester die een ordeverstoorder een bevel geeft hem in diezelfde beschikking tevens namens een burgemeester die daarom op voorhand heeft verzocht, een overeenkomstig bevel geeft (het zogenaamde ‘overeenkomstig bevel’). Deze bevoegdheid kan worden toegepast als de burgemeester de ernstige vrees heeft dat betrokkene ook in de gemeente van de verzoekende burgemeester de openbare orde zal verstoren, in verband waarmee in de eerste plaats moet worden gedacht aan daar te spelen uitwedstrijden. De verzoekende burgemeester is degene die formeel het tweede bevel geeft. Inhoudelijk beoordeelt hij in deze constructie echter niet zelf het individuele geval. Als de overlastpleger bezwaar wil maken tegen het bevel dient hij dit te richten tot de burgemeester die formeel het bevel heeft gegeven, dat wil zeggen de burgemeester die het bevel voor zijn gemeente geeft dan wel de verzoekende burgemeester wiens verzoek is ingewilligd. Wij hebben twijfels over de meerwaarde van de opmerkelijke constructie van een overeenkomstig bevel. De constructie moet tegemoet komen aan de wens van burgemeesters om een Voetbalwetmaatregel niet te beperken tot thuiswedstrijden maar ook werking te laten hebben tijdens uitwedstrijden. De huidige Voetbalwet Dit document is gegenereerd op 21-08-2014. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 2
Kluwer Navigator documentselectie
zou daarvoor onvoldoende mogelijkheden bieden omdat de burgemeester van de gemeente waarin de uitwedstrijd wordt gehouden geen gebruik zou mogen maken van de informatie over overlast die de supporter in een andere gemeente heeft veroorzaakt. Wij zien echter niet in waarom dit niet zou kunnen, te meer niet nu de burgemeester ook gebruik mag maken van informatie over overlast die in het buitenland is gepleegd. Bovendien zal de verzoekende burgemeester in verband met een eventuele bezwaarprocedure hoe dan ook de beschikking over het dossier dienen te krijgen. Een ander bezwaar is dat de situatie kan ontstaan waarin bezwaar wordt gemaakt tegen de twee afzonderlijke bevelen en dat de ene burgemeester het bezwaar gegrond verklaart en de ander niet. De waardering van dezelfde feiten kan dus tot tegenstrijdige uitkomsten leiden. 2.5 Initiatiefwetsvoorstel woonoverlast Wet aanpak woonoverlast Ter consultatie is op www.internetconsultatie.nl het initiatiefwetsvoorstel Wet aanpak woonoverlast van Kamerlid Dijkhoff voorgelegd. Het wetsvoorstel voorziet in de behoefte van gemeenten aan lichtere maatregelen dan de sluitingsbevoegdheid van artikel 174a van de Gemeentewet (zie paragraaf 3.6). De initiatiefnemer wil hiermee vergrijpen aanpakken die relatief licht maar voor omwonenden zeer hinderlijk kunnen zijn. Te denken valt aan een hond die continu blaft, omwonenden die weigeren de portiek schoon te houden en buren die laat in de nacht luidruchtige gasten over de vloer hebben.[18] Voorgesteld wordt de burgemeester de bevoegdheid te verlenen om via een specifieke gedragsaanwijzing af te dwingen dat de overlastveroorzaker bepaalde handelingen verricht of nalaat. Hiertoe wordt artikel 151d aan de Gemeentewet toegevoegd, op grond waarvan eenieder die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, ervoor moet zorgdragen, dat door gedragingen aldaar geen bedreiging van de leefbaarheid of gevaar voor de gezondheid of veiligheid voor omwonenden ontstaat dan wel voortduurt. Op grond van lid 2 van de bepaling kan de raad bij verordening de burgemeester de bevoegdheid verlenen tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien deze zorgplicht wordt overtreden. 2.6 Verruiming mogelijkheden preventief fouilleren De Wet Verruiming fouilleerbevoegdheden is op 20 mei 2014 aangenomen door de Eerste Kamer en gepubliceerd in het Staatsblad.[19] Het daarin opgenomen nieuwe artikel 174b van de Gemeentewet is op 1 juli 2014 in werking getreden.[20] Het nieuwe artikel 174b van de Gemeentewet geeft de burgemeester de bevoegdheid in onvoorziene spoedeisende gevallen direct een veiligheidsrisicogebied aan te wijzen waar voor maximaal 12 uur preventief gefouilleerd mag worden. Hij hoeft hiertoe dus niet door de gemeenteraad bij verordening te zijn gemachtigd. Wel dient hij overleg te plegen met de officier van justitie. 3.Beleidsontwikkelingen en grote gebeurtenissen 3.1 Gedoogbeleid Het publieke debat over de (on)wenselijkheid en (on)mogelijkheid van het reguleren van hennepteelt ten behoeve van de aanvoer van coffeeshops is het afgelopen jaar weer opgelaaid. Volgens de gemeenten leidt het verbod op hennepteelt tot een groot illegaal drugscircuit van thuistelers. Zij verwachten dat regulering een oplossing biedt voor veiligheidsproblemen in woonwijken en voor de (georganiseerde) criminaliteit gerelateerd aan softdrugs.[21] Vijfentwintig gemeenten[22] hebben in dat kader hun plannen en voornemens bij de minister ingediend. In vrijwel alle reacties wordt gepleit voor een proef met gereguleerde hennepteelt. Bij de minister vinden zij echter geen gehoor. De minister staat een krachtige aanpak van illegale hennepteelt voor en ziet in de regulering daarvan geen oplossing voor de problemen. Omdat het merendeel van de geteelde hennep is bestemd voor export, zullen volgens hem de illegale plantages en de achterliggende criminaliteit niet verdwijnen. Ook is de regulering van hennepteelt volgens de minister in strijd met verdragsrecht.[23] Een bevestiging van dit standpunt valt te lezen in een onderzoeksrapport[24] van onderzoekers van de Radboud Universiteit. Zij hebben onderzoek gedaan naar de juridische ruimte voor het reguleren van hennepteelt om coffeeshops te bevoorraden. Geconcludeerd wordt dat die ruimte niet aanwezig Dit document is gegenereerd op 21-08-2014. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 3
Kluwer Navigator documentselectie
is, gelet op de verplichtingen die voortvloeien uit de VN-drugsverdragen en de EU-drugsregelgeving. De in januari 2014 georganiseerde ‘wiettop’, waarbij door vijfendertig gemeenten het wietmanifest Joint Regulation is ondertekend, heeft de minister niet van gedachten doen veranderen. “Ook al komen er tien manifesten, het antwoord blijft vol overtuiging nee”, aldus Opstelten. [25] In het afgelopen jaar is ook aandacht geweest voor het beslotenclub- en ingezetenecriterium. Kort gezegd houdt het beslotenclubcriterium in dat een coffeeshop uitsluitend leden mag toelaten en uitsluitend aan hen softdrugs mag verkopen. Op grond van het ingezetenecriterium is het lidmaatschap uitsluitend toegankelijk voor de inwoners van Nederland die achttien jaar of ouder zijn. Het beslotenclubcriterium is per 1 januari 2013 weer verlaten.[26] In het jurisprudentieoverzicht zullen wij nader ingaan op de zaken die hieromtrent bij de Afdeling aanhangig zijn geweest en de daarover genomen conclusie van Staatsraad A-G Keus. Die zaken betroffen de tijdelijke sluitingen van coffeeshop Toermalijn in Tilburg en coffeeshop Easy Going in Maastricht in 2012 omdat het beslotenclubcriterium en het ingezetenencriterium niet waren nageleefd. Voor deze kroniek is verder nog interessant te melden dat in oktober 2013 het in opdracht van het Ministerie van Veiligheid en Justitie opgestelde rapport ‘Coffeeshops in Nederland 2012’[27] verscheen. Het onderzoek laat het aantal coffeeshops in Nederland zien, beschrijft het gemeentelijk coffeeshopbeleid en gaat in op de ervaringen en toekomstplannen van gemeenten. 3.2 Criminele motorclubs De laatste jaren is er steeds meer aandacht voor de aanpak van criminele motorclubs, de ‘1% motorclubs’[28] of ‘Outlaw Motor Gangs’ (OMG’s) genoemd. Hun leden zaaien angst en de geweldsdreiging neemt toe doordat de clubs in de loop van de tijd groter zijn geworden en de rivaliteit tussen de clubs onderling is toegenomen.[29] Vooral de komst naar Nederland van de club Bandidos, aartsrivaal van de Hells Angels, zorgt voor veel onrust.[30] Voor de burgemeester is een belangrijke rol weggelegd in de aanpak van OMG’s, omdat de problematiek rondom de motorclubs dikwijls openbare-ordegerelateerd is. Een in het oog springende aanpak is die van de burgemeester van Tilburg. Hij verbiedt motorclubleden blijk te geven van hun lidmaatschap door het dragen van herkenbare kleding. Ook mogen de motorrijders in gemeente Tilburg op bepaalde tijdstippen niet samenscholen. Deze aanpak is niet zonder kritiek. De burgemeester van Haarlem (tevens voorzitter van het Nederlands Genootschap van Burgemeesters) waarschuwt ervoor dat burgemeesters dreigen door te schieten in hun aanpak en dat de burgemeester van Tilburg zich op juridisch glad ijs begeeft.[31] De burgemeester heeft de aanvankelijk gestelde voorwaarden bijgesteld en de rechter is hier niet aan te pas gekomen. Uit hierna te bespreken jurisprudentie blijkt dat de rechter het enkele feit dat een activiteit motorgerelateerd is niet voldoende reden vindt om die te verbieden. 3.3 Terugkeer van (zeden)delinquenten in de maatschappij Een heel eigensoortige openbare-ordekwestie is de terugkeer van ex-gedetineerden in de maatschappij. Vooral om de huisvesting van veroordeelde zedendelinquenten is het afgelopen jaar veel te doen geweest. De komst van Benno L., de zwemleraar die is veroordeeld voor kindermisbruik, naar Leiden, leidde tot woede van de bewoners en bracht veel mensen op de been. Ook gemeente Amersfoort heeft veel aandacht getrokken. Bewoners van de gemeente werden woedend toen zij erachter kwamen dat Sytze van der V. in hun gemeente was gehuisvest, nota bene boven een kinderdagverblijf. Zij stelden burgemeester Bolsius een ultimatum om Van der V. tot verhuizen te dwingen, hetgeen niet gebeurde. Bolsius licht toe dat hij ‘geen tools meer [heeft] om het op te lossen’ en pleit voor de mogelijkheid om in uitzonderlijke situaties aan een ex-gedetineerde die onvoorwaardelijk vrij is voorwaarden op te leggen.[32] Aanzienlijk soepeler verliep de huisvesting van Volkert van der G. in de binnenstad van Apeldoorn. Bewoners werden hiervan door burgemeester Berends op de hoogte gesteld tijdens een informatiebijeenkomst en reageerden in het algemeen verdraagzaam op het nieuws.[33]
Dit document is gegenereerd op 21-08-2014. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 4
Kluwer Navigator documentselectie
3.4 Nuclear Security Summit in Den Haag De nucleaire top in Den Haag was in Nederland qua omvang van de handhaving van de openbare orde en veiligheid ongekend. Een groot aantal maatregelen werd getroffen, waaronder de afsluiting van een aantal snelwegen, omleidingen, de afsluiting van de Polderbaan van Schiphol, de vrijwel hermetische afsluiting van de omgeving rondom het World Forum waar de wereldleiders bijeenkwamen en een dagelijkse inzet van 13.000 agenten, 4000 marechaussees en 3000 militairen gedurende de top. De top verliep zonder grote incidenten. 3.5 Vuurwerkbeleid De VNG en het Nederlands Genootschap van Burgemeesters hielden in februari een enquête onder burgemeesters over hun ervaringen met vuurwerk rond de jaarwisseling.[34] Daaruit blijkt dat een meerderheid de verkoopdagen wil beperken tot één of twee dagen. Ook de afsteektijd wordt als te lang ervaren. De meerderheid van de gemeenten wil de afsteektijden zelf bepalen. De wijzigingen in het vuurwerkbeleid vergen een aanpassing van het Vuurwerkbesluit. In het overleg over de afgelopen jaarwisseling van de Tweede Kamercommissie voor Veiligheid en Justitie, de Minister van Veiligheid en Justitie en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu is afgesproken dat in het Vuurwerkbesluit wordt geregeld dat enkel op oudjaarsavond vanaf 18.00 uur ’s avonds tot 02.00 uur ’s nachts vuurwerk mag worden afgestoken.[35] Burgemeester Broertjes van Hilversum heeft echter al laten weten dat bij APV voor het centrum van zijn gemeente een verbod zal worden ingesteld op het afsteken van vuurwerk in het centrum rond de jaarwisseling. 3.6 Woonoverlast De VNG heeft onderzoek gedaan onder Nederlandse gemeenten naar de behoefte aan een nieuw instrumentarium voor de aanpak van woonoverlast. In een brief[36] van 5 maart 2014 aan minister Opstelten schrijft de VNG dat de behoefte aan aanvullende instrumenten sterkt afhangt van de vraag of het perceel waarvandaan overlast wordt veroorzaakt een huur- of koopwoning betreft. Bij huurwoningen biedt samenwerking met woningcorporaties een mogelijkheid om overlastveroorzakers aan te spreken op schending van de huurovereenkomst. Goede dossiervorming door de woningbouwcorporatie is daarvoor onontbeerlijk. Bij koopwoningen kan overlast over de band van artikel 174a van de Gemeentewet worden aangepakt. Deze bevoegdheid kan echter slechts beperkt worden toegepast, vanwege de strenge eisen die aan de toepassing ervan worden gesteld. Gemeenten missen aanvullende bevoegdheden, zoals een tijdelijke gedragsaanwijzing, waarmee woonoverlast in een vroeg stadium kan worden aangepakt (zie paragraaf 2.5). 3.7 VAR-bijeenkomst Openbare-orderecht in beweging Op 28 juni 2013 organiseerde de VAR een studiemiddag over het openbare-orderecht. Tijdens deze middag stond de vraag centraal welke ontwikkelingen zich afspelen binnen het openbare-orderecht en welke gevolgen deze ontwikkelingen hebben voor de verhouding tussen de verschillende bevoegdheden, de bescherming van grondrechten en de controle van de rechter. Na een inleiding van Schueler werden deze thema's belicht door drie sprekers. De Jong hield een presentatie over de proliferatie van openbareordebevoegdheden. Daarna besprak Van Meegen de bevoegdheden die de burgemeester ‘achter de voordeur’ kan toepassen. Brouwer ging vervolgens in op privaatrechtelijke openbare-ordehandhaving.[37] 4.Jurisprudentie In dit overzicht van de jurisprudentie behandelen wij de meest relevante rechtspraak in de kroniekperiode onderverdeeld naar achtereenvolgens de volgende categorieën: drugs, betogingen, gebiedsverboden, huisverboden, overige jurisprudentie. 4.1 Drugs Nederland mag dan bekend staan om zijn gedoogcultuur, dat neemt niet weg dat veelvuldig bestuurlijk wordt opgetreden tegen drugsmisdrijven waaruit ook dit jaar weer een keur aan jurisprudentie is voortgevloeid. Voor Dit document is gegenereerd op 21-08-2014. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 5
Kluwer Navigator documentselectie
deze kroniek is vooral van belang de jurisprudentie over de toepassing van artikel 13b van de Opiumwet, mede in verband met de bestuurlijke toepassing van de landelijke, strafrechtelijke gedoogcriteria (AHOJG-BI). Wij zullen die jurisprudentie hierna bespreken waarbij de toepassing van genoemde gedoogcriteria afzonderlijk aan bod komt en vervolgens nog enkele overige drugsgerelateerde zaken onder de aandacht brengen.
Artikel 13b van de Opiumwet Er bestond verschil van inzicht over de uitleg van artikel 13b van de Opiumwet, dat de burgemeester de bevoegdheid geeft door bestuursdwang een woning of lokaal en daarbij behorende erven te sluiten als daar drugs worden “verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig [zijn]”. Wij wezen vorig jaar op een van de Afdelingslijn afwijkende uitspraak van de Rechtbank Haarlem waarin werd geoordeeld dat uit de wetsgeschiedenis ondubbelzinnig blijkt dat het aantreffen van drugs niet voldoende is voor toepassing van artikel 13b, maar dat ook sprake moet zijn van verkoop vanuit het pand zelf.[38] De voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam sloot zich bij deze visie aan.[39] De Afdeling houdt echter vast aan haar eerdere jurisprudentie dat de enkele aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs in een pand met zich brengt dat aan artikel 13b de bevoegdheid tot sluiting van dat pand kan worden ontleend en vernietigt de uitspraak van de Haarlemse rechtbank. In de motivering van die uitspraak brengt zij tot uitdrukking dat “daartoe bestemd” inderdaad veronderstelt dat drugs met een bepaald doel ter plaatse aanwezig zijn. De aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs kan volgens de Afdeling echter de bestemming voor verkoop, aflevering of verstrekking indiceren. Daarmee is dan ook “in beginsel aannemelijk” dat die drugs daartoe bestemd zijn. Het ligt in dat geval op de weg van de rechthebbenden op het pand om het tegendeel aannemelijk te maken, aldus de Afdeling. De aanwezigheid van een handelshoeveelheid schept met andere woorden een bewijsvermoeden. Voor beantwoording van de vraag of sprake is van een ‘handelshoeveelheid’ kan de burgemeester aansluiten bij de door het Openbaar Ministerie toegepaste criteria voor ‘eigen gebruik’: maximaal 0,5 gram harddrugs en maximaal 5 gram softdrugs.[40] Deze rechtspraak is inmiddels onder verwijzing daarnaar door verschillende lagere rechters gevolgd.[41] Het is overigens ook mogelijk dat ondanks de aanwezigheid van minder dan een handelshoeveelheid toch toepassing kan worden gegeven aan artikel 13b van de Opiumwet vanwege andere aanwijzingen dat sprake is van de verkoop, aflevering of verstrekking van drugs.[42] Een andere vraag die dikwijls opkomt bij sluiting van panden waar drugs wordt aangetroffen, is of daartoe ook reeds bij een eerste overtreding kan worden overgegaan. Uit de wetsgeschiedenis van artikel 13b blijkt dat de bedoeling van de wetgever was dat de burgemeester bij sanctionering een stappenplan hanteert en niet reeds bij een eerste overtreding acuut tot sluiting van een woning overgaat.[43] De Afdeling stelt echter voorop dat de burgemeester bij de uitoefening van de in artikel 13b neergelegde bevoegdheid over beleidsvrijheid beschikt en de rechter de invulling van die bevoegdheid door de burgemeester, terughoudend moet toetsen. Dat de burgemeester bij een eerste overtreding waarbij drugs in een woning wordt aangetroffen nog niet tot sluiting daarvan overgaat, moest volgens een uitspraak van de Afdeling van 28 november 2012 worden beschouwd als “een uitgangspunt waarvan in ernstige gevallen mag worden afgeweken”. In die zaak was daarvan sprake op grond van het feit dat er niet alleen softdrugs maar ook harddrugs waren aangetroffen. [44] De Rechtbank Noord-Nederland vernietigt onder verwijzing naar de wetsgeschiedenis een besluit van de burgemeester van Emmen omdat diens beleid inhoudt dat de enkele aanwezigheid van een handelshoeveelheid softdrugs tot sluiting van de woning leidt. Ook de Rechtbank Rotterdam stelt zich in dat opzicht kritisch op.[45] De Afdelingslijn lijkt inmiddels echter te zijn versoepeld ten gunste van de mogelijkheid bij een eerste overtreding tot sluiting van een woning over te gaan. Beleid dat ertoe strekt bij een handelshoeveelheid verdovende middelen over te gaan tot sluiting van een woning gedurende één tot drie maanden, acht zij “in het algemeen niet kennelijk onredelijk”.[46] Kennelijk hoeft het beleid niet zelf te voorzien in de mogelijkheid minder stringente maatregelen te treffen, nu in verband met
Dit document is gegenereerd op 21-08-2014. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 6
Kluwer Navigator documentselectie
eventuele bijzondere omstandigheden de mogelijkheid op grond van artikel 4:84 van de Awb van het beleid af te wijken, in de uitspraak aan de orde wordt gesteld. Evenmin onredelijk acht de Afdeling beleid op grond waarvan de burgemeester “indien de ernst en de aard van de feiten en omstandigheden daartoe aanleiding geven” tot een woningsluiting van 12 maanden kan besluiten.[47] De burgemeester heeft met betrekking tot de duur van de sluiting beslissingsruimte.[48] In de woorden van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag geeft de wetsgeschiedenis “geen wettelijke begrenzing [aan] van de reikwijdte van de in artikel 13b van de Opiumwet neergelegde bevoegdheid”.[49] Ook zonder beleid kan overigens gebruik worden gemaakt van de in artikel 13b neergelegde bevoegdheid.[50] Het begrip ‘verkoop’ in de zin van artikel 13b moet volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling ruim worden uitgelegd. Het gaat daarbij om het totaal van handelingen dat rechtstreeks tot de overdracht van het verkochte leidt.[51] De burgemeester van Almelo werd bij de Afdeling, anders dan bij de voorzieningenrechter, gevolgd in zijn standpunt dat hij een horecabedrijf mocht sluiten omdat van daaruit de handel in cocaïne werd gecoördineerd door het telefonisch maken van afspraken over verkoop, aflevering of verstrekking daarvan.[52] In de jurisprudentie komen verschillende omstandigheden aan de orde die volgens de eisende partij in de weg staan aan toepassing van artikel 13b. Die leiden in het algemeen niet tot vernietiging van het besluit. Dat geldt, ondanks het bepaalde in artikel 16 IVKR, onder meer voor het feit dat in een te sluiten woning minderjarige kinderen wonen.[53] Verder is niet relevant of de verhuurder van het te sluiten pand een verwijt treft en deze heeft ook geen recht op nadeelcompensatie omdat hij zich niet onderscheidt van “andere verhuurders van panden die ook met een sluiting krachtens artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet kunnen worden geconfronteerd”.[54] Een vrij ruim tijdsverloop tussen de doorzoeking van een woning waarbij drugs wordt aangetroffen en het besluit tot sluiting daarvan, betekent niet dat het besluit onrechtmatig is. [55] Omdat artikel 13b is bedoeld om drugshandel tegen te gaan, behoeft voor toepassing ervan niet te worden aangetoond dat sprake is van drugsgerelateerde overlast.[56] Dat maakt overigens ook de toepassing van het artikel zoveel gemakkelijker dan de toepassing van artikel 174a Gemeentewet, waarover in deze kroniekperiode ook geen jurisprudentie (in zaken over drugs of anderszins) is verschenen.
Gedoogcriteria Hiervoor kwam al aan de orde dat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in een aantal zaken waarin de rechtmatigheid van het beslotenclubcriterium (‘B-criterium’) en het ingezetenencriterium (‘I-criterium’) als aanvulling op de AHOJG-gedoogcriteria centraal stond. Het ging daarbij om de tijdelijke sluiting van coffeeshop Toermalijn door de burgemeester van Tilburg en van coffeeshop Easy Going door de burgemeester van Maastricht wegens niet-naleving van beide criteria. Daaraan vooraf ging een uitvoerige conclusie van staatsraad A-G Keus, die beide criteria rechtmatig achtte.[57] De Rechtbank Limburg en de Rechtbank Zeeland-West-Brabant hadden beide, kort samengevat, het I-criterium aanvaardbaar geacht (zij het dat toepassing ervan in de Maastrichtse zaak onvoldoende gemotiveerd werd geacht) en het B-criterium om uiteenlopende redenen niet.[58] De Rechtbank Limburg kwam tot dit oordeel omdat zij meende dat hiermee in strijd met het recht bij beleidsregel een verplichting aan burgers werd opgelegd, de Rechtbank Zeeland-West-Brabant omdat zij meende dat dit de grenzen van een redelijke beleidsbepaling te buiten ging nu de overheid hierdoor zou bewerkstelligen dat burgers lid werden van een vereniging die het plegen van strafbare feiten (softdrugsgebruik) faciliteert. De staatsraad A-G komt, kort samengevat, tot de navolgende conclusies. Het B-criterium legt de coffeeshops geen verplichting op, maar is slechts een voorwaarde waaronder handhaving uitblijft. Het criterium faciliteert geen strafbare feiten, maar is een beperking op de softdrugshandel die verband houdt met de kanalisatiegedachte: het bieden van een relatief veilig kanaal aan gebruikers om in hun behoeften te voorzien. Het B-criterium is voorts niet in strijd met de vrijheid van vereniging (artikel 8 van
Dit document is gegenereerd op 21-08-2014. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 7
Kluwer Navigator documentselectie
de Gw en artikel 11 van het EVRM), en ook niet met artikel 8 van het EVRM (eerbiediging van het privéleven), mits de verlangde ledenlijst voor geen ander doel wordt gebruikt dan voor controle op de naleving van het B-criterium en mits de beperkingen van de Wet bescherming persoonsgegevens ook overigens in acht worden genomen. Het B-criterium kan ten slotte niet achteraf als disproportioneel worden aangemerkt op de enkele grond dat het inmiddels is ingetrokken omdat is gebleken dat het doel ervan ook door toepassing van het I-criterium kan worden bereikt. Voor het oordeel over het I-criterium is het hiervoor reeds vermelde prejudiciële arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 december 2010 in de zaak Josemans maatgevend. De conclusie dat het criterium aanvaardbaar is, en, zo lezen wij de conclusie, zelfs als een verplichting naar internationaal recht zou kunnen worden aangemerkt, wordt in belangrijke mate aan dat arrest ontleend. De Afdeling heeft op 18 juni 2014 drie uitspraken gedaan in de zaken waarop de conclusie betrekking heeft.[59] Zij oordeelt in lijn met de staatsraad A-G en eveneens aansluitend bij het Josemans-arrest dat het I-criterium rechtens aanvaardbaar is. Opmerkelijk is dat de Afdeling op procedurele gronden niet toekomt aan een beoordeling van het B-criterium. Zowel de burgemeester van Maastricht als die van Tilburg betogen dat het I-criterium zelfstandig grondslag biedt voor hun besluiten, waarin zij door de Afdeling worden gevolgd en waardoor het B-criterium geen bespreking meer behoeft. Daarbij wijst de Afdeling er in verband met het achterwege laten van een beoordeling van dit criterium overigens op dat het B-criterium inmiddels niet meer wordt toegepast. De Afdeling wijst erop dat de burgemeester bij de toepassing van zijn bevoegdheid op grond van artikel 13b een eigen belangenafweging moet maken binnen de kaders van artikel 13b van de Opiumwet. Omdat met die wet is beoogd op nationaal niveau belangen van openbare orde en volksgezondheid te dienen mag de burgemeester – zoals ook de staatsraad A-G heeft geconcludeerd – bij de uitoefening van zijn bevoegdheid, en dus ook in de vaststelling van het door hem gevoerde Damocles-beleid[60], belangen van openbare orde en volksgezondheid betrekken die niet tot de gemeentelijke huishouding zijn beperkt. De Afdeling acht het niet onredelijk dat de burgemeester bij wijze van beleid ingevolge artikel 13b de landelijke gedoogcriteria volgt. Voor de goede orde vermelden wij hier nog dat het hier een eigen afweging van de burgemeester betreft en dat de minister niet de bevoegdheid heeft de burgemeester toepassing van de strafrechtelijke gedoogcriteria voor te schrijven.
Overige zaken Afstandscriterium Ingevolge de nieuwe APV van de gemeente Apeldoorn moet een coffeeshop op minstens 350 meter afstand van instellingen voor kwetsbare groepen staan. De rechtbank oordeelt dat een buitenschoolse opvang in het normale maatschappelijke verkeer niet onder het begrip ‘kwetsbare groep’ valt, ongeacht het feit dat enige 13- en 14-jarigen hier zonder ouders heen gaan.[61] De reeds sinds geruime tijd aangekondigde invoering van het afstandscriterium in Amsterdam doorstond de rechterlijke toets. De burgemeester had de openingstijden in de vergunning voor een aantal coffeeshops zo vastgesteld dat de betrokken coffeeshops alleen buiten schooltijden geopend mochten zijn vanwege hun ligging binnen een straal van 250 meter van een school. De voorzieningenrechter laat dit besluit in stand, omdat de coffeeshophouders op de hoogte waren van de invoering van het afstandscriterium en er dus niet op mochten vertrouwen dat de gedoogverklaringen vanzelfsprekend (onder dezelfde voorwaarden) zouden worden verlengd.[62] Gebiedsgericht gedoogbeleid De Rechtbank Amsterdam oordeelde in een civiele zaak van coffeeshophouders tegen de gemeente dat het beleid van de burgemeester de verkoop van softdrugs in de negen straten rondom de Wallen in Amsterdam niet langer te gedogen, rechtmatig is. [63] De gemeente mag onderscheid maken tussen coffeeshops en andere functies en het ontnemen van de gedoogstatus van coffeeshops in bepaalde straten is niet onevenredig met het doel om de desbetreffende gebieden een betere uitstraling te geven
Dit document is gegenereerd op 21-08-2014. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 8
Kluwer Navigator documentselectie
en verloedering aan te pakken. Dat doel valt binnen het bestek van artikel 13b van de Opiumwet. Er is geen ruimte voor nadeelcompensatie omdat het hier om een normaal bedrijfsrisico gaat. Coffeeshophouders moeten er nu eenmaal rekening mee houden dat het gedoogbeleid wegens gewijzigde inzichten verandert aangezien de verkoop van softdrugs verboden is. Verhouding APV-Opiumwet (plaatselijk blowverbod) In de vorige kroniek kwam een uitspraak van de Afdeling aan bod waarin zij de mogelijkheid op grond van de APV een gebied aan te wijzen waar een blowverbod geldt, onverbindend achtte wegens strijd met artikel 3 onder C van de Opiumwet. In een arrest van de strafkamer van het Hof Den Haag komt een plaatselijk blowverbod uit de APV van Rotterdam uit 2008 aan de orde. Anders dan de Afdeling acht het Hof de bepaling in de APV niet onverbindend omdat de bepaling is ingegeven door het motief van openbare orde en daarmee een ander motief beoogt dan artikel 3 van de Opiumwet, dat de volksgezondheid beoogt te beschermen en naar zijn aard niet uitputtend is bedoeld. Het Hof overweegt dat met de invoering van artikel 13b van de Opiumwet weliswaar ten aanzien van bepaalde handelingen een bepaling met een openbare-ordemotief aan de Opiumwet is toegevoegd, maar dat daarmee niet is bedoeld te bewerkstelligen dat artikel 3 van de Opiumwet op zichzelf mede het belang van de openbare orde is gaan beschermen. Dit blijkt volgens het Hof onder meer uit de Kamerstukken bij de wijziging van artikel 13b van de Opiumwet. Daarin staat opgenomen dat het motief van de Opiumwet primair blijft gericht op bescherming van de volksgezondheid.[64] Het Hof acht artikel 3.3.4 van de APV Rotterdam dan ook verbindend.[65] Gedogen en strafrechtelijke vervolging De overtreding van haar gedoogvoorwaarden door Coffeeshop Checkpoint in Terneuzen werd jarenlang gedoogd door de gemeente met medeweten van het OM. Als het OM op een gegeven moment zonder waarschuwing besluit in te grijpen, stelt Checkpoint dat zij erop had mogen vertrouwen niet te zullen worden vervolgd, nu vervolging zolang was uitgebleven. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het Hof dat het OM niet-ontvankelijk achtte en oordeelt dat de verdachte wist dat hij de gedoogregels stelselmatig overtrad en er niet op mocht vertrouwen dat hij niet zou worden vervolgd. Het uitblijven van handhavend optredend van het plaatselijke gezag kan niet op één lijn worden gesteld met door het OM, of aan het OM toe te rekenen, gewekt vertrouwen, ook al was het OM vertegenwoordigd in de driehoek.[66] Het Hof Den Haag achtte het OM niet-ontvankelijk in een strafzaak die de exploitatie van een aantal coffeeshops in Leiden en Lisse betrof.[67] De feiten in die zaak lagen echter anders[68] zodat niet zonder meer kan worden gesteld dat dit arrest niet valt te rijmen met het arrest van de Hoge Raad in de Checkpoint-zaak. 4.2 Betogingen Vorig jaar stond dit onderdeel van de kroniek in het teken van tentenkampen van Occupy en asielzoekers. Een aantal van die zaken kreeg een nasleep in deze kroniekperiode. Daarnaast zijn enkele andere zaken het vermelden waard.
Nasleep Occupy Er kwamen dit jaar twee zaken over de tentenkampen van Occupy voor de rechter. In beide gevallen oordeelde de rechter dat de burgemeester bevoegd was om op grond van artikel 5 van de WOM beperkingen op te leggen. Bij de Afdeling kwam het tijdelijke verbod op Occupy in Rotterdam in verband met evenementen als de marathon en het Zomerfestival aan de orde.[69] Naar het oordeel van de Afdeling moet Occupy Rotterdam aangemerkt worden als een entiteit die herkenbaar is in het rechtsverkeer. De rechtbank had Occupy Rotterdam dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Volgens de Afdeling heeft de burgemeester redelijkerwijs tot het verbod mogen komen, nu uit het advies van de politie blijkt dat de demonstratie van Occupy Rotterdam een obstakel vormt waardoor meer drukte ontstaat en voetgangersstromen ingewikkelder worden en dat er al vorig jaar incidenten zijn
Dit document is gegenereerd op 21-08-2014. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 9
Kluwer Navigator documentselectie
geweest rondom de demonstratie. De Rechtbank Amsterdam deed uitspraak in de bodemzaak over het besluit van de Amsterdamse burgemeester dat Occupy het tentenkamp op het Beursplein diende op te breken nadat de politie had geconstateerd dat op een aantal belangrijke punten op het gebied van brandveiligheid, hygiëne en de constructies van de tenten niet was voldaan aan eerder door de burgemeester gestelde voorwaarden.[70] Aan het besluit legde de burgemeester primair ten grondslag dat permanente bezetting van een gedeelte van de openbare ruimte met een kampement, niet onder de reikwijdte van de WOM valt, maar daarop kwam hij ter zitting terug. Ook de rechtbank is van oordeel dat de Occupy-betoging in haar geheel onder de reikwijdte van de WOM valt, al overweegt zij ook dat het verschil met gewoon kamperen aan de openbare weg, hetgeen op grond van de APV verboden is, steeds minder duidelijk is geworden door het verloop van de tijd. De rechtbank oordeelt dat het opbreken van het tentenkamp geen beëindiging ex artikel 7, maar een gerechtvaardigde beperking ex artikel 5 van de WOM van de betoging door Occupy behelst. In dit verband verwijst de rechtbank ook naar de geboden mogelijkheid de betoging elders – bijvoorbeeld aan de Amsterdamse Zuidas – voort te zetten.
Tentenkampen asielzoekers De Rechtbank Den Haag deed uitspraak in enkele zaken over tentenkampen van asielzoekers. In twee zaken, van respectievelijk Buitenkerk en Recht op Bestaan, oordeelde de rechter dat er geen procesbelang meer was.[71] In twee andere zaken die een reeds beëindigde betoging betroffen, achtte dezelfde rechtbank het procesbelang wel aanwezig omdat hier een concreet voornemen was om een nieuwe, soortgelijke betoging met een overeenkomstig doel te organiseren inzake problematiek die nog steeds actueel was.[72] Het ging hier onder meer om een procedure van Wij Blijven Hier Den Haag (WBHDH) tegen beperkingen die de burgemeester van Den Haag had gesteld aan een als betoging bedoeld tentenkamp van uitgeprocedeerde asielzoekers aan de Koekamp.[73] De burgemeester had een einde gemaakt aan het tentenkamp door slapen/overnachten in de openbare ruimte te verbieden, te bepalen dat het terrein waar de betoging plaatsvond tussen 22.00 uur en 06.00 uur moest worden verlaten en dat het kampement moest worden beëindigd. Daaraan had hij vrees voor het ontstaan van wanordelijkheden en risico’s voor de gezondheid ten grondslag gelegd. De rapportages van professionele diensten als GGD, brandweer en politie gaven alle aanleiding te veronderstellen dat die zaken in het geding waren. Vragen die in de uitvoerig gemotiveerde uitspraak aan de orde komen, betreffen onder andere de reikwijdte van het begrip ‘wanordelijkheden’, of de gezondheid van betogers door artikel 2 van de WOM wordt beschermd (in plaats van alleen de gezondheid van derden, zoals eiser betoogt) en of het tentenkamp een aan de betoging connex (en daardoor gemakkelijker te beperken)[74] recht is dan wel onderdeel uitmaakt van het kernrecht van betoging. De rechtbank acht de opvatting van eisers dat het bij ‘wanordelijkheden’ in de zin van artikel 5 van de WOM moet gaan om rellen/opstootjes/vernielingen of het gebruik van geweld, te beperkt, omdat bij de beoordeling of sprake is van wanordelijkheden ook de plaatselijke omstandigheden in aanmerking genomen moeten worden. Daarbij heeft de burgemeester volgens haar redelijkerwijs kunnen concluderen dat gezien de lange periode, het toenemende aantal deelnemers en de centrale locatie, een kampement naar zijn aard al een mate van wanordelijkheid in zich draagt. Volgens de rechtbank valt voorts ook de gezondheid van de betogers binnen de reikwijdte van artikel 2 en artikel 5 van de WOM, in verband waarmee zij verwijst naar daarmee overeenstemmende uitspraken van de voorzieningenrechter van de eigen rechtbank[75] en van de Rechtbank Amsterdam.[76] De rechtbank oordeelt vervolgens dat de vrees voor het ontstaan van wanordelijkheden en risico’s voor de gezondheid gerechtvaardigd was en dat de getroffen maatregelen in het licht daarvan gerechtvaardigd waren. In dat verband overweegt zij dat het tentenkamp als een connex recht (en niet als kernrecht) moet worden beschouwd. Daarvan is door de opgelegde beperkingen weliswaar geen gebruik van betekenis overgebleven (zoals de jurisprudentie van de Afdeling lijkt te vereisen), maar volgens de rechtbank kon de burgemeester in redelijkheid oordelen dat de vrees voor wanordelijkheden en de gezondheid hiertoe
Dit document is gegenereerd op 21-08-2014. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 10
Kluwer Navigator documentselectie
noopten. De rechtbank acht de opgelegde beperkingen dan ook gerechtvaardigd.
Overige manifestaties Tegendemonstratie Het Comité Tegen Racisme en Bezuinigingen/Antifascistische Actie (AFA) wilde bij het Centraal Station in Den Haag protesteren, maar werd in verband met een PVV-demonstratie op diezelfde datum naar het Spuiplein in Den Haag verwezen. De voorzieningenrechter onderkent dat ook een tegendemonstratie valt onder het recht van betoging en niet zonder meer mag worden verboden of beperkt, maar acht deze restrictie redelijk. Daarbij neemt hij (NB: ten gunste van de opgelegde beperking) in aanmerking dat het gaat om demonstranten “met een zeer tegengestelde overtuiging en verzoekers die naar eigen zeggen met de demonstratie vooral beogen actief en rechtstreeks een tegengeluid te laten horen aan het bij de demonstratie van Geert Wilders en de PVV aanwezige publiek”.[77] Tegengaan hinder voor bezoekers De burgemeester van Leiden legde beperkingen op ten aanzien van de locatie, het uitdelen van flyers en het geluidsniveau naar aanleiding van de kennisgeving van een demonstratie die de vereniging Doorbraak wilde houden bij de uitreiking van de zogenoemde Eureka-prijs. Het ging om een protest op het plein voor de ingang van re-integratie-bedrijf DZB, dat volgens Doorbraak betrokken is bij ‘dwangarbeid’. De burgemeester van Leiden heeft de beperkingen onder verwijzing naar wat hij als intimiderend gedrag van Doorbraak beschouwt, opgelegd omdat hij niet wil dat bezoekers door de betoging belemmerd worden. De voorzieningenrechter oordeelt dat de beperkingen in redelijkheid mochten worden opgelegd, onder andere omdat naar zijn oordeel de demonstranten nog steeds voldoende gelegenheid zullen hebben om hun standpunt aan de bezoekers duidelijk te maken.[78] Kennisgeving demonstratie vereist geen besluit Op grond van artikel 3 van de WOM bevat een APV in de regel een bepaling op grond waarvan kennis moet worden gegeven van een voorgenomen betoging waarna een bewijs van kennisgeving wordt verstrekt. Een dergelijk bewijs is als zodanig geen besluit en het achterwege blijven ervan kan dan ook niet leiden tot verbeurte van dwangsommen wegens niet-tijdig beslissen.[79] Als op de kennisgeving wordt gereageerd met een verbod, voorschriften of beperkingen is die reactie uiteraard wel een besluit.
4.3 Gebiedsverboden Terugkeer van delinquenten De jurisprudentie liet dit jaar een paar interessante zaken zien over gebiedsverboden. Wij bespraken in dit blad reeds twee zaken waarin de burgemeester van Veenendaal had getracht beperkingen op te leggen aan uit detentie ontslagen zedendelinquenten.[80] Eén daarvan betreft een vordering ex artikel 3:305b BW, de publiekrechtelijke variant van de collectieve actie ingevolge artikel 3:305a BW, dat wil zeggen een door de gemeente ter bescherming van de belangen van haar burgers ingestelde vordering. De voorzieningenrechter verklaarde de gemeente niet-ontvankelijk op grond van de Windmill-jurisprudentie: het opleggen van beperkingen aan een zedendelinquent via een onrechtmatigedaadsvordering op grond van 3:305b jo. artikel 6:162 van het BW zou een onaanvaardbare doorkruising betekenen van de wijze waarop bevoegdheden zijn toegekend in het bestuursrechtelijk en het strafrechtelijk systeem, waarmee de rechter met name doelt op de mogelijkheid die de strafrechter heeft om beperkende maatregelen op te leggen. Onze annotatie, waarnaar wij hier verwijzen, bevat onder andere een kritische bespreking van deze overwegingen.[81] De voorzieningenrechter motiveert overigens ook nog op grond waarvan hij bij ontvankelijkheid van de vordering tot een afwijzing daarvan zou zijn gekomen. De andere door ons reeds besproken Veenendaalse zaak betreft een door de burgemeester ex artikel Dit document is gegenereerd op 21-08-2014. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 11
Kluwer Navigator documentselectie
172, derde lid, van de Gemeentewet opgelegd gebiedsverbod teneinde de terugkeer van een van ontucht met zijn buurmeisje verdachte man naar zijn buurt en woning te verhinderen. De voorzieningenrechter wijst het schorsingsverzoek toe omdat naar zijn oordeel de burgemeester “onvoldoende relevante feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht om de conclusie te rechtvaardigen dat ernstig moet worden gevreesd dat verzoekers terugkeer naar zijn woning zal leiden tot een verstoring van de openbare orde ter plaatse”. Dan is er nog een derde zaak die een door de burgemeester van Veenendaal opgelegd gebiedsverbod betreft, ditmaal voor het uitgaansgebied, gericht aan een persoon die wegens een ernstig geweldsincident gedetineerd is geweest.[82] De voorzieningenrechter oordeelt echter dat de burgemeester met de door hem verstrekte stukken onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat ernstig moet worden gevreesd voor verstoring van de openbare orde in het uitgaansgebied van de gemeente Veenendaal, zodat hij niet bevoegd was om op grond van artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet het gebiedsverbod op te leggen. Deze zaken laten net als de in de vorige kroniek besproken zaken zien dat het de burgemeester niet gemakkelijk wordt gemaakt beperkingen op te leggen in verband met de terugkeer van een (zeden)delinquent in de maatschappij.
Gebiedsverboden op grond van de Voetbalwet Er is in het afgelopen jaar niet veel jurisprudentie gevormd over gebiedsverboden op grond van de Voetbalwet. In de weinige gepubliceerde zaken die er waren, hielden de daarin aan de orde zijnde gebiedsverboden stand.[83] Datzelfde geldt voor het groepsverbod ex artikel 172a van de Gemeentewet dat de burgemeester van Amsterdam oplegde aan een verstoorder van de openbare orde uit de zogenoemde ‘Top 600’ bij diens terugkeer uit detentie.[84]
Verwijderingsbevel APV Artikel 2.1.1, tweede lid, van de APV Rotterdam, luidt als volgt: “Eenieder, die op de weg aanwezig is bij enig voorval, waardoor wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis, waardoor wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.” Uit de conclusie A-G bij HR 17 september 2013 en de ambtshalve overwegingen van de Hoge Raad in dat arrest,[85] kan worden geconcludeerd dat een bevel als bedoeld in genoemde bepaling geen “vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan” in de zin van artikel 184 Sr oplevert omdat de bepaling niet uitdrukkelijk inhoudt (dat wil zeggen: de bevoegdheid schept) dat een politieambtenaar gerechtigd is tot het doen van een dergelijke vordering. Het niet voldoen aan een dergelijk bevel kan dan ook niet op basis van artikel 184 Sr worden vervolgd. Dat neemt niet weg dat degene die zich niet aan een dergelijk bevel houdt, zich schuldig maakt aan een overtreding van de APV, hetgeen op grond van de APV zelf (als overtreding) kan worden bestraft. Interessant is ook het arrest van de strafkamer van de Hoge Raad van 12 december 2013 over een Amsterdams verwijderingsbevel annex 24 uur durend gebiedsverbod dat werd opgelegd met toepassing van artikel 2.9 van de APV en na overtreding leidde tot vervolging op basis van artikel 184 Sr.[86] Op grond van genoemd artikel 2.9 is degene die in een als zodanig aangewezen ‘overlastgebied’ bepaalde, in het artikel genoemde overtredingen begaat, verplicht zich onmiddellijk uit dat overlastgebied te verwijderen en zich daar voor de duur van 24 uur niet meer te bevinden, wanneer de burgemeester hem een daartoe strekkend bevel heeft gegeven. De burgemeester had, kort gezegd, door een mandaatsbesluit de politie gemachtigd in een dergelijk geval namens hem een bevel te geven zich uit een overlastgebied te verwijderen en zich daarin gedurende 24 uur niet meer te bevinden. Het
Dit document is gegenereerd op 21-08-2014. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 12
Kluwer Navigator documentselectie
hof kwam tot de conclusie dat geen sprake was van een “krachtens wettelijk voorschrift” gegeven bevel als bedoeld in artikel 184 Sr en sprak de verdachte vrij. Reden: de bepaling in kwestie houdt niet uitdrukkelijk in dat de burgemeester gerechtigd is tot het geven van een bevel. Hij ontleent aan het artikel dan ook geen bevoegdheid daartoe. Het mandaatsbesluit ging er volgens het hof ten onrechte van uit dat een bevoegdheid werd uitgeoefend die de burgemeester ontleende aan artikel 2.9 van de APV, zodat het verwijderingsbevel van de politie ook niet daarop kon worden gegrond. De Hoge Raad ziet dat echter anders. Hij deelt de opvatting van het hof dat artikel 2.9 van de APV niet uitdrukkelijk inhoudt dat de burgemeester gerechtigd is tot het geven van een bevel als waarvan te dezen sprake is. Dat neemt echter volgens de Hoge Raad, kort samengevat, niet weg dat de burgemeester deze bevelsbevoegdheid kan ontlenen aan artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet, en daar “kennelijk” ook daadwerkelijk toepassing aan heeft gegeven door het mandaatsbesluit. De Hoge Raad beschouwt het mandaatsbesluit als een bevel ingevolge genoemd artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet dat is gegeven voor de in artikel 2.9 van de APV nauwkeurig omschreven gevallen. Dat bevel is volgens de Hoge Raad een wettelijk voorschrift “in materiële zin” waardoor het door de politie gegeven verwijderingsbevel wel degelijk een krachtens wettelijk voorschrift gegeven bevel als bedoeld in artikel 184 Sr is. 4.4 Huisverboden De Wet tijdelijk huisverbod zorgt voor een gestage stroom jurisprudentie. Het huisverbod is een bestuurlijk instrument bedoeld om een afkoelingsperiode in te lassen en escalatie te voorkomen. Het kan ook worden ingezet als er geen strafbare feiten zijn gepleegd.[87] Standaardoverweging van de Afdeling is dat het opleggen van een huisverbod een ingrijpend instrument is waarvan de toepassing zeer grote gevolgen heeft voor het privéleven van betrokkenen. De bevoegdheid daartoe is beperkt tot situaties waarin voldoende grond aanwezig is om aan te nemen, althans ernstig te vermoeden, dat zich een ernstig en onmiddellijk gevaar voordoet voor de veiligheid van personen. Indien dat het geval is, dient de burgemeester zorgvuldig te overwegen of aanwending van de bevoegdheid aangewezen is. De rechter beoordeelt of de aangevoerde omstandigheden van dien aard waren dat in het voorliggende geval een bevoegdheid tot oplegging van een huisverbod bestond. Indien dat het geval is, wordt de afweging van de burgemeester terughoudend getoetst.[88] De jurisprudentie geeft dan ook weinig vernietigingen van huisverboden te zien. Een uitzondering is een zaak waarin belanghebbende niet eerst op grond van artikel 4:8 van de Awb gelegenheid was geboden zijn zienswijze te geven.[89] Eveneens vaste jurisprudentie is dat bij de beoordeling of de dreiging van gevaar of het vermoeden daarvan daadwerkelijk niet langer bestaat, van belang is of de uithuisgeplaatste inmiddels een reële aanvang met de hulpverlening heeft gemaakt en of de verwachting gerechtvaardigd is dat hij aan de hulpverlening blijft meewerken.[90] Dit speelt in het kader van de vraag of een huisverbod moet worden verlengd. Het gaat daarbij om professionele hulpverlening. Een gestelde verzoening en gemaakte afspraken met een priester, de wijkagent en de zoon van de uithuisgeplaatste, zijn niet als zodanig te beschouwen en nemen de (vermoede) dreiging van gevaar dan ook niet weg.[91] 4.5 Overig Inbeslagname honden door gebruik lichte bevelsbevoegdheid De burgemeester van Assen neemt op grond van zijn bevelsbevoegdheid ex artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet op 17 mei 2011 een hond in beslag na een bijtincident op 22 april 2011 waaraan twee eerdere bijtincidenten voorafgingen. De Afdeling volgt de rechtbank in haar oordeel dat zich gelet op de in de buurt als gevolg van de incidenten met de hond ontstane onrust, een verstoring van de openbare orde voordeed die inbeslagname rechtvaardigde. Daarbij is van belang dat de burgemeester voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat aanwending van de in artikel 2:59 van de APV neergelegde bevoegdheden een muilkorf- en aanlijngebod op te leggen, in dit geval geen oplossing zou bieden.[92] Interessant is de noot van Brouwer bij deze uitspraak waarin hij uiteenzet Dit document is gegenereerd op 21-08-2014. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 13
Kluwer Navigator documentselectie
waarom artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet naar zijn mening om tal van redenen, waaronder het ontbreken van een onmiddellijkheidssituatie, niet had mogen worden gebruikt in deze casus. De burgemeester van Son en Breugel neemt Rottweiler Diesel in beslag na een reeks incidenten. Het daartegen gerichte verzoek om voorlopige voorziening wordt op grond van, kort gezegd, een afweging van de betrokken belangen afgewezen, maar de voorzieningenrechter spreekt daarbij wel zijn uitdrukkelijke twijfel uit over de vraag of is voldaan aan het onmiddellijkheidsvereiste nu er zes dagen zijn verstreken tussen beslagname en incident.[93] Op dat punt lijkt er enig contrast te bestaan met de hiervoor besproken uitspraak van de Afdeling.
Motorclubs De Outlaw Motor Gangs (OMG’s) houden de gemoederen flink bezig, zoals wij hiervoor al beschreven. Op grond van een ambtsbericht van de Politie Oost-Brabant en de bestuurlijke rapportage ‘Dreigingsbeeld 7e editie Harleydag Valkenswaard 2014’ van de Divisie Regionale Informatie Organisatie van de Politie Oost-Brabant trekt de burgemeester van Valkenswaard de vergunning in voor de jaarlijkse Harleydag in Valkenswaard. De politie concludeert in haar rapportage dat het risico op (grootschalige) ordeverstoringen tijdens die Harleydag hoog is. De voorzieningenrechter oordeelt dat de burgemeester in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat sprake is van (ernstige) vrees voor verstoring van de openbare orde en veiligheid tijdens de Harleydag in Valkenswaard en wijst het verzoek om schorsing van de intrekking af. [94] De eveneens op het hiervoor genoemde ambtsbericht gebaseerde weigering van de burgemeester van Helmond een evenementenvergunning te verlenen aan motorzaak DCA Motorcycles voor een kleinschalige open dag in de vorm van een Paasshow, doorstaat de rechterlijke toets echter niet. [95] Zo’n open dag is niet gelijk te stellen met de in het rapport genoemde evenementen en ook overigens is onvoldoende aannemelijk geworden dat OMG’s wegens het niet doorgaan van die evenementen de door verzoeker geboden Paasshow zullen gebruiken om de confrontatie aan te gaan met een rivaliserende OMG.
Sinterklaasintocht De discussie omtrent de figuur van Zwarte Piet heeft dit jaar de bestuursrechter bereikt. De voorzieningenrechter leek het verzoek tot schorsing van de evenementenvergunning voor de Sinterklaasintocht slechts te willen toetsen aan weigeringsgronden van de APV en wees het verzoek af.[96] Hij overwoog dat belangen die de vermeende racistische onderstroom betreffen geen of onvoldoende relatie hebben met de openbare orde en veiligheid. Inmiddels heeft echter de Amsterdamse rechtbank uitspraak gedaan in de bodemzaak en het besluit op de bezwaren tegen deze evenementenvergunning vernietigd.[97] Ook de rechtbank oordeelt dat de opgeworpen bezwaren onvoldoende relatie hebben tot de in de APV genoemde weigeringsgronden “openbare orde” en “veiligheid”. Het feit dat sprake is van limitatieve weigeringsgronden betekent volgens haar echter niet dat bepaalde hogere regelingen, zoals de Grondwet of internationaal bindende bepalingen, niet toch aan verlening van de vergunning in de weg kunnen staan. Na een uitvoerige toets aan hogere regelingen vernietigt zij het besluit op bezwaar op grond van het feit dat de burgemeester artikel 8 van het EVRM niet in zijn afweging zou hebben betrokken, terwijl daarop volgens de rechtbank wel inbreuk wordt gemaakt nu Zwarte Piet als een “racistisch onderdeel” van het Sinterklaasfeest is te beschouwen en daarmee inbreuk maakt op het privéleven van zwarte mensen die zich daardoor gekwetst voelen. De burgemeester krijgt zes weken de tijd opnieuw op het bezwaar te beslissen. Het is wel duidelijk dat deze discussie voorlopig nog niet zal zijn beslecht.
Verplichte treincombi bij risicowedstrijd Tot slot een openbare-ordeprobleem in relatie tot voetbal. De burgemeester van Eindhoven schrijft voor de wedstrijd PSV-Ajax een zogenoemde treincombiregeling voor: supporters kunnen alleen in combinatie met vervoer per trein toegang tot de wedstrijd krijgen. Door werkzaamheden aan het
Dit document is gegenereerd op 21-08-2014. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 14
Kluwer Navigator documentselectie
spoor leidt deze eis er echter feitelijk toe dat Ajax-supporters de wedstrijd niet zullen kunnen bezoeken. De burgemeester acht echter op advies van de districtchef het door de supportersvereniging van Ajax gewenste alternatief in de vorm van buscombivervoer niet aanvaardbaar met het oog op het belang van de openbare orde. De voorzieningenrechter in kort geding wijst het verzoek tot schorsing van de treincombiverplichting af. [98] Hij overweegt: “De voorzieningenrechter begrijpt dat dit zuur is voor de supporters van Ajax die geen verwijt kunnen worden gemaakt van de ontstane situatie, maar het is niet anders.” 5.Literatuur In het afgelopen kroniekjaar zijn er verschillende publicaties verschenen op het terrein van het openbare-orderecht. Een aantal daarvan noemen wij hierna. In het boek ‘De terugkeer van zedendelinquenten in de wijk’[99] brengen Huls en Brouwer de bevoegdheden van de burgemeester in kaart om zedendelinquenten te sturen bij hun terugkeer in de maatschappij. De auteurs constateren dat de burgemeester geen publiekrechtelijke bevoegdheden voorhanden heeft om terugkeer te voorkomen. Wel zien zij mogelijkheden in de collectieve vorderingsbevoegdheid van artikel 3:305b van het BW. Door gebruikmaking van deze bevoegdheid trekt de gemeente zich de belangen aan van de bewoners van de wijk waarin de exzedendelinquent terugkeert en kan zij bij de burgerlijke rechter de door haar nodig geachte maatregelen vorderen. Op deze manier is het volgens Huls en Brouwer bijvoorbeeld mogelijk een terugkeerverbod, gebiedsverbod, contactverbod of een minder verstrekkende maatregel als de verplichting van het ondergaan van hulpverlening te vorderen. Het is vervolgens aan de rechter om een belangenafweging te maken. Volgens de auteurs verzet de tweewegenleer zich niet tegen het gebruik van deze bevoegdheid. Zoals gezegd (paragraaf 4.3), zijn wij die mening ook toegedaan. Onder redactie van Brouwer en Schilder verscheen de bundel ´Van een andere orde. Over private ordehandhaving´.[100] In het inleidende hoofdstuk beschrijft de redactie dat de afgelopen jaren een keur aan modaliteiten van private handhaving van de orde is ontstaan. De bevoegdheden die in dat kader worden toegepast kunnen de vrijheidssfeer van burgers aanzienlijk beperken. Dit roept volgens de auteurs de vraag op naar de legaliteit, legitimiteit en controleerbaarheid van de maatregelen die private partijen hebben ontwikkeld. In de bundelbijdragen worden deze thema´s belicht. De bijdragen hebben betrekking op de privaatrechtelijke ordehandhaving op het terrein van de beveiligingsbranche, winkels en horeca, voetbalvandalisme, bescherming van prostituees, woonoverlast, evenementen en over de privaatrechtelijke aansprakelijkheid bij openbareordehandhaving. In het laatste hoofdstuk[101] observeert Jansen de bijdragen vanuit privaatrechtelijk perspectief. In opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het Ministerie van Veiligheid en Justitie is het onderzoeksrapport ‘Majesteitelijk en magistratelijk. De Nederlandse burgemeester en de staat van het ambt’[102] opgesteld. Op basis van empirisch materiaal is onderzocht hoe het burgemeestersambt er anno 2013 uitziet. In het rapport bespreken zij ook de juridische aspecten van ambt. Hieruit blijkt dat burgemeesters de recente uitbreiding van bevoegdheden een goede ontwikkeling vinden, maar dat bij een aantal daarvan vraagtekens worden geplaatst op praktische en principiële gronden. De vraag wordt opgeworpen of burgemeesters wel ruimte hebben de bevoegdheden te gebruiken. Ook kunnen burgemeesters in een kwetsbare positie belanden door de politisering met betrekking tot het gebruik van die bevoegdheden. De burgemeesters blijken over het algemeen tevreden over het functioneren van het driehoeksoverleg. Wel zijn zij kritisch over de nationale politie en de onduidelijkheid in de verantwoordelijkheden daarbij. Het thema van de jaarvergadering van de Nederlandse Juristen-Vereniging was ‘Crises, rampen en recht’. Muller gaat in zijn preadvies,[103] getiteld ‘Crisis en recht’, in op de vraag of het wenselijk, effectief, noodzakelijk en juridisch haalbaar is om de afzonderlijke bestaande wettelijke regelingen voor crisisbeheersing bij elkaar te vegen in een integrale Crisisbeheersingswet. Ook gaat hij in op de vraag of de inrichting van de bevoegdheden van de verschillende betrokken organen en organisaties anders vormgegeven zou moeten worden en of een integrale Crisisbeheersingswet daarbij behulpzaam zou zijn. Onder ‘crisis’ verstaat Muller een situatie waarin een vitaal belang van de samenleving is aangetast of dreigt te worden aangetast. Daaronder vallen ook bepaalde openbareDit document is gegenereerd op 21-08-2014. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 15
Kluwer Navigator documentselectie
ordeverstoringen, zoals de krakers- en kroningsrellen in Amsterdam in de vorige eeuw of de Facebookrellen in Haren in 2012. Muller concludeert in zijn preadvies dat het wenselijk is te komen tot een kaderwet Crisisbeheersing, waarvoor hij in het preadvies ook op hoofdlijnen een inhoudsopgave heeft geschetst. Het preadvies is door Brouwer en Schilder in NJB[104] besproken. De auteurs vinden dat een integrale crisisbeheersingswet zeker nadere overdenking verdient, maar zij verwachten een lastige klus voor wetgevingsjuristen als het aankomt op de vormgeving ervan. In Trema verscheen in februari van dit jaar een bijdrage van Rogier[105] over de vraag in hoeverre toepassing van het ingezetenecriterium voor coffeeshops van lokale omstandigheden afhankelijk kan zijn. Rogier concludeert voorlopig dat de toepassing van het criterium niet afhankelijk lijkt te kunnen zijn van overlast in lokale omstandigheden. Anders dan de regering meent hij dat nog niet vaststaat dat het criterium eenduidig bij de strafrechter, civiele rechter en bestuursrechter de toets der kritiek doorstaat. Ruigrok heeft een bijdrage in Ars Aequi[106] gewijd aan de mogelijkheden om private partijen taken van politie te laten overnemen. Daarbij gaat zij tevens in op de jarenlange discussie over de kosten voor politie-inzet bij evenementen en het ingetrokken wetsvoorstel ‘Wet politiekosten evenementen’. Hoewel zij nadelen ziet, is Ruigrok voorstander van privatisering van de handhaving van de openbare orde, zolang er een bevoegde eigenaar of rechthebbende valt aan te wijzen aan wie de kosten kunnen worden toegerekend. Zij pleit er daarom voor dat grootschalige evenementen als voetbalhuldigingen in een stadion plaatsvinden en niet in de publieke ruimte. In De Gemeentestem verscheen een artikel van Winter, Sibma, Struiksma en Woestenburg over de Voetbalwet.[107] De auteurs bespreken de wet en de voorgestelde wijzigingen en plaatsen die in de bredere context van de bevoegdheden van de burgemeester ter handhaving van de openbare orde. Naar aanleiding van de reeds genoemde VAR-studiemiddag ‘Openbare orde in beweging’ verscheen in NTB een bijdrage van Van Rooij en Van den Berg.[108] De bijdrage bevat een verslag van de voordrachten van De Jong, Van Meegen en Brouwer en de naar aanleiding daarvan gevoerde discussie. Als centrale thema's van de middag benoemen de auteurs de reikwijdte van het begrip ‘openbare-ordehandhaving’, welke actoren daarbij betrokken zouden moeten zijn en wat hun rol daarbij is en de opkomst van private partijen in de handhaving van de openbare orde. 6.Tot slot Drugsgerelateerde kwesties hebben weer een prominente plaats in deze kroniek en dat zal naar verwachting ook de komende jaren het geval zijn. Een artikel in NRC Handelsblad[109] vermeldt dat er in Nederland in het afgelopen jaar 6000 hennepkwekerijen zijn opgerold. De wens die door veel burgemeesters is geuit experimenten met legale hennepteelt ten behoeve van de bevoorrading van coffeeshops toe te staan, wordt door minister Opstelten resoluut van de hand gewezen evenals het verzoek om meer middelen voor de bestrijding van illegale teelt. In deze kwestie zijn het rijk en de gemeenten dus lastig op één lijn te krijgen. De wisselwerking tussen het rijk en de gemeenten laat zich ook goed zien bij de discussie over de toereikendheid van het wettelijk instrumentarium dat de burgemeester voorhanden heeft om de openbare orde te handhaven. Enerzijds creëert de wetgever steeds meer nieuwe taken en bevoegdheden die de burgemeester bewapenen om als sheriff de orde in zijn gemeente te bewaken. Anderzijds klinkt vanuit de burgemeesters de roep om op hun verantwoordelijkheden toegesneden bevoegdheden. Over maatschappelijke problemen als criminele motorclubs, (zeden)delinquenten die terugkeren in de maatschappij en woonoverlast hebben verschillende burgemeesters laten weten dat het voorhanden zijnde instrumentarium tekortschiet. Het valt dan ook toe te juichen dat de Minister van Veiligheid en Justitie een onderzoek laat verrichten waarbij “de mogelijkheden ten aanzien van het openbare-orderecht” worden geïnventariseerd, en waarbij “de overzichtelijkheid en de toepasbaarheid daarvan” zal worden onderzocht.[110]
Voetnoten
Voetnoten Dit document is gegenereerd op 21-08-2014. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 16
Kluwer Navigator documentselectie
[1] [2] [3] [4] [5] [6] [7] [8] [9] [10] [11] [12] [13] [14] [15] [16] [17] [18] [19] [20]
[21] [22]
[23]
[24]
[25]
[26] [27]
Auteurs zijn beiden advocaat bij Kennedy Van der Laan. Zij danken Henriëtte Verdam voor het voorwerk dat zij heeft verricht ten behoeve van deze kroniek. De sluitingsdatum van deze kroniek, met uitzondering van de jurisprudentie (tot en met 10 juli) en slotparagraaf, is 1 juli 2014. J.H.A. van der Grinten & A.E.M. van den Berg, ‘Kroniek openbare-orderecht’, Gst. 2013/71. Kamerstukken II 2012 /13, 33582, nr. 3, p. 1 en 4. Handelingen II 2013/14, 33582, nr. 69, item 14. Alle aanwezige leden, met uitzondering die van de PvdD, hebben voor gestemd. Kamerstukken I 2013 /14, 33582, nr. A.
Handelingen II 2013/14, 33582, nr. 66. Hoewel deze zorg niet door alle leden van de Tweede Kamer wordt gedeeld. ‘Wil je privacy, pleeg dan geen misdrijf’, aldus Fritsma van de PVV (Handelingen II 2013/14, 33582, nr. 66). Handelingen II 2013/14, 33582, nr. 66. Kamerstukken II 2013 /14, 32224, nr. 8. Handelingen I 2012/13, 32211, nr. 35. Het betrof de motie van het lid Strik c.s. (Kamerstukken I 2012 /13, 32211, nr. L). Kamerstukken I 2012 /13, 32211, nr. M, p. 2. Kamerstukken II 2013/14, 33885, nr. 2. Kamerstukken II 2013 /14, 33885, nr. 5. Kamerstukken II 2013/13, 32459, nr. 14. Brief van de Minister van Veiligheid en Justitie aan de Voorzitter van de Tweede Kamer, 4 juni 2013, kenmerk 392140. Kamerstukken II 2013 /14, 33882, nr. 2. Memorie van toelichting, p. 3. Stb. 2014, 191. De onderscheidenlijke artikelen treden in werking op een bij Koninklijk Besluit te bepalen tijdstip. Besluit van 5 juni 2014 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de artikelen I en II van de Wet van 21 mei 2014 tot wijziging van de Gemeentewet, de Wet wapens en munitie en de Politiewet 2012 (verruiming fouilleerbevoegdheden) (Stb. 2014, 191), Stb. 2014, 201. Brief van de Minister van Veiligheid en Justitie aan de Tweede Kamer, 17 februari 2014, kenmerk: 484690, p. 1. Breda, Deventer, Doetinchem, Drachten, Eindhoven, Enschede, Groningen, Haarlem, Leeuwarden, Heerlen, Leeuwarden, Leiden, Venray, Venlo, Weert, Roermond, Sittard-Geleen, Maastricht, Kerkrade, Nijmegen, Rotterdam, Tilburg, Utrecht, Velsen, Zwijndrecht en Zwolle. Brief van de Minister van Veiligheid en Justitie aan de Tweede Kamer, 18 december 2013, kenmerk: 463287, p. 4-5. Met betrekking tot de verdragsrechtelijke verplichtingen gaat de minister in op het artikel van Brouwer en Schilder in NJB 2012/44 en NJB 2012/45, ‘Over de grenzen van gedogen, het failliet van de B en de I in het coffeeshopbeleid’. De minister zet uiteen dat hij het niet eens is met hun opvatting dat ruimte bestaat voor de regulering van hennepteelt vanwege het Nederlandse voorbehoud bij het VN-verdrag van 1988 tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen. P.H.P.H.M.C. van Kempen & M.I. Fedorova, Internationaal recht en cannabis. Een beoordeling op basis van VN-drugsverdragen en EU-drugsregelgeving van gemeentelijke en buitenlandse opvattingen pro regulering van cannabisteelt voor recreatief gebruik, Deventer: Kluwer 2014. Interview met NOS, d.d. 31 januari 2014, www.nrc.nl/nieuws/2014/01/31/35-gemeenten-tekenenwietmanifest-joint-regulation/. Dit standpunt heeft hij toegelicht in een brief aan de Tweede Kamer van 17 februari 2014, kenmerk: 484690. J.H.A. van der Grinten & A.E.M. van den Berg, ‘Kroniek openbare-orderecht’, Gst. 2013/71. Intraval, Coffeeshops in Nederland 2012; aantallen Coffeeshops en gemeentelijk beleid 1999/2011, in opdracht van WODC, Rotterdam: 2013.
Dit document is gegenereerd op 21-08-2014. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 17
Kluwer Navigator documentselectie
[28] [29] [30] [31] [32]
De 1% verwijst naar de uitspraak dat 99% van de motorrijders zich aan de wet houdt. Kamerstukken II 2011/12, 29911, nr. 71. NOS, ‘Motorbendes: wie is wie’, 8 mei 2014, http: / /nos.nl /artikel /628825-motorbendes-wie-is-wie.html. NRC Handelsblad, ‘Burgemeesters op ‘glad ijs’ door aanpak motorclubs’, 5 mei 2014. NRC Handelsblad, ‘Amersfoort botst met Sytze van der V.’, 2 juli 2014.
[33] [34] [35]
Algemeen Dagblad, ‘Apeldoorn verdraagzaam tegenover Van der Graaf’, 11 juni 2014. Van Bennekom, ‘Beperk verkoop- en afsteektijden’, Burgemeesterblad 2014/72. Zie ook: Kamerstukken II 33750-XII, nr. 90.
[36] [37]
https: / /www.vng.nl /files /vng /brieven /2014 /20140305_brief-overig_woonoverlast_0.pdf. Een verslag van de middag is gepubliceerd in NTB: A.E.M. van den Berg & A.E. van Rooij, NTB 2013/26. Zie verder paragraaf 5. Rb. Haarlem 4 december 2012, LJN BY5942, AB 2013/91, m.nt. J.G. Brouwer & A.E. Schilder. Rb. Rotterdam (vzr.) 25 juli 2013 ECLI:NL:RBROT:2013:5584. ABRvS 11 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2365, JB 2014/27. Zie onder andere: Rb. Limburg 24 januari 2014, ECLI:NL:RBLIM:2014:639, JHV 2014/41, m.nt. Gardenbroek; Rb. Den Haag 17 maart 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:3300;Rb. Oost-Brabant 17 april 2014, ECLI:NL:RBOBR:2014:1914; Rb. Den Haag 8 mei 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:5651. ABRvS 12 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:415, NJB 2014/491. Kamerstukken II 2005/06, 30515, nr. 3, p. 8 en Kamerstukken II 2006 /07, 30 515, nr. 6, p. 1 en 2. ABRvS 28 november 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY4412, JG 2013/4. Rb. Rotterdam, 14 november 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:8911. ABRvS 9 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2562. ABRvS 5 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA2043, Gst. 2013/95, m.nt. L.J.J. Rogier in welke zaak de burgemeester verschillende verzwarende omstandigheden aan zijn besluit ten grondslag had gelegd. Idem. Beslissingsruimte is hier naar onze indruk op te vatten als “beleidsvrijheid”; zie de reeks annotaties van L.J.A. Damen over dit thema in AB waaronder die bij ABRvS 2 juni 2010 in AB 2012/257. Rb. Den Haag (vzr.), 08 mei 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:5651. ABRvS 11 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2365, JB 2014/27. ABRvS 6 augustus 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AI0787 en ABRS 8 september 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN6187, AB 2010/307, m.nt. A. Tollenaar & F.R. Vermeer, Gst. 2010/118, m.nt. L.J.J. Rogier.
[38] [39] [40] [41]
[42] [43] [44] [45] [46] [47] [48] [49] [50] [51]
[52] [53]
ABRvS 2 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1138, NJB2014/1061. ABRvS 25 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2272, ABRvS 9 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2562.
[54] [55]
ABRvS 28 mei 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1976. ABRvS 16 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1514 in welke zaak de doorzoeking had plaatsgevonden op 5 juli 2011, de burgemeester op 8 september 2011 het dossier van de politie ontving en op 28 november 2011 tot de woningsluiting besloot. ABRS 16 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1514. Zie ook ABRvS 18 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2163; ABRvS 18 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2181; ABRvS 9 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2562. Conclusie Staatsraad A-G L.A.D. Keus 24 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2532, NJB 2014/216, in de zaken 201304752/2/A3, 201304645/2/A3 en 201301818/2/A3. De conclusie gaat uitvoerig in op alle relevante aspecten zoals de strekking van artikel 13b van de Opiumwet, Unierechtelijke bepalingen, het prejudiciële arrest van het HvJ EU d.d.16 december 2010, C-137/09, ECLI:NL:XX:2010:BO8814, Jurispr. 2010, p. I-13019, NJ 2011/290, m.nt. A.H. Klip (Josemans) waarin het ingezetenencriterium dat in die zaak ingevolge de APV werd toegepast, aan de orde was, de Aanwijzing Opiumwet van het College van Procureurs-Generaal en reeds gewezen rechterlijke uitspraken. Het voert te ver in het kader van deze kroniek op al die aspecten in te gaan, wat niet wegneemt dat wij lezing van de conclusie van harte aanbevelen aan eenieder die zich in dit onderwerp verdiept. Rb. Limburg 25 april 2013, ECLI:NL:RBLIM:2013:BZ8548, AB 2013/176, m.nt. J.G. Brouwer, Rb. ZeelandWest-Brabant 17 januari 2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:BY8753, AB 2013/175, m.nt. J.G. Brouwer.
[56] [57]
[58]
Dit document is gegenereerd op 21-08-2014. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 18
Kluwer Navigator documentselectie
[59]
[60] [61] [62] [63] [64] [65]
Zie ECLI:NL:RVS:2014:2163 inzake de hoger beroepen van de Minister van V&I, de burgemeester van Tilburg en Stichting de Cirkel (eploitant) tegen de sluiting van coffeeshop Toermalijn, ECLI:NL:RVS:2014:2171 inzake het hoger beroep van de Vereniging Officiële Coffeeshops te Maastricht (VOCM) tegen de sluiting van Easy Going en ECLI:NL:RVS:2014:2181 inzake de hoger beroepen van de Minister van V&I, de burgemeester van Maastricht en de exploitant tegen de sluiting van coffeeshop Easy Going. De Minister wordt in beide zaken wegens ontbreken van een rechtstreeks belang niet-ontvankelijk verklaard. De niet-ontvankelijkheid van De VOCM blijft in stand. Dat wil zeggen het onder die naam gevoerde Maastrichtse coffeeshopbeleid waarmee de burgemeester heeft aangesloten bij de AHOJG-BI-criteria. Rb. Gelderland (vrz.) 21 november 2013, ECLI:NL:RBGEL:2013:4689.
[74] [75]
Rb. Amsterdam (vzr.) 23 januari 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:173. Rb. Amsterdam, 23 april 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:2151. Kamerstukken II 1996/97, 25324, nr. 3, p. 5. Hof Den Haag 6 februari 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:205, NJFS 2014/73, AB 2014/160, m.nt. J.G. Brouwer en A.E. Schilder die erop wijzen dat er inhoudelijk geen verschil bestaat tussen de door de Afdeling onverbindend verklaarde Amsterdamse APV en de Rotterdamse APV waar het in deze zaak om draaide. HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:7, NBSTRAF 2013/277, m.nt. J.A. Rendering, JIN 2013/144, m.nt. M.L.C.C. de Bruijn-Lückers, NJ 2013/563, m.nt. P.H.P.H.M.C. van Kempen, NJB 2013/1876, VA 2014/27. Hof Den Haag, 2 juli 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:2207, zie in dit verband ook Rb. Overijssel 2 februari 2014, ECLI:NL:RBOVE:2014:907 (OM ontvankelijk maar geen strafoplegging). Het Hof meent onder andere dat de coffeeshophouders erop hadden mogen vertrouwen dat hun interpretatie van de gedoogcriteria, die zij volgens die uitleg naleefden, overeenstemde met die van het OM. ABRvS 23 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1439, NJB 2014/992, JOM 2014/483, JB 2014/121, AB 2014/232, m.nt. H.D. Tolsma. Rb. Amsterdam 24 januari 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:227. Rb. Den Haag, 23 januari 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:789, Rb. Den Haag, 23 januari 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:1134. Rb. Den Haag, 23 januari 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:790. Zie voor de andere zaak, met vergelijkbare overwegingen, Rb. Den Haag 23 januari 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:1708 inzake beperkingen aan de beoogde voortzetting van de betoging van WBHDH door Recht op Bestaan. Zie ABRvS 5 januari 1996, LJN AN5002. Rb. Den Haag (vzr.) 12 december 2012 in AWB 12/11256.
[76] [77] [78]
Rb. Amsterdam 28 november 2012 (LJN BY4471). Rb. (vzr.) Den Haag 19 september 2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:12101. Rb. (vzr.) Den Haag 27 november 2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:16319.
[79] [80]
ABRvS 9 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1423. Rb. Midden-Nederland (vzr.) (civiel) 6 november 2013, ECLI:NL:RBMNE:2013:5494, Gst. 2014/28, m.nt. J.H.A. van der Grinten en A.E.M. van den Berg, AA 20140369, m.nt. R.J.B. Schutgens en Rb. MiddenNederland (vzr.) 18 november 2013, ECLI:NL:RBMNE:2013:5696, Gst. 2014/29, m.nt. J.H.A. van der Grinten & A.E.M. van den Berg. Zie ook het naschrift bij deze annotatie van H.Ph.J.A.M. Hennekens in Gst. 2014/52 en onze reactie daarop in Gst. 2014/53. Rb. Midden-Nederland (vzr.) 21 januari 2014, ECLI:NL:RBMNE:2014:182.
[66] [67] [68] [69] [70] [71] [72] [73]
[81] [82] [83]
[84]
Rb. Oost-Brabant (vzr.) 7 mei 2014, ECLI:NL:RBOBR:2014:2385 inzake een gebiedsverbod opgelegd door de burgemeester van Eindhoven wegens drugsgerelateerde overlast en ABRvS 5 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:325 inzake een gebiedsverbod opgelegd door de burgemeester van Den Haag wegens voetbalgerelateerde overlast. Rb. Amsterdam 6 augustus 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:4865, zie verder nog Rb. Amsterdam (vzr.) 30 september 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:6648 (groepsverbod en meldingsplicht).
Dit document is gegenereerd op 21-08-2014. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 19
Kluwer Navigator documentselectie
[85] [86]
HR 17 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:704, NBSTRAF 2013/314, NJB 2013/2135, NJ 2014/287, m.nt. P.H.P.H.M.C. van Kempen. HR 10 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1742, NJB 2014/99, NBSTRAF 2014/36, m.nt. B.W.A. Jue-Volker en J.S. Nan, Gst. 2014/36, m.nt. H.Ph.J.A.M. Hennekens. Hennekens gaat in zijn boeiende noot uitvoerig in op de dogmatische vragen die het arrest oproept. Hij beschouwt het arrest onder meer als een aanwijzing dat de Hoge Raad terugkomt op zijn arrest van 11 maart 2008 (Gst. 2008/103, AB 2008/163, NJ 2008/208) waarin hij oordeelde dat een gebiedsverbod niet op grond van artikel 172, lid 3, van de Gemeentewet mag worden opgelegd als de APV voorziet in de mogelijkheid een gebiedsverbod op te leggen. Wij delen die visie niet, omdat naar onze mening de Hoge Raad in zijn hier besproken arrest van 10 december 2013 zich niet uitspreekt over de verbindendheid van een APV-regeling die voorziet in de bevoegdheid van de burgemeester een bepaald bevel te geven. Hij oordeelt slechts dat artikel 2.9 van de Amsterdamse APV die bevelsbevoegdheid niet uitdrukkelijk verleent aan de burgemeester.
[104] [105] [106]
ABRvS 23 april 014, ECLI:NL:RVS:2014:1408, AB 2014/231. Zie onder meer ABRvS 11 september 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1086, ABRvS 23 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1408, AB 2014/231, m.nt. L.J.A. Damen. ABRvS 30 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1543. De rechtgevolgen blijven overigens in stand. Zie bijvoorbeeld ABRS 18 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2204. ABRvS 25 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2345. ABRvS 18 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2441, AB 2014/248, m.nt. J.G. Brouwer. Rb. Oost-Brabant (vzr.) 30 oktober 2013, ECLI:NL:RBOBR:2013:6005. Rb. Oost-Brabant (vzr.) 17 april 2014, ECLI:NL:RBOBR:2014:2146. Rb. Oost-Brabant (vzr.) 17 april 2014, ECLI:NL:RBOBR:2014:2271. Rb. Amsterdam (vzr.) 8 november 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:7443. ABRvS 3 juli 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:3888. Rb. Oost-Brabant (vzr.) 19 september 2013, ECLI:NL:RBOBR:2013:5173 (civiel). C.E. Huls & J.G. Brouwer, ‘De terugkeer van zedendelinquenten in de wijk’, Amsterdam: Reed Business 2013. J.G. Brouwer & A.E. Schilder, Van een andere orde. Over private ordehandhaving, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2014. C.E.C. Jansen, Slotbeschouwing: enkele privaatrechtelijke observaties. N. Karsten e.a., ‘Majesteitelijk en magistratelijk. De Nederlandse burgemeester en de staat van het ambt’, Tilburgse School voor Politiek en Bestuur en DEMOS, 20 maart 2014. Handelingen Nederlandse Juristen-Vereniging, 2014-1, Deventer: Kluwer 2014. De andere pre-adviseurs zijn prof. mr. T. Hartlief (‘Privaatrecht in nood’), prof. mr. dr. B.F. Keulen (‘Strafrecht en crises’) en prof. dr. H.R.B.M. Kummeling (‘Recht in nood’). J.G. Brouwer & A.E. Schilder, ‘Naar een integrale Crisisbeheersingswet’, NJB 2014/1089. L.J.J. Rogier, ‘Coffeeshopbeleid en het ingezetenecriterium’, Trema, februari 2014. L.D. Ruigrok, ‘Die pet past ons allemaal’, Ars Aequi, juli/augustus 2013.
[107] [108] [109] [110]
H.B. Winter, A. Sibma, N. Struiksma en N.O.M. Woestenburg, ‘Op doel?’, Gst. 2013/92. A.E.M. van den Berg & A.E. van Rooij, ‘Openbare-orderecht in beweging’, NTB 2013/26. NRC Handelsblad, ‘Misdaad verhuist naar zuiden, politie niet’, 17 juli 2014. Handelingen I 2013/14, 33112, nr. 29, item 5.
[87] [88] [89] [90] [91] [92] [93] [94] [95] [96] [97] [98] [99] [100] [101] [102] [103]
Dit document is gegenereerd op 21-08-2014. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 20