ABCD
KPMG Meijburg & Co Belastingadviseurs
Wetsvoorstel Witteveen 2015 Het wetsvoorstel Witteveen 2015 is op 15 april 2013 ingediend bij de Tweede Kamer. Het betreft de verlaging van de maximumopbouw- en premiepercentages voor pensioenen en de maximering van het pensioengevend inkomen. Het advies van de Raad van State is diezelfde dag openbaar gemaakt. Aanpassing van het Witteveenkader Per 1 juni 1999 werd het zogenoemde Witteveenkader ingevoerd. De fiscale regelgeving over pensioen werd toen ingrijpend gewijzigd op basis van de ideeën van de Commissie-Witteveen. Hiermee werden destijds vrij gedetailleerde fiscale voorschriften ingevoerd voor de opbouw van pensioen. Het Witteveenkader is daarna enkele malen aangepast (versoberd). De regering is van mening dat het Witteveenkader aanpassing behoeft (verdere versobering). Bij veertig dienstjaren moet ten hoogste een ouderdomspensioen kunnen worden bereikt van 70% van het gemiddelde pensioengevend inkomen. Versobering van het Witteveenkader kan op drie manieren plaatsvinden: verhoging van de pensioenrichtleeftijd, verlaging van de maximumopbouwpercentages en een maximering van het pensioengevend loon. Met de Wet VAP (Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd) is al geregeld dat de pensioenrichtleeftijd wordt verhoogd (per 1 januari 2014 naar 67 jaar en vervolgens gekoppeld aan de ontwikkeling van de levensverwachting). Bovendien worden de maximumopbouwpercentages in 2014 ook al verlaagd (in middelloonregelingen van 2,25% naar 2,15% en in eindloonregelingen van 2% naar 1,9%). Verdere versoberingen Met ingang van 1 januari 2015 worden de maximale jaarlijkse opbouwpercentages voor pensioen verder verlaagd. Dit geldt alleen voor pensioenaanspraken die op of na die datum worden opgebouwd. Aan reeds opgebouwde en inverdiende aanspraken wordt niet getornd. Het kabinet stelt niet alleen voor om de maximumopbouwpercentages in 2015 verder te verlagen, maar ook om een absolute grens te stellen aan het pensioengevend loon. Het maximale opbouwpercentage voor ouderdomspensioen in eindloonregelingen wordt 1,55% per dienstjaar. In de memorie van toelichting wordt het standpunt ingenomen dat na 1 januari 2015 ook geen backservice over de jaren voor 2015 meer mogelijk is voor zover die backservice betrekking heeft op loonstijgingen vanaf 1 januari 2015 boven een loon van € 100.000. Voor middelloonregelingen gaat het maximale opbouwpercentage voor ouderdomspensioen naar 1,75%. Bij partnerpensioen en wezenpensioen worden de maxima navenant verlaagd: het maximum per (ontbrekend) dienstjaar voor partnerpensioen gaat naar 1,23% voor middelloonregelingen en naar 1,09% voor eindloonregelingen. Voor wezenpensioen worden de grenzen gesteld op 0,25% bij
ABCD KPMG Meijburg & Co Belastingadviseurs
pagina 2
middelloon en op 0,22% bij eindloon. Uiteraard zullen bij beschikbare-premieregelingen ook de premiestaffels weer worden aangepast. Absoluut maximum Aan het pensioengevend inkomen wordt de absolute grens gelegd bij € 100.000. Hier moet de AOWfranchise dus nog van af. Bij dienstbetrekkingen in deeltijd wordt het maximumbedrag aan pensioengevend loon verminderd overeenkomstig de deeltijdfactor. Dit maximum wordt vanaf 1 januari 2016 elk jaar geïndexeerd. Voorgesteld wordt het maximum niet aan de prijsontwikkeling te koppelen maar aan de loonontwikkeling, waarbij aansluiting wordt gezocht bij de ontwikkeling van het wettelijk minimumloon. De bepaling dat een extra 15% pseudo-eindheffing wordt toegepast in situaties waarin sprake is van een pensioengevend loon van meer dan € 531.000 (bedrag 2013) komt te vervallen in verband met de invoering van een maximumbedrag pensioengevend loon. Voor aanspraken die zijn toegekend voor 1 januari 2015 komt er geen versoepeling van het huidige regime. Deelnemingsjarenpensioen Het deelnemingsjarenpensioen, met inbegrip van het ouderdomspensioen, zal niet meer kunnen bedragen dan 70% van het gemiddelde pensioengevend loon op de geldende minimumingangsleeftijd (ingeval het pensioen bij het bereiken van die leeftijd ingaat). Het wetsvoorstel bevat enkele handvatten om het gemiddelde loon af te leiden van het laatstverdiende loon indien de feitelijke gegevens rondom de loonontwikkeling niet voorhanden zijn. ‘Nettopensioen’ Pensioenopbouw boven € 100.000 wordt vanaf 2015 dus fiscaal niet langer gefaciliteerd. Indien binnen een pensioenregeling toch meer pensioen kan worden opgebouwd, dient deze regeling vooraf fiscaal te worden gesplitst in een fiscaal gefaciliteerd deel en een 'bovenmatig' deel. Splitsing van de regeling kan alleen plaatsvinden indien tijdig een verzoek wordt ingediend bij de Belastingdienst. Het bovenmatige deel van het pensioen wordt dan gezien als een vermogensrecht in box 3, waarover jaarlijks 1,2% vermogensrendementsheffing moet worden betaald. Werknemers kunnen niet worden verplicht om aan een dergelijke fiscaal bovenmatige pensioenregeling deel te nemen. Als gevolg van wijzigingen in de pensioenwet kan het bovenmatige deel slechts nog worden vormgegeven door middel van een vrijwillige pensioenregeling. Bovendien krijgt de werknemer ook het wettelijk recht om het bovenmatige deel van het pensioen af te kopen. Onder omstandigheden kan op het bovenmatige deel de zogenoemde terbeschikkingstellingsregeling van toepassing zijn. Het pensioen wordt dan belast in box 1 in plaats van in box 3, ondanks het feit dat het niet gefaciliteerd is geweest. Dit kan zich in het bijzonder voordoen bij pensioen in eigen beheer.
ABCD KPMG Meijburg & Co Belastingadviseurs
pagina 3
Pensioen in de inkomstenbelastingsfeer De fiscale grenzen voor pensioenopbouw van werknemers zullen per 1 januari 2015 ook gaan gelden voor de pensioenopbouw van ondernemers met een onderneming zonder rechtspersoonlijkheid (IBondernemers) en van resultaatgenieters die verplicht deelnemen op grond van de Wet verplichte beroepspensioenregeling. Dit is al geregeld in de Wet VAP en de Overige fiscale maatregelen 2013. Voor IB-ondernemers zal de winst uit onderneming in het kalenderjaar drie jaar voorafgaand aan het jaar van pensioenopbouw maatgevend zijn. De gevolgen van bovenmatige opbouw en de fiscale behandeling van vrijwillige pensioenpremies worden nu al in de wet neergelegd, ‘zodat de praktijk zich goed op de wijzigingen kan voorbereiden’. Bij een bovenmatige pensioenopbouw vindt in de inkomstenbelasting geen boxsplitsing plaats. Het teveel aan pensioenpremie is niet aftrekbaar, maar de pensioentermijnen zijn te zijner tijd wel integraal belastbaar in box 1. Dit betekent dubbele heffing. Vrijwillig betaalde pensioenpremies kunnen onder voorwaarden aftrekbaar zijn. Deze mogen per jaar echter niet meer bedragen dan een derde van de verplichte premies. Uit het buitenland komende werknemers (EU) Voor uit EU-landen afkomstige werknemers verandert er door dit wetsvoorstel niets. De Belastingdienst wijst hun pensioenregeling op verzoek aan als fiscaal toegestane pensioenregeling, met de restrictie dat de tijdelijke aftrek van pensioenpremies of de vrijstelling van aanspraken in dezelfde mate en tot hetzelfde bedrag plaatsvinden als in de lidstaat van uitzending. De pensioenpremies voor zo’n aangewezen buitenlandse regeling blijven gewoon aftrekbaar dan wel vrijgesteld. Uit het buitenland komende werknemers (niet-EU) Voor niet uit de EU-landen afkomstige werknemers kan de aftopping van het pensioengevend salaris op € 100.000 en de verlaging van de opbouwpercentages wel gevolgen hebben. De Belastingdienst toetst hun pensioenregeling aan de aangepaste normen van de Wet op de loonbelasting 1964. Het kan zijn dat een deel van de betaalde pensioenpremie niet (meer) voor aftrek of vrijstelling in aanmerking komt. Verzekerde en bancaire lijfrenten Lijfrentepremie is aftrekbaar tot een maximum volgens een in de wet vastgelegde formule: (0,17 x premiegrondslag) – 7,5 x A – F – BS, waarbij: • A voorstelt: de pensioenaangroei over het voorafgaande kalenderjaar, exclusief eventuele backservice; • F voorstelt: de dotatie aan de oudedagsreserve in het kalenderjaar;
ABCD KPMG Meijburg & Co Belastingadviseurs
pagina 4
•
BS voorstelt: de voor vrijwillige pensioenmodules benutte spaarloonregelingen (dit geldt slechts nog voor bepaalde overgangsrechtsituaties).
Het maximumpremiepercentage in 2013 is dus 17%. In 2014 zal het 15,5% zijn en in 2015 wordt het volgens de plannen verder verlaagd naar 12,7%. Het percentage zou vanaf 2014 telkens met 0,6 procentpunt worden verlaagd voor ieder jaar dat de pensioenrichtleeftijd wordt verhoogd. Voorgesteld wordt om hier 0,5 procentpunt van te maken. In lijn met de pensioenopbouw wordt ook de premiegrondslag per 1 januari 2015 afgetopt op een inkomen van € 100.000. Ook dit is voor toepassing van de franchise. Dit maximum wordt vanaf 1 januari 2016 elk jaar geïndexeerd. Voorgesteld wordt het maximum voor het pensioengevend inkomen niet aan de prijsontwikkeling te koppelen maar aan de loonontwikkeling, waarbij aansluiting wordt gezocht bij de ontwikkeling van het wettelijk minimumloon. De factor waarmee rekening wordt gehouden bij de pensioenaangroei is in 2013 nog 7,5. Als gevolg van de wijzigingen per 1 januari 2014 zal deze factor worden verlaagd naar 7,2. Op basis van dit wetsvoorstel wordt de factor per 1 januari 2015 verder verlaagd naar 6,4. Deze vermenigvuldigingsfactor zou vanaf 2014 worden verlaagd met 0,3 maal het aantal jaren waarmee de pensioenrichtleeftijd wordt verhoogd. Ten minste een jaar voordat deze toepassing vindt, zou een wijziging bekendgemaakt worden. Voorgesteld wordt nu om de factor 0,3 te vervangen door 0,25. Oudedagsreserve (FOR) In 2013 kan 12% van de winst uit onderneming worden gedoteerd aan de FOR, met een maximum van € 9.542. Het maximumdotatiepercentage wordt in 2014 verlaagd naar 10,9%. Vanaf 1 januari 2015 kan maximaal 8,9% worden gedoteerd, met een maximum van € 7.847 (in cijfers 2013, nog te corrigeren voor de inflatie). Het maximumdotatiepercentage zou vanaf 2014 steeds met 0,4 procentpunt worden verlaagd voor elk jaar dat de fiscale pensioenrichtleeftijd wordt verhoogd. Voorgesteld wordt om hier 0,32 procentpunt van te maken. Hoe kan KPMG Meijburg & Co u van dienst zijn? Op basis van de aanpassingen van de fiscale regels in dit wetsvoorstel zullen veel pensioenregelingen per 1 januari 2015 verder moeten worden aangepast. Deze nieuwe aanpassingen komen bovenop de fiscale aanpassingen die per 1 januari 2014 moeten worden doorgevoerd (verhoging van de pensioenrichtleeftijd en verlaging van de opbouw). Aanpassing van pensioenregelingen binnen bedrijven neemt tijd in beslag en dient zorgvuldig en tijdig plaats te vinden. In dat kader is het wellicht nuttig om de aandachtspunten van de verschillende aanpassingen (respectievelijk per 1 januari 2014 en 1 januari 2015) ruim daarvoor al te bespreken met uw belastingadviseur bij KPMG Meijburg & Co. De pensioengroep van KPMG Meijburg & Co beschikt over ruime expertise en ervaring rondom
ABCD KPMG Meijburg & Co Belastingadviseurs
pagina 5
aanpassing van pensioenregelingen en de fiscale mogelijkheden en onmogelijkheden. Daarbij kunnen wij u onder meer ondersteuning bieden bij het fiscaal beoordelen van de huidige pensioenregeling(en) en aanpassingen daarvan, en u tevens begeleiden bij goedkeurings- en/of splitsingstrajecten door de Belastingdienst en/of het Ministerie van Financiën. Wilt u meer informatie over onze pensioenadvisering en over wat wij voor u en uw organisatie kunnen betekenen? Neemt u dan contact op met een van de adviseurs uit de pensioengroep of met uw eigen contactpersoon binnen KPMG Meijburg & Co.
KPMG Meijburg & Co mei 2013 De in dit memorandum opgenomen informatie is van algemene aard en heeft geen betrekking op de specifieke omstandigheden van een bepaald individu of een bepaalde entiteit. Hoewel bij de totstandkoming van dit memorandum de grootst mogelijke zorgvuldigheid is betracht, kunnen wij niet garanderen dat de daarin opgenomen informatie op de datum van ontvangst juist en volledig is of dat in de toekomst zal blijven. Op grond van deze informatie dient geen actie ondernomen te worden zonder adequate professionele advisering na een grondig onderzoek van de specifiek van toepassing zijnde situatie.