KRONIEK FINANCIELE WETGEVING 1990-1992 (Deel I) Dirk MEULEMANS Assistent afdeling Economisch Recht K U. Leuven Wouter DEVROE Aspirant N.F. W. 0., afdeling Economisch Recht K U. Leuven Mario DEKETELAERE Assistent afdeling Economisch Recht K U. Leuven (Centrum Verzekeringswetenschap)
INLEIDING 1. In deze bijdrage wordt een overzicht gegeven van talrijke nieuwe wetten en uitvoeringsbesluiten, met inbegrip van de Europese verordeningen en richtlijnen, inzake financieel recht, die van kracht zijn geworden tussen 1 januari 1990 en 29 februari 1992. 2. Zoals reeds in de vorige "Kroniek Financiele Wetgeving"l, werd opgemerkt, vallen ook nu het groot aantal en de draagwijdte van de verschillende wetswijzigingen op. De verschillende deelgebieden van het financieel recht hebben dan ook ingrijpende wijzigingen ondergaan. Zo werden ondermeer nieuwe voorschriften vastgesteld met betrekking tot de effecten van de overheidsschuld, de valutahandel, de openbare kredietinstellingen, de gemeenschappelijke beleggingsinstellingen, de Effectenbeurzen, de effectentransacties, het vermogensbeheer en het beleggingsadvies en het consumentenkrediet. 3. De belangrijkste en meest ingrijpende akte van de wetgever is zonder enige twijfel het nieuwe Beurswetboek, zijnde de Wet van 4 december 1990 op de financiele transacties en de financiele markten. 2 De centrale doelstelling van het omvangrijke Beurswetboek, dat niet minder dan zeven boeken telt, is de modernisering van de Belgische financiele markten in het vooruitzicht van de interne Europese markt van 1992. 3 Aldus worden verschillende Europese richtlijnen omgezet in het Belgisch recht en tegelijk een aantal deelgebieden van het financieel recht hervormd. 4
( 1) D. MEULEMANS en LENS, M., "Kroniek Financiele Wetgeving 1988-1989" ,jura Fa/c., 1989-90, 411. ( 2) B.S., 22 december 1990. ( 3) Voor een algemene situering, zie: MAYSTADT, Ph., "De modernisering van de Belgische financiele markten", Bank. Fin, 1989, 589-594. ( 4) Voor een algemene schets van bet nieuwe Beurswetboek, raadplege men: BANKCOMMISSIE,]aarverslag 1989-1990, Brussel, 21-29; MEULEMANS, D., "Het nieuwe Beurs-
3-37
4. In dit overzicht wordt nader ingegaan op de nieuwe wetgeving inzake twee deelgebieden van het financieel recht, met name het monetair recht en de financiele markten. In een volgende bijdrage zal de nieuwe wetgeving inzake de overige twee deelgebieden van het financieel recht aan bod komen, te weten de financiele instellingen en de financiele verrichtingen. I. MONETAIR RECHT A. ECONOMISCHE EN MONETAIRE UNIE IN EUROPA
a. Nieuwe wetgeving - Beschikking 90/141/EEG van 12 maart 1990 inzake de verwezenlijking van een geleidelijke convergentie van de economische ontwikkeling gedurende de eerste fase van de Economische en Monetaire Unie, P.B. L 78, 24 maart 1990. - Besluit 90/142/EEG van de Raad van 12 maart 1990 tot wijziging van Besluit 64/300/EEG betreffende de samenwerking tussen de centrale banken van de Lid-Staten der Europese Economische Gemeenschap, P.B. L 78, 24 maart 1990. - Slotdocument over Economische en Monetaire Unie, ondertekend op op de Europese top te Maastricht. b. Bespreking 5. In het vorige nummer van dit tijdschrift verscheen een bijdrage die de Economische en Monetaire Unie (E.M.U.) situeert in haar historisch kader 5. We kunnen ons hier dan ook grotendeels beperken tot een schets van de meer recente evoluties en tot een aanvullende literatuuropgave 6 .
wetboek", T. Not., 1990,423-433; SWENNEN, H., "Hervormingvan de financiele markten: de Wet van 4 december 1990", R. W., 1990-91, 865-874; WYMEERSCH, E., "Beleggersbescherming Anno 1990", DCCR, 1990, 302-320 en WEYTS, L., "Assepoesters verhaal: het Beurswetboek voor het notariaat", T. Not., 1991, 315-324. ( 5) DE CANNIERE, C., "De Europese monetaire eenmaking",]uraFalc., 1991-92,83-114. ( 6) Tijdens de periode die in dit overzicht wordt behandeld (begin 1990- begin 1992), verschenen over E.M.U. en E.C.U. o.m. volgende grondige bijdragen: Commissie van de Europese Gemeenschappen, Economische en monetaire unie, Brussel, 21 augustus 1990, SEC(90)1659 def., 37 p.; DE GRAUWE, P., "Costs and benefits of a monetary union", Generale Bank Chair 1991-92, Current Developments in European Integration, Leuven, K.U.Leuven. Faculty of Law. Centre for Advanced Legal Studies, februarimei 1991, 30 p.; GAMBLE, A., "EMU and European capital markets: towards a unified
3-38
6. Op de Europese Raad van Hannover (27 en 28 juni 1988) werd besloten tot de oprichting van een Intergouvernementele Conferentie (I.G.C.) over E.M.U .. Conform de aanbevelingen in het door deze Conferentie opgestelde "Rapport over de Economische en Monetaire Unie" -naar de voorzitter van de I.G.C. al vlug het "Rapport Delors" genoemd - werd door de Europese top van Madrid (26 en 27 juni 1989) beslist om de eerste fase van E.M.U. 7 op 1 juli 1990 te Iaten ingaan. Met die beslissing voor ogen heeft de Raad van Ministers op 12 maart 1990 twee belangrijke documenten uitgevaardigd. 7. "In het perspectief van de voltooiing van de interne markt en in de context van de economische en sociale samenhang" 8 organiseert het eerste document, in de vorm van een Beschikking van de Raad 9, een zogenaamd 'multilateraal toezicht' vanwege die Raad op het macro-economisch, micro-economisch en structuurbeleid van de lidstaten 10 . Ten minste tweemaal per jaar zal de Raad, op basis van verslagen en analyses van de Commissie 11 , onderzoek verrichten naar (a) de economische situatie en het beleid dat als reactie daarop door de Gemeenschap en de lidstaten wordt gevoerd, (b) de verenigbaarheid van het beleid van de lidstaten met dat van de Gemeenschap als geheel en (c) de externe economische context en de wisselwerking daarvan met de economie van de Gemeenschap 12 .
7) 8) ( 9) (10) (11) (12)
financial market", Common Mkt. L. Rev., 1991, 319-333 ; GUIGOU, E., "Les etapes de la relance de l'Union economique et monetaire (situation en juillet 1990)", Rev. des Affaires Europeennes, 1990, 57-60; HAHN, H.J., "The European Central Bank: Key to European Monetary Union or Target?", Common Mkt. L. Rev., 1991, 783-820; JACOBS, F.B., "The European Parliament and Economic and Monetary Union", Common Mkt. L. Rev., 1991, 361-382; JAILLET, P., "Aspects de l'union economique et monetaire et de la transition", Rev. Marcbe Commun, 1991, 518-528; LOUIS, J.-V. EN DE LHONEUX, E., "The development of the use of the ECU: legal aspects", Common Mkt. L. Rev., 1991, 335-359; LOUW, A., "Le role de l'ECU-panier dans la periode de transition vers l'union economique et monetaire europeenne", Rev. Marche Commun, 1991, 114-120; MAZIER, J., "Marche unique, union monetaire et politique economique en Europe" ,Rev. Marche Commun, 1991, 760-773; NIHOUL, P., "Chronique sur l'Union europeenne",].T., 1991, 733-736 en 758-762; OORT, C.J., "Economische en monetaire unie in Europa; bet 'plan-Delors"', S.E.W., 1990, 46-57; SHULMAN, S.B., "A Rapid or Evolutionary Approach: The EEC's Adoption of the ECU as a Common Currency", Northwestern]ournal of Int'l Law & Business, 1991, 390-423; Verloren van THEMAAT, P., "Some preliminary observations on the intergovernmental conferences : the relations between the concepts of a common market, a monetary union, an economic union, a political union and sovereignty", Common Mkt. L. Rev., 1991, 291-318. Zij kunnen een aanvulling vormen op de in het artikel van DE CANNIERE (supra noot 5) aangehaalde documenten. Over de inhoud van deze fase, zie DE CANNIERE, C., o.c., 99. Art. 1 van Beschikking 90/141/EEG. Deze Beschikking heft Beschikking 74/120/EEG en Richtlijn 74/121/EEG op. Id., art. 3. Ibid. Id., art. 1.
3-39
Het is de bedoeling van het multilateraal toezicht op termijn te komen tot een grotere coordinatie van het economisch beleid van de lidstaten. Met het oog daarop kan de Raad aan de lidstaten suggesties doen, in het bijzonder over hun begrotingsbeleid 1 3. 8. Het tweede document, een Besluit van de Raad, versterkt de samenwerking tussen de centrale banken van de Lidstaten. De taken van het 'Comite van presidenten van de centrale banken van de Europese Economische Gemeenschap' 14 worden gevoelig uitgebreid op monetair vlak 15 , opnieuw vooral ter bevordering van een gecoordineerd beleid door de afzonderlijke lidstaten 16 . Voor het eerst kan het Comite oak adviezen uitbrengen aan afzonderlijke regeringen 17 . Het Comite van centrale-bank presidenten zal voortaan oak zwaarder doorwegen op het besluitvormingsproces vermits de voorzitter ervan uitgenodigd zal worden om deel te nemen aan de relevante vergaderingen van de Raad 1s. 9. Op de Europese top in Rome (27 en 28 oktober 1990) werd beslist de tweede fase van E.M.U. op 1 januari 1994 te laten aanvangen. Ondertussen werd echter steeds duidelijker dat bet E.E.G.-Verdrag aangepast moest worden om een echt eengemaakte economische en monetaire ruimte mogelijk te maken. Op de top van Maastricht (9 en 10 december 1991) hebben de lidstaten eindelijk tot dergelijke aanpassingen besloten. Daar werd immers concreet gestalte gegeven aan de tweede en derde fase van E.M.U .. 10. De tweede fase zal op 1 januari 1994 aanvangen 1 9 met de oprichting van een Europees Monetair Instituut (E.M.I.) dat de monetaire politiek van de lidstaten zal coordineren, dat zal toezien op de ontwikkeling van de E.C.U. en dat de voorbereidingen zal treffen voor de derde en laatste fase 20 . Eveneens vanaf het begin van de tweede fase zal de samenstelling van de E.C.U.-muntenkorf definitief bevroren worden 21 .
(13) Id., art. 2, lid 2 en art. 3, lid 2. (14) Opgericht door art. 1 van het Besluit 64/300/EEG van de Raad van 8 mei 1964 betreffende de samenwerking tussen de centrale banken van de Lid-Staten der Europese Gemeenschap, P.B. nr. 77 van 21 mei 1964, 1206/64. (15) Enig art., 3. van het Besluit 90/142/EEG waardoor art. 3 van het Besluit 64/300/EEG wordt vervangen. (16) Enig art., 3., 3. van het Besluit 90/142/EEG waardoor in art. 3 van het Besluit 64/300/EEG een punt 3. wordt ingevoegd. (17) Enig art., 3., 5. van het Besluit 90/142/EEG waardoor in art. 3 van het Besluit 64/300/EEG een punt 5. wordt ingevoegd. (18) Enig art., 2. van het Besluit 90/142/EEG waardoor in het Besluit 64/300/EEG een art. 2bis wordt ingevoegd. Zie ook art. 7 Beschikkingvan 12 maart 1990. (19) Voorgesteld art. 109C, 1. EEG Verdrag. (20) Voorgesteld art. 109D EEG Verdrag. (21) Voorgesteld art. 109E, lid 1 EEG Verdrag. Het Verenigd Koninkrijk heeft tevergeefs gestreefd naar de invoering van een zg. 'harde' E.C.U., naast de afzonderlijke E.G.munten en het huidige E.C.U.-systeem. Alhoewel dit soort E.C.U. niet zou kunnen de-
3-40
11. De Commissie en het E.M.I. moeten aan de Raad rapporteren welke lidstaten voldoen aan de volgende vier 'convergentiecriteria' 22 : a. een inflatie die nauw aansluit bij het gemiddelde van de maximaal drie terzake best presterende lidstaten ; b. een overheidsschuld die niet buitensporig is; c. een munteenheid die ten minste twee jaar binnen de normale fluctuatiemarges van het Europees Monetair Systeem (E.M.S.) gebleven is 23 , zonder te devalueren ten opzichte van een van de andere deelnemende munten; en d. lange-termijn interestvoeten die stabiliteit weerspiegelen. 12. Ten laatste op 31 december 1996 zal een Europese top, opnieuw bij gekwalificeerde meerderheid, beslissen of een meerderheid van lidstaten klaar is voor verdere monetaire integratie en of het opportuun is de derde fase te Iaten ingaan. In geval van een positieve beslissing kan er een aanvangsdatum vastgesteld worden voor die derde fase 24 . Als er tegen eind 1997 geen datum vastgesteld wordt, zal een andere top voor 1 juli 1998 beslissen welke Ianden klaar zijn. Voor deze Ianden zal de derde fase automatisch een aanvang nemen op1 januari 1999 2 5. In een apart protocol -gewoonlijk 'opt-out clausule' genoemd- verkreeg Groot-Britannie het recht af te zien van deelname aan de derde fase 26 . Ook werd nu reeds beslist dat afwijkingen zullen kunnen worden valueren ten opzichte van een van de samenstellende munten, zouden samenstelling noch pariteit ervan ooit definitief bevroren worden. (22) De aanvankelijk vooropgestelde criteria waren aanzienlijk strenger; thans zijn ze -slechts gedeeltelijk- verwerkt in het voorgesteld Protocol on the convergence criteria for the transition to the third stage. Ze vereisten: a. een in.tlatie die niet meer dan 1,5 percentagepunt boger zou liggen dan het gemiddelde van de drie terzake best presterende lidstaten ; b. een begrotingsdeficit dat lager zou zijn dan 3% van het bruto nationaal produkt (B.N.P.); c. een overheidsschuld die niet meer zou bedragen dan 60% van het B.N.P.; d. lange-termijn interestvoeten die stabiliteit weerspiegelen ; en e. lange-termijn interestvoeten die niet meer dan 2 percentagepunten boger liggen dan het gemiddelde van de drie terzake best presterende lidstaten. Op dit ogenblik zouden enkel Frankrijk en Luxemburg voldoen aan al die criteria. Met een begrotingsdeficit van meer dan 5% en een overheidsschuld van meer dan 120% van het B.N.P. zou Belgie zeker uit de boot vallen. Zie X, "Memo to Maastricht", The Economist, 30 november 1991, 71. (23) Voor de peseta en het op 8 oktober 1990 toegetreden pond bedragen deze marges 6% boven en beneden spilkoers ; voor de overige munten binnen het systeem blijven ze tot 2,25% beperkt. BELGISCHE VERENIGING VAN BANKEN,]aarverslag 1991, Brussel, 1991, 72. (24) Voorgesteld art. 109F, 3. E.E.G.-Verdrag. (25) Voorgesteld art. 109F, 4. E.E.G.-Verdrag. (26) Voorgesteld Protocol on certain provisions relating to the United Kingdom. Normalerwijze zullen de andere lidstaten zich door ratificatie van het 'Protocol on the transition to the third stage of Economic and Monetary Union' definitief engageren om tot de derde fase over te gaan.
3-41
toegestaan aan landen die wei willen deelnemen aan de derde fase maar economisch te zwak staan 2 7. 13. Bij aanvang van de derde fase wordt de pariteit van de E.C.U. t.o.v. de nationale munten definitiefvastgelegd, zodat deze munten door de nieuwe eenheidsmunt vervangen kunnen worden 28 • Voorts wordt bet E.M.I. omgevormd tot een echte Europese Centrale Bank (E.C.B.), ge"integreerd in een Europees Systeem van Centrale Banken (E.S.C.B.) 2 9. Met de eenheidsmunt als instrument zal er een politiek gevoerd worden die vooral op prijsstabiliteit gericht is 3o. De monetaire en budgettaire controle op lidstaten die deelnemen aan de derde fase zal dan ook bijzonder strikt zijn 3 1 . 14. Volgens sommigen is het "Verdrag" van Maastricht even belangrijk als het oorspronkelijke E.E.G.-Verdrag van 1957 3 2 . Nochtans gaat het in werkelijkheid slechts om een ontwerp van verdrag. Pas in februari zal bet door regeringsleiders ondertekend worden waarna het nog door de nationale parlementen geratificeerd moet worden. De voorziene inwerkingtreding van bet Verdrag tegen eind 1992 is dus allesbehalve een uitgemaakte zaak. Toch geeft het ongetwijfeld de richting aan waarin Europa zal evolueren. B. DE GEWWISSEL
1. Afschaffing van de dubbele wisselmarkt. a. Nieuwe wetgeving - Beslissing van de Raad van het Belgisch-Luxemburgs Instituut voor de wissel van 2 maart 1990 tot eenmaking van de twee wisselmarkten, B.S., 20 april 1990.
(27) Voorgesteld art. 109G E.E.G.-Verdrag. (28) Voorgesteld art. 109H, 4. E.E.G.-Verdrag. (29) Voorgesteld art. 109H, 1. en 2. E.E.G.-Verdrag. In overeenstemming met voorgesteld art. 106, 4. E.E.G.-Verdrag werden de statuten van E.S.C.B. en E.C.B. opgenomen in protocols. (30) Voorgesteld art. 105, 1. E.E.G.-Verdrag. (31) Voorgesteld art. 104B en 105 E.E.G.-Verdrag. (32) "The treaty of Maastricht marks a step forward for the European Community on a par with the Treaty of Rome which created it 34 years ago". X, "The deal is done", The Economist, 14 december 1991, 29.
3-42
b. Bespreking 15. Sinds 1955 werd de wisselreglementering van de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie (B.L.E.U.) gekenmerkt door een systeem van 'dubbele wisselmarkt' 33. Op de 'vrije of financiele markt' werd de koersvorming bepaald door de wet van vraag en aanbod ; de Nationale Bank mocht hierop een invloed uitoefenen door aan- of verkoop van deviezen tegen Belgische franken, maar ze was daartoe niet verplicht. Op de 'gereglementeerde of officiele markt' daarentegen was de Nationale Bank verplicht tussen te komen om de wisselkoers van onze munt binnen de haar door internationale verplichtingen opgelegde marges te houden. Op de officiele markt kon men enkel terecht voor controleerbare lopende verrichtingen, terwijl de vrije markt bestemd was voor kapitaalbewegingen en voor niet-controleerbare lopende verrichtingen. 'Kapitaalbewegingen' hadden be trekking op investeringen en beleggingen tussen Belgie/Luxemburg en het buitenland, 'lopende verrichtingen' op betalingen in verband met in- en uitvoer van goederen en diensten. Niet (of zeer moeilijk) controleerbare lopende verrichtingen waren bijvoorbeeld operaties in verband met kapitaalopbrengsten en toerisme. 16. Ratio voor het hele systeem was "de bescherming van de munt en van de monetaire reserves tegen speculatieve kapitaalbewegingen" 3 4 . Daarbij was het de bedoeling dat de vrije markt zou dienen als uitlaatklep voor speculatie, zonder dat in- en uitvoerbetalingen daaronder zou lijden. Na de devaluatie van februari 1982 was het koersverschil tussen beide markten echter tot minder dan 2 gedaald. Bij een zo lage speculatiegraad werd het nut van de dubbele wisselmarkt steeds vaker in vraag gesteld 3 5 . 17. Ook binnen het kader van de volledige vrijmaking van het Europese kapitaalverkeer was het systeem niet langer houdbaar. In bijlage V bij Richtlijn 88/361/EEG heette het dan ook : "Overwegende dat bet stelsel van een dubbele wisselmarkt binnen bet E.M.S. een oneigenlijk element vormt en dat derbalve in bet kader van de feitelijke uitvoering van de ricbtlijn en met bet oog op een versterking van bet E.M. S. daaraan een einde dient te worden gemaakt, ver-
(33) Zie hierover en over het verschil tussen beide markten COUSY, H. en MEULEMANS, D., Financieel Recht, Leuven, s.n., 1990, 17-19. (34) VERWILST, H., "Algemeen overzicht van de herregulering" inFinanciele herregulering in Belgie, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 1991, 32. (35) VANDER VENNET, R., "De herregulering van de Belgische financiele markten", Bank. Fin., 1991, 176-177.
3-43
binden Belgie en Luxemburg zich ertoe dat stelsel voor 31 december 1992 af te scha.ffen. . .. " 3 6 18. Vanaf 5 maart 1990 werd het systeem van de dubbele wisselmarkt inderdaad afgeschaft, en wel door een Beslissing van de Raad van het Belgisch-Luxemburgs Instituut voor de Wissel (B.L.I.W.) van 2 maart 1990. Door diezelfde Beslissing werd tevens elke deviezencontrole door het B.L.I.W. opgeschort. 2. Nieuwe taken voor bet Belgisch-Luxemburgs Wisselinstituut a. Nieuwe wetgeving - Wet 2 januari 1991 betreffende de markt van de effecten van de overheidsschuld en het monetair beleidsinstrumentarium. Titel II : Bepalingen met betrekking tot het Belgisch-Luxemburgs Wisselinstituut, B.S., 25 januari 1991. b. Bespreking 19. Bij zijn oprichting door een besluitwet van 6 oktober 1944 kreeg het Belgisch-Luxemburgse Instituut voor de Wissel (B.L.I.W.) als dubbele opdracht: "1. de hand te houden aan de uitvoering van de wettelijke en reglementaire bepalingen betreffende de wisselcontrole ; 2. door toedoen van zijn gemachtigden, inbreuken op de wetgeving en op de reglementering inzake wisselcontrole op te sporen en vast te stellen." 3 7 In het kader van de verregaande monetaire integratie tussen Belgie en Luxemburg 3 8 was het Instituut oak regelend gaan toezien op de betalingen tussen de B.L.E.U. en de rest van de wereld. 20. Titel II van de wet van 2 januari 1991 heeft voornoemde besluitwet van 1946 opgeheven 39 en de taakomschrijving van het B.L.I.W. (36) Bijlage V bij Richtlijn 88/361/EEG van de Raad van 24 juni 1988 voor de uitvoering van artikel67 van het Verdrag, P.B. L 178, 8 juli 1988; Codex Financieel Recht, 199192, A.I.-49. (37) Art. 2, Besluitwet 6 oktober 1944 tot oprichting van een lnstituut voor den Wissel, T.W.S., Wetboek Economisch en Financieel Recht, L.b. Wisselreglementering, datum. (38) Zie Protocol tussen het Koninkrijk Belgie en het Groothertogdom Luxemburg met betrekking tot de monetaire associatie, ondertekend te Brussel op 9 maart 1981. Art. 4 van het Protocol stelt dat "wat de wisselcontrole betreft door beide staten dezelfde wetgeving WOrdt ingevoerd en toegepast" en dat II die COntrole aan een enkele instelling wordt toevertrouwd, waarvan de beslissingen op gans het grondgebied van de Economische Unie bindend zijn. Dit Protocol werd gevolgd door een Protocol tot uitvoering, B.S., 20 december 1984 en door een Amendement op dit Protocol tot uitvoering, B.S., 16 oktober 1990. (39) Art. 37 Wet 2 januari 1991.
3-44
-voortaan Belgiscb-Luxemburgs Wisselinstituut genoemd- grondig gewijzigd. Deze wijziging vloeit recbtstreeks voort uit de Beslissing van 2 maart 1990. Voortaan beeft bet Wisselinstituut vooral een statistiscbe opdracbt. Het wordt door de wet immers belast met "bet toezicbt op bet buitenlandse betalingsverkeer van de B.L.E.U. en, met dat doel, het verzamelen en verwerken van de informatie die nodig is voor het opmaken van de betalingsbalans van de B.L.E.U." 40 . De tweede opdracht, uitvoering van de wettelijke en reglementaire bepalingen inzake deviezencontrole, zal pas uitgevoerd mogen worden na een eventuele gezamenlijke BelgischeLuxemburgse beslissing terzake 4 1 .
3. Vreemde munteenheden in openbare en administratieve akten a. Nieuwe wetgeving - Wet 12 juli 1991 houdende wijziging van de Wet van 30 december 1885 en van de artikelen 1018 en 1650 van het Gerechtelijk Wetboek ten einde de bedragen in de openbare en administratieve akten te kunnen uitdrukken in ecu of in een andere munteenheid dan de Belgische frank, B.S., 9 augustus 1991. b. Bespreking 21. Bij wet van 12 juli 1991 42 werd een wet van 30 december 1885 gewijzigd die stelde dat "dans les actes publics et administratifs, les sommes ne peuvent etre exprimees qu'en francs et centimes" 4 3. Voortaan kunnen die bedragen oak in E.C.U. worden uitgedrukt, of in de munteenheid van om het even welke lidstaat van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (O.E.S.O.) 44 • In deze context
(40) Art. 2, 1 o van de 'Wet betreffende het Belgisch-Luxemburgs Wisselinstituut', zoals vervat in art. 36 Wet 2 januari 1991. Deze statistische opdracht wordt verder uitgewerkt in afdeling 2 (art. 10-15) van de 'Wet betreffende het Belgisch-Luxemburgs Wisselinstituut', zoals vervat in art. 36 Wet 2 januari 1991. (41) Art. 2, 2° van de 'Wet betreffende het Belgisch-Luxemburgs Wisselinstituut', zoals vervat in art. 36 Wet 2 januari 1991. Deze opdracht inzake deviezencontrole wordt verder uitgewerkt in afdeling 3 (art. 16-17) van de 'Wet betreffende het Belgisch-Luxemburgs Wisselinstituut', zoals vervat in art. 36 Wet 2 januari 1991. ( 42) Art. 1 Wet 12 juli 1991. (43) Art. 3 van de Wet 30 december 1885 houdende goedkeuring van de akte van 12 december 1885 waarbij Belgie toetreedt tot de overeenkomst rakende het muntwezen, de 6de november 1885 te Parijs gesloten tussen Frankrijk, Griekenland, Itali~ en Zwitserland, alsmede tot de er aangehechte schikking en verklaring, B.S., 31 december 1885; Pasin., 1885, 381. (44) Art. 3, lid 1 Wet 30 december 1885, zoals gewijzigd door art. 1 Wet 12 juli 1991.
3-45
omvat het begrip "openbare en administratieve akten" niet alleen notadele akten, maar ook bijvoorbeeld rechterlijke uitspraken 45 . 22. Inzake de omrekening van vreemde munten in Belgische frank kan de Koning nadere regels bepalen die echter slechts toepasselijk zullen zijn "behoudens andersluidende wettelijke, verordenende of contractuele bepalingen" 46 . Tussenkomst van de Koning lijkt voorlopig overbodig vermits de praktijk reeds lang bepaald heeft dat er omgerekend moet worden volgens de koers op de dag van daadwerkelijke betaling 47 . C. VALUTAHANDEL EN WISSEL- EN DEPOSITOMAKELARI]
a. Nieuwe wetgeving - Beurswetboek- Wet 4 december 1990 op de financiele transacties en de financiele markten, Boek VI Valutahandel en wissel- en depositomakelarij,B.S., 22 december 1990; CodexFinancieelRecht, 1991-92,A.I.-
53. - K.B. 25 november 1991 over de wissel- en depositomakelarij, B.S., 5 december 1991. b. Bespreking (i) -valutahandel
23. Vroeger bestond er een wettelijk monopolie inzake de handel in deviezen. Alleen de wisselagenten, de financiele tussenpersonen (de banken, de spaarbanken en de openbare kredietinstellingen), de Nationale Bank, het Herdiscontering- en Waarborginstituut en de Regie der Posterijen mochten zowel voor eigen rekening, als voor derden (in de hoedanigheid van commissionair, makelaar of lasthebber) handel drijven in vreemde deviezen. Daarenboven mochten de (door de Minister van Financien erkende) reisbureaus en de maatschappijen voor openbaar vervoer uitsluitend voor eigen rekening handel drijven in deviezen 48 . 24. Door het nieuwe Beurswetboek wordt dit monopolie inzake de deviezenhandel grotendeels gesupprimeerd, wat zeer uitzonderlijk is
(45) De wetgever heeft inzake rechterlijke uitspraken de heersende rechtspraak bevestigd. Zie NIYONZIMA, M., "Vreemde munteenheden in openbare en administratieve akten", R.W., 1991-92, 723-725. (46) Art. 3, lid 2 Wet 30 december 1885, zoals gewijzigd door art .. 1, Wet 12 juli 1991. (47) NIYONZIMA, M., I.e., 724. (48) Dit monopolie werd ingesteld door (het ondertussen opgeheven) artikel 78 van Boek I, Titel V van het Wetboek van Koophandel, Codex Financieel Recht, 1990-91, A.III.a.-5.
3-46
voor verrichtingen die tot het domein van het financieel recht behoren 4 9. Er moet voortaan inzake deviezenverrichtingen een drievoudig onderscheid worden gemaakt tussen : a. de contantverrichtingen in deviezen ; b. de andere verrichtingen in deviezen dan contantverrichtingen; c. en het optreden als mak.elaar bij deviezenverrichtingen. 25. Sinds het nieuwe Beurswetboek bestaat er geen monopolie meer aangaande de verrichtingen voor de contante aankoop of verkoop van deviezen, hetzij in contanten, hetzij met cheques in deviezen, hetzij met gebruik van een krediet- of betaalkaart (art. 194, tweede lid Beurswetboek). Het publiek is immers voldoende vertrouwd met dergelijke contantverrichtingen in deviezen, zodat een beperking van de vrijheid van handel op dit vlak niet meer noodzakelijk wordt geacht 5°. Bovendien komt de opheffing van dit monopolie ten goede aan het toerisme 5 1 . Elke handelaar of onderneming die dit wenst, zal contantverrichtingen in deviezen beroepsmatig met het publiek kunnen afhandelen. 26. Teneinde aan het publiek ook na de vrijmaking van de contantverrichtingen in deviezen een zekere bescherming te bieden tegen misbruiken, wordt de oplichting in de deviezenhandel strafrechtelijk gesanctioneerd. De personen die de zwakheid of de onwetendheid van een ander misbruiken om deviezen te verhandelen tegen een prijs of onder voorwaarden die duidelijk buiten verhouding staan tot de werkelijke waarde ervan, stellen zich bloat aan een correctionele straf, bestaande uit een gevangenisstraf van een maand tot vijf jaar en een geldboete van 26 tot 3000 frank (te vermenigvuldigen met 90) (art. 214 Beurswetboek juncto art. 496 Sw.). 27. Voor andere verrichtingen in deviezen dan contantverrichtingen blijft een monopolie gelden dat bescherming moet bieden aan het publiek. Dit monopolie geldt dus ondermeer voor termijnverrichtingen in deviezen. Slechts vijf instellingen mogen voor eigen rekening of voor derden (in de hoedanigheid van commissionair of lasthebber) deviezen verhandelen op een andere wijze dan door middel van een contantverrichting, met name : a. de beursvennootschappen
(49) BRUYNEEL, A., "La reforme financiere de 1990. Loi du 4 decembre 1990 relative aux operations financieres et aux marches financiers.",].T., 1991, 557, nr. 28. (50) MEULEMANS, D., "De gemengde beursvennootschappen en de wissel- en depositomakelarijvennootschappen", in De nieuwe Beurswetgeving, Kalmthout, Biblo, 1991, 157, nr. 39 en TYTECA, J., "De verhandeling van effecten, andere financiele instrumenten en deviezen", in De nieuwe Beurswetgeving, Kalmthout, Biblo, 1991, 280, nr. 137. (51) BRUYNEEL, A., I.e., 557, nr. 28.
3-47
b. de financiele tussenpersonen (de banken, de spaarbanken en de openbare kredietinstellingen) c. de Nationale Bank d. het Herdisconterings- en Waarborginstituut e. het Bestuur der Posterijen (art. 194, eerste lid Beurswetboek). De overtreding van dit monopolie wordt strafrechtelijk gesanctioneerd (zie art. 213, § 1, Beurswetboek). 28. Deze vijf instellingen mogen evenwel niet optreden als makelaar bij deviezenverrichtingen. Er wordt een bijzonder statuut uitgewerkt voor de vennootschappen die beroepsmatig als makelaar willen optreden bij deviezenverrichtingen 5 2 . 29. Aan de Koning wordt- in zeer algemene bewoordingen- de bevoegdheid verleend om de regels te bepalen waaraan de deviezenverrichtingen moeten voldoen (art. 195 Beurswetboek). Bij Koninklijk Besluit kunnen regels worden vastgesteld met betrekking tot de informatieverstrekking aan de client en de transparantie van de verrichtingen. De uit te vaardigen voorschriften kunnen bestaan uit : - de verplichting om een borderel op te stellen - de voorafgaande registratie van de ondernemingen die deviezen verhandelen - de melding van bepaalde soorten van deviezentransacties aan de overheid met het oog op de beteugeling van het witwassen van geld afkomstig uit misdrijven 53. 30. Voor een heldere uiteenzetting van de verschillende technieken en strategieen in de valuta-arbitrage kan met succes het vanuit en voor de praktijk geschreven boek van Rudi JACOBS over de deviezentransacties worden geraadpleegd 5 4 . 11
11
(ii) De wisselmarkt 31. De Koning krijgt de bevoegdheid om, op advies van de Nationale Bank, de regels vast te stellen voor de organisatie, de werking en de controle van de wisselmarkt (art. 212, eerste lid Beurswetboek). 32. V66r de invoering van het nieuwe Beurswetboek bestonden in Belgie twee wisselmarkten, met name een open een buiten de beurs. Vooreerst was er de wisselmarkt die ondergebracht was in de beurs van Brussel. Door de bankiers die opgenomen waren in de Compensatiekamer werden dagelijks in een lokaal van de beurs van Brussel de officiele wisselkoersen vastgesteld voor de meest verhandelde deviezen en dit on(52) Zie verder, randnummers 35-46. (53) MEUNIER, V., "La reforme financit:re de 1990. Livre VILe commerce des devises et le courtage en change et en depots",].T., 1991, 689 en TYTECA, J., I.e., 281,nr. 138. (54) JACOBS, R., Deviezentransacties. Technieken en strategieen in de valuta-arbitrage, Leuven, Acco, 1990, 184 p.
3-48
der de controle van de Nationale Bank en van de Beurscommissie. Op deze markt vond slechts een beperkt gedeelte van de transacties plaats. Daarnaast was er de wisselmarkt buiten beurs, waarop de overgrote meerderheid van de verrichtingen plaatsvonden 55 . 33. De wisselmarkt op de beurs van Brussel werd opgeheven op het ogenblik van de inwerkingtreding van het nieuwe Beurswetboek, zodat op de beurs voortaan aileen nog effecten en andere financiele instrumenten worden verhandeld. De officiele benaming van de beurzen werd dan ook in die zin aangepast. Voortaan worden zij "Effectenbeurzen" genoemd, in plaats van "openbare fondsen- en wisselbeurzen". Sindsdien bestaat er dus nog slechts een wisselmarkt, met name de wisselmarkt buiten beurs. 34. Vroeger werden op de wisselmarkt op de beurs van Brussel dagelijks de officiele wisselkoersen vastgesteld voor de frekwent verhandelde deviezen. Zij werden bekendgemaakt en fungeerden als referentie voor de deviezentransacties. Het nieuwe Beurswetboek vangt het verdwijnen van de wisselmarkt op de beurs en de aldaar vastgestelde officiele wisselkoersen op door deze taak aan de Nationale Bank toe te vertrouwen. De Nationale Bank moet dagelijks, op basis van de meest representatieve gegevens, de koersen bekendmaken voor de voornaamste in Belgic verhandelde deviezen. De beursvennootschappen, de financiele tussenpersonen en het Bestuur der Posterijen moeten aile daartoe nuttige informatie overmaken aan de Nationale Bank. De door de Nationale Bank vastgestelde koersen hebben een indicatieve waarde. Zij zijn evenwel bij gebrek aan andersluidende bepalingen of beslissingen suppletief van toepassing op conversieverrichtingen van munteenheden (art. 212 Beurswetboek). Zij hebben met andere woorden een aanvullend karakter.
(iii) Wissel- en depositomakelarij 35. Een wissel- en depositomakelaar is een persoon die beroepsmatig tegen vergoeding wissel- en depositomakelaarsdiensten verleent of aanbiedt (art. 196, 1 o Beurswetboek). Zijn optreden als bemiddelaar bestaat uit het onderling in contact brengen van twee (of meer) personen met de bedoeling tussen hen een wissel- en/of depositotransactie tot stand te brengen (art. 196, 2° Beurswetboek). 36. Er mogen enkel makelaarsverrichtingen worden uitgevoerd met personen die beroepsmatig handelen (art. 200 Beurswetboek). Bij de depositoverrichtingen moet de debiteur een kredietinstelling zijn (art. 196, 2° Beurswetboek).
(55) MEUNIER, V., I.e., 689-690.
3-49
3 7. De nieuwe regeling met betrekking tot de wissel- en depositomakelarij is er grotendeels op gericht vluchtwegen af te sluiten. Een vluchtweg zou er kunnen uit bestaan om nietzelf als bankier, vermogensbeheerder of beleggingsadviseur op te treden, maar om als makelaar partijen in contact te brengen met de bedoeling tussen hen een wissel- of depositoverrichting tot stand te Iaten komen 56. 38. De wissel- en depositomakelarij mag enkel worden uitgevoerd door een handelsvennootschap (art. 197 Beurswetboek). Er wordt echter de keuze gelaten tussen de zeven vennootschapsvormen voorzien in de Vennootschappenwet, zodat kan geopteerd worden voor een van de drie vennootschapsvormen met beperkte aansprakelijkheid, met name de N.V., de B.V.B.A. en de C.V.B.A. 57. 39. Op de wissel- en depositomakelarijvennootschappen zijn in beginsel de bepalingen van de Vennootschappenwet van toepassing die slaan op de vennootschapsvorm waarvan gebruik gemaakt wordt. Deze gemeenrechtelijke bepalingen van de Vennootschappenwet moeten echter wijken voor een aantal bijzondere voorschriften met betrekking tot de oprichting en de werking van de wissel- en depositomakelarijvennootschappen 58 . 40. Eerst en vooral moet de vennootschap, gelet op de aard van haar werkzaamheden, over de nodige middelen beschikken in menselijk, materieel en financieel opzicht (art. 199, 1 o Beurswetboek). Zij moet een volgestort kapitaal van ten minste 10 miljoen frank bezitten. Haar netto-actief moet ook steeds ten minste 10 miljoen frank bedragen (art. 1, K.B. 25 november 1991). 41. Bovendien moet de vennootschap beschikken over een passende administratieve en boekhoudkundige organisatie(art. 199, 1 o Beurswetboek). Door middel van deze organisatie moeten aile relevante elementen (waaronder de datum en het tijdstip van het afsluiten van de transactie) van de transacties die ddor bemiddeling van de vennootschap werden afgesloten, kunnen worden vastgesteld (art. 19, K.B. 25 november 1991). 42. De bestuurders van de vennootschap moeten de noodzakelijke professionele betrouwbaarheid en de passende ervaring bezitten om deze functie uit te oefenen (art. 202, eerste lid Beurswetboek). De personen die het dagelijks bestuur van de vennootschap waarnemen, mogen beroepshalve niet werkzaam zijn bij een van hun clienten. Hun werk(56) SWENNEN, H., "Hervorming van de financiele markten: de Wet van 4 december 1990", R. W., 1990-91, 871, nr. 26. (57) Door de Sociale Programmawet van 20 juli 1991 (B.S., 1 augustus 1991) worden twee - fundamenteel verschillende - vormen van cooperatieve vennootschappen ingelast in de Vennootschappenwet, te weten de Cooperatieve Vennootschap met Beperkte Aansprakelijkheid (C.V.B.A.) en de Cooperatieve Vennootschap met Onbeperkte en Hoofdelijke Aansprakelijkheid (C.V.O.H.A.). (58) MEULEMANS, D., I.e., 188, nr. 144.
3-50
zaamheid als wissel- en depositomakelaar moet in beginsel (behoudens afwijking toegestaan door de Commissie voor het Bank- en Financiewezen) hun hoofdberoep uitmaken (art. 2, K.B. 25 november 1991). 43. Daarenboven moet de vennootschap zich, alvorens haar werkzaamheden aan te vatten, laten inschrijven bij de Commissie voor het Bank- en Financiewezen op de lijst van de vennootschappen voor wissel- en depositomakelarij (art. 198 Beurswetboek). De Commissie voor bet Bank- en Financiewezen zal nagaan of de betrokken vennootschap voldoet aan de door bet Beurswetboek en bet K.B. van 25 november 1991 gestelde vereisten. 44. Tenslotte moet de identiteit van de belangrijke aandeelhouders van de vennootschap (dit zijn aandeelhouders die 5% of meer bezitten in bet kapitaal) steeds zijn gekend. De aandelen van belangrijke aandeelhouders moeten op naam zijn en deze aandeelhouders moeten de omvang van hun deelneming, alsook elke wijziging hierin, ter kennis brengen van de Commissie voor bet Bank- en Financiewezen (art. 201 Beurswetboek). 45. De wissel- en depositomakelarijvennootschappen zijn onderworpen aan bet pmdentieel toezicht van de Commissie voor het Banken Financiewezen (art. 208, eerste lid Beurswetboek). Zij moeten aan de Commissie voor bet Bank- en Financiewezen jaarlijks een jaarrekening en ten minste driemaandelijks een boekhoudstaat meedelen (art. 20, eerste lid, K.B. 25 november 1991). 46. Teneinde de onafhankelijkheid van de makelaar te verzekeren en een afdoende bescherming van de clienten te waarborgen, worden door bet K.B. van 25 november 1991 aan de wissel- en depositomakelarijvennootschappen stringente voorwaarden (zowel verplichtingen als verbodsbepalingen) opgelegd voor wat de uitoefening van hun activiteiten betreft. Hierbij dienen als belangrijkste voorschriften te worden vermeld: - bet verbod om een ander financieel bedrijf in eigen naam of voor eigen rekening uit te oefenen of om andere werkzaamheden te verrichten (art. 4, K.B. 25 november 1991) - het verbod om deelnemingen te bezitten in handelsvennootschappen (art. 5, K.B. 25 november 1991) - bet verbod om zich persoonlijk tegenpartij te stellen (art. 6, K.B. 25 november 1991) - de verplichting om vooraf een schriftelijke overeenkomst te sluiten met hun clienten (art. 7, K.B. 25 november 1991) - bet naleven van bet beroepsgeheim (art. 13, K.B. 25 november 1991) - de verplichting om een volstrekte onafhankelijkheid te bewaren tegenover de partijen bij de transacties (art. 14, eerste lid, K.B. 25 november 1991).
3-51
D. DE EFFECTEN VAN DE OVERHEIDSSCHUW
a. Nieuwe wetgeving
- Wet 2 januari 1991 betreffende de markt van de effecten van de overheidsschuld en het monetair beleidsinstrumentarium (B.S., 25 januari 1991); Codex Financieel Recht, 1991-92, A.I.-57. - K.B. 23 januari 1991 betreffende de effecten van de Staatsschuld (B.S., 26 januari 1991), gewijzigd door het K.B. van 22 juli 1991 (B.S., 26 september 1991; Codex Financieel Recht, 1991-92, A.I.-67; - M.B. 24 januari 1991 betreffende de uitgifte van in franken uitgedrukte schatkistcertificaten (B.S., 26 januari 1991), Codex Financieel Recht, 1991-92, A.I.-77, gewijzigd door het M.B. van 22 november 1991 houdende wijziging van het ministerieel besluit van 24 januari 1991 betreffende het bijhouden van rekeningen van gedematerialiseerde effecten van de overheidsschuld (B.S., 28 november 1991). - M.B. 24 januari 1991 houdende algemene, per categorie van instellingen, verleende vergunning voor het bijhouden van rekeningen van gedematerialiseerde effecten van de overheidsschuld (B.S., 29 januari 1991), Codex Financieel Recht, 1991-92, A.I.-83, gewijzigd door het M.B. van 22 november 1991 tot wijziging van het ministerieel besluit van 24 januari 1991 betreffende de uitgifte van schatkistcertificaten (B.S., 3 december 1991). - K.B. 25 januari 1991 betreffende de vrijstelling van de roerende voorheffing met betrekking tot inkomsten van gedematerialiseerde effecten van de Staatsschuld, van transacties in die effecten en van effecten van leningen van de Belgische Staat, genaamd "lineaire obligaties" (B.S., 29 januari 1991). - K.B. 27 februari 1991 betreffende de organisatie van de buitenbeursmarkt van lineaire obligaties en van de secundaire markt van schatkistcertificaten (B.S., 7 maart 1991, Codex Financieel Recht, 1991-92 A.I.85); gewijzigd door het K.B. van 25 november 1991 tot wijziging van het koninklijk besluit van 27 februari 1991 betreffende de organisatie van de buiten-beursmarkt van lineaire obligaties en van de secundaire markt van schatkistcertificaten (B.S. , 5 december 1991, tweede uitgave). - M.B. 25 juli 1991 houdende opdracht aan het Rentenfonds van sommige taken van bestuur van de buiten-beursmarkt van de lineaire obligaties en van de secundaire markt van de schatkistcertificaten (B.S., 20 augustus 1991, Codex Financieel Recht, 1991-92, A.I.-87).
3-52
- M.B. 5 augustus 1991 tot goedkeuring van het besluit van het Rentenfonds van 29 juli 1991 tot vaststelling van het marktreglement voor de buiten- beursmarkt van de lineaire obligaties en de secundaire markt van de schatkistcertificaten (B.S., 20 augustus 1991, Codex Financieel Recht, 1991-92, A.I.-89), gewijzigd door het M.B. 28 november 1991 tot goedkeuring van het besluit van het Rentenfonds van 13 november 1991 tot wijziging van het marktreglement voor de buiten-beursmarkt van de lineaire obligaties en de secundaire markt van de schatkistcertificaten (B.S., 4 december 1991). - K.B. 14 oktober 1991 betreffende de vrijstelling van de roerende voorheffing met betrekking tot inkomsten van gedematerialiseerde thesauriebewijzen en gedematerialiseerde depositobewijzen (B.S., 19 oktober 1991).
b. Bespreking 47. Door de Wet van 2 januari 1991 betreffende de markt van de effecten van de overheidsschuld en het monetaire beleidsinstrumentarium werd de markt van het overheidspapier grondig gewijzigd. Voor de inwerkingtreding van deze wet op 29 januari 1991 werd deze markt gekenmerkt door haar besloten karakter, de afwezigheid van vernieuwingen inzake uitgifteprocedure en modaliteiten van de aangeboden titels en door een gebrek aan mededinging tussen de marktpartijen. Deze starre structuur bracht mee dat, in vergelijking met het buitenland, de rente op schatkistpapier beduidend boger lag dan de andere geldmarkttarieven. De Belgische overheid moest dan ook diep in de geldbeugel tasten voor haar schuldfinanciering 59. In het kader van het gewijzigd monetair beleid werd dan ook prioritair werk gemaakt van een hervorming van deze markt, zowel wat betreft de overheidsschuld op korte termijn (schatkistcertificaten), als de overheidsschuld op lange termijn (voornamelijk de lineaire obligaties). Deze vernieuwingen beogen een efficienter schuldbeheer te bewerkstelligen, hetgeen moet bijdragen tot een verdere gezondmaking van de overheidsfinancien.
(i) De vorm van de effecten van de Staatsschuld 48. Hoofdstuk I van de Wet van 2 januari 1991 (art. 1-13) bevat een aantal nieuwe bepalingen met betrekking tot de vorm van de effecten van de overheidsschuld.
(59) VANDERVENNET, R., "De herregulering van de Belgische financiele markten", Bank Fin., 1991, 177.
3-53
Artikel 1 van de wet bepaalt dat de Staatsschuld wordt belichaamd in: a. effecten aan toonder, aan order of op naam b. op naam gestelde inschrijvingen op een grootboek van de staatsschuld c. gedematerialiseerde effecten die uitsluitend op rekening zijn geboekt. 49. De vorm waarin effecten van de overheidsschuld worden belichaamd, wordt bepaald door bet uitgiftebesluit of door de leningsovereenkomst. Een leningsovereenkomst kan bepalen dat de schuld niet in effecten wordt belichaamd (art. 1, Wet 2 januari 1991). 50. Met betrekking tot de effecten aan order, aan toonder of op naam werden nadere regels uitgewerkt door het K.B. van 23 januari 1991 betreffende de effecten van de Staatsschuld. Worden onder meer geregeld : de vermeldingen op de effecten, de betaling en de omzetting van effecten aan toonder in op naam gestelde inschrijvingen op een groathoek of in gedematerialiseerde effecten (art. 1-7, K.B. 23 januari 1991). 51. Voor effecten die belichaamd zijn in op naamgestelde inschrijvingen op een grootboek van de staatsschuld heeft de Koning in uitvoering van artikel2 van de Wet van 2 januari 1991 regels uitgewerkt inzake de organisatie en het bijhouden van de grootboeken van de Staatsschuld, de voorwaarden voor bet verkrijgen en overdragen van een inschrijving, omzetting van op naam gestelde inschrijvingen in andere effecten van de staatsschuld enz. Deze bepalingen zijn vervat in Hoofdstuk II van het hierboven genoemde K.B. van 23 januari 1991. 52. Volledig nieuw is de mogelijkheid om nu oak effecten van de Staatsschuld te belichamen in gedematerialiseerde effecten. Het bedrag van deze effecten wordt per categorie van effecten met dezelfde kenmerken, op naam van de eigenaar of de houder op een rekening geboekt bij een door de Minister van Financit:~n voor het bijhouden van rekeningen erkende ins telling. De Minister kan algemene vergunningen of vergunningen per categorie van instellingen verlenen (art. 3, Wet 2 januari 1991). Bij M.B. van 24 januari 1991 werden de categorieen van instellingen aangeduid waaraan een algemene vergunning verleend wordt voor bet bijhouden van rekeningen van gedematerialiseerde effecten van de overheidsschuld. Het betreft vooreerst een aantal kredietinstellingen (Nationale Bank van Belgie, Herdisconterings- en Waarborginstituut, de banken, de prive-spaarkassen, de OKI's en de kredietinstellingen opgericht of gevestigd in bet Groothertogdom Luxemburg), vervolgens de beursvennootschappen en tenslotte de volgende instellingen die een effectenclearingstelsel beheren : de Interprofessionele Effectendeposito- en Girokas (CIK), de Brusselse vestiging van de Morgan Guaranty Trust Company of New York in haar hoedanigheid van beheerder van bet Euroclearstelsel en het CEDEL (Centre de Livraison de Valeurs Mobilieres) in Luxemburg.
3-54
53. De instellingen die rekeningen bijhouden, moeten de gedematerialiseerde effecten die zij voor rekening van beleggers en die zij voor eigen rekening in bezit hebben op afzonderlijke rekeningen aanhouden bij het effectenclearingstelsel van de NBB of bij de instelling die voor hen als intermediair in dit stelsel optreedt (art. 4, eerste lid, Wet 2 januari 1991). De instelling die rekeningen bijhoudt, mag met de effecten die zij voor rekening van beleggers houdt, geen transacties voor eigen rekening uitvoeren (art. 5, Wet 2 januari 1991). 54. De cessie van gedematerialiseerde effecten gebeurt door overschrijving van de ene rekening op de andere. Het uitgiftebesluit of de leningsovereenkomst kunnen de transacties nader beperken of regelen (art. 6, Wet 2 januari 1991). 55. Op gedematerialiseerde effecten kan een burgerlijk pand of een pand in handelszaken gevestigd worden. De inbezitstelling gebeurt door inboeking van het bedrag van de in pand gegeven effecten op een speciale rekening bij de instelling die de rekening bijhoudt of bij het effectenclearingstelsel van de NBB, die optreden hetzij als pandhoudende schuldeiser, hetzij als derde houder. Het aldus gevestigde pand is rechtsgeldig en kan aan derden tegengeworpen worden zonder andere formaliteit (art. 7, Wet 2 januari 1991). 56. Beslag onder derden op de effectenrekeningen op naam van een instelling die -rekeningen van gedematerialiseerde effecten bijhoudt, is verboden (art. 10, Wet 2 januari 1991). 57. Art. 12 van de Wet van 2 januari 1990 bepaalt dat de Koning regels kan vaststellen voor : - de toekenning en de intrekking van een vergunning voor bet bijhouden van rekeningen - de organisatie van de boekhouding van die instellingen - de functionering van de effectenrekeningen - de afgifte van rekeningoverzichten, ... Deze materies worden geregeld door Hoofdstuk III van bet vermelde K.B. van 23 januari 1991 (art. 36-50). 58. Verder werd aan de Koning ook de bevoegdheid toegekend om regels op te stellen betreffende bet toezicht op de naleving door de erkende instellingen van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die van toepassing zijn. Dit is gebeurd door bet K.B van 27 februari 1991 betreffende de organisatie van de buiten-beursmarkt van lineaire obligaties en van de secundaire markt van schatkistcertificaten. 59. Tenslotte dient nog vermeld te worden dat de Koning de regels met betrekking tot de vorm van de effecten van de overheidsschuld geheel of gedeeltelijk van toepassing kan verklaren op de bestaande of nog uit te geven effecten waarin de schuld van Gemeenschappen en Gewesten, provincies, plaatselijke overheden en openbare instellingen is belichaamd (art. 13, Wet 2 januari 1991).
3-55
(ii) Schatkistcertificaten 60. De markt van de schatkistcertificaten vormt het belangrijkste segment van de geldmarkt. Zij vormt een aanzienlijke financieringsbron voor de Schatkist (ongeveer een derde van de overheidsschuld) 60 . Tot 29 januari 1991 bestond er in feite geen echte markt voor de uitgifte van schatkistcertificaten. De meerderheid van de overheidseffecten werden uitgegeven zonder kwantitatieve beperking en naargelang de vraag van de beleggers. De interestvoet werd op discretionaire wijze vastgelegd door de Nationale Bank van Belgie in overleg met de Minister van Financien. De toegang tot de markt was voorbehouden aan Belgische en Luxemburgse financiele tussenpersonen en er bestond dan ook geen echte concurrentie tussen de potentiele inschrijvers op schatkistcertificaten 61 . Door het M.B. van 24 januari 1991 betreffende de uitgifte van in franken uitgedrukte schatkistcertificaten werd de primaire markt van de schatkistcertificaten grondig gewijzigd. 61. De nodige maatregelen werden genomen om de markt van de overheidseffecten op korte termijn meer toegankelijk, meer concurrentieel, meer liquide en bijgevolg meer efficient te maken : - schatkistcertificaten kunnen voortaan enkel nog de vorm aannemen van gedematerialiseerde effecten (art. 2, M.B. 24 januari 1991) - de schatkistcertificaten hebben een looptijd van ten hoogste een jaar (art. 1, M.B. 24 januari 1991). Er zullen enkel nog schatkistcertificaten uitgegeven worden op 3 maanden en op 1 jaar, (respectievelijk elke week en elke maand uitge· geven). De certificaten worden dus gestandaardiseerd. - de toegang tot de markt van de schatkistcertificaten werd verruimd. De markt staat nu open voor een maximaal aantal Belgische en buitenlandse investeerders (art. 3, M.B. 24 januari 1991). - de schatkistcertificaten worden uitgegeven bij tenderinschrijving alsmede op basis van niet-concurrerende inschrijvingen (art. 6-21, M.B. 24 januari 1991). 62. Artikel2 van het K.B. van 27 februari 1991 betreffende de organisatie van de buitenbeursmarkt van lineaire obligaties en van de secundaire markt van schatkistcertificaten kwalificeert de schatkistcertificaten als effecten in de zin van artikel 1, § 1, 5o van het Beurswetboek. Op grond van artikel 67, 2° van het Beurswetboek heeft de Koning bij K.B. van 27 februari 1991 de secundaire markt voor deze effecten georganiseerd. Het bestuur van deze markt wordt opgedragen aan de Minister van Financien die dit evenwel geheel of gedeeltelijk kan overdragen aan het 11
11
11
11
(60) LEFEBVRE, 0., "La modernisation du marche monetaire beige", Bank Fin., 1991, nr. 1., 6. (61) LOTS, Ch., "Marche secondaire des certificats de tresorie et des obligations lineaires en Belgique", Bank Fin., 1991, 291.
3-56
Rentenfonds. Dit laatste gebeurde bij M.B. van 25 juli 1991 houdende opdracht aan het Rentenfonds van sommige taken van bestuur van de buiten-beursmarkt van de lineaire obligaties en van de secundaire markt van de schatkistcertificaten. 63. Het marktreglement voor de secundaire markt van de schatkistcertificaten werd vastgesteld door een Besluit van het Rentenfonds van 29 juli 1991 en goedgekeurd bij M.B. van 25 augustus 1991. 64. Om toe te Iaten dat zich een zekere activiteit op de secundaire markt ontwikkelt en aldus de liquiditeit van de markt te bevorderen wordt door de Minister van Financicn een groep van marktmakers (primary dealers in effecten van de Schatkist van het Koninkrijk Belgic) aangesteld (art. 10, K.B. van 27 februari 1991). Deze primary dealers zijn financiele tussenpersonen wier bijzondere functie er in bestaat de markt te animeren door eerst en vooral actief deel te nemen aan de wekelijkse en maandelijkse tenders, vervolgens door inspanningen te leveren om de titels van de Schatkist in Belgic of in het buitenland te plaatsen, en tenslotte door deze titels op te nemen in de beursnotering en zich ter beschikking te houden als tegenpartij op de secundaire markt 62 • In ruil voor deze inspanningen krijgen de primary dealers onder andere het voorrecht van exclusieve toegang tot de niet-competitieve toewijzingen. 65. Aileen de personen en de instellingen opgesomd in artikel3 van bet M.B. van 24 januari 1991 mogen schatkistcertificaten verwerven. Onder de Belgische Rijksinwoners komen aileen volgende ondernemingen in aanmerking : a. de handelsvennootschappen (de aan de Vennootschapsbelasting onderworpen belastingplichtigen) b. de parastatale instellingen voor sociale zekerheid c. de gemeenschappelijke beleggingsfondsen. Natuurlijke personen die rijksinwoner zijn, mogen bijgevolg geen schatkistcertificaten verwerven 6 3.
(iii) Lineaire obligaties 64 66. Om de langlopende overheidsschuld te financieren werden vanaf mei 1989 door bet Ministerie van Financicn lineaire obligaties uitgegeven. Het betreft schuldtitels op lange termijn met een vaste rentevoet en looptijd, die in maandelijkse tranches worden uitgegeven. De uitgifte ge-
(62) LEFEBVRE, 0., I.e., 7. (63) DOMBRECHT, M., "Europese financiele eenmaking en het financieel beheer van ondernemingen in Belgie", Economisch en Sociaal Tijdschrift, 1991, 604. (64) Zie hierover: BROUHNS, G., "Les nouvelles methodes d'emprunts de l'Etat beige", Bank Fin., 1991, 11-14; LEFEBVRE, 0., I.e., 5-9 en LOTS, Ch., /.c., 291-294.
3-57
beurt bij aanbesteding, waarbij een tendersysteem wordt gehanteerd voor de vasts telling van de uitgifteprijs 6 5. 67. Voortaan worden lineaire obligaties uitgegeven onder de vorm van gedematerialiseerde effecten. De artikelen 51 tot 53 van het K.B.van 23 januari 1991 betreffende de effecten van de staatsschuld bepalen dat de totaalcertificaten aan toonder en de op naam van het Rentenfonds gestelde totaalcertificaten waarin de lineaire obligaties zijn belichaamd die zijn uitgegeven voor 29 januari 1991, worden omgezet in gedematerialiseerde effecten. 68. Bij K.B. van 27 februari 1991 heeft de Koning op grand van art. 67, 1 o Beurswetboek de buiten-beursmarkt van de aan een Effectenbeurs genoteerde lineaire obligaties georganiseerd. Het moet gaan om transacties die voor eenzelfde waarde slaan op een be drag van ten minste 2 5 miljoen BF (art. 1, 1 °). De Minister van Financien is belast met het bestuur van deze markt. Hij kan deze taak evenwel geheel (mits een uitzondering) of gedeeltelijk overdragen aan het Rentenfonds (art. 5). Dit is effectief gebeurd bij M.B. van 25 juli 1991. Tevens werd bij M.B. van 5 augustus 1991 het Besluit van het Rentenfonds van 29 juli 1991 tot vaststelling van het marktreglement voor de buiten-beursmarkt voor lineaire obligaties goedgekeurd. Net zoals dat het geval is op de secondaire markt van de schatkistcertificaten, zal ook hier een beroep gedaan worden op de 'primary dealers' om de liquiditeit van de markt te verzekeren (zie art. 10, 1 o ). 69. Sinds de lancering van de lineaire obligaties (OLO's) in mei 1989 werden er drie "OLO-lijnen" opgestart. Het ziet er naar uit dat de Schatkist deze pijler van de financiering van de langlopende overheidsschuld verder zal uitbouwen, enerzijds door het lanceren van nieuwe OLO-lijnen en de emissie van nieuwe tranches binnen de bestaande lijnen en anderzijds door het gamma van lineaire obligaties aanzienlijk uit te breiden (produktdiversificatie).
(iv) Fiscale bepalingen 70. De wetgever heeft met het oog op een efficient functioneren van de secondaire markt van de schatkistcertificaten en de lineaire obligaties een gunstig fiscaal regime uitgewerkt voor deze gedematerialiseerde effecten die uitsluitend op rekening zijn geboekt. Vooreerst bepaalt de Wet van 2 januari 1991 betreffende de markt van de effecten van de overheidsschuld en het monetair beleidsinstrumentarium dat de transacties in schatkistcertificaten en lineaire obligaties vrijgesteld zijn van beurstaks (art. 28, Wet 2 januari 1991) 66 .
(65) VANDER VE,NNET, R.,.l.c., 177. (66) Nieuw art. 139bis van het Wetboek van de met het zegel gelijkgestelde taksen.
3-58
71. Op het vlak van de inkomstenbelasting werden bij K.B. van 25 januari 1991 de inkomsten van gedematerialiseerde effecten van de Staatsschuld en de lineaire obligaties vrijgesteld van roerende voorheffing. Worden vrijgesteld: de inkomsten van deze effecten, de vergoeding die ter compensatie van het inkomen van die effecten wordt toegekend of betaalbaar gesteld tijdens de periode van uitlening of van cessie-retrocessie ; het roerend inkomen, verwezenlijkt naar aanleiding van cessieretrocessie transacties in die effecten, alsook het roerend inkomen voortvloeiend uit enigerlei andere transactie in die effecten. De vrijstelling geldt evenwel enkel voor de personen en instellingen die deze effecten in eigendom kunnen verwerven, er pandrechten of andere zakelijke rechten op kunnen verkrijgen en onderling transacties in die certificaten kunnen verrichten. 72. De wetgever heeft voor de thesaurie- en depositobewijzen (Wet 22 juli 1991) 67 een gelijkaardige fiscale behandeling uitgewerkt. Vooreerst worden alle verrichtingen met betrekking tot thesaurieen depositobewijzen vrijgesteld van beurstaks (art. 11, Wet 22 juli 1991) 68 • De vrijstelling van de beurstaks geldt ongeacht de vorm waarin de thesaurie- en depositobewijzen zijn uitgegeven. 73. Vervolgens werden op het vlak van de inkomstenbelasting bij K.B. van 14 oktober 1991 de inkomsten van thesaurie- en depositobewijzen vrijgesteld van roerende voorheffing voor zover deze thesaurie- en depositobewijzen zijn uitgegeven onder de vorm van gedematerialiseerde effecten die uitsluitend op rekening zijn geboekt. Worden vrijgesteld : de inkomsten van die effecten, de vergoeding die ter compensatie van het inkomen van die effecten wordt toegekend of betaalbaar gesteld tijdens de periode van uitlening of cessie-retrocessie, het roerend inkomen verwezenlijkt naar aanleiding van cessie-retrocessie transacties in die effecten, alsook het roerend inkomen voortvloeiend uit enigerlei andere transactie in die effecten. Ook hier geldt de vrijstelling enkel voor de personen en instellingen die deze effecten in eigendom kunnen verwerven, er pandrechten of andere zakelijke rechten op kunnen verkrijgen en onderling transacties in die certificaten kunnen verrichten.
( v) De cessie-retrocessie 74. De Wet van 2 januari 1991 regelt verder ook nog een transactie die als cessie-rettocessie wordt aangeduid (ook repurchase agreement genoemd) 6 9. Het betreft een transactie tussen dezelfde partijen waarbij ef(67) Zie verder nrs. 75-91. (68) Cf. art. 139bis van het Wetboek van de met zegel gelijkgestelde taksen. (69) COLIN, H., "De cessie-retrocessietransactie (Wet 2 januari 1991): een wettelijke regeling inzake fiduciaire eigendomsoverdracht als zekerheidsstelling", R. W., 1991-1992, 1-9.
3-59
fecten contant worden verkocht met gelijktijdige terugkoop van effecten op termijn met dezelfde kenmerken en voor hetzelfde bedrag, ongeacht de overeengekomen prijs- oflooptijdvoorwaarden (art. 23). De cessie-retrocessie is niet beperkt tot overheidseffecten. De term "effecten" slaat hier zowel op effecten zoals opgesomd in artikel1, 1 Beurswetboek alsop de "andere financiele instrumenten" opgesomd in artikel 1, § 2 en verder ook op aile andere geldmarktinstrumenten, zoals bijvoorbeeld thesauriebewijzen en depositobewijzen 70 . De Memorie van toelichting duidt de cessie-retrocessie aan als een 'fiduciaire eigendomsoverdracht als zekerheidsstelling' 71 . De transactie kan niet als een pand gekwalificeerd worden, aangezien artikel 24 van de wet de toepassing van de regels met betrekking tot het burgerlijk pand en het handelspand uitdrukkelijk uitsluit 72 . II. FINANCIELE MARKTEN A. NIEUWE BELEGGINGSOB]ECTEN
1. Thesaurie- en depositobewijzen a. Nieuwe wetgeving - Wet 22 juli 1991 betreffende de thesauriebewijzen ·en de depositobewijzen, B.S., 21 september 1991, Codex Financieel Recht, 1991-92, A.III.-203. - K.B. 14 oktober 1991 betreffende de thesauriebewijzen en de depositobewijzen, B.S., 19 oktober 1991.
b. Bespreking 75. Door de Wet van 22 juli 1991 worden twee nieuwe effecten ingevoerd die op de Belgische geldmarkt worden verhandeld: de thesauriebewijzen en de depositobewijzen. Aan handelsvennootschappen en banken wordt de mogelijkheid gegeven om schuldbewijzen op korte termijn, namelijk op maximum een jaar, uit te geven. Zij kunnen aldus recht-
(70) TYTECA, ]., "De verhandeling van effecten, andere financiele instrumenten en deviezen", in De nieuwe Beurswetgeving, o.c., 241. (71) Gedr. St., Senaat, 1990-91, nr. 1101/1, 22. (72) Zie hierover: BROUHNS, G., !.c., 11-14; LEBEBVRE, 0., 5-9; SCHOCKAERT, ]., "Financiele transacties en financiele markten", Fid. Ber., 1991, afl. 2, 18; TYTECA, ]., "De verhandeling van effecten, andere financiele instrumenten en deviezen", in De nieuwe Beurswetgeving, l.c.,(193), 208 e.v.; VANDER VENNET, R., l.c., 175-194.
3-60
streeks financieringsmiddelen op korte termijn aantrekken op de geldmarkt. 76. Thesauriebewijzen zijn een vorm van "commercial paper", wat de verzamelnaam is voor alle soorten van kortlopende schuldbrieven welke worden uitgegeven door grate industriele en commerciele ondernemingen met een soli de reputatie 73. Thesauriebewijzen kunnen worden uitgegeven door ondernemingen, andere dan banken, die voldoen aan de volgende drie voorwaarden : a. de onderneming moet de vorm hebben aangenomen van een rechtspersoon (art. 1, § 1, eerste lid, Wet 22 juli 1991). Alle ondernemingen met rechtspersoonlijkheid die, met of zonder winstoogmerk, transacties verrichten van commerciele, financiele of industriele aard, komen in beginsel in aanmerking voor de uitgifte van thesauriebewijzen. b. de onderneming moet ten minste twee jaar bestaan (art. 1, § 1, eerste lid, Wet 22 juli 1991). Deze ancienniteitsvereiste vormt een waarborg voor de solvabiliteit van de onderneming. c. de onderneming moet voldoen aan de voorgeschreven financiele normen. Zij moet beschikken over een eigen vermogen van tenminste een miljard frank. Is dit niet het geval, maar heeft de onderneming tach een eigen vermogen van minstens 100 miljoen frank, dan moeten de activa op korte termijn grater zijn dan de passiva op korte termijn. Is aan deze vereiste ook niet voldaan, dan kan de betrokken onderneming slechts thesauriebewijzen uitgeven op voorwaarde dat zij een financiele tussenpersoon bereid vindt om de terugbetaling van ten minste 95% van het totale bedrag van alle voor deze onderneming uitgegeven thesauriebewijzen te waarborgen (art. 13, K.B. 14 oktober 1991). 77. Grote handelsvennootschappen kunnen door de uitgifte van thesauriebewijzen hun thesauriebehoeften rechtstreeks op de geldmarkt financieren. Zij beschikken aldus over een alternatief voor de financiering via bankkredieten. Bovendien kunnen zij een financiele besparing realiseren in de mate dat zij er in slagen thesauriebewijzen uit te geven met een rente die lager ligt dan de door de banken bij kortlopend krediet aangerekende rente 74. 78. De Gemeenschappen, de Gewesten, de provincies en de gemeenten mogen eveneens thesauriebewijzen uitgeven. Zij zijn in begin-
(73) THEUS, P. en PEETERS, l.,]uridisch praktisch lexicon van de kredieten en de zekerheden, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 1991, 44. (74) Zie voor nadere toelichting, BAUWENS, 1., "Over het waarom van thesaurie- en depositobewijzen", Balans, 1991, afl. 223, 6-7 en DOMBRECHT, M., "Europese financiele eenmaking en het financieel beheer van ondernemingen in Belgie", Economisch en Sociaal Tifdschrift, 1991, 606-607.
3-61
sel onderworpen aan dezelfde voorschriften als de ondernemingen, behoudens de uitdrukkelijk voorziene afwijkingen (zie art. 3, Wet 22 juli 1991). 79. Depositobewijzen kunnen aileen worden uitgegeven door banken (art. 1, § 1, derde lid, Wet 22 juli 1991). Op te merken valt dat, in tegenstelling met de ondernemingen, aan de banken geen voorwaarden inzake ancienniteit of eigen vermogen worden gesteld. Het Bankbesluit legt immers aan de banken specifieke verplichtingen inzake hun werking op. Bovendien zijn banken onderworpen aan het prudentieel toezicht door de Commissie voor het Bank- en Financiewezen. 80. De thesaurie- en depositobewijzen belichamen een schuldvordering van de houder van het effect op de emitterende onderneming of bank. De looptijd van deze effecten mag niet Ianger zijn dan een jaar (art. 1, § 1, derde lid, Wet 22 juli 1991).De emitterende onderneming of bank stelt zelf- in functie van de eigen thesauriebehoeften en met naleving van de wettelijk bepaalde maximumduur - de looptijd vast. 81. Zij kunnen worden uitgegeven onder de vorm van effecten aan toonder, aan order of op naam (art. 1, § 1, derde lid, Wet 22 juli 1991). Gaat het om effecten op naam, dan moet op de zetel van de emittent een register worden gehouden van de thesaurie- of depositobewijzen op naam, waarin de nodige gegevens van iedere inschrijver of verwerver (identiteit, aantal effecten, bedrag en vervaldag) worden opgetekend. Ook de overdrachten van deze effecten worden in dit register ingeschreven (art. 6, Wet 22 juli 1991 juncto art. 9, K.B. 14 oktober 1991). De omzetting van effecten aan toonder of aan order in effecten op naam is slechts mogelijk indien de uitgifteovereenkomst dit uitdrukkelijk toelaat. Hetzelfde geldt voor de omzetting in de omgekeerde richting (art. 10, derde en vierde lid, K.B. 14 oktober 1991). 82. Thesaurie- en depositobewijzen kunnen echter ook worden uitgegeven in de vorm van gedematerialiseerde effecten die uitsluitend op rekening zijn geboekt (art. 1, § 1 derde lid, Wet 22 juli 1991). Aileen de personen en instellingen opgesomd in artikel26 van de Wet van 2 januari 1991 mogen thesauriebewijzen of depositobewijzen uitgegeven in gedematerialiseerde vorm verwerven (art. 8, eerste lid, Wet 22 juli 1991). Onder de Belgische Rijksinwoners komen aileen volgende ondernemingen en instellingen in aanmerking : a. de handelsvennootschappen (de aan de Vennootschapsbelasting onderworpen belastingplichtigen) b. de parastatale instellingen voor sociale zekerheid c. de gemeenschappelijke beleggingsfondsen. Natuurlijke personen die Rijksinwoner zijn, mogen bijgevolg geen thesaurie of depositobewijzen in gedematerialiseerde vorm verwerven. 83. Het door de Wet van 2 januari 1991 uitgewerkte statuut voor de gedematerialiseerde effecten - in casu gedematerialiseerde schatkistcer-
3-62
tificaten - wordt ook van toepassing verklaard op de thesaurie- en depositobewijzen uitgegeven in gedematerialiseerde vorm (art. 7, § 1, Wet 22 juli 1991). Thesaurie- en depositobewijzen in gedematerialiseerde vorm genieten van hetzelfde fiscale voordeel als schatkistcertificaten : de inkomsten uit deze effecten zijn vrijgesteld van roerende voorheffing 75 . 84. Gedematerialiseerde effecten kunnen in geen geval worden omgezet in effecten aan toonder, aan order of op naam. Ook het omgekeerde is niet mogelijk (art. 10, eerste en tweede lid, K.B. 14 oktober 1991). 85. Het minimumbedrag van de thesaurie- en depositobewijzen wordt vastgesteld op 10 miljoen frank of een equivalent van dit bedrag in vreemde munten (art. 4, tweede lid, Wet 22 juli 1992). Aangezien de minimumdrempel voor een coupure ligt op 10 miljoen frank, mag worden aangenomen dat vooral institutionele beleggers en grote ondernemingen zullen intekenen op deze kortlopende effecten. 86. Op de prospectus die moet worden opgesteld bij een uitgifte van thesauriebewijzen wordt toezicht uitgeoefend door de Commissie voor het Bank- en Financiewezen. De prospectus moet de nodige gegevens bevatten om de intekenaars en de verkrijgers in staat te stellen om zich met kennis van zaken een oordeel te vormen over de aard van de zaak en de aan de effecten verbonden rechten (art. 5, § 1, Wet 22 juli 1991). 87. De onderneming die voornemens is thesauriebewijzen uit te geven moet de Commissie voor het Bank- en Financiewezen hiervan ten minste 15 dagen op voorhand in kennis stellen (art. 14, K.B. 14 oktober 1991). De Commissie voor het Bank- en Financiewezen zal dan onderzoeken of de beleggers volledig en correct worden gei:nformeerd. Wanneer zij van oordeel is dat bij de geplande verrichting de inschrijvers of de verwervers van de thesauriebewijzen kunnen worden misleid omtrent de aard van de zaak of de aan de thesauriebewijzen verbonden rechten, dan brengt zij dit binnen de 15 dagen ter kennis van de emittent. Wanneer de emittent met de door de Commissie voor het Bank- en Financiewezen geformuleerde opmerkingen geen rekening houdt, dan kan de Commissie voor het Bank- en Financiewezen haar goedkeuring weigeren. Indien de Commissie voor het Bank- en Financiewezen weigert haar goedkeuring te verlenen, dan mag de geplande emissie van thesauriebewijzen niet worden uitgevoerd. De emittent kan in beroep gaan tegen de weigering van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen bij de Minister van Financien (art. 18, K.B. 14 oktober 1991). '
(75) DOMBRECHT, M., I.e., 607.
3-63
88. Indien er zich tijdens het uitgifteprogramma een nieuw betekenisvol feit voordoet dat een invloed kan hebben op de beoordeling van de intekenaars en de verkrijgers, dan moet de emittent een aanvulling bij de prospectus opstellen en bekendmaken. Ook deze aanvulling moet vooraf worden goedgekeurd door de Commissie voor het Bank- en Financiewezen (art. 5, § 2, Wet 22 juli 1991). 89. De financiele tussenpersonen (banken, spaarbanken, openbare kredietinstellingen) kunnen bij de emissie van thesauriebewijzen een belangrijke rol spelen. Zij kunnen de financiele dienst waarnemen voor de emittent of optreden als borg of als vaste overnemer 7 6 • Aldus kunnen zij via de vergoedingen die zij voor deze "bemiddeling" ontvangen de inkomsten compenseren die zij verliezen door de afname van het aantal kortlopende bankkredieten. 90. Aan de emittenten van thesauriebewijzen wordt een periodieke informatieverplichting opgelegd. Zij moeten elk semester bepaalde financiele informatie bekendmaken (art. 2, Wet 22 juli 1991). Voorts moeten zij na afloop van de eerste helft van het boekjaar een tabel en een verslag opstellen over de werkzaamheden en resultaten tijdens die periode (art. 22, § 1, K.B. 14 oktober 1991). Deze verplichting geldt niet voor beursgenoteerde vennootschappen (art. 22, § 2, K.B. 14 oktober 1991), aangezien op hen reeds een periodieke informatieverplichting rust 77 • 91. Aan de Koning wordt de bevoegdheid verleend om een secondaire markt voor thesaurie- en depositobewijzen te organiseren, waarop deze effecten kunnen worden verhandeld (art. 4, derde lid, Wet 22 juli 1991). Op deze markt zullen de houders hun effecten dan gemakkelijker kunnen verkopen.
2. Futures en opties a. Nieuwe wetgeving - Wet van 4 december 1990 op de financiele transacties en de financiele markten, Boek II "De secundaire markten voor effecten en andere financiele instrumenten"; B.S., 22 december 1990 - err. B.S., 1 februari 1991, Codex Financieel Recht, 1991-92, A.III.-104. - K.B. van 10 april 1991 houdende de oprichting en de inrichting van de Belgische Future- en Optiebeurs, B.S., 12 april 1991 -err. B.S., (76) BAUWENS, 1., /.c., 6.
(77) Deze verplichting wordt opgelegd door artikel 3 van het K.B. van 18 september 1990 over de verplichtingen bij toelating van effecten tot de officiele notering aan een openbare fondsen- en wisselbeurs van het Rijk, B.S., 22 september 1990; Codex Financieel Recht, 1991-92, A.III.-71.
3-64
1 juni 1991; Codex Financieel Recht, 1991-92, A.III.-183, gewijzigd d<;>ar het K.B. van 25 november 1991 tot wijziging van het koninklijk besluit van 10 april 1991 houdende de oprichting en de inrichting van de Belgische Future- en Optiebeurs, B.S., 28 november 1991. - M.B. van 7 augustus 1991 tot goedkeuring van het marktreglement van de Belgische Future- en Optiebeurs ( + bijlage), B.S., 23 augustus 1991; Codex Financieel Recht, 1991-92, A.III.-205, gewijzigd door het M.B. van 31 januari 1992 tot goedkeuring van de wijziging van het marktreglement van de Belgische Future- en Optiebeurs, B.S., 11 februari 1992. b. Bespreking
(i). Oprichting van de markt 92. De artikelen 67 en 69 van het Beurswetboek hebben aan de Koning een belangrijke bevoegdheid gedelegeerd. Via een in Ministerraad overlegd K.B. 78 kan Hij voortaan nieuwe markten oprichten voor effecten 7 9 en voor "andere financiele instrumenten" 80 , althans voorzover "een reglementering van deze markten Hem verantwoord lijkt in het belang van de ontwikkeling van Belgie als financieel centrum of voor de bescherming van de personen die toegang hebben tot deze markten" 81 . Voor het bestuur van de aldus opgerichte markten kan Hij nieuwe publiekrechtelijke instellingen oprichten, bestaande private of publieke instellingen erkennen en reguleren, of een beroep doen op een of meer Effectenbeursvennootschappen 82 • 93. Tot nu toe heeft de Koning slechts een nieuwe markt opgericht voor "andere financiele instrumenten", nl. "Belfox11 ("Belgian Futures and Options Exchange", in het Nederlands "Belgische Future- en Optiebeurs11), een markt waar opties en futures worden verhandeld. De effectieve ingebruikname ervan werd herhaaldelijk uitgesteld, uiteindelijk tot begin december 1991. 94. Een 'optiecontract' is een overeenkomst waarbij de koper of nemer van de optie het recht -maar niet de verplichting- verwerft om binnen
(78) Zulk K.B. moet voorts gebaseerd zijn op een advies van zowel de permanente afdeling "Financiele instellingen en markten" van de Hoge Raad voor Financien als van de C.B.F. (art. 67). (79) Art. 67, 1 o en 2° Beurswetboek. Het K.B. van 27 februari 1991 betreffende de organisatie van de buiten-beursmarkt van lineaire obligaties en van de secundaire markt van schatkistcertificaten werd uitgevaardigd met art. 67, 2 o als grondslag. (80) Art. 67, 3 o Beurswetboek. (81) Id., art. 67, eerste zin. (82) Id., art. 69, resp. lid 1, lid 2 en lid 3. De erkenning van Belfox c.v. (infra B) is op lid 2 gebaseerd.
3-65
een vooraf overeengekomen termijn en tegen een eveneens op voorhand vastgestelde prijs ('uitoefenprijs') een financieel actief te kopen van ('call optic') of te verkopen aan ('put optic') de verkoper of schrijver van de optic. Terverwerving van dat recht betaalt de koper aan de verkoper een prijs die men 'premie' noemt 8 3. Een 'future contract' is een overeenkomst tussen twee partijen om op een toekomstig tijdstip een welbepaald financieel actief te kopen, resp. te verkopen tegen een prijs die bij het afsluiten van het contract wordt vastgelegd 84 . Een 'financieel actief bestaat volgens het K.B. in effecten of andere financiele instrumenten 85 . 95. Optics en futures spelen een cruciale rol bij de realisatie van een efficiente kapitaalmarkt, d.i. een kapitaalmarkt die gekenmerkt wordt door verregaande liquiditeit en transparantie, door lage transactiekosten en door een zeer volledig gamma onderling te combinereq. financiele instrumenten met varierende looptijd 86 . Om economisch 11 Volmaakt 11 te zijn, moet het daarenboven mogelijk zijn elk risico van fluctuatie in de marktgegevens te dekken. Optics zijn financiele dekkingsinstrumenten bij uitstek. Maar ook futures, die traditioneel als 11 speculatief11 bestempeld worden, passen perfect in een context van risicobeperking : elke indekking tegen een risico veronderstelt immers een tegenpartij die bereid is dat risico over te nemen (per hypothese omdat hij of zij er beter tegen hestand is) 8 7.
(ii). Werking van de markt 96. Vooreerst moet worden opgemerkt dat Belfox, net als alle andere markten voor 11 andere financiele instrumenten 11 die nog zouden worden opgericht, ongereglementeerd blijft voorzover de Koning niet uitdrukkelijk is tussengekomen 88 . Zo was de regeling inzake misbruik van voorwetenschap aanvankelijk niet van toepassing verklaard op Belfox. 11 Dit zou ertoe leiden dat op de speculatievere optiemarkt handelingen niet worden beteugeld die m.b.t. de onderliggende en aan de beurs genoteerde effecten wel worden beteugeld 11 8 9. Hieraan werd ondertussen verhol-
(83) Vgl. de loodzwaar geformuleerde wettelijke definitie in id., art. 2, 3°. (84) Id., art. 2, 2°. (85) !d., art. 2, 4o. (86) !d., Verslag aan de koning, art. 7, 12-14 en 16. Het Verslag aan de Koning bij het K.B. van 10 april wordt algemeen als bijzonder waardevol aanzien. Zie BRUYNEEL, A., "La reforme financiere de 1990. La loi du 4 decembre 1990 relative aux operations financieres et aux marches financiers",]. T., 1991, 554, nr. 16. Zeer terecht werd het dan ook in extenso opgenomen in FLAMEE, M. en MEULEMANS, D., Codex Financieel Recht, Brugge, Die Keure, 1991, A.Ill.-199. (87) Id., Verslag aan de koning, als. 8-11. (88) Beurswetboek, Memorie van toelichting, 43; BRUYNEEL, A., 554, nr. 16. (89) SWENNEN, H., o.c., 79-80, nr. 122.
3-66
pen door een K.B. van 5 augustus 1991 9°. 97. Belfox wordt beheerd door een private rechtspersoon die -een beetje verwarrend- "Belfox c.v." beet. Dankzij een prive-initiatief van de Brusselse Beurscommissie samen met vijf kredietinstellingen werd deze cooperatieve vennootschap op 23 januari 1990 opgericht ter voorbereiding van de markt. Ze is nu erkend, en wei in de dubbele hoedanigheid van marktautoriteit en compensatieinstelling. 98. Belfox c.v. heeft vennoten-leden van de markt en vennoten-niet leden van de markt 91. De vennoten-leden zijn automatisch ook 'compensatielid' zodat zij gemachtigd zijn als contractpartij op te treden op de markt 9 2 . Los van de indeling in leden en niet-leden is er een ruimere categorie van 'erkende bemiddelaars' die "beroepsmatig voor eigen rekening of voor rekening van derden optreden op Belfox" 93. De stelling dat, naar analogie met de effectenbeurswetgeving 9 4 , enkelleden kunnen optreden op Belfox 9 5 vindt dus geen steun in de tekst van de wetgeving. Die stelt immers dat aile erkende bemiddelaars, ook niet-leden dus 96, daartoe eveneens gemachtigd zijn 9 7 . 99. Alhoewel Belfox c.v. aan de Vennootschappenwet onderworpen is en handelsverbintenissen aangaat 9 8 , moet haar privaat karakter o.i. tach genuanceerd worden : de verplichte goedkeuring van statuten(wijzigingen) en marktreglement door de Koning en de verplichting tot publicatie daarvan in het Belgisch Staatsblad 99, maken er samen met een
(90) Art. 1, 2° K.B. 5 augustus 1991 betreffende het misbruik van voorkennis over sommige financiele markten, B.S., 23 augustus 1991; Codex Financieel Recht, 1991-92, A.IV.147; KEPENNE, J.-P. en STEMPNIERVSKY, Y., "La reforme financU:re de 1990. livre II. les marches secondaires en valeurs mobilU:res et autres instruments financier (loi du 4 decembre 1990)" ,].T., 1991, 579. (91) Art. 4, lid 1 K.B. 10 april 1991. (92) Id., art. 21 § 5; art. 6 § 5 en art. 49 § 1 M.B. 7 augustus 1991. (93) Id., art. 20. Het K.B. 25 november 1991 heeft de oorspronkelijke versie van dit artikel Iicht gewijzigd en heeft een artikel 19bis ingevoegd dat aangeeft welke instellingen erkend worden als bemiddelaars om "in Belgie op te treden in transacties met bet publiek op future- en optiecontracten". De toevoeging van een nieuw artikel lijkt ons overbodig daar de lijst van erkende instellingen in beide artikels inhoudelijk identiek is. (94) Zie art. 23, § 1 Beurswetboek. (95) Zie SWENNEN, H., FinanciiHe wetgeving 1989-1991, Gent, Mys & Breesch, 1991, 79, nr. 122. (96) Erkende bemiddelaars zijn nag geen leden; het K.B. stelt enkel dat zij leden kunnen worden (art. 21 § 2). (97) Zie, behalve art. 20 K.B. 10 april 1991, oak art. 18, § 2, lid 2 van datzelfde K.B.: "Bemiddelaars bij transacties in op Belfox verhandelde contracten kunnen alleen op Belfox als tegenpartij van hun clienten optreden". (98) Id., art. 3, lid 2. (99) Inzake de statuten: id., art. 3, lid 3. Inzake het marktreglement: zie infra, noot 67.
3-67
stringente controle op zijn minst een "private vennootschap onder publieke begeleiding" van. 100. Hoger werd reeds aangegeven dat Belfox c.v. in een dubbele hoedanigheid erkend werd (supra 5). Dit 'integratiemodel', waarbij een juridische entiteit zowel verhandelings- als compensatieactiviteiten overkoepeld, is weliswaar nieuw voor Belgic maar werd in andere Europese Ianden reeds meermaals gehanteerd 100 . De precieze modaliteiten ervan werden vastgelegd in een marktreglement dat weliswaar werd opgesteld door Belfox c.v., maar dat bij M.B. van 7 augustus 1991 werd goedgekeurd door de Minister van Financien 1o 1 . 101. Als marktautoriteit heeft Belfox c.v. de opdracht op Belfox markten in opties en futures te organiseren 102 . Ze he eft in dat kader rechten en plichten meegekregen die met die van de Beurscommissie te vergelijken zijn 103. Daarenboven heeft de c.v. echter exclusieve compensatie- of clearingbevoegdheid 104 , d. w.z. dat ze bij elke transactie zelf als tegenpartij moet optreden om zo de goede afloop ervan te waarborgen 105 . De compensatietechniek heft het risico van de tegenpartij op "zodat een gedepersonaliseerde markt ontstaat waaraan iedereen kan deelnemen" 106 . Corrolarium van Belfox c.v.'s compensatieplicht is haar voorrecht op de dekking die door aile leden en bemiddelaars per transactie als waarborg gestort wordt 1 07. 102. Vermelden we tot slot dat de dagelijkse fondsenstroom van en naar Belfox c.v. beheerd wordt door een automatisch debiterings- en crediteringssysteem, bet zg. 'protected payment system' (P.P.S.) 108 • (iii). Controle
103. Het Beurswetboek, het K.B. houdende oprichting van Belfox en bet M.B. tot goedkeuring van het marktreglement ervan staan bol van bepalingen over "controle". Om niet te verdwalen in al deze bepalingen, maakt men best een basisonderscheid tussen enerzijds de controle die wordt uitgeoefend op deelnemers aan de Belfoxmarkt, en anderzijds de controle die op Belfox c.v. wordt uitgeoefend. Belfox c.v., zelf gedeeltelijk
(100) Id., Verslag aan de Koning, als. 22-23. (101) Dit M.B. werd genomen in uitvoering van art. 7 K.B. 10 april 1991. (102) Art. 8, § 1 K.B. 10 april 1991. (103) Vgl. art. 8, § 1 K.B. 10 april 1991 met art. 12, § 1 Beurswetboek. (104) Art. 9, § 1 K.B. 10 april 1991; art. 47, § 1 M.B. 7 augustus 1991. (105) Art. 48, eerste zin M.B. 7 augustus 1991. (106) Jd., Verslag aan de Koning, al. 15 en al. 36. (107) Over de dekkingsverplichting van leden en bemiddelaars: art 68, § 1 Beurswetboek; art. 9 §, 1, 3 o e.v. en art. 10 § 1 K.B. 10 april 1991 ; art. 52 e.v. M.B. 7 augustus 1991. Over het wettelijk voorrecht van Belfox c.v. daarop : art. 68, § 2 Beurswetboek; art. 10, § 2 e.v. K.B. 10 april 1991 ; art. 59 M.B. 7 augustus 1991. (108) Art. 5~ M.B. 7 augustus1991.
3-68
een controleorgaan, wordt op haar beurt inderdaad op dubbele wijze gecontroleerd. 104. Controle vanwege het Interventiefonds van de beursvennootschappen en vanwege de C.B.F. op Belfox-leden. Beide klassieke prudentiele controle-autoriteiten oefenen periodiek toezicht uit of de financiele gezondheid van Belfox-leden in hun hoedanigheid van beursvennootschappen resp. kredietinstellingen 109. Let wei, het betreft hier een controle op de gezamenlijke activiteit van deze leden, niet enkel op hun Belfox-activiteiten. In dit kader is Belfox c.v. verplicht op vraag van de respectieve controle-instanties informatie mee te delen over de activiteit van haar leden. Tevens moet ze hen op de hoogte brengen van het in gebreke zijn van een van haar leden 110 . Het Interventiefonds en de C.B.F. hebben daarentegen geen corresponderende informatieplicht tegenover Belfox c.v. 111. 105. Controle vanwege Belfox c.v. op Belfox-leden. Omdat Belfox c.v. zeer snel en regelmatig informatie inwint m.b.t. haar leden is zij een aangewezen controle-instantie. Terecht heeft deze controle enkel betrekking op de Belfox-activiteit van de led en. Naast een globale controle op hun verhandelings- en compensatieactiviteit en een periodieke controle van hun liquiditeit, berekent Belfox c. v. dagelijks ook positielimieten 112 en voorzichtigheidsratio 's 11 3. 106. Controle vanwege de C.B.F. op Belfox c.v. De C.B.F. controleert de financiele positie, de boekhoudkundige en administratieve organisatie alsook de (organisatorische) procedures die Belfox c.v. instelt ter naleving van haar verplichtingen 114 . De C.B.F. oefent geen algemene legaliteitscontrole uit, maar wel een "prudentiele controle a posteriori" 115 . Dit betekent dat ze de handelingen van Belfox c.v. enkel achterafkan controleren en dat ze daarbij niet zelf "redresseringsnormen" mag opleggen. Wel kan ze aanbevelingen doen of een regularisatieperiode bepalen; indien daaraan geen bevredigend gevolg gegeven wordt, kan ze de Minister
(109) Verslag aan de Koning, al. 38. (110) Art. 16, lid 1 en lid 2. (111) Art. 16, lid 3 en lid 4. Lees daarover ook Verslag aan de Koning, laatste al. (112) Art. 1 M.B. 7 augustus 1991 definieert een positielimiet als het maximaal aantal contracten dat een lid of client mag aanhouden. (113) Verslag aan de Koning, al. 39 ; art. 8, § 1, 6° en r, art. 9 §, 1 en art. 22 K.B. 10 april 1991; art. 52-58 en art. 63 M.B. 7 augustus 1991. (114) art. 12 § 1. Zie ook COMMISSIE VOOR HET BANK- EN FINANCIEWEZEN,]aarverslag 1990/1991, Brussel, 1991, 58. (115) Verslag aan de Koning, al. 31 en al. 29.
3-69
van Financien vragen maatregelen te nemen om de toestand te regulariseren 116 . 107. Controle vanwege de Minister van Financien op Belfox c.v. Bij wijze van parallelle controle 117 benoemt dezelfde Minister bij Belfox c.v. trouwens ook een regeringscommissaris die 11 de ruimste bevoegdheden heeft, niet aileen om de Minister in te lichten over de wijze waarop Belfox c.v. haar verplichtingen nakomt, maar ook om 11 toe te zien op haar werking overeenkomstig bet algemeen belang" ns. 11
B. DE ORGANISATIE EN DE WERKING VAN DE SECUNDAIRE EFFECTENMARKTEN
a. Nieuwe Wetgeving - Beurswetboek- Wet van 4 december 1990 op de financiele transacties en de financiele markten : Boek II. De secundaire markten voor effecten en andere financiele instrumenten (B.S., 22 december 1990 - err. B.S., 1 februari 1991; Codex Financieel Recht, 1991-92, A.III.-104.). - K. B. 31 december 1990 betreffende de sluiting van de openbare fondsen- en wisselbeurs van Gent (B.S., 12 januari 1991; Codex Financieel Recht, 1991-92, A.III.-125.). - K.B. 2 januari 1991 boudende de statuten van bet lnterventiefonds van de beursvennootschappen (B.S., 8 januari 1991; Codex Financieel Recht, 1991-92, A.III.-127.). - K.B. 2 januari 1991 boudende bet Algemeen Reglement van bet Interventiefonds van de beursvennootscbappen (B.S., 8 januari 1991 ; Codex Financieel Recht, 1991-92, A.III.-133.). - K.B. 2 januari 1991 tot regeling van de Erkenningsprocedure voor de beursvennootscbappen (B.S., 8 januari 1991 ; Codex Financieel Recht, 1991-92, A.III.-139.). - K.B. 18 januari 1991 boudende bet reglement van de Effectenbeursvennootscbap van Brussel (B.S., 25 januari 1991 ; Codex Financieel Recht, 1991-92, A.III.-143), gewijzigd door bet K.B. 25 november 1991 tot vaststelling van de procedure voor de in art. 12, § 3 van de wet van 4 de(116) Art. 14. Zie i.v.m. de controleinstrumenten die de Commissie ter beschikking staan en i.v.m. de zg. 'standaardinformatienota' art. 12, § 2 e.v., art. 13 en art. 17 K.B. 10 april 1991; COMMISSIE VOOR HET BANK- EN FINANCIEWEZEN, o.c., 58. (117) Verslag aan de Koning, al. 35. (118) Art. 15, eerste en vierde lid.
3-70
cember 1990 op de financiele transacties en de financiele markten beoogde beroepsmogelijkheden en de uitwerking van deze beroepsprocedures en tot wijziging van het koninklijk besluit van 18 januari 1991 houdende reglement van de Effectenbeursvennootschap van Brussel (B.S., 28 november 1991). - K.B. 6 maart 1991 tot vaststelling van de statuten van de Effectenbeursvennootschap van Brussel (B.S., 16 maart 1991), gewijzigd door het K.B. 5 juli 1991 tot wijziging van het koninklijk besluit van 6 maart 1991 tot vaststelling van de statuten van de Effectenbeursvennootschap van Brussel (B.S., 16 juli 1991; Codex Financieel Recht, 1991-92, A.III.-171.) - K.B. 19 maart 1991 tot vaststelling van de statuten van de Effectenbeursvennootschap van Antwerpen (B.S., 22 maart 1991; Codex Finanicieel Recht, 1991-92, A.III.-179), gewijzigd door het K.B. van 23 oktober 1991 tot wijziging van het koninklijk besluit van 19 maart 1991 tot vaststelling van de statuten van de Effectenbeursvennootschap van Antwerpen (B.S., 30 oktober 1991). - K.B. 14 oktober 1991 houdende het Reglement van de Effectenbeurs van Antwerpen (B.S., 19 oktober 1991). b. Bespreking 108. In Boek II van het Beurswetboek worden ondermeer de organisatie en de werking van de secundaire effectenmarkten geregeld. De secundaire effectenmarkten worden opgedeeld in de effectenbeurzen enerzijds en de andere markten voor effecten en andere financiele instrumenten anderzijds. (i) Effectenbeurs en Effectenbeursvennootschap
109. Artikel 5 Beurswetboek omschrijft een effectenbeurs als een effectenmarkt waar door bemiddeling van een tot de beurs toegelaten tussenpersoon 11 9, effecten die in deze markt zijn opgenomen, kunnen worden gekocht of verkocht. De effecten die hier worden bedoeld, zijn deze opgesomd in artikel 1, 1, 1 o tot 4o Beurswetboek: aandelen, obligaties en andere bewijzen van collectieve leningen, rechten in collectieve beleggingen (met name de vastgoedcertificaten), de rechten van deelneming in gemeenschappelijke beleggingsfondsen en in beleggingen zoals bedoeld in de Wet van 10 juli 1969 en tenslotte de inschrijvingsrechten
(119) Dit zijn voorlopig enkel de beursvennootschappen naar Belgisch recht.
3-71
op de hierboven genoemde effecten en rechten 120 . Een Effectenbeurs kan verschillende deelmarkten omvatten, naargelang van het type van verhandelde effecten of de wijze en periodiciteit van verhandeling (art. 5, 1, tweede lid Beurswetboek). 110. Er worden Effectenbeurzen opgericht in Antwerpen, Brussel, Gent en Luik (art.S, 2 Beurswetboek). De Koning kan ook in andere steden van het land een Effectenbeurs oprichten. Aan te stippen valt evenwel dat, nog voor deze bepaling in werking trad (1 januari 1991), bij K.B. van 31 december 1990 de openbare fondsen-en wisselbeurs van Gent werd gesloten en in vereffening gesteld. 111. Een Effectenbeurs is niet de enige markt voor alle soorten beleggingen, noch de enige plaats waar aan een Effectenbeurs genoteerde effecten mogen verhandeld worden. In artikel 67 Beurswetboek wordt aan de Koning de bevoegdheid verleend om over te gaan tot de oprichting van: a. andere markten voor rechten en bewijzen die door Hem als" effecten" worden gekwalificeerd 121 ; b. markten voor andere financiele instrumenten (bijvoorbeeld opties en futures) 122; c. markten waar grate pakketten beursgenoteerde effecten buitenbeurs kunnen verhandeld worden 12 3. Hierna zal enkel ingegaan worden op de organisatie en de werking van de Effectenbeurzen. 112. Iedere Effectenbeurs wordt bestuurd door een Effectenbeursvennootschap 124 . Dit is een publiekrechtelijke rechtspersoon die wordt opgericht onder de vorm van een cooperatieve vennootschap (art. 7 Beurswetboek). Op de Effectenbeursvennootschap zijn de bepalingen van de Vennootschappenwet van toepassing, voor zover daarvan niet wordt afgeweken door de wet en haar statuten. Van een Effectenbeursvennootschap kunnen enkel en aileen beursvennootschappen deel uitmaken. Eenzelfde beursvennootschap mag lid zijn van verschillende Effectenbeursvennootschappen. De statuten van een Effectenbeursvennootschap bepalen - in voorkomend geval per ca-
(120) Zie hierover: TYTECA, ]., "De verhandeling van effecten, andere financiele instrumenten en deviezen", in De nieuwe beurswetgeving, Kalmthout, Biblo, 1991, (193), 198-200. (121) Voorbeeld: het K.B. van 27 februari 1991 (hierboven besproken) kwalificeert schatkistcertificaten als "effecten" in de zin van art.1, 1, 5 Beurswetboek en organiseert de secundaire markt voor deze effecten. (122) Cf. K.B. 10 april1991 houdende de oprichting en de inrichting van de Belgische Future- en Optiebeurs (hierboven besproken). (123) Cf. K.B. 27 februari 1991 (reeds besproken) dat o.a. de buiten-beursmarkt voor lineaire obligaties organiseert. (124) Naar vroeger recht werden de beurzen bestuurd door "Beurscommissies", samengesteld uit wisselagenten.
3-72
tegorie van beursvennootschappen - het aantal aandelen waarop iedere beursvennootschap moet inschrijven ; een beursvennootschap mag evenwei nooit meer dan 5% van de aandelen van een Effectenbeursvennootschap bezitten (art. 9 Beurswetboek). 113. De statuten van een Effectenbeursvennootschap, evenals het Effectenbeursreglement worden vastgesteld door de Koning, op advies van de Beurscommissie en van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen (art. 5, 2 en art. 7 Beurswetboek). 114. Voor de Effectenbeurs van Brussel werden de statuten vastgesteld bij K.B. van 6 maart 1991 12 5 en het reglement bij K.B. van 18 januari 1991. Het maatschappelijk kapitaal van de Effectenbeursvennootschap van Brussel bedraagt minimum 100 miljoen BF en wordt belichaamd door twee soorten aandelen (met een nominale waarde van 100.000 BF) die dezelfde maatschappelijke rechten hebben : aandelen A (met stemrecht) en aandelen B (zonder stemrecht) (art. 7 Statuten). Elke beursvennootschap moet houder zijn van een minimum aantal aandelen A en B, dat wordt bepaald door de algemene vergadering op voorstel van de Beurscommissie, in verhouding tot de omvang van haar eigen vermogen op 31 december van het vorige jaar. De to tale nominale waarde van de aandelen waarop wordt ingeschreven, mag niet minder dan een en niet meer dan vijftien miljoen BF bedragen (art. 13 Statuten). De Beurscommissie van Brussel bestaat uit twaalf leden. Zij moeten sinds drie jaar effectenmakelaar zijn of daar waar het gaat om beursvennootscbappen waar de effectenmakelaars in de minderbeid zijn, bestuurder of lid van bet directiecomite van de beursvennootschap (art. 17 Statuten). Deze twaalfleden vertegenwoordigen drie categorieen van beursvennootscbappen die binnen de Beurscommissie gelijke kracbt bebben : vier leden worden gekozen uit beursvennootscbappen met een maatschappelijk kapitaal van minder dan 50 miljoen BF en waar de meerderheid in banden is van effectenmakelaars ; vier leden worden gekozen uit beursvennootschappen met een maatschappelijk kapitaal van 50 miljoen BF of meer en waar de meerderbeid in banden is van effectenmakelaars ; vier leden worden gekozen uit beursvennootscbappen waar bet kapitaal in meerderbeid door andere personen dan effectenmakelaars (b.v. kredietinstellingen) wordt gebouden (art. 30 Statuten). 115. Voor de Effectenbeurs vanAntwerpen werden de statuten vastgesteld bij K.B. van 19 maart 1991 en het reglement bij K.B. van 14 oktober 1991.
(125) Dit K.B. vervangt het K.B. van 2 januari 1991 (B.S., 8 januari 1991), dat een aantal storende verschillen bevatte tussen de Nededandse en de Franse versie.
3-73
Het maatschappelijk kapitaal bedraagt minimum twee miljoen BF en wordt vertegenwoordigd door aandelen met een nominate waarde van 10.000 BF (art. 5 Statuten). Iedere beursvennootschap of ieder geheel van onderling verbonden beursvennootschappen moet intekenen op minstens tien aandelen (art. 8 Statuten). De Beurscommissie van Antwerpen bestaat uit minstens zeven leden, waarvan er minstens vijf effectenmakelaar moeten zijn. De Beurscommissie beslist over haar totaal aantalleden (art. 14 Statuten). 116. Tot op heden zijn noch de statuten, noch het nieuwe reglement van de Effectenbeursvennootschap van Luik verschenen.
(ii) Beurscommissie 117. Een Effectenbeursvennootschap wordt bestuurd door een Raad van Bestuur, Beurscommissie genoemd (art. 10, eerste lid Beurswetboek). De Beurscommissie bestaat uit minstens zes en ten hoogste vijftien leden. Enkel natuurlijke personen kunnen lid zijn. Tevens is bepaald dat minstens drie leden effectenmakelaar moeten zijn. Het effectieve beheer van de Effectenbeurs wordt waargenomen door een directeur- generaal, aangeworven door de Beurscommissie met goedkeuring van de Minister van Financien (art. 11 Beurswetboek). Het Beursreglement kan bepaalde bevoegdheden die aan de Beurscommissie toekomen aan de directeur-generaal toekennen. 118. In artikel 12 Beurswetboek worden de taken van de Beurscommissie omschreven. Zij heeft tot taak de effectenmarkten in de Effectenbeurs te organiseren. Te dien einde is zij bevoegd om onder andere: - uitspraak te doen over de opneming van effecten in de markten die zij organiseert en over te gaan tot schorsing of schrapping van effecten ; zij komt daarmee in de plaats van de vroegere Noteringscomites 126 ; - het organiseren van periodieke veilingen voor niet in de beurs opgenomen effecten ; to elating van de beursvennootschappen tot de markt ; - zorgen voor markttransparantie ; - toezicht op de naleving van de deontologie door beursvennootschappen en effectenmakelaars ; regelen van beroepsmatige geschillen tussen beursvennootschappen ;...
(iii) Regeringscommissaris 119. De Minister van Financien benoemt bij elke Effectenbeursvennootschap een regeringscommissaris die moet toezien op de naleving van de wetten en reglementen, de statuten van de vennootschap en de wer-
(126) Art. 95 Beurswetboek bepaalt bij wijze van overgangsmaatregel dat de Noteringscomites hun taken blijven uitoefenen tot 31 december 1992.
3-74
king van de Beurs overeenkomstig het "algemeen belang" (art.15 Beurswetboek).
(iv) Erkennings- en Tuchtraad voor effectenmakelaars 120. Bij elke effectenbeurs wordt een Erkennings- en Tuchtraad voor effectenmakelaars opgericht (art. 16 Beurswetboek). Deze commissie, die is samengesteld uit vijf effectenmakelaars die door de Minister van Financien worden benoemd op voordracht van de Beurscommissie, oefent twee functies uit: enerzijds verleent zij erkenning aan de effectenmakelaars en anderzijds heeft zij de tuchtbevoegdheid over de effectenmakelaars (art. 17 Beurswetboek). Tegen beslissingen van de Erkennings- en Tuchtraad staat beroep open bij de Raad van Beroep die voor aile Effectenbeursvennootschappen samen, wordt ingericht.
(v) Het Interventiefonds van de beursvennootschappen 121. Een van de voornaamste kenmerken van de beurshervorming is ongetwijfeld de grotere mate van zelfregulering in hoofde van de marktautoriteiten. De organisatie van het beurswezen wordt toevertrouwd aan de marktpartijen, met name de beursvennootschappen. Als tegengewicht wordt voorzien in een versterking van het toezicht door de controle-instanties 127 • Ten aanzien van de beursvennootschappen wordt een dubbele controle uitgeoefend, enerzijds door het Interventiefonds van de beursvennootschappen en anderzijds door de Commissie voor het Bank'en Financiewezen. 122. De beursvennootschappen zijn vooreerst onderworpen aan de controle van het Interventiefonds van de beursvennootschappen (art. 52 Beurswetboek) 128 . Deze instelling vervangt de vroegere Waarborgkas van de wisselagenten en neemt de rechten en verplichtingen alsook het vermogen van deze laatste van rechtswege over (art. 60 Beurswetboek). 123. De statuten van het Interventiefonds werden vastgesteld bij K.B. van 2 januari 1991. Het bepaalt hoe op het kapitaal van het Interventiefonds wordt ingeschreven en hoe dit gestort wordt alsmede hoe zijn bestuursorganen zijn samengesteld en welke hun bevoegdheden zijn.
(127) VANDER VENNET, R., "De herregulering van de Belgische financiele markten", Bank Fin., 1991, 191. (128) De door het Interventiefonds uitgeoefende controle is van prudentiele aard : bet gaat om een bedrijfstechnische controle. Zie hierover: MEULEMANS, D., De gemengde beursvennootschappen en de wissel- en depositomakelarijvennootschappen", in De nieuwe Beurswetgeving, !.c., (141), 176-177.
3-75
124. Het reglement van het lnterventiefonds werd vastgesteld bij een tweede K.B. van 2 januari 1991. Het bepaalt de financiele interventiemogelijkheden en -beperkingen van bet Interventiefonds, bet beheer van zijn activa en de aanvullende regels voor bet toezicht op de beursvennootschappen. Het bepaalt eveneens hoe de bijdragen vanwege de beursvennootschappen aan bet Interventiefonds worden vastgesteld en betaald. 125. Er wordt voorzien in tegemoetkomingen bij faillissement of gerechtelijk akkoord (curatief optreden) enerzijds (art. 4-17 Algemeen Reglement Interventiefonds) en in preventieve tegemoetkomingen (preventief optreden) anderzijds (art. 18 Algemeen Reglement Interventiefonds). De tegemoetkoming bij faillissement of gerechtelijk akkoord wordt beperkt tot 2,5 miljoen BF per schuldeiser en per faillissement of gerechtelijk akkoord (art. 6 Algemeen Reglement Interventiefonds). Het totaal bedrag van de tegemoetkomingen naar aanleiding van een faillissement of een gerechtelijk akkoord van een beursvennootschap, mag de 200 miljoen BF niet overstijgen (art. 7 Algemeen Reglement lnterventiefonds). Om bet onvermogen van een beursvennootschap te voorkomen in bet algemeen belang van de markt of om de schadelijke gevolgen ervan voor de clienten en professionele tegenpartijen te beperken, kan bet Interventiefonds een preventieve tegemoetkoming toestaan (art. 18, Algemeen Reglement lnterventiefonds). 126. Het Interventiefonds wordt in hoofdzaak gefinancierd door bijdragen van de beursvennootschappen. Deze betalen jaarlijks een bijdrage ten belope van een percentage van de bruto-opbrengst van hun werkzaamheden. Tevens kan een bijdrage berekend worden op de activa in bewaring, de passiva en de verplichtingen van de beursvennootschappen. Het tarief voor deze bijdragen wordt vastgesteld naargelang van de risicograad en de diverse verplichtingen van de beursvennootschappen (art. 28-29 Algemeen Reglement Interventiefonds). 127. Iedere betaling van bet lnterventiefonds aan de schuldeisers van een beursvennootschap, brengt mee dat bet Fonds in de rechten van de schuldeisers treedt. In afwijking van artikel1252 B.W. is er bij gedeeltelijke betaling van een schuldeiser door bet Fonds, gelijke rang tussen schuldeiser en het Fonds voor bet resterend bedrag van de schuldvordering (art. 62 Beurswetboek). (vi) De Commissie voor bet Bank- en Financiewezen
128. De Commissie voor bet Bank- en Financiewezen- de vroegere Bankcommissie - is een autonoom controleorganisme dat traditioneel twee belangrijke taken vervult : enerzijds toezicht uitoefenen ten aanzien van de kredietinstellingen en anderzijds toezicht op de openbare uitgifte van effecten.
3-76
Door de invoering van het Beurswetboek (en zijn uitvoeringsbesluiten) werden aan de Commissie voor het Bank- en Financiewezen (hierna CBF) een aanzienlijk aantal nieuwe bevoegdheden en taken toevertrouwd 129. 129. Vooreerst werd aan de CBF een adviesbevoegdheid verleend bij de voorbereiding van de uitvoeringsbesluiten van het Beurswetboek 130 . 130. Een ~eede reeks nieuwe bevoegdheden die aan de CBF werden verleend, betreft de prudentiele controle over de beursvennootschappen. De uitoefening van deze bevoegdheid zal enerzijds in nauwe samenwerking gebeuren met het Interventiefonds, dat belast is met de effectieve en dagelijkse controle van de beursvennootschappen, en anderzijds met de Beurscommissies die belast zijn met het toezicht op de marktverrichtingen. Deze prudentiele controle ten aanzien van de beursvennootschappen is inhoudelijk parallel aan de prudentit~le controle die de CBF uitoefent ten aanzien van de kredietinstellingen. Samengevat heeft de CBF volgende bevoegdheden ten aanzien van de beursvennootschappen : - uitoefenen van controle over de aandeelhouders en de !eiders van de beursvennootschappen ; - erkenning van de beursvennootschappen na toetsing van hun interne organisatie en van de professionele betrouwbaarheid van hun zaakvoerders; - toestaan van afwijkingen aan de beursvennootschappen om niet-financiele werkzaamheden te verrichten of om deelnemingen te verwerven in vennootschappen buiten de financiele sector ; - het vastleggen van solvalibiteitsregels voor de beursvennootschappen; - het opleggen van sancties op verzoek van het Interventiefonds. 131. Tevens werden aan de CBF onderzoeksbevoegdheden verleend waardoor zij bepaalde strafrechtelijke inbreuken kan opsporen en aangeven bij de gerechtelijke autoriteiten. Deze bevoegdheden kunnen slechts worden uitgeoefend in welbepaalde gevallen, namelijk wanneer er aanwijzingen zijn van oplichting, koersmanipulatie of misbruik van voorwetenschap. 132. Boek III van het Beurswetboek regelt de instellingen voor collectieve beleggingen (gemeenschappelijke beleggingsfondsen, BEVEKs (129) Zie hierover: DUPLAT, J.L., "De Commissie voor het Bank- en Financiewezen": profiel en taken", in Het nieuwe Beurswetboek, I.e., 39-51 en WYMEERSCH, E., "De herregulering van de beursmarkten: enkele institutionele aspecten", in Financiele herregulering in Belgi'e, SCHRANS, G. en WYMEERSCH, E. (ed.), Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 1991, 65. (130) Niet aileen de CBF wordt bij de voorbereiding van de uitvoeringsteksten betrokken. In veel gevallen wordt of zal door de Koning naast het advies van de CBF, het advies van de Beurscommissies en het Interventiefonds ingewonnen worden.
3-77
en BEVAKs). Het controlestatuut dat t.a.v. deze instellingen wordt ingevoerd, bepaalt dat de beleggingsinstellingen zich dienen in te schrijven bij de CBF en dat deze laatste hen aan een regelmatige controle onderwerpt. 133. Het Beurswetboek verleent aan de CBF ook een aantal nieuwe bevoegdheden inzake bet toezicht op de reglementering betreffende vermogensbeheer en beleggingsadvies. Enerzijds wordt aan de vermogensbeheerders en beleggingsadviseurs de verplichting opgelegd om zich te Iaten inschrijven bij de CBF vooraleer hun beroepswerkzaamheid aan te vatten, en anderzijds ziet de CBF erop toe dat de vermogensbeheerders en beleggingsadviseurs bij bet uitoefenen van hun beroepswerkzaamheden de wettelijke en reglementaire voorschriften naleven in bet belang van de spaarders. 134. Tenslotte werden aan de CBF ook een aantal bevoegdheden toegekend met betrekking tot de wissel- en depositomakelarij (Boek VI, Titel II Beurswetboek). De vennootschappen voor wissel- en depositomakelarij moeten zich bij de CBF inschrijven vooraleer hun beroepswerkzaamheid aan te vatten. Daarnaast ziet de CBF toe op de naleving van de wet om de bescherming van bet clienteel van de wissel- en depositomakelaars te verzekeren.
C. DE GEMENGDE BEURSVENNOOTSCHAPPEN a. Nieuwe wetgeving - Beurswetboek- Wet 4 december 1990 op de financiele transacties en de financiele markten, Boek II Secundaire markten voor effecten en andere financiele instrumenten, B.S., 22 december 1990; Codex Financieel Recht, 1991-92, A.III.-104 e.v. - K.B. 2 januari 1991 tot regeling van de Erkenningsprocedure voor de beursvennootschappen, B.S., 8 januari 1991 ; Codex Financieel Recht, 1991-92, A.III.-139. b. Bespreking 135. Vroeger moest de wisselagent wegens bet strikt persoonlijk karakter van zijn functie, zijn beroep uitoefenen in zijn persoonlijke naam of in bet kader van een personenvennootschap met onbeperkte aansprakelijkheid, met name de V.O.F. en de Comm. V. 13 1 . De Programmawetvan 30 december 1988 (art. 211-213) brachthierin verandering en gaf aan de wisselagenten de mogelijkheid (zonder hen
(131) Oud art. 73, § 1, W. Kh.
3-78
echter daartoe te verplichten) om over te gaan tot de oprichting van beursvennootschappen 1 3 2 . De wisselagenten werden aldus voor het eerst in de gelegenheid gesteld om hun beroep in het kader van een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid uit te oefenen 1 33. 136. Ret Beurswetboek voorziet in een nieuwe regeling voor de gemengde beursvennootschappen. De effectenmakelaars - dit zijn de vroegere wisselagenten - zijn voortaan verplicht om hun beroep in het kader van een beursvennootschap uit te oefenen 1 3 4 . Ret uitoefenen van het beroep van effectenmakelaar in persoonlijke naam is niet meer mogelijk 1 3 5 . 137. Drie factoren hebben geleid tot de invoering van de gemengde beursvennootschappen. Vooreerst wordt aan de effectenmakelaars de mogelijkheid geboden om het voor de uitbouw en de goede werking van hun o~derneming noodzakelijke kapitaal te verzamelen. Bovendien worden zij in de gelegenheid gesteld om hun beroep uit te oefenen in het kader van een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid.Tenslotte wordt tegemoet gekomen aan het streven van de banken naar toegang tot de beurs. De financiele tussenpersonen en de institutionele beleggers krijgen op indirecte wijze, namelijk via de participatie in het kapitaal van een beursvennootschap, toe gang tot de beurs 1 3 6 . 138. Van een gemengde beursvennootschap kunnen, naast effectenmakelaars en andere beursvennootschappen, nag andere aandeelhouders deel uitmaken. Een gemengde beursvennootschap kan namelijk vier categorieen van aandeelhouders tellen, te weten : a. effectenmakelaars en andere beursvennootschappen b. financiele tussenpersonen: banken, spaarbanken en openbare kredietinstellingen
(132) Programmawet van 30 december 1988, B.S., 5 januari 1989 en K.B. van 8 november 1989 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder andere personen dan wisselagenten vennoot kunnen zijn in een beursvennootschap, B.S., 21 november 1991. (133) Voor een grondige analyse van de Programmawet van 30 december 1988, raadplege men: MEULEMANS, D., "De gemengde beursvennootschappen. Enkele juridische beschouwingen bij het huwelijk tussen wisselagenten en bankiers", Bank Fin., 1990, 45-58 en FRUYTIER, I. en VANDEWALLE, G., "De gemengde beursvennootschap", jura Fate., 1990-91, 177-206. (134) MEULEMANS, D., "De gemengde beursvennootschappen en de wissel- en depositomakelarijvennootschappen", in De nieuwe Beurswetgeving, Kalmthout, Biblo, 1991, 151, nr. 21 en SWENNEN, H., "Hervorming van de financiele markten: de Wet van 4 december 1990", R.W., 1990-91, 867, nr. 9. (135) NIESTEN, A., "Het beroep van wisselagent: enkele recente ontwikkelingen", in Recente ontwikkelingen in hetfinancieel recht, Brussel, Instituut der bedrijfsrevisoren, 1990, afl. 2, 11. (136) Voor nadere toelichting, zie: MEULEMANS, D., l.c., 147-150, nrs. 9-17 en X., Hervorming van de beursmarkten in Belgie, Belgische Vereniging van Banken, As pecten en documenten nr. 103, Brussel, 1990, 45 p ..
3-79
c. verzekeringsondernemingen d. andere natuurlijke of rechtspersonen (art. 35, § 2 Beurswetboek). 139. De vierde categorie bestaat uit de andere natuurlijke of rechtspersonen die niet de hoedanigheid hebben van effectenmakelaar, beursvennootschap, financiele tussenpersoon of verzekeringsonderneming. Een beperkt aandelenbezit (minder dan 5%) is steeds toegelaten. Hetzelfde geldt voor de verwerving van aandelen om niet (ten kosteloze titel, zijnde door erfopvolging, legaat of schenking), zelfs wanneer het gaat om een belangrijk aandelenpakket. De verwerving van een belangrijke deelneming (5% of meer) onder bezwarende titel is in beginsel toegelaten, maar de Commissie voor het Bank- en Financiewezen kan zich verzetten tegen het aandeelhouderschap van een bepaalde persoon wanneer zij van oordeel is dat deze persoon ongeschikt is om deel uit te maken van een beursvennootschap (art. 35, § 2 Beurswetboek). Er wordt een systeem van controle a posteriori door de Commissie voor het Bank- en Financiewezen voorzien. 140. Krachtens artikel35, § 1 van het Beurswetboek moet een beursvennootschap worden opgericht in de vorm van een handelsvennootschap naar Belgisch recht. Daarbij wordt de keuze gelaten tussen de zeven vennootschapsvormen die in de Vennootschappenwet worden geregeld. Men kan bijgevolg opteren voor een van de vennootschapsvormen met beperkte aansprakelijkheid, te weten de N.V., de B.V.B.A. en de C.V.B.A. 141. Op de gemengde beursvennootschap zijn in beginsel de bepalingen van de Vennootschappenwet van toepassing die slaan op de vennootschapsvorm waarvan gebruik gemaakt wordt. Deze bepalingen moeten echter wijken voor een aantal bijzondere voorschriften met betrekking tot de oprichting en de werking van gemengde beursvennootschappen die vervat liggen in Boek II van het Beurswetboek. Deze bijzondere voorschriften werden uitgewerkt om rekening te houden met de specifieke aard van de activiteiten van een beursvennootschap en om de beleggers te beschermen. 142. Als voornaamste voorschriften dienen te worden vermeld: 1e beursvennootschap moet over een gestort kapitaal van ten minste 10 miljoen frank beschikken. Gaat het om een N.V., dan moet het gestort kapitaal minstens 50 miljoen frank bedragen (art. 36 Beurswetboek) 2e meerderheid van de bestuurders moeten effectenmakelaars zijn. Indien er een directiecomite werd opgericht, dan moet de meerderheid van de leden van dit directiecomite bestaan uit effectenmakelaars (art. 3 7 Beurswetboek) 3 e effectentransacties die betrekking hebben op ter beurze genoteerde effecten moeten door een effectenmakelaar worden uitgevoerd (art. 38 Beurswetboek)
3-80
4e beursvennootschap moet beschikken over een passende administratieve en boekhoudkundige controle, alsook over een interne controle (art. 46, zo Beurswetboek) se beursvennootschap moet voorafgaandelijk worden erkend door de Commissie voor het Bank- en Financiewezen (art. 45 Beurswetboek). Zij moet een verzoek tot erkenning indienen overeenkomstig de bepalingen van het K.B. van 2 januari 1991 tot regeling van de erkenningsprocedure voor beursvennootschappen. 6e beursvennootschap moet lid worden van een Effectenbeursvennootschap (art. 46, 6° Beurswetboek). Zij moet aan de Beurscommissie de toelating vragen tot de markt (art. 12, § 1, 4° Beurswetboek). Indien de Beurscommissie de toelating van de beursvennootschap weigert, dan is tegen deze beslissing beroep mogelijk bij de Minister van Financien (art. 12, § 3 Beurswetboek). Voor het instellen van dit beroep moet de door het K.B. van 25 november 1991 uitgewerkte procedure worden gevolgd 1 3 7 . 7e beursvennootschap moet zich aansluiten bij het Interventiefonds van de beursvennootschappen (art. 46, 6° Beurswetboek). ge beursvennootschap moet de controle over haar jaarrekening en haar jaarverslag opdragen aan een commissaris-revisor (art. 43 Beurswetboek juncto art. 64, § 1 en 65 Venn. W.). 9e beursvennootschap moet steeds - ongeacht haar omvang - haar jaarrekening openbaar maken 1 3 8 . Zij moet, sinds 2 januari 1992, haar jaarrekening neerleggen bij de plaatselijke zetel van de Nationale Bank 139. 10e identiteit van de belangrijke aandeelhouders moet steeds gekend zijn. De aandelen van belangrijke aandeelhouders (die 5% of meer bezitten in het kapitaal van de beursvennootschap) moe ten op naam zijn. Bovendien moeten deze aandeelhouders de omvang van hun deelneming, alsook elke wijziging hierin, meedelen aan de Commissie voor het Bank- en Financiewezen (art. 35, § 2, tweede en derde lid Beurswetboek). 143. De beursvennootschappen zijn onderworpen aan het prudentieel toezicht van het Interventiefonds van de beursvennootschappen (art. 52 Beurswetboek). Zij moeten jaarlijks een gedetailleerde jaar(137) K.B. 25 november 1991 tot vaststelling van de procedure voor de in artikel 12, § 3 van de Wet van 4 december 1990 op de financiele transacties en de financiele markten beoogde beroepsmogelijkheden en de uitwerking van deze beroepsprocedures, B.S., 28 november 1991. (138) Deze verplichting vloeit voort uit artikel16, § 2, 2° van de Jaarrekeningenwet, Codex Boekhoudrecht, 1991-92, A.I.-14. (139) De nieuwe procedure inzake openbaarmaking van de jaarrekening, zoals vastgesteld door de Wet van 18 juli 1991 tot wijziging van de Vennootschappenwet (Mdeling V, B.S., 26 juli1991) en het K.B. van 25 november 1991 op de openbaarmaking van akten en stukken van vennootschappen en ondernemingen (B.S., 24 december 1991), geldt ook voor de openbaarmaking van de jaarrekeningen van beursvennootschappen.
3-81
rekening en tenminste driemaandelijks een boekhoudstaat meedelen aan het lnterventiefonds van de beursvennootschappen (art. 53, eerste lid Beurswetboek). 144. Indien het Interventiefonds een onregelmatigheid vaststelt, dan bepaalt zij de termijn waarbinnen de vastgestelde toestand dient te worden verholpen. Indien na deze termijn de toestand niet is rechtgezet, legt het Interventiefonds de zaak voor aan de Commissie voor het Bank- en Financiewezen die desgevallend de nodige uitzonderlijke maatregelen kan nemen (art. 56 Beurswetboek) 14°. 145. De toegelaten activiteiten van beursvennootschappen kunnen in zes categorieen worden ondergebracht : a. zij mogen optreden als tussenpersoon bij transacties in effecten en andere financiele instrumenten. b. zij mogen zich inlaten met dienstverlening inzake effectentransacties en andere financiele instrumenten. c. zij mogen voor eigen rekening of voor derden (in de hoedanigheid van commissionair of lasthebber) deviezen verhandelen (art. 192, eerste lid Beurswetboek). d. zij mogen als tussenpersoon deelnemen aan de openbare uitgifte van effect en (art. 51 Beurswetboek). e. zij mogen werkzaamheden verrichten die zich situeren in het kader van of rechtstreeks aansluiten bij transacties en dienstverlening inzake effecten en andere financiele instrumenten. f. zij mogen andere bijkomende of aanvullende activiteiten aan de dag leggen mits zij daarvoor de toelating bekomen van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen (art. 48 Beurswetboek). 146. Beursvennootschappen mogen geen werkzaamheden verrichten die niet kunnen gerangschikt worden onder een van de zes categorieen van toegelaten activiteiten. Zij mogen in beginsel geen deelnemingen bezitten in handelsvennootschappen (art. 49 Beurswetboek). Bovendien is het aan beursvennootschappen in de regel verboden gelddeposito's te ontvangen (met uitzondering van zichtdeposito's of deposito's op ten hoogste drie maanden van hun clienten) en leningen of kredieten toe te staan (art. 50 Beurswetboek) 141 . D. DE BEURSTUSSENPERSONEN
a. Nieuwe wetgeving - Beurswetboek- Wet 4 december 1990 op de financiele transacties en de financiele markten, Boek I Algemene bepalingen en Boek II De se(140) Voor meer bijzonderheden, zie: MEULEMANS, D., !.c., 182-185, nrs. 123-136. (141) Voor een gedetailleerde bespreking, raadplege men: MEULEMANS, D., !.c., 153-164, nrs. 29-59.
3-82
cundaire markten voor effecten en andere financiele markten, B.S., 22 december 1990; Codex Financieel Recht, 1991-92, A.III.-103 e.v..
b. Bespreking 147. Krach tens artikel 3 van het Beurswetboek mogen slechts volgende bemiddelaars in Belgie beroepsmatig optreden bij effectentransacties met het publiek : a. de gemengde beursvennootschappen b. de financiele tussenpersonen : de banken, de spaarbanken en de openbare kredietinstellingen c. de Nationale Bank d. het Herdiscontering- en Waarborginstituut 148. Artikel 3 van het Beurswetboek kent aan twee soorten van instellingen een globaal monopolie toe om als beurstussenpersoon op te treden. Aan de gemengde beursvennootschappen en aan de Hnanciele tussenpersonen (banken, spaarbanken en openbare kredietinstellingen) wordt het monopolie van de beroepsmatige bemiddeling bij effectentransacties met het publiek toegekend. Aileen zij mogen in Belgie beroepsmatig voor eigen rekening of voor rekening van derden, optreden bij openbare uitgiften van effecten, effectentransacties met het publiek of openbare overname-aanbiedingen op effecten. Met beroepsmatig bemiddelen wordt zowel een hoofd- als bijberoep bedoeld, dat wordt uitgeoefend voor eigen rekening of voor rekening van derden. Zowel het optreden als tegenpartij, als het optreden als tussenpersoon (in de hoedanigheid van lasthebber, commissionair of makelaar) worden geviseerd 142 . Andere ondernemingen mogen niet als beurstussenpersoon optreden. 149. Door het toevertrouwen van de beroepsmatige bemiddeling bij effectentransacties aan de beurstussenpersonen - dit zijn professionele bemiddelaars bij effectentransacties - wordt aan het publiek een ernstige waarborg gegeven die voortvloeit uit het statuut en het toezicht waaraan de beroepsbemiddelaars onderworpen zijn 143. 150. Naast dit globaal monopolie voorziet het Beurswetboek in een aantal specifieke monopolies, die de gemengde beursvennootschappen al dan niet samen met de financiele tussenpersonen bezitten.
(142) TYTECA, ]., "De verhandeling van effecten, andere financH~le instrumenten en deviezen", in De nieuwe Beurswetgeving, Kalmthout, Biblo, 1991, 203, nr. 5. (143) BRUYNEEL, A., "La reforme financiere de 1990. Loi du 4 decembre 1990 relative aux operations financieres et aux marches financiers",].T., 1991, 551, nr. 9 en MEULEMANS, D., "De private overdracht van een controleparticipatie", D.A.O.R., 1991, afl. 19, 22, nr. 53.
3-83
Beursvennootschappen en financiele tussenpersonen delen het monopolie van de inontvangstname van de effectenorders. Het monopolie van de uitvoering ter beurze van de effectenorders berust daarentegen aileen bij de beursvennootschappen, daar de beursvennootschappen de enige zijn die op een Effectenbeurs verhandelingen mogen doen 144 . De financiele tussenpersonen moeten voor de uitvoering ter beurze van de door hun clienten overgedragen effectentransacties een beroep doen op een beursvennootschap (art. 23, § 1, eerste lid Beurswetboek). De door een financiele tussenpersoon in ontvangst genomen effectenorders zullen ter uitvoering moeten worden overgemaakt aan een beursvennootschap. Dit zal in de praktijk die beursvennootschap zijn waarin de betrokken financiele tussenpersoon een participatie heeft 145 . E. DE EFFECTENTRANSACTIES
a. Nieuwe wetgeving - Beurswetboek- Wet 4 december 1990 op de financiele transacties en de financiele markten, Boek I Algemene bepalingen en Boek II De secondaire markten voor effecten en andere financiele markten, B.S., 22 december 1990; Codex Financieel Recht, 1991-92, A.III.-103 e.v. - K.B. 18 januari 1991 houdende het reglement van de Effectenbeursvennootschap van Brussel, B.S., 25januari 1991 ; Codex Financieel Recht, A.III.-143. - M.B. 4 februari 1991 tot vaststelling van de makelaarslonen toepasselijk op de effectentransacties, B.S., 6 februari 1991 ; Codex Financieel Recht, 1991-92, A.III.-167, gewijzigd door het M.B. van 1 oktober 1991 tot wijziging van het ministerieel besluit van 4 februari 1991 tot vaststelling van de makelaarslonen toepasselijk op de effectentransacties, B.S., 15 oktober 1991. b. Bespreking 151. Door het Beurswetboek wordt een nieuwe regeling uitgewerkt inzake de uitvoering van de effectentransacties. Hierbij stonden twee doelstellingen centraal, te we ten: a. het verwezenlijken van een betere bescherming van de belegger (zijnde de "financiele consument").
(144) SWENNEN, H., "Hervorming van de financiele markten: de Wet van 4 december 1990", R. W., 1990-91, 867, nr. 9. (145) MEULEMANS, D., /.c., 22, nr. 55.
3-84
b. het streven naar een centralisatie van de effectenverrichtingen op de beurs. Hierna worden de krachtlijnen van deze nieuwe regeling geschetst.
(i) De verplichte tussenkomt van een beurstussenpersoon 152. Artikel 3 van het Beurswetboek schrijft voor dat bij drie categorieen van effectenverrichtingen een beroep moet worden gedaan op een beurstussenpersoon, meer bepaald bij : a. openbare uitgiften van effecten; b. effectentransacties met bet publiek; c. openbare overname-aanbiedingen op effecten. Er wordt als principe gesteld dat voor elke beroepsmatige effectentransactie met bet publiek een beroep moet worden gedaan op een beurstussenpersoon. Deze verplichting wordt de commissionairsdwang genoemd. De commissionairsdwang boudt in dat effectentransacties niet tot stand mogen worden gebracht dan met de tussenkomst van een beroepstussenpersoon 146 . 153. De verplicbte tussenkomst van een beurstussenpersoon is slechts vereist wanneer aan de volgende twee voorwaarden is voldaan : a. het moet gaan om een beroepsmatig optreden b. bij een effectentransactie met bet publiek 1 47. Het is essentieel dat de transactie gericbt is tot bet publiek. Door artikel 2 van bet Beurswetboek wordt aan de Koning de bevoegdbeid gegeven om criteria vast te stellen om bet openbaar karakter van een verricbting te bepalen. Dit is gebeurd door bet Koninklijk Besluit van 9 januari 1991 148 . Wanneer een verricbting een openbaar karakter beeft, dan is zij ook te bescbouwen als een verrichting met bet publiek 149. 154. Iedere verricbting inzake effecten moet worden getoetst aan deze twee voorwaarden. Indien aan een van deze voorwaarden niet is vol-
(146) WYMEERSCH, E., "De herregulering van de beursmarkten: enkele institutionele aspecten", in FinanciiHe herregulering in Belgie, SCHRANS, G. en WYMEERSCH, E. (ed.), Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1991, 83, nr. 20. (147) MEULEMANS, D., "De private overdracht van een controleparticipatie", D.A.O.R., 1991, afl. 19, 21, nr. 48 en TYTECA, ]., "De verhandeling van effecten, andere financiele instrumenten en deviezen", in De nieuwe Beurswetgeving, Kalmthout, Biblo, 1991, 204, nr. 7. (148) K.B. van 9 januari 1991 over het openbaar karaktervan verrichtingen om spaargelden aan te trekken en de gelijkstelling van bepaalde verrichtingen met een openbaar bod, B.S., 12 januari 1991; Codex Financieel Recht, 1991-9;2, A.IV.-109. (149) SWENNEN, H., "Hervorming van de financiele markten: de wet van 4 december 1990", R. W., 1990-91, 869, nr. 16.
3-85
daan, dan kan de verrichting geldig worden tot stand gebracht zonder de tussenkomst van een beurstussenpersoon 15o. Verrichtingen tussen particulieren kunnen zonder de tussenkomst van een beurstussenpersoon geschieden, aangezien het niet gaat om een beroepsmatig optreden. Voor verrichtingen tussen professionelen (ondernemingen) -en dit ongeacht de frequentie waarmee deze operaties plaatsgrijpen - moet ook geen beroep worden gedaan op een beurstussenpersoon, daar deze transactie niet gericht is tot het publiek 1 5 1 , 155. 'Artikel26 van het Beurswetboek bevat twee uitzonderingen op artikel3. Voor twee soorten van verrichtingen moet er geen beroep worden gedaan op een beurstussenpersoon : le voor overdrachten van effecten waaraan ten minste 10% van de stemrechten van de betrokken vennootschap verbonden is. 2e voor overdrachten van stemrechtverlenende effecten die al dan niet het kapitaal vertegenwoordigen binnen een groep van ondernemingen, met name voor overdrachten tussen verbonden ondernemingen of tussen ondernemingen waarmee een deelnemingsverhouding bestaat.
(ii) De regel van de beste uitvoering 156. Teneinde een betere bescherming van de financiele consument tot stand te brengen, wordt aan de beurstussenpersoon de verplichting opgelegd om voor de uitvoering van de hem opgedragen verrichtingen te werk te gaan op de voor de client voordeligste wijze (art. 22, eerste lid Beurswetboek). De beurstussenpersoon heeft de verbintenis zich in te spannen voor de belangen van de opdrachtgever, die in hem vertrouwen stelt. Derhalve moet hij de gekregen opdracht uitvoeren tegen de voor de client gunstigste prijs 1 5 2 • 15 7. De beurstussenpersoon wordt geacht aan deze verplichting te hebben voldaan, wanneer hij de verrichting die betrekking heeft op genoteerde effecten op de beurs heeft uitgevoerd, tenzij hij van zijn client andere instructies heeft gekregen (art. 22, tweede lid Beurswetboek). De wet bevat dus een weerlegbaar vermoeden dat de bemiddelaar van de transactie op de voor de client voordeligste wijze is te werk gegaan
(150) MEULEMANS, D., I.e., 21, nr. 49 en TYTECA, ]., I.e., 204, nr. 7. (151) BRUYNEEL, A., "La reforme financiere de 1990. Loi du 4 decembre 1990 relative aux operations financieres et aux marches financiers",].T., 1991, 551, nr. 9 en WYMEERSCH, E., "De herregulering van de beursmarkten : enkele institutionele aspecten", I.e., 83, nr. 20. (152) WIJMEERSCH, E., "Beleggersbescherming Anno 1990", D.C.C.R., 1990, 305.
3-86
wanneer hij de transactie op de Belgische beursmarkt heeft uitgevoerd 15 3. De opdrachtgever zal het tegenbewijs moeten leveren ; hij moet dan aantonen dat de uitvoering op een buitenlandse beursmarkt gunstiger zou zijn geweest 154. (iii) De regel van de beursdwang
158. De regel van de beursdwang houdt de verplichting in voor de beurstussenpersonen om aile verrichtingen in beursgenoteerde effecten op de beurs af te handelen 155. Krachtens artikel23, § 1, eerste lid van het Beurswetboek moeten de bemiddelaars in effecten de transacties die hun zijn opgedragen door hun clienten op een Belgische beurs uitvoeren, wanneer zij slaan op effecten die in de beursnotering zijn opgenomen. Met de regel van de beursdwang wordt beoogd een centralisatie van de effectenverrichtingen op de beurs door te voeren. Deze centralisatie bevordert de markttransparantie, zij zorgt voor een efficiente prijsbepaling, zij verhoogt de liquiditeit van de financiele markten en zij waarborgt de gelijke behandeling van de effectenhouders 1 56. 159. Het Beurswetboek laat evenwel in vijf gevallen toe om van de regel van de beursdwang af te wijken en de verrichting buiten de beurs of op een buitenlandse beursmarkt uit te voeren. 160. Op de eerste plaats mag de regel van de beursdwang worden terzijde geschoven wanneer zulks noodzakelijk is om de regel van de beste uitvoering te kunnen naleven. Indien het voor de client voordeliger is, mag de beurstussenpersoon de transactie betreffende genoteerde effecten, met het akkoord van de client, op een andere - bedoeld wordt een buitenlandse - beursmarkt uitvoeren (art. 2 3, § 1, tweede lid Beurswetboek). Deze afwijking van de beursdwang is vooral belangrijk voor buitenlandse effecten waarvan de hoofdmarkt zich vaak op een buitenlandse beurs bevindt. 161. Op de tweede plaats is blokkenhandel in genoteerde obligaties buiten de beurs mogelijk. Aan de beurstussenpersonen wordt de mogelijkheid gegeven om, behoudens tegenbericht van de client, verrichtingen die betrekking hebben op genoteerde obligaties en waarbij het, voor een zelfde waarde, gaat
(153) MEULEMANS, D., l.c., 23, nr. 59. (154) TYTECA,]., !.c., 232, nr. 51 en WYMEERSCH, E., "BeleggersbeschermingAnno 1990", l.c., 306. (155) WYMEERSCH, E., "Beleggersbescherming Anno 1990", l.c., 308. (156) VANDER VENNET, R., "De herregulering van de Belgische financiele markten", Bank Fin., 1991, 189 en X., "Hervorming van de beursmarkten in Belgie", Belgische Vereniging van Banken, Aspecten en documenten nr. 103, Brussel, 1990, 24-25.
3-87
om een bedrag van ten minste 25 miljoen frank, buiten de beurs uit te voeren (art. 23, § 2, eerste lid Beurswetboek) 1 5 7 . 162. Op de derde plaats is pakkettenhandel in genoteerde aandelen buiten de beurs mogelijk. De Koning he eft (op grand van artikel 2 3, § 2 vierde lid Beurswetboek) minimumbedragen voor transacties in genoteerde aandelen vastgesteld, waarboven de regel van de beursdwang niet van toepassing is. Ingevolge het nieuwe Reglement van de Effectenbeursvennootschap van Brussel 158 is pakkettenhandel voor genoteerde aandelen buiten de beurs mogelijk, op voorwaarde dat : a. de transactie slaat op een zelfde waarde voor een bedrag van minstens - 20 miljoen frank, wanneer de aandelen op de contantmarkt genoteerd zijn ; - 30 miljoen frank, wanneer de aandelen op de termijnmarkt genoteerd zijn ; · b. en de regel van de uitvoering op de voor de client meest voordelige wijze wordt nageleefd (art. 143 Reglement Effectenbeursvennootschap Brussel). 163. Op te merken valt dat voor de verhandeling van genoteerde aandelen buiten de beurs steeds de tussenkomst van een beursvennootschap vereist is. Zij bezitten ter zake een monopolie 1 59. 164. Op de vierde plaats geldt de regel van de beursdwang niet voor de overdrachten van genoteerde aandelen waaraan ten minste 10% van de stemrechten van de betrokken vennootschap verbonden is (art. 26, 1 o Beurswetboek). 165. Op de vijfde plaats geldt de beursdwang niet voor de overdrachten van genoteerde aandelen binnen een groep van ondernemingen, namelijk voor overdrachten tussen verbonden ondernemingen of tussen ondernemingen waarmee een deelnemingsverhouding bestaat (art. 26, 2° Beurswetboek). Deze uitzondering werd ingelast om herstructureringsoperaties binnen groepen mogelijk te maken 1 6o.
(157) Bij deze uitvoering buiten de beurs dienen de voorschriften van het K.B. van 27 februari 1991 tot vaststelling van de modaliteiten van transacties van effecten, die zijn genoteerd op een Effectenbeurs en die buiten beurs worden uitgevoerd, inzonderheid wat betreft hun kennisgeving en het prijsverschil ten opzichte van de beurskoers (B.S., 7 maart 1991 en Codex Financieel Recht, 1991-92, A.III.-169) te worden nageleefd. (158) K.B. van 18 januari 1991 houdende het Reglement van de Effectenbeursvennootschap van Brussel. (159) MEULEMANS, D., I.e., 25, nr. 71. (160) Voor een meer gedetailleerde commentaar op de regel van de beursdwang kan worden verwezen naar: KEPPENNE,].-P. en STEMPNIERWSKY, Y., "La reforme financiere de 1990. Livre II, Les marches secondaires en valeurs mobilieres et autres instruments
3-88
(iv) Overige bepalingen.
*
Compensatieverbod
166. Deze materie werd vroeger geregeld door art. 75bis van het Wetboek van Koophandel. Om de getrouwheid van koersen te garanderen 16 1, verbood lid 2 van art. 75bis de "verrekening buiten de beurs". Artikel 24, lid 2 van het Beurswetboek herneemt deze bepaling 162 . Bemiddelaars in effecten die van twee verschillende personen aan- resp. verkooporders krijgen voor eenzelfde effect, mogen die orders dus niet ter uitvoering van elkaar gebruiken maar moeten elke order afzonderlijk (Iaten) uitvoeren op de beurs 1 63. Vroeger reeds was de rechtsleer het erover eens dat het compensatieverbod niet gold m.b.t. niet-genoteerde effecten; de nieuwe tekst bevestigt deze visie 1 64. 167. Vroeger werd het compensatieverbod ook penaal gesanctioneerd 165 doch deze sanctie is nu klaarblijkelijk verdwenen.
*
Uniforme makelaarslonen
168. Hiertoe gemachtigd door art. 27 van het Beurswetboek, heeft de Minister van Financien bij ministerieel besluit van 4 februari 1991, gewijzigd door eenzelfde besluit van 1 oktober 1991, de makelaarslonen voor effectentransacties vastgelegd. Globaal werden de lonen verminderd, althans voor transacties met een waarde van meer dan 10 miljoen 166 . Te onthouden is dat deze lonen degressief zijn 167 , dat er aan
(161) (162) (163) (164)
(165) (166) (167)
financiers",].T., 1991, 576-577 en TYTECA, ]., "De mogelijkheid tot overdracht van genoteerde effecten buiten de beurs", T.R. V., 1991, 189-198. Zie hierover VANRYN, J. en HEENEN, ]., Principes de droit commercial, N, Brussel, Bruylant, 1988, 189-190, or. 265. "Compensatie tussen orders voor transacties op de effectenbeurzen is verboden". Art. 24, lid 2 van het Beurswetboek. Zie KEPPENNE, J.-P. en STEMPNIERWSKY, Y., I.e., 576; TYTECA, ]., "De verhandeling van effecten, andere financide instrumenten en deviezen", I.e., 238-239. De Memorie van Toelichting, B.S., 22 december 1990 is terzake formeel: "Krachtens het tweede lid is compensatie nog slechts verboden tussen orders voor transacties op de Beurzen". Oud art. 110 W.Kh. Voor meer details, zie SWENNEN, H., Financiele Wetgeving 1989-1991, Gent, Mys & Breesch, 1991, 62-63. Hoe grater de transactie, hoe kleiner in principe het makelaarsloon. Zie art. 1-3, art. 5 en art. 6, lid 2 M.B. 4 februari 1991.
3-89
bepaalde instellingen ristorno's moeten worden toegekend 168 en dater een aantal transacties blijven bestaan waarvoor het makelaarsloon vrij is 169. 169. Volgens sommigen "botst het vastleggen van uniforme makelaarslonen met de idee van de vrije markt volgens de principes van het Verdrag van Rome en schaadt het onze concurrentiepositie" 170 . Daar staat tegenover dat door deze regulering de soms nefaste prijzenslag werd vermeden die normalerwijze volgt op een deregulering van de toegang tot de beurs 171 . Het blijkt trouwens wel degelijk de bedoeling te zijn om op termijn de makelaarslonen volledig vrij te maken 172 .
* Dekkingsverplichting en het voorrecht van de beurstussenpersonen daarop 170. Dekking en voorrecht werden boger reeds vermeld in het kader van Belfox. De bepalingen i.v.m. dekking zijn gewijzigd, die inzake voorrecht zijn volledig nieuw. 171. De dekkingsverplichtingen werden vroeger geregeld door het K.B. nr. 10 van 15 oktober 1934 1 73. Vreemd genoeg is dit K.B. nog niet opgeheven. Vermits het Beurswetboek aan de Beurscommissie bevoegdbeden gegeven beeft om de dekkingsvereisten vast te leggen 174 , beeft het geen reden van bestaan meer. 172. Ter uitvoering van orders op de contantmarkt moest vroeger geen dekking worden geeist 175 ; nu kan de Beurscommissie beursvennootscbappen daar wel toe verplichten 1 76. Omwille van hun meer speculatief karakter bestond de verplicbting tot bet stellen van een dekking bij termijnv~rrichtingen ook in bet 'oude
(168) Een ristorno is de korting toegekend door de beursvennootschap die de transactie ter beurze uitvoert aan de beurstussenpersoon (bijv. een bank) die haar de transactie heeft aangebracht. Zie art. 8-lObis M.B. 4 februari 1991. (169) Het betreft transacties in euro-obligaties of niet-genoteerde buitenlandse aandelen. Zie art. 12 M.B. 4 februari 1991. (170) HEREMANS, D., "Hervorming van de beursmarkten in Belgie: kon het niet eenvoudiger en efficienter ?" in FinanciiHe herregulering in Belgie, o.c., 79. (171) Vergelijk bijvoorbeeld met de Londonse Big Bang die op 27 oktober 1986 plaats vond. Vijf jaar nadien bleken de reacties zeker niet onverdeeld positief. Zie X, "Five years since Big Bang. Mter the Earthquake", The Economist, 26 oktober 1991, 25-30; X, "Revolution at a cosy British club", Financial Times, 21 oktober 1991, 16. (172) Zie de bespreking van art. 27 van het Beurswetboek in de Memorie van Toelichting bij het Beurswetboek, B.S., 22 december 1990. (173) K.B. nr. 10 van 15 oktober 1934 betreffende de termijnhandel in de ter beurs genoteerde effecten, B.S., 15-16 oktober 1934; Codex Financieel Recht, 1991-92, A.III.1. (174) Zie voor een uitvoeriger bespreking SWENNEN, H., o.c., 59; TYTECA, ]., I.e., 231. (175) Art. 60 Reglement Effectenbeurs van Brussel. (176) Art. 102, K.B. 18 januari 1991.
3-90
regime' reeds 1 77. Toch krijgt de Beurscommissie ookhier nu een grotere rol toebedeeld : voortaan komt het haar toe samenstelling en grootheid van de dekking te bepalen 178. 173. Ret Beurswetboek verleent aan de bemiddelaars in effecten en aan de compensatie-instellingen een voorrecht op de gestelde dekking 179. Tevens wordt voorzien dat de Koning een vereenvoudigde procedure kan vaststellen voor de tegeldemaking van effecten en gelden waarop dit voorrecht slaat 180 .
(177) Art. 2, K.B. nr. 10 v~n 15 oktober 1934. Gehandhaafd door art. 104 en art. 109 K.B. 18 januari 1991. (178) Art. 105, K.B. 18 januari 1991. (179) Art. 29 §§ 1 en 2 Beurswetboek. Zie voor een uitvoeriger bespreking 1YfECA, ]., !.c., 248-253 en 258. (180) Id., art. 29 § 4. Zie in dat verband art. 108, K.B. 18 januari 1990.
3-91