Kloosters onder vuur: religiekritiek als middel van verzet en bescherming in Die Denkwürdigkeiten van Caritas Pirckheimer. Johanneke Uphoff, 22 juli 2014 De Protestantste Reformatie en het kloosterleven De Reformatie van de zestiende eeuw is een uitstekend onderwerp voor onderzoek naar religiekritiek. Van de geloofsstrijd tussen de protestantse en de katholieke christenen is een schat aan bronnen overgeleverd die voor dit onderzoek als grondslag kunnen dienen. In de geschiedschrijving omtrent de Protestantse Reformatie is er een toenemende aandacht voor de betekenis en gevolgen van deze reformatie voor de levens van de vrouwen in die tijd. Het beeld dat hierbij geschetst wordt is tweeledig. Enerzijds benadrukken historici dat de Lutherse leer nieuwe mogelijkheden voor vrouwen met zich meebracht om zichzelf te ontplooien, anderzijds waren er ook vrouwen voor wie de Reformatie in dit opzicht een belemmering vormde. Tot deze laatste groep behoorden ook de vrouwen die voor het kloosterleven hadden gekozen en geen behoefte voelden zich tot de Lutherse leer te bekeren. Voor deze vrouwen betekende de Reformatie een direct gevaar voor hun religieuze bestaansrecht. Hoewel er altijd wel geluiden waren over misstanden en moreel verval binnen religieuze gemeenschappen (leidend tot de religieuze hervormingen van de vijftiende eeuw), werd de weg van het contemplatieve en celibataire leven gedurende de Middeleeuwen over het algemeen beschouwd als een van de meest deugdzame levensinvullingen die voor vrouwen mogelijk waren. Vrouwen die hun kloostergeloften hadden afgelegd werden gezien als de bruiden van Christus. Maarten Luther (1483-1546) zette dit beeld echter compleet op zijn kop en zijn opvattingen over het kloosterleven en de rol van de vrouw hadden verstrekkende gevolgen. De voornaamste lotsbestemming voor vrouwen was volgens Luther het baren van kinderen; hun lichaam was immers voor dit doel door God geschapen.1 De ideale rol voor de vrouw was dan ook die van de gehuwde moeder. Luther verwierp het celibaat, want echte kuisheid was volgens hem praktisch onmogelijk. Hij meende dat juist nonnen en monniken zich uiteindelijk schuldig zouden maken aan de zonde van ontucht.2 Luther verwierp daarom het kloosterleven en de bruid van Christus viel van haar voetstuk. Toen Luthers ideeën zich verspreidden, sloten steeds meer Duitse steden zich bij de Reformatie aan. Lutheraanse stadsbesturen wilden vaak dat de kloosters in hun steden zouden sluiten. Sommige kloosterlingen bekeerden zich en verlieten vrijwillig het klooster, anderen werden hiertoe gedwongen. Bij vrouwenkloosters kwam het in veel gevallen niet tot onmiddellijke sluiting van het klooster, maar werd toegestaan dat het klooster uit zou sterven doordat er geen nieuwe kloosterlingen meer aangenomen mochten worden. Opvallend is dat de bewoonsters van vrouwenkloosters over het algemeen meer verzet boden tegen de sluitingen dan de bewoners van mannenkloosters. De oorzaak hiervan ligt waarschijnlijk niet zo zeer in verschil in volharding van geloofsovertuiging maar in het feit dat
1
Maarten Luther, brief aan drie nonnen, 1524, WA BR II nr 766. Vertaling in: Susan C. Karant-Nunn en Merry E. Wiesner-Hanks, Luther on women. A sourcebook, (Cambridge 2003), 141. 2 Maarten Luther, The estate of marriage, 1522, Luther’s Works XLV, pp 17-49. Vertaling in: Karant-Nunn en Wiesner-Hanks, Luther on women, 101.
1
mannen nu eenmaal meer mogelijkheden hadden om hun religieuze leven in te vullen buiten het klooster dan vrouwen, voor wie in principe alleen het huwelijk restte. Het St. Klara klooster in Neurenberg en Caritas Pirckheimer Het doel van dit artikel is het analyseren van de stijl van religiekritiek die te ontwaren is in het verzet van nonnen van het St. Klara klooster in de Duitse stad Neurenberg tegen de maatregelen die de Lutherse stadsraad tegen het klooster nam. Dit Observanten-Clarissen klooster is waarschijnlijk het meest bekende voorbeeld van een klooster waarvan de bewoonsters weerstand boden tegen de gevolgen van de Protestantse Reformatie voor het kloosterleven. De centrale figuur in het verzet van St. Klara was de abdis Caritas Pirckheimer (14671532). Zij werd geboren als Barbara Pirckheimer op 21 maart 1467 in Eichstätt, als oudste dochter binnen een welgesteld patriciersgezin. Haar broer was de bekende humanist Willibald Pirckheimer (1470-1530). Binnen het gezin werd veel waarde gehecht aan geleerdheid en goed onderwijs.3 Barbara werd onderwezen door haar vader en een tante leerde haar de Latijnse taal.4 Op twaalfjarige leeftijd ging Barbara naar de kloosterschool van de Clarissen van het St. Klara klooster in Neurenberg, een rijke instelling voor de dochters van welgestelde families in en rond de stad.5 Toen ze achttien jaar oud was, trad zij in in het klooster en nam daarbij de naam Caritas aan.6 Als non hield zij zich bezig met het onderwijs van de novicen en de meisjes op de kloosterschool.7 Caritas was ook betrokken bij humanistische cirkels van die tijd en schreef met bekende humanisten zoals Sixtus Tucher (1459 –1507) en Conrad Celtis (1459-1508).8
Die Denkwürdigkeiten Binnen de geschiedschrijving is Caritas Pirckheimer gaan gelden als het schoolvoorbeeld van het verzet vanuit vrouwenkloosters tegen de Reformatie. De voornaamste reden waarom zij hiertoe heeft kunnen uitgroeien, is de overlevering van een tekst waarin door de abdis uitvoerig verslag wordt gedaan van de strijd om het behoud van haar kloostergemeenschap.9 Deze tekst is in de negentiende eeuw bekend geworden onder de naam Die Denkwürdigkeiten.10 In de tekst, die leest als een soort dagboek, doet Caritas 3
Paul A. MacKenzie, trans., Caritas Pirckheimer: A Journal of the Reformation Years, 1524-1528 (2006) 2. MacKenzie, A Journal, 2. 5 Gwendolyn Bryant, ‘Caritas Pirckheimer: The Nuremberg Abbess’, in: Women Writers of the Renaissance and Reformation, ed. Katharina M. Wilson (Athens, 1987), 287. 6 H.J.J. Link, Caritas Pirckheimer: Klaris in Neurenberg, (1979), 14. 7 Ibidem, 15. 8 Barker Datsko, Paula S., ‘Caritas Pirckheimer: A female humanist confronts the reformation’, The sixteenth century journal 2 (1995), 261. 9 Van haar hand moeten we hier figuurlijk nemen. Hoewel het document in de ik-vorm is geschreven, waarbij de abdis als de ik-persoon geldt, is het zeer waarschijnlijk dat ze haar woorden gedicteerd heeft. Bovendien wordt tegen het einde van het manuscript over de abdis in de derde persoon gesproken en is de auteur duidelijk een andere zuster. Wel zijn er aanwijzingen dat de hand van de abdis ontwaard kan worden in een van de manuscripten. Zie noot 4. 10 Een eerste editie van dit document werd uitgegeven in 1852 door Constantijn Höfler, die het de naam Die Denkwürdigkeiten gaf. In 1962 werd een nieuwe editie uitgebracht door Joseph Pfanner en in 1982 volgde een editie door Frumentius Renner. Een Engelse vertaling door Paul A. MacKenzie werd in 2006 gepubliceerd. Van 4
2
Pirckheimer verslag van de gebeurtenissen in de periode van 1524 tot 1528. Een groot deel van de tekst bestaat uit kopieën van brieven van en aan de abdis, maar ook petities en verslagen van gebeurtenissen en gesprekken zijn in het manuscript opgenomen. Hiermee biedt het document ons een unieke inkijk in de reactie van kloosterbewoonsters op de Reformatie. Bovendien werpt het document licht op de dialoog tussen de stadsraad en de zusters omdat er reacties van beide kanten in Die Denkwürdigkeiten te vinden zijn. Uiteraard moeten we ons hierbij wel realiseren dat het document samengesteld is door de kloosterlingen zelf en dat we hier dus niet te maken hebben met een neutraal verslag. In zekere zin kan Die Denkwürdigkeiten zelfs als een vorm van propaganda beschouwd worden waarmee de zusters hun zaak bepleiten tegenover latere generaties. De weergave van de inhoud van brieven en gesprekken is mogelijk aangepast om de zaak van de nonnen kracht bij te zetten, of gekleurd door de beleving van de schrijfster.
De maatregelen van de stadsraad tegen het St. Klara klooster De stijl van religiekritiek waarmee we in het geval van Die Denkwürdigkeiten te maken hebben moet in eerste plaats gezien worden als een kritiek die voortkomt uit een eerder geleverde religiekritiek van Lutherse zijde. Daarom is het zaak, alvorens we naar Die Denkwürdigkeiten zelf kijken, eerst duidelijk in kaart te brengen waar de door de zusters geuite religiekritiek op de Lutheranen tegen gekant was. Aan het einde van 1524 kreeg het St. Klara klooster direct te maken met de gevolgen van de protestantse Reformatie. Uit de tekst van het manuscript blijkt dat de abdis ter ore was gekomen dat de Neurenbergse stadsraad van plan was de Franciscaanse broeders, die voor de nonnen van St. Klara preekten en de heilige sacramenten verzorgden, de toegang tot het klooster te ontzeggen.11 Toen dit ook daadwerkelijke gebeurde, moesten de zusters het zonder de katholieke sacramenten stellen (de Lutheraanse vervangers werden door de nonnen afgewezen). Vanaf dat moment werden geestelijken en leken die de Reformatie aanhingen door de stadsraad naar het klooster gestuurd om de nonnen voor het nieuwe geloof te winnen (bijvoorbeeld door het houden van preken). In het voorjaar van 1525 volgden nieuwe maatregelen die uiteindelijk tot het opheffen van de kloosters in Neurenberg moesten leiden.12 De stadsraad kwam met vijf eisen waaraan de nonnen van St. Klara en het Neurenbergse Dominicanessen klooster St. Katharina gehoor moesten geven. De eerste eis was dat de abdis de nonnen van hun kloostergeloften bevrijdde. Daarnaast moest elke zuster vrij zijn om het klooster te verlaten en hadden ouders tevens het recht hun dochters uit het klooster te verwijderen. De derde eis behelsde een verbod op het dragen van het habijt. Voortaan moesten de nonnen in wereldlijke kledij gehuld gaan. De vierde eis betrof de installatie van kleine ramen zodat familieleden de nonnen tijdens een bezoek aan het klooster zouden kunnen zien en tevens zouden kunnen zien of een andere zuster het gesprek meeluisterde. Als vijfde eis moesten de tekst zijn vier manuscripten bekend, die codices A, B, C en D genoemd worden. Codex D is de oudste van de vier en bevat vijf verschillende handen, waarvan vermoed wordt door zowel Constantijn Höfler als door Frumentius Renner dat de hand die in marges van het manuscript aanvullingen en verbeteringen geeft, vermoedelijk die van Caritas Pirckheimer is. Zie: Frumentius Renner, Die Denkwürtigkeiten der Abtissin Caritas Pirckheimer (1982), 164-174. 11 Barker Datsko, Paula S., ‘Caritas Pirckheimer: A female humanist confronts the reformation’, The sixteenth century journal 2 (1995), 267. 12 Woodford, Nuns as historians in early modern Germany (Oxford, 2002), 81.
3
de nonnen een inventaris opstellen van de bezittingen van het kloosters. De zusters kregen vier weken de tijd om aan de eisen van de stadsraad gehoor te geven. 13 Op het eerste gezicht lijkt het er misschien op dat de stadsraad het klooster in een aangepaste vorm liet voortbestaan, maar door het verbod op het aannemen van nieuwe novices, zou het klooster uiteindelijk tot uitsterven zijn gedoemd. Daarnaast moet de invloed van deze door de stadsraad gestelde eisen niet onderschat worden. Het ging hier om veranderingen die essentiële elementen van het religieuze leven van de nonnen ernstig geweld aandeden: de banden met de Franciscaanse Orde, de kloostergeloften, de clausuur en het uitdragen van de gemeenschapsgeest werden door deze maatregelen direct aangetast. Daarbij ging het niet alleen om een aanval op de religieuze overtuiging van de zusters, maar werden ook de wereld en de manier van leven die voor de nonnen van St. Klara zo vertrouwd en veilig was, totaal op de kop gezet. De tekst van Die Denkwürdigkeiten is dan ook doordrongen van de angst die de dreiging van deze maatregelen bij de zusters losmaakte.
Middelen van verzet. Ondanks de druk die de stadsraad op het klooster uitoefenende besloten de nonnen niet stilzwijgend in te binden. Het leveren van verzet was in hun positie echter niet eenvoudig, aangezien het klooster in grote mate van de stadsraad afhankelijk was. Al lang voordat de Reformatie zijn intrede deed, had de stadsraad van Neurenberg een stevige grip op de religieuze instellingen in de stad.14 In de vroege veertiende eeuw was men begonnen met het aanstellen van zogeheten superintendenten of Klosterpflegers. Deze Klosterpflegers waren vaak leden van de stadsraad die zich in naam van de raad met zaken als financiën en grondbezit van religieuze instellingen bezig hielden. Hoewel het hier in eerste instantie vooral om seculiere zaken ging, was deze grens niet erg strikt en bemoeiden zij zich soms ook met de meer religieuze zaken.15 Kasper Nützel (1471-1529), was sinds 1514 Klosterpfleger van het St. Klara klooster en functioneerde daarmee als contactpersoon tussen de stadsraad en het klooster. Ook toen hij zelf sympathieën kreeg voor de nieuwe Lutherse leer en nadat Neurenberg zich officieel bij de Reformatie aansloot, bleef hij deze rol vervullen.16 De directe woordvoerder van het klooster binnen de stadsraad maakte dus deel uit van diezelfde stadsraad en had er in die zin baat bij dat de nonnen zouden gehoorzamen en de nieuwe leer zouden omarmen. Maar ook op andere wijzen waren de belangen soms verstrengeld. Sommige leden van het stadsbestuur, waaronder ook Nützel, hadden zelf een dochter die in het klooster verbleef. Ook was het klooster voor zijn bescherming van de stadsraad afhankelijk, een bescherming die, toen steeds meer inwoners van Neurenberg zich bekeerden en hun dochters desnoods met geweld uit het klooster wilden slepen waarbij soms woedende menigten zich tegen het klooster keerden, misschien noodzakelijker was dan ooit. De middelen die de zusters van St. Klara hadden om hun stem te laten horen waren beperkt. De nonnen leefden in clausuur en konden dus niet zomaar fysiek naar buiten treden om hun klooster te vertegenwoordigen of te beschermen. Zij konden hun woorden slechts 13
Bryant, ‘Caritas Pirckheimer: The Nuremberg Abbess’, 290. Gerald Strauss, Nuremberg in the sixteenth century. City politics and life between Middle Ages and modern times (Indiana, 1966), 155. 15 Strauss, Nuremberg in the sixteenth century, 156. 16 Bryant, ‘Caritas Pirckheimer: The Nuremberg Abbess’, 302. 14
4
op papier zetten (in de vorm van brieven en petities), de Klosterpfleger als spreekbuis gebruiken en gesprekken voeren met degenen die hun klooster bezochten. Dit betekent dus dat ook de middelen om kritiek te uiten, zeker naar de buitenwereld toe, beperkt waren en maar door een kleine groep mensen werden gehoord. Dankzij de latere publicaties van Die Denkwürdigkeiten zijn de zusters van het St. Klara klooster inmiddels door een veel groter publiek gehoord dan Caritas Pirckheimer ooit voor ogen kan hebben gehad toen zij het document liet samenstellen.
Religiekritiek in Die Denkwürdigkeiten In Die Denkwürdigkeiten zijn duidelijke voorbeelden van religiekritiek aan te wijzen. De tekst schetst een levendig beeld van het verzet van de nonnen tegen de manier waarop zij beperkt worden in de invulling van hun religieuze leven. In de opening van de tekst wordt beschreven hoe dit onheil reeds voorspeld was: ‘Zu wißen das etwan lange zeit pronosticirt ist worden auf dy zeit, wen man zellen wirt anno domini 1524 sollt ein große sindfluß kumen,durch dy alles, das auf erden ist, verandert und verkert soll werden und wywoll solchs gemeynglich auf ein waßersindfluß verstanden ist worden, hat es sich doch in der erfarung erfunden, das daz gestyrn nit als gar waßer angezaigt hat als vill trubsel, angs und not und nachvolgent groß plutvergyßen; dann in dem vorgemelten jar hat es sich begeben, das durch dy newen lere der luterey gar vil ding verandert sind worden und vil zwyspaltung in dem cristlichen gelawben sich erhebt haben, auch dy ceremnia der kirchen vil abgethun sind worden und nemlich der standt der geistlichen nichs gelten sollten und nymant schuldig wer sy zu halten.’17 Met deze onheilspellende opening is de toon van de tekst meteen gezet. Hoewel Caritas niet direct zegt dat de Lutherse leer geldt als de veroorzaker van de vloedgolf aan ellende die over het christelijke geloof wordt uitgestort, legt ze wel een duidelijk verband hiermee. Ze geeft aan dat de Lutherse leer verantwoordelijk is voor de verdeeldheid en destructie waaraan het christelijke geloof en kerk ten prooi gevallen zijn. Er is hier duidelijk sprake van religiekritiek door de Lutherse leer te verbinden aan elementen van onrust en vernietiging. In een brief van de abdis aan magistraat Hieronymus Ebner zien we een zelfde soort onheilspellende toon met betrekking tot de nieuwe leer. Hierin spreekt zij over de ‘gevaarlijke tijd’ die mensen nu ervaren en haar angst voor de destructie van de Franciscaanse orde in Neurenberg door de stadsraad.18 Hoewel meer indirect gebracht valt 17
Caritas Pirckheimer, ed.: Josef Pfanner, Die “Denkwürtigkeiten” der Caritas Pirckheimer (Solanus Druck, 1962), 1. Engelse vertaling: ‘We all know that for a very long time it has been prophesised that in the year of our lord 1524 a great deluge is to occur by which everything on earth will be twisted and changed. And, although this has generally been understood as a flood, experience has taught us that the stars did not indicate water as much as misery, fear and distress, and later, bloodshed. In the year noted above it happened that many things were changed by the new teachings of the Lutherans and much dissension befell the Christian faith. The ceremonies of the church have been done away with in many instances and the clerical class has been almost completely destroyed in many areas.’ Caritas Pirckheimer, Paul MacKenzie (vertaling), A Journal of the reformation years, 1524-1528, (D.S. Brewer, 2006), 11,12. 18 Pirckheimer, Pfanner, Die “Denkwürtigkeiten”, 4-5. Voor de Engelse vertaling zie: Pirckheimer, A Journal, 14,15.
5
ook hier religiekritiek te ontdekken. Caritas maakt wederom duidelijk dat ze niet verwacht dat Luthers leer veel goeds zal brengen.
Communicatie met de Klosterpfleger en de stadsraad Na het lezen van de opening van het manuscript ligt het misschien in de lijn der verwachting dat Caritas ook in haar antwoorden aan de stadsraad fel van leer zou trekken, maar wanneer zij Klosterpfleger Nützel aanschrijft om de stadsraad te overtuigen de Franciscanen niet de toegang tot het klooster te ontzeggen, is haar toon veel gematigder. ‘[…] wir versehen uns genczlich, dy sach sey uns zugut und nit zuwider angefangen, wo dann mein herrn das widerspil horn und das uns solchs auß vil ursach untreglich will sein, sind wir der trostlichen hofnung, sye warden dy lieb loßen wurcken, dy iderman das thut, das sye will ir geschehen und uberhebt, das sye will uberhaben sein.’ 19 Caritas wekt hier de indruk overtuigd te zijn van de goede bedoelingen van de stadsraad, maar stelt wel dat deze goede bedoelingen berusten op een misverstand over wat de zusters gelukkig zou maken. Ze benadrukt dat zij en haar nonnen zeer bezorgd zijn en dat een dergelijke verandering zeer beschadigend zou zijn voor hun zielenheil. Dit is een terugkerend thema in haar brieven aan de Klosterpfleger en de petities aan de stadsraad. Een groot deel van haar verdediging steunt op het argument dat zij en haar nonnen niet tegen hun geweten kunnen in gaan en daarom niet in staat zijn om aan de eisen van de stadsraad gehoor te geven. Dit zou immers hun zielenheil in gevaar brengen. We zien hoe de abdis in deze en andere brieven nadruk legt op haar vertrouwen in de wijsheid van de Klosterpfleger en de heren van de stadsraad, wetende dat de heren met de nonnen begaan zijn en het beste voor hen willen. Van expliciete religiekritiek is hier misschien geen sprake, maar Caritas laat wel duidelijk zien dat zij en haar zusters niet van plan zijn zich te bekeren. Ze tracht de door de stadsraad verordende verandering (het wegnemen van de zielzorg door de Franciscaanse broeders) een halt toe te roepen alvorens die goed en wel is doorgevoerd. De kritiek wordt hier ingedekt door een wellicht verstandige voorzichtigheid. Dit zien we in veel van de brieven in die Denkwürdigkeiten. Meerdere malen benadrukt Caritas, hoewel zij verre van ongeleerd was, dat zij en haar nonnen simpele en ongeleerde vrouwen zijn die geen begrip hebben van zulke grote theologische zaken. Een voorbeeld hiervan zien we in de volgende brief aan Nützel: ‘[…] damit, W herr, will ich unverstendige auf ewr geschrift mit dem kurczten geantwurt haben. Ich pin warlich nit so geschickt, das ich alle ding und nach der notturft kun verantwurtten, darumb wo ich im zu vil gethun hab, do woll mir E W umb gotes will verzeihen, was ich aber notturftigs unterlossen hab, ist meins 19
Pirckheimer, Pfanner, Die “Denkwürtigkeiten”, 3. Engelse vertaling: ‘We assume, of course, that the matter was undertaken for our benefit and not for our detriment. If the gentlemen hear the opposite side, that such action would be unbearable for us for many reasons, then we have the most faithful hope they will let love prevail which does for everyone what he want to happen and spares him from what he wants to be spared from.’, Pirckheimer, A Journal, 13.
6
unverstands schuld dan, wie ich vor gemelt hab, pin ich layder ungeschickter den mir lieb ist; mich urteil E W, wie die wöll.’20 Caritas lijkt te beseffen dat een te kritische houding de stadsraad tegen de nonnen in het harnas zal jagen en dat dit hun zaak geen goed zou doen. Het zou kunnen dat ze met deze ondergeschikte houding, waarbij ze zichzelf als ongeleerd en simpel voordoet, probeert te voorkomen dat de stadsraad haar als een bedreiging gaat zien. Er gingen al geruchten rond dat Caritas niet alleen de nonnen van haar eigen klooster, maar ook die van andere kloosters uit de omgeving probeerde te overtuigen om zich tegen de maatregelen van de Lutheranen te verzetten.21
Expliciete religiekritiek op de Lutherse geestelijken en lekenpriesters Er zijn echter ook wel degelijk passages in Die Denkwürdigkeiten te vinden waarin Caritas haar religiekritiek niet onder stoelen of banken steekt. Een goed voorbeeld hiervan is de religiekritiek betreffende de Lutherse predikers die de taken van Franciscanen in St. Klara overnemen. In een brief aan magistraat – en tevens Caritas’ schoonbroer – Martin Greuder, die zij aanschrijft om hem te vragen met de stadsraad en andere invloedrijke heren te spreken ten behoeve van het klooster, lezen we het volgende:
‘Uber das ist mi rund meinem convent das beschwerlich, solt man uns leyenprister geben, nachdem es ycz ein gestalt mit demselben volck hat, wer uns lieber und nuczer, ir schickt einen hencker in unßer closter, der uns allen die kopf abschlug, dann das ir uns die vollen, truncken, unkeuschen pfaffen zuschickt. Nun nottet man keinen ehalten noch keyn pettler, das er muß eben peichten, wo sein herschafft will, wir wern ermer den arm, solten wir den peichten, die selber keyn gelauben an die peicht haben, solten wir das hochwirdig sacrament entpfachen von den, die so beßamisch myßpreuch damit haben, das schant zu horn ist, solten wir den gehorsam sein, die weder dem pobst, pischof, keyßer noch der gancz h[eiligen] cristenlich kirchen gehorsam sind, solten sy uns auch dem schunen gotlichen dinst nyderlegen und nach iren kopffen endern, wie sy wollten, wolt ich lieber todt den lebendig sein.’22 20
Pirckheimer, Die “Denkwürtigkeiten”, 103. Engelse vertaling: ‘Thus, wise gentleman, I who understand little have sent a very short answer to your letter. Truly I am not so clever that I can take responsibility for everything as it would be necessary. Therefore, may your honor pardon me for God’s sake if I have gone too far. My lack of understanding is the reason for me leaving out what was necessary. As I noted before, I am, unfortunately, less clever than I would like to be, May you honor judge me as you will’ Pirckheimer, A Journal, 113. 21 Pirckheimer, Pfanner, Die “Denkwurtigkeiten”, 39 Voor de Engelse vertaling zie: Pirckheimer, A Journal, 47. 22 Pirckheimer, Pfanner, Die “Denkwurtigkeiten”, 6. Engelse vertaling: ‘[…] it would be most troubling for my cloister and me if we were given lay priests. The way things are going with them now it would be better and more useful if you sent an executioner into our cloister who would cut off all our heads rather than sending us fat, drunken, immoral priests. […] We would be poorer than poor if we confessed to those who do not believe in confession themselves, or if we received the Blessed Sacrament from those who abuse it so disgustingly that it is upsetting to even hear about it, or if we are obedient to those who are obedient to neither the Pope, the bishop, the Emperor nor the entire Holy Christian Church. If they were to do away with the beautiful divine service and change it according to their ideas, I would rather be dead than alive.’ Pirckheimer, A Journal, 16.
7
Hier is sprake van een duidelijk uiting van religiekritiek waar het gaat om Caritas’ opvattingen over de Lutheraanse lekenpriesters die de Franciscanen zouden moeten vervangen. Caritas geeft aan dat het voor de nonnen een onmogelijkheid is om te biecht te gaan bij mannen die hun religieuze gedachtegoed niet delen. Ze beschuldigt deze mannen van misbruik van de heilige sacramenten en keurt het af dat zij niet gehoorzaam zijn aan de paus, de keizer en de kerk. Het gedachtegoed van de Lutheranen is voor haar zo vreselijk dat ze zegt de dood te verkiezen boven de veranderingen die dit gedachtegoed te weeg kunnen brengen. Dezelfde toon en boodschap kunnen worden teruggevonden in een verslag in Die Denkwürdigkeiten van een gesprek tussen de abdis en de Klosterpfleger van het klooster. De Klosterpfleger verzekert Caritas ervan dat de stadsraad niet van plan is nog biechtvaders van de ‘oude sekte’ tot het klooster toe te laten. Caritas antwoordt hierop: ‘Sprach ich: So woll wir worlich keyn von der newen sect; gebt ir uns aber uber das ein mit gewalt, so wist, daz wir im weder trawen noch peichten wollen, auch keyn sacrament von im entpfahen noch kein meß von im horn; so will ich euch auch keinen nennen herzupringen, dann ich waiß, daz ir uns keunen wert geben noch unßern trost, denn ich kenn dy gesellen woll, dy man izunt herfurzeucht; behut mir got meine liebe schefflein, dy ich in der lieb Christi nun XXI jar erzogen hab, vor dißen wolffen. Wir haben der obenteur nit gewont, mit den diß gesellen umbgen’.23 De beeldspraak van de nonnen als lammeren tegenover de Lutheranen als wolven gebruikt de abdis nogmaals in een latere passage waarin enkele Neurenbergse vrouwen met hun achterban (de wolven) naar het klooster komen om hun dochters (de lammeren) op te eisen.24
Religiekritiek op Lutherse predikers Ook vinden we religiekritiek terug in een duidelijk waardeoordeel over de inhoud van de preken die de Lutherse predikers voor de nonnen houden. Hierover zegt de abdis in Die Denkwürdigkeiten onder andere: ‘Aber wy gar uncristenlich sy dy h[eilig] geschrifft auf einen fremden syn zwungen, wy gewalriglich sye dy saczung der kirchen umbstyeßen, wye sy dy h[eilig] meß und alle ceremonia schmechlich verwurffen, wye großlich sye schentten und lesterten all orden und geistlich stend, schundten weder babst noch keyßer, dy sy offenlich thyrannen, teuffel und antycristi nennten, wye grobtlich, uncristenlich wider alle
23
Pirckheimer, Pfanner, Die “Denkwurtigkeiten”, 40. Engelse vertaling: ‘Then I spoke. Then we really do not want anyone from the new sect. If, however, you force them upon us, then be aware that we will neither trust him, nor confess to him, nor receive any sacraments from him, nor attend any mass he celebrates. […] I am very familiar with the fellows being brought here. May God protect my dear children and lambs whom I have raised in the love of Christ for 21 years now against these wolves. We are not used to the adventures these fellows engage in.’ Pirckheimer, A Journal, 48. 24 Pirckheimer, Pfanner, Die “Denkwurtigkeiten”, 80. Voor de Engelse vertaling zie: Pirckheimer, A Journal, 89.
8
pruderliche lieb sye uns antasten und, was großer sundt sye erdencken mochten, von uns predigten, damit sye dy leut uber uns mochten rayczen […].’25 ‘Haben auch dy prediger uns zu vergifften keinen fleiß gespart, aber ye mer sy uns predigten, ye mer wir merckten, mit was lystigkeit, falscheit und irthum sy umbgingen […]’ 26 Hier bekritiseert Caritas de predikers voor de inhoud van hun preken. Het is een inhoud die haar vreemd is en die zij als een regelrechte aanval op de wetten van de kerk beschouwt. Het stempel onchristelijkheid is een forse belediging aan het adres van de Lutheranen en misschien ook een omdraaiing van hetgeen waarvan de nonnen door de Lutheranen werden beschuldigd. Het gebruik van de metafoor van vergiftiging maakt Caritas’ mening over de inhoud van de preken zeer duidelijk. De metafoor suggereert de intentie van Lutherse zijde om nonnen te winnen voor een valse religieuze leer die slecht is voor het zielenheil van de zusters. In een verslag van een gesprek tussen de abdis en twee heren van de stadsraad over de Lutheraanse predikers geeft Caritas het volgende antwoord wanneer een van de mannen opmerkt dat de nonnen dankbaar moeten zijn dat de Lutheraanse predikers hen het woord van God brengen: ‘Sprach ich, das wort gotes wolten wir gern hörn, doch soferr, das uns das gepredigt wird on eintrag und menschliche gloß mit prüderlicher lieb und das zu frid dynet in der gemayn.’27 Over de huidige Lutherse prediker meldt Caritas het volgende: ‘[De prediker] hat 34 predig pey uns gethun, aber ye wenig goczwort pey uns gesagt, sunder uns auf das hochst geschent und gellestert und allen fleiß angekert, das uns yderman feint würd und das man uns gancz verdiligt‘.28
Religiekritiek op bekeerde kloosterlingen
25
Pirckheimer, Pfanner, Die “Denkwurtigkeiten”, 54. Engelse vertaling : ‘[…] in what an unchristian manner they forced a strange meaning onto the Holy Scriptures; how violently they overturned the laws of the Church; how shamefully they cast aside the Holy Mass and all ceremonies; how disgracefully they criticized and reviled all religious orders and the clergy. They spared neither pope nor emperor and openly called them tyrants, devils and antichrist. I will not relate the coarse and unchristian manner contrary to all brotherly love in which they attacked us and the greatest conceivable sins they preached to us about in order to stir up the people against us.’ Pirckheimer, A Journal, 63. 26 Pirckheimer, Pfanner, Die “Denkwurtigkeiten”, 55. Engelse vertaling : ‘The preachers have also spared no effort to poison us. Yet the more they preached, the more we noticed what trickery and falseness and errors they employed.’ Pirckheimer, A Journal, 63. 27 Pirckheimer, Pfanner, Die “Denkwurtigkeiten”, 88. Engelse Vertaling : ‘I said we would very much like to hear the word of God, without omissions and human interpretation, but with brotherly love so that it promotes peace within the community.’ Pirckheimer, A Journal, 98. 28 Pirckheimer, Pfanner, Die “Denkwurtigkeiten”, 88. Engelse vertaling: ‘He preached 34 sermons to us and always said very little of the Word of God, but instead scolded us most harshly and reviled us and employed all his energy to make everyone our enemy and to demand that we should be completely done away with.’ Pirckheimer, A Journal, 98.
9
De abdis richt haar religiekritiek niet alleen tegen de Lutheraanse predikers en hun preken maar ook tegen de kloosterlingen die zich tot de nieuwe leer bekeren en afstand doen van hun kloostergeloften. Dit komt bijvoorbeeld ter sprake op 19 maart 1525 tijdens een bezoek van twee afgevaardigden van de stadsraad aan het klooster. Wanneer het gaat over de nieuwe biechtvaders en predikers die de stadsraad naar het klooster zal sturen, protesteert Caritas hiertegen met de volgende woorden: ‘Sprach ich, will man uns munch geben, so loß man uns als mer unßer munch, dy wir kennen und wißen, was tapfrikeit und gutter syetten sy sind, wir kennen dy munch auch woll, dy ir uns genent habt, wißen woll, was sy fur einen loßen orden iczunt furn. [Caritas verwijst hier naar de orde der Augustijnen, de orde waar Luther zelf toe behoorde] Sprachen sy, wir sollten uns dasselb auch nit loßen anfechten, sye wurden aygentlich nit munch beleiben, sy wurden ir kutten hynlegen und ander stend an sich nemen. Sprach ich, do wirt zumal nit auß, sollten wir erst apostaten zu selzorgern nemen, dy got meyneydig sind, was sollten wir uns denn guts zu in versehen, sy wurden uns nichts lern, denn was sye selber thun als sy weyber nemen; maynten sye villecht wir solten auch mann nemen, do uns got vor behut, durfft worlich nit gedencken, das wir uns in diße ding werden begeben.’ 29 Hoewel we natuurlijk niet zeker weten of de abdis deze woorden letterlijk zo gesproken heeft tegen de afgevaardigden van de stadsraad, of dat deze achteraf bij het op papier zetten aangedikt zijn (iets wat natuurlijk voor alle in Die Denkwürdigkeiten opgenomen gesprekken en brieven in meer of mindere mate geldt), is het wel waarschijnlijk dat deze woorden Caritas’ werkelijke gedachten over de zaak weergeven. Er is hier duidelijk sprake van religiekritiek wanneer de abdis haar afkeur uit ten opzichte van vroegere kloosterlingen die hun kloostergeloften hebben verbroken om Luther in zijn leer te volgen. Deze afkeer wordt ook duidelijk uit het volgende fragment uit een brief aan Nützel: ‘Unser got, dem wir uns ergeben haben, ist ein eyffeyrer; darumb wir mit gewissen keynen kunen zulossen von den, die selbst meyneydig an got werden und irem pischof, dem sy geschworn haben keuscheit zu behalten und darnach weiber nemen und andern poßer hendeln nachgen, ir pristerschaft von in legen, ir orden verlossen, ir clöster ubergeben, die doch nit ir aygen sind.’30
29
Pirckheimer, Pfanner, Die “Denkwurtigkeiten”, 27. Engelse vertaling : ‘Then I said if you want to give us monks, leave us the monks whom we know and of whom we know what courage and good morals they have. We also are familiar with the monks you mentioned. We are well aware of what a loose life their order [Caritas verwijst hier naar de orde der Augustijnen, de orde waar Luther zelf toe behoorde] now leads. They [de afgevaardigden van de stadsraad] said we should not take offense. They would not remain monks, but would cast off their cowls and assume another status. I said, surely nothing will come of it. If we were to accept as pastors apostates who have perjured themselves before God, what good should we expect of them? They would teach us nothing but what they do themselves. Since they take wives, do they think perhaps, we should also take husbands? God protect us from that! You really must not think that we would enter into such an arrangement.’Pirckheimer, A Journal, 36-37. 30 Pirckheimer, Pfanner, Die “Denkwurtigkeiten”, 46. Engelse vertaling: ‘Our God to whom we have committed ourselves, is a jealous God. Thus in good conscience we cannot approve any of those who have perjured themselves against God and their bishop to whom they have sworn to maintain celibacy. And so they take wives, engage in other evil activity, abandon the priesthood, leave their order and relinquish their cloisters which, after all, are not there property.’ Pirckheimer, MacKenzie, A Journal, 55.
10
Wanneer de Klosterpfleger het klooster bezoekt, raadt hij een bekeerde monnik van de orde van Kartuizers aan als nieuwe prediker voor de zusters. Als de abdis bezwaar maakt tegen deze man op grond van zijn orde, nadat Nützel heeft meegedeeld dat de monnik niet langer een Kartuizer zal zijn en zijn habijt af zal werpen, antwoordt Caritas: ‘Do sprach ich: Ey, so peicht im der todt! Soll wir erst einem trewloßen appostaten peichten, so er got sein trew nit helt, was sollt er uns denn trew beweyßen oder was sollt er un sanders lern denn daz er selber thut; so musten wir all appostatyrn; do behut uns der lebendig got vor!’31
Religiekritiek en geloofsvrijheid Zoals uit de voorbeelden blijkt, komt Caritas geregeld terug op het thema van de tot de Lutherse leer bekeerde geestelijkheid. Vooral het feit dat velen van hen het huwelijk aangaan lijkt haar een doorn in het oog te zijn; het is iets wat haaks staat op de kloostergeloften. Dat dit niet het lot is dat Caritas voor haar en haar zusters in gedachte heeft, wordt duidelijk uit de volgende passage waarin de abdis het contemplatieve leven van de nonnen verdedigt. In een brief aan Nützel schrijft ze: ‘Wenn wir gleich auß dem closter gingen, wir wern darumb nit seliger als wenig wir die seligkeit gewiß haben in dem closter, den ye diße eußere ding nit geben noch nemen, sollen auch frey sein, wie man uns teglich predigt. Es haben aber ye die h[eiligen] aposteln peyeinander gewont mit den andern gelaubigen und alle ding unter in gemeyn gehabt; warumb solt wir nit auch peyeinander in gemeyn mugen wonen und swesterliche lieb an einander erzaygen?.’32 Caritas laat zien dat zij ook weet dat het kloosterleven geen garantie tot het zielenheil biedt, maar dat vertrek uit het klooster dat evenmin doet. Hoewel de abdis hiermee vooral iets zegt over het religieuze leven van haar en haar zusters, levert ze hiermee toch ook indirect religiekritiek. Vooral de verwijzing naar vrijheid lijkt een sneer aan het adres van de Lutheraanse predikers. Caritas maakt duidelijk dat de vrijheid die de Lutheranen haar en de nonnen willen opleggen, namelijk het afwerpen van het habijt en het opheffen van de kloostergeloften, een andere vorm van vrijheid is dan de nonnen zelf verlangen. Zij willen namelijk vrijheid in het belijden van het geloof zoals zij dat verkiezen. Dit verwoordt ze krachtig in een brief aan Nützel waarin ze reageert op een religieuze instructie die de Lutherse theoloog Wenzel Linck (1483-1547), op aanvraag van Nützel, voor de abdis en haar
31
Pirckheimer, Pfanner, Die “Denkwurtigkeiten”,63. Engelse vertaling: ‘Then I answered him. Then let dead confess to him! Are we to confess to a faithless apostate? If he does not keep faith with God, how is he to display faith to us? What else should he teach us but what he does himself? Then we would all have to become apostates! May the Living God protect us from that!’. Pirckheimer, A Journal, 71. 32 Pirckheimer, Pfanner, Die “Denkwurtigkeiten”,101. Engelse vertaling: ‘If we left the cloister, we would not be anymore blessed, as little as we are certain of salvation in the cloister, for these eternal things neither give salvation nor take it away. We should also be free, as is preached to us daily. However, the holy apostles and the other believers lived together and held everything in common. Why should we not live together too and show one another every sisterly love?’ Pirckheimer, A Journal, 111.
11
nonnen schreef, in de hoop dat hij hen zou weten te overtuigen. In deze brief zegt ze onder meer: ‘[…] uns will yderman mit dem hor gen himel zyehen.’33 Hieruit blijkt dat de abdis de goede bedoelingen van de stadsraad erkent, namelijk dat zij het beste voor denken te hebben met het zielenheil van de zusters en trachten hen de juiste weg naar de hemel te wijzen. De nonnen hebben echter een ander idee van hoe deze weg er uitziet en zijn niet gediend van de dwang waarmee de Lutheranen hen hun visie op willen leggen. Ook in het volgende fragment uit een brief aan Linck komt het thema van dwang en geloofsvrijheid terug: ‘Ich weyß nit, was unterscheyd unter zwingen und nit gestatten ist, dieweil doch der türck nymant von seinem gelauben zwingt und gestat yderman zu gelauben, was er will.’ 34 De abdis stelt de Turken, die golden als tolerant tegenover de niet-moslims binnen het door hen veroverde gebied, als voorbeeld voor hetgeen de Lutheranen nalieten: namelijk de nonnen de vrijheid geven om zelf te kiezen hoe ze hun geloof willen belijden. Het volgende fragment uit dezelfde brief maakt duidelijk dat dit wat Caritas betreft niet aan de Lutheranen is om voor haar en haar zusters te beslissen. ‘Aber, w l herr, keinen menschen auf erden, er sey, wer er wöll, wir ich mir das verpietten lassen, das mir der eingeporn sun gotes nit allein erlaubt, sunder auch geheyssen hat, ich wird mir kein creatur das zu sunden machen lassen, das mir das unschuldig lemlein gotes, das aller welt sundt hynnympt, vermant hat, den vater zu pitten in seinem nomen umb alles, das mir nott ist.’35 Caritas zet de Lutheranen hier op hun plaats wat betreft het door hen gevelde oordeel over het kloosterleven. Indirect zegt ze: door ons te verbieden contemplatief te leven, gaan de Lutheranen tegen de wensen van Christus zelf in.
Religiekritiek op basis van theologische argumenten In de Middeleeuwen en vroeg moderne periode werd theologie beschouwd als een mannenzaak. Het werd over het algemeen niet passend bevonden wanneer vrouwen zich met theologische zaken inlieten. Toch waren er genoeg vrouwen die zich wel degelijk in de 33
Pirckheimer, Pfanner, Die “Denkwurtigkeiten”,129. Engelse vertaling: ‘[…] everyone wants to pull us to heaven by our hair.’ Pirckheimer, A Journal, 138. 34 Pirckheimer, Pfanner, Die “Denkwurtigkeiten”,129. Engelse vertaling: ‘I do not know what difference exists between forcing and not allowing, just as the Turk forces no one to give up its faith and lets everyone believe what he wants.’ Pirckheimer, A Journal, 121. 35 Pirckheimer, Pfanner, Die “Denkwurtigkeiten”,113. Engelse vertaling: ‘But my dear wise man, I will not let any man on earth, whoever it may be, forbid me what the only begotten Son of God not only allows, but has also commanded. I will not let any creature turn into a sin what the innocent lamb of God, who takes away the sins of the worlds, has encouraged me to do, that is to request from the Father in His Name everything I need’. Pirckheimer, A Journal, 123.
12
theologische leer verdiept hadden. Dat Caritas Pirckheimer er daar een van was, is gezien haar eruditie en haar rol als abdis misschien niet verwonderlijk. Ook in Die Denkwürdigkeiten komen we soms theologische getinte argumenten tegen van haar kant en laat ze duidelijk zien de Bijbel goed te kennen (dat laatste was voor de Lutheranen natuurlijk een groot goed). In een petitie aan de stadsraad geeft Caritas haar visie op de waarde van het huwelijk ten opzichte van een celibatair leven. Hierbij bestrijdt ze met de woorden van Paulus de Lutherse visie dat het huwelijk de beste keuze is voor de christelijke vrouw. ‘Wyr verachten auch den elichen standt nicht, dann wir wissen, wer sein junckfrawen verheyret, das derselbig wol thut, aber nach s[ant] Paulus ler wissen wir auch, wer sein junckfrawen nit verheyret, das derselb noch paß thut. Ob wir nun got in der junckfrawschaft zu dynen uns untersten, kan uns warlich von nymandt verstendigem verwißen werden, wer aber zu solchem nicht geneygt oder nicht gern pey uns wer, der solt uns warlich auch unmet sein […]’36 Hetzelfde argument zien we in haar reactie op de theologische verhandelingen van Linck. Ook in haar discussie met de theoloog voert ze opnieuw het evangelie aan ter verdediging van het kloosterleven: ‘Wir bekennen, das keuscheit nit yderman von got geben ist, sy ist auch nit yderman versagt, solt man die nit halten künen, so wern alle eefrawen, von den ir eemenner oft ein lange zeit sind, nit frum, das woll aber got nit. Cristus hat uns aber genungt angezaigt, welcher stant der peßer sey, so sind ye die wort des h[eiligen] s. Paulus auch clar, nemlich, das der, so sein tochter verheyrat, nit unrecht thut, aber der thut noch rechter, der sy nit verheyrat. Zaigt das alspald ursach an, derhalb er auch wünscht, das alle menschen wern wie er und, wen es so ein gut ding wer umb heyratten, Cristus het auch wol ein weib kunnen nemen, derhalb es pillich frey stet, der mensch verheyrat sich oder nit.’37 In haar reacties op Wenzel Linck lijkt Caritas kritiek op haar theologische getinte uitingen tegen te willen gaan door het aannemen van een nederige houding:
36
Pirckheimer, Pfanner, Die “Denkwurtigkeiten”,12. Engelse vertaling: ‘We also do not despise marriage. For we know that whoever marries does the right thing. But according to the teachings of St. Paul we also know that whoever does not marry does even better. In the event that we decide to serve God as virgins, truly no intelligent person can hold that against us. If, however, someone is not so inclined or does not want to join us, we have nothing against that.’ Pirckheimer, A Journal, 21. 37 Pirckheimer, Pfanner, Die “Denkwurtigkeiten”,129. Engelse vertaling: ‘We confess that containing chastity is not given to everyone by God; it is also not denied to everyone. If one could not maintain then all the wives whose husbands are often away for a long time would not be pious. God did not want this however. Christ made it clear enough to us which state was the better one. Likewise the words of St. Paul are also clear that the one who has his daughter marry is not wrong, but would do better if he did not want her to marry. […] If marriage were such a good thing, then Christ could well have taken a wife, since man can decide to marry or not.’ Pirckheimer, A Journal, 138.
13
‘Damit ich E W auf doctor Venczelaus [Wenzel] schrifft antwurt geb, wiewol ich zu solcher gancz ungeschickt pin, wil ich doch mit dem kurczesten thun nach meinem einfaligen verstandt […]’38 Het lijkt er dus op dat de abdis zich ervan bewust was dat ze zich op glad ijs bevindt en dat haar uitingen met betrekking tot theologische zaken in haar benarde positie wellicht gevaarlijk kunnen zijn.
Religiekritiek op de Lutheranen Naast kritiek op de predikers en de inhoud van hun preken, het opleggen van het geloof en de afvalligheid van bekeerlingen, uit Caritas Pirckheimer ook een meer algemene kritiek op de Lutheranen. In een reactie op Linck laat zij zich bijvoorbeeld uit over de verdeeldheid onder de aanhangers van de Reformatie. ‘[…] so vil hochgelerter leut selber in vil dingen wider einander sind und ein itlicher recht haben will und wayß doch nymant, wie im ist, nit allein wider die, die sich ewangellisch nennen und den pappisten, sunder auch den ewnagellischen selbs […]’39 ‘[…] wir horten woll, wy deselben zanckten und wider einander schriben und dy allergelersten ye ander noch dem andern fyelen als der Ocolampadius und Zwyngel [Zwingli] und ander.’40 Caritas gebruikt regelmatig het idee van chaos met betrekking tot het Lutherse kamp. Dit deed ze al in de opening van haar tekst waar ze het over een vloed heeft die verdeeldheid zaait en destructie veroorzaakt. Ook in de twee bovenstaande fragmenten benadrukt ze het gebrek aan eendracht onder de aanhangers van de Reformatie. In het verlengde van deze kritiek op het gebrek aan eenheid, ligt ook de kritiek op het gebrek aan eenduidigheid in de preken die de nonnen door de nieuwe Lutherse predikers voorgeschoteld krijgen. Tijdens een bezoek van een door de stadsraad afgevaardigd gezelschap aan het klooster vertelt Caritas hen: ‘[…] dann ich hab sein predig mit sunder fleiß gehort und ist mir auch nucz gewest, den er hat uns mer bestettigt in dem alten gelauben dann keyn parfuß het mugen thun, der uns diße zeit gepredigt het, wan auß seiner predig, in der er im selber
38
Pirckheimer, Pfanner, Die “Denkwurtigkeiten”,110. Engelse vertaling : ‘In order that I answer your honor concerning Dr. Wenzel’s letter, although I am very clumsy, I will do so very briefly nevertheless as my limited understanding allows […]’ Pirckheimer, A Journal, 119. 39 Pirckheimer, Pfanner, Die “Denkwurtigkeiten”, 125. Engelse vertaling: ‘So many highly educated people are in opposition to eachother in many matters. Each claims to be right and yet nobody knows how he stand, not just against those who call themselves evangelical and the papists, but also the evangelicans among themselves.’ Pirckheimer, A Journal, 134. 40 Pirckheimer, Pfanner, Die “Denkwurtigkeiten”, 140. Engelse vertaling: ‘We were well informed about how they argued and wrote against one another and the most educated fell one after the other, such as Ocolampadius and Zwingli and others.’ Pirckheimer, A Journal, 149.
14
etwan VI oder VIII widwertig ist, hab wir gemerckt, was obentewr in der lutterey steckt, daz ich mich mit der hilf gottes meyn leben lang vor der lutterey hutten wil.’ 41
Conclusie Wat kunnen we uit al deze voorbeelden nu opmaken met betrekking tot de stijl van religiekritiek die we in Die Denkwürdigkeiten terugvinden? Het document geeft ons inzicht in de pogingen van abdis Caritas Pirckheimer en de nonnen van het St. Klara klooster te Neurenberg om de manier van religieus leven zoals zij dat verkozen, te beschermen tegen de maatregelen die de Lutherse stadsraad hiertegen wilde nemen. In het door de nonnen gedocumenteerde verzet tegen deze maatregelen is duidelijk religiekritiek te ontwaren. Er is hier sprake van een soort defensieve religiekritiek, die een reactie is op de destructieve religiekritiek van Lutherse zijde op het kloosterleven. Caritas beroept zich hier op de ‘katholieke’ opvatting over het kloosterleven en de aanwijzingen hiervoor in het Nieuwe Testament; deze opvatting vormt de orthodoxie achter de religiekritiek waaraan zij uiting geeft. Echter was het waarschijnlijk niet in de eerste plaats het doel van de abdis om de Lutherse leer aan te vallen, maar trachtte zij op deze manier het kloosterleven te beschermen tegen de veranderingen die door de aanhangers van een andere orthodoxie werden aangemoedigd. De middelen die de abdis en haar nonnen hadden voor het uiten van de kritiek waren beperkt. Naar aanleiding van de in Die Denkwürdigkeiten opgenomen bronnen kunnen we zeggen dat deze middelen beperkt waren tot brieven, petities en gesprekken met bezoekers van het klooster. Daarnaast kunnen we Die Denkwürdigkeiten zelf ook als een instrument van religiekritiek beschouwen. Het polemische document kan gezien worden als een vorm van propaganda, zij het echter waarschijnlijk vooral gericht op de overlevering van het verhaal. Deze middelen die vooral bestaan uit vormen van communicatie met de stadsraad, maken de religiekritiek semipubliek van vorm. Ironisch genoeg is het middel van religiekritiek dat in oorsprong waarschijnlijk het meest privaat was, namelijk Die Denkwürdigkeiten (aangezien dit in eerste instantie waarschijnlijk vooral op de eigen kloostergemeenschap gericht was), hetgeen uiteindelijk het grootste publiek heeft weten te bereiken. Dankzij de overlevering en publicatie van Die Denkwürdigkeiten heeft de strijd van abdis Caritas Pirckheimer en haar nonnen aanzienlijke bekendheid verworven in latere eeuwen. Wanneer we meer naar de inhoudelijke stijl van de religiekritiek gaan kijken, moeten we constateren dat in Die Denkwürdigkeiten duidelijke contrasten waarneembaar zijn. Beleefdheid, terughoudendheid en een houding van ondergeschiktheid worden afgewisseld met felle uitingen van afkeuring van de nieuwe leer en de volgelingen hiervan. Een van de voornaamste en felste vormen van religiekritiek is gericht tegen kloosterlingen die zich tot de Lutherse leer hebben bekeerd en daarmee hun kloostergeloften – die voor de nonnen zo belangrijk zijn – verbroken hebben. De abdis probeert de stadsraad duidelijk te maken dat deze ‘vrijheid’, die de Lutheranen de kloosterlingen met dwang willen opleggen, niet de vorm van vrijheid is die zij en haar zusters verkiezen. De opluchting moet dan ook groot zijn 41
Pirckheimer, Pfanner, Die “Denkwurtigkeiten”, 141. Engelse vertaling: ‘ […] I listened to his sermon with particular diligence. It was useful for me, for he [de prediker] strengthened me more in the old Faith than any Franciscan could have done who would have preached at this time. From his sermon, you see, in which he contradicts himself about six or eight times, we notice what an adventure lies in the Luteheran teachings, so that I will protect myself from these Lutheran teachings for the rest of my life.’ Pirckheimer, A Journal, 149.
15
geweest toen de bekende Lutheraan en humanist Philip Melanchthon Caritas ervan verzekerde dat hij de dwang die hen door de stadsraad werd opgelegd afkeurde.42 Ook op de Lutheraanse predikers wordt in Die Denkwürdigkeiten flinke kritiek geuit. Caritas spreidt een duidelijk wantrouwen ten toon tegenover hun intenties en de inhoud van hun preken, waarmee deze mannen de nonnen volgens haar ‘vergiftigen’ Ook elders gebruikt de abdis beeldspraak om haar betoog kracht bij te zetten. Zo gebruikt ze de profetie van de vloed in de opening van Die Denkwürdigkeiten, maar ook de vergelijking van de nonnen met lammeren en de Lutheranen met wolven. Wanneer het gaat om religiekritiek van een meer theologische aard is de abdis vaak voorzichtiger. Toch is deze kritiek, hoewel vaak minder fel van toon, zeker waarneembaar. Het betreft hier vooral het weerleggen van de Lutheraanse visie op het kloosterleven. Uit de bronnen blijkt dat Caritas zich terdege bewust was van de machtspositie van de stadsraad en het belang om de heren niet tegen haar in het harnas te jagen. Caritas benadrukt dikwijls haar overtuiging van de wijsheid en de goede bedoelingen van de stadsraad ten opzichte van het klooster. Ook vervolgt Caritas haar theologische argumenten meerdere malen met het – zij het onterecht – benadrukken van haar ongeleerdheid en haar onwetendheid over dergelijke theologische zaken. Waarschijnlijk probeerde zij zo te voorkomen dat de heren van de stadsraad en de Lutheranen haar als een directe bedreiging zouden gaan beschouwen, aangezien dit haar zaak geen goed zou doen. Wie dit leest zal zich misschien afvragen of deze uitingen van religiekritiek Caritas en haar zusters goed hebben gedaan. Het antwoord op deze vraag is niet eenduidig. De strijdbaarheid en standvastigheid van de abdis en de nonnen heeft zeker voor een vertraging gezorgd bij het doorvoeren van de plannen van de stadsraad met betrekking tot het klooster. Van de andere kant kunnen ook andere zaken, die buiten het handelen van de nonnen lagen, hier van invloed zijn geweest. Bovendien was er uiteindelijk zeker geen echte overwinning. Nieuwe novices mochten niet langer worden aangenomen en het klooster was daarmee tot uitsterven gedoemd. Dat hun wereld met de verspreiding van de Reformatie niet meer hetzelfde was lijken Caritas en haar nonnen, wanneer we de opening van Die Denkwürdigkeiten lezen, zich al lang te hebben gerealiseerd. Toch blijkt uit het document dat de nonnen lang geloofden dat deze veranderingen geen gevolgen voor hun religieuze leven hoefden te hebben. De stijl van religiekritiek die we hier terugvinden had dan ook niet zo zeer als doel een bijdrage te leveren aan een polemiek tegen Luther en zijn volgelingen. Het doel was veel meer om dat ene stukje van de wereld, hun klooster en het religieuze leven dat de nonnen van St. Klara daar leefden, buiten het bereik van de Reformatie te houden.
42
Pirckheimer, Pfanner, Die “Denkwurtigkeiten”, 132. Engelse vertaling: Pirckheimer, A Journal, 141.
16